direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Rucphen 2020
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0840.9000BM001-DEF1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Voor het buitengebied van Rucphen geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2012'. Het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2012' is op 29 maart 2012 vastgesteld door de gemeenteraad en is daarna een aantal keer partieel herzien. Het is gewenst om het bestemmingsplan voor het buitengebied (op onderdelen) te actualiseren, zodat weer sprake is van één actueel planologisch kader voor het buitengebied. Het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2020' is opgesteld om een aantal redenen:

  • 1. In de regels en op de verbeelding van het huidige bestemmingsplan is een aantal omissies ontdekt. Deze omissies worden in dit bestemmingsplan hersteld. Daarnaast zijn op de verbeelding en in de regels aanpassingen gedaan met als doel het bestemmingsplan te verduidelijken en beter toetsbaar te maken.
  • 2. In de periode na vaststelling van het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2012' is op verschillende locaties een bestemmingsplan of wijzigingsplan vastgesteld, of een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan verleend. Deze locaties worden in dit bestemmingsplan van een actuele planologische regeling voorzien.
  • 3. Naast ontwikkelingen waarvoor al een vergunning is verleend en/of een bestemmingsplan of wijzigingsplan is vastgesteld, is ook sprake van een aantal nieuwe ontwikkelingen. In dit bestemmingsplan wordt een aantal nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Deze ontwikkelingen worden specifiek benoemd en onderbouwd.
  • 4. Voor een aantal onderwerpen is na de vaststelling van het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2012' nieuw beleid vastgesteld of in voorbereiding. Dit beleid vergt in een aantal gevallen doorvertaling in het bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan wordt het gewijzigde beleid vertaald in een planregeling.
  • 5. De provincie Noord-Brabant heeft in 2019 een geactualiseerde provinciale verordening vastgesteld (de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant). De voor het plangebied relevante onderdelen zijn vertaald in dit bestemmingsplan.

1.2 Geldende ruimtelijke plannen en besluiten

Het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2020' is een herziening van het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2012'. Het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2012' is op 29 maart 2012 vastgesteld door de gemeenteraad van Rucphen en is vervolgens meermaals partieel herzien via de volgende bestemmingsplannen:

  • 'Buitengebied Rucphen 2012, 1e herziening', vastgesteld op 11 december 2013;
  • 'Buitengebied Rucphen 2012, 2e herziening', vastgesteld op 29 oktober 2014;
  • 'Buitengebied Rucphen 2012, 3e herziening', vastgesteld op 16 december 2015;
  • 'Buitengebied Rucphen 2012, 4e herziening', vastgesteld op 8 februari 2017;
  • 'Buitengebied Rucphen 2012, herstelbesluit recreatieobjecten', vastgesteld op 31 januari 2018;
  • 'Parapluplan parkeren en overgangsrecht Rucphen', vastgesteld op 31 januari 2018.

1e herziening

In de 1e herziening zijn de regels ten aanzien van de inhoudsmaat van woningen gewijzigd. Met de vaststelling van de 1e herziening is het vergroten van woningen tot 750 m3 bij recht mogelijk gemaakt, in plaats van via een wijzigingsbevoegdheid.

2e herziening

De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het vaststellingsbesluit van het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2012' op een aantal punten vernietigd. In de 2e herziening zijn de punten hersteld waarvoor de Afdeling de gemeenteraad heeft opgedragen om binnen 26 weken een nieuw besluit te nemen.

3e herziening

In de 3e herziening zijn de resterende wijzigingen naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling opgenomen. In deze herziening zijn tevens opgenomen:

  • het actuele provinciale beleid (de Verordening ruimte 2014);
  • de resultaten van de uitgevoerde planMER;
  • herstel van geconstateerde verbeterpunten in de regels en fouten op de verbeelding;
  • enkele nieuwe initiatieven.

De Afdeling heeft op 2 augustus 2017 uitspraak gedaan over het merendeel van de beroepen tegen de 3e herziening en en heeft de regeling voor recreatiewoningen deels vernietigd (zie verder bij 'Herstelbesluit recreatieobjecten'). De Afdeling heeft op 9 september 2020 uitspraak gedaan over de regeling voor veehouderijen en ammoniakemissie die in de 3e herziening was opgenomen. De stikstofregeling is vernietigd. In dit bestemmingsplan is daarom een aangepaste stikstofregeling opgenomen, waarbij de door de Afdeling geconstateerde onzorgvuldigheiden zijn hersteld (zie paragraaf 4.4). In dit bestemmingsplan is daarnaast de regeling voor veehouderijen in overeenstemming gebracht met de actuele provinciale verordening (zie hoofdstuk 2).

4e herziening

In de 4e herziening is de wijzigingsbevoegdheid voor ruimte-voor-ruimtewoningen aangepast, door er een correcte verwijzing naar het provinciaal beleid in op te nemen. Daarnaast hebben enkele aanpassingen plaatsgevonden van de wijzigingsgebieden op de verbeelding en zijn enkele regels gecorrigeerd, die in de 3e herziening niet correct waren aangepast.

Herstelbesluit recreatieobjecten

De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het vaststellingsbesluit van het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2012, 3e herziening' op 2 augustus 2017 deels vernietigd en heeft de raad opgedragen om binnen 26 weken een nieuw besluit te nemen over de recreatiewoningen. Met het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2012, herstelbesluit recreatieobjecten' is aan alle recreatiewoningen een aanduiding 'recreatiewoning' gegeven. De eerder opgenomen uitsterfconstructie is ingetrokken.

Parapluplan parkeren en overgangsrecht

Met het bestemmingsplan 'Parapluplan parkeren en overgangsrecht Rucphen' is aan een groot aantal bestemmingsplannen in de gemeente Rucphen - waaronder het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2012' - een actuele parkeerregeling toegevoegd. Daarnaast is in deze bestemmingsplannen het overgangsrecht aangepast en is de regeling voor bestaande afstanden en maten naar de algemene bouwregels verplaatst.

Overige bestemmingsplannen

Op verschillende locaties in het plangebied geldt niet langer het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2012' (inclusief de herzieningen daarvan), maar is in de afgelopen jaren een postzegelbestemmingsplan vastgesteld. Op andere locaties geldt een wijzigingsplan of is een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan verleend.

1.3 Ligging en begrenzing plangebied

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op nagenoeg het hele buitengebied van de gemeente Rucphen. De basis voor de plangrens wordt gevormd door de plangrens van het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2012'. Het plangebied is vervolgens aangepast aan de verschillende herzieningen en postzegelbestemmingsplannen. Postzegelbestemmingsplannen waarvan de procedure volledig is afgerond zijn opgenomen in het plangebied van dit nieuwe bestemmingsplan. Postzegelbestemmingsplannen die zijn vastgesteld ten behoeve van de aanleg van nieuwe woongebieden aan de randen van de kernen zijn buiten het plangebied gelaten. Ook het plangebied van het bestemmingsplan 'Leisuregebied Binnentuin', gelegen tussen Rucphen en Sint Willebrord, is buiten het plangebied gelaten, vanwege de recente vaststellingsdatum en het specifieke karakter van dat bestemmingsplan. Tenslotte heeft een aantal plangrenscorrecties plaatsgevonden om het bestemmingsplan beter aan te laten sluiten op de plangrens van de komplannen.

1.4 Leeswijzer

In hoofstuk 2 van deze toelichting wordt ingegaan op het relevante beleid op nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Hoofdstuk 3 bevat een inventarisatie en analyse van het plangebied. In hoofdstuk 4 wordt specifiek ingegaan op de aanpassingen die in dit bestemmingsplan worden gedaan op de verbeelding en in de planregels. Hoofdstuk 5 bevat de beschrijving van de kwaliteit van de leefomgeving en in hoofdstuk 6 is de juridische planbeschrijving opgenomen. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), 2012

Toetsingskader

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze structuurvisie vormt de uitwerking van de ambities van het Rijk, op basis van haar verantwoordelijkheden, in rijksdoelen en daarmee samenhangende nationale belangen op het gebeid van een samenhangend ruimtelijk en mobiliteitsbeleid. Het Rijk heeft tot doel Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te maken in een periode van economische conjunctuurschommelingen, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen. Aanleiding voor het vaststellen van de visie is de constatering dat het voorheen geldende ruimtelijke Rijksbeleid onvoldoende bijdroeg aan het behalen van deze doelen, onder meer door het veroorzaken van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving en een te sectorale blik op vraagstukken. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat en laat het meer over aan gemeenten en provincies.

Het Rijk onderscheidt thans nog dertien nationale belangen; uitsluitend op basis van deze belangen intervenieert het Rijk in de ruimtelijke ordening. Een groot deel van deze belangen leidt tot het reserveren van ruimte voor functies. Dit betreft dan bijvoorbeeld het reserveren van ruimte voor waterberging, militaire activiteiten en de uitbreiding van het hoofdwegennet. Deze belangen zijn vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro). Eén van de belangen die niet leidt tot een ruimtereservering is het belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. In het kader van dit belang heeft het Rijk besloten om, ten behoeve van het verminderen van de bestuurlijke drukte en het neerleggen van verantwoordelijkheden bij decentrale overheden, de verstedelijkingsstrategie te wijzigen. Dit houdt in dat het bundelingsbeleid, verdichtingsbeleid, locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen, beleid voor basiskwaliteit, stedelijke netwerken, nationale landschappen en rijksbufferzones is afgeschaft en dat daar slechts één beleidslijn voor terug komt: de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Deze 'ladder' heeft tot doel het principe van vraaggericht programmeren en het principe van zorgvuldig ruimtegebruik bindend voor te schrijven bij de afwegingen van gemeenten en provincies. Dit belang is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening.

Grondgedachte van de 'ladder' is dat een activiteit op meerdere locaties zou kunnen plaatsvinden en dat vervolgens de planologisch meest juiste locatie gekozen moet worden. Dat gaat uit van de activiteit. Hiermee wordt beoogd om de voorheen bestaande praktijk, waarbij in veel gevallen een bestemming wordt gezocht voor een bepaalde locatie (bijvoorbeeld herbestemmen van een voormalige vuilstortplaats) om te vormen.

Beoordeling en conclusie

Voor het plangebied gelden op grond van het Barro en het Rarro regels met betrekking tot een aantal rijksbelangen. In de volgende paragraaf wordt daarop ingegaan.

Besluit en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro en Rarro), 2012

Toetsingskader

Het Rijk heeft in de SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op provinciaal en gemeentelijk niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin van dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmings- en wijzigingsplannen.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen zijn geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).

Beoordeling en conclusie

Voor het plangebied zijn op grond van de kaarten van het Barro en de Rarro de volgende onderwerpen relevant:

  • militaire terreinen (oefenterrein Rucphense Heide);
  • militaire luchtvaartterreinen (obstakelbeheergebied vliegbasis Woensdrecht);
  • radarstations (radarverstoringsgebieden radarstations Woensdrecht en Herwijnen);
  • munitieopslagplaatsen (munitieopslagplaats MC Rucphen);
  • voorkeurstracé buisleidingen (zuidelijk van Schijf).

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de regels van het Barro en het Rarro. Voor een aantal onderdelen is in dit bestemmingsplan een nadere regeling opgenomen. Er is bijvoorbeeld een regeling opgenomen voor de veiligheidszones rond de munitieopslagplaats MC Rucphen ('veiligheidszone - ontplofbare stoffen A/B/C') en een aanduiding 'overige zone - militair oefenterrein' voor de Rucphense Heide.

Daarnaast is het hele plangebied aangeduid als 'vrijwaringszone - radar'. Volgens de kaart behorend bij het Rarro ligt het plangebied binnen het radarverstoringsgebied van de radarstations Herwijnen en Woensdrecht. In een gebied rond deze radarstations dient rekening te worden gehouden met de functionele bruikbaarheid daarvan. Rond de radarstations mogen geen bestemmingen worden opgenomen die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar. Conform artikel 2.4 van de Rarro is rond de radarstations een cirkel met een straal van 75 kilometer vastgelegd, gemeten vanaf de positie van de radar. Deze cirkel bestaat uit een kern met een straal van 15 kilometer met een maximale bouwhoogte voor bouwwerken (in het algemeen) en daaromheen een ring die doorloopt tot 75 kilometer van de radar met een maximale bouwhoogte voor (alleen) windturbines. De maximale bouwhoogte van bouwwerken binnen de kern van het radarverstoringsgebied is afhankelijk van de afstand van het beoogde bouwwerk tot de radar. De maximale bouwhoogte wordt bepaald door een denkbeeldige rechte lijn die wordt getrokken vanaf een punt op de top van de radarantenne (dit is voor radarstation Woensdrecht 48 meter + NAP), oplopend met 0,25 graden tot een punt gelegen op 15 kilometer vanaf de radarantenne.

Het zuidwestelijk deel van het plangebied ligt binnen de kern (straal van 15 kilometer) van radarstation Woensdrecht. Het plangebied ligt voor het overige in de ring (straal van 75 kilometer) van beide radarstations. Gelet op het hoogteverschil tussen de radarstations is radarstation Herwijnen (hoogte van de antenne 25 meter + NAP) bepalend voor de bouwhoogte van windturbines: het toetsingsvlak van Herwijnen ligt op een hoogte van 90 meter + NAP, terwijl het toetsingsvlak van Woensdrecht op een hoogte van 113 meter + NAP ligt.

In dit bestemmingsplan wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt die de toetsingsvlakken doorsnijdt. Er wordt ook geen planologisch kader geboden voor het oprichten van windturbines. Desondanks is in onderhavig bestemmingsplan een regeling opgenomen om de werking van de radar te beschermen in de vorm van de aanduiding 'vrijwaringszone - obstakelbeheerzone'. In de juridische regeling zijn de bouwregels van het Rarro vertaald. Voor het oprichten van bouwwerken geldt een maximale bouwhoogte van 88 meter. Daarnaast geldt voor windturbines voor het hele plangebied een maximale tiphoogte van 90 meter + NAP, gebaseerd op de beperkingen van (het maatgevende) radarstation Herwijnen. Overigens maakt dit bestemmingsplan de oprichting van windturbines niet mogelijk, zodat deze regeling uitsluitend een signalerende functie heeft.

Ladder voor duurzame verstedelijking, 2017

Toetsingskader

Op 1 oktober 2012 is aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) artikel 3.1.6, tweede lid toegevoegd; dit artikel bevat de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Met de toevoeging van dit artikel in het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd. Het Bro regelt thans dat 'de verantwoording van een juridisch verbindend ruimtelijk besluit van een decentrale overheid dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Tevens is geregeld dat indien het ruimtelijk besluit die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, de verantwoording een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien'.

Beoordeling en conclusie

Bij toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' dient antwoord gegeven te worden op een aantal vragen. Indien een vraag positief kan worden beantwoord, dient de 'ladder' verder te worden doorlopen. Indien een vraag niet positief kan worden beantwoord, dan is de 'ladder' niet (verder) van toepassing dan wel kan niet aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' worden voldaan.

  • a. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
  • b. Voorziet het onderhavige besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
  • c. Is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?
  • d. Is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten het bestaand stedelijk gebied?
  • e. Is het mogelijk om de voorziene ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren?

a. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?

Onderhavig plan bevat geen mogelijkheden die voorzien in aanvullende bebouwing (hoofdgebouwen) ten opzichte van de voorgaande bestemmingsplannen. Er is daarmee geen sprake van een stedelijke ontwikkeling (ABRvS 26 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1125). De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is niet van toepassing op onderhavig bestemmingsplan.

2.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Noord-Brabant, 2018

Toetsingskader

Provinciale Staten hebben op 14 december 2018 de Brabantse Omgevingsvisie vastgesteld. De omgevingsvisie is opgesteld volgens de uitgangspunten van de nieuwe Omgevingswet (die naar verwachting in 2021 in werking treedt) en beschrijft de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. De provincie streeft in de omgevingsvisie naar het creëren van meerwaarde. Het handelen van de provincie is daarom gericht op het verknopen en verweven van opgaven en het zoeken naar synergie. Daarbij vindt de provincie het belangrijk om vanuit meerdere richtingen naar een ontwikkeling te kijken:

  • Een 'diepe' manier van kijken: niet alleen kijken naar effecten op de bovenste laag in het hier en nu, maar de dynamiek en randvoorwaarden betrekken die de onderste lagen meegeven. Kijken op verschillende schaalniveaus en actief benutten van de factor tijd. Hierbij ook kijken naar het verleden, de geschiedenis van de lagen op een plek.
  • Een 'ronde' manier van kijken: niet sectoraal kijken, maar combineren van opgaven en kansen zodat ontwikkelingen optimaal bijdragen aan een circulair, sterk en sociaal Brabant, waarin alle Brabanders zich prettig voelen. Kijken vanuit een gebiedsgerichte insteek, naar een balans tussen people, planet en profit.
  • Een 'brede' manier van kijken: niet kijken vanuit één gezichtspunt, maar het betrekken van veel partijen, met al hun gezichtspunten, meningen, wensen, ideeën en belangen.

In de omgevingsvisie zijn één basisopgave en vier hoofdopgaven benoemd. De basisopgave is het werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit. De vier hoofdopgaven zijn:

  • werken aan de Brabantse energietransitie;
  • werken aan een klimaatproof Brabant;
  • werken aan Brabant als slimme netwerkstad;
  • werken aan een concurrerende, duurzame economie.

De omgevingsvisie gaat over de hele fysieke leefomgeving, heeft een integraal karakter en bevat geen sectorale beleidsdoelen. Concrete doelen voor bijvoorbeeld natuur, water, veiligheid, milieu, mobiliteit en ruimtelijke kwaliteit staan nog in de bestaande plannen van de provincie, bijvoorbeeld in de Structuurvisie ruimtelijke ordening en het provinciale verkeers- en vervoersplan. De provincie is bezig met het afstemmen van het sectorale beleid op de omgevingsvisie. Dit betekent dat aan de hand van de drie manieren van kijken wordt beoordeeld welke waarden moten worden beschermd en hoe beleid kan worden vormgegeven. Het (sectorale) beleid wordt verder uitgewerkt in programma's en de op te stellen omgevingsverordening. Hier wordt de komende periode aan gewerkt.

Beoordeling en conclusie

Deze actualisatie van het bestemmingsplan bevat geen ontwikkelingen die de provinciale ambities voor de leefomgeving belemmeren.

 

Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant, 2019

Toetsingskader

In de Wet ruimtelijke ordening is vastgelegd hoe de bevoegdheden op het gebied van ruimtelijke ordening zijn verdeeld tussen rijk, provincies en gemeenten. Provincies kunnen door middel van een planologische verordening regels formuleren waarmee gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening moeten houden.

Het huidige bestemmingsplan voor het buitengebied is gebaseerd op de Verordening ruimte 2014. De verordening is na die datum meermaals herzien, wat met name gevolgen heeft voor de regeling voor veehouderijen. Op basis van de beleidslijn 'Transitie naar een zorgvuldige veehouderij' is in de Verordening ruimte 2014 de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij geïntroduceerd als instrument om te komen tot een zorgvuldige veehouderijsector en zijn regels geformuleerd voor mestbewerking. Met de vaststelling van de Wijziging Verordening ruimte 2014, actualisatie 2017 is voor hokdierhouderijen het principe van staldering geïntroduceerd en zijn aanpassingen gedaan aan de overige regelingen voor veehouderijen en voor mestbewerking.

Op 5 november 2019 is de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant in werking getreden. De Interim omgevingsverordening bevat regels voor de fysieke leefomgeving. De regels hebben betrekking op ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, bodem en wegen. De Interim Omgevingsverordening heeft de Verordening ruimte Noord-Brabant, de Provinciale milieuverordening, de Verordening natuurbescherming, de Verordening water, de Verordening ontgrondingen en de Verordening wegen vervangen. De Interim Omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels uit de voorheen geldende verordeningen zijn gehandhaafd met het daarbij horende beschermingsniveau, en dat er in beginsel geen beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen inhoudelijke wijzigingen doorgevoerd als die rechtstreeks voortvloeien uit vastgesteld beleid, bijvoorbeeld uit de Omgevingsvisie Noord-Brabant.

Rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven

In hoofdstuk 2 van de Interim Omgevingsverordening staan rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven. Er gelden onder andere rechtstreeks werkende regels voor activiteiten in grondwater- beschermingsgebieden en stiltegebieden, voor activiteiten rond provinciale wegen, voor ontgrondingen en voor handelingen die te maken hebben met bepaalde beschermde dier- en plantensoorten. Ook voor het kappen van houtopstanden buiten de bebouwde kom en voor veehouderijen gelden

rechtstreeks werkende regels.

Instructieregels voor gemeenten

In hoofdstuk 3 van de Interim omgevingsverordening zijn instructieregels voor gemeenten opgenomen. De instructieregels zijn overgenomen uit de Verordening ruimte Noord-Brabant en gelden voor bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen waarmee van het bestemmingsplan wordt

afgeweken. De regels zijn een doorvertaling van het provinciaal beleid uit de Structuurvisie ruimtelijke ordening en de Omgevingsvisie Noord-Brabant.

Goede omgevingskwaliteit

De provincie wil de omgevingskwaliteit van Brabant bevorderen, in combinatie met een veilige en gezonde leefomgeving. Bij omgevingskwaliteit gaat het om de kwaliteit van een plek of gebied, die bepaald wordt door een goed samenspel van herkomstwaarde, belevingswaarde, gebruikswaarde en toekomstwaarde. Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:

  • zorgvuldig ruimtegebruik;
  • de waarden in een gebied met toepassing van de lagenbenadering;
  • meerwaardecreatie.

Bij de zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit gaat het zowel om het beschermen van waarden als het bijdragen aan de ontwikkeling van waarden en functies in een gebied. In het bestemmingsplan komt dit voornamelijk tot uiting in de bescherming van de waarden die een verschillende regeling rechtvaardigen, bijvoorbeeld het vellen of rooien van houtgewas in gebieden met als specifieke waarde 'beslotenheid'. In functioneel opzicht is er geen aanleiding en noodzaak veel verschil te maken in de mogelijkheden welke bestaande functies wordt geboden binnen de agrarische gebieds- bestemmingen ('Agrarisch', 'Agrarisch met waarden – Landschappelijk', 'Agrarisch met waarden – Natuur'), anders dan het huidige bestemmingsplan nu ook al doet. Er zijn geen ontwikkelingen die om een aanpassing hiervan vragen, anders dan nu is meegenomen in deze actualisatie. In de Interim Omgevingsverordening is opgenomen dat de zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit daarnaast de volgende basisprincipes omvat: zorgvuldig ruimtegebruik, toepassing van de lagenbenadering, meerwaardecreatie. Deze principes zijn niet nieuw, ook in het provinciaal beleid waarop het huidige en nieuwe bestemmingsplan zijn gebaseerd waren deze opgenomen.

Zorgvuldig ruimtegebruik:

Doel van zorgvuldig ruimtegebruik is om bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten. Het optimaal benutten van de bestaande bebouwde omgeving draagt bij aan het behoud van de openheid en kwaliteit van

het buitengebied en aan hergebruik van leegkomende of bebouwingslocaties in zowel stedelijk als landelijk gebied. Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in:

  • dat een ruimtelijke ontwikkeling in beginsel plaatsvind binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing, tenzij in de Interim Omgevingsverordening uitdrukkelijk anders is bepaald;
  • dat ingeval van stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);
  • dat een bestemmingsplan buiten bestaand stedelijk gebied bepaalt dat gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen binnen het bouwperceel worden opgericht en daarbinnen worden geconcentreerd.

De systematiek van het bestemmingsplan gaat uit van zorgvuldig ruimtegebruik. Er zijn geen grootschalige bouwmogelijkheden rechtstreeks toegestaan en gebouwen en bijbehorende bouwwerken en permanente voorzieningen zijn enkel binnen of aansluitend aan de bestaande bouw- of bestemmingsvlakken toegestaan. Indien ze daar buiten mogelijk zijn is de maatvoering beperkt en zijn er specifieke voorwaarden aan verbonden.

Lagenbenadering:

De lagenbenadering omvat de effecten op:

  • de ondergrond, zoals de bodem, het grondwater en archeologische waarden;
  • de netwerklaag, zoals infrastructuur, natuurnetwerk, energienetwerk, waterwegen waaronder een goede, multimodale afwikkeling van het personen- en goederenvervoer.
  • de bovenste laag zoals cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de omvang van de functie en de bebouwing, de effecten op bestaande en toekomstige functies, de effecten op volksgezondheid, veiligheid en milieu.

De basis voor het toekennen van bestemmingen en aanduidingen in het bestemmingsplan wordt gevormd door een inventarisatie van de aanwezige waarden en functies. In het kader van het opstellen van het vigerende bestemmingsplan (moederplan 2012) heeft een uitgebreide inventarisatie en analyse plaatsvonden van het gebied, functies en beleid. Hierbij is uitdrukkelijk de gebiedsgerichte benadering uit het gemeentelijke Landschapsontwikkelingsplan (LOP) betrokken. Dit is overgenomen in dit bestemmingsplan. De hoofdkeuze die met het landschapsontwikkelingsplan wordt gemaakt, is het behouden en versterken van de karakteristieke verschijningsvorm van bestaande landschapstypen en het verder ontwikkelen van een goede omgevingskwaliteit. Dit sluit volledig aan bij het bepaalde in de Interim Omgevingsverordening. Voor een nadere toelichting op het LOP zie paragraaf 3.2. Het Landschapsontwikkelingsplan is als bijlage 4 bij deze toelichting opgenomen.

 

Er zijn geen ontwikkelingen in het plangebied die om een specifiek andere benadering vragen. Ook hebben er geen grootschalige ontwikkelingen plaatsgevonden in het plangebied waardoor de structuur, waarden en/of kenmerken van het gebied zijn gewijzigd waardoor een andere gebiedsindeling noodzakelijk is. De gebiedsgerichte benadering van het LOP en de vertaling daarvan in de plansystematiek van het bestemmingsplan uit 2012 vormt daarom nog steeds een verantwoorde basis voor de huidige actualisatie.

Kwaliteitsverbetering van het landschap

Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling in het landelijk gebied mogelijk maakt, bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving. De toelichting bij een bestemmingsplan bevat een motivering:

  • van de wijze waarop de bedoelde verbetering financieel, juridisch en feitelijk is geborgd;
  • dat de verbetering past binnen de hoofdlijnen van het te voeren ruimtelijk beleid voor dat gebied.

De bedoelde verbetering kan mede betreffen:

  • de landschappelijke inpassing van bebouwing, voor zover expliciet vereist op grond van deze verordening;
  • het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de
  • versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land;
  • activiteiten, gericht op behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen;
  • het wegnemen van verharding;
  • het slopen van bebouwing;
  • een fysieke bijdrage aan de realisering van het Natuur Netwerk Brabant en de ecologische verbindingszones;
  • het aanleggen van extensieve recreatieve mogelijkheden.

De uitvoering van kwaliteitsverbetering van het landschap heeft de regio West-Brabant vastgelegd in het 'Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant'. Deze notitie geeft aan hoe de gemeenten in de regio toepassing geven aan artikel 3.9 van de Interim Omgevingsverordening. (zie paragraaf 2.3) Met deze notitie beschikt de gemeente over een beleidskader waar de provincie mee heeft ingestemd, in overeenstemming met de Interim Omgevingsverordening. Het beleid uit de notitie is vertaald in dit bestemmingsplan.

Werkingsgebieden binnen het plangebied

Alle regels van de Interim Omgevingsverordening zijn gekoppeld aan werkingsgebieden die op de kaart van de verordening zijn weergegeven. Voor de toepassing van de regels in hoofdstuk 3 van de verordening is Brabant onderverdeeld in drie werkingsgebieden:

  • het Natuur Netwerk Brabant (NNB),
  • het stedelijk gebied en
  • het landelijk gebied.

Binnen het landelijk gebied wordt nader onderscheid gemaakt in de werkingsgebieden gemengd landelijk gebied en groenblauwe mantel. Daarnaast gelden voor een groot aantal regels specifieke werkingsgebieden, bijvoorbeeld voor de gebieden waar verstedelijking afweegbaar is, voor de ecologische verbindingszones en voor de gebieden waar extra beperkingen gelden voor veehouderijen.

Natuur Netwerk Brabant (NNB)

Het Natuur Netwerk Brabant is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en landbouwgebieden met natuurwaarden van (inter)nationaal belang. Het NNB bestaat uit bestaande natuur- en bosgebieden, nieuwe natuur (gronden die met subsidie uit het Natuurbeheerplan zijn gerealiseerd als nieuwe natuur en waar de landbouwfunctie of een andere niet-natuurbestemming is verdwenen) en nog niet gerealiseerde nieuwe natuur (agrarische gronden die in het Natuurbeheerplan zijn aangewezen als nieuwe natuur, maar waar de gewenste natuurfunctie nog niet is gerealiseerd. De oude functie of bestemming is nog aanwezig).

In dit bestemmingsplan is het NNB opgenomen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie - Natuur Netwerk Brabant'. Ecologische verbindingszones zijn opgenomen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie - Verbindingszone'. De atttentiezones waterhuishouding zijn opgenomen binnen de aanduiding 'overige zone - attentiezone waterhuishouding'. In overleg met de provincie zijn alle aanduidingen voor de 'zoekgebieden ecologische verbindingszones' nader bezien. De reeds gerealiseerde verbindingszones zijn als 'Natuur' bestemd. Het zoekgebied is hier verwijderd. Nog te realiseren verbindingszones die nog niet als 'Natuur' zijn bestemd blijven aangeduid. In een aantal situaties is de aanduiding verlegd omdat in overleg met de provincie is bepaald dat de realisatie op een andere plek zal plaatsvinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000BM001-DEF1_0001.png"

Uitsnede kaart Interim Omgevingsverordening natuur

Stedelijk gebied

Het beleid van de provincie is er al decennia lang op gericht om stedelijke ontwikkeling te bundelen in stedelijke concentratiegebieden en in het bestaand stedelijk gebied. Het doel daarvan is om voldoende draagvlak voor de steden als economische en culturele motor te creëren en om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan. Hoofdregel van het beleid is dat stedelijke ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt. Alleen als daarvoor geen mogelijkheden bestaan, kan een stedelijke ontwikkeling buiten het bestaande stedelijke gebied plaatsvinden, binnen daarvoor in de verordening aangeduide zoekgebieden.

Het bundelingsbeleid heeft directe gevolgen voor de groeimogelijkheden in de kernen in het landelijke gebied. In en rond deze kernen staat het voorkomen van verdere aantasting van het buitengebied centraal. Voor deze kernen geldt in het algemeen dat nieuwe woningen alleen mogelijk zijn als dat nodig is voor de natuurlijke bevolkingsgroei. Ook kunnen kernen plaats bieden aan kleinschalige en middelgrote bedrijvigheid. Bedrijven die doorgroeien tot een groot bedrijf behoren in beginsel thuis in een stedelijk concentratiegebied.

Binnen bestaand stedelijk gebied komen de volgende aanduidingen voor:

  • Landelijke kern: de kernen Zegge, Schijf, Rucphen, Sint-Willebrord, Sprundel en bedrijventerrrein Nijverhei zijn als zodanig aangemerkt.
  • Verstedelijking afweegbaar: ten noord, oost en westen van Zegge, ten noorden en zuiden van Schijf, ten westen en oosten van Rucphen, ten westen en oosten van Sint-Willebrord en ten zuiden van de Sprundel zijn als zodanig aangemerkt.

Voor het bestemmingsplan voor het buitengebied is er geen directe impact.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000BM001-DEF1_0002.png"

Uitsnede kaart Interim Omgevingsverordening: stedelijk gebied

Landelijk gebied

In het landelijk gebied stimuleert de provincie het mengen van functies voor een sterke plattelandseconomie. Hierbij is vooral de ontwikkeling van landbouw van belang, naast andere vormen van bedrijvigheid, natuur, landschap, recreatie en wonen. Het gemengd landelijk gebied is niet specifiek aangeduid in het bestemmingsplan, het betreft alle (veelal als agrarisch bestemde) gronden buiten het bestaande stedelijk gebied, het Natuur Netwerk Brabant en de groenblauwe mantel.

Groenblauwe mantel

De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit gemengd agrarisch gebied met belangrijke nevenfuncties voor natuur en water. Het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, water(-beheer) en landschap is in de Groenblauwe mantel een belangrijke opgave. De groenblauwe mantel is opgenomen binnen de aanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000BM001-DEF1_0003.png"

Uitsnede kaart Interim Omgevingsverordening: basiskaart landelijk gebied

Overige zones en/of aanduidingen

De overige voor het plangebied specifieke gebieden en aanduidingen zijn verder toegelicht in de paragrafen:

  • 3.3 wat betreft het aspect cultuurhistorie en archeologie;
  • 3.4 en 4.3 wat betreft de landbouw;
  • 5.2 wat betreft het aspect water.

Beoordeling en conclusie

De bovengenoemde structuren en aanduidingen zijn verwerkt in de systematiek van dit bestemmingsplan waarbij het moederplan uit 2012 als basis dient en waar nodig is geactualiseerd op basis van geactualiseerd provinciaal beleid. De plansystematiek is daarmee in overeenstemming met de Interim Omgevingsverordening.

2.3 Regionaal beleid

Landschapsinvesteringsregeling West-Brabant, 2014

Toetsingskader

Op basis van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant moet elke nieuwe ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied bijdragen aan de verbetering van de kwaliteit van het landschap. In West-Brabant hebben de gemeenten gezamenlijk afspraken gemaakt over de wijze waarop hier invulling aan gegeven wordt. in de notitie ‘Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio WestBrabant’ is verwoord hoe wordt omgegaan met kwaliteitsverbetering van het landschap. De notitie is opgesteld in samenwerking met de provincie. Op deze manier geldt een eenduidig beleidskader voor de West-Brabantse gemeenten.

In de notitie wordt uitgegaan van drie categorieën:

  • Categorie 1: ruimtelijke ontwikkelingen met nauwelijks tot geen landschappelijke invloed en waarbij geen (extra) kwaliteitsverbetering van het landschap wordt geëist;
  • Categorie 2: Ruimtelijke ontwikkelingen met relatief weinig landschappelijke invloed, dan wel ruimtelijke ontwikkelingen die van nature aan het buitengebied zijn gebonden, of plaatsvinden in hiervoor aangewezen gebieden waarbij de kwaliteitsverbetering van het landschap wordt vormgegeven door te voorzien in een goede landschappelijke inpassing;
  • Categorie 3: alle ruimtelijke ontwikkelingen welke mogelijk worden gemaakt via een wijzigingsplan of een bestemmingsplanherziening, tenzij de ontwikkeling concreet benoemd wordt in een andere categorie. Hierbij moet de ontwikkeling voldoen aan een kwaliteitsverbetering van het landschap van 20% van de bestemmingswinst of een compensatie die dezelfde waarde vertegenwoordigt.

Beoordeling en conclusie

De uitgangspunten van dit bestemmingsplan plan sluiten aan bij de principes ter bevordering van de ruimtelijke kwaliteit, zoals deze door de provincie Noord-Brabant in de Verordening opgenomen zijn.

 

Regionale Energie Strategie (RES), 2019

Toetsingskader

De Regionale Energiestrategie is ingegeven door de gezamenlijke doelstelling van de rijksoverheid, regionale en lokale overheid om 49% CO2-vermindering in 2030 te realiseren. In het verlengde daarvan volgt een CO2-neutrale regio in de toekomst. De omslag maken naar duurzame energie gaat niet vanzelf. De regio West-Brabant heeft tot doel gesteld om in 2050 energieneutraal te zijn. In dit kader is de Regionale Energie Strategie opgesteld in samenwerking met de provincie, netbeheerder, waterschap en bedrijven. Ook bewoners, onderwijs, natuur-, milieu-, en energie-organisaties zijn betrokken. Samen wordt de opgave ruimtelijk in kaart gebracht, gevolgen voor de energie- infrastructuur verkend, en gekeken naar kosten en baten.

Voor gemeenten worden de volgende aanbevelingen gedaan:

  • 1. Gebruik de Regionale Energiestrategie als onderlegger voor je lokale omgevingsplannen/visie en veranker op die manier de ruimtelijke impact. Speel daarmee ook maximaal in op de kansen die deze transitie gaat brengen.
  • 2. Maak per gemeente een eigen lokale energieplan en sluit daarbij aan en/of maak gebruik van deze regionale strategie. Maak een lokale doorvertaling van de Regionale studies.
  • 3. Kies lokaal je weg in de besparingsopgave en schroom niet om goed te kijken naar succesvolle aanpakken van anderen.
  • 4. Concretiseer de communicatiemiddelen die in dit rapport zijn voorgesteld. De transitie die voorligt is gigantisch, zeker voor mensen die er niet dagelijks mee bezig zijn. Het kennis laten maken met deze transitie, de impact ervan doorgronden en overtuigd raken dat iedereen mee kan doen, kost tijd en vraagt continue aandacht. Dit vraagt ook om een doordachte en op maat gesneden aanpak per doelgroep. De gemeente kan de afzender zijn en haar rol in deze opgave op die manier ook gelijk claimen.
  • 5. Handhaaf op bestaande regelgeving, er is al een investeringsplicht voor bedrijven op investeringen met een terugverdientijd binnen de vijf jaar. Handhaaf hierop en zorg dat alle partijen zich committeren aan de gemaakte afspraken.
  • 6. Verduurzaam eigen pand en wagenpark.
  • 7. Stimuleer Lokale energie allianties en faciliteer ze waar dat mogelijk is.

Beoordeling en conclusie

De uitgangspunten van dit bestemmingsplan plan vormen geen belemmering voor de uitvoering van de RES.

2.4 Gemeentelijk beleid

In deze paragraaf worden de relevante meer integrale beleidsstukken toegelicht. De sectorale documenten komen aan bod in hoofdstuk 3.

Toekomstvisie 'Puur Rucphen 2030'

Toetsingskader

In de toekomstvisie 'Puur Rucphen 2030', vastgesteld op 23 september 2015, worden de maatschappelijke opgaven van de gemeente voor de komende jaren benoemd. De toekomstvisie bouwt voort op bestaand beleid en is geen aanleiding geweest tot een inhoudelijke koerswijziging. Wel zijn de perspectieven op deelterreinen en de onderlinge dwarsverbanden verder versterkt, zodat de inzet van de gemeente effectiever ken zijn. De toekomstvisie is opgesteld in intensieve samenspraak met bewoners, ondernemers en vertegenwoordigers ven maatschappelijke organisaties.

Radicaal anders wordt de rol van de overheid en de invulling ven regionale samenwerking: van burgerparticipatie naar overheidsparticipatie, en van samenwerking omdat 't moet, naar samenwerking omdat 't loont. De inhoudelijke en bestuurlijke keuzes zijn uitgewerkt in de volgende perspectieven:

  • 1. Aantrekkelijk wonen;
  • 2. Vrijetijdseconomie;
  • 3. Zorgzame en zelfredzame gemeenschappen;
  • 4. Overheidsparticipatie
  • 5. Regionale samenwerking.

De eerste drie perspectieven geven aan wat de gemeente wil bereiken. De laatste twee perspectieven geven aan hoe de ambitie realiteit wordt. Onderstaand wordt ingegaan op de ambities van de gemeente, uitgeschreven in de drie perspectieven, zoals hierboven benoemd.

Aantrekkelijk wonen

In de toekomstvisie wordt aangehaald dat de gemeente handelt vanuit de overtuiging dat de meeste inwoners goed in staat zijn om zelf verantwoordelijkheid te nemen voor hun huidige en toekomstige woon- en leersituatie. Meegroeien met de samenleving is het uitgangspunt voor het aantrekkelijk wonen, evenals het inspelen op behoeften van de doelgroepen. Extra aandacht gaat uit naar de jongeren en ouderen, zowel qua voorzieningen- als woningaanbod. Het tegemoetkomen aan de behoeften van deze doelgroepen is van belang voor een evenwichtige bevolkingssamenstelling en vitale gemeenschappen.

Vrijetijdseconomie

Rucphen is strategisch gelegen tussen grootstedelijke gebieden in de dynamische economische regio West-Brabant. Actieve en innovatieve ondernemers bouwen verder aan bezoekersintensieve attracties In de vrijetijdseconomie, de gemeente biedt ruimte om te ondernemen in de Binnentuin. In de kernen stimuleert de gemeente de 'economie van het wonen' met ontwikkeling van lokaal verzorgende beroepen. Het aantrekken van recreanten biedt als voordeel dat het draagvlak onder voorzieningen voor eigen inwoners wordt versterkt, bijvoorbeeld horeca, zwembaden en detailhandel.

Zorgzame en zelfredzame gemeenschappen

De ambitie is dat alle inwoners op eigen kracht kunnen deelnemen aan de samenleving. Dat geldt voor alle kernen, al is ieder dorp verschillend. De insteek is hierbij 'van zorgen voor naar zorgen dat'. Het sociaal domein dient getransformeerd te worden en de manier van ondersteunen verandert. Daarbij wordt uitgegaan van de eigen kracht van burgers, vanuit de regie van burgers, volgens het principe van één gezin, één plan, één regisseur. De gemeente ontzorgt en het normale leven is leidend.

Beoordeling en conclusie

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zal worden getoetst of deze passend zijn binnen de Toekomstvisie 'Puur Rucphen 2030'.

Structuurvisie Rucphen 2030, 2013

Toetsingskader

Op 11 december 2013 is door de gemeenteraad van Rucphen de Structuurvisie Rucphen 2030 vastgesteld. Met de nieuwe visie wordt richting gegeven aan de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. De viste betreft een herijking van de StructuurvisiePlus van 2003.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000BM001-DEF1_0004.png"

Visiekaart Structuurvisie Rucphen 2030

In haar structuurvisie geeft de gemeente Rucphen aan de aantrekkingskracht van de gemeente te willen versterken voor mensen die graag rustig landelijk willen wonen, maar wel dichtbij voorzieningen en werk willen zijn. De gemeente wenst de relatie tussen de kernen met het buitengebied te herstellen door het terugbrengen van groen; een groene dooradering, een groen hart en groene randen. Ten aanzien van de woningvoorraad wordt gestreefd naar afstemming op de wensen van de bewoners. De opgave bestaat uit voldoende betaalbare (starters)woningen, voldoende geschikte woningen voor ouderen, kavels voor eigen bouw en landgoedwonen. De voorkeur gaat uit naar inbreiding in plaats van uitbreiding en naar nieuwe bouwlocaties aan de randen van de bestaande kernen.

Beoordeling en conclusie

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zal worden getoetst of deze passend zijn binnen de Structuurvisie Rucphen 2030.

Nota uiterlijk van bouwwerken

De gemeenteraad heeft op 18 september 2019 de ‘Nota uiterlijk van bouwwerken Rucphen 2019’ vastgesteld. Per 1 oktober 2019 is welstandstoetsing voor nagenoeg de gehele gemeente afgeschaft. In de nota is opgenomen dat enkel nog voor rijksmonumenten, cultuurhistorische waardevolle panden en Leisuregebied Binnentuin welstandsregels gelden. Daarnaast is een excessenregeling van kracht zodat tegen excessen opgetreden kan worden. Met het nieuwe beleid krijgen inwoners en bedrijven ruimte om zelf invulling te geven aan hun bouwwerken (kwaliteit).

Beoordeling en conclusie

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zal worden getoetst of welstandsregels van toepassing zijn. In veel gevallen zijn geen welstandsregels van toepassing, maar geldt uitsluitend de excessenregeling.

Hoofdstuk 3 Inventarisatie en analyse van het buitengebied

Het bestemmingsplan beoogt geen grote ruimtelijke veranderingen. Het accent ligt op behoud en ontwikkeling van bestaande waarden en functies, op bestaande locaties. In dit hoofdstuk wordt een uiteenzetting gegeven van de belangrijkste waarden en functies in het plangebied.

3.1 Natuur

De Wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 2017 en heeft het voorheen geldende wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, zoals neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet, vervangen.

Gebiedsbescherming

De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen.

De gebiedsbescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in hoofdstuk 2 van de Wnb.

Soortenbescherming

De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen. Voor de soortenbescherming is wettelijk bovendien rechtstreeks verwezen naar het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn.

Het beschermingsregime betreffende soorten (flora en fauna) is opgenomen in hoofdstuk 3 van de Wnb. De verbodsbepalingen zijn hierbij afhankelijk gesteld van de soort (en daarmee de opname van die soort op de diverse lijsten) en de voorgenomen handelingen. Bovendien is een algemeen geldende zorgplicht opgenomen om handelingen achterwege te laten of maatregelen te treffen, om te voorkomen dat nadelige gevolgen ontstaan voor in het wild levende dieren en planten.

Conform de Wet natuurbescherming is de initiatiefnemer bij ruimtelijke ingrepen verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied. Vanuit die kennis dienen plannen en projecten getoetst te worden aan eventuele strijdigheid met de verbodsbepalingen uit de Wnb. Conform vaste jurisprudentie kan een plan worden vastgesteld indien aannemelijk wordt gemaakt dat het aspect flora en fauna niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Regeling bestemmingsplan

Bij de 3e herziening van het moederplan is destijds een plan-MER uitgevoerd die nog van toepassing is op de uit het moederplan en bijbehorende herzieningen overgenomen uitgangspunten. Zie ook paragraaf 5.8 van deze toelichting. In het plan-MER is ingegaan op de gebieds- en soortbescherming.

Binnen het plangebied vinden geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaats die specifiek getoetst moeten worden in het kader van de soortenbescherming voortkomend uit de Wet natuurbescherming. Voorliggend bestemmingsplan is conserverend van aard. Derhalve hoeft nu geen onderzoek uitgevoerd te worden. Bij de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheden zal in het kader van het aantonen van de haalbaarheid onder andere getoetst moeten worden of voldaan wordt aan de Wet natuurbescherming. Daartoe is bij de wijzigingsbevoegdheden een voorwaarde opgenomen.

Bestaande bos- en natuurgebieden alsmede enkele gebieden op agrarische gronden in de gemeente maken onderdeel uit van het Natuur Netwerk Brabant (NNB). Het gaat - naast een aantal kleinere bos- en natuurgebieden - in hoofdzaak om de Rucphense bossen en het aansluitende gebied. De Rucphense Bossen en Heide en de bossen aan de Molenheide zijn in het bestemmingsplan bestemd als 'Bos' en 'Natuur' met daaraan gekoppeld een zeer beperkte bebouwingsregeling en een vergunningstelsel voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden. Daarnaast worden deze gebieden beschermd, doordat deze gebieden door het Rijk zijn aangewezen als onderdeel van het NNB. De overige natuurgebieden zijn eveneens bestemd als 'Natuur'.

NNB gronden kunnen tevens gronden zijn die behoren tot een samenhangend complex van natuurgebieden en sterk afhankelijk zijn van hoge grondwaterstanden of kwel. Deze gebieden worden sterk beïnvloed door

de inrichting en het beheer van de omgeving en daarom is het beleid er op gericht om de waterhuishouding, waterkwaliteit en inrichting af te stemmen op de ecologische doelstellingen. Dit zijn de zogenaamde attentiezones waterhuishouding. Deze gebieden deze zijn op grond van de regeling in de provinciale Interim omgevingsverordening in het bestemmingsplan bestemd als 'overige zone - attentiezone waterhuishouding'.

In 2009 is in opdracht van de gemeente Rucphen en het waterschap een visie opgesteld ten behoeve van de droge en natte ecologische verbindingszones (evz’s). In de gemeente Rucphen ligt in totaal 15,6 kilometer aan te realiseren natte en droge ecologische verbindingszones (evz’s). Dit zijn langgerekte

landschapselementen die als groene schakels de Brabantse natuurgebieden

met elkaar verbinden. In Rucphen zelf geldt een opgave van 7,73 ha natte evz en 6,7 ha droge evz. De realisatie van de natte evz’s is een taak van het waterschap in samenwerking met de gemeente, terwijl de realisatie van de droge evz’s primair een taak van de gemeente is. Er is voor gekozen om het realiseren van de evz’s gezamenlijk aan te pakken en hiertoe is het beleidsdocument EVZ's Rucphen - Halderberge tracégerichte visie opgesteld. Een groot deel van deze evz's is inmiddels gerealiseerd. Reeds gerealiseerde ecologische verbindingszones zijn in het bestemmingsplan bestemd als 'Natuur'. De nog niet gerealiseerde ecologische verbindingszones hebben een dubbelbestemming 'Waarde – Ecologie – Verbindingszone', met daarin opgenomen een wijzigingsbevoegdheid naar de bestemming 'Natuur'.

3.2 Landschap

Landschap heeft betrekking op de onderlinge samenhang van elementen in een bepaald gebied en op de samenhang tussen dat gebied en het gebruik daarvan. Landschap heeft ook te maken met de afleesbaarheid van die samenhang. Ook de ontstaansgeschiedenis van het landschap speelt een rol in het gebruik en de beleving van het landschap.

Landschapsontwikkelingsplan, 2009

Ten aanzien van de landschapswaarden van het plangebied is een landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld. In het landschapsontwikkelingsplan is aangegeven dat Rucphen een landelijke en groene gemeente is, waar de landbouw een belangrijke economische functie heeft. Deze functie is tevens de belangrijkste beheerder van het buitengebied.

De hoofdkeuze die met het landschapsontwikkelingsplan wordt gemaakt, is het behouden en versterken van de karakteristieke verschijningsvorm van bestaande landschapstypen en het verder ontwikkelen van een goede omgevingskwaliteit. Met het landschapsontwikkelingsplan wordt ingezet op het:

a. verbinden van bosgebieden;

b. creëren van een recreatieve poort;

c. behouden en versterken van de turfvaarten;

d. zoeken naar nieuwe woonvormen;

e. behouden van de landbouw als belangrijkste functie in het buitengebied.

De gewenste ontwikkelingsrichtingen zijn samengevat op een visiekaart, weergegeven in onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000BM001-DEF1_0005.png"

Indeling van het landschap

In de volgende paragraaf wordt verkort weergegeven welke deelgebieden in het LOP zijn onderscheiden en welke landschapswaarden zijn aangetroffen (zie navolgende figuur). Deze hebben een doorvertaling in het bestemmingsplan gekregen. Het LOP is als bijlage 4 bij deze toelichting opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000BM001-DEF1_0006.png"

1. Heipolder

De Heipolder is een jong ontginningsgebied, dat oorspronkelijk uit woeste heidegronden bestond die eind 19e, begin 20e eeuw in cultuur zijn gebracht. Het is een relatief open gebied met een rationele verkaveling. Er is sprake van een harde overgang van de open Heipolder naar de dichte Rucphense Bossen. De zandpaden die nog aanwezig zijn in het gebied vormen waardevolle cultuurhistorische elementen. De beboste zone ter hoogte van Nederheide, dwars door Heipolder heen, vormt de verbinding tussen de Rucphense Bossen en de landgoederenzone van Roosendaal. De beboste zone is aangewezen als onderdeel van de ecologische hoofdstructuur. In het uiterste zuidwesten is een natte ecologische verbindingszone aanwezig langs de Natte of Elderse Turfvaart. Het landschapsontwikkelingsplan is erop gericht de openheid van de Heipolder te handhaven. Dit is in het bestemmingsplan vertaald door de gebiedsaanduiding ‘openheid’ toe te kennen met daaraan gekoppeld aan een aanlegvergunningstelsel dat erop is ingericht de openheid te bewaren. Voor wat betreft de overige maatregelen, zoals het herstellen van zandpaden of het verzachten van de Rucphense Bossen met nieuwe beplantingselementen zoals houtwallen geldt dat dit mogelijk is op basis van het bestemmingsplan.

2. Rucphense bossen

De Rucphense bossen liggen op de hogere delen van een dekzandrug en hebben een geaccidenteerde ondergrond. Die ondergrond bestaat onder andere uit landduinen. De gebieden waar nu de bossen staan bestonden oorspronkelijk uit heide en stuifzanden. Deze werden tussen 1900 en 1930 beplant met naald- en loofbomen voor de houtproductie. De bossen worden doorsneden door een strak patroon van brandgangen en zandpaden. In de verkaveling van de bospercelen is de oude structuur van de heidegebieden deels nog te herkennen. Ingesloten in het bos liggen nog enkele relicten van stuifzanden, open heide en heidevennen. Met name aan de noordzijde van de bossen zijn ook enkele percelen grasland ingesloten. Deze worden begrensd door houtwallen met hakhout. Langs de bosrand zijn nog enkele historische bouwwerken te vinden, zoals een jachthuis uit 1929 met bijbehorende inrichting en een kapel uit 1930. Deze kapel is in het bestemmingsplan specifiek aangeduid. De Rucphense Bossen hebben een belangrijke ecologische waarde vanwege de landschappelijke variatie en de infiltrerende werking van de bodem. De in het LOP genoemde gewenste uitvoeringsmaatregelen zoals het verzachten van de randen en het realiseren van een droge ecologische verbindingszone zijn mogelijk op basis van het bestemmingsplan.

3. Schijfse Vaart

Het landschap rond Schijf bestaat uit oude, besloten zandontginningen. Opvallend element in dit landschap is de Schijfse Vaart, een oude turfvaart die dateert uit de tijd van de turfwinning. De vaart is een archaïsch element en niet meer op alle plekken herkenbaar. De waterhuishouding van het gebied is divers, de gebieden langs de bossen zijn infiltratiegebieden, in de lager gelegen delen is het vochtiger omdat het water uit de hoger gelegen delen zich hier verzameld. De landerijen tussen de Rucphense Bossen en de kern Schijf liggen op een hoger gelegen dekzandrug. Daarom zijn de oude landbouwgronden, de bolle akkers waar de bewoners van Schijf van oudsher hun gewassen verbouwden, juist daar te vinden. De overgang van de bossen naar het relatief open landschap zijn hard en abrupt. In het landschap zijn nog enkele historische lijnen en boskavels terug te vinden, die nog dateren uit de tijd van de ontginning. Het gebied heeft een grotendeels agrarische functie. Er is vooral intensieve veehouderij te vinden, maar ook boomteelt. Verder heeft Schijf een voorzieningenfunctie voor recreanten uit de Rucphense Bossen. De in het LOP genoemde gewenste uitvoeringsmaatregelen zoals verzachten van de randen en het realiseren van een droge ecologische verbindingszone zijn mogelijk op basis van het bestemmingsplan.

4. Het Noorden

“Het Noorden” is een gevarieerd gebied dat bestaat uit oude en jonge besloten zandontginningen met een geaccidenteerde ondergrond en een gemengde waterhuishouding. Het gebied is relatief open, maar is wel doorsneden met historische boskavels en houtwallen. Deze groene elementen maken deel uit van Natuur Netwerk Brabant en drukken een duidelijk stempel op de uitstraling van het gebied. Het noordoostelijke deel is opener van karakter. Ondanks de aanwezigheid van de snelweg is er nauwelijks sprake van grootschalige bedrijvigheid die zich meestal op dit soort locaties ontwikkelt. Ook in dit landschap zijn sporen te vinden van de turfwinninggeschiedenis in de vorm van de Rucphense Vaart – Vlettevaart, en de Zwarte Sloot. Een ander opvallend cultuurhistorisch element is de industrie- en poldermolen uit 1844 met een nabijgelegen houtwal. De agrarische sector is vooralsnog een belangrijke drager van het landschap, in het gebied is melkveehouderij, tuinbouw en intensieve veehouderij aanwezig. Ook liggen er kassen. De bebouwing ligt verspreid in het landschap. De in het LOP genoemde gewenste uitvoeringsmaatregelen zijn mogelijk op basis van het bestemmingsplan. Voor de genoemde wens landgoederen te realiseren in combinatie met robuuste landschappelijke dragers evenals het realiseren van een recreatieve poort geldt dat ideeën deze niet concreet zijn en daarom niet opgenomen zijn in het bestemmingsplan.

5. Zegge

Het gebied rondom de kern Zegge kan worden gekarakteriseerd als jonge, open veenontginning. Het is een oud, historisch landschap en heeft nog een herkenbare waardevolle structuur. Zegge is ontstaan op een hoger gelegen dekzandrug, die werd omgeven door woeste, natte veengebieden. Delen van het landschap zijn al tussen 1280 en 1287 in cultuur gebracht. De oorspronkelijke structuur in de vorm van kavelgrenzen en watergangen is nog te herkennen in het landschap van nu. Het

landschap is open en grootschalig en heeft een rationele structuur. Landbouw is de belangrijkste drager van het landschap, waaronder intensieve veehouderij. Verspreid door het landschap zijn enige boskavels te vinden en een concentratie van opgaand groen is te vinden aan de rand van het plangebied ten zuiden van de kern Zegge. De agrarische bebouwing, waaronder een behoorlijk aantal monumenten, ligt verspreid door het landschap en is haaks op de wegen georiënteerd. Het deelgebied Zegge is

verwevingsgebied. Dit betekent dat er kansen liggen voor een groei en/of transformatie van de landbouw, mits dit te verenigen is met andere functies zoals gebiedsaanduiding openheid, wonen, water en natuur. Dit is vertaald in de regels, onder meer door wijzigingsbevoegdheden voor verruiming van het agrarische bouwblok of mogelijkheden voor verbrede landbouw. Voorts dient de bijzondere historische structuur in stand te blijven, wat in dit bestemmingsplan is geregeld door de bestemmingen ‘Agrarisch met Waarden – Landschappelijk’ alsmede ‘Groen- Landschapselement’.

6. Het Oosten

Het gebied ten oosten van de kernen bestaat hoofdzakelijk uit oude besloten zandontginningen, met als uitzondering het gebied ten zuiden van de Blikloop, dat kan worden gekarakteriseerd als coulisselandschap. De reliëfrijke ondergrond en de grillige waterhuishouding hebben een belangrijke rol gespeeld in de wijze van ontginning van het landschap. Op de relatief hogere gronden zijn monumentale boerderijen en oude bolle akkers terug te vinden. Vanaf deze plekken zijn in een later stadium de lager gelegen delen in cultuur gebracht. De geschiedenis van het gebied is terug te vinden in de namen van de straten zoals Heikant en Turfstraat en in de aanwezigheid van de Oude Vaart en de Turfvaart. De kavelstructuur is grillig en is her en der aangezet met houtwallen. Het grootste deel van deze karakteristieke elementen is echter verloren gegaan. Een ander opvallend element is de laanbeplanting langs de wegen. Het patroon van bomenrijen en lanen maakt het landschap kleinschaliger. Door de grillige structuur en de aanwezigheid van veel opgaande beplanting zijn landschapskamers ontstaan die allerlei agrarische functies herbergen. Er bevinden zich veel intensieve veehouderijen, maar ook boomteelt en kassen. De zuidrand van Het Oosten is attentiegebied in de Verordening Waterhuishouding, hetgeen met een beschermende regeling is doorvertaald in het bestemmingsplan in de vorm van een gebiedsaanduiding. In dit deelgebied wordt ingezet op het behouden en beperkt herstellen van lijnvormige beplantingselementen. Waar mogelijk kan door het laten ontstaan van ruige perceelsranden en slootkanten de huidige kamerstructuur verder versterkt worden en een ecologische meerwaarde worden gecreëerd. In deze ‘kamers’ zijn meerdere vormen van landgebruik denkbaar; akkerbouw, melkveehouderij, bomenteelt en zelfs kleinschalige glastuinbouw of intensieve veehouderij. Het laatste wordt evenwel niet mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan. De overige voornoemde uitvoeringsmaatregelen zijn mogelijk op basis van het bestemmingsplan. St. Willebrord heeft in de toekomst nog uitloopmogelijkheden in het gebied ten westen van de Luienhoeksestraat/Irenestraat en ten noorden van de St. Jansstraat. Hier ligt de mogelijkheid om een zogenaamde kernrandzone te creëren. Dit initiatief is momenteel niet concreet en daarom niet opgenomen in het bestemmingsplan.

7. Militair Mobiliteits Centrum (MMC)

Het MMC bestaat uit een groot aantal functioneel vormgegeven loodsen omgegeven door een gemengd bosgebied, de Molenheide. Het MMC stamt uit 1945 en is rationeel verkaveld. De Molenheide heeft grillige, maar harde randen naar de omgeving. Aan de westzijde loopt de Zundertseweg die begeleid wordt door een historische bomenrij. Aan deze kant liggen enkele agrarische bedrijven. Het grootste deel van de bossen rondom het complex functioneert als buffer en is toegankelijk voor extensieve recreatie door middel van paden en wegen. Het bos heeft daarnaast ook een ecologische functie en speelt door de ligging op een dekzandrug een belangrijke rol in de waterhuishouding van de gemeente Rucphen. Het MMC is een beschermd

gebied in het kader van de Verordening Waterhuishouding, in verband met de infiltratiewerking van de ondergrond. De militaire functie blijft dominant in dit deelgebied, in het bestemmingsplan zijn ontwikkelingen in de landbouw, woningbouw en intensieve recreatie uitgesloten. De in het LOP genoemde gewenste uitvoeringsmaatregelen zijn mogelijk op basis van het

bestemmingsplan.

8. Grensgebied Zundert

Het grensgebied met Zundert valt door de scherpe gemeentegrens uiteen in twee delen, een noordelijk en een zuidelijk deel. Het grootste van het grensgebied maakte oorspronkelijk deel uit van de oude besloten zandontginningen, maar daar is nu nog weinig van terug te zien in het landschap. Enkele oude zandpaden resteren nog. Het gebied heeft hoofdzakelijk een open, grootschalige agrarische uitstraling. Er is onder andere glastuinbouw te vinden. Incidenteel zijn nog restanten van de oorspronkelijke beplanting terug te vinden. Hierbij gaat het onder andere om de historische laanbeplanting langs de Schijfse Baan, die bestaat uit beuken en een enkele eik. Aan de uiteinden van dit deelgebied ligt een deel coulisselandschap dat de overgang vormt naar de vochtige landschappen en het voormalige hoogveengebied in de gemeente Zundert. Door het grensgebied loopt een kleine waterloop, de Blikloop. De noordelijke kant is aangewezen als attentiegebied in de Verordening Waterhuishouding: ter bescherming hiervan zijn regels opgenomen in het bestemmingsplan in de vorm van een gebiedsaanduiding. Tevens is het deels een zoekgebied voor extensivering van de melkveehouderij en intensieve veehouderij. Hier zijn

specifieke regels voor opgenomen in het bestemmingsplan. Het zuidelijke deel is verwevingsgebied, maar draagt ook de aanduiding leefgebied kwetsbare soorten.

9. De Oude Zoek

De Oude Zoek is een droogmakerij uit 1865. De droogmakerij onderscheidt zich van de omliggende gebieden door haar ronde vorm en rationele verkaveling. Deze karakteristieke vorm is nog eens extra aangezet door de opgaande laanbeplantingen. Een belangrijke factor voor de verschijningsvorm is de hoge grondwaterstand, bij de ontginning zijn de natste delen overgeslagen. Dit is goed te zien aan het Moergat, een oud ven. Hier was de bodem zo vochtig, dat de randen van het ven slechts gebruikt

konden worden voor hakhoutteelt. De bomen zijn op rabatten, opgehoogde

ruggen geplaatst om ze toch nog enige ruimte te geven om te wortelen. De lange lijnen in het landschap zijn beplant met bomen. Dit levert een fraai coulisse-effect op. Ook aan de volgorde van de ontginning is af te lezen welke delen van het landschap droger of natter waren. De ontginning is begonnen in het droge noordwestelijk kwadrant, vervolgens is het zuidwestelijke deel gedaan, dan het noordoostelijke en tenslotte het zuidoostelijke. Vooral in de laatste twee kwadranten zijn nog stukken te vinden die bij de ontginning zijn overgeslagen en een hoge natuurwaarde hebben. De Oude Zoek is op dit moment een duidelijk agrarisch landschap, met ook intensieve veehouderij. In de droogmakerij zelf is weinig bebouwing aanwezig. Grote delen van de Oude Zoek hebben, mede door de waterkwantiteit en –kwaliteit een beschermde status gekregen. De provincie heeft De Oude Zoek aangewezen als een cultuurhistorisch vlak van provinciaal belang. In bijlage 5 is een beschrijving van de Oude Zoek opgenomen. De in het LOP genoemde gewenste uitvoeringsmaatregelen zijn mogelijk op basis van het bestemmingsplan.

Om de landschaps- en natuurwaarden te beschermen zijn, naast een vergunningstelsel voor werken geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden voor een aantal specifieke landschapselementen de gebiedsbestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschappelijk’ en ‘Agrarisch met waarden – Natuur’ opgenomen.

Landschapselementen

In onderhavig plan is aan zowel de bestemming ‘Bos’ als ‘Natuur’ een uitgebreid vergunningstelsel gekoppeld waarmee de heide en bossen beschermd zijn. Tevens zijn openheid en beslotenheid als gebiedsaanduiding in het plan opgenomen. Ook hieraan is een vergunningstelsel gekoppeld. Daarnaast is de bestemming ‘Groen – Landschapselement’ opgenomen voor alle landschapselementen en in het plangebied aanwezige struwelen en houtwallen, met daaraan gekoppeld een vergunningstelsel.

Visiedocument Groenbeleid Rucphen, 2008

Het Visiedocument Groenbeleid Rucphen van oktober 2008 beschrijft de waarden van groen voor luchtkwaliteit, speelruimte, economie, gezondheid, natuur, water, leefbaarheid en ruimtelijke waarde. Het rapport geeft verder aan dat de (beeld)kwaliteit van groen sterk afhankelijk is van het plan- en ontwerpproces van ruimtelijke projecten en dat daarom vroegtijdige afstemming noodzakelijk is. Bij ontwikkelingen in het stedelijk gebied is het van belang dat knelpunten, zoals te weinig groen en een hoge parkeerdruk inzichtelijk worden gemaakt en daar rekening mee wordt gehouden in het plan. Als extra toetsingskader is een Groene Kaart (november 2010) opgesteld. Op deze kaart zijn waardevolle particuliere en gemeentelijke bomen plus houtopstanden opgenomen.

In het plangebied zijn houtopstanden aanwezig in zowel gemeentelijk als particulier eigendom. In onderhavig conserverend plan worden geen ontwikkelingen voorzien die van invloed zijn op de groenstructuur zoals aangeduid op de Groene Kaart. Bij nieuwe plannen dient rekening te worden gehouden met de voorwaarden die zijn opgenomen in het Visiedocument Groenbeleid.

Groenstructuurplan 'Landschap onthuld', 2010 
Het Groenstructuurplan komt voort uit het Visiedocument Groenbeleid en geeft richting aan het behoud en de ontwikkeling van de openbare groenstructuren in het stedelijk gebied. Het plan bevat een groensaldoregeling voor een verantwoorde omgang met groen. De regeling zorgt ervoor dat bij ingrepen in de groene ruimte compensatie plaatsvindt. De bijbehorende Groenstructurenkaart toont de meeste relevante openbare groenstructuren in de gemeente alsmede vormt het een visiebeeld.

Met onderhavig conserverend bestemmingsplan worden geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt die van invloed zijn op het Groenstructuurplan. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zal worden getoetst of deze passend zijn binnen het Groenstructuurplan.

Regeling bestemmingsplan

In voorliggend bestemmingsplan worden de in het plangebied aanwezige natuur- en landschapswaarden beschermd. Het agrarische gebied met landschaps- en/of natuurwaarden is bestemd als 'Agrarisch met waarden – Landschappelijk' en 'Agrarisch met waarden – Natuur'. In de bestemmingsomschrijving van deze bestemmingen is aangegeven dat de gronden met deze bestemmingen ook bestemd zijn voor het behoud, herstel of de ontwikkeling abiotische, landschappelijke, ecologische, cultuurhistorische en/of natuurlijke waarden. Het in het plangebied voorkomende groen is bestemd als 'Groen' met daaraan gekoppeld een regeling dat het verboden is op deze gronden te bouwen. De landschapselementen uit het vigerende bestemmingsplan zijn beschermd door middel van het opnemen van de bestemming 'Groen – Landschapselement' met daaraan gekoppeld een regeling dat het verboden is op deze gronden te bouwen en een vergunningstelsel.

3.3 Cultuurhistorie en archeologie

Cultuurhistorie

In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden (artikel 3.1.6, lid 5 Bro). De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Cultuurhistoriekaart, 2016

De Cultuurhistoriekaart van de gemeente Rucphen biedt een overzicht van de aanwezige cultuurhistorische aspecten, structuren en gebieden in de gemeente. Een belangrijke kwaliteit in het buitengebied wordt gevormd door de panden en elementen/gebieden met cultuurhistorische waarde. Het betreft onder meer monumenten en andere karakteristieke objecten. De cultuurhistorie zit verweven in het huidige landschap. Veel elementen zijn nog steeds terug te vinden in het landschap. Verder hebben ontwikkelingen in het landschap geleid tot cultuurhistorische elementen zoals landgebruik en cultivering van de heide. Ook elementen als kerkepaden, landschapselementen en oude laanbeplanting zijn cultuurhistorisch waardevol.

Op grond van het geldende beleid moeten gemeenten bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen van meet af aan aantonen op welke manier er rekening is gehouden met landschappelijke en cultuurhistorische (landschaps)waarden. Bij cultuurhistorische (landschaps)waarden van bovenlokaal belang en met name in historisch landschappelijke vlakken met hoge en zeer hoge waarde zijn alleen ruimtelijke ingrepen gericht op de voortzetting of herstel van de historische functie of die leiden tot behoud of versterking van de cultuurhistorische (landschaps)waarden toegestaan. Behoud en herstel, beheer en versterking van deze cultuurhistorische waarden staat voorop.

Regeling bestemmingsplan

In dit bestemmingsplan zijn in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waardevolle elementen beschermd. De karakteristieke cultuurhistorisch waardevolle elementen als paden en vormen in het landschap zijn bijvoorbeeld bestemd als 'Groen – Landschapselement' met daaraan gekoppeld een vergunningenstelsel. Ook voor de bescherming van zandpaden is een regeling opgenomen in de regels. De in het plangebied voorkomende karakteristieke bebouwing die behouden moet blijven en waarin zich andere functies kunnen ontplooien zijn op basis van een recente inventarisatie bestemd als 'Waarde - Cultuurhistorie'. De huidige regeling is daarop aangepast en de aanduiding voor beeldbepalend pand is daarmee komen te vervallen. Ook is een wijzigingsbevoegdheid naar 'Wonen' opgenomen voor cultuurhistorische waardevolle panden met een agrarische bestemming, dit ter bevordering van het behoud van de waardevolle panden. Aangewezen Rijksmonumenten genieten reeds bescherming op basis van de Monumentenwet en zijn daarom niet apart opgenomen in het bestemmingsplan.

Voor Jachthuis Schijf, gelegen aan de zuidzijde van het plangebied, geldt dat deze locatie en het omliggende terrein in de Interim Omgevingsverordening zijn aangewezen als een 'complex van cultuurhistorisch belang'. Een cultuurhistorisch waardevol complex is een ensemble bestaande uit één gebouw of een verzameling van gebouwen in samenhang met de directe omgeving, bijvoorbeeld oude kloostercomplexen, militaire complexen, industriële complexen en landgoederen. Doel is behoud en versterking van de karakteristieke waarden van het complex. De Interim Omgevingsverordening bevat hiervoor geen regels omdat het onder de verantwoordelijkheid valt van de gemeente om hierover een afweging te maken. Jachthuis Schijf is aangewezen als Rijksmonument (monumentnummer 517044) en maakt deel uit van het complex Dennenbos (complexnummer 517043). Naast het jachthuis zijn ook de langevelboerderij en de stal onderdeel van dit complex. Met de aanwijzing als monument en complex is de bescherming van het geheel op basis van de Monumentenwet 1988 al geregeld. Op verzoek van de provincie is de huidige regeling ter verduidelijking aangevuld met de bescherming van cultuurhistorische waarden. De specifieke waarden van jachthuis Schijf zijn benoemd in bijlage 5 bij deze toelichting.

Molenbiotoop

Ten noorden van de kern Rucphen en in de kern Sprundel staan molens, waarvan de molenbiotoop deels over het plangebied van dit bestemmingsplan valt.

Regeling bestemmingsplan

Middels een gebiedsaanduiding is de molenbiotoop op de verbeelding van voorliggend bestemmingsplan opgenomen: ‘vrijwaringszone – molenbiotoop’. Middels de hieraan gekoppelde regels wordt voorkomen dat binnen de biotoop bebouwing wordt opgericht die hoger is dan toegestaan op basis van de molenbiotoop. Hiermee wordt voorkomen dat de molen onvoldoende windvang krijgt.

Archeologie

In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. De uitgangspunten van dit verdrag dienen te worden vertaald in nationale wetgeving. In Nederland heeft deze vertaling plaatsgevonden in de Erfgoedwet, welke in werking is getreden op 1 juli 2016. Ten aanzien van het aspect 'archeologie' is in art. 9.1, lid 1 van de Erfgoedwet, welk artikel een deel van het overgangsrecht regelt, bepaalt dat tot het tijdstip waarop de Omgevingswet in werking treedt onder meer Hoofdstuk V, paragraaf 1 van de inmiddels vervallen Monumentenwet 1988 van toepassing blijft. In Hoofdstuk V, paragraaf 1 is vastgelegd dat een gemeente in de ruimtelijke besluitvorming (waaronder bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor planologisch afwijken) rekening dient te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Daartoe kan de gemeente in dat besluit regels stellen, bijvoorbeeld tot het doen van archeologisch onderzoek. Het al dan niet stellen van regels ten aanzien van archeologie dient te rusten op voldoende informatie over de archeologische situatie. Deze informatie kan worden verkregen door gebiedsdekkende kaarten waarop archeologische verwachtingswaarden zichtbaar zijn. Op basis hiervan kan archeologisch beleid worden ontwikkeld.

Nota archeologie

Om het aspect archeologie goed mee te wegen in de gemeentelijke ruimtelijke besluitvorming heeft de gemeente Rucphen in 2010 een Erfgoednota opgesteld. De Erfgoednota bestaat onder andere uit een archeologische verwachtingenkaart en een advies archeologische beleidskaart. In 2019 heeft de gemeente op basis van verschillende nieuwe inhoudelijke bronnen en diverse archeologische onderzoeken die reeds zijn uitgevoerd besloten haar bestaande archeologiekaart en het bijbehorende beleid te herzien. Het resultaat is een nieuwe Nota Archeologie met bijbehorende Archeologische Beleidskaart.

In de Nota Archeologie (18 september 2019) is het archeologisch beleid van de gemeente Rucphen opgenomen. In 2011 is de archeologische kaart opgesteld. Ten tijde van het opstellen van de archeologische kaart in 2011 was nog niet veel archeologische informatie beschikbaar. Om die reden zijn diverse gebieden opgenomen met een hoge archeologische verwachting. Nu een aantal jaren onderzoeken zijn uitgevoerd en er beter kaartmateriaal en historische informatie beschikbaar is, is het mogelijk om de verwachtingen bij te stellen. Dit heeft geleid tot de Nota archeologie en bijbehorende onderbouwing. Er is in veel gevallen geen archeologisch onderzoek meer noodzakelijk omdat bijvoorbeeld categorieën zijn verruimd en vanaf 1.000 m2 pas onderzoek wordt vereist in plaats van 100 m2.

Beleidscategorie   Waarde of verwachting   Vrijstellingsgrenzen oppervlakte en diepte  
1   Archeologisch monument   altijd onderzoek  
2   bekende vindplaatsen, historische kernen, hoge verwachting voor vindplaatsen van jagers-verzamelaars.   100 m2 en 50 cm -Mv  
3   hoge verwachting en kans op resten gerelateerd aan de natte context.   500 m2 en 50 cm - Mv  
4   middelhoge verwachting.   1.000 m2 en 50 cm -Mv  
5   lage verwachting   n.v.t.  
  geen verwachting   n.v.t.  

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000BM001-DEF1_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000BM001-DEF1_0008.png"

Beleidskaart archeologie

Regeling bestemmingsplan

Ten behoeve van de bescherming van archeologische waarden is een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Hierbinnen gelden de volgende gebiedsaanduidingen:

  • 'overige zone - waarde archeologie 2': bekende vindplaatsen, historische kernen, hoge verwachting voor vindplaatsen van jagers-verzamelaars.
  • 'overige zone - waarde archeologie 3': hoge verwachting en kans op resten gerelateerd aan de natte context.
  • 'overige zone - waarde archeologie 4': middelhoge verwachting.
  • 'overige zone - archeologisch monument': archeologische monumenten.


Wanneer zich een ontwikkeling voordoet met een bodemroerende activiteit die groter en dieper is dan de genoemde maten in de regels, dient archeologisch onderzoek plaats te vinden om de ter plaatse aanwezige archeologische waarden inzichtelijk te maken. Dit bestemmingsplan betreft een conserverend bestemmingsplan. Om deze reden heeft ten behoeve van dit bestemmingsplan geen nader archeologisch onderzoek plaatsgevonden.

3.4 Landbouw

Landbouw neemt een belangrijk deel van het grondgebruik in het buitengebied voor zijn rekening. Rondom Zegge kenmerkt het landbouwkundig gebruik zich door relatief veel tuinbouw- en graasdierbedrijven, met name rundvee. Tussen de A58 en de driehoek St. Willebrord, Rucphen en Sprundel, als ook in de zuidwesthoek van de gemeente zijn ook vooral melk- en rundveebedrijven gevestigd. Ten zuiden van Rucphen en Sprundel en aan de oostzijde van St. Willebrord zijn tuinbouwbedrijven in de meerderheid.

Regeling bestemmingsplan

In voorliggend bestemmingsplan zijn de agrarische bedrijven bestemd conform de vigerende planologische rechten. Er zijn drie typen agrarische bedrijven specifiek aangeduid:

  • veehouderijen;
  • glastuinbouwbedrijven;
  • paardenhouderijen.

Veehouderij

De in het plangebied aanwezige bestaande intensieve veehouderijen zijn bestemd met een agrarische bestemming en aangeduid als 'intensieve veehouderij'. De bestaande niet-intensieve veehouderijen zijn aangeduid als 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij'. De regels ten aanzien van de (intensieve) veehouderij vanuit de provinciale verordening zijn verwerkt in het bestemmingsplan. Zie paragraaf 4.3.

Glastuinbouw

De bestaande solitaire glastuinbouwbedrijven zijn in het bestemmingsplan

positief bestemd met een agrarische bestemming en de aanduiding 'glastuinbouw'. Nieuwvestiging van en omschakeling naar glastuinbouw is niet toegestaan. In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het bouwvlak van een glastuinbouwbedrijf onder voorwaarden te vergroten tot maximaal 3 hectare netto glas.

Paardenhouderijen

In het huidige bestemmingsplan wordt voor paardenhouderijen onderscheid gemaakt in:

  • een bedrijfsmatige paardenhouderij;
  • het hobbymatig houden van paarden.

Naast dit onderscheid kennen paardenhouderijen een grote verscheidenheid aan bedrijfsvormen, al dan niet gemengd:

  • productiegerichte paardenhouderij;
  • gebruiksgerichte paardenhouderij/manege.

De in het plangebied voorkomende productiegerichte paardenhouderijen zijn in voorliggend bestemmingsplan positief bestemd als agrarisch bedrijf binnen de agrarische bestemmingen met de aanduiding 'paardenhouderij'. De bouwregels voor productiegerichte paardenhouderijen zijn voor het merendeel gelijk aan die van de overige agrarische bedrijven. Bij productiegerichte paardenhouderijen zijn meerdere paardenbakken binnen het bouwvlak toegestaan (er is geen maximum aantal of maximale oppervlakte geregeld).

De gebruiksgerichte paardenhouderijen zijn in het bestemmingsplan bestemd als 'Bedrijf' dan wel 'Sport' met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - gebruiksgerichte paardenhouderij/manege'. De inhoud van de begrippen in het huidige bestemmingsplan voor 'manege' en 'paardenhouderij (gebruiksgericht)' zijn inhoudelijk vrijwel identiek. Om aan te sluiten bij het andere begrip dat een relatie heeft met het houden van paarden ('productiegerichte paardenhouderij') zijn de begrippen 'manege' en 'paardenhouderij (gebruiksgericht)' geschrapt en vervangen door één begrip 'gebruiksgerichte paardenhouderij/manege'.

De aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - gebruiksgerichte paardenhouderij/manege' komt voor binnen de bestemmingen 'Sport' en 'Bedrijf'. Binnen beide bestemmingen is de systematiek dat 'enkel' de aangeduide functie toegelaten wordt binnen de bestemming. Voor de huidige percelen heeft de aanpassing van begrippen dan ook geen consequenties. Nieuwe gebruiksgerichte paardenhouderijen/maneges zullen worden gerealiseerd in een bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij'. Het gemeentelijk standpunt bij de realisatie van nieuwe activiteiten passend binnen een bedrijfsbestemming is dat deze op de huidige bedrijfsterreinen gevestigd worden. Daarom worden nieuwe gebruiksgerichte paardenhouderijen/maneges aan een agrarische bestemming gekoppeld en niet meer aan een bedrijfsbestemming.

Via afwijking is het mogelijk om een paardenbak op te richten voor hobbymatig gebruik. Er kan per woning maximaal 1 paardenbak met een oppervlakte van miaximaal 1.200 m2 worden toegestaan. Daarnaast geldt dat de paardenbak wordt gesitueerd achter de voorgevellijn van de woning, de bouwhoogte van de omheining maximaal 1,70 bedraagt, er geen lichtmasten mogen worden geplaatst en de afstand van de paardenbak tot het bestemmingsvlak van woningen van derden minimaal 25 m bedraagt.

Agrarische bedrijfswoningen

Per agrarisch bedrijf is rechtstreeks één bedrijfswoning is toegestaan. Meer dan één agrarische bedrijfswoning is uitsluitend toegestaan op de percelen

waar de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is opgenomen. De bouwregeling voor de agrarische bedrijfswoningen is gelijk aan de bouwregeling van de overige bestemmingen, waar bedrijfswoningen voorkomen. Indien geen bedrijfswoning op agrarisch perceel aanwezig is, kan via een wijzigingsbevoegdheid alsnog binnen het bestaande bouwvlak één bedrijfswoning mogelijk worden gemaakt. Aan de realisatie van een nieuwe tweede bedrijfswoning wordt geen medewerking verleend.

Teeltondersteunende voorzieningen

De regeling voor teeltondersteunende voorzieningen is in dit bestemmingslan verduidelijkt. Alle begrippen voor teeltondersteunende voorzieningen zijn in artikel 1 van de planregels onder één begrip samengebracht. Binnen dat begrip is onderscheid gemaakt in verschillende teeltondersteunende voorzieningen.

Het begrip maakt ten eerste onderscheid in:

  • permanente teeltondersteunende voorzieningen (voor onbepaalde tijd aanwezig);
  • tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen (maximaal 6 maanden aanwezig);

Ten tweede is onderscheid gemaakt in:

  • lage teeltondersteunende voorzieningen (hoogte maximaal 1,5 meter);
  • hoge teeltondersteunende voorzieningen (hoger dan 1,5 meter);

Daarnaast worden de volgende specifieke teeltondersteunende voorzieningen onderscheiden:

  • teeltondersteunende kassen;
  • boomteelthekken en boomteeltstokken.

Binnen het agrarisch bouwvlak zijn rechtstreeks toegestaan:

  • permanente en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen met een maximale bouwhoogte van 4 m;
  • teeltondersteunende kassen met een maximale bouwhoogte van 8 m, een maximale oppervlakte van 5.000 m2 en maximaal 1,5 ha ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - teeltondersteunende kassen toegestaan'. Teeltondersteunende kassen zijn niet toegestaan in de groenblauwe mantel.

Buiten het agrarisch bouwvlak zijn rechtstreeks toegestaan:

  • tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen met een maximale bouwhoogte van 4 m;
  • boomteelthekken- en boomteeltstokken met een maximale bouwhoogte van 2,5 m en 4 m.

Via een wijzigingsbevoegdheid zijn onder voorwaarden toegestaan:

  • lage permanente teeltondersteunende voorzieningen met een maximale bouwhoogte van 1,5 m en een oppervlakte van 8 ha (maximaal 3 hectare in de groenblauwe mantel);
  • hoge permanente teeltondersteunende voorzieningen met een maximale bouwhoogte van 4 m en een oppervlakte van 8 ha in 'Agrarisch' (maximaal 3 hectare in de groenblauwe mantel), 5 ha in 'Agrarisch met waarden - Landschappelijk' (maximaal 3 hectare in groenblauwe mantel) en 2 ha in 'Agrarisch met waarden - Natuur';
  • permanente teeltondersteunende kassen met een maximale bouwhoogte van 8 m en een oppervlakte van 0,5 ha;
  • permanente teeltondersteunende kassen met een maximale bouwhoogte van 8 m ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - teeltondersteunende kassen toegestaan' en een oppervlakte van 1,5 ha.

Het toepassen van deze wijzigingsbevoegdheid is niet toegestaan voor gronden ter plaatse van de groenblauwe mantel en het Natuurnetwerk Brabant.

Nevenactiviteiten en verbrede landbouw

Nevenactiviteiten zijn activiteiten die als ondergeschikte functie bij het agrarisch bedrijf kunnen worden uitgevoerd om daarmee meer inkomsten voor het bedrijf te genereren. Bijvoorbeeld recreatieve functies, agrarische verwante en agrarisch technische functies en statische binnenopslag. Een specifieke vorm van nevenfuncties is verbrede landbouw dat gezien kan worden als ‘agrariërs met iets erbij’. Bijvoorbeeld agro-toerisme waaronder minicampings, agrarisch natuurbeheer, bewerking en waardevermeerdering van ter plaatse geproduceerde producten, verkoop van streekeigen producten en zorgboerderijen.

In het bestemmingsplan is een regeling opgenomen voor:

  • dagrecreatieve nevenativiteiten (educatie, excursie, rondleiding en workshop, theeschenkerij, musea, atelier, congres- en vergaderruimte, verhuur, boerengolfbanen/ poldersport en innovatieve dagrecreatie);
  • verblijfsrecreatieve nevenactiviteiten (kamperen bij de boer, kampeerboerderij/ groepsaccommodatie, boerderijkamers/appartementen, trekkershutten, verenigings- en groepskamperen, innovatieve kampeervormen, bed & breakfast en de overige verblijfsaccommodatie)verkoop eigen producten;
  • verkoop van producten als nevenactiviteit;
  • zorglandbouw;
  • het houden van paarden.

Corso- en carnavalsbouwplaatsen

In dit bestemmingsplan is het rechtstreeks toegestaan om bij agrarische

bestemmingen bestaande bebouwing te gebruiken voor de bouw van corso- en carnavalswagens. Daarnaast is het via een afwijking onder voorwaarden mogelijk dat statische opslag wordt opgericht dan wel tijdelijke bouwwerken worden opgericht voor het bouwen van corso- en carnavalswagens. Eén van de in de regels opgenomen voorwaarden betreft dat de opslag wordt / de tijdelijke bouwwerken worden opgericht binnen een bestaand bouwvlak. Daarnaast is voor de tijdelijke bouwwerken opgenomen dat deze maximaal gedurende 5 maanden per jaar mogen worden geplaatst en na afloop van die termijn moeten worden verwijderd.

Hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing

Hergebruik betreft het hergebruiken van vrijgekomen of Vrijkomende Agrarische Bebouwing (VAB). Gebouwen die overtollig zijn kunnen via hergebruik worden aangewend voor andere functies. Belang hiervan is een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Hergebruik kan voorkomen dat opstallen verouderen en verrommelen. Hergebruik betreft het omzetten van de agrarische hoofdfunctie naar een andere hoofdfunctie.

In het bestemmingsplan is de volgende regeling voor functieveranderingen via wijzigingsbevoegdheid opgenomen:

  • wijzigen naar de bestemming ‘Bedrijf’ voor agrarische technische hulpbedrijven en/of agrarisch verwante bedrijven;
  • wijzigen naar de bestemming ‘Bedrijf’ voor kleinschalige niet-agrarische bedrijven;
  • wijzigen naar de bestemming ‘Bedrijf’ voor statische opslag;
  • wijzigen naar de bestemming ‘Recreatie – Dagrecreatie’ voor extensieve dagrecreatie;
  • wijzigen naar de bestemming ‘Recreatie – Verblijfsrecreatie’ voor extensieve verblijfsrecreatie;
  • wijzigen naar de bestemming ‘Sport’ voor gebruiksgerichte paardenhouderijen;
  • wijzigen naar de bestemming ‘Wonen’.

Onder andere de volgende voorwaarden zijn opgenomen:

  • overtollige bebouwing, met uitzondering van cultuurhistorische waardevolle bebouwing, moet worden gesloopt;
  • wijziging ter plaatse van de ecologische hoofdstructuur is niet toegestaan;
  • een zelfstandige kantoorvoorziening met baliefunctie is niet toegestaan;
  • parkeren moet op terreinen plaatsvinden, binnen het bestaande bouwvlak;
  • er moet sprake zijn van een goede landschappelijke inpassing, wat wordt aangetoond middels het overleggen van een landschaps- en onderhouds-, en –beheerplan;
  • er dient een kwaliteitsverbetering van het landschap plaats te vinden in het kader van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.

3.5 Recreatie

Visie Toerisme Rucphen, 2012

De gemeente beschikt over een visie 'Toerisme Rucphen'. Deze kent een looptijd tot 2020. Momenteel wordt gewerkt aan een nieuwe visie, één visie voor zowel toerisme als economie. Ook wordt gewerkt aan een uitvoeringsagenda.

Recreatieve voorzieningen

In de gemeente bevinden zich diverse recreatiebedrijven. De Rucphense bossen vormen in recreatief opzicht een belangrijk element in de gemeente. Ten noorden van de Rucphense bossen zijn een drietal campings gelegen waarvan er één tevens is aangewezen als recreatieve poort. Dit betekent concreet dat de ter plaatse aanwezige horeca openbaar toegankelijk is en niet slechts bedoeld voor de camping. Daarnaast is er een openbare parkeerplaats aanwezig die tevens het startpunt is van een aantal toeristisch routes. Ten noorden van Schijf is ook een camping gelegen.

Daarnaast bevinden zich in de Rucphense bossen een naturistenterrein, een kampeercentrum, een aantal recreatiewoningen en een manege. Naast deze vormen van recreatie is er in en rond de Rucphense bossen vooral sprake van extensieve vormen van recreatie in de vorm van fiets- en wandelroutes. Buiten de Rucphense bossen zijn ook in andere delen van het buitengebied recreatie bedrijven en -voorzieningen gelegen, waaronder een camping aan de westkant van de Rucphense Bossen, twee kampeerboerderijen, een recreatiewoning en enkele sportterreinen.

Regeling bestemmingsplan

In voorliggend bestemmingsplan zijn de uitgangspunten van de hudiige planologische regelingen overgenomen. In het bestemmingsplan is een onderscheid gemaakt tussen gronden met een recreatieve functie als hoofdfunctie en gronden met een recreatieve functie als nevenfunctie. Ten aanzien van recreatieve activiteiten als nevenfunctie bij agrarische bedrijven wordt verwezen naar paragraaf 3.4.

De gronden dan wel bedrijven met recreatie als hoofdfunctie zijn bestemd als:

  • 'Recreatie – Dagrecreatie';
  • 'Recreatie – Verblijfsrecreatie'.

Dagrecreatie

Binnen de bestemming 'Recreatie – Dagrecreatie' vallen alle dagrecreatieve voorzieningen die in het buitengebied van de gemeente Rucphen voorkomen. Deze voorzieningen, zoals sportvelden, volkstuinen en outdooractiviteiten, zijn op de verbeelding specifiek aangeduid. Bij een aantal van deze dagrecreatieve voorzieningen is ondergeschikte horeca en/of detailhandel toegestaan met een maximale bedrijfs- en/ of verkoopvloeroppervlakte van 100 m².

Verblijfsrecreatie

De in het plangebied voorkomende verblijfsrecreatieve voorzieningen zijn positief bestemd als 'Recreatie – Verblijfsrecreatie'. De voorzieningen, zoals de kampeerterreinen (campings), de groepsaccommodaties, het natuurkampeerterrein met camping en de recreatieparken, zijn specifiek aangeduid. Via aanduidingen op de verbeelding ('specifieke vorm van recreatie - 01' tot en met 'specifieke vorm van recreatie - 09') is voor de campings en recreatieparken onder meer het aantal recreatieve standplaatsen geregeld. Binnen de bestemming is voor de verschillende soorten recreatieve voorzieningen een passende bouwregeling opgenomen.

3.6 Niet-agrarische bedrijven, burgerwoningen en overige functies

Niet agrarische bedrijven

Verspreid in het buitengebied zijn diverse niet-agrarische bedrijven aanwezig. Dit betreft onder meer aannemersbedrijven en loonbedrijven. Daarnaast is in het gebied een aantal grotere bedrijven aanwezig, met name langs de Rijksweg (noord/zuid). De ligging langs deze hoofdinfrastructuur is veelal reden geweest zich daar te vestigen.

Agrarisch gerelateerde bedrijven

In deze categorie vallen bedrijven die ten dienste staan van de agrarische sector. Hierin vallen voornamelijk de agrarische loonbedrijven. Daarvan komen er verschillende voor, verspreid in het gebied. Tevens zijn bedrijven aanwezig die een nauwe band hebben met het gebied, zoals de verhuur van bosbouwmachines.

Klus- en ambachtsbedrijven

In deze categorie vallen alle aannemers, timmerbedrijven, stukadoors, houthandel etc. maar ook hoveniers. Deze bedrijven zijn verspreid gelegen in het plangebied en veelal begonnen als een aan huis gebonden bedrijf. In een aantal gevallen zijn deze activiteiten uitgegroeid tot grote volwaardige bedrijven en als zodanig in het bestemmingsplan bestemd. Een deel van deze bedrijven is ondergebracht in aan huis gebonden bedrijvigheid. Dit legt beperkingen op aan de oppervlakte die benut mag worden ten behoeve van de activiteit en voorkomt uitgroei naar een volwaardig bedrijf.

Overige bedrijven

Dit zijn voornamelijk grootschalige bedrijven. De meeste zijn gelegen in de directe nabijheid van de kernen dan wel langs de hoofdwegen door het gebied. De A58 is daarin een belangrijke ader. Het betreft op hoofdlijnen transportbedrijven, benzinestations, vuil- en recyclingbedrijven en autosloperijen.

Regeling bestemmingsplan

In het bestemmingsplan zijn de planologische rechten overgenomen en zijn de verschillende bedrijven specifiek geregeld. Deze zijn in te delen in: agrarisch gerelateerde bedrijven, klus- en ambachtsbedrijven en overige bedrijven.

Burgerwoningen

In het buitengebied komen op verschillende plaatsen burgerwoningen voor. Hierbij zijn drie categorieën van gebieden te onderscheiden:

  • gebieden waar burgerwoningen in bebouwingsclusters geconcentreerd zijn;
  • gebieden vrijwel zonder burgerwoningen, zoals de Rucphense bossen;
  • overige gebieden waar burgerwoningen verspreid in het landelijke gebied zijn gelegen.

Regeling bestemmingsplan

In de juridische planbeschrijving is nader uitgewerkt hoe de bestemming Wonen is geregeld.

Overige niet-agrarische functies

Naast de agrarische bedrijven en de beschreven niet - agrarische bedrijven komt in het gebied nog een aantal bedrijfsmatige functies voor. Zo zijn diverse nutsvoorzieningen aanwezig, zijnde een gasstation, rioolgemalen en elektriciteitsvoorzieningen, dienstverlenende bedrijven en grootschalige vormen van detailhandel. Verder wordt in het gebied water gewonnen en zijn diverse onderwijs- en opleidingsinstituten gevestigd. Het gebruik van het buitengebied van Rucphen is daarmee zeer divers.

Regeling bestemmingsplan

Deze functies zijn in het bestemmingsplan specifiek bestemd. Dit geldt ook voor de militaire locaties.

Militaire locaties

In de gemeente Rucphen zijn drie militaire locaties aanwezig. Het betreft het MMC aan de Zundertseweg, een militair oefenterrein aan de Schietbaan en een tentenkamp in de Rucphense bossen. Binnen het grondgebied van de gemeente Rucphen zijn de Rucphense bossen aangewezen als militair oefenterrein. Het nationale ruimtelijke beleid geeft regels voor de wijze waarop militaire terreinen en objecten in een bestemmingsplan worden vastgelegd. De drie militaire locaties hebben in het bestemmingsplan de bestemming 'Maatschappelijk – Militair terrrein' of de aanduiding 'overige zone - militair oefenterrein' gekregen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000BM001-DEF1_0009.png"

3.7 Infrastructuur

Wegverkeer

In het noorden van het plangebied wordt de gemeente doorsneden door de A58. Dit is op regionaal schaalniveau de belangrijkste verkeersverbinding.

Op het grondgebied van de gemeente Rucphen liggen vier aansluitingen (op- en afritten): St. Willebrord, Rucphen, Zegge en Vosdonk. Structurerende verkeersverbindingen op gemeentelijk niveau hangen samen met de toevoerwegen naar de A58 en verbindingen richting het oosten en zuiden. De belangrijkste verbindingswegen zijn:

  • Gebrande Hoefstraat, tussen Rucphen en Roosendaal;
  • St. Martinusstraat, tussen Rucphen en de A58;
  • Poppestraat, tussen St. Willebrord en de A58;
  • Vosdonkseweg, tussen St. Willebrord/Sprundel en de A58;
  • O.L. Vrouwestraat, tussen de A58 en Zegge;
  • Schijfse Vaartkant, tussen Schijf en Rucphen;
  • Zundertseweg, tussen Rucphen en Zundert;
  • de nieuwe randweg bij Rucphen.

Daarnaast zijn vele lokale verbindingswegen gelegen binnen het plangebied. Met uitzondering van de paden in de bosgebieden is het merendeel verhard.

Fietsverkeer

De gemeente Rucphen maakt onderdeel uit van het recreatief fietsroutenetwerk ‘De Baronie’. In het plangebied liggen diverse vrijliggende fietspaden, voornamelijk in en rondom de Rucphense bossen. Daarnaast zijn er fietsverbindingen tussen de Zundertseweg en de Schijfse Vaartkant, de kern Zegge en de Bosschenhoofdseweg en van de Bosschenhoofdseweg naar de kern Bosschenhoofd. Diverse wegen zijn voorzien van parallel vrijliggende fietspaden. Onder meer de Gebrande Hoefstraat, Sprundelseweg, Zundertseweg, Bredasebaan, Achtmaalsebaan, Kozijnenhoek, Rucphenseweg en Oude Kerkpad.

Spoorwegverkeer

Ten zuiden van Zegge wordt een klein gedeelte van het grondgebied van de

gemeente Rucphen doorsneden door de spoorlijn Etten-Leur-Roosendaal. Voor deze gronden is in het bestemmingsplan de bestemming 'Verkeer – Spoorweg' opgenomen.

Waterwegen

In het plangebied komen enkele kleinere waterlopen voor die niet als vaarweg kunnen worden gebruikt. Het gaat om de Zwarte Sloot en de Vlette Vaart in het noorden van het plangebied, de Oude Turfvaart en de Blikloop in het oosten van het plangebied, de Schijfse Vaart centraal in het plangebied en de Krapenloop, de Elderse Turfvaart en de Zoeksche Loop in het zuiden van het plangebied. Deze waterlopen zijn in gebruik voor de functies recreatie en natuur.

Regeling bestemmingsplan

In de juridische planbeschrijving is nader uitgewerkt hoe de infrastructuur is geregeld.

Hoofdstuk 4 Onderdelen actualisatie

4.1 Correcties, aanpassingen en vergunde ontwikkelingen

Correcties van verbeelding en planregels

In deze planherziening wordt ten opzichte van het huidige bestemmingsplan een aantal correcties gedaan op de verbeelding en in de planregels. Het betreft zowel correcties op locatieniveau als algemene correcties in de regels.

Daarnaast zijn verschillende aanpassingen gedaan met als doel om het bestemmingsplan beter leesbaar en beter toetsbaar te maken. De regels zijn daarom op onderdelen aangepast en de verbeelding is, waar nodig, aangepast om deze met de planregels in oveereenstemming te brengen.

In Bijlage 1 is een tabel opgenomen met een overzicht van de correcties en aanpassingen die in dit bestemmingsplan zijn doorgevoerd.

Overnemen van vergunde ontwikkelingen

In de periode na vaststelling van het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2012' is op verschillende locaties een procedure doorlopen om een nieuwe ontwikkeling mogelijk te maken. Het betreft wijzigingsplannen, postzegelbestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor gebruik en/of bouwen in afwijking van het bestemmingsplan. De vergunde ontwikkelingen zijn overgenomen in dit bestemmingsplan, zodat voor het hele buitengebied weer één bestemmingsplan gaat gelden. In Bijlage 2 is een tabel opgenomen met een overzicht van de vergunde ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan zijn overgenomen.

De verbeeldingen van de postzegelbestemmingsplannen en de wijzigingsplannen zijn overgenomen op de verbeelding van deze planherziening. In de regels zijn, waar nodig, specifieke regelingen uit het bestemmingsplan of wijzigingsplan toegevoegd. De omgevingsvergunningen voor afwijking van het bestemmingsplan zijn vertaald op de verbeelding en in de planregels, zodat de (ontwikkelings)mogelijkheden die dit bestemmingsplan biedt zo nauwkeurig mogelijk aansluiten bij hetgeen is vergund.

4.2 Nieuwe ontwikkelingen

In het plangebied spelen een aantal concrete ontwikkelingen die zijn meegenomen in dit bestemmingsplan. Veel ontwikkelingen betreffen het wijzigen van een (agrarisch) bedrijf naar wonen. Op deze locaties wordt de bestaande woning omgezet naar een burgerwoning met een passende oppervlakte bijbehorende bouwwerken. Overtollige bebouwing en verharding wordt verwijderd. Op andere locaties betreft de ontwikkeling de uitbreiding van bedrijfsbebouwing binnen het bestaande bouwvlak (Scherpenbergsebaan 49) of de oprichting van teeltondersteunende voorzieningen.

De initiatieven zijn separaat onderbouwd en indien noodzakelijk zijn onderzoeken uitgevoerd. Ook is invulling gegeven aan de vereisten ten aanzien van sloop, landschappelijke inpassing en/of kwaliteitsverbetering van het landschap. In de regels en op de verbeelding is dit vertaald in een bestemming 'Groen - Landschapselement' en/of zijn voorwaardelijke verplichtingen opgenomen.

De onderbouwingen per locatie zijn opgenomen als bijlagen bij dit bestemmingsplan. De volgende ontwikkelingen zijn meegenomen in dit bestemmingsplan:

  • Achterhoeksestraat 77 - wijziging van agrarisch bedrijf naar wonen (bijlage 16)
  • Beatrixweg 36 - wijziging van agrarisch bedrijf naar wonen (bijlage 17)
  • Bosheidestraat 7 - realisering van een groepsaccommodatie (bijlage 18)
  • Bredendam 5-5a - wijziging van agrarisch bedrijf naar wonen (bijlage 19)
  • Canadastraat 36 - wijziging van agrarisch bedrijf naar wonen (bijlage 20)
  • De Brand 28 - wijziging van maatschappelijk (dierenkliniek) naar wonen (bijlage 21)
  • Het Dreefje 3 - verruiming van ijsboerderij naar horeca categorie 1 en aanleg van een parkeerterrein (bijlage 22)
  • Hoeksestraat 16 - wijziging van agrarisch bedrijf naar wonen (bijlage 23)
  • Hoekvensedreef 9a - wijziging van agrarisch bedrijf naar wonen (bijlage 24)
  • Klein Zundertseweg 14-16 - wijziging van agrarisch bedrijf naar wonen (bijlage 25)
  • Langendijksestraat 3 - wijziging van cultuur en ontspanning (galerie met bedrijfswoning) naar wonen met aanduiding voor galerie
  • Omgangstraat 58 - wijziging van agrarisch bedrijf naar wonen (bijlage 26)
  • Onze Lieve Vrouwestraat 36 - vergroting van de woonbestemming en verplaatsing van een paardenbak (bijlage 27)
  • Rijksweg-Zuid 29 - oprichting van een teeltondersteunende kas (bijlage 28)
  • Rucphenseweg 27 - vergroting van de woonbestemming (bijlage 29)
  • Scherpenbergsebaan 19b - wijziging van cultuur en ontspanning (valkerijcentrum) naar wonen (bijlage 30)
  • Scherpenbergsebaan 49 - uitbreiding van de bedrijfsbebouwing binnen het bestaande bouwvlak (bijlage 31)
  • Schijfsebaan 6a - wijziging van agrarisch bedrijf naar wonen (bijlage 32)
  • Turfstraat 9 - wijziging van agrarisch bedrijf naar wonen (bijlage 33)
  • Turfstraat 30 - wijziging van agrarisch bedrijf naar wonen (bijlage 34)
  • Waterstraat 9a - wijziging van bedrijf naar wonen (bijlage 35)
  • Zundertseweg 78a - oprichting van lage teeltondersteunende voorzieningen (bijlage 36)
  • Zundertseweg 108 - wijziging van agrarisch bedrijf naar wonen (bijlage 37)

4.3 Verwerken van actueel beleid

Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het bij het opstellen van een bestemmingsplan verplicht om inzicht te bieden in de relevante planologische aspecten. Als een bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, moet worden aangetoond dat dit haalbaar is in relatie tot deze planologische aspecten. De bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied wijzigen niet inhoudelijk als gevolg van dit bestemmingsplan. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die niet passen in het bestaande beleidskader. Er wordt voortgeborduurd op het kader zoals ook bij de vigerende bestemmingsplannen van toepassing. In dit hoofdstuk wordt het bestaande beleidskader geactualiseerd dan wel aangevuld.

Na vaststelling van de laatste herziening van het bestemmingsplan voor het buitengebied is een aantal nieuwe beleidsstukken vastgesteld op zowel gemeentelijk als provinciaal niveau, die van belang zijn voor het plangebied. De volgende actuele beleidsstuken zijn vertaald in dit bestemmingsplan:

  • Beleidsregel beschermd wonen (gemeente)
  • Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant (provincie)

Daarnaast zijn in dit bestemmingsplan een aantal regelingen aangepast zodat ze beter aansluiten bij actuele (beleids)inzichten. Hierna wordt op deze aanpassingen ingegaan.

Beleidsregel Beschermd wonen

In het kader van de decentralisatie van beschermd wonen van de centrumgemeenten naar alle individuele gemeenten is de beleidsregel beschermd wonen opgesteld. Door middel van deze beleidsregel wordt het mogelijk om via de omgevingsvergunning toestemming te verlenen voor vormen van kleinschalig beschermd wonen. De beleidsregel is vertaald in de algemene gebruiks- en afwijkingsregels van dit bestemmingsplan.

Wijzigingsbevoegdheid naar Wonen

Het huidige bestemmingsplan voor het buitengebied bevat in een aantal bestemmingen een wijzigingsbevoegdheid om een bestemming met bedrijfswoning te wijzigen in een woonbestemming. Deze regeling is geëvalueerd en hieruit is gebleken dat die niet meer van deze tijd is. De huidige regeling kwam voor in enkel de agrarische bestemmingen en de bedrijfsbestemming, terwijl meer bestemmingen bedrijfswoningen bevatten die ook in de gelegenheid gesteld moeten worden om te wijzigen naar een woonbestemming. De regeling is daarom aangepast.

De huidige regeling biedt weinig mogelijkheden tot maatwerk, dit is wel wenselijk gezien de huidige ontwikkelingen van onder meer steeds meer vrijkomende (agrarische) bebouwing. Ook kan met de huidige regeling niet goed worden ingespeeld op de aanwezigheid van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en karakteristieke langgevelboerderijen.

De nieuwe regeling laat daarom de relatie tussen het voormalige bouw- of bestemmingsvlak en de toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken los. Hiervoor in de plaats wordt gestuurd op de concentratie van bebouwing en verharding en de uiteindelijke ruimtelijke uitstraling. De nieuwe regeling is gebaseerd op het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant waarmee ook de gemeente Rucphen heeft ingestemd. Bij wijzigen naar wonen kunnen niet onbeperkt bijbehorende bouwwerken (bijgebouwen en/of voormalige agrarische bebouwing) behouden blijven. Dit komt de ruimtelijke uitstraling van het buitengebied niet ten goede en nodigt uit tot oneigenlijk gebruik van de bijbehorende bouwwerken binnen de woonbestemming. Om een passende regeling te maken voor deze actuele ontwikkeling is daarom de volgende standaard- en maatwerkregeling opgenomen.

Standaardregeling

De regeling gaat in eerste instantie uit van een maximaal te behouden oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken van 400 m². Indien een bestaande of nieuwe situatie minder dan 400 m² aan bijbehorende bouwwerken op het perceel heeft staan of gaat behouden, mag de feitelijke oppervlakte met 20% worden uitgebreid tot het maximum van 400 m². Er is gekozen voor het opnemen van deze bepaling om te stimuleren dat saneren tot onder 400 m² aantrekkelijk wordt. Hierdoor ontstaat een flexibel in te zetten aantal m2 aan oppervlak voor bijbehorende bouwwerken waardoor meer mogelijkheden zijn te voldoen aan de vereiste van concentratie van bebouwing en kwaliteitsverbetering. De uiteindelijke oppervlakte zal in het bestemmingsplan voor de wijziging naar wonen worden vastgelegd.

Maatwerkregeling

Er zijn tal van voorbeelden en gevallen te bedenken waarin, gezien de feitelijke bebouwde situatie, de bestaande bebouwing niet in redelijkheid tot maximaal 400 m² aan bijbehorende bouwwerken kan worden gereduceerd. In deze gevallen wordt in samenspraak met de initiatiefnemer gewerkt aan een maatwerkoplossing met de volgende uitgangspunten:

  • stimuleren concentratie van bebouwing: als een keuze gemaakt moet worden tussen een uitgestrekt bouwvlak met minder dan 400 m² of een compact bouwvlak met meer dan 400 m² aan bijbehorende bouwwerken, krijgt het compacte bouwvlak met meer dan 400 m² de voorkeur;
  • de oppervlak(ten) van de opstal(len);
  • de locatie van de bijbehorende bouwwerken binnen het huidige bouw- of bestemmingsvlak en het toekomstig vlak, en de landschappelijke inpassing hiervan;
  • de maximale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken bedraagt 500 m². Deze maat komt voort uit de regionale afspraken inzake de kwaliteitsverbetering van het landschap. Landschappelijke inpassing is daarbij een vereiste.

Zowel de standaardregeling als de maatwerkregeling gaat in alle situaties uit van de bestaande feitelijke aanwezige legale bebouwde situatie. Oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken die in het verleden gesloopt zijn tellen niet mee. Ditzelfde geldt voor bijbehorende bouwwerken waarvoor wel een (omgevings)vergunning is verleend maar die nog niet zijn gerealiseerd. De bestaande overtollige bebouwing hoeft dus niet hergebruikt te worden, maar wordt enkel gebruikt ter bepaling voor de maximale oppervlakte voor bijbehorende bouwwerken. De ruimtelijke uitstraling is uiteindelijk meer gebaat bij bijbehorende bouwwerken die passen bij een woonbestemming. Een voormalig agrarisch gebouw heeft in de meeste gevallen deze 'woonuitstraling' niet. Ook is concentratie van bebouwing een vereiste. Hierbij mag de minimale afstand van de woning tot de bijbehorende bouwwerken 10 meter bedragen in het kader van een goede ruimtelijke uitstraling en doelmatig gebruik van de uiteindelijk woonbestemming.

In de planregels van de wijzigingsbevoegdheden zijn de vereisten vanuit de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant vertaald. Dit betekent dat bij wijziging naar 'Wonen' in alle gevallen sprake moet zijn van een goede landschappelijke inpassing. Die inpassing dient in het wijzigingsplan te worden bestemd als 'Groen - Landschapselement' en aanleg en instandhouding ervan moeten worden geborgd met een voorwaardelijke verplichting. Als het bestemmingsvlak 'Wonen' na wijziging groter is dan 5.000 m2 en/of de toegelaten oppervlakte aan bebouwing meer bedraagt dan 500 m2, dan kan op grond van het regionale ‘Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant’ niet worden volstaan met landschappelijke inpassing, maar is tevens een kwaliteitsverbetering van het landschap nodig.

Regeling voor beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten aan huis, bed and breakfast en theeschenkerij

In dit bestemmingsplan is de regeling voor aan-huis-verbonden beroepen en aan-huis-verbonden bedrijven aangepast naar de standaardregeling die in alle actuele bestemmingsplannen van de gemeente Rucphen wordt gehanteerd. In de begrippen is één begrip 'beroeps- en/of bedrijfsmatige acitiveiten aan huis' opgenomen. In de regels van de bestemmingen waarin (bedrijfs)woningen voorkomen, is een verbod opgenomen voor het gebruiken van de (bedrijfs)woning of bijbehorende bouwwerken bij de (bedrijfs)woning voor beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten aan huis. Via een afwijkingsbevoegdheid kan medewerking worden verleend aan de uitoefening van een beroepsmatige of bedijfsmatige activiteit aan huis. Als voorwaarden gelden onder meer dat het gebruik een kleinschalig karakter moet hebben en houden, en dat de vloeroppervlakte van de activiteiten in de woning en/of in bijbehorende bouwwerken in totaal maximaal 70 m2 mag bedragen.

De afwijkingsbevoegdheid biedt tevens de mogelijkheid om een bed & breakfast of een theeschenkerij te realiseren bij een (bedrijfs)woning. Realisering van een bed & breakfast was via een afzonderlijke afwijkingsmogelijkheid al mogelijk op grond van het geldende bestemmingsplan, de mogelijkheid voor vestiging van een theeschenkerij is nieuw. In de agrarische bestemmingen zijn geen mogelijkheden geboden voor vestiging van een bed & breakfast of theeschenkerij bij de (bedrijfs)woning omdat deze functies al als nevenactiviteit bij het agrarisch bedrijf kunnen worden toegestaan.

Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

In het bestemmingsplan voor het buitengebied uit 2012 en de daar op volgende herzieningen is de provinciale Verordening verwerkt. De Verordening ruimte Noord-Brabant is voor het eerst in april 2010 vastgesteld. Na het proces rondom de reconstructie (1998-2004) en het megastallendebat (2010) is Noord-Brabant met deze verordening een nieuwe weg ingeslagen: een weg die moeten leiden naar een zorgvuldige veehouderij die in evenwicht met zijn omgeving produceert. Om deze nieuwe lijn te ondersteunen is in 2014 nieuw beleid vastgesteld in de provinciale Structuurvisie ruimtelijke ordening met daarbij passende maatregelen in de Verordening ruimte 2014 (deze is vertaald in de 3e herziening).


Op 8 juli 2017 hebben Provinciale Staten van Noord-Brabant de verordening aangenomen met als officiële naam 'Verordening ruimte Noord-Brabant' (hierna: de Verordening). Deze Verordening is onderdeel van een maatregelenpakket dat (versneld) moet leiden tot een zorgvuldige veehouderijsector in Brabant. De bepalingen uit deze Verordening zijn vervolgens vertaald in de op 5 november 2019 in werking getreden Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (Iov). De Iov bevat het actuele provinciale beleid en de regeling in het bestemmingsplan is hier op aangepast.

Hoofdstuk 2 van de Iov bepaalt dat tot het moment dat een bestemmingsplan in overeenstemming is met de Iov de rechtstreeks werkende regels een direct toetsingskader vormen voor omgevingsvergunningaanvragen. De rechtstreeks werkende regels zijn inhoudelijk gelijk aan de regels die in gemeentelijke bestemmingsplannen moeten worden opgenomen. Vertaling van de regels in het bestemmingsplan leidt dus niet tot extra beperkingen ten opzichte van de huidige situatie, maar slechts tot een aanpassing van het toetsingskader: in plaats van aan de rechtstreeks werkende regels van de Iov worden omgevingsvergunningaanvragen getoetst aan de regels van het bestemmingsplan.

Voor de herziening van het bestemmingsplan zijn diverse artikelen uit de instructieregels van de Interim omgevingsverordening relevant, in het bijzonder de regels voor veehouderijen zoals opgenomen in Afdeling 3.6 vitaal platteland (paragraaf 3.6.1 Interim omgevingsverordening).

De te verwerken onderwerpen worden hierna toegelicht.

Verhouding tot 3e herziening en Verordening ruimte 2014

De Verordening ruimte 2014 is reeds vertaald in de 3e herziening van het bestemmingsplan voor het buitengebied. In voorliggend bestemmingsplan is de vanuit de Verordening ruimte 2014 vertaalde regeling uit de 3e herziening overgenomen en daar aangepast waar de Interim omgevingsverordening noodzaakt tot aanpassing van de regeling. De regeling is daarbij deels herschreven ter verduidelijking. Ook zijn er ter verduidelijking van de provinciale regeling begrippen toegevoegd zoals 'grondgebonden veehouderij' en 'niet-grondgebonden veehouderij'. Van belang is dat er géén andere danwel nadere afweging is gemaakt ten aanzien van de ontwikkelingsmogelijkheden voor veehouderij dan welke als uitgangspunt zijn gehanteerd bij de 3e herziening. De uitgangspunten zijn enkel aangepast en aangescherpt naar aanleiding van het meest actuele provinciale beleid. De regeling voor ammoniakemissie uit de 3e herziening is door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State vernietigd. In dit bestemmingsplan is daarom een aangepaste stikstofregeling opgenomen. Hier wordt in paragraaf 4.4 aandacht aan besteed.

Mestbewerking

De provincie wil emissies uit mest minimaliseren omdat dit de risico's voor gezondheid en veiligheid verkleint en goed is voor de natuur. Mest bewerken voordat het wordt opgeslagen of aangewend is daarvoor nodig. Daarom is in de Interim omgevingsverordening binnen het bouwerperceel van een veehouderij de bewerking van eigen ter plaatse geproduceerde mest rechtstreeks toegestaan.


Mestbewerking ten behoeve van elders geproduceerde mest is niet toegestaan, tenzij:

  • het mestvergisting van samenwerkende melkrundveehouders betreft (maximale capaciteit van 25.000 ton per jaar), mits:
  • de locatie goed is ontsloten,
  • de op-, overslag en verwerking van producten niet in de openlucht plaatsvindt;
  • bij verdere bewerking de mest ter plaatse zodanig wordt bewerkt dat ten minste 50% van het volume van de mest wordt omgezet in loosbaar water;
  • de ontwikkeling vanuit een goede leefomgeving inpasbaar is (art. 3.1 onder 3 Vr).


In landelijk gebied, dus buiten de Groenblauwe Mantel, is de vestiging van mestbewerking of een toename van de gebruiksoppervlakte van bebouwing voor mestbewerking, buiten het gebied 'beperkingen veehouderij', toegestaan indien:

  • de mest met pijpleidingen wordt aangevoerd vanaf de locatie waar de mest wordt geproduceerd;
  • ten minste 50 % van het volume van de mest wordt omgezet in loosbaar water;
  • de op- , overslag en verwerking van producten niet in de openlucht plaatsvindt;
  • de mestbewerking vanuit het oogpunt van een goede leefomgeving inpasbaar is;
  • de locatie buiten de aanduiding 'Gebied beperkingen veehouderij' ligt;
  • de landschappelijke inpassing ten minste 15 % van de omvang van het bouwperceel bedraagt;
  • de toelichting van het bestemmingsplan een verantwoording bevat dat een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van belangen van omwonenden bij de planontwikkeling.

Gevolg voor actualisatie bestemmingsplan

In het huidige bestemmingsplan is mestbewerking niet expliciet geregeld. De regeling uit de Interim omgevingsverordening die bij agrarische bedrijven mestbewerking van eigen ter plaatse geproduceerde mest rechtstreeks toestaat is vertaald in dit bestemmingsplan. Concrete initiatieven voor mestbewerking van elders geproduceerde mest en de vestiging of toename van de gebruiksoppervlakte bebouwing voor mestbewerking (buiten 'beperkingen veehouderij') kunnen buitenplans worden afgewogen.

Ontwikkelingsmogelijkheden veehouderij

Staldering
In de Interim omgevingsverordening zijn 6 zogenaamde 'Stalderingsgebieden' aangewezen. Voor veehouderijbedrijven met hokdieren welke gelegen zijn in het Concentratiegebied Zuid als bedoeld in de Meststoffenwet (gecorrigeerd aan de hand van de gemeentelijke grenzen) wordt in de Interim omgevingsverordening het beleidsconcept 'staldering' ingevoerd. Dit betekent dat binnen deze regio, het stalderingsgebied, de bouw of in gebruik name van een stal uitsluitend is toegestaan als er elders in het stalderingsgebied meer staloppervlak (120%) verdwijnt. Voor iedere 10 m² nieuwe stal moet 12 m² bestaande stal gesloopt worden. Ingeval van herbestemming geldt een vereiste van ten minste 200% van de oppervlakte die wordt opgericht of in gebruik wordt genomen. Een veehouderij met hokdieren die een dierenverblijf wil oprichten of die een bestaand gebouw als dierenverblijf in gebruik wil nemen, moet aantonen dat er elders een bestaand dierenverblijf is gesaneerd door sloop of herbestemming (juridisch en feitelijk beëindigd).


Ook moet een stal (dierenverblijf) de afgelopen drie jaar (peildatum 17 maart 2017) feitelijk aanwezig, legaal en onafgebroken bedrijfsmatig in gebruik zijn geweest voor het houden van landbouwhuisdieren om in te kunnen zetten voor staldering. Het stalderen met leegstaande stallen is dus niet toegestaan. Ook bij de vestiging van en omschakeling naar een hokdierhouderij gelden de voorwaarden van het stalderingsprincipe. Het stalderingsprincipe geldt alleen in de aangewezen stalderingsgebieden. Daarnaast geldt de regeling enkel voor zogenaamde hokdieren (nieuw begrip in de Interim omgevingsverordening). Hieronder worden veehouderijen verstaan, uitgezonderd nertsenhouderij, melkrundveehouderij en schapenhouderij.


Naast deze voorwaarden is om de transitie te bevorderen en uitbreidende veehouders een eerlijke prijs te laten betalen voor de stalderingsmeters door de provincie een stalderingsloket ingesteld. Stalderen loopt verplicht via dat stalderingsloket. Het bewijs dat aan de provinciale stalderingsvoorwaarden wordt voldaan wordt uitgegeven door of namens Gedeputeerde Staten.


afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000BM001-DEF1_0010.png"

Kaart stalderingsgebieden

Gevolg voor actualisatie bestemmingsplan
De begrenzing van het stalderingsgebied zoals opgenomen in de Interim omgevingsverordening is gemeentegrensoverschrijdend. De gemeente Rucphen vormt samen met de gemeenten Zundert, Dongen, Gize-Rijen, Alpgen-Chaam, Baarle Nassau, Loon op Zand, Tilburg, Goirle, Oisterwijk en Hilvarenbeek één stalderingsgebied. Daarom is het gebied niet op de verbeelding aangegeven maar opgenomen als begrip in de regels. Het begrip van de Interim omgevingsverordening is in het bestemmingsplan overgenomen met daaraan toegevoegd een dynamische verwijzing naar de begrenzing zoals opgenomen in de Interim omgevingsverordening. De regels voor veehouderijen (zoals opgenomen in de 3e herziening) zijn overgenomen en aangepast aan de verbijzondering voor hokdieren: als begrip, bij de afwijking van de bouw en gebruiksregels voor de uitbreiding van de oppervlakte dierenverblijven en 'gebouwen' is in de relevante regelingen vervangen door 'dierenverblijf'.

Afwijkende regels veehouderij: Excellerende veehouders

In de provinciale verordeningen voorafgaand aan de meest actuele Interim omgevingsverordening was een regeling opgenomen op basis waarvan veehouderijen meer ontwikkelruimte konden krijgen indien een overbelaste situatie werd gesaneerd. Deze regeling is in gewijzigde vorm overgenomen in de nieuwe Interim omgevingsverordening: indien een overbelaste situatie wordt opgeheven is maximaal 2,5 ha bouwperceel mogelijk;

In de nieuwe Interim omgevingsverordening is tevens een mogelijkheid toegevoegd op basis waarvan veehouderijen onder voorwaarden meer ruimte krijgen indien een blijvende score van minimaal 8,5 wordt behaalt op grond van de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij in plaats van de vereiste 7,25 (maximaal 2 ha mogelijk).


Gevolg voor actualisatie bestemmingsplan

In verband met maatwerk en de specifieke uitwerking van de voorwaarden van de Interim omgevingsverordening kiest de gemeente er voor concrete initiatieven buitenplans af te wegen. Er wordt hiervoor daarom geen specifieke regeling in dit bestemmingsplan opgenomen.


Bouwstop voor geitenhouderij

Aanvullend onderzoek naar gezondheidsaspecten rondom veehouderijen (Veehouderijen en gezondheid omwonenden, VGO-2, juni 2017) heeft aangetoond dat er in de omgeving van geitenhouderijen een verhoogd risico op gezondheidsklachten bestaat. Omdat (nog) niet duidelijk is waardoor dit wordt veroorzaakt heeft de provincie vanuit het voorzorgsprincipe in de Verordening een bouwstop voor geitenhouderijen geïntroduceerd. De vestiging van, de uitbreiding van, de omschakeling naar en een toename van de oppervlakte dierenverblijf van geitenhouderijen is niet toegestaan. De bouwstop blijft gelden tot het moment dat er meer informatie bekend is over de gezondheidseffecten rondom geitenhouderijen.


Gevolg voor actualisatie in bestemmingsplan

In de regels van de agrarische bestemmingen is een verbod opgenomen voor de omschakeling naar geitenhouderijen en zijn regels opgenomen die de bouw of ingebruikname van extra dierenverblijven voor geitenhouderijen uitsluiten.

Overige relevante zaken

In het kader van de actualisatie is een controle uitgevoerd naar de begrenzing van diverse aanduidingen in relatie tot de meest actuele begrenzing van de Interim omgevingsverordening zoals opgenomen in geconsolideerde versie van de Interim omgevingsverordening zodat deze daar mee overeenkomt.

4.4 Aangepaste stikstofregeling

Regeling in 3e herziening en vernietiging

Op 16 december 2015 is het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2012, 3e herziening' vastgesteld. Omdat dit bestemmingsplan onder meer een regeling voor veehouderijen bevat is bij het bestemmingsplan een plan-MER en passende beoordeling uitgevoerd. Uit de passende beoordeling blijkt dat met de ontwikkelingsruimte uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2012, 3e herziening' significante negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden op voorhand niet zijn uit te sluiten. Het volledig uitsluiten van significante negatieve effecten binnen het bestemmingsplan is alleen mogelijk wanneer aanvullende voorwaarden worden verbonden aan veehouderij-ontwikkeling. Daarom is in het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2012, 3e herziening' voor de ammoniakuitstoot van veehouderijen een emissie-standstill op bedrijfsniveau geregeld, waarvan onder voorwaarden kan worden afgeweken.


Als gevolg van een beroep van de Brabantse Milieufederatie tegen het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2012, 3e herziening' en de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State hierover op 9 september 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2170) is de in het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2012, 3e herziening' opgenomen stikstofregeling vernietigd. De stikstofregeling zag namelijk uitsluitend op stikstofeffecten vanuit stallen en niet op overige stikstofeffecten, zoals het effect van het beweiden van dieren.

Noodzaak voor nieuwe stikstofregeling
Ook voor het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2020' geldt dat artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming bepaalt dat een bestemmingsplan uitsluitend kan worden vastgesteld als vóór de vaststelling van het bestemmingsplan de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden niet aantast. De basisuitgangspunten zoals gehanteerd in het plan-MER bij het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2012, 3e herziening' zijn onveranderd. De afgelopen jaren zijn diverse veehouderijen in het plangebied beëindigd. Op grond van (met name) de provinciale regelgeving geldt bovendien dat de mogelijkheden voor veehouderijen in dit nieuwe bestemmingsplan aan meer/ strengere voorwaarden zijn verbonden. Daarmee is echter nog niet de zekerheid verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden niet aantast. Hierdoor is nog steeds een zogenaamde 'stikstofregeling' noodzakelijk.

Nieuwe stikstofregeling

Op basis van actuele wet- en regelgeving en de meest recente jurisprudentie is voor veehouderijen en paardenhouderijen een gebruiksregel in het bestemmingsplan opgenomen. Door het opnemen van een gebruiksregel in plaats van een bouwregel wordt onder meer voorkomen dat bestaande gebouwen in gebruik worden genomen voor het houden van dieren zonder toetsing aan de stikstofregeling. Gebruiksregels dienen te worden betrokken bij het verlenen van omgevingsvergunningen voor bouwen, zodat een gebruiksregel ook direct doorwerkt naar bouwplantoetsing.

In de gebruiksregel is bepaald dat de stikstofdepositie als gevolg van de stikstofemissie van een agrarisch bedrijf niet mag toenemen. Een regeling zoals in de derde herziening was opgenomen, waarmee uitsluitend de emissie vanuit stallen wordt 'bevroren', volstaat op basis van jurisprudentie niet meer. De totale emissie afkomstig van bouwwerken en gronden behorende tot het agrarisch bedrijf dient in de afweging te worden betrokken. Daarom is in de nieuwe stikstofregeling alle stikstofdepositie van een veehouderij of paardenhouderij onderdeel van de regeling. Iedere toename van stikstofdepositie ten gevolge van de stikstofemissie van agrarische bedrijven wordt hierdoor uitgesloten. Bij de ontwikkelingsmogelijkheden die het plan biedt (vergroten oppervlakte dierenverblijven, gebruikswijziging gebouwen naar dierenverblijven en vormverandering of vergroting van een bouwvlak voor een veehouderij of paardenhouderij) is ook bepaald dat geen sprake mag zijn van een toename van stikstofdepositie.

Door in het bestemmingsplan te regelen dat de stikstofdepositie op voor stikstof gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden niet mag toenemen, kan bij de vaststelling van het plan met zekerheid worden uitgesloten dat sprake is van negatieve effecten vanwege stikstofdepositie op deze gebieden. Dit betekent ook dat een toename van het aantal dieren slechts mogelijk is indien de totale stikstofdepositie van het agrarische bedrijf niet toeneemt. Indien - bijvoorbeeld door toepassing van een ander stalsysteem - depositieruimte ontstaat voor een agrarisch bedrijf zodat meer dieren kunnen worden gehouden, zal een deel van die depositieruimte moeten worden ingezet voor de emissietoename van bijvoorbeeld beweiding die samenhangt met de toename van het aantal dieren.

Voor het bepalen van de bestaande stikstofdepositie kunnen zich twee situaties voordoen. Op grond van jurisprudentie geldt hiervoor:

  • 1. ofwel de stikstofdepositie zoals die is vergund in een onherroepelijke natuurtoestemming (een Wnb- of Nbw-vergunning dan wel een aangehaakte Wnb- of Nbw-toestemming);
  • 2. ofwel - bij het ontbreken van een vergunning of toestemming - de stikstofdepositie ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan.

In het begrip 'toename van stikstofdepositie' zijn deze situaties benoemd. In bijlage 3 bij de regels is een overzicht van de onherroepelijke Wnb-toestemmingen opgenomen.

Hoofdstuk 5 Kwaliteit van de leefomgeving

5.1 Bodem

De bodem van de gemeente Rucphen, is evenals die van omliggende gebieden, in het begin van het Pleistoceen gevormd door rivierafzettingen van de Rijn, Maas en Schelde. Deze afzettingen bestonden uit een combinatie van klei, zand en leem. Gedurende de ijstijden zijn over deze laag, dekzanden neergelegd. In het zuiden van de gemeente bevindt zich een groot dekzandgebied, de Rucphense bossen. In dit gebied liggen beekdalen omgeven door dekzandruggen. In veel beekdalen bevindt zich nu nog een beekloop.

Door de mens is vervolgens de variatie aan bodemtypen en het natuurlijke reliëf vergroot. De eerste nederzettingen ontstonden op de dekzandruggen. Van daaruit werden de gronden rondom in cultuur gebracht. Door langdurig landbouwkundig gebruik volgens het potstalsysteem zijn op de hogere dekzandruggen rond de woonkernen enkeerd gronden ontstaan. In de beekdalen worden veen- en beekeerdgronden aangetroffen Het maaiveld rondom Schijf is het hoogste (12,1 – 16,0m t.o.v. NAP) en loopt af in de richting van Rucphen, Sprundel en St. Willebrord (9,1 – 12,0m t.o.v. NAP). Het maaiveldniveau rondom Zegge (3,1 – 6,0m t.o.v. NAP) is het laagst in de gehele gemeente.

De Wet bodembescherming gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Ten behoeve van dit bestemmingsplan is geen nader onderzoek naar de bodemgesteldheid uitgevoerd. In de situatie dat nieuwe woningen of andere objecten planologisch mogelijk worden gemaakt, zal moeten worden aan de Wet Bodembescherming.

5.2 Water

In ruimtelijke plannen dient aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen vindt plaats via de zogenaamde watertoets. Concreet betekent de water-toets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen.

Beleid

Provinciaal Milieu-en Waterplan 2016-2021

Op regionaal niveau is de provincie verantwoordelijk voor het beleidsveld water. Vigerend is het Provinciale Milieu-en Waterplan 2016-2021. Het PMWP is de structuurvisie voor het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Het plan bevat de verplichte onderdelen vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water. Behalve dat het PMWP de uitgangspunten aangeeft voor het waterbeleid van waterschappen en gemeenten, toetst de provincie aan de hand van dit plan ook of de plannen van de waterschappen passen in het provinciale beleid. Als algemene uitgangspunten zijn onder andere te noemen de scheiding van relatief schone en vuile waterstromen en het benutten van mogelijkheden voor infiltratie en/of conservering van hemelwater. Voor het beheer van het oppervlaktewater is in onderhavig plangebied het Waterschap Brabantse Delta verantwoordelijk.

Waterbeheerplan 2016-2021

Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, het watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer, waaronder grondwater, heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit. Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema's gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio. Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; de Keur en de Legger.

De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken plus bijbehorende beschermingszones liggen, aan welke afmetingen en vorm die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. In sommige gevallen vallen de werkzaamheden onder een Algemene regel. Dan kan er onder voorwaarden sprake zijn van vrijstelling van de vergunningsplicht. De Keur en de Algemene regels zijn te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.

Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren.

De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'.

Uniformering Keuren

De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel hebben in de Noord-Brabantse Waterschapsbond (NBWB) besloten om de Keuren te uniformeren en tegelijkertijd te dereguleren. Hierbij is aangehaakt bij het landelijke uniformeringsproces van de Unie van Waterschappen. Er is conform het nieuwe landelijke model een sterk gedereguleerde Keur opgesteld, met bijbehorende algemene regels en beleidsregels. Deze zijn voor de drie waterschappen gelijkluidend. De nieuwe uniforme Keuren zijn gezamenlijk in werking getreden op 1 maart 2015.

In de nieuwe Keur is opgenomen dat het in beginsel verboden is om zonder vergunning hemelwater door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Dit verbod is van toepassing tenzij:

  • a. het afkoppelen van verhard oppervlak maximaal 10.000 m2 is, of;
  • b. de toename van verhard oppervlak maximaal 2.000 m2 is, of;

c. de toename van verhard oppervlak bestaat uit een sedum dak

d. de toename van verhard oppervlak tussen de 2.000 m2 en 10.000 m2 is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de vorm van een voorziening met een minimale retentiecapaciteit conform de rekenregel:

Benodigde retentiecapaciteit ( in m3) = toename verhard oppervlak (in m2)
x Gevoeligheidsfactor x 0,06

Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2018-2022

De gemeente Rucphen heeft samen met Waterschap Brabantse Delta, de provincie Noord-Brabant en Brabant Water het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2018-2022 opgesteld. De term verbreed houdt verband met de wettelijke uitbreiding van de zorgplicht riolering. Hierbij is er voor de gemeente sprake van drie zorgplichten:

  • a. zorgplicht voor inzameling en transport stedelijk afvalwater;
  • b. zorgplicht voor afvloeiend hemelwater;
  • c. zorgplicht voorkomen structureel nadelige gevolgen van grondwater.


De gemeente dient zorg te dragen voor een deugdelijke inzameling, berging, transport en/of lokale zuivering van stedelijk afvalwater, afvloeiend hemelwater en grondwater. De kans op overlast dient hierbij te worden beperkt tot maatschappelijk aanvaardbare normen. Deze taakverantwoordelijkheid geldt alleen indien de burger niet zelf op eigen terrein het hemel- en grondwater doelmatig kan verwerken. De uitvoering van werkzaamheden wordt intern integraal afgestemd en bij voorkeur gecombineerd met wegbeheer en reconstructie van de openbare ruimte zodat kosteneffectief 'werk-met-werk' gemaakt kan worden.


Voorgesteld wordt om te kiezen voor risicogestuurd rioolbeheer. Hiermee kan naar verwachting voldoende invulling worden gegeven aan de gemeentelijke zorgplicht en kan de stijging van de rioolheffing op een aanvaardbaar niveau worden gehouden, conform de ambities van de betrokken overheidsinstanties.

Waterhuishouding in het plangebied

De waterhuishouding bepaalt samen met de bodemopbouw de mogelijkheden voor onder andere de grondgebonden landbouw en natuurontwikkelingen. Onderscheid kan worden gemaakt naar het (zichtbare) oppervlaktewater en het onzichtbare grond- en kwelwatersysteem.

Oppervlaktewater

De beekdalen in de gemeente Rucphen en het omringende gebied waren rond 1300 rijk aan turflagen, vooral aan moerasturf of laagveenturf. Diverse vaarten (de Schijfse vaart, de Oude Turfvaart, Zwarte Sloot, Laaksevaart en de Kibbelvaart) zijn in de 16e en 17e eeuw gegraven voor de veenontginning. Het buitengebied van Schijf voert een deel van haar water af richting Zundert, net als een deel van het water uit het oosten van de gemeente, gaat dit water naar de Mark. Via de diverse vaarten, zoals de Schijfse Vaart, de Oude Turfvaart, Zwarte Sloot, Laaksevaart en de Kibbelvaart stroomt het water via de Roosendaalse en Steenbergse Vliet en de Dintel naar het Volkerak. De Schijfse Vaart loopt in de richting van de kern Rucphen en gaat na de woonkern over in de Vlette Vaart. In de kern Rucpen is de gehele Schijfse Vaart overkluisd. Het oppervlaktewater is er wel, maar niet zichtbaar aanwezig.

De dichtheid van het aantal watergangen nabij Zegge is groter dan in de rest van de gemeente. Dat hangt samen met het feit dat dit het laagste deel van de gemeente is. Tevens is dit het gevolg van de grootschalige turfwinning die in het gebied ten oosten van Roosendaal tot aan de noordzijde van Zegge heeft plaatsgevonden. Dit was één van de meest grootschalige veenontginningen van die periode in Nederland en is door het slotenpatroon nog goed te herkennen.

Grondwater

De grondwaterstanden binnen de gemeente Rucphen variëren sterk, te weten van circa 0,5 m-mv tot 3,0 m-mv. Uit beschikbare gegevens blijkt dat in het oosten van de woonkernen Sprundel en St. Willebrord binnen 0,0 en 1,5 m-mv ondoorlatende klei- en/of veen-/leemlagen voorkomen. In het noorden van St. Willebrord en het centrum van Sprundel geldt ongeveer hetzelfde, alleen de klei- en/of veen- en/of leemlagen komen hier op iets grotere diepte voor, vanaf circa 2,0 á 2,5 m-mv.

Kwel- en infiltratiegebieden

In het zuidelijke dekzandgebied, de Rucphense bossen, Molenheide en ten westen van Sprundel, komen voornamelijk infiltratiegebieden voor. De Rucphense bossen zijn een belangrijk voedingsgebied voor zowel het ondiepe als het diepe grondwater. In de beekdalen van de Lange Maten en de Blikloop en langs de Kibbelvaart en de Eldertsevaart komt op kleine schaal kwel voor. Bij de Zoeksche loop bevindt zich een vrij groot kwelgebied. De overige gebieden kenmerken zich als intermediaire gebieden, waar afwisselend infiltratie- en kwel voorkomt.

Ecologische verbindingszones

De Kibbelvaart- Zwarte Sloot ten noorden van Rucphen, de Krampenloop ten westen van de Rucphense Hei en de Zoeksche Loop ten zuiden van Schijf zijn aangewezen als Natuur Netwerk Brabant. Deze ecologische verbindingszones zorgen ervoor dat de Rucphense Bossen met de omliggende natuurgebieden, zoals Molenheide, Witte Moeren, en het gebied rondom Rozenven en de Hoevense Beemden in verbinding staat. De natuurgebieden De Witte Moeren en de Rucphense bossen zijn hierbij aangewezen als natuurparels. Hoewel dit geen natte natuurparels zijn, is de waterhuishouding van groot belang voor het karakter van de gebieden. Zie ook paragraaf natuur.

Drinkwaterbeschermingsgebieden

Aan de noordwestzijde van de kern Schijf, in de Rucphense Bossen, bevindt zich een waterwinlocatie van Brabant Water. Uit een watervoerende laag op een diepte van circa 100 – 175 meter wordt jaarlijks maximaal 7 miljoen m3 opgepompt om drinkwater te produceren. Een gebied rondom deze winning is door de provincie aangegeven als beschermd gebied (25 jaarszone). Dit betekent dat er voor bepaalde activiteiten beperkingen gelden in dat gebied. Ten noorden van de gemeente Rucphen (net buiten de gemeentegrens) bevindt zich nog een waterwinlocatie van Brabant Water. Jaarlijks wordt bij deze winning in Seppe 15 miljoen m3 opgepompt. Het beschermingsgebied

rondom deze winning ligt deels binnen het plangebied, welke is opgenomen

als gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied'.

Waterbergingsgebieden

Overeenkomstig de Verordening van de provincie zijn binnen het plangebied geen waterbergingsgebieden gelegen. Wel zijn in de verordening enkele reserveringsgebieden aangeduid. Binnen deze gebieden zijn evenwel geen grootschalige kapitaalintensieve functies aanwezig noch worden die mogelijk gemaakt. Het gebied blijft daarmee geschikt voor waterberging in de toekomst. Het toekennen van een specifieke dubbelbestemming 'Waterstaat - waterbergingsgebied' is in verband met algemene eisen ten aanzien van haalbaarheid en mate van concreetheid die aan ontwikkelingen gesteld worden slechts voorbehouden aan concrete initiatieven binnen deze reserveringsgebieden (i.c. is op dit moment in het plangebied sprake van één dergelijk initiatief. Dat initiatief is derhalve opgenomen). Wel is voor de reserveringsgebieden de gebiedsaanduiding 'overige zone - reserveringsgebied waterberging' opgenomen met daaraan gekoppeld een wijzigingsbevoegdheid om ter plaatse van deze gebiedsaanduiding de dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterbergingsgebied' op te nemen.

De aanduiding geeft een indicatie geeft voor gebieden waar mogelijke wateroverlastrisico's zijn. Bij ruimtelijke ontwikkelingen in deze gebieden dient de initiatiefnemer af te stemmen met het waterschap op welke manier waterneutraal ontwikkeld kan worden. Mocht blijken dat in de nieuwe wateroverlasttoetsing in dergelijke gebieden geen overlast optreedt dan blijkt dat bij het overleg met het waterschap.

Riolering

Het buitengebied van Rucphen is grotendeels aangesloten op een drukriool of heeft een IBA (Individuele voorziening voor Behandeling van Afvalwater). Het ingezamelde huishoudelijke afvalwater en een deel van het ingezamelde regenwater bij de gemengde riolering wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuivering in Bath, gemeente Reimerswaal in de provincie Zeeland. Het effluent van deze zuivering, welke in eigendom en beheer is van het waterschap Brabantse Delta, wordt geloosd in de Westerschelde. De gemengde riolering heeft overstortputten om bij veel neerslag regenwater

dat is vermengd met afvalwater te lozen op oppervlaktewater. Om de vervuiling van het oppervlaktewater door de overstorten terug te dringen, zijn inmiddels 11 bergbezinkbassins aangelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000BM001-DEF1_0011.png"

Uitsnede kaart Interim Omgevingsverordening: water

Regeling bestemmingsplan

Het aspect ‘Water’ is als volgt in het bestemmingsplan doorvertaald. De in de gemeente Rucphen aanwezige gronden met een waterfunctie zijn bestemd als 'Water'. Deze gronden zijn tevens bestemd voor onder andere extensieve recreatie, groenvoorzieningen en infrastructurele voorzieningen in de vorm van bruggen, taluds en viaducten. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht.

De bestaande waterberging aan de Luienhoek is als dubbelbestemming 'Waterstaat –Waterbergingsgebied' opgenomen voor de bescherming en het onderhoud van het waterbergend vermogen van het gebied.

De op het aspect ‘Water’ betrekking hebbende onderdelen uit de provinciale Verordening zijn als volgt in het bestemmingsplan doorvertaald:

  • voor de reserveringsgebieden voor waterberging is de gebiedsaanduiding ‘overige zone - reserveringsgebied waterberging’ opgenomen met daaraan gekoppeld een wijzigingsbevoegdheid naar de bestemming 'Natuur';
  • voor de waterwingebieden is de gebiedsaanduiding ‘milieuzone – waterwingebied’ opgenomen met daaraan gekoppeld een beperkte bouwregeling en een vergunningstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden (hierna: vergunningstelsel) ter bescherming van de openbare watervoorziening;
  • voor de zone ‘25-jaarszone kwetsbaar’ rondom het waterwingebied is de gebiedsaanduiding ‘milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied’ opgenomen met daaraan gekoppeld een beperkte bouwregeling en een vergunningstelsel ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater;
  • voor de ‘boringvrije zone’ rondom het waterwingebied is de gebiedsaanduiding ‘milieuzone – boringvrije zone’ opgenomen met daaraan gekoppeld een vergunningstelsel eveneens ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater;
  • voor het ‘zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’ is de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie – Watersysteem' opgenomen met daaraan gekoppeld een beperkte bouwregeling en een vergunningstelsel ter bescherming van de zoekgebieden.

5.3 Geluid

In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat voor locaties in het bestemmingsplan waar woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen kunnen worden gerealiseerd, de geluidbelasting wordt onderzocht binnen de zones behorende bij verkeerswegen, spoorwegen en industrieterreinen.

Bedrijven

In de directe omgeving bevindt zich geen geluidszoneringplichtig bedrijventerrein, maar wel een bedrijventerrein met geluidsbeleid te weten Nijverhei. Het bedrijventerrein ligt buiten het plangebied maar grenst er wel aan. Het terrein ligt ingeklemd tussen de kernen Rucphen, Sprundel en Sint Willibrord. Op relatief korte afstand van dit terrein zijn binnen het plangebied (burger)woningen gelegen. De Omgevingsdienst Midden en West Brabant (OMWB) heeft in 2006 het industrielawaai afkomstig van dit terrein onderzocht (Beleidsnota industrielawaai bedrijventerrein Nijverhei Rucphen). Geconcludeerd is dat in de directe omgeving 16 woningen een geluidbelasting van 50 dB(A) etmaalwaarde of meer ontvangen. Deze overschrijding kan

weggenomen worden door een aanscherping van de geluidvoorschriften in de melding op basis van het Activiteitenbesluit of milieuvergunning Wet Milieubeheer. Binnen de geluidszone van dit bedrijventerrein worden overigens geen nieuwe geluidsgevoelige objecten toegestaan. Er bevinden zich geen geluidszoneringsplichtige bedrijven in of om het plangebied. Het industrieterrein werpt daarmee geen belemmering op voor dit bestemmingsplan.

Weg- en spoorwegverkeerslawaai

Binnen de 48 dB contour langs wegen en spoorwegen zijn geen nieuwe geluidsgevoelige objecten (waaronder woningen) toegestaan. Hoewel in dit bestemmingsplan de A58, meerdere wegen met een snelheidsregime van 50 km/uur en een gedeelte van de spoorlijn Etten-Leur-Roosendaal gelegen is, voorziet dit bestemmingsplan niet in nieuwe ontwikkelingen binnen genoemde 48 dB contour, hetgeen is geregeld in de algemene aanduidingsregels. Ten behoeve van dit plan is derhalve geen akoestisch onderzoek uitgevoerd. De exacte locatie van de 48 dB grens is dan ook niet bepaald.

In die situatie dat nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige objecten planologisch mogelijk worden gemaakt, zal moeten worden voldaan aan de Wet geluidhinder. Nieuwe geluidsgevoelige bebouwing kan uitsluitend worden gerealiseerd op of buiten de 48 dB contour van een weg. Indien noodzakelijk kan de gemeente een hogere waarde toestaan. De maximale hoogte heeft de gemeente bepaald in het Ontheffingenbeleid hogere waardeprocedure Wet geluidhinder. Ook de voorwaarden verbonden aan een hogere waarde zijn in dit ontheffingenbeleid opgenomen.

Voor geluidsgevoelige vervangende nieuwbouw met een zelfde bestemming als de vigerende bestemming geldt dat deze gerealiseerd mag worden op dezelfde locatie als de oude geluidsgevoelige bebouwing.

Luchtvaartlawaai

Een deel van het plangebied ligt in de geluidzone van vliegveld Breda International Airport. In paragraaf 5.7 wordt hierop ingegaan.

Stiltegebied

In de provinciale milieuverordening zijn stiltegebieden aangegeven waarbinnen bescherming van het geluidsarme karakter van het gebied wordt nagestreefd ten gunste van ecologische en recreatieve waarden. Dit houdt in dat lawaaisporten, vormen van intensieve recreatie, niet-agrarische bebouwing en infrastructuur worden geweerd, tenzij het beoogde gebruik geen akoestische verstoring tot gevolg heeft.

Nabij het plangebied bevinden zich twee stiltegebieden. Het betreft de 'Oude Buissche Heide' en 'Pannenhoef'. Beide stiltegebieden liggen grotendeels buiten het plangebied, in de gemeente Zundert. Een klein gedeelte ligt binnen de plangrens. In dit bestemmingsplan is geen planologische bescherming voor stiltegebieden opgenomen. Deze zijn voldoende beschermd in de provinciale Interim omgevingsverordening.

5.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Op deze datum zijn eveneens het Besluit en de Regeling 'Niet In Betekenende Mate bijdragen' in werking getreden. Deze wetswijziging brengt de volgende veranderingen met zich mee:

  • a. Uitsluiting van het stand-still beginsel. Het stand-still beginsel houdt in dat een situatie die voldoet aan de normen, toch niet mag verslechteren tot aan de norm. Uitsluiting van dit beginsel ten aanzien van luchtkwaliteit betekent dat de luchtkwaliteit mag worden ‘opgevuld’ tot aan de grenswaarde.
  • b. Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit bij (dreigende) overschrijding grenswaarden. Hiertegen is geen beroep mogelijk.
  • c. Niet in betekenende mate verslechteren. Een verslechtering van de luchtkwaliteit is toegestaan, mits dit niet in betekende mate is. De grens voor fijn stof en stikstofdioxide ligt bij een maximale toename tot 1,2 ìg/m3. Hiervan is volgens de ministeriële regeling NIBM sprake bij onder andere maximaal 1500 woningen of maximaal 10 hectare kantooroppervlak.

De ruimtelijke ingrepen die in dit bestemmingsplan buitengebied mogelijk worden gemaakt, hebben over het algemeen een beperkte schaal en zullen met name in het agrarisch gebied en bovendien op bestaande bouwpercelen plaatsvinden. Onderhavig bestemmingsplan is derhalve met name een conserverend plan. Door de geboden ontwikkelingen zal de luchtkwaliteit niet verslechteren. Een toets wat betreft luchtkwaliteit heeft dan ook niet plaatsgevonden.

5.5 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is op 1 januari 2007 in werking getreden. De Wgv vervangt de Wet stankemissie veehouderijen en de drie 'stankrichtlijnen' die van toepassing waren. De Wgv verplicht niet meer tot een aparte cumulatieve beoordeling zoals dat onder de eerdere ‘geurrichtlijnen’ wel verplicht was. Toetsing aan de toegestane geurbelasting en de minimumafstanden is voor de individuele vergunningverlening voldoende. De veehouderijen moeten voldoen aan individuele wettelijke normen voor de geurbelasting op een geurgevoelig object. De wet biedt gemeenten de mogelijkheid een eigen geurbeleid te gaan voeren en daarmee af te wijken van de wettelijke normen (binnen een in de wet vastgelegde bandbreedte). De gemeente Rucphen heeft dan ook een eigen geurbeleid opgesteld: Geurgebiedsvisie Rucphen.

Geurgebiedsvisie Rucphen

Binnen de gemeente Rucphen zijn een zevental transformatiegebieden aangewezen, dat zijn gebieden waar woningbouw mogelijk zal worden gemaakt. De aanwezigheid van veehouderijen kan belemmeringen opleveren voor het realiseren van de woningbouwplannen. Middels de door de gemeente Rucphen opgestelde Geurgebiedsvisie wordt de mogelijkheid geboden om afwijkende geurnormen vast te stellen. Voor de inhoudelijke uiteenzetten en bijbehorende kaarten wordt verwezen naar de Geurgebiedsvisie.

Bij nieuwe ontwikkelingen die niet rechtstreeks mogelijk zijn middels dit

bestemmingsplan en die, volgens de Wet geurhinder en veehouderij, een

geurhindergevoelige functie betreft dient een geurhinderonderzoek uitgevoerd te worden om te bepalen of er agrarische bedrijven belemmerd worden en of het leefklimaat gegarandeerd wordt. Bij her- of nieuwvestiging en uitbreiding van een agrarisch bedrijf dient te worden bepaald of bij geurhindergevoelige functies wordt voldaan aan de geurnorm. Nu de gewijzigde geurnorm en vaste afstandsnorm uit het geurbeleid van de gemeente Rupchen nog niet zijn vastgelegd in een gemeentelijke verordening gelden tot inwerkingtreding van deze Verordening de normen die gesteld worden in de Wet geurhinder en veehouderij.

5.6 Externe veiligheid

De Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant heeft een advies externe veiligheid uitgebracht voor dit bestemmingsplan. Het advies bestaat uit een deel 1 'Samenvatting externe veiligheid' en een deel 2 'Technische beoordeling externe veiligheid'. De 'Samenvatting externe veiligheid' is integraal overgenomen in deze paragraaf. De 'Technische beoordeling externe veiligheid' is als bijlage 6 bij deze toelichting opgenomen. De bijlagen die bij de 'Technische beoordeling externe veiligheid' horen, zijn als afzonderlijke bijlagen aan deze toelichting toegevoegd.

Inleiding

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico's, transportrisico's en risico's die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke mogelijkheden. Binnen het vakgebied externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in drie soorten risicobronnen, namelijk transportroutes (weg, water en spoor) inrichtingen met gevaarlijke stoffen en buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet onderzoek gedaan worden naar het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van de aanwezige risicobronnen.

Het plaatsgebonden risico 10-6 (PR10-6) is een (berekende) afstand vanaf een risicobron waarbinnen de kans om te overlijden vanwege een ongeval met de aanwezig gevaarlijke stoffen meer dan 1 op een miljoen jaar is. Binnen deze afstand mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden opgericht binnen het bestemmingsplan. Kwetsbare objecten zijn bijvoorbeeld grote kantoren en kinderdagverblijven.
Het groepsrisico is een berekende waarde die aangeeft of er mogelijk sprake is van veel slachtoffers bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om het groepsrisico te berekenen is inzicht noodzakelijk in de aanwezige populatie binnen het plangebied en de omgeving ervan.

Inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht het bevoegd gezag voor de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro) afstanden aan te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Het Bevi heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen, al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. Voor de toepassing van het Bevi wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.

Binnen het plangebied zijn diverse relevante risicovolle inrichtingen gelegen. Het gaat om:

  • BP Tankstation 't Heike
  • Total Tankstation Jochems
  • Machinehandel Jansen B.V.
  • BP Mastpolder
  • Shell Hoezaar
  • De Zilverden (propaantank 20m3)
  • P.C.O Europe B.V.
  • Breda International Airport (geen Bevi)
  • SMT (geen Bevi)
  • MMC Rucphen (geen Bevi)

Het plangebied ligt derhalve binnen het invloedsgebied van zeven Bevi-inrichtingen. Het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar veroorzaakt door deze inrichtingen reikt niet tot bestaande kwetsbare objecten. Voor de toekomst dient geborgd te worden dat geen nieuwe kwetsbare objecten worden gesitueerd binnen deze PR 10-6 contouren. Daarom zijn de relevante contouren opgenomen op de verbeelding van dit bestemmignsplan en aangeduid als:

  • veiligheidszone - Bevi (zone rond de propaantank van De Zilverden);
  • veiligheidszone - lpg (zones rond de lpg-tankstatations);
  • veiligheidszone - luchtvaart (zone rond Breda International Airport, zie ook paragraaf 5.7);
  • veiligheidszone - ontplofbare stoffen A, B en C (zones rond SMT, zie ook paragraaf 5.6.1, en MMC Rucphen).

Het groepsrisico zal vanwege het conserverende karakter van het plan niet stijgen. Omdat een nieuw bestemmingsplan een nieuwe situatie betreft, uit oogpunt van het Bevi, is wel een verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Voor de technische beoordeling wordt verwezen naar de bijlage 6.

Transportassen

Op 1 april 2015 zijn de Wet basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking getreden. Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, het water en de weg, vindt vanaf deze datum plaats aan de hand van het Bevt. Hierin zijn grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Wat de berekening van het groepsrisico betreft, dient voor bestemmingsplannen, wijzigings- en uitwerkingsplannen die ter inzage worden gelegd en die betrekking hebben op de omgeving van de in de bijlagen van de in de Regeling basisnet genoemde transportassen, uit te worden gegaan van de in de bijlage vermelde vervoerscijfers. Die vervoerscijfers zijn gebaseerd op een maximale benutting van de groeiruimte voor het vervoer. Bij de vaststelling van het ruimtelijke besluit dient het groepsrisico te worden verantwoord.

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het basisnet weg, water en/of spoor, kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden in bijlage I, II en III van de Regeling basisnet. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Voor basisnet weg geldt bijvoorbeeld dat daar waar in bijlage I de afstand '0' is vermeld, het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar.

Vanaf het moment dat het Bevt in werking is getreden, moet voor sommige transportassen rekening worden gehouden met een plasbrandaandachtsgebied (PAG). Het PAG is het gebied tot 30 meter van de transportas waarin, bij de realisering van nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. Voor bijvoorbeeld een rijksweg wordt de 30 meter voor het PAG gemeten vanaf de rechterrand van de rechterrijstrook. In het Bouwbesluit is beschreven aan welke voorwaarden het bouwen binnen een PAG moet voldoen.

Als binnen het invloedsgebied van een transportas nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien en er een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of een significante stijging van het groepsrisico optreedt, dient bij de vaststelling van het ruimtelijke besluit het groepsrisico te worden verantwoord. Volgens het Bevt gelden geen beperkingen voor het ruimtegebruik voor het gebied dat verder ligt dan 200 meter van de transportas. Ten aanzien van de verantwoording dient niet alleen het invloedsgebied van de maatgevende vervoersklasse (GF3: brandbaar gas) voor het groepsrisico te worden beschouwd, maar ook de effectafstand die wordt gegenereerd door overige stoffen die over het wegvak worden vervoerd. Het invloedsgebied kan dus verder reiken dan 200 meter. Als dat het geval is en het invloedsgebied reikt tot over het plangebied, dan moeten wel maatregelen worden overwogen, bijvoorbeeld in het kader van zelfredzaamheid.

Het Bevt is ook van toepassing op transportassen die niet onder het basisnet vallen. Het plaatsgebonden risico kan worden berekend of worden bepaald met toepassing van de vuistregels uit de Handleiding risicoanalyse transport (Hart).
De volgende relevante transportroutes zijn gelegen binnen het plangebied:

  • Spoortraject Route 12, Roosendaal Oost - Breda aansl.;
  • Rijksweg A58;
  • Transport over lokale wegen.


De veiligheidsafstanden reiken niet tot kwetsbare objecten binnen het plangebied. Gezien het conserverende karakter worden ook geen nieuwe kwetsbare objecten toegelaten. Op grond van het Besluit externe veiligheid transport is ingegaan op de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid voor de relevante wegen. Hiervoor is het rapport standaard verantwoording groepsrisico opgesteld en als bijlage bij de externe veiligheidsrapportage gevoegd. Voor de technische beoordeling wordt verwezen naar de bijlage 6.

Buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het Bevb regelt de externe veiligheidsaspecten van buisleidingen. Het externe veiligheidsbeleid voor buisleidingen is daarmee in lijn gebracht met het beleid voor inrichtingen en voor vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.

In het plangebied zijn meerdere buisleidingen gelegen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Verschillende in het plangebied gelegen hogedruk aardgastransportleidingen hebben plaatsgebonden risicocontouren van 10-6 per jaar. Deze zijn echter nergens over een kwetsbaar object gelegen. De in het plangebied gelegen aardolieleiding heeft eveneens een plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar. Deze is echter nergens over kwetsbare objecten gelegen. Er wordt derhalve voldaan aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico. De relevante contouren zijn opgenomen op de verbeelding van dit bestemmingsplan en aangeduid als 'veiligheidszone - leiding'.

Op grond van het Besluit externe veiligheid buisleidingen kan volstaan worden met een beperkte verantwoording groepsrisico en is ingegaan op de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Hiervoor is het rapport standaard verantwoording groepsrisico opgesteld en als bijlage bij de externe veiligheidsrapportage gevoegd. Voor de technische beoordeling wordt verwezen naar de bijlage 6.

Verantwoording groepsrisico

Omdat het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van Bevi-inrichtingen, risicovolle transportassen en buisleidingen is een verantwoording groepsrisico aan de orde. Omdat het bestemmingsplan conserverend van aard is, staat vast dat er geen toename is van het groepsrisico als gevolg van het bestemmingsplan. Voor de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid kan om die reden worden volstaan met de standaard verantwoording groepsrisico en het standaard advies. Hiervoor zijn de rapporten standaard verantwoording groepsrisico en een standaard advies opgesteld en als bijlage bij de externe veiligheidsrapportage gevoegd. De rapporten zijn als bijlage 7 en bijlage 8 bij deze toelichting opgenomen.

Conclusies

Het aspect externe veiligheid levert geen belemmering op voor dit conserverende bestemmingsplan. In de bijlage bij de externe veiligheidsrapportage zijn het standaard advies en de standaard verantwoording opgenomen. De gemeente Rucphen neemt verantwoording voor het (gelijkblijvende) groepsrisico.

5.6.1 Veiligheidszones SMT

SMT is een bedrijf waar metaalbewerking plaatsvindt met gebruikmaking van explosieven. De veiligheidsregelgeving die van toepassing is op SMT is neergelegd in de 'Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik' (verder: de Circulaire), die in 2006 in werking is getreden. In het bestemmingsplan 'Buitengbied Rucphen 2012, 3e herziening' zijn op basis van de Circulaire drie veiligheidszones opgenomen rond SMT: een A-, B- en C-zone. Geconstateerd is dat de zones in de 3e herziening niet correct zijn ingtekend en dat binnen de zones een onnodig strikte regeling is opgenomen. In dit bestemmingsplan zijn deze omissies gecorrigeerd door alsnog de juiste (ruimere) zones in te tekenen en de regeling voor deze zones af te stemmen om de regels van de Circulaire. In de nota zienswijzen (zie bijlage 14) is naar aanleiding van een aantal zienswijzen uitgebreid ingegaan op de situatie rond SMT. Hierna wordt gemotiveerd welke aanpassingen in dit bestemmingsplan zijn gedaan.

Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik

In de Circulaire worden twee risicobenaderingen gehanteerd:

  • Voor nieuwe situaties geldt een effectgerichte benadering. Daarbij wordt uitgegaan van de effecten van een calamiteit en niet van de risico's (kans x effect). Het effectgerichte beleid leidt tot de vaststelling van drie veiligheidszones (de A-, B- en C-zone) waarbinnen beperkingen gelden voor de oprichting van kwetsbare objecten, beperkt kwetsbare objecten en overige bebouwing. Kort gezegd gelden in deze zones de volgende regels:
      • A-zone: verbod op kwetsbare objecten, verbod op beperkt kwetsbare objecten en verbod op spoorwegen, autosnelwegen en autowegen, drukbevaren waterwegen, parkeerterreinen en recreatie;
      • B-zone: verbod op kwetsbare objecten en verbod op beperkt kwetsbare objecten;
      • C-zone: verbod op gebouwen met vliesgevels of gordijngevelconstructies en verbod op gebouwen met zéér grote aaneengesloten glasoppervlakten waarin zich als regel een groot aantal personen bevindt;
  • Voor bestaande situaties geldt een risicogerichte benadering (kans x effect). Dit beleid gaat uit van het bepalen van feitelijke risico's door het berekenen van het plaatsgevonden risico en het groepsrisico. Het risicogerichte beleid gaat - analoog aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen - uit van plaatsgebonden risicocontouren waarbij de PR 10-6/jaar contour maatgevend is voor het toelaten van kwetsbare objecten. De maatgevende plaatsgebonden risicocontouren zijn per definitie kleiner dan de A-, B- en C-zones, omdat in de risicogerichte benadering niet alleen wordt gekeken naar het effect van een calamiteit, maar ook naar de kans dat zich een calamiteit voordoet.


In het geval van SMT is sprake van een bestaande situatie. Zowel het bedrijf als de daaromheen gelegen bebouwing waren ten tijde van de inwerkingtreding van de Circulaire al aanwezig. Conform paragraaf 5.3 van de Circulaire geldt in dat geval het volgende: als de bestaande situatie op basis van het risicogericht beleid is toegestaan, dienen de huidige regelingen en (nieuwbouw)mogelijkheden in het bestemmingsplan zoveel als mogelijk te worden aangepast om te voorkomen dat de veiligheidssituatie verslechtert als gevolg van nieuwe bouwplannen. In de Circulaire is bijvoorbeeld aangegeven dat in de B-zone uitbreidingen met serres en andere uitbreidingen of vergrotingen die leiden tot een toename van het aantal aanwezige personen moeten worden voorkomen.


De Circulaire kent geen saneringsverplichting binnen de A-, B- en/of C-zone. Als wordt voldaan aan de normen die gelden volgens de risicogerichte benadering zijn verdere maatregelen niet noodzakelijk. Enerzijds hoeft het bedrijf zijn bedrijfsvoering niet aan te passen of te staken, anderzijds hoeven bestaande woningen en overige (beperkt) kwetsbare objecten niet te worden gesloopt of wegbestemd. Voor het bestemmingsplan geldt volgens de Circulaire slechts dat moet worden voorkomen dat de veiligheidssituatie verslechtert.

Contouren rond SMT

Op grond van de omgevingsvergunning voor milieu mag bij SMT opslag van springstof en/of explosieve componenten in gevarensubklasse 1.1 plaatsvinden. In de maatgevende bunker is de opslag van maximaal 8.000 kg springstof toegestaan. De afstandentabel voor de A-, B- en C-zones uit de Circulaire is afgekapt op een maximum van 6.000 kg springstof. Voor hoeveelheden van meer dan 6.000 kg is volgens de Circulaire maatwerk nodig. Het RIVM heeft in 2013 onderzoek gedaan naar de veiligheidssituatie bij SMT en heeft de ligging van de A-, B- en C-zones bepaald op respectievelijk 295 meter, 445 meter en 890 meter ten opzichte van de wanden van de bunker. Het onderzoek is als bijlage 11 bij deze toelichting opgenomen.


In de rapportage van het RIVM is vervolgens onderzoek gedaan naar de feitelijke situatie. Geconcludeerd is dat zich binnen de A- en B-zone objecten bevinden die daar in een nieuwe situatie niet zouden zijn toegelaten: zogenaamde inbreuken. Het betreft enkele (bedrijfs)woningen (beperkt kwetsbare objecten) en recreatieterrein De Witte Plas (kwetsbaar object). Omdat sprake is van een bestaande situatie met inbreuken is de risicogerichte benadering van toepassing. Daarom zijn door middel van een kwantitatieve risicoanalyse de PR 10-5/jaar-contour, de PR 10-6/jaar-contour en het groepsrisico berekend. Gebleken is dat zich binnen de PR 10-5/jaar contour geen (beperkt) kwetsbare objecten bevinden en binnen de PR 10-6/jaar-contour geen kwetsbare objecten. Het groepsrisico ligt minimaal 6 x lager dan de oriëntatiewaarde. Hiermee voldoet SMT aan de externe veiligheidsnormen die volgens de Circulaire gelden voor bestaande situaties. Aanvullende effectbeperkende maatregelen zijn daarom niet nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000BM001-DEF1_0012.png"

A- en B-zone (blauwe cirkels) en PR 10-5 en PR 10-6-contouren (rode lijnen) rond SMT

Regeling in eerdere bestemmingsplannen

In het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2012' (vastgesteld op 29 maart 2012) is rond SMT een gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - bevi' opgenomen. Het betreft een min of meer ovaalvormige contour met een doorsnede van circa 400 meter x circa 500 meter. Deze contour is niet in overeenstemming met de A-, B- of C-zones of met de berekende PR 10-6/jaar contour van SMT. De foute ligging van de contour is onderkend, wat reden is geweest om de contour 'veiligheidszone - bevi' in het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2012, 3e herziening' (vastgesteld op 16 december 2015) te vervangen door drie nieuwe veiligheidszones: 'veiligheidszone - munitie - a1', 'veiligheidszone - munitie - b1' en 'veiligheidszone - munitie - c1'. Deze zones hadden afgestemd moeten worden op de A-, B- en C-zones zoals berekend in het veiligheidsonderzoek van het RIVM en de regeling had moeten worden afgestemd op de regels van de Circulaire. Bij het opnemen van de nieuwe contouren in het bestemmingsplan zijn echter twee omissies opgetreden:

  • In plaats van de door het RIVM berekende contouren van 295 meter, 445 meter en 890 meter zijn in het bestemmingsplan abusievelijk de maximale contouren opgenomen die in de tabel van de Circulaire zijn weergegeven. Dat zijn de contouren die horen bij de opslag van 6.000 kg springstoffen, te weten 270 meter, 405 meter en 810 meter. De A-, B- en C-zones zijn dus te klein ingetekend.
  • De regels die zijn gekoppeld aan de A- en B-zone zijn niet goed afgestemd op de regels van de Circulaire. De Circulaire gaat voor bestaande situaties uit van een risicogericht beleid, waarbij binnen de PR 10-6/jaar-contour geen kwetsbare objecten aanwezig mogen zijn. Voor de gronden die binnen de A-, B- en C-zones, maar buiten de PR 10-6/jaar-contour liggen, mogen bestaande (beperkt) kwetsbare objecten worden gehandhaafd. Het bestemmingsplan hoeft deze objecten niet weg te bestemmen, maar hoeft slechts te voorkomen dat de veiligheidssituatie verslechtert. In het bestemmingsplan is echter een regeling opgenomen die alle gebouwen (A-zone) respectievelijk alle gebouwen waarin zich regelmatig personen bevinden (B-zone) wegbestemt, waardoor deze gebouwen onder het overgangsrecht zijn gebracht. Deze regeling is veel strenger dan de Circulaire voorschrijft en houdt geen rekening met de belangen van de eigenaren, bewoners en gebruikers van gebouwen binnen de A- en B-zone.


Regeling in bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2020'

In voorliggend bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2020' is de regeling voor de veiligheidszones rond SMT aangepast, zodat deze alsnog overeenstemt met de Circulaire. Omdat er geen sprake is van de opslag van munitie, maar van de opslag van explosieve stoffen, zijn de aanduidingen van naam gewijzigd van 'veiligheidszone - munitie a1/b1/c1' in 'veiligheidszone - ontplofbare stoffen A/B/C'. Ten opzichte van de 3e herziening zijn de volgende aanpassingen gedaan:

Verbeelding:

De A-, B- en C-zones zijn in overeenstemming gebracht met de zones zoals berekend in het RIVM-onderzoek van 2013. De correcte zones, die in overeenstemming zijn met de toegelaten opslag van 8.000 kg in de maatgevende bunker, hebben een grootte van:

  • A-zone: 295 meter (in 3e herziening 270 meter, dus + 15 meter)
  • B-zone: 445 meter (in 3e herziening 405 meter, dus + 40 meter)
  • C-zone: 890 meter (in 3e herziening 810 meter, dus + 80 meter)


Door de vergroting van de zones liggen een aantal objecten die eerder geheel buiten de zones lagen nu (deels) binnen de C-zone. Andere objecten zijn (deels) verschoven naar een andere zone. Verruiming van de zones is echter noodzakelijk om ze in overeenstemming te brengen met de juiste zones zoals die gelden voor SMT en om zodoende de omissie uit de 3e herziening te corrigeren. Bovendien zijn de consequenties voor de eigenaren van gronden/gebouwen binnen de zones beperkt, omdat de te strenge regeling uit de 3e herziening is aangepast.

Regels:

De regels zijn in overeenstemming gebracht met de Circulaire. De Circulaire geeft voor bestaande situaties aan dat het bestemmingsplan regels moet bevatten die voorkomen dat de bestaande situatie verslechtert, maar kent geen saneringsverplichting. Daarom is zowel in de A-zone als de B-zone bepaald dat de bouw of ingebruikname van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten niet is toegestaan. Herbouw van bestaande (beperkt) kwetsbare objecten is wél toegestaan, mits de afstand van het object tot de opslagplaats voor gevaarlijke stoffen niet afneemt. Het realiseren van bijbehorende bouwwerken bij bestaande (beperkt) kwetsbare objecten, is niet uitgesloten; wel is geregeld dat er geen serres of andere gebouwen met grote glasoppervlakten mogen worden gebouwd. De regels voor de C-zone zijn niet gewijzigd. Hier blijft een verbod gelden op gebouwen met vliesgevels of gordijngevelconstructies en op gebouwen met zeer grote aaneengesloten glasoppervlakten waarin zich als regel een groot aantal personen bevindt.

Actueel onderzoek RIVM (2020)

Omdat de zones in dit bestemmingsplan zijn gewijzigd ten opzichte van de zones die zijn opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2012, 3e herziening' is bij het RIVM nagegaan of de zones en conclusies van het veiligheidsonderzoek uit 2013 nog correct zijn. Daarbij heeft een nieuwe inventarisatie van (beperkt) kwetsbare objecten binnen de A-, B- en C-zones plaatsgevonden, omdat de inventarisatie uit 2013 niet overeen lijkt te stemmen met de actuele situatie. Het RIVM heeft per e-mail d.d. 26 juli 2020 een reactie gegeven en heeft de volgende conclusies getrokken:

  • De omvang en ligging van de A-, B- en C-zone en van de PR 10-5/jaar-contour en de PR 10-6 /jaar-contour zijn correct berekend.
  • Binnen de PR-contouren zijn geen inbreuken gevonden.
  • Binnen de A- en B-zone is sprake van enkele inbreuken. Deze inbreuken bevinden zich echter allemaal buiten de PR 10-6/jaar-contour en zijn daarom in een bestaande situatie toelaatbaar.
  • Op basis van de actuele inventarisatie van (beperkt) kwetsbare objecten is een nieuwe berekening van het groepsrisico gedaan. Daaruit blijkt dat het groepsrisico minimaal 6 x onder de oriëntatiewaarde ligt.

Gelet hierop heeft het RIVM geconcludeerd dat de opslag bij SMT nog steeds voldoet aan de externe veiligheidsnormen uit de Circulaire. De mail van het RIVM is als bijlage 12 bij deze toelichting opgenomen.

5.7 Breda International Airport

Ten noorden van het plangebied is Breda International Airport (luchthaven Seppe) gelegen. Hiervoor geldt het volgende voor het plangebied van dit bestemmingsplan.

Verordening luchthavenbesluit luchthaven Seppe Noord-Brabant

Op 17 mei 2013 hebben Provinciale Staten van de provincie Noord-Brabant de ‘Verordening luchthavenbesluit luchthaven Seppe Noord-Brabant’ (verder: het luchthavenbesluit) vastgesteld. Dit luchthavenbesluit geldt voor luchthaven Seppe (Breda International Airport) en is in werking getreden op 4 september 2013. Op 11 april 2014 is een eerste wijziging op het luchthavenbesluit vastgesteld, die in werking is getreden op 23 augustus 2014.

In het luchthavenbesluit zijn in artikel 8 het luchthavengebied en in artikel 9 het beperkingengebied van luchthaven Seppe vastgesteld. In de artikelen 10, 11 en 12 van het luchthavenbesluit zijn de gebieden vastgesteld waarbinnen regels gelden ten aanzien van geluid, externe veiligheid en vliegveiligheid (zonering). Binnen deze aangewezen gebieden rondom het luchthavengebied van luchthaven Seppe zijn de regels zoals opgenomen in het Besluit burgerluchthavens, voor zover deze betrekking hebben op de bestemming en het gebruik van gronden, van toepassing. Op Luchthaven Seppe is geen sprake van een vaste luchtverkeersleiding, waardoor de artikelen 15 en 16 van het Besluit burgerluchthavens niet van toepassing zijn.

In het luchthavenbesluit zijn, op basis van het Besluit burgerluchthavens, diverse grenswaarden opgenomen. Grenswaarden definiëren de milieuruimte waarbinnen een luchthaven moet opereren. Deze gelden volgens de Wet luchtvaart voor de exploitant, de gebruikers en, indien aanwezig, de luchtverkeersdienstverleners. Het Besluit burgerluchthavens werkt deze grenswaarden verder uit. Op basis van de grenswaarden kan een ruimtelijke indeling van de luchthaven en het gebied er om heen worden opgesteld.

In dit bestemmingsplan zijn de zoneringen, die zijn gebaseerd op deze grenswaarden, planologisch verankerd. Daarbij gelden de volgende uitgangspunten:

  • de in het bestemmingsplan opgenomen zonering is een juridische vertaling van de zonering zoals opgenomen in de Verordening luchthavenbesluit luchthaven Seppe;
  • de zonering zoals opgenomen in het luchthavenbesluit is (inhoudelijk) een één-op-één omzetting van de bepalingen als opgenomen in het Besluit burgerluchthavens. Er vindt dus geen verruiming van de milieugebruiksruimte van de luchthaven plaats;

Geluid

Voor wat betreft geluid gelden drie contouren: de 48, 56 en 70 dB(A) Lden-contouren vanwege luchtverkeer. Binnen deze contouren gelden beperkingen voor het oprichten van nieuwe geluidgevoelige objecten:

  • De 70 dB(A) Lden-contour ligt niet in het plangebied en is daarom niet relevant voor dit bestemmingsplan.
  • De 56 dB(A) Lden-contour ligt over een klein deel van het plangebied en is op de verbeelding aangeduid als 'geluidzone – luchtvaart 56 dB(A) Lden'. In de regels zijn binnen deze contour beperkingen gesteld aan het oprichten van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen. Deze regels zijn afgestemd op de regeling die is opgenomen in artikel 12 van het Besluit burgerluchthavens.
  • De 48 dB(A) Lden-contour ligt over een deel van het plangebied. Op grond van het Besluit burgerluchthavens gelden binnen de 48 dB(A)Lden-contour geen beperkingen voor het oprichten van woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen. Op grond van artikel 19 van het Besluit burgerluchthavens moet het bevoegd gezag (in dit geval de provincie Noord-Brabant) bij de vaststelling van het luchthavenbesluit een afweging maken over de ruimtelijke ontwikkeling van het gebied gelegen tussen de geluidcontouren van 48 dB(A) Lden en 56 dB(A) Lden. In het luchthavenbesluit is hierover echter geen specifieke afweging opgenomen. Dit bestemmingsplan maakt binnen de 48 dB(A)-contour geen nieuwe ontwikkelingen van woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen mogelijk. Herbouw van (bedrijfs)woningen is toegestaan, maar een toename van het aantal woningen - en daarmee een toename van het aantal geluidgehinderden - is op grond van de planregels niet mogelijk. Het bestemmingsplan voorziet daarmee al in een passende regeling voor de gronden binnen de 48 dB(A) Lden-contour, zodat een aanvullende regeling niet nodig is. De 48 dB(A) Lden-contour is ter signalering wel opgenomen op de verbeelding met de aanduiding 'geluidzone - luchtvaart 48 dB(A)'. Aan de aanduiding is geen bouw- of gebruiksregeling gekoppeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000BM001-DEF1_0013.png"

Obstakelbeheervlakken

Rond het vliegveld gelden obstakelbeheervlakken, waar in verband met de vliegveiligheid hoogtebeperkingen gelden voor het oprichten van bebouwing. In de regels en op de verbeelding zijn deze opgenomen als 'luchtvaartverkeerzone'. De obstakelbeheervlakken bestaan uit een samenstelsel van horizontale vlakken en oplopende vlakken. Deze vlakken zijn in het bestemmingsplan vertaald in vijf aanduidingen:

  • Luchtvaartverkeerzone - 1: horizontaal vlak rond de start- en landingsbaan op een hoogte van 9,14 m+NAP;
  • Luchtvaartverkeerzone - 2: oplopend vlak tussen het horizontale vlak rond de start- en landingsbaan en het Inner Horizontal Surface. De hoogte loopt op van 9,14 m+NAP tot 54,14 m+NAP;
  • Luchtvaartverkeerzone - 3: horizontaal vlak van het Inner Horizontal Surface op een hoogte van 54,14 m+NAP;
  • Luchtvaartverkeerzone - 4: oplopend vlak tussen het Inner Horizontal Surface en het Outer Horizontal Surface. De hoogte loopt op van 54,14 m+NAP tot 109,14 m+NAP;
  • Luchtvaartverkeerzone - 5: horizontaal vlak van het Outer Horizontal Surface op 109,14 m+NAP.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000BM001-DEF1_0014.png"

Externe veiligheid

Rond het vliegveld liggen plaatsgebonden risicocontouren 10-5/jaar en 10-6/jaar, waarbinnen beperkingen gelden voor het toelaten van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten. In de regels en op de verbeelding zijn deze gezamenlijk opgenomen als 'veiligheidszone – luchtvaart'. De regels die ter plaatse van deze aanduiding gelden zijn afgestemd op de regeling die is opgenomen in artikel 10 en 11 van het Besluit burgerluchthavens.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000BM001-DEF1_0015.jpg"

5.8 Milieueffectrapportage

Dit bestemmingsplan heeft een conserverend karakter en laat geen nieuwe ontwikkelingen toe, anders dan de bestaande planologische rechten. Een enkele verwerkte ontwikkeling op locatieniveau is ook op locatieniveau nader afgewogen of deze ruimtelijk en/of milieuhygiënisch inpasbaar zijn.

Ook ten aanzien van de ontwikkelingsmogelijkheden voor veehouderijen is van belang dat er géén andere danwel nadere afweging is gemaakt ten aanzien van de ontwikkelingsmogelijkheden voor veehouderijen dan die als uitgangspunt is gehanteerd bij de 3e herziening. De uitgangspunten zijn enkel aangepast en aangescherpt naar aanleiding van het meest actuele provinciale beleid. Ten aanzien van de veehouderijen worden dan ook geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt, dan wel heroverwogen. Dit bestemmingsplan leidt niet tot nieuwe inzichten ten aanzien van aspecten die een plan-MER noodzakelijk maken. De uitgangspunten zoals gehanteerd in het plan-MER behorende bij de 3e herziening van het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2012' zijn niet gewijzigd en geven daardoor geen aanleiding tot actualisatie ervan. Het plan-MER zoals opgesteld bij de 3e herziening is daarom als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen.

Hoofdstuk 6 Juridische plantoelichting

Dit bestemmingsplan betreft een actualisatie van het geldende bestemmingsplan Buitengebied Rucphen 2012 (moederplan) en de daarbij behorende herzieningen.

Na vaststelling van het bestemmingsplan in 2012 zijn diverse herzieningen doorgevoerd en zijn verschillende postzegelbestemmingsplannen en wijzigingsplannen vastgesteld en omgevingsvergunningen verleend. Dit nieuwe bestemmingsplan bundelt alle herzieningen en (postzegel)bestemmingsplannen, zodat weer sprake is van één bestemmingsplan voor het hele buitengebied. In het bestemmingsplan zijn op de verbeelding en in de planregels de aanpassingen doorgevoerd zoals beschreven in hoofdstuk 4 van deze toelichting.

Opbouw van het plan

Het bestemmingsplan omvat een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen kunnen niet los van elkaar worden gezien en dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden toegepast. De toelichting heeft op zichzelf geen rechtskracht, maar heeft een belangrijke functie omdat hierin de nagestreefde beleidsdoelen zijn verwoord en er een interpretatie van de regels en verbeelding in is opgenomen.

De verbeelding

De analoge verbeelding bestaat uit zes kaartbladen en een legendablad. Op de verbeelding hebben alle binnen het plangebied gelegen gronden een bestemming gekregen. Als uitgangspunt geldt dat de bestemming overeenstemt met het bestaande gebruik van de desbetreffende gronden. Binnen de bestemmingen zijn op de verbeelding diverse aanduidingen aangegeven. Aanduidingen hebben slechts juridische betekenis voor zover deze daaraan in de regels is toegekend. Een aantal aanduidingen heeft geen enkele juridische betekenis en is uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van die kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens).

Behalve bestemmingen en bouw- en functieaanduidingen komen op de verbeelding zogenaamde gebiedsaanduidingen voor. Gebiedsaanduidingen geven gebieden aan waarbinnen bijzondere beperkende en/of aanvullende regels gelden ten behoeve van de bescherming van een specifiek belang of een specifieke waarde (bijvoorbeeld een zone ter bescherming van een aardgasleiding of een zone ter bescherming van een molenbiotoop). Gebiedsaanduidingen vallen niet samen met bestemmingen, maar liggen over (een gedeelte van) één of meer bestemmingen heen.

De regels

De regels van het plan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken.

  • 1. Hoofdstuk 1 (Inleidende regels – artikelen 1 en 2) bevat inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen. Zo wordt in artikel 1 een omschrijving gegeven van de in het plan opgenomen begrippen en regelt artikel 2 de wijze waarop moet worden gemeten.
  • 2. Hoofdstuk 2 (Bestemmingsregels – artikelen 3 tot en met 36) bevat de regels in verband met de bestemmingen. Per bestemming die op de verbeelding is aangegeven, bevat dit hoofdstuk inhoudelijke regels die specifiek voor die bestemming gelden.
  • 3. Hoofdstuk 3 (Algemene regels – artikelen 37 tot en met 44) bevat de algemene regels van het plan, waaronder een aantal algemene ontwikkelingsbepalingen die zijn opgenomen in de vorm van wijzigingsbevoegdheden en mogelijkheden waardoor het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning kan afwijken van het bestemmingsplan. Daarnaast zijn in de algemene aanduidingsregels regels opgenomen voor de gebiedsaanduidingen.
  • 4. Hoofdstuk 4 (Overgangs- en slotregels artikelen 45 en 46) bevat bepalingen ten aanzien van de overgangs- en slotregels.

Bestemmingen

Om recht te doen aan het uitgangspunt dat het plan niet meer dient te regelen dan noodzakelijk is, kent het plan een beperkt aantal bestemmingen. Ook de bijbehorende bouw- en gebruiksregels zijn waar mogelijk beperkt in aantal en in mate van gedetailleerdheid. De regels hebben voor elke bestemming dezelfde opbouw met achtereenvolgens, voor zover aanwezig, de volgende leden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en van werkzaamheden;
  • wijzigingsbevoegdheden.

Centraal staat de bestemmingsomschrijving. Daarin worden limitatief de functies en waarden genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan respectievelijk worden beschermd. In een aantal gevallen geeft de bestemmingsomschrijving daarbij nog een nadere beperking in de vorm van een bestemmingscategorie of bijvoorbeeld een gebiedsbegrenzing of een maximale oppervlakte- of inhoudsmaat.

De bouwregels zijn direct aan de bestemmingsomschrijving gerelateerd. In deze bepaling is terug te vinden of de gronden mogen worden bebouwd en zo ja, wat voor bebouwing is toegestaan en aan welke eisen deze bebouwing moet voldoen.

Ook de gebruiksregels zijn gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. In de algemene gebruiksregels (artikel 39) is bepaald dat het verboden is de gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of voor een doel dat in strijd is met de bestemmingsomschrijving. Daarnaast zijn in de meeste bestemmingen specifieke gebruiksregels opgenomen ter aanvulling op de bestemmingsomschrijving. De afwijkingsregels geven vervolgens het bevoegd gezag de mogelijkheid om, onder bepaalde in het plan omschreven voorwaarden, een omgevingsvergunning te verlenen om af te wijken van de bouw- en/of gebruiksregels. Voor het college van burgemeester en wethouders is in de wijzigingsregels de bevoegdheid opgenomen om het plan onder bepaalde nader omschreven voorwaarden te wijzigen.

Gebiedsbestemmingen

In de volgende paragraaf wordt verklaard welke keuzes gemaakt zijn ten aanzien van de belangrijke gebiedsdekkende (dubbel)bestemmingen en gebiedsaanduidingen.

Dubbelbestemmingen

Waarde – Archeologie

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' is reeds uitgelegd in paragraaf 3.3 en dient ter bescherming van het archeologisch monument en van de hoge en middelhoge archeologische verwachtingswaarden.

Waarde - Cultuurhistorie

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van cultuurhistorische waarden. De bescherming is vormgegeven door een bouwverbod met afwijkingsmogelijkheid en een omgevingsvergunningplicht voor het slopen van bouwwerken.

Waarde – Ecologie

De voor 'Waarde - Ecologie - Verbindingszone' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het ontwikkelen en in standhouden van ecologische verbindingszones in de vorm van bebouwingsvrije stroken met beplanting ten behoeve van de ecologische infrastructuur met de bijbehorende natuur-, ecologische en hydrologische waarden.

De overige, reeds bestaande NNB gronden zijn van een aparte dubbelbestemming voorzien (Waarde - Ecologie - Natuur Netwerk Brabant). Hiermee wordt het onderscheid bereikt dat voor verbindingszones kan gelden omdat deze nog ontwikkeld worden. Anders geformuleerd stelt de bestemming 'Waarde - Ecologie - Verbindingszone' beperkingen aan stedelijke, agrarische en recreatieve ontwikkelingen (uitgezonderd extensieve recreatie die wel wordt toegestaan), in het bijzonder voor wat betreft het daarmee verband houdende bebouwing, voor zover dat nodig is om te voorkomen dat dit gebied minder geschikt wordt voor de verwezenlijking, het behoud en het beheer van een ecologische verbindingszone.

Ter bescherming van de in de provinciale Verordening genoemde zoekgebieden voor behoud en herstel van watersystemen is de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie - Watersysteem' opgenomen.

Waterstaat- Waterbergingsgebied

De op de verbeelding tot 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' aangewezen gronden zijn, naast de primaire bestemming, mede bestemd voor tijdelijke opvang van water en de daarbij behorende bouwwerken geen gebouwen zijnde.

Leidingen

De op de verbeelding tot 'Leiding' (Gas, Riool, Brandstof, Water en Hoogspanningsverbinding) aangewezen gronden zijn, naast de primaire bestemming, mede bestemd voor de aanwezige leidingen die bescherming behoeven. Voorts is voor gas- en aardolieleidingen (brandstof) een belemmeringenzone opgenomen van 4 of 5 meter waarbinnen geen bouwwerkzaamheden en aanlegwerkzaamheden mogen plaatsvinden zonder dat advies is verkregen van de leidingbeheerder. De leidingbeheerder beoordeelt of de veiligheid van de in de belemmeringenstrook gelegen buisleiding niet wordt geschaad en of er geen kwetsbaar object wordt toegelaten. De leidingbeheerder geeft daarmee advies over een aanvaardbaar woon- en leefklimaat dat daarmee wordt gegarandeerd.

Gebiedsaanduidingen

Tevens is een aantal gebiedsaanduidingen opgenomen, waaronder de attentiezones waterhuishouding (overgenomen uit de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant), de veiligheidszones rond risicovolle inrichtingen en buisleidingen, een aantal zones rond Breda International Airport (vanwege veiligheid, geluid en hoogtebeperkingen), de vrijwaringszones voor de molenbiotoop, de radarverstoringsgebieden en de rijksweg, zones met een archeologische verwachtingswaarde, het militair oefenterrein, de milieubeschermingsgebieden (waaronder het waterwingebied en het grondwaterbeschermingsgebied) en de gebieden openheid en beslotenheid. De regels ten aanzien van de gebiedsaanduidingen zijn te vinden in de algemene aanduidingsregels.

Enkelbestemmingen

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes en opgenomen (ontwikkelings)mogelijkheden aangegeven voor de bouwvlakken binnen de agrarische bestemmingen en de bestemmingsvlakken ten behoeve van wonen, bedrijvigheid, recreatie en de maatschappelijke functie.

In het bestemmingsplan zijn de agrarische gronden opgedeeld in drie verschillende bestemmingen:

1. 'Agrarisch';

2. 'Agrarisch met waarden - Landschappelijk';

3. 'Agrarisch met waarden - Natuur'.

Aan agrarische bedrijven is een bouwvlak toegekend. De bouwvlakken zijn ongewijzigd overgenomen uit het moederplan en bijbehorende herzieningen.

Burgerwoningen

Aan burgerwoningen is een bestemming 'Wonen' toegekend. De bestemmingsvlakken en bouwvlakken zijn ongewijzigd overgenomen uit het moederplan en de bijbehorende herzieningen. Bestaande nevenactiviteiten zijn toegestaan door middel van een specifieke aanduiding.

Bedrijf

De bedrijven in het plangbied zijn bestemd als 'Bedrijf'. De bestemmingsvlakken en bouwvlakken zijn ongewijzigd overgenomen uit het moederplan en de bijbehorende herzieningen. Binnen deze bestemming zijn bedrijven in milieucategorie 1 en 2 toegestaan, voor zover ze zijn opgenomen op de Lijst van bedrijfsactivititeiten (bijlage bij de planregels). Bedrijven die in een hogere milieucategorie vallen of die niet voorkomen op de Lijst van bedrijfsactiviteiten zijn aangeduid Conform het huidige, feitelijk aanwezige gebruik. De gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd.

Bos, Groen, Natuur, Verkeer en Water

De bestemming 'Bos' is opgenomen voor de in het plangebied voorkomende bossen. De bestemming 'Groen' is opgenomen voor het structurerend openbaar groen binnen het plangebied en de bestemming 'Groen - Landschapselement' geeft de waardevolle landschapselementen in het plangebied aan. De bestemming 'Natuur' is voorbehouden aan de natuurgebieden in het plangebied.

De bestemming 'Verkeer' is opgenomen voor wegen, straten en wandel- en

fietspaden met een functie gericht op zowel verblijf als op de afwikkeling van het verkeer en op laden en lossen. Een differentiatie naar verschillende snelheidsregimes is niet gemaakt. Deze bestemming is ook opgenomen voor parkeervoorzieningen en aanliggende kleinere groen- en speelvoorzieningen. De bestemmingsomschrijving maakt het mogelijk gedurende de planperiode de openbare ruimte flexibel te beheren, zonder hiervoor planologische procedures te moeten doorlopen. Ook plantvakken van bomen vallen veelal binnen de verkeersbestemming. De spoorweg is bestemd als 'Verkeer - Spoorweg'.

De op de verbeelding voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen en retentievijvers met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, dammen, en/of duikers.

Overige functies

Verspreid over het gebied komen incidenteel functies voor zoals horecagelegenheden, detailhandel, kantoor, maatschappelijke functies, recreatieterreinen of dienstverlening. Deze zijn in overeenstemming met het huidige (legale) gebruik bestemd.

Flexibiliteitsbepalingen

In de regels zijn verschillende afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor het bevoegd gezag (veelal het college van burgemeester en wethouders). Indien een van deze bevoegdheden wordt gebruikt, zal een (belangen)afweging moeten plaatsvinden. Het gaat immers om de toepassing van bevoegdheden voor het gemeentebestuur. Dat wil zeggen dat de geboden afwijkingsmogelijkheden of wijzigingsbevoegdheden mogen worden gebruikt, maar dat er ook voor kan worden gekozen geen gebruik te maken van de bevoegdheid. Dit laatste houdt in dat een eventueel verzoek om toepassing te geven aan een bevoegdheid wordt afgewezen. Teneinde richting te geven aan de (belangen-)afweging, zijn bij elke afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid één of meer afwegingscriteria (voorwaarden) opgenomen.

De individuele belangen van de betrokkenen en de betrokken waarden en het algemene belang zullen tegen elkaar moeten worden afgewogen. Een enkele keer is bepaald dat door de verzoeker of door het bevoegd gezag dan wel het college van burgemeester en wethouders het een en ander moet worden aangetoond. Wanneer iets voldoende is aangetoond, is het aan het bevoegd gezag (veelal het college burgemeester en wethouders) om dit te beoordelen. In enkele gevallen wordt het advies van een onafhankelijke deskundige verlangd. Het is overigens niet ongebruikelijk dat ten behoeve van de uitoefening van een bevoegdheid afzonderlijk beleid wordt ontwikkeld omtrent de uitoefening van die bevoegdheid.

De bevoegdheden zijn concreet begrensd, om duidelijk te maken waar de scheiding ligt tussen de bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders en de bevoegdheid van de gemeenteraad. Deze begrenzing is uitgedrukt in bijvoorbeeld een maximale oppervlakte, inhoud of aantal. Bij de toepassing van de bevoegdheid wordt niet standaard de maximale ruimte geboden, maar wordt maatwerk toegepast waarbij de feitelijke situatie ter plaatse bepalend is.

De in de afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen voorwaarden volgen deels uit door de gemeenteraad vastgesteld beleid en deels uit de provinciale Interim omgevingsverordening. Hierbij is van belang te vermelden dat uitsluitend de ruimtelijk relevante voorwaarden uit het beleid in de afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen, voor zover die objectief bepaalbaar en rechtszeker zijn. Een voorbeeld hiervan betreft de wijzigingsbevoegdheid in de agrarische artikelen voor de realisering van teeltondersteunend glas tot maximaal 1,5 hectare. De voorwaarde dat 'indien assimilatiebelichting wordt toegepast de lichtafscherming volgens het convenant dat afgesloten is tussen Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland en de Stichting Natuur en Milieu' is niet voldoende objectief bepaalbaar, geeft onvoldoende rechtszekerheid en is daarom niet in de regels opgenomen.

Vanuit de provinciale Interim omgevingsverordening zijn voor met name de wijzigingsbevoegdheden de artikelen van belang die zien op de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit. In het plan zijn deze als wijzigingsvoorwaarde opgenomen door verplicht te stellen dat bij wijziging sprake dient te zijn van een goede landschappelijke inpassing en/of een kwaliteitsverbetering van het landschap. Kwaliteitsverbetering is bij een aantal wijzigingsbevoegdheden in de agrarische artikelen als voorwaarde opgenomen. Deze voorwaarde houdt in dat wijziging gekoppeld is aan een aantoonbare en uitvoerbare verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden. Voorbeelden van deze verbetering zijn onder andere:

  • 1. de landschappelijke inpassing van bebouwing;
  • 2. het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad/land;
  • 3. activiteiten, gericht op het behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen;
  • 4. het wegnemen van verharding;
  • 5. het slopen van bebouwing;
  • 6. een bijdrage aan de realisering van het Natuur Netwerk Brabant en de ecologische verbindingszones.

Omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden

In verschillende bestemmingen is een omgevingsvergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden opgenomen om de waarden die voorkomen binnen de bestemming te beschermen. Op basis van zo'n omgevingsvergunningenstelsel mogen binnen de bestemming bepaalde werkzaamheden niet worden uitgevoerd zonder dat daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Zo geldt binnen de bestemming 'Natuur' een verbod om zonder omgevingsvergunning bomen aan te planten of te vellen en een verbod om wegen en paden te verharden. In de dubbelbestemmingen 'Leiding' geldt een verbod om zonder omgevingsvergunning werkzaamheden te verrichten die de veiligheid van de leiding in gevaar kunnen brengen, zoals het vergraven of ophogen van gronden en het aanleggen van watergangen. Ook ter plaatse van gebiedsaanduidingen kan een omgevingsvergunning benodigd zijn. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - openheid' geldt bijvoorbeeld een omgevingsvergunningplicht voor het aanbrengen van opgaand houtgewas, terwijl ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beslotenheid' juist een omgevingsvergunning benodigd is voor het vellen van houtgewas.

Ieder omgevingsvergunningenstelsel bestaat uit drie onderdelen:

  • in het eerste lid is aangegeven welke werkzaamheden niet mogen worden uitgevoerd zonder omgevingsvergunning;
  • in het tweede lid is aangegeven welke uitzonderingen er gelden. Veelal geldt een uitzondering voor werkzaamheden die behoren tot normaal onderhoud en beheer en voor werkzaamheden die al in uitvoering zijn of waarvoor eerder al een vergunning is verleend;
  • in het derde lid is aangegeven welke voorwaarden er gelden voor het verlenen van een vergunning. Hier is bepaald welke belangen het bevoegd gezag afweegt tegen het belang van de aanvrager. Er kan bijvoorbeeld een toets nodig zijn aan de landschappelijke, cultuurhistorische of natuurlijke waarden van de gronden of een toets met betrekking tot de veiligheid van een leiding.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Toepassing Grondexploitatiewet

De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Het betreft onder meer plannen voor de bouw van één of meer woningen of voor de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is. Een exploitatieplan kan achterwege blijven als het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door het sluiten van een anterieure overeenkomst.


Het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2020' is een actualisatie van de geldende bestemmingsplannen met een grotendeels conserverend karakter. Voor de nieuwe ontwikkelingen die mogelijk zijn gemaakt via dit bestemmingsplan is een anterieure overeenkomst gesloten tussen de gemeente en de initiatiefnemers. Het opstellen van een exploitatieplan is daarom niet noodzakelijk.

Economische uitvoerbaarheid

Ten aanzien van onderhavig bestemmingsplan vinden er geen ruimtelijke ontwikkelingen plaats die leiden tot bouwactiviteiten waarvoor een exploitatieplan opgesteld dient te worden. De kosten voor de actualisatie van het bestemmingsplan zijn gedekt door de gemeentelijke middelen. Voor zover concrete ontwikkelingen zijn meegenomen waarbij sprake is van een bouwplan is het kostenaspect (waaronder ook planschade) via een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer geregeld.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpbestemmingsplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven (afhankelijk van de gemeentelijke inspraakverordening). Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

Omgevingsdialoog

De gemeenteraad heeft op 19 juni 2019 de Participatie- en Inspraakverordening vastgesteld. De verordening is op 1 juli 2019 in werking getreden. In de verordening zijn regels opgenomen over inspraak en participatie. Een nieuw instrument in de verordening is de omgevingsdialoog. Voor ruimtelijke plannen met ingrijpende effecten voor omwonenden is het goed om de omgeving vroegtijdig te betrekken. Dit wordt de omgevingsdialoog genoemd. De uitkomst van de dialoog kan de initiatiefnemer meenemen bij het verdere proces. Dit kan ervoor zorgen dat betere plannen met meer draagvlak tot stand komen. Het college heeft de 'Richtlijn omgevingsdialoog gemeente Rucphen' vastgesteld met een nadere uitwerking van de omgevingsdialoog.


Het college heeft in de richtlijn vastgesteld dat voor de volgende plannen een omgevingsdialoog nodig is:

  • plannen die niet passen in het bestemmingsplan en waarvoor het bestemmingsplan aangepast moet worden (voor bijvoorbeeld de bouw van een woning, bedrijf, logiesfunctie voor werknemers, winkel of omschakeling van een agrarisch bedrijf);
  • plannen die niet passen in het bestemmingsplan en waarvoor (tijdelijk) afgeweken wordt van het bestemmingsplan (bijlage II, artikel 4, lid 9 en lid 11 van het Bor) (voor bijvoorbeeld de wijziging van een leegstaande winkel naar een woning, grootschalige uitbreiding van een bestaande woning of tijdelijke logiesfunctie voor werknemers).


Bij nieuwe initiatieven die zijn meegenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2020' is een omgevingsdialoog gevoerd door de initiatiefnemers.

Vooroverleg en inspraak

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met het bestuur van het bij het plan betrokken waterschap. Waar nodig plegen zij tevens overleg met de besturen van andere gemeenten en met de diensten van het Rijk en de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Ondanks het voornamelijk conserverende karakter van het bestemmingsplan is het voorontwerpbestemmingsplan tezamen met de daarbij behorende stukken gedurende een periode van 6 weken ter inzage geleged in het gemeentehuis en gepubliceerd op www.ruimtelijkeplannen.nl. Tijdens deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gekregen om over het voorontwerpbestemmingsplan een gemotiveerde inspraakreactie aan het college van burgemeester en wethouders te richten. Ook is de gemeente middels twee inloopmomenten de dialoog met haar burgers aangegaan in de voorontwerpfase. Hiermee heeft zij voldaan aan de Participatie- een Inspraakverordening.

De vooroverleg- en inspraakmogelijkheid heeft geleid tot 37 reacties, waaronder vooroverlegreacties van Defensie, Brabant Water en de provincie Noord-Brabant. Voor de samenvatting en beantwoording van de inspraak- en vooroverlegreacties wordt verwezen naar bijlage 13 bij deze toelichting, waarin de 'Nota van beantwoording inspraak en vooroverleg' is opgenomen. De inspraakreacties hebben in een aantal gevallen geleid tot een aanpassing van het plan. Deze zijn samengevat in de nota van beantwoording.

Vaststelling

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 11 juni 2020 gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn kon eenieder een zienswijze indienen. Er zijn 47 zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in een nota zienswijzen, die als bijlage 14 bij deze toelichting is opgenomen. In de nota zienswijzen is per zienswijze aangegeven of de zienswijze heeft geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

Bij de vaststelling van het bestemmingsplan zijn, naast aanpassingen naar aanleiding van de zienswijzen, ook verschillende ambtshalve aanpassingen doorgevoerd. In een nota ambtshalve aanpassingen, die als bijlage 15 bij deze toelichting is opgenomen, is hiervan een overzicht gegeven.

Het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2020' is op 16 december 2020 vastgesteld door de gemeenteraad.

Bijlagen bij de toelichting

Bijlage 1 Correcties en aanpassingen van verbeelding en planregels

In de volgende tabellen zijn de correcties en aanpassingen van de verbeelding en planregels opgenomen ten opzichte van het geldende bestemmingsplan: het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2012', inclusief de partiële herzieningen van dat bestemmingsplan. Waar in de tabellen wordt verwezen naar een artikelnummer, betreft dat het artikelnummer in het nieuwe bestemmingsplan. Naast de aanpassingen die zijn genoemd in de tabellen heeft een aantal ondergeschikte (tekstuele) aanpassingen plaatsgevonden, met als doel om tekstuele onjuistheden en zinsbouwfouten te herstellen of bestemmingen beter op elkaar af te stemmen.

Locatiegerichte correcties en aanpassingen  
Locatie   Overweging   Aanpassing  
Bernhardstraat 23   De voeropslag valt deels buiten het bouwvlak en het aanwezige gebouw is niet bestemd.   Het bouwvlak is in beperkte mate opgeschoven zodat de bestaande bebouwing (stal) er binnen past. Aan het gebouw aan de overzijde straat is een bouwvlak toegekend met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – werktuigenberging' en de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten'.  
Bredasebaan 84   Het bijgebouw bij de woning Bredasebaan 84 is opgenomen in het bestemmingsvlak en bouwvlak rond de woning Bredasebaan 86.   Het bestemmingsvlak en bouwvlak van de woning Bredasebaan 84 is vergroot, zodat het bijgebouw in hetzelfde bestemmingsvlak/bouwvlak als het hoofdgebouw ligt. Hierdoor zijn de bestemmingsvlakken/bouwvlakken van nummer 84 en 86 tegen elkaar aan komen te liggen. De vlakken zijn daarom met elkaar verbonden en er is een aanduiding 'maximum aantal wooneenheden = 2' toegevoegd, zodat binnen deze vlakken twee woningen aanwezig mogen zijn.  
Bosheidestraat 11-13
 
Binnen de woonbestemming staat nog maar één woning, terwijl er op grond van het huidige bestemmingsplan twee woningen zijn toegelaten.   Op de verbeelding is de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden = 2' vervallen, zodat binnen het bouwvlak één woning aanwezig mag zijn  
Bosstraat 11   Het perceel ten zuiden van Bosstraat 11 is nu bestemd als 'Groen - Landschapselement' terwijl de gronden een agrarisch gebruik hebben.   De gronden zijn bestemd als 'Agrarisch'.  
De Brand 29   Op deze locatie is een aanduiding voor een veehouderij opgenomen, terwijl er een (vollegronds)teeltbedrijf is gevestigd. Er is eerder vrijstelling verleend op basis van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening voor een (teeltondersteunende) kas.   De aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' is verwijderd en vervangen door de aanduiding 'glastuinbouw'.  
De Berg 9   De recreatiewoning op dit perceel is al meermaals onder het bouw- en gebruiksovergangsrecht gebracht. Het is wenselijk om het gebouw en het gebruik daarvan als recreatiewoning nu positief te bestemmen.   De recreatiewoning is aangeduid als 'recreatiewoning'.  
De Heiberg 4
 
Op deze locatie is een aanduiding voor een veehouderij opgenomen, terwijl er een (vollegronds)teeltbedrijf is gevestigd.   De aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' is verwijderd.  
De Heikant 33   In het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2012' is abusievelijk de bedrijfswoning wegbestemd, terwijl die bedrijfswoning in het voorheen geldende bestemmingsplan van 1998 nog wel was bestemd.   Op het bouwvlak binnen de bestemming 'Agrarisch' is de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' verwijderd.  
Dennenweg 6   Op deze locatie staat een dierenverblijf, waarvoor in 1995 een vergunning is verleend. Het gebouw is in het huidige bestemmingsplan niet bestemd.   Het dierenverblijf is aangeduid als 'specifieke vorm van agrarisch - dierenverblijf' en is daarmee positief bestemd.  
Ettenseweg 42-44   In het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2012' is abusievelijk één van de twee aanwezige woningen wegbestemd, terwijl die woning in het voorheen geldende bestemmingsplan van 1998 nog wel was bestemd.   Op het bouwvlak binnen de bestemming 'Wonen' is de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden = 2' opgenomen, zodat de tweede woning opnieuw positief is bestemd.  
Ettenseweg 51   Een klein deel van het woonperceel is abusievelijk bestemd als 'Verkeer', terwijl de gronden in gebruik zijn voor wonen   De bestemming 'Verkeer' die aan de zuidoostelijke punt van het perceel is gegeven, is gewijzigd naar 'Wonen'. Het bouwvlak is overeenkomstig verruimd.  
Ettenseweg 66-68   In het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2012' is abusievelijk één van de twee aanwezige bedrijfswoningen wegbestemd, terwijl die bedrijfswoning in het voorheen geldende bestemmingsplan van 1998 nog wel was bestemd.   Op het bouwvlak binnen de bestemming 'Agrarisch' is de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden = 2' opgenomen, zodat de tweede bedrijfswoning opnieuw positief is bestemd.  
Ettenseweg 83   Op het bouwvlak ontbreekt een aanduiding 'maximum goot- en bouwhoogte'   Aan het bouwvlak binnen de bestemming 'Bedrijf' is een aanduiding 'maximum goot- en bouwhoogte = 4/6' toegevoegd.  
Gastelseweg 21   De aangebouwde schuur ligt niet binnen de bestemming 'Wonen', terwijl er wel een vergunning voor is verleend.   De grens tussen de bestemming 'Wonen' (inclusief bouwvlak) en de bestemming 'Agrarisch' is aangepast.  
Heesterbosstraat 7   De planologische situatie is niet (meer) in overeenstemming met de vergunning.   Omdat de omgevingsvergunning is ingetrokken, zijn het oorspronkelijke bouwvlak uit het bestemmingsplan van 2012 en de aanduiding 'intensieve veehouderij' weer opgenomen.  
Heesterbosstraat 15   Op een deel van het perceel ligt een bestemming 'Groen - Landschapselement' terwijl dit element niet aanwezig is en ook niet op de Groene kaart staat.   De bestemming 'Groen - Landschapselement' is gewijzigd in 'Agrarisch'  
Heesterbosstraat 16   Op deze locatie staat een cultuurhistorisch waardevol bijgebouw buiten het bouwvlak.   Het bouwvlak is aangepast zodat het bijgebouw erbinnen staat en voor het gebouw is de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' opgenomen.  
Heimolendreef 18-22   Het bouwvlak en de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - paardenstal' liggen niet rond de paardenstal.   Het bouwvlak en de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - paardenstal' zijn verschoven, zodat ze strak rond de bestaande paardenstal liggen.  
Heimolendreef 24
 
Het kadastrale perceel P1065 hoort bij de molen, maar is niet correct bestemd.
 
Het perceel is alsnog bestemd als 'Maatschappelijk' en aangeduid als 'specifieke vorm van maatschappelijk - molenbedrijf' en 'horeca tot en met categorie 1'.  
Heistraat 16-16a   In het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2012' is abusievelijk één van de twee woningen wegbestemd, terwijl in het voorheen geldende bestemmingsplan van 1998 nog wel twee woningen waren bestemd.   Op het bouwvlak binnen de bestemming 'Wonen' is de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden = 2' opgenomen, zodat de tweede woning opnieuw positief is bestemd.  
Het Dreefje 3   Voor ijsboerderij De Gerda Hoeve zijn twee bestemmingsvlakken met de bestemming 'Recreatie - Dagrecreatie' opgenomen, aan weerszijden van Het Dreefje. Op het zuidelijke bestemmingsvlak ontbreekt een bouwvlak.   Op het bestemmingsvlak ten zuiden van Het Dreefje is een bouwvlak toegevoegd.  
Hoeksestraat 31-31a   Binnen het agrarisch bouwvlak is één bedrijfswoning toegestaan. Er is echter een vergunning verleend voor woningsplitsing, zodat twee bedrijfswoningen aanwezig mogen zijn.   Op het bouwvlak is de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden = 2' toegevoegd.  
Jasperheide Voetpad 3   Op het bouwvlak ontbreekt een aanduiding 'maximum goot- en bouwhoogte'   Aan het bouwvlak binnen de bestemming 'Bedrijf' is een aanduiding 'maximum goot- en bouwhoogte = 3/6' toegevoegd.  
Katteven 5-5a   Op deze locatie is één woning vergund. De percelen zijn in het huidige bestemmingsplan abusievelijk bestemd als 'Maatschappelijk' met de aanduidingen 'bedrijfswoning' en 'specifieke vorm van maatschappelijk - kinderopvang'.   Aan de percelen is de bestemming 'Wonen' gegeven. Omdat de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - kinderopvang' niet meer voorkomt in het plan, is de bestemmingsomschrijving van de bestemming 'Maatschappelijk' (artikel 16.1.1) hierop aangepast.  
Keijtenburgstraat 4   Voor de bestaande recreatiewoning aan de westzijde van de weg ontbreekt een bouwvlak. De bestaande schuur aan de westzijde van de weg heeft ook geen bouwvlak.
 
Er is een bouwvlak rond de recreatiewoning gelegd. Ook rond de schuur is een bouwvlak opgenomen. Het bestemmingsvlak rond de schuur is aangeduid als 'specifieke vorm van recreatie - indooractiviteiten'.  
  Voor de verblijfsrecreatie aan de oostzijde van de weg ontbreekt een bouwvlak en is geen maximum oppervlakte geregeld.
 
Er is een bouwvlak opgenomen voor het deel van het terrein waar gebouwen staan. De maximale oppervlak is, conform de feitelijke situatie, op 2.100 m2 gesteld. De maximale bouwhoogte mag conform de feitelijke situatie 8 meter bedragen.  
Klein Zundertseweg 15   De specfiek aangeduide functie past niet bij de bedrijfsactiviteiten en de vergunde goot- en bouwhoogte zijn niet juist weergegeven.   De aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - agrarisch loonbedrijf' is vervangen door 'specifieke vorm van bedrijf - aannemersbedrijf' en de maximale goot- en bouwhoogte zijn aangepast in 4 respectievelijk 6,75 meter.  
Krommestraat 26b   De maatvoering van het bouwvlak is niet passend.   Het bestemmingsvlak en bouwvlak zijn aangepast.  
Luienhoeksestraat 15   Op het perceel zijn een goot- en bouwhoogte van 4,5 respectievelijk 7 meter toegestaan. In verband met de gewenste toekomstige inrichting van het perceel zijn een verhoging van de goot- en bouwhoogte wenselijk. Aan de overzijde van de weg is al een grotere goot- en bouwhoogte toegestaan.   De goot- en bouwhoogte zijn verhoogd naar 6 respectievelijk 9,5 meter.  
Luienhoeksestraat 18a   Op het bouwvlak ontbreekt een aanduiding 'maximum goot- en bouwhoogte'   Aan het bouwvlak binnen de bestemming 'Bedrijf' is een aanduiding 'maximum goot- en bouwhoogte = 5/5' toegevoegd.
 
  Er is geen regeling opgenomen voor de overkapping boven de pompeilanden.   Voor de overkapping boven de pompeilanden is in de regels een specifieke regeling opgenomen, die een overkapping met een oppervlakte van maximaal 400 m2 en een bouwhoogte van maximaal 5,5 meter toestaat.  
Oosteindseweg 36   Het perceel kent een dubbelbestemming voor archeologie, maar op basis van archeologisch onderzoek kan die dubbelbestemming deels worden verwijderd.   De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' is ter plaatse van het noordelijk deel van het bouwvlak verwijderd.  
Martenstraat 8   Dit bedrijf is nu aangeduid als 'specifieke vorm van bedrijf - afvalverwerking'. Dat begrip is zeer ruim, terwijl het specifiek een bedrijf in bouwafvalrecyling betreft.   De aanduiding is aangepast in 'specifieke vorm van bedrijf - bouwafvalrecycling' en de regels zijn overeenkomstig aangepast.  
Molenweg ongenummerd
 
Op het kadastrale perceel U1634 aan de Molenweg staat een recreatiewoning. In het huidige bestemmingsplan is voor deze recreatiewoning geen maximum oppervlakte opgenomen.   Op de verbeelding is aan het aanduidingsvlak 'recreatiewoning' de aanduiding 'maximum oppervlakte = 50' toegevoegd.
 
Omgangstraat 48-52   In het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2012' is abusievelijk één van de twee aanwezige woningen wegbestemd, terwijl die woning in het voorheen geldende bestemmingsplan van 1998 nog wel was bestemd.   Op het bouwvlak binnen de bestemming 'Wonen' is de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden = 2' opgenomen, zodat de tweede woning opnieuw positief is bestemd.  
Omleidingswegen Rucphen   Naar aanleiding van het project 'Omleidingswegen Rucphen' is een aantal percelen ingericht als natuur. Deze percelen kunnen een natuurbestmeming krijgen.   De percelen U699 en U700 zijn bestemd als 'Natuur'. De dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie - verbindingszone' nabij de Rucphenseweg is vervallen, aangezien de ecologische verbindingszone hier is gerealiseerd en de percelen waarop de verbindingszone zich bevindt zijn bestemd als 'Natuur'.  
Onze Lieve Vrouwestraat 206-208   In het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2012' is abusievelijk één van de twee aanwezige bedrijfswoningen wegbestemd, terwijl die bedrijfswoning in het voorheen geldende bestemmingsplan van 1998 nog wel was bestemd.   Op het bouwvlak binnen de bestemming 'Agrarisch' is de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden = 2' opgenomen, zodat de tweede bedrijfswoning opnieuw positief is bestemd.  
Oude Zoek 2   De aanduiding 'cultuurhistorische waarden', die is opgenomen voor het bijgebouw, ligt niet correct. Bovendien is het bijgebouw hoger (bouwhoogte 8 meter) en groter dan toegestaan.   De aanduiding 'cultuurhistorische waarden' (in het ontwerpbestemmingsplan aangepast in de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie') is rond het bestaande bijgebouw gelegd. Voor het bijgebouw is de aanduiding 'maximum bouwhoogte = 8' opgenomen en op het bouwvlak is de aanduiding 'maximum oppervlakte = 220' gelegd.  
Pauwenstraat 1   Op het woonperceel is een klein bouwvlak opgenomen, dat rond het hoofdgebouw ligt. Deze systematiek past niet bij de planregels van de bestemming 'Wonen', waarin ervan wordt uitgegaan dat zowel het hoofdgebouw als de bijbehorende bouwwerken binnen het bouwvlak horen te liggen.   Het bouwvlak is vergroot, zodat de systematiek overeenkomt met de systematiek op de overige woonpercelen in het plan.  
Postbaan 38   Bij de horecagelegenheid aan de Postbaan 38 is een speeltuin aanwezig. Deze ligt in de bosbestemming en is niet juist bestemd. Bovendien ligt het Natuur Netwerk Brabant onterecht op delen van de horecabestemming en de speeltuin.   De speeltuin is passend bestemd door de aanduiding 'speeltuin' op te nemen. De dubelbestemming 'Waarde - Ecologie - Natuur Netwerk Brabant' is aangepast, zodat die niet langer ligt op gronden die deel uitmaken van de horecagelegenheid en de speeltuin.  
Repestraat 12-12a   In het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2012' is abusievelijk één van de twee aanwezige woningen wegbestemd, terwijl die woning in het voorheen geldende bestemmingsplan van 1998 nog wel was bestemd.   Op het bouwvlak binnen de bestemming 'Wonen' is de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden = 2' opgenomen, zodat de tweede woning opnieuw positief is bestemd.  
Rijksweg-Zuid 91   Op het perceel zijn een goot- en bouwhoogte van 6 respectievelijk 9 meter toegestaan. In verband met de gewenste toekomstige inrichting van het perceel zijn een verhoging van de goot- en bouwhoogte wenselijk.   De goot- en bouwhoogte zijn verhoogd naar 8 respectievelijk 11 meter. Dit is in ruimtelijk opzicht goed inpasbaar. De maximale bouwhoogte van 11 meter komt overeen met de bouwhoogte die is toegestaan voor agrarische bedrijfsgebouwen.  
Rijksweg-Zuid 29   De maatvoering van de vrijwaringszones rond de weg zorgt voor belemmeringen, terwijl de zone inmiddels is verkleind.   De aanduiding 'vrijwaringszone - weg' en de regeling zijn in overleg met Rijkswaterstaat aangepast door de zone terug te brengen van 75 meter naar 50 meter.  
Rijksweg-Zuid 55-57d   De portierslodge is niet bestemd.   De vergunde portiersloge is bestemd als 'Maatschappelijk' met een bouwvlak.  
Rijksweg-Zuid 73   Het bestemmingsvlak 'Bedrijf' ligt niet helemaal correct.   Het bestemmingsvlak 'Bedrijf' is vergroot door het perceel U603 binnen het bestemmingsvlak op te nemen.  
Roosendaalsebaan 7   Op het perceel zijn een goot- en bouwhoogte van 4,5 respectievelijk 5 meter toegestaan. Er is echter een loods vergund met een bouwhoogte van 6,5 meter.   De bouwhoogte is verhoogd naar 6,5 meter.  
Roosendaalseweg 33a   Op het perceel Roosendaalseweg 33-33a zijn twee woningen aanwezig. De woning met nummer 33 is in gebruik als bedrijfswoning bij het agrarisch bedrijf. De woning met nummer 33a is een pand uit 1906 en het gebruik voor wonen valt onder het overgangsrecht. Het is wenselijk om de woning positief te bestemmen. Gelet op de siteuring binnen een agrarisch bouwvlak kan de woning niet als burgerwoning worden bestemd. Een bestemming als plattelandswoning is wel mogelijk.   Op het agrarisch bouwvlak is de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden = 2' opgenomen, zodat twee bedrijfswoningen zijn toegestaan. Via de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning' is geregeld dat de woning op 33a mag worden gebruikt als plattelandswoning. Gebruik van de woning als plattelandswoning is via een voorwaardelijke verplichting gekoppeld aan herstel van de cultuurhistorische waarden van de schuur die achter de woning staat.  
Rucphenseweg 6   Het perceel rond de woning Rucphenseweg 6 is bestemd als 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' en heeft in het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2012, 3e herziening' een bouwvlak met een aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak = 900 m2' gekregen. Op het perceel is echter niet aangeduid welke vorm van verblijfsrecreatie toegelaten.   Op het bestemmingsvlak zijn, in overleg met de belanghebbende, de aanduidingen 'kampeerterrein' en 'specifieke vorm van recreatie - groepsaccommodatie' toegevoegd. Het maximum aantal recreatieve standplaatsen bedraagt 86 stuks en is op de verbeelding en in de planregels geregeld via de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - 09'.  
Schijfse Vaartkant 8
 
In het huidige bestemmingsplan is zowel een aanduiding opgenomen voor de ter plaatse gevestigde eierhandel als voor de pakstal, waar eieren worden verpakt. Omdat de pakstal deel uitmaakt van de activiteiten van de eierhandel is een dubbele aanduiding onnodig.   De aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - pakstal' is vervallen. In plaats daarvan is in artikel 4.1.1 van de regels nu bepaald dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - eierhandel' een eierhandel met bijbehorend pakstation is toegestaan.  
Sint Maartenstraat 14   Aan de Sint Maartenstraat 14 is een manege gevestigd. Het perceel is in het huidige bestemmingsplan bestemd als 'Sport' met de functieaanduiding 'manege', maar er is geen bouwvlak opgenomen. Het aanwezige gebouw is in 1992 vergund en is dus legaal aanwezig. Het kadastrale perceel N719 is in het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2012' onbedoeld bestemd als 'Groen - Landschapselement' in plaats van als 'Sport'.   Op het perceel is een bouwvlak toegevoegd rond het bestaande, legaal gerealiseerde, gebouw.

De bestemming van het perceel N719 is gewijzigd in 'Sport' met de aanduiding 'specifieke vorm van berijf - gebruiksgerichte paardenhouderij/manege'.  
Spoorstraat 3   Op dit bedrijfsperceel is nu 400 m2 bedrijfsbebouwing toegestaan. Er zijn echter vergunningen verleend voor in totaal circa 850 m2 bedrijfsbebouwing.   De maximale oppervlakte bedrijfsbebouwing is verhoogd naar 850 m2.  
Sprundelseweg 14   De bestemmingsgrenzen rond dit woonperceel liggen niet op de kadastrale perceelsgrenzen.   De bestemmingsvlakken zijn aangepast door ze op de kadastrale begrenzing te leggen.  
Sprundelseweg 34   De woonbestemming is veel groter dan het kadastrale perceel en loopt door over de groenstrook en sportvelden ten zuiden van het woonperceel.   De bestemmingsvlakken zijn aangepast door ze op de kadastrale begrenzing te leggen.  
Sprundelseweg 34f   Op deze locatie staat een scoutinggebouw. De gronden zijn nu bestemd voor scouting- en sportactiviteiten. Het is wenselijk om het gebruik te verruimen zodat ook jeugd- en jongerenverenigingen en basisscholen van het gebouw gebruik kunnen maken.   De bestemmingsomschrijving (artikel 16.1.1 sub e) is aangepast om dit ruimere gebruik mogelijk te maken.  
Torenstraat 6   Op het bouwvlak is een aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak = 400' opgenomen, terwijl het bouwvlak aanzienlijk kleiner is (circa 160 m2).   De aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak' is verwijderd, zodat het bouwvlak volledig mag worden bebouwd.  
Turfstraat 5   het bijgebouw van de Turfstraat 5 is cultuurhistorisch waardevol, maar het hoofdgebouw is aangeduid als 'cultuurhistorische waarden'.   De aanduiding 'cultuurhistorische waarden' (in het ontwerpbestemmingsplan aangepast in de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie') is verplaatst van het hoofdgebouw naar het bijgebouw.  
Vaartweg 2   Een deel van het woonperceel is abusvievelijk bestemd als 'Groen'.   De bestemming 'Wonen' is verruimd, zodat alle gronden die bij het woonperceel horen in deze bestemming vallen.  
Vorenseindseweg 57   Niet alle bestaande (en vergunde) bebouwing past binnen het bestemmingsvlak 'Wonen'.   De bestemming 'Wonen' is verruimd, zodat de bestaande (en vergunde) bebouwing binnen het bestemmingsvlak valt.  
Vorenseindseweg 100   De aanduiding 'cultuurhistorische waarden' ontbreekt, terwijl het pand wel cultuurhistorisch waardevol is.   Op de verbeelding is de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' (in het ontwerpbestemmingsplan aangepast in de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie') toegevoegd.  
Waterstraat 3   De bestemming 'Wonen' ligt hier niet correct.   De ligging van de bestemming 'Wonen' is aangepast op de feitelijke situatie.  
Zundertseweg 104   Er is geen sprake van een glastuinbouwbedrijf.   De aanduiding 'glastuinbouw' is verwijderd.  
Grondwaterbeschermingszones   De begrenzing van de grondwaterbeschermingsgebieden is deels gewijzigd   Op de verbeelding is de aanduiding'overige zone - grondwaterbeschermingsgebied' aangepast op de actuele begrenzing van de grondwaterbeschermingsgebieden  
Voormalige stortplaatsen   In het plangebied komt een aantal voormalige stortplaatsen voor. Bescherming is uitputtend geregeld via de interim Omgevingsverordening Noord-Brabant, zodat een aanvullende regeling in het bestemmingsplan niet zinvol is. Het bestemmingsplan kan wel een signalerende functie hebben.   De voormalige stortplaatsen zijn aangeduid als 'milieuzone - voormalige sportplaats'. In artikel 40.7.1 is bepaald dat de gronden met deze aanduiding mede zijn bestemd voor de bescherming van een voormalige stortplaats.  
Gasleidingen   In het huidige bestemmingsplan is voor alle gasleidingen een dubbelbestemming met een breedte van 2 x 5 meter of meer opgenomen. Op grond van het Besluit externe veiligheid buisleidingen volstaat voor regionale aardgastransportleidingen (werkdruk < 40 bar) een dubbelbestemming van 4 meter en voor de overige gasleidingen (werkdruk > 40 bar) een dubbelbestemming van 2 x 5 meter.   De breedte van de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' is in overeenstemming gebracht met de breedte die het Besluit externe veiligheid buisleidingen voorschrijft (2 x 4 of 2 x 5 meter).

De ligging van de dubbelbestemming is waar nodig aangepast op basis van actuele tekeningen van de leidingen.  
Rioolpersleidingen   De dubbelbestemming 'Leiding - Riool' ligt niet overal op de juiste locatie.   De ligging van de dubbelbestemming is waar nodig aangepast op basis van actuele tekeningen van de leidingen.  
Natuur Netwerk Brabant   Op enkele locaties heeft de provincie Natuur Netwerk Brabant aangewezen op gronden waar geen natuur aanwezig is of waar al tijdens het aanwijzen van het NNB (destijds Ecologische Hoofstructuur) een (bedrijfs)bestemming lag. In overleg met de provincie is voor een aantal locatie bezien waar sprake is van onterecht aangewezen NNB, zodat de dubbelbestemming ter plaatse kan worden verwijderd.   Op een aantal locaties is de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie - Natuur Netwerk Brabant' verwijderd.  
Aanpassing plangebied aan gemeentegrens bij Majoppeveld   Aan de westzijde van het plangebied ligt de plangrens van het huidige bestemmingsplan niet volledig op de gemeentegrens: een klein strookje grond op bedrijventerrein Majoppeveld (gemeente Roosendaal) ligt in Rucphen, maar is niet opgenomen in het huidige bestemmingsplan.   De plangrens is aangepast, zodat het strookje grond binnen het plangebied valt. De gronden zijn bestemd als 'Groen'.  
Aanpassing plangebied aan bestemmingsplannen voor de kommen   De grens tussen het bestemmingsplan voor het buitengebied en de bestemmingsplannen voor de kommen ligt niet overal logisch. Op sommige locaties is het logisch om de plangrens van het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2020' iets te verruimen, op andere locaties is het logisch om de plangrens van het betstemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2020' krapper te maken. De percelen die daardoor buiten het plangebied van het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2020' vallen zijn of worden opgenomen in een bestemmingsplan voor de kom.   De plangrens is op verschillende locaties aangepast zodat een logsiche grens tussen het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2020' en de bestemmingsplannen voor de kommen onstaat.  

Algemene correcties en aanpassingen  
Artikel   Overweging   Aanpassing  
1   In het huidige bestemmingsplan is een aantal begrippen opgenomen die niet voorkomen in de regels.   Begrippen die niet voorkomen in de regels zijn geschrapt.  
1   Enkele begrippen die zijn opgenomen in het bestemmingsplan voor het buitengebied bestemmingsplan wijken af van de begrippen die zijn opgenomen in de bestemmingsplannen voor de kernen   Een aantal begrippen is aangepast zodat ze overeenkomen met de begrippen in de bestemmingsplannen voor de kernen. Het betreft de begrippen:

afgewerkt bouwterrein
bebouwingspercentage bedrijfswoning 
detailhandel
erf
horecabedrijf
kantoor
maatvoeringsvlak
nevenactiviteit
nutsvoorziening
peil
raamprostitutie
seksautomatenhal
seksbioscoop en/of -theater
seksinrichting
straatprostitutie
waterhuishoudkundige voorzieningen  
1   Het is wenselijk om begrippen die gaan over hetzelfde onderwerp zoveel mogelijk te bundelen.   Een aantal begrippen is verplaatst, zodat ze onder één overkoepelend begrip vallen. Er zijn aanpassingen gedaan in de begrippen voor:

teeltondersteunende voorzieningen
veehouderij  
1   Enkele begrippen in artikel 1 van de planregels behoeven tekstuele aanpassing of zijn hernoemd zodat ze beter aansluiten bij de planregels.   In de volgende begrippen zijn (tekstuele) aanpassingen gedaan:

bedrijfsgebouw
cultuur en ontspanning
cultuurhistorisch waardevolle bebouwing
dagrecreatie
detailhandel
dierenobservatiepost
dierenverblijf
landschappelijke inpassing
ondergeschikte detailhandel
ondergeschikte horeca
overig agrarisch bedrijf
plattelandswoning
recreatieve standplaats
theeschenkerij
zend-/ontvangstinstallatie  
1   In artikel 1 ontbreekt een aantal begrippen   De volgende begrippen zijn toegevoegd:

ander geluidsgevoelig gebouw
dierenobservatiepost
geurgevoelig object
landgoed
overkapping
overkapping ten dienste van het bedrijf
pantry
poldersport
sportpark
sportvoorzieningen
watersysteem
zorglandbouw  
1.32   In het begrip voor 'bestaand' is geen uitzondering opgenomen voor illegale bouwwerken en illegaal gebruik.   Om het onbedoeld legaliseren van illegale bouwwerken en illegaal gebruik te voorkomen, is aan het begrip voor 'bestaand' toegeveogd dat dit alleen ziet op bouwwerken en gebruik die legaal tot stand zijn gekomen.  
1.35, 1.77 en 1.99
 
Een aantal begrippen komt niet overeen met de begrippen die in het Besluit omgevingsrecht zijn opgenomen.   De begrippen 'bijbehorend bouwwerk', 'hoofdgebouw' en 'mantelzorg' zijn afgestemd op de begrippen uit het Besluit omgevingsrecht.  
1.146
 
Het begrip 'tijdelijke huisvesting van seizoensarbeiders' biedt nu ruimte om seizoensarbeiders te huisvesten die niet op het eigen bedrijf werkzaam zijn. Dat is niet gewenst.   Het begrip is aangepast, zodat uitsluitend het huisvesten van seizoensarbeiders die 'op het eigen agrarisch bedrijf' werkzaam zijn is toegestaan.  
2   De wijze van meten van de goothoogte komt niet overeen met de wijze van meten zoals gehanteerd bestemmingsplannen voor de kernen   De wijze van meten voor de goothoogte van een bouwwerk is aangepast.  
2.2   In de regeling voor ondergeschikte bouwdelen is nu bepaald dat bouw- en bestemmingsgrenzen mogen worden overschreden door ondergeschikte bouwdelen. Ondergeschikte bouwdelen mogen echter ook in de regels bepaalde hoogtematen en afstandsmaten overschrijden.   In dit artikel is verduidelijkt dat ondergeschikte bouwdelen ook hoogtematen en afstandsmaten mogen overschrijden, mits de overschrijding maximaal 1 meter bedraagt.  
2.3   In artikel 2.3 is aangegeven dat de aanduiding 'relatie' twee bestemmingsvlakken of bouwvlakken kan schakelen, waarna deze bestemmings- of bouwvlakken als één vlak worden beschouwd. De aanduiding 'relatie' kan daarbij ook aanduidingen of maatvoeringsvlakken koppelen.   Artikel 2.3 is aangepast, door een sublid b toe te voegen. Hierin is bepaald dat, als op twee gekoppelde bouwvlakken of bestemmingsvlakken dezelfde aanduidingen of dezelfde maatvoeringsvlakken zijn opgenomen, die vlakken ook als één vlak gelden.

Als bijvoorbeeld op twee gekoppelde bouwvlakken een aanduiding 'bedrijfswoning' is opgenomen, betekent dat, dat op beide vlakken gezamenlijk één bedrijfswoning is toegestaan: de bouwvlakken en de aanduiding 'bedrijfswoning' worden immers beschouwd als één bouwvlak met één aanduidingsvlak.

Als op beide bouwvlakken een aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak = 1.000' is opgenomen, bedraagt de toegestane oppervlakte aan gebouwen op basis van deze bepaling in totaal maximaal 1.000 m2, en dus niet 2.000 m2 (zijnde 1.000 m2 voor ieder deel van het bouwvlak).  
3.1 en 3.2

en vergelijkbare regelingen in artikel 4 en 5  
In het huidige bestemmingsplan is aangegeven dat er bij agrarische bedrijven één bedrijfswoning 'per agrarisch bedrijf' is toegestaan. Dit kan discussie opleveren, bijvoorbeeld als op een locatie een agrarisch bedrijf is gevestigd met een veehouderijtak en een akkerbouwtak. De intentie was om één bedrijfswoning 'per bouwvlak' toe te staan.   De regelingen zijn aangepast, zodat duidelijk is dat per bouwvlak één bedrijfswoning is toegestaan. De uitzonderingssituaties (een aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' als meer bedrijfswoningen binnen het bouwvlak zijn toegestaan en een aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' als geen bedrijfswoning is toegestaan binnen het bouwvlak) zijn ongewijzigd.  
3.2.1 sub e

en vergelijkbare regelingen in artikel 4 en 5
 
De goothoogte van bedrijfswoningen in de agrarische bestemmingen mag maximaal 6,5 meter bedragen. In de bestemming 'Wonen' en diverse andere bestemmingen is een goothoogte van 5 meter toegestaan. Het is wenselijk om dit gelijk te trekken.   De maximale goothoogte van (bedrijfs)woningen is in alle bestemmingen gewijzigd in 5,5 meter.  
3.2.3

en vergelijkbare regelingen in artikel 4 en 5  
In de agrarische bestemmingen is binnen een agrarisch bouwvlak één paardenbak van 800 m2 toegestaan. Voor paardenhouderijen geldt geen maximum aantal, maar wel een maximale oppervlakte van 1.200 m2 per paardenbak. Omdat de paardenbakken binnen het bouwvlak moeten worden gesitueerd, is de regeling voor de maximale oppervlakte onnodig beperkend: op dezelfde gronden mogen immers ook (aanzienlijk grotere) gebouwen worden gerealiseerd. De oppervlaktebeperking voor paardenbakken kan daarom vervallen.   De regels die de oppervlakte van paardenbakken binnen het bouwvlak beperkten tot 800 of 1.200 m2 zijn verwijderd.  
3.2.3 sub b en 3.4.4 onder i

en vergelijkbare regelingen in artikel 4 en 5  
In de agrarische bestemmingen zijn buiten het bouwvlak sleufsilo's en kuilvoerplaten toegelaten voor veehouderijen die in overwegende mate zijn aangewezen op de opslag van ruwvoer en waar binnen het bouwvlak geen ruimte meer is. Deze regeling was gekoppeld aan de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij', maar ook ter plaatse van de aanduding 'intensieve veehouderij' zijn niet-intensieve veehouderijen toegestaan.   De artikelen zijn aangepast, zodat deze ook van toepassing zijn voor een bouwvlak met de aanduiding 'intensieve veehouderij'. Ook daar geldt onverkort de voorwaarde dat sprake moet zijn van een bedrijf dat in overwegende mate is aangewezen op de opslag van ruwvoer.  
3.4.4 en 6.4.1   In de gebruiksregels is bepaald dat opslag op onbebouwde gronden is toegestaan tot een hoogte van 4 meter. Voor een aantal bedrijven is deze hoogte ontoereikend.   Voor een aantal specifiek aangeduide bedrijven is een opslaghoogte tot 8 meter toegestaan.  
3.5.3

en vergelijkbare regelingen in artikel 4 en 5  
In de afwijkingsmogelijkheid voor de tijdelijke huisvesting van seizoensarbeiders bij agrarische bedrijven ontbreekt een toets aan externe veiligheid.

Daarnaast ontbreekt een toets aan de capaciteit van de riolering, terwijl in de praktijk blijkt dat dit een belemmering kan vormen voor de huisvesting van seizoensarbeiders.  
De regeling is aangevuld met een voorwaarde die bepaalt dat de omgevingsvergunning alleen mag worden verleend als dat uit het oogpunt van externe veiligheid aanvaardbaar is en een voorwaarde die bepaalt dat de huisvesting aanvaardbaar moet zijn uit oogpunt van de afvoercapaciteit voor vuilwater.  
3.5.5

en vergelijkbare regelingen in artikel 4 en 5  
In de regeling voor nevenactiviteiten binnen de agrarische bestemmingen is in sub a bepaald dat nevenactiviteiten alleen binnen bestaande bebouwing mogen worden opgericht. Dit conflicteert met de regels voor minicampings en trekkershutten in sub c, waarvoor het oprichten van nieuwe bebouwing is toegestaan. Bovendien is onduidelijk wat wordt bedoeld met het 'oprichten van nevenactiviteiten'   De regeling is aangepast en verduidelijkt, door te bepalen dat ten behoeve van nevenactiviteiten geen nieuwe bebouwing mag worden opgericht, uitgezonderd ten dienste van een minicamping en trekkershutten.  
3.7.10 en 41.3

en vergelijkbare regelingen in artikel 4 en 5  
De wijzigingsbevoegdheid voor niet-agrarische bedrijven mag alleen worden toegepast binnen een bebouwingsconcentratie. Op grond van de Interim omgevingsverordening zijn kleinschalige bouwwerken voor hobbymatig agrarisch gebruik alleen toegestaan in een kernrandzone. Geconstateerd is dat de aanduiding voor bebouwingsconcentraties op sommige locaties aanpassing behoeft. Daarnaast is het gewenst om een aanduiding op te nemen voor de ligging van de kernrandzones.   De ligging van de aanduiding 'overige zone - bebouwingsconcentratie' is waar nodig aangepast aan de feitelijke situatie. Op delen van de bebouwingsconcentraties is de aanduiding 'overige zone - kernrandzone' toegevoegd. In artikel 41.3 is een regeling toegevoegd die via afwijking de bouw van kleinschalige bouwwerken voor hobbymatig agrarisch gebruik toestaat in de kernrandzones. Deze regeling vervangt de afwijkingsmogelijkheid voor kleinschalige bebouwing buiten het bouwvlak, die eerder was opgenomen in de agrarische bestemmingen.  
3.7.14

en vergelijkbare artikelen in andere bestemmingen  
De wijzigingsbevoegdheid naar wonen maakt het nu niet mogelijk dat in het wijzigingsplan gronden worden bestemd als groen of agrarisch onbebouwd.   De aanhef van artikel 3.7.14 is aangepast, zodat in het wijzigingsplan ook de bestemmingen 'Groen - Landschapselement' en/of 'Agrarisch' kunnen worden opgenomen. Deze wijziging is ook doorgevoerd in de wijzigingsbevoegdheden voor wonen in een cultuurhistorisch waardevol bijgebouw (3.7.15) en voor woningsplitsing (3.7.16).  
  Het is de intentie dat bij wijziging van agrarisch naar wonen het aantal woningen maximaal het aantal toegelaten bedrijfswoningen mag zijn. De regels zijn nu echter niet helder en leggen een relatie met het aantal woningen dat aanwezig is.   Artikel 3.7.14 sub b is verduidelijkt, zodat een relatie is gelegd met het aantal bedrijfswoningen dat op grond van de planregels is toegestaan. Deze wijziging is ook doorgevoerd in de wijzigingsbevoegdheid voor afsplitsing van voormalige agrarische bedrijfswoningen (3.7.13).  
  het is gewenst om meer flexibilteit te hebben voor wat betreft de hoeveelheid toegelaten bijgebouwen.   in artikel 3.7.14 is een nieuwe regeling opgenomen voor de hoeveelheid bijbehorende bouwwerken die behouden mag blijven. Zie voor een uitgebreide toelichting op deze nieuwe regeling paragraaf 4.3.  
6.1   In het huidige bestemmingsplan is de bestemming 'Bedrijf' weinig flexibel. Op alle bestemmingsvlakken is een aanduiding opgenomen, die ter plaatse alleen het bedrijf toestaat dat daar in de huidige situatie is gevestigd. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bouwbedrijf' is nu bijvoorbeeld uitsluitend een bouwbedrijf toegestaan. Dit maakt het vestigen van een nieuw bedrijf onnodig moeilijk, terwijl er over het algemeen geen bezwaren zijn tegen een wisseling van het type bedrijf, mits de milieuhinder van dat bedrijf beperkt is. Er is daarom voor gekozen om in de bestemming 'Bedrijf' de vestiging van bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 overal bij recht mogelijk te maken, voor zover het betreffende bedrijf voorkomt op de Lijst van bedrijfsactivieiten (bijlage bij de planregels). Bedrijven in een hogere milieucategorie en bedrijven die niet op de Lijst van bedrijfsactiviteiten voorkomen, behouden hun aanduiding. Op de bestemmingsvlakken met een aanduiding is, naast de algemeen toegelaten bedrijven in milieucategorie 1 en 2, tevens het aangeduide bedrijf toegestaan.   In artikel 6.1 is een nieuw sub a opgenomen, dat bedrijven in categorie 1 en 2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten op alle bestemmingsvlakken toestaat. De overige subleden en de verbeelding zijn hierop aangepast: bedrijven die voorkomen in categorie 1 en 2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten, zoals garagebedrijven en opslagbedrijven, hoeven immers niet meer specifiek te worden aangeduid.  
6.1   In de bestemming 'Bedrijf' zijn bedrijfswoningen uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'. In het huidige plan is echter ook een regeling opgenomen die bepaalt dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan. Die toevoeging is niet zinvol: als geen aanduiding 'bedrijfswoning' is opgenomen, is een bedrijfswoning immers al uitgesloten.   De aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is binnen de bestemming 'Bedrijf' verwijderd van de verbeelding. De regeling in de bestemmingsomschrijving is hiermee in overeenstemming gebracht.  
6.2.1 sub b onder b
 
In de regeling voor de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen is nu aangegeven dat deze maximaal 5 meter (wordt 5,5 meter, zie aanpassing 25.2.2 sub c) respectievelijk 9 meter mogen bedragen 'tenzij een aanduiding 'maximum goothoogte, maximum bouwhoogte' is opgenomen.' Die aanduiding is echter op alle bouwvlakken opgenomen, aangezien de bouw van bedrijfsgebouwen (6.2.1 sub a) is gekoppeld aan deze aanduiding. Gevolg hiervan is dat bedrijfswoningen nu onbedoeld zijn gekoppeld aan de maatvoering van de bedrijfsgebouwen.   De uitzonderingsregeling voor bedrijfswoningen is vervallen. Voor iedere bedrijfswoning in de bestemming 'Bedrijf' gelden daardoor - net als voor iedere (bedrijfs)woning in de overige bestemmingen - een maximale goot- en bouwhoogte van 5,5 respectievelijk 9 meter.  
6.3, 10.3 en 11l
 
In de afwijkingsregels van de bestemmingen 'Bedrijf', 'Cultuur en ontspanning' en 'Detailhandel' is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor het verhogen van de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen met 1 meter. Deze mogelijkheid ontbreekt in alle andere bestemmingen, daar geldt uitsluitend de algemene afwijkingsregel voor afwijkingen van 10% van de gegeven maten.   De afwijkingsregel in de artikelen 6.3, 10.3 en 11 is verwijderd.
 
6.4.1   De gebruiksregels van de bestemming 'Bedrijf' sluiten bedrijven uit die onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) vallen. Er is echter een aantal lpg-stations in het plangebied gevestigd, die onder het Bevi vallen.   Er is een uitzondering toegevoegd voor de lpg-stations ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg'.  
7.1   In de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' zijn nutsvoorzieningen algemeen toegestaan. In het huidige bestemmingsplan zijn daarnaast ook specifieke aanduidingen opgenomen voor rioolpersgemalen, elkektriciteitsvoorzieningen en gaststations. Deze aanduidingen zijn overbodig, omdat de aangeduide voorzieningen ook al onder de algemeen toegelaten nutsvoorzieningen vallen.   De aanduidingen 'gemaal', 'specifieke vorm van bedrijf - elektriciteitsvoorziening' en 'specifieke vorm van bedrijf - gaststation' zijn vervallen, inclusief de daarbij behorende bouwregels.  
  Op enkele locaties op de verbeelding ontbrak een bouwvlak binnen de bestemming B-NV, terwijl gebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak zijn toegestaan.   De ontbrekende bouwvlakken binnen de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' zijn toegevoegd.  
9 en 18   De bestemmingen 'Bos' en 'Natuur' bieden geen mogelijkheid voor het oprichten van kleine gebouwen of bouwwerken zoals dierenobservatieposten en brandtorens.   In beide bestemmingen is een afwijkingsmogelijkheid toegevoegd die de bouw van dergelijke bouwwerken mogelijk maakt.  
12   In de bestemming 'Groen' ontbrak een omgevingsvergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden.   In artikel 12.4 is een omgevingsvergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden toegevoegd.  
20   In de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' werd verwezen naar namen van kampeerterreinen/recreatieparken en adressen. Het heeft de voorkeur om te werken met aanduidingen op de verbeelding.   De kampeerterreinen en recreatieparken zijn aangeduid als 'specifieke vorm van recreatie - 01' tot en met 'specifieke vorm van recreatie - 09'. De regels zijn hierop aangepast.  
20.2.1 sub a onder c
 
Onder het kopje voor het bouwen van bijgebouwen is in het huidige bestemmingsplan abusievelijk geregeld dat het aantal standplaatsen niet meer dan 50 per hectare mag bedragen, terwijl bedoeld was hier de oppervlakte van een bijgebouw (maximaal 10 m2) te regelen.   De regeling is aangepast, door voor bijgebouwen een maximale oppervlakte van 10 m2 te regelen.
 
20.2.2   In het huidige bestemmingsplan zijn in de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie antennemasten tot een bouwhoogte van 25 meter bij recht toegestaan.   Deze bouwmogelijkheid is verwijderd.  
20.3.1

en vergelijkbare artikelen in andere bestemmingen  
In het huidige bestemmingsplan zijn in de bouwregels bepalingen opgenomen over het aantal standplaatsen per kampeerterrein. Bij een standplaats kan het ook gaan om het plaatsen van een kampeermiddel (tent of reguliere caravan), waardoor bouwen niet aan de orde is. De regels voor het aantal standplaatsen horen daarom (ook) thuis in de gebruiksregels.   In artikel 20.3.1 is bepaald hoeveel standplaatsen aanwezig mogen zijn op de kampeerterreinen, de recreatieparken en het naturistenterrein en welke voorwaarden er gelden voor onder meer de oppervlakte. In de bestemmingsmomschrijving (artikel 20.1) en de bouwregels (artikel 20.2) is een koppeling gelegd naar deze regeling.

De gehanteerde termen (onder meer camping, minicamping, stacaravan, mobiel kampeermidddel en vakantiebungalow) zijn gelijkgetrokken. Waar nodig zijn de begrippen in artikel 1 van de regels aangepast en aangevuld, om ze beter op elkaar af te stemmen. Ook de regeling voor minicampings als verblijfsrecreatieve nevenactiviteit binnen de agrarische bestemmingen, en de regeling voor minicampings die zijn aangeduid op de verbeelding, zijn hiermee in overeenstemming gebracht.  
22.2.2
 
In het bestemmingsplan voor de verlengde Helakkerstraat is een bouwmogelijkheid opgenomen voor geluidwerende voorzieningen. Die mogelijkheid ontbreekt in de bestemming 'Verkeer' van het huidige bestemmingsplan.   In artikel 22.2.2 is een regeling toegevoegd die geluidwerende voorzieningen tot een bouwhoogte van 4 meter toestaat.  
25.1 sub a
 
In de bestemmingsomschrijving van de bestemming 'Wonen' is geen koppeling opgenomen tussen 'wonen' en 'woningen', zodat ook andere vormen van wonen dan 'wonen in woningen' zijn toegelaten. Dit is gecorrigeerd.

 
Artikel 25.1 sub a is aangepast, zodat uitsluitend 'wonen in een woning' is toegestaan. Via het (reeds opgenomen) begrip 'woning' is geregeld dat per woning maximaal één huishouden is toegestaan. In de gebruiksregels (artikel 25.4.1 sub a) is een regeling opgenomen die deze regeling verduidelijkt.  
  In alle bestemmingen waar een bedrijfswoning is toegelaten is in de bestemmingsomschrijving aangegeven hoeveel bedrijfswoningen zijn toegestaan. De bestemming 'Wonen' wijkt hier in het huidige plan vanaf, aangezien daar niet in de bestemmingsomschrijving, maar in de bouwregels is aangegeven hoeveel woningen zijn toegelaten.   De bestemmingsomschrijving in de bestemming 'Wonen' is aangevuld, door in sub a te regelen dat per bouwvlak één woning is toegestaan, tenzij een ander aantal is aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden'. De bouwregeling die betrekking had op het aantal woningen en die was opgenomen in lid 25.2.1 is verwijderd.  
25.1   In de bestemmingsomschrijving van de bestemming 'Wonen' is in het huidige bestemmingsplan voor diverse functies bepaald dat de 'bestaande' functie is toegestaan, bijvoorbeeld het 'bestaande aannemersbedrijf' ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - aannemersbedrijf'. Het is niet helder hoe de regeling moet worden uitgelegd en wat de toegevoegde waarde van het woord 'bestaande' is.   Het woord 'bestaande' is verwijderd.  
25.2.2

en vergelijkbare artikelen in andere bestemmingen  
De goothoogte van bedrijfswoningen in de agrarische bestemmingen mag maximaal 6,5 meter bedragen. In de bestemming 'Wonen' en diverse andere bestemmingen is een goothoogte van 5 meter toegestaan. Het is wenselijk om dit gelijk te trekken.   De maximale goothoogte van (bedrijfs)woningen is in alle bestemmingen gewijzigd in 5,5 meter.  
25.2.3

en vergelijkbare artikelen in andere bestemmingen  
In de regeling voor bijbehorende bouwwerken is nu geregeld dat de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de voorgevellijn van de woning minimaal 1 meter dient te bedragen. De bedoeling hiervan is dat bijbehorende bouwwerken minimaal 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd. De regeling sluit door de formulering nu echter niet uit dat bijbehorende bouwwerken op enige afstand vóór de voorgevel worden gebouwd: ook in dat geval wordt immers 1 meter afstand tot de voorgevellijn gehouden.   De regeling is aangepast. In dit bestemmingsplan wordt geregeld dat bijbehorende bouwwerken mogen worden opgericht op een afstand van minimaal 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde hiervan. De regeling is overeenkomstig gewijzigd in de regels voor bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen in diverse bestemmingen, en in de regels voor de bouw van zwembaden bij (bedrijfs)woningen.  
25.3.2

en vergelijkbare artikelen in andere bestemmingen  
Bij de omzetting van voormalige agrarische bedrijfswoningen in de vorm van langgevelboerderijen wordt de vroegere stalruimte veelal bij de woning getrokken. De woning krijgt daarmee vaak een grotere inhoud dan 750 m3. De huidige planregels maken zo'n vergroting niet mogelijk, terwijl het behoud van de verschijningsvorm van de (cultuurhistorisch waardevolle) langgevelboerderijen gewenst is.   In artikel 25.3.2 is een afwijkingsmogelijkheid toegevoegd die in deze situaties vergroting van de inhoud van de woning mogelijk maakt. Een van de voorwaarden is de relatie met het behoud van het karakter van het gebouw en advies vanuit cultuurhistorische waarde.
Vergelijkbare regels in andere bestemmingen en de relevante wijzigingsbevoegdheden (van een agrarische bestemming naar een woonbestemming) zijn hiermee in overeenstemming gebracht, zodat bij wijziging direct een grotere inhoud kan worden toegestaan.  
25.2.5

en vergelijkbare artikelen in andere bestemmingen
 
Bij een (bedrijfs)woning mag volgens de regels van het huidige plan één niet-overdekt zwembad worden opgericht. Er is geen bezwaar om zwembad-overkappingen met een beperkte bouwhoogte (maximaal 1 meter) toe te staan.   De regels zijn aangepast, zodat een zwembad mag worden voorzien van een overkapping met een bouwhoogte van maximaal 1 meter. Gelet op de geringe ruimtelijke impact telt deze oppervlakte niet mee bij het bepalen van de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken die bij de (bedrijfs)woning is toegelaten. Overigens is het oprichten van hogere overkappingen boven een zwembad ook mogelijk, maar dan moet worden voldaan aan de regels voor bijbehorende bouwwerken en gaat de oppervlakte van de overkapping ten koste van de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken die op het perceel is toegelaten.  
25.3.1/25.4   In de woonbestemming is in artikel 25.3.1 een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor de bouw van paardenbakken. In de gebruiksregels was echter bepaald dat paardenbakken bij recht zijn toegestaan. Deze regelingen corresponderen niet met elkaar.

In de praktijk blijkt een oppervlakte van 800 m2 bovendien niet altijd voldoende en worden grotere paardenbakken aangevraagd. Een verhoging tot 1.200 m2 is niet bezwaarlijk.
 
De specifieke gebruiksregel over paardenbakken is verwijderd. De bouw van een paardenbak kan mogelijk worden gemaakt via een afwijking van de bouwregels.

De maximaal toegestane oppervlakte van een paardenbak is in de afwijkingsbevoegdheid verhoogd tot 1.200 m2. Dit is ook doorgevoerd in de overige bestemmingen waar een afwijkingsmogelijkheid voor een hobbymatige paardenbak is opgenomen.
 
27   De Gasunie heeft verzocht om in de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' enkele tekstuele aanpassingen door te voeren en het indrijven van voorwerpen in de bodem binnen de dubbelbestemming vergunningplichtig te maken.   In artikel 27 zijn enkele tekstuele verbeteringen doorgevoerd. In artikel 27.5.1 is het indrijven van voorwerpen vergunningplichtig gemaakt.  
32.4   De sloopregeling voor cultuurhistorisch waardevolle panden is onduidelijk en daardoor lastig toetsbaar. Bovendien is voor alle sloopwerkzaamheden nu een vergunning nodig.   De sloopregeling is anders geformuleerd, zodat deze duidelijker en beter toetsbaar is geworden. Sloopwerkzaamheden in het kader van het gewone onderhoud en beheer zijn vrijgesteld van de vergunningplicht. De sloopregeling is in het ontwerpbestemmingsplan verplaatst naar de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'.  
39.1   Het is wenselijk om in het bestemmingsplan een regeling op te nemen die de productie, opslag, stalling en dumping van verboden middelen zoals bedoeld in lijst I of II van de Opiumwet verbiedt. Dit geldt ook voor grondstoffen en afvalstoffen afkomstig uit het productieproces van deze verboden middelen.   In artikel 39.1 is een regeling toegevoegd.  
39.2
 
In verschillende (postzegel)bestemmingsplannen zijn voorwaardelijke verplichtingen opgenomen voor (met name) landschappelijke inpassing. De regels zijn niet uniform, hebben verschillende systematieken en een verschillende (redactionele en tekstuele) opbouw. Het is vanwege de raadpleegbaarheid wenselijk om de regelingen gelijk te trekken.   In dit bestemmingsplan is gekozen voor één duidelijke systematiek voor het regelen van voorwaardelijke verplichtingen. Voor ieder adres waar een voorwaardelijke verplichting geldt, is een gebiedsaanduiding opgenomen met de naam 'overige zone - voorwaardelijke verplichting [adres]'. De aanduiding ligt zowel op de gronden waar een gebruiksbeperking geldt, als op de gronden waar de tegenprestatie (veelal de landschappelijke inpassing) plaatsvindt.

De gebruiksbeperking en de tegenprestatie zijn in de verschillende subleden van artikel 39.2 per adres aan elkaar gekoppeld. Daarbij is telkens het uitgangspunt dat uitsluitend het 'nieuwe' gebruik (bijvoorbeeld de bouw van de nieuwe woning of het gebruik van de gronden ter plaatse van de utibreiding van het agrarisch bouwvlak) is gekoppeld aan de tegenprestatie. De landschappelijke inpassingsplannen zijn als bijlage bij de regels opgenomen.

Tenslotte is een afwijkingsmogelijkheid toegevoegd (artikel 39.2.55), die het mogelijk maakt om een andere landchappelijke inpassing toe te staan, mits die in kwalitatieve zin minimaal gelijkwaardig is aan de inpassing zoals opgenomen in het landschappelijke inpassingsplan.  
38.1   In het huidige bestemmingsplan is in de algemene bouwregels geregeld dat woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen ten minste 15 meter van de as van de weg moeten worden gerealiseerd. Voor een drietal wegen (de Rucphenseweg, de Zundertseweg en de Vosdonkseweg) geldt een afstand van 25 meter tot de as van de weg. De afstand van 15 meter is ook al in de bouwregels van de afzonderlijke bestemmingen opgenomen. De afstand van 25 meter tot de drie genoemde wegen kan bij plantoetsing echter gemakkelijk over het hoofd worden gezien.   Om te voorkomen dat bij plantoetsing geen rekening wordt gehouden met de grotere afstand tot de as van de Rucphenseweg, Zundertseweg en Vosdonkseweg is op de verbeelding rond deze drie wegen een aanduiding 'geluidzone - weg' opgenomen, die is gekoppeld aan de regeling van artikel 38.1.
 
38.2   Het huidige bestemmingsplan bevat geen regeling voor ondergronds bouwen, terwijl regulering hiervan wel gewenst is.   In artikel 38.2 is een regeling voor ondergronds bouwen opgenomen. In verband daarmee is aan artikel 2.1 een bepaling toegevoegd die bepaalt hoe de verticale diepte van bouwwerken wordt gemeten.  
38.3
 
De regeling voor bestaande afwijkende afstanden en maten is in het bestemmingsplan gebracht door het bestemmingsplan 'Parapluplan parkeren en overgangsrecht Rucphen'. De regeling bepaalt dat, als bestaande (legaal gerealiseerde) afstanden of maten meer of minder bedragen dan is toegelaten, die afstanden of maten als maximaal dan wel minimaal toelaatbaar mogen worden aangehouden.

Het is wenselijk om hieraan toe te voegen dat de afwijkende maten en afstanden alleen gelden ter plaatse van de huidige afwijking. Hiermee wordt bijvoorbeeld voorkomen dat een gebouw in zijn geheel mag worden verhoogd, omdat een klein deel van het gebouw nu al hoger is dan toegelaten. Daarnaast is het wenselijk om te bepalen dat in het geval van sloop en vervangende nieuwbouw de afwijking uitsluitend mag worden gehandhaafd indien de vervangende nieuwbouw op dezelfde locatie plaatsvindt. Hierdoor kan een bouwwerk dat legaal is gerealiseerd, maar afwijkt van de planregels, op dezelfde locatie worden herbouwd.

Tenslotte is het wenselijk om de peildatum voor de regeling voor bestaande afstanden en de peildatum voor de regeling voor bestaande maten gelijkt te trekken.  
De regeling voor bestaande afstanden en maten is aangepast op basis van deze overwegingen.

De peildatum is gesteld op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, overeenkomstig de peildatum voor het overgangsrecht.  
38.4   In de algemene nadere eisenregeling ontbreekt de mogelijkheid om nadere eisen te stellen uit het oogpunt van verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid.   Verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid zijn in 38.4.2 benoemd als onderwerpen ten aanzien waarvan nadere eisen kunnen worden gesteld.  
40   In de algemene aanduidingsregels zijn in het huidige plan een aantal leden opgenomen voor gebiedsaanduidingen waaraan op deze plek in de planregels geen regeling is gekoppeld. Het betreft de aanduidingen 'overige zone - bebouwingsconcentratie', 'overige zone - beperkingen veehouderij' en 'overige zone - teeltondersteunende kassen toegestaan'. De regelingen die samenhangen met deze aanduidingen zijn opgenomen in de agrarische bestemmingen. Het nogmaals vermelden van de aanduidingen in de algemene aanduidingsregels is daarom niet zinvol.   De leden die in artikel 40 waren opgenomen voor de gebiedsaanduidingen 'overige zone - bebouwingsconcentratie', 'overige zone - beperkingen veehouderij' en 'overige zone - teeltondersteunende kassen toegestaan' zijn verwijderd.  
40.10.2 en 40.15.4   In het omgevingsvergunningenstelsel binnen de gebiedsaanduidingen 'overige zone - beslotenheid' en 'overige zone - openheid' zijn in het huidige plan geen voorwaarden opgenomen voor de verlening van een vergunning.   Het omgevingsvergunningenstelsel is in beide artikelen aangevuld, door te bepalen dat een omgevingsvergunning mag worden verleend als dat niet strijdig is met de belangen van de landschappelijke waarden.  
40.11.2   In het omgevingsvergunningenstelsel binnen de gebiedsaanduiding 'overige zone - cultuurhistorisch vlak'
zijn in het huidige plan geen uitzonderingsregeling en geen voorwaarden voor de verlening van een vergunning opgenomen.  
Het omgevingsvergunningenstelsel is in aangevuld, door een uitzonderingsregel toe te voegen en door te bepalen dat een omgevingsvergunning mag worden verleend als dat niet strijdig is met de belangen van de cultuurhistorische waarden.  
40.13.2
 
Artikel 40.13 bevat een regeling voor landgoederen. In artikel 40.13.2 is geregeld dat, in aanvulling op de overige bestemmingen, kunstwerken mogen worden gebouwd tot een bouwhoogte van 4 meter. Hier wordt niet gedoeld op civieltechnische kunstwerken (bruggen en dergelijke), maar op artistieke kunstwerken.   De regeling is verduidelijkt door het woord 'kunstwerk' te vervangen door 'kunstobject'. In artikel 1 van de regels is een begrip toegevoegd voor 'kunstobject'.
 
40.6 en 40.8   De huidige regeling voor het grondwaterbeschermingsgebied en het waterwingebied behoeft aanpasssing.   Artikel 40.6 en 40.8 zijn aangepast, zodat de bouwregels en afwijkingsmogelijkheden correct zijn.  
40.14   De huidige regeling ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - militair oefenterrein' bevat een bouwverbod voor gebouwen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Hierdoor is het onmogelijk om ter plaatse van deze aanduiding (kleinschalige) bouwwerken te realiseren, bijvoorbeeld voor recreatief medegebruik. Dit is onnodig beperkend.
 
De regeling is aangepast, zodat het bouwverbod enkel nog geldt voor gebouwen, en niet meer voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.  
40.15.3
   
De huidige regeling kent ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - openheid' een bouwverbod voor bouwwerken buiten het bouwvlak en een omgevingsvergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden. In het omgevingsvergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden zijn echter ook bouwwerken (folie-mestbassins en tunnels) genoemd, terwijl die op grond van het bouwverbod zijn uitgesloten.   De regeling is aangepast, door de bouwwerken niet langer onder het omgevingsvergunningenstelsel van 40.15.3 te laten vallen. In plaats daarvan is een afwijkingsmogelijkheid van het bouwverbod toegevoegd, zodat bebouwing buiten het bouwvlak onder voorwaarden kan worden toegestaan.  
40.21/40.22/40.23
 
De regeling voor de 'veiligheidszone - munitie A/B/C') stemt niet overeen met de regels die hiervoor in het Barro zijn opgenomen.   De regelingen zijn aangepast en onnodige dubbelingen zijn verwijderd, zodat ze overeenstemmen met de regels van het Barro. De naam van de aanduidingen is gewijzigd in 'veiligheidszone - ontplofbare stoffen A/B/C', omdat de regels niet alleen gelden voor de munitieopslagplaats van Defensie, maar ook voor de opslag van ontplofbare stoffen bij het bedrijf SMT. In paragraaf 5.6.1 is uitgebreid ingegaan op de aanpassing van de veiligheidszones rond SMT.  
40.25
 
De huidige regeling voor de 'vrijwaringszone - radar' gaat uit van het radarstation voor Vliegbasis Woensdrecht. Voor het oprichten van windturbines is echter niet dit radarstation maatgevend, maar het radarstation Herwijnen.   De regeling is aangepast, zodat voor het oprichten van windturbines de (maatgevende) hoogte van radarstation Herwijnen is opgenomen.
Overigens maakt het plan geen windturbines mogelijk, zodat de regeling slechts een signalerende functie heeft.  
40.26   De huidige regeling voor de 'vrijwaringszone - weg' gaat ervanuit dat langs de A58 een vrijwaringszone van 75 meer geldt. Rijkswaterstaat heeft aangegeven dat deze zone mag worden teruggebracht tot 50 meter. Daarnaast ontbreekt een afwijkingsmogelijkheid in dit artikel.   De afstand waar het bouwverbod van toepassing is, is in de regeling verkleind van 75 naar 50 meter. De aanduiding op de verbeelding is in verband hiermee met 25 meter versmald. Er is een afwijkingsmogelijkheid toegevoegd zodat - na overleg met Rijkswaterstaat - kan worden afgeweken van het bouwverbod.  
41.1 sub a
 
Het is gewenst om de algemene afwijkingsmogelijkheid die een overschrijding van 10% van de in de regels gegeven maten mogelijk maakt, aan te passen.

Het is niet wenselijk dat de afwijkingsmogelijkheid wordt gebruikt voor de vergroting van de inhoud van woningen, bedrijfswoningen en recreatiewoningen.

In overige gevallen geldt dat de 10%-afwijking uitsluitend mag worden toegepast als dit noodzakelijk is ten gevolge van technische eisen uit het Bouwbesluit, in verband met woningaanpassing in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning of ter optimalisering van de bedrijfsvoering.  
Artikel 41.1 sub a is overeenkomstig aangepast.

   
41.4   In het huidige bestemmingsplan is in de algemene bouwregels een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor het bouwen op een kortere afstand van de as van de weg dan voorgeschreven in de bestemmingen in hoofdstuk 2 van de regels. Deze afwijkingsmogelijkheid is beter op zijn plaats in de algemene afwijkingsregels.   De afwijkingsmogelijkheid voor het bouwen op kortere afstand van de as van de weg is verplaatst naar de algemene afwijkingsregels (artikel 41.4)  
42   In de algemene wijzigingsregels is een regeling opgenomen die het mogelijk maakt om het plan te wijzigen door bestemminsgrenzen met maximaal 5 meter te verschuiven. Van deze wijzigingsbevoegdheid wordt in de praktijk geen gebruik gemaakt.   De wijzgingsbevoegdheid is verwijderd.  
42.1   In artikel 42.1 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het toestaan van ruimte-voor-ruimtewoningen ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 1'. De wijzigingsbevoegdheid maakt het mogelijk om te wijzigen in de bestemming 'Wonen'. De bestemming 'Wonen' kent een maximale inhoud van 750 m3 voor woningen. Bij ruimte-voor-ruimteontwikkelingen op grote percelen is er geen bezwaar om een grotere woning (tot 1.000 m3) toe te staan.   De wijzigingsbevoegdheid is aangepast. Er is een regeling opgenomen die bepaalt dat op percelen groter dan 1.000 m2 een grotere woninginhoud dan 750 m3 kan worden toegestaan. De inhoud van een woning mag worden vergroot met 50 m3 voor iedere 100 m2 dat het perceel groter is dan 1.000 m2, tot een maximum van 1.000 m3. Om een woning van 1.000 m3 te kunnen bouwen, is dus een perceel van minimaal 1.500 m2 nodig. De wijzigingsvoorwaarden zijn daarnaast verduidelijkt door de goot- en bouwhoogte die is toegestaan conform de bestemming 'Wonen' (5,5 respectievelijk 9 meter) ook in de wijzigingsvoorwaarden te benoemen. Daarnaast is bepaald dat het hoofdgebouw moet worden afgedekt met een kap, met een dakkhelling tussen de 30 en 65 graden.  
Diverse artikelen   In het huidige bestemmingsplan is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen ten behoeve van mantelzorg. Op grond van het Besluit omgevingsrecht is het gebruik van mantelzorg in (nagenoeg) alle gevallen echter vergunningvrij, zodat een regeling in het bestemmingsplan overbodig is. De extra bouwregeling die in het plan is opgenomen (ten behoeve van extra oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken) voegt ook niets toe aan de vergunningvrije mogelijkheden die het Besluit omgevingsrecht biedt om verplaatsbare mantelzorgwoningen in het achtererfgebied te plaatsen.   De afwijkingsmogelijkheden voor mantelzorg zijn verwijderd.  
Diverse artikelen   In het huidige bestemmingsplan is in de bestemmingsomschrijving van sommige bestemmingen een regeling opgenomen die enerzijds de hoofdfunctie in algemene zin toelaat en anderzijds de feitelijk aanwezige functies via een aanduiding regelt. Zo zijn bijvoorbeeld in de bestemming 'Maatschappelijk' maatschappelijke voorzieningen algemeen toegestaan, maar zijn alle aanwezige maatschappelijke voorzieningen, bijvoorbeeld een begraafplaats en een kinderopvang, ook specifiek aangeduid en geregeld. Hiermee is sprake van een onnodige dubbeling.

De intentie van het bestemminsgplan is om in deze bestemmingen uitsluitend de bestaande functies te regelen via aanduidingen op de verbeelding. De hoofdfunctie (bijvoorbeeld maatschappelijke voorzieningen) dient daarom niet te worden opgenomen in de bestemmingsomschrijving. Wel is het wenselijk om te voorzien in een afwijkingsmogelijkheid, die het mogelijk maakt om ter plaatse van de aangeduide functies een andere voorziening binnen dezelfde bestemming mogelijk te maken, bijvoorbeeld een andere maatschappelijke voorziening in de bestemming 'Maatschappelijk'
 
Van de volgende bestemmingen is de bestemmingsomschrijving aangepast door de hoofdfunctie niet langer algemeen toe te staan. In deze bestemmingen is tevens een afwijkingsmogelijkheid toegevoegd om andere functies - mits passend binnen dezelfde bestemming - toe te staan.

Cultuur en ontspanning
Maatschappelijk
Recreatie - Dagrecreatie
Recreatie - Verblijfsrecreatie
Sportt

Omdat door deze aanpassing op ieder bestemmingsvlak een aanduiding moet zijn opgenomen om de toegelaten functie te reguleren, zijn de ontbrekende aanduidingen toegevoegd op de verbeelding.  
Diverse artikelen   In veel bestemmingen is via een aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak (m2)' op de verbeelding aangegeven wat de maximaal toegelaten oppervlakte aan (bedrijfs)gebouwen en (bedrijfs)overkappingen binnen het bouwvlak mag zijn. Geconstateerd is dat niet op alle locaties de juiste oppervlakte is geregeld, of dat er een oppervlakte ontbreekt terwijl het in ruimtelijk opzicht ongewenst is dat het hele bouwvlak wordt bebouwd.   Op verschillende locaties zijn aanpassingen gedaan door het aanpassen of toevoegen van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak (m2)' op de verbeelding. De toegelaten oppervlakte is afgestemd op de feitelijk aanwezige, legaal gerealiseerde bebouwing en kent enige marge, zodat een beperkte uitbreiding van de bebouwing mogelijk is.  
Diverse artikelen   In veel bestemmingen is onder de bouwregels een algemene regeling opgenomen voor het bouwen van gebouwen en overkappingen. Deze regeling bepaalt onder meer dat gebouwen en overkappingen uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden opgericht en dat de afstand tussen gebouwen en overkappingen onderling ten minste 3 meter dient te bedragen, tenzij de gebouwen of overkappingen aaneen zijn gebouwd. De regeling is nu vormgegeven als één alinea, die lastig leesbaar is.   De regeling is in alle bestemmingen verduidelijkt, door de aaneengeschreven tekst onder te verdelen in subleden.  
Diverse artikelen   In het huidige bestemmingsplan is in een aantal artikelen de bouwhoogte voor bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde (uitgezonderd erf- en terreinafscheidingen) op 2 meter gesteld, terwijl de meeste bestemmingen een bouwhoogte van 4 meter toelaten. Het is wenselijk dit gelijk te trekken.

Niet in alle bestemmingen waar een recreatiewoning is toegestaan, is een regeling opgenomen voor de bouw van erf- en terreinafscheidingen rond die woning.  
In de volgende bestemmingen is de toegelaten bouwhoogte voor bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde (uitgezonderd erf- en terreinafscheidingen) verhoogd tot 4 meter:

Bedrijf - Nutsvoorziening
Bedrijf - Waterwinbedrijf
Cultuur en ontspanning
Detailhandel
Kantoor
Wonen

In de bestemmingen Bos, Groen - Landschapselement en Natuur is een regeling toegevoegd voor de bouw van erf- en terreinafscheidingen bij recreatiewoningen.  
Diverse artikelen   In het huidige bestemmingsplan is in de bestemmingsomschrijving van diverse bestemmingen soms aangegeven dat een functie 'uitsluitend' is toegelaten ter plaatse van de betreffende aanduiding en is soms aangegeven dat een functie hier 'tevens' (dus naast de andere toegelaten functies) is toegestaan. Bij andere aanduidingen is het woord 'tevens' of 'uitsluitend' niet opgenomen. Het is gewenst om hiervoor een eenduidige formulering te hanteren.   De bestemmingsomschrijving van diverse bestemmingen is aangepast.

Indien in een bestemming één functie overal bij recht is toegelaten (bijvoorbeeld bedrijven in categorie 1 en 2 in de bestemming 'Bedrijf'), is voor de overige subleden aangegeven dat de aangeduide functies 'tevens' zijn toegestaan. Het woord 'uitsluitend' is alleen gebruikt waar een functie iedere andere functie uitsluit. In situaties waar geen twijfel is, bijvoorbeeld in bestemmingen waarop voor ieder bestemmingsvlak een aanduiding is opgenomen, is geen 'tevens' of 'uitsluitend' gebruikt.
 
Diverse artikelen   In het huidige bestemmingsplan worden de begrippen 'bijgebouw' en 'bijbehorend bouwwerk' door elkaar gebruikt   De regels zijn aangepast door overal consequent over 'bijbehorende bouwwerken' te spreken. Bijbehorende bouwwerken kunnen zowel bijgebouwen (vrijstaande bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen) als overkappingen zijn. Omdat overkappingen een bijbehorend bouwwerk zijn en dus - net als bijgebouwen - moeten voldoen aan de regels voor bijbehorende bouwwerken, zijn de regels voor 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde' aangepast in regels voor 'bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde'.  
Diverse artikelen   In verschillende artikelen zijn onder de specifieke gebruiksregels voor strijdig gebruik regels opgenomen voor opslag. Deze regels zijn echter niet consequent.   In alle bestemmingen is onder de regeling voor strijdig gebruik een regeling opgenomen voor de opslag van goederen, materialen en producten op onbebouwde gronden.
In diverse wijzigingsbevoegdheden waren ook regels opgenomen voor opslag van goederen. Omdat nu in iedere bestemming een actuele regeling is opgenomen, zijn deze voorwaarden vervallen.
De aanduiding 'opslag' op de verbeelding is op een aantal locaties aangepast in 'specifieke vorm van bedrijf - statische opslag' omdat het hier om statische opslag gaat. De regels zijn hiermee in overeenstemming gebracht.
 
Diverse artikelen   In het huidige bestemmingsplan komen een aantal aanduidingen voor op de verbeelding die niet zijn benoemd in de regels. Andersom komen ook enkele regelingen voor die niet corresponderen met een aanduiding op de verbeelding. Doordat regels en verbeelding niet overeenstemmen, hebben deze aanduidingen of regelingen geen betekenis.   De verbeelding en regels zijn vergeleken. Waar nodig zijn aanduidingen geschrapt van de verbeelding of zijn regelingen verwijderd.  
Diverse artikelen   In verschillende afwijkingsbevoegdheden is nu als voorwaarde opgenomen dat parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden, en binnen het bestaande bouwvlak. Hoewel het uitgangspunt is (en blijft) dat parkeren op eigen terrein moet plaatsvinden, is het niet in alle gevallen nodig om te bepalen dat dit binnen het bestaande bouwvlak dient plaats te vinden. In de agrarische bestemmingen is deze voorwaarde zinvol, aangezien in die bestemming voorzieningen en verhardingen (zoveel mogelijk) worden geclusterd binnen de bouwvlakken. In andere bestemmingen, bijvoorbeeld 'Bedrijf' en 'Sport', mogen (parkeer)voorzieningen ook buiten het bouwvlak zijn gesitueerd. In sommigge gevallen is bijvoorbeeld een klein bouwvlak opgenomen, dat strak rond de bebouwing ligt. In die bestemmingen kan deze voorwaarde het verlenen van een omgevingsvergunning voor afwijken van de planregels onmogelijk maken.   In de afwijkingsbevoegdheden binnen de niet-agrarische bestemmingen is de voorwaarde dat parkeren binnen het bouwvlak dient plaats te vinden, vervallen. De voorwaarde dat parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden, is gehandhaafd.  
Diverse artikelen   In veel wijzigingsbevoegdheden is bepaald dat sprake moet zijn van een goede landschappelijke inpassing. In het huidige bestemmingsplan is daarbij bepaald dat die landschappelijke inpassing in het wijzigingsplan moet worden aangeduid als 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing'. In de praktijk heeft het de voorkeur om niet te werken met een aanduiding, maar met de bestemming 'Groen - Landschapselement'.   De betreffende wijzigingsbevoegdheden zijn aangepast, door in de aanhef te bepalen dat tevens kan worden gewijzigd naar de bestemming 'Groen - Landschapselement' en door in de voorwaarden te bepalen dat de landschappelijke inpassing met die bestemming moet worden vastgelegd. Daaraan is toegevoegd dat tevens een voorwaardelijke verplichting moet worden opgenomen om aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing te borgen.  
Diverse artikelen   Het bestemmingsplan kent verschillende wijzigingsbevoegdheden. In verband met de uitvoerbaarheid is het van belang dat al bij het opstellen van het wijzigingsplan inzicht is in de mogelijke effecten op beschermde flora en fauna. Deze toets kan op grond van jurisprudentie niet vooruit worden geschoven naar verlening van de omgevingsvergunning.   In alle wijzigingsbevoegdheden, uitgezonderd de wijzigingsbevoegdheden waarbij geen sprake is van fysieke aanpassingen (verwijderen aanduiding intensieve veehouderij en toekennen aanduiding voor plattelandswoning) is als voorwaarde toegevoegd dat de wijziging aanvaardbaar moet zijn uit het oogpunt van beschermde flora en fauna. In de praktijk kan dit worden aangetoond door verrichten van een quickscan flora en fauna (en eventueel vervolgonderzoek) in het kader van de procedure van het wijzigingsplan.  
Bijlage 2   In de Staat van horeca-activiteiten is een categorie 'hotel, inclusief appartementen' opgenomen. Dit suggereert dat wonen is toegestaan.

Het is daarnaast wenselijk om de lijst te vervangen door een actuele lijst met horeca-categorieën zoals die in de gemeente Rucphen voor alle (nieuwe) bestemmingsplannen wordt gehanteerd.
 
De categorie is aangepast in 'hotel, motel, pension of andere logiesverstrekking, uitgezonderd de huisvesting van seizoensarbeiders en/of arbeidsmigranten.'

De Staat van horeca-activiteiten is vervangen door een actuele lijst.  

Bijlage 2 Vergunde ontwikkelingen

Postzegelbestemmingsplannen  
Locatie   Geldend bestemmingsplan   Ontwikkeling  
De Leijkens   Buitengebied Rucphen 2012, De Leijkens   aanleg van een nieuwe weg  
Ettenseweg 4   Partiële herziening Buitengebied 1998, Ettenseweg 4   oprichten van teeltondersteunende voorzieningen en mogelijk maken van nevenactiviteiten  
Ettenseweg 4   Buitengebied Rucphen 2012, Ettenseweg 4 te Sprundel   oprichten van teeltondersteunende voorzieningen  
Hazelaarstraat naast 37   Buitengebied Rucphen 2012, Hazelaarstraat ong. naast 37 te St. Willebrord   bouw van een ruimte-voor-ruimtewoning  
Heimolendreef 24   Buitengebied Rucphen 2012, De Heimolen te Rucphen   lichte horeca in nieuwe aanbouw aan de molen
 
Heimolendreef 32   Heimolendreef 32 te Rucphen   bouw van een woning ter plaatse van een voormalige wormenkwekerij  
Kaaistraat 1   Kaaistraat   bouw van een zorginstelling  
Kerkstraat 19   Buitengebied Rucphen 2012, Kerkstraat 19 te Rucpen   functiewijziging naar kampeerterrein en vakantieappartementen  
Kolkstraat naast 8   Buitengebied Rucphen 2012, Kolkstraat ongenummerd naast 8 te Sprundel   bouw van een ruimte-voor-ruimtewoning  
Langendijksestraat 7   Buitengebied Rucphen 2012, Langendijksestraat 7 te Rucphen   functiewijziging voormalige agrarische bedrijfswoning naar burgerwoning met kleinschalige hobbymatige akkerbouwactiviteiten en toevoeging van een extra woning in de (te verplaatsen) Vlaamse schuur.  
Molenweg/Dennenweg   Buitengebied Rucphen 2012, hoek Molenweg/Dennenweg te Rucphen   bouw van twee ruimte-voor-ruimtewoningen  
Omleiding Tracé Zuid   Buitengebied Ruchen 2012, Omleiding Tracé Zuid   aanleg van een nieuwe weg  
Roosendaalsebaan 40   Buitengebied Rucphen 2012, Roosendaalsebaan 40 te Schijf   uitbreiding waterproductiebedrijf en vergroting bebouwingsoppervlakte  
Scherpenbergsebaan 8a
 
Buitengebied Rucphen 2012, Scherpenbergsebaan 8a
 
functiewijziging voormalige agrarische bedrijfswoning naar burgerwoning en bouw van een ruimte-voor-ruimtewoning  
Verlengde Helakkerstraat   Buitengebied Rucphen 2012, Verlengde Helakkerstraat   aanleg van een nieuwe weg  
Wijzigingsplannen  
Locatie   Geldend wijzigingsplan   Ontwikkeling  
Ettenseweg 4   Buitengebied Rucphen 2012, wijzigingsplan Ettenseweg 4 te Sprundel   oprichten van teeltondersteunende voorzieningen  
Groenstraat 3   Buitengebied Rucphen 2012, Wijzigingsplan Groenstraat 3 te Sprundel   oprichten van teeltondersteunende voorzieningen en een waterbassin  
Kolkstraat tussen 7 en 11   Buitengebied Rucphen 2012, wijzigingsplan Kolkstraat ong. tussen 7 en 11 te Sprundel   bouw van een ruimte-voor-ruimtewoning  
Kolkstraat 13   Buitengebied Rucphen 2012, wijzigingsplan Kolkstraat 13 te Sprundel   wijziging van agrarisch bouwvlak naar één woning  
Lage Zegstraat 17   Buitengebied Rucphen 2012, wijzigingsplan Lage Zegstraat 17 te Zegge

inclusief Buitengebied Rucphen 2012, wijzigingsplan Lage Zegstraat 17, te Zegge (correctieve herziening)  
vormverandering bouwvlak  
Molenweg naast 7   Bestemmingsplan Buitengebied Rucphen 2012, wijzigingsplan Molenweg ongenummerd naast nummer 7 te Rucphen   bouw van een ruimte-voor-ruimtewoning  
Roosendaalsebaan naast 5   Buitengebied Rucphen 2012, wijzigingsplan Roosendaalsebaan ongenummerd naast 5 te Schijf   bouw van een ruimte-voor-ruimtewoning  
Omgevingsvergunning voor afwijken  
Locatie   Ontwikkeling  
Bernhardstraat naast 21   bouw van 2 ruimte-voor-ruimtewoningen  
Canadastraat 15   functiewijziging naar productiegerichte paardenhouderij  
Martenstraat 4   uitbreiding bouwvlak voor ruwvoeropslag, toestaan nevenactiviteit groencomposteringsbedrijf  
Polderstraat 13   inpandinge verbouwing langgevelboerderij met vergroting woonruimte tot meer dan 750 m3  
Populierenstraat 35   bouw van woning buiten bestemmingsvlak, overschrijding bouwhoogte  
Posthoorn 7a   bouw van voorzieningengebouw van 350 m2  
Scherpenbergsebaan tussen 8a en 10   bouw van een ruimte-voor-ruimtewoning  
Scherpenbergsebaan 29   functiewijziging naar aannemersbedrijf  
Schijfse Vaartkant 8   beperkte vergroting bebouwingsoppervlakte voor veehouderij  
Spoorstraat 3   functiewijziging van hovenier naar constructiewerkplaats  
Zundertseweg 104   vormverandering bouwvlak in verband met vestiging (vollegronds)teeltbedrijf