Artikel 44 Algemene afwijkingsregels
44.1 Maatvoeringen / grenzen
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
-
a. de bestemmingsregels en worden toegestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft, mits de structuur van het plan niet wordt aangepast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de omgevingsvergunning gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
-
b. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en worden toegestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde wordt vergroot tot maximaal 10 meter.
-
c. afmetingen in de planregels en op de verbeelding met een maximum van 10%.
44.2 Afwegingskader maatvoeringen / grenzen
Een in artikel 44.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien aangetoond wordt dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
a. de situering, de oppervlakte en de (goot)hoogte van de bebouwing;
-
b. de milieusituatie;
-
c. de verkeersveiligheid;
-
d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
e. aanwezige en/of potentiële gebiedskwaliteiten.
44.3 Algemeen
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan ten behoeve van de in dit artikel onder 44.6, 44.7, 44.8, 44.10, en 44.11 genoemde activiteiten/ontwikkelingen onder de daarbij genoemde voorwaarden en met dien verstande dat:
-
a. aangetoond wordt dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
1. de verkeersveiligheid;
-
2. het woon- en leefklimaat;
-
3. de milieusituatie;
-
4. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden;
-
5. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing;
-
b. aangetoond wordt dat de ontwikkeling geen significant nadelige effecten heeft op aanwezige Natura-2000 gebieden en/of stiltegebieden.
44.4 Inpandige uitbreiding van (bedrijfs)woningen
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de artikelen 4.2.4, 5.2.4, 6.2.4, 7.2.4, 8.2.4, 10.2.4, 11.2.4, 16.2.4, 17.2.8 en 24.2.3 voor het vergroten van de (bedrijfswoning) door het geheel inpandig verbouwen van het hoofdgebouw tot woning, met dien verstande dat:
-
a. de (bedrijfs)woning moet zijn gelegen in een bestaand hoofdgebouw;
-
b. het bestaande agrarisch en stedenbouwkundig karakter van het gebouw niet wezenlijk wordt aangetast;
-
c. herbouw van (een deel van het hoofdgebouw alleen is toegestaan in de oude verschijningsvorm;
-
d. het aantal woningen gelijk blijft. Woningsplitsing is niet toegestaan;
-
a. aangetoond wordt dat sprake is van een gebouw met cultuurhistorische waarde;
-
b. aangetoond wordt dat de inpandige uitbreiding noodzakelijk is in verband met behoud en/of herstel van de cultuurhistorische waarde van het pand;
-
c. aangetoond wordt dat geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van:
-
1. de woonsituatie;
-
2. het straat- en bebouwingsbeeld;
-
3. de verkeersveiligheid;
-
4. de sociale veiligheid;
-
5. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing.
44.5 Vestiging recreatiewoningen in cultuurhistorisch waardevolle bebouwing
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van dit plan voor het realiseren van maximaal drie vakantie-appartementen en/of vakantiewoningen in bestaande gebouwen, met dien verstande dat:
-
d. het bestaande agrarisch en stedenbouwkundig karakter van het gebouw niet wezenlijk wordt aangetast;
-
a. aangetoond wordt dat sprake is van een gebouw met cultuurhistorische waarde;
-
b. aangetoond wordt dat de realisering van de vakantie-appartementen of -woningen noodzakelijk is in verband met behoud en/of herstel van de cultuurhistorische waarde van het pand;
-
c. de oppervlakte per vakantie-appartement of -woning maximaal 100 m² bedraagt;
-
d. op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid aanwezig is;
-
e. aangetoond wordt dat geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van:
-
1. de woonsituatie;
-
2. het straat- en bebouwingsbeeld;
-
3. de verkeersveiligheid;
-
4. de sociale veiligheid;
-
5. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing.
44.6 Evenementen
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de artikelen 3.5.1, 4.5.1, 5.5.1, 6.5.1, 7.5.1, 8.5.1, 9.5.1, 10.4.1, 11.4.1, 12.4.1, 14.4.1, 15.4.1, 16.4.1, 17.4.1, 18.3.1 en 21.3.1 ten behoeve van het gebruik van gronden voor incidentele evenementen, met dien verstande dat:
-
a. het een tijdelijk of periodiek terugkerend tijdelijk evenement is, per locatie maximaal drie keer per jaar voor een aaneengesloten periode van vijftien dagen, inclusief op- en afbouw;
-
b. in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte;
-
c. ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - stiltegebied' voor het evenement tevens een vergunning kan worden verleend volgens de provinciale Omgevingsverordening;
-
d. aangetoond wordt dat het evenement geen nadelige invloed heeft op Natura 2000- en/of stiltegebieden.
44.7 Mantelzorg
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de artikelen 4.5.1, 5.5.1, 6.5.1, 7.5.1, 8.5.1, 10.4.1, 11.4.1, 12.4.1, 14.4.1, 15.4.1, 16.4.1, 17.4.1 en 24.5.1, ten behoeve van mantelzorg in de (bedrijfs)woning en/of bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat:
-
a. verzekerd wordt dat de beoogde bewoning van tijdelijke aard is en dat na beëindiging van de situatie de bebouwing in overeenstemming wordt gebracht met de regels van dit bestemmingsplan;
-
b. mantelzorg slechts is toegestaan in de (bedrijfs)woning en/of de bijbehorende bouwwerken;
-
c. er geen tweede woning ontstaat;
-
d. de tijdelijkheid in voldoende mate vaststaat;
-
e. er geen aparte aansluiting op de nutsvoorzieningen mag worden gerealiseerd;
-
f. in voldoende mate op eigen terrein wordt voorzien in de parkeerbehoefte;
-
g. de omgevingsvergunning na beëindiging van de situatie zal worden ingetrokken en het bijbehorend bouwwerk niet meer mag worden gebruikt voor bewoning/mantelzorg, met dien verstande dat de gerealiseerde bouwkundige aanpassingen in stand kunnen blijven indien deze kunnen worden gebruikt voor de bestemming waarbinnen deze zijn gerealiseerd;
-
h. er aangetoond wordt dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
1. de woonsituatie;
-
2. het straat- en bebouwingsbeeld;
-
3. de verkeersveiligheid;
-
4. de sociale veiligheid;
-
5. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing.
44.8 Nevenactiviteiten en verbrede landbouw
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de artikelen 4.5.1, 5.5.1, 6.5.1, 7.5.1 en 8.5.1 ten behoeve van nevenactiviteiten en verbrede landbouw, met dien verstande dat:
-
a. de agrarische bedrijvigheid als hoofdfunctie aanwezig is en blijft;
-
b. het gezamenlijk oppervlak van de bedrijfsbebouwing van het desbetreffende agrarisch bedrijf niet mag worden vergroot;
-
c. verblijfsrecreatie in de vorm van kleinschalig logeren is toegestaan tot maximaal 25% van het bouwvlak, met dien verstande dat de totale oppervlakte van de hiervoor benodigde gebouwen maximaal 50 m² bedraagt;
-
d. dagrecreatie is toegestaan tot maximaal 25% van het bouwvlak;
-
e. ondergeschikte horeca is toegestaan tot maximaal 25% van het bouwvlak tot maximaal 50 m², al dan niet gecombineerd met een terras, met dien verstande dat:
-
1. uitsluitend horeca in de categorieën 1 en/of 2 is toegestaan;
-
2. het terras is gelegen binnen het bestemmingsvlak waarbinnen de ondergeschikte horecafunctie is gelegen;
-
3. de oppervlakte van het terras maximaal 50 m² bedraagt;
-
f. aan het agrarisch bedrijf verbonden zorgfuncties zijn toegestaan tot 25% van het bouwvlak tot maximaal 100 m²;
-
g. een educatiefunctie is toegestaan tot maximaal 25% van het bouwvlak tot maximaal 100 m²;
-
h. de hiervoor genoemde maximaal toegestane oppervlakten cumulatief van aard zijn, wat impliceert dat bij cumulatie van meerdere vormen van verbrede landbouw en/of nevenactiviteiten het maximum van 100 m² niet mag worden overschreden. Zorgfuncties en caravanstalling zijn van de cumulatie uitgesloten;
-
i. in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte;
-
j. bij beëindiging van de agrarische bedrijfsvoering de niet-agrarische activiteiten alleen kunnen worden voortgezet na wijziging van de bestemming overeenkomstig artikel 45.7 en uitsluitend indien wordt voldaan aan de in dat artikel genoemde voorwaarden;
-
k. er aangetoond wordt dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
1. de woonsituatie;
-
2. het straat- en bebouwingsbeeld;
-
3. de verkeersveiligheid;
-
4. de sociale veiligheid;
-
5. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing. .
44.9 Plattelandswoning
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de artikelen 4.5.1, 5.5.1, 6.5.1, 7.5.1 en 8.5.1 voor het gebruik van de bedrijfswoning als plattelandswoning, met dien verstande dat:
-
a. de woning als bedrijfswoning blijft gelden voor het bouwvlak waarbinnen deze is gelegen;
-
b. het verlenen van de vergunning niet leidt tot de mogelijkheid om een nieuwe bedrijfswoning te bouwen binnen het bestemmingsvlak;
-
c. aangetoond wordt dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing.
44.10 Tijdelijke huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten
-
a. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de artikelen 4.5.1, 5.5.1, 6.5.1, 7.5.1 en 8.5.1 ten behoeve van tijdelijke huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten, met dien verstande dat:
-
1. de huisvesting noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering vanuit het oogpunt van de opvang van de tijdelijke grote arbeidsbehoefte van dat bedrijf;
-
2. het uitsluitend arbeidskrachten betreft, die alleen binnen het bedrijf waar ze zijn gehuisvest werkzaamheden verrichten. Indien een bedrijf meerdere locaties heeft mag de huisvesting voor die locaties geconcentreerd op één bedrijfslocatie plaatsvinden;
-
3. de huisvesting niet structureel van aard is en per werknemer niet langer duurt dan 6 maanden per kalenderjaar;
-
4. per huisvestigingslocatie de vloeroppervlakte per werknemer minimaal 10 m² bedraagt;
-
5. het maximum aantal te huisvesten arbeidskrachten is afgestemd op de omvang en ligging van het bedrijf, de bereikbaarheid van de locatie en parkeervoorzieningen, met dien verstande dat per bedrijf maximaal 20 werknemers mogen worden gehuisvest;
-
6. de huisvesting plaatsvindt in de vorm van appartementen/kamers voor één of twee personen, waarbij per 8 personen minimaal één toilet en één douche aanwezig is;
-
7. aangetoond wordt dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de verkeersveiligheid;
- het woon- en leefklimaat;
- de parkeerbalans in de directe omgeving. In voldoende mate dient te worden voorzien in de parkeerbehoefte op eigen terrein;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
-
8. het gebruik van de gebouwen voor tijdelijke bewoning dient te worden beëindigd als de behoefte aan huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten niet meer aanwezig is;
-
9. de verleende omgevingsvergunning na beëindiging van het gebruik zal worden ingetrokken en geplaatste woonunits dienen te worden verwijderd, tenzij wordt aangetoond dat deze gebruikt kunnen worden voor andere doeleinden, passend binnen de agrarische bestemming;
-
10. de afwijking geen significant nadelige effecten mag hebben op Natura-2000 gebieden;
-
11. voor huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten in bedrijfsgebouwen aanvullend op het bepaalde onder 1.a tot en met 10. de volgende voorwaarden gelden:
- in combinatie met huisvesting in bedrijfsgebouwen mogen daarnaast maximaal 3 woonunits worden geplaatst en gebruikt voor tijdelijke huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten gedurende maximaal 3 maanden per jaar, mits het maximum aantal toegestane tijdelijke arbeidskrachten op het bedrijf zoals aangegeven onder 5. daardoor niet wordt overschreden;
- er dient te worden aangetoond dat binnen de bestaande bebouwing op het agrarisch bedrijf onvoldoende ruimte kan worden vrijgemaakt voor de huisvesting van de eigen arbeidskrachten;
-
12. voor huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten in woonunits aanvullend op het bepaalde onder 1. tot en met 10. de volgende voorwaarden gelden:
- de ontwikkeling moet in voldoende mate zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd dat als bijlage bij de omgevingsvergunning wordt opgenomen, waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij de kwaliteitscommissie;
- er dient te worden aangetoond dat de bestaande bebouwing op het agrarisch bedrijf in zijn geheel noodzakelijk is voor de agrarische bedrijfsvoering, althans dat de beschikbare ruimte in bestaande bebouwing niet kan worden vrijgemaakt voor de huisvesting van de eigen arbeidskrachten;
- per bedrijfslocatie zijn maximaal 5 woonunits toegestaan;
-
13. ten aanzien van het plaatse van woonunits als bedoeld onder 11. en 12. de volgende voorwaarden gelden:
- de woonunits dienen binnen het bouwvlak, op hetzelfde perceel als en op een afstand van maximaal 50 meter van de bedrijfswoning, op een van de openbare weg bereikbare plaats, te worden geplaatst;
- stacaravans en andere kampeermiddelen zijn niet toegestaan;
- de oppervlakte van de woonunits per agrarisch bedrijf bedraagt maximaal 150 m2 in de situatie als bedoeld onder 11. en maximaal 250 m² in de situatie als bedoeld onder 12. Binnen deze oppervlakte dienen ook de sanitaire voorzieningen te worden gerealiseerd;
- per 8 personen dient minimaal één toilet en één douche aanwezig te zijn;
-
b. In afwijking van het bepaalde in sub a onder 2 kan in de onder sub a bedoelde omgevingsvergunning worden toegestaan dat permanente voorzieningen voor tijdelijke huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten kunnen worden gebruikt voor tijdelijke huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten van andere agrarische bedrijven, met dien verstande dat:
-
1. huisvesting uitsluitend is toegestaan in permanente voorzieningen. Huisvesting in woonunits of stacaravans is niet toegestaan;
-
2. tijdelijke huisvesting uitsluitend is toegestaan indien het agrarisch bedrijf waar de te huisvesten tijdelijke arbeidskrachten werkzaam zijn, zelf geen of onvoldoende huisvestingsvoorzieningen heeft;
-
3. het gebruik mag niet leiden tot een toename van het aantal huisvestingsvoorzieningen dat aanwezig is ten behoeve van de huisvesting van het maximale aantal werknemers voor de bedrijfsvoering van het eigen bedrijf;
-
4. het gebruik niet mag leiden tot een toename van het aantal te huisvesten tijdelijke arbeidskrachten ten behoeve van het agrarisch bedrijf waar de tijdelijke arbeidskrachten werkzaam zijn;
-
5. geen huisvesting is toegestaan van tijdelijke arbeidskrachten van andere dan agrarische bedrijven;
-
6. het gebruik minimaal 10 werkdagen voor aanvang dien te worden gemeld bij burgemeester en wethouders, onder opgave van:
- het aantal te huisvesten tijdelijke arbeidskrachten;
- het/de agrarisch(e) bedrijf/bedrijven waar de tijdelijke arbeidskrachten werkzaam zijn.
44.11 Vergroten bebouwd oppervlak bedrijfsgebouwen
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de artikelen 10.2.3, 11.2.3, 12.2.3, 16.2.3, 17.2.2, 17.2.3, 17.2.6, 17.2.7en 18.2.3 ten behoeve van het vergroten van de bestaande bebouwde oppervlakte van bedrijfsgebouwen binnen het bouwvlak, met dien verstande dat:
-
a. de oppervlakte eenmalig met maximaal 10% mag worden vergroot;
-
b. in afwijking van het bepaalde onder a de oppervlakte mag worden uitgebreid indien alle bebouwing die niet nodig is voor het bedrijf wordt gesloopt. In dat geval mag 2/3e van de inhoud van de te slopen bebouwing worden teruggebouwd tot een maximale inhoud van 1500 m³;
-
c. de uitbreiding noodzakelijk is in verband met de continuïteit van het bedrijf;
-
d. in voldoende mate wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing, dan wel in een andere vorm van kwaliteitsverbeterende maatregelen;
-
e. parkeren ten behoeve van het bedrijf plaatsvindt op eigen terrein;
-
f. er aangetoond wordt dat geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van:
-
1. de woonsituatie;
-
2. het straat- en bebouwingsbeeld;
-
3. de verkeersveiligheid;
-
4. de sociale veiligheid;
-
5. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing. .