direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Buitengebied Beesel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0889.BPBuitengebied-VA03

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarisch bedrijfsmatig gebruik;
  • b. agrarisch hobbymatig gebruik;
  • c. behoud, ontwikkeling en versterking van:
    • 1. de agrarische waarden;
    • 2. de aanwezige landschappelijke waarden;
    • 3. de aanwezige cultuurhistorische waarden;

met daaraan ondergeschikt:

  • d. extensief dagrecreatief medegebruik;
  • e. erfbeplanting, wegbeplanting, landschapselementen en bosschages;
  • f. voorzieningen van openbaar nut;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. bestaande paden, verkeers- en ontsluitingsvoorzieningen, verhardingen, parkeervoorzieningen en in- en uitritten;
  • i. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder overkluizingen ten behoeve van bestaande watergangen;
  • j. bestaande paardrijbakken.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mogen geen bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd, met uitzondering van:

  • a. ondergeschikte bouwwerken, zoals afrasteringen met een hoogte van maximaal 1 meter en eenvoudige recreatief ondersteunende voorzieningen zoals wegwijzers, informatieborden, zitbanken, vogelkijkwanden en uitkijkvoorzieningen voor natuurvorsing;
  • b. nutsvoorzieningen waarvan de bouwhoogte maximaal 3 meter bedraagt;
  • c. lichtmasten en omheiningen behorende bij paardrijbakken, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van de lichtmasten maximaal 8 meter mag bedragen;
    • 2. de lichtmasten geen onevenredige hinder opleveren voor de omgeving;
    • 3. de paardrijbak mag worden omheind door een open afscheiding met een bouwhoogte van maximaal 1,50 meter;
    • 4. de voorzieningen uitsluitend zijn toegestaan bij:
      • bestaande paardrijbakken;
      • nieuwe paardrijbakken, uitsluitend hiervoor tevens de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.6.2 is of wordt verleend;
  • d. hoogzitten, mits wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.2.3;
3.2.3 Hoogzitten

Op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden is het plaatsen van tijdelijke hoogzitten voor de jacht toegestaan, met dien verstande dat:

  • a. de noodzaak voor het plaatsen van de hoogzit in het belang van de bestrijding van wildschade wordt aangetoond;
  • b. het uitsluitend een mobiele hoogzit betreft;
  • c. de hoogzit uitsluitend tijdelijk wordt toegepast en dus niet het gehele jaar door op dezelfde plaats mag worden gehandhaafd;
  • d. maximaal 16 tijdelijke mobiele hoogzitten gelijktijdig in de gemeente mogen worden geplaatst;
  • e. de afstand van de mobiele hoogzit tot de bestemming 'Natuur' en/of tot faunamigratievoorzieningen zoals wildtunnels en ecoducten minimaal 250 meter bedraagt;
  • f. de plaatsing van een hoogzit binnen een week na plaatsing dient te worden gemeld aan burgemeester en wethouders;
  • g. de hoogzit dient te worden verwijderd onmiddellijk nadat het voor schade gevoelige gewas is geoogst.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats, de afmetingen en de verschijningsvorm van de bebouwing en de inrichting van gronden en opstallen:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. in verband met de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van een goede landschappelijke inpassing;
  • d. ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met nieuwe bebouwing en/of verharding.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Algemeen

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan ten behoeve van de in dit lid genoemde ontwikkelingen onder de daarbij genoemde voorwaarden en met dien verstande dat:

  • a. aangetoond wordt dat de ontwikkeling geen significant nadelige effecten heeft op aanwezige Natura-2000 gebieden;
  • b. aangetoond wordt dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het woon- en leefklimaat;
    • 2. de milieusituatie;
    • 3. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden;
    • 4. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing;
3.4.2 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van schuilgelegenheden

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.2.1 ten behoeve van het bouwen van schuilgelegenheden, met dien verstande dat:

  • a. bij direct aaneenliggende (aan elkaar grenzende en in eigendom zijnde) kadastrale percelen met een minimale oppervlakte van:
    • 1. 1 hectare maximaal één schuilgelegenheid voor het bedrijfsmatig houden van dieren wordt gebouwd, met dien verstande dat per agrarisch bedrijf maximaal twee schuilgelegenheden worden gebouwd;
    • 2. 0,5 hectare maximaal één schuilgelegenheid voor het hobbymatig houden van dieren wordt gebouwd;
  • b. de goot- en bouwhoogte maximaal respectievelijk 3 en 5 meter bedraagt;
  • c. de oppervlakte van een schuilgelegenheid maximaal bedraagt:
    • 1. 25 m² bij een kadastraal perceel met een oppervlakte van 0,5 hectare tot 1 hectare;
    • 2. 40 m² bij een kadastraal perceel met een oppervlakte groter dan 1 hectare;
  • d. de noodzaak van de schuilgelegenheid uit oogpunt van dierenwelzijn is aangetoond;
  • e. de schuilgelegenheid uitsluitend wordt gebruikt voor het stallen van dieren. Gebruik voor opslag is niet toegestaan;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'open agrarisch gebied' uitsluitend schuilgelegenheden zijn toegestaan voor het bedrijfsmatig houden van dieren. Schuilgelegenheden voor het hobbymatig houden van dieren zijn niet toegestaan;
  • g. de schuilgelegenheid inpasbaar is ten opzichte van de ter plaatse aanwezige natuurlijke, landschappelijke, abiotische, archeologische en/of cultuurhistorische waarde van de gronden;
  • h. de schuilgelegenheid landschappelijk wordt ingepast met gebiedseigen beplanting;
  • i. de schuilgelegenheid zoveel mogelijk wordt gesitueerd in de nabijheid van bestaande massa-elementen, zoals gebouwen of opgaande beplanting;
  • j. de schuilgelegenheid wordt gebouwd van duurzaam, in de landelijke omgeving passend materiaal, zoals hout;
  • k. een perceelsafscheiding op het perceel waarop de schuilgelegenheid wordt gebouwd dient te worden gebouwd met natuurlijk materiaalgebruik, toepassing van kleuren passend in de omgeving en met een open en natuurlijke uitstraling, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'kernrandzone' ook andere perceelsafscheidingen kunnen worden toegestaan.
3.4.3 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van een voederberging of voederruif

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.2 ten behoeve van het bouwen van een voederberging of voederruif voor de instandhouding van het wild, met dien verstande dat:

  • a. de inhoud van de voederberging of voederruif maximaal 3 m³ bedraagt;
  • b. de bouwhoogte maximaal 2 meter bedraagt.
3.4.4 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.2 ten behoeve van het bouwen van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte maximaal 4 meter mag bedragen;
  • b. de voorzieningen niet zijn toegestaan ter plaatse van de aanduidingen 'beekdal', 'bos en natuur', 'recreatieve ontwikkelingszone' en 'rivierdal';
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'open agrarisch gebied' uitsluitend tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn toegestaan, mits wordt aangetoond dat daardoor de karakteristieke openheid van het gebied niet onevenredig wordt aangetast;
  • d. aangetoond wordt dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van actuele en bestaande natuur, landschappelijke, cultuurhistorische, abiotische en archeologische waarden;
  • e. de voorzieningen landschappelijk worden ingepast. Hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd dat als bijlage bij de omgevingsvergunning wordt opgenomen, waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en voorzieningen is beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij de kwaliteitscommissie;
  • f. de landschappelijke inpassing van hagelnetten eruit bestaat dat deze niet mogen doorlopen tot aan de grond aan de randen van de percelen waarop de hagelnetten worden geplaats. In dat geval is inwinning van advies bij de kwaliteitscommissie niet vereist;
  • g. de voorzieningen dienen te worden opgeruimd en verwijderd binnen 10 dagen na afloop van de (teelt)periode waarvoor deze nodig zijn, met dien verstande dat deze verplichting bij het gebruik van regenkappen alleen geldt voor de folie en niet voor de constructie.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. kamperen, behoudens incidenteel kamperen buiten kampeerterreinen gedurende maximaal 10 dagen aaneengesloten en maximaal 3 keer per jaar;
  • b. detailhandel;
  • c. paardenbakken, behoudens bestaande paardrijbaken als bedoeld in artikel 3.1;
  • d. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen, van wagens en materialen;
  • e. het beproeven van en/of racen met voertuigen, al dan niet in wedstrijdverband;
  • f. het houden van evenementen;
  • g. het aanwezig hebben van afdekfolie die is of wordt gebruikt voor het telen van gewassen, indien die voorziening niet binnen 10 dagen na afloop van de (teelt)periode waarvoor deze nodig is, wordt opgeruimd en verwijderd;
  • h. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde bouwwerken, behoudens het bepaalde onder g;
  • i. (buiten)opslag, waaronder de opslag van mest(stoffen), behalve als dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte tijdelijke gebruik;
  • j. schuilgelegenheid voor het bedrijfsmatig en/of hobbymatig houden van dieren, indien een perceelsafscheiding zoals bedoeld in artikel 3.4.2 onder k. niet is gerealiseerd en in stand wordt gehouden overeenkomstig de daarbij genoemde kwaliteitseisen;
  • k. permanente bewoning van kampeermiddelen.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Algemeen

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan ten behoeve van de in dit lid genoemde ontwikkelingen onder de daarbij genoemde voorwaarden en met dien verstande dat:

  • a. aangetoond wordt dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de verkeersveiligheid;
    • 2. het woon- en leefklimaat;
    • 3. de milieusituatie;
    • 4. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden;
    • 5. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing;
  • b. aangetoond wordt dat de ontwikkeling geen significant nadelige effecten heeft op aanwezige Natura-2000 gebieden en/of stiltegebieden.
3.6.2 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van een paardrijbak

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.5.1 ten behoeve van de inrichting en het gebruik van gronden als paardrijbak, met dien verstande dat:

  • a. de noodzaak voor realisering van de rijbak wordt aangetoond;
  • b. de paardrijbak uitsluitend mag worden gerealiseerd aansluitend aan een bestemmingsvlak waarin volgens de daarbij horende regels een paardrijbak is toegestaan;
  • c. de eigenaar/gebruiker van de paardrijbak tevens de eigenaar/gebruiker dient te zijn van het aangrenzende bestemmings-/bouwvlak;
  • d. aangetoond moet worden dat binnen het bestemmingsvlak volgens de onder b. bedoelde bestemmingen geen reële mogelijkheden zijn voor realisering van een paardrijbak;
  • e. de oppervlakte -inclusief de oppervlakte van (het deel van) de paardrijbak binnen het aangrenzende bestemmingsvlak als bedoeld onder b- maximaal 20 x 40 m bedraagt.
3.6.3 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.5.1 voor het gebruik van gronden als kleinschalig kampeerterrein, met dien verstande dat:

  • a. het kampeerterrein uitsluitend wordt gerealiseerd direct aansluitend aan een bestemmingsvlak volgens de bestemmingen 'Agrarisch - Glastuinbouw', 'Agrarisch - Grondgebonden', 'Agrarisch - Intensieve veehouderij', 'Agrarisch - Niet grondgebonden' of 'Agrarisch - Paardenhouderij';
  • b. aangetoond moet worden dat binnen het agrarisch bestemmingsvlak geen reële mogelijkheden zijn voor realisering van het kampeerterrein;
  • c. het totaal aantal kampeermiddelen op het kampeerterrein inclusief het deel binnen het agrarisch bestemmingsvlak maximaal 15 bedraagt, met dien verstande dat stacaravans, chalets of trekkershutten niet zijn toegestaan;
  • d. er voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein aanwezig is met afschermende randbeplanting zoals genoemde onder e.;
  • e. het kampeerterrein voldoende landschappelijk wordt ingepast door afschermende randbeplanting:
    • 1. met landschappelijk karakter;
    • 2. ter breedte van minimaal 5 meter;
    • 3. bestaande uit opgaande houtsoorten van gebiedseigen beplanting;
  • f. sanitaire en andere kampeervoorzieningen uitsluitend mogen worden gerealiseerd in bestaande gebouwen;
  • g. tussen de kampeermiddelen een onderlinge afstand dient te worden aangehouden van minimaal 3 meter.
3.6.4 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.5.1 ten behoeve van het gebruik van gronden voor het telen van gewassen met gebruikmaking van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde bouwwerken, met dien verstande dat:

  • a. de voorzieningen niet zijn toegestaan ter plaatse van de aanduidingen 'beekdal', 'bos en natuur', 'recreatieve ontwikkelingszone' en 'rivierdal';
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'open agrarisch gebied' uitsluitend tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn toegestaan, mits wordt aangetoond dat daardoor de karakteristieke openheid van het gebied niet onevenredig wordt aangetast;
  • c. aangetoond wordt dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van actuele en bestaande natuur, landschappelijke, cultuurhistorische, abiotische en archeologische waarden;
  • d. de voorzieningen landschappelijk worden ingepast. Hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd dat als bijlage bij de regels wordt opgenomen, waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en voorzieningen is beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij de kwaliteitscommissie;
  • e. de voorzieningen dienen te worden opgeruimd en verwijderd binnen 10 dagen na afloop van de (teelt)periode waarvoor deze nodig zijn.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1 Vergunningplichtige werken en/of werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het vellen en/of rooien van houtgewas of het verrichten van werkzaamheden welke de dood of ernstige beschadiging van houtgewas tot gevolg kan hebben, behoudens bij wijze van verzorging.
3.7.2 Uitzondering

Het verbod als bedoeld in artikel 3.7.1 geldt niet voor het uitvoeren van:

  • a. werken en/of werkzaamheden, die van geringe omvang zijn danwel het normale onderhoud en beheer betreffen;
  • b. werken en/of werkzaamheden, welke op het tijdstip waarop het plan in werking treedt, in uitvoering zijn;
  • c. werken en/of werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  • d. het vellen en/of rooien van houtgewas in het kader van de normale bedrijfsuitoefening van een boom- of sierteeltbedrijf.
3.7.3 Afwegingskader

De vergunning als bedoeld in artikel 3.7.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. door de werken en/of werkzaamheden of door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de waarden van deze gronden, zoals omschreven in artikel 3.1, niet onevenredig (kunnen) worden geschaad, of de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig (kunnen) worden verkleind;
  • b. aangetoond wordt dat de ontwikkeling geen significant nadelige effecten heeft op aanwezige Natura-2000 gebieden en/of stiltegebieden;
3.8 Wijzigingsbevoegdheden
3.8.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van de in dit artikel onder 3.8.2, 3.8.3 en 3.8.4 genoemde ontwikkelingen onder de daarbij genoemde voorwaarden en met dien verstande dat:

  • a. aangetoond wordt dat de ontwikkeling geen significant nadelige effecten heeft op aanwezige Natura-2000 gebieden;
  • b. aangetoond wordt dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het woon- en leefklimaat;
    • 2. de milieusituatie;
    • 3. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden;
    • 4. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing;
  • c. voorzieningen worden getroffen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek;
  • d. de ontwikkeling in voldoende mate moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd dat als bijlage bij de regels wordt opgenomen, waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en voorzieningen en andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij de kwaliteitscommissie. Uitgangspunt daarbij is dat altijd de uitbreiding van een bestemmings-/bouwvlak landschappelijk dient te worden ingepast. Daar waar in de regels is aangegeven dat tevens een aanvullende kwaliteitsverbetering dient te worden gerealiseerd dient niet alleen de uitbreiding, maar het gehele bestemmings-/bouwvlak landschappelijk te worden ingepast.
3.8.2 Nieuwvestiging van een grondgebonden bedrijf

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzen in de bestemming 'Agrarisch - Grondgebonden' ten behoeve van de vestiging van een grondgebonden agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:

  • a. wijziging uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'kleinschalig agrarisch gebied';
  • b. nieuwvestiging ter plaatse van de aanduiding 'bebouwingslint' uitsluitend is toegestaan mits de doorzichten naar het achterliggend gebied niet onevenredig worden aangetast;
  • c. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond;
  • d. er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  • e. de bestemming niet wordt gewijzigd ten behoeve van de vestiging van een grondgebonden veehouderij;
  • f. het bouwvlak maximaal 1,5 ha bedraagt;
  • g. een containerveld is toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. daardoor de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
    • 2. het containerveld is gelegen in het bestemmingsvlak;
  • h. in afwijking van het bepaalde in lid 3.8.1 onder d. is landschappelijke inpassing van een containerveld niet vereist binnen de aanduiding 'open agrarisch gebied';
  • i. vestiging ter plaatse moet voor de ondernemer noodzakelijk zijn. Aangetoond moet worden dat de beoogde ontwikkeling niet kan plaatsvinden op een bestaand bouwvlak, al dan niet na uitbreiding daarvan;
  • j. in het in lid 3.8.1 onder d. genoemde inrichtingsplan een aanvullende kwaliteitsverbetering wordt opgenomen;
  • k. voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 5.
3.8.3 Vergroting bestemmingsvlak ten behoeve van een grondgebonden bedrijf

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Agrarisch - Grondgebonden' ten behoeve van de vergroting van het bestemmingsvlak en het bouwvlak van een bestaand grondgebonden agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:

  • a. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond;
  • b. er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  • c. de bestemming niet wordt gewijzigd ten behoeve van de uitbreiding van een grondgebonden veehouderij;
  • d. uitbreiding ter plaatse van de aanduiding 'bebouwingslint' uitsluitend is toegestaan mits de doorzichten naar het achterliggend gebied niet onevenredig worden aangetast;
  • e. het bouwvlak mag worden uitgebreid tot maximaal 1,5 ha;
  • f. in afwijking van het bepaalde onder e. de oppervlakte maximaal 2,5 ha. mag bedragen, mits een aanvullende kwaliteitsverbetering wordt gerealiseerd;
  • g. de gronden niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'bos en natuur' of 'rivierdal';
  • h. uitbreiding ter plaatse van de aanduiding 'open agrarisch gebied' uitsluitend is toegestaan mits de openheid van het landschap daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
  • i. uitbreiding ter plaatse van de aanduiding 'kleinschalig agrarisch gebied' uitsluitend is toegestaan, mits de uitbreiding past binnen de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden;
  • j. een containerveld is toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. daardoor de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
    • 2. het containerveld is gelegen in het bestemmingsvlak;
  • k. in afwijking van het bepaalde in lid 3.8.1 onder d. is landschappelijke inpassing van een containerveld niet vereist binnen de aanduiding 'open agrarisch gebied';
  • l. voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 5.
3.8.4 Vergroting bestemmingsvlak ten behoeve van een glastuinbouwbedrijf

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw' ten behoeve van de vergroting van het bestemmingsvlak en het bouwvlak van een bestaand glastuinbouwbedrijf, al dan niet in combinatie met een grondgebonden bedrijf, met dien verstande dat:

  • a. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond;
  • b. er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  • c. de netto oppervlakte glas maximaal 3 ha. bedraagt;
  • d. de gronden niet zijn gelegen ter plaatse van:
  • e. uitbreiding ter plaatse van de aanduiding 'kleinschalig agrarisch gebied' uitsluitend is toegestaan, mits:
    • 1. de kleinschaligheid van het landschap niet wordt aangetast
    • 2. de uitbreiding past binnen de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden;
  • f. uitbreiding ter plaatse van de aanduiding 'bebouwingslint' uitsluitend is toegestaan mits de doorzichten in het lint naar het achtergelegen gebied niet onevenredig worden aangetast;
  • g. elders tenminste twee keer zoveel bestaand glas wordt gesloopt dan met het wijzigingsplan aan nieuwe glasopstand mogelijk wordt gemaakt;
  • h. indien een (regionaal) fonds aanwezig is waaruit de sloop van bestaande glasopstanden wordt gefinancierd, in afwijking van het bepaalde onder g. een bijdrage kan worden gestort in dat fonds die overeenkomt met het in dat fonds afgesproken normbedrag per m2, vermenigvuldigd met twee keer de oppervlakte van de nieuwe glasopstand die met het wijzigingsplan mogelijk wordt gemaakt;
  • i. voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 4.
3.8.5 Vergroting bestemmingsvlak ten behoeve van containervelden

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in:

ten behoeve van de vergroting van het bestemmingsvlak voor de aanleg van permanente teeltondersteunende voorzieningen in de vorm van containervelden, met dien verstande dat:

  • a. indien de voorzieningen worden aangelegd op afstand van het bestemmingsvlak, beide bestemmingsvlakken samen worden beschouwd als één bestemmingsvlak, waarbij beide bestemmingsvlakken met elkaar worden verbonden door op de verbeelding de figuur 'relatie' op te nemen;
  • b. binnen de uitbreiding van het bestemmingsvlak géén bouwvlak wordt opgenomen;
  • c. binnen de uitbreiding van het bestemmingsvlak géén bouwwerken zijn toegestaan, behoudens perceelsafscheidingen met een maximale hoogte van 1 meter;
  • d. verzekerd is dat de containervelden landschappelijk worden ingepast, met dien verstande dat geen landschappelijke inpassing is vereist ter plaatse van de aanduiding 'open agrarisch gebied';
  • e. ter voldoening aan het bepaalde onder d. een landschappelijk inrichtingsplan wordt overgelegd dat als bijlage bij de regels wordt opgenomen, waarin de landschappelijke inpassing van de voorzieningen is beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij de kwaliteitscommissie;
  • f. de oppervlakte van het containerveld maximaal 3 ha. bedraagt;
  • g. in afwijking van het bepaalde onder f. een grotere oppervlakte kan worden toegestaan, mits in het onder d. bedoelde inpassingsplan een aanvullende ruimtelijke kwaliteitsverbetering wordt opgenomen en verzekerd is dat deze kwaliteitsverbetering wordt gerealiseerd.