direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Dieperhout e.o.
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0546.BP00047-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het bestemmingsplan Dieperhout e.o. heeft betrekking op een aantal ontwikkelingen in het Houtkwartier. In het plangebied zijn woningen, zorg-gerelateerde voorzieningen, een school, een sportaccommodatie en een parkeergarage beoogd.

Deze ontwikkelingen zijn in de nabijheid van elkaar gelegen en kennen veelal een onderlinge afhankelijkheid. Een integrale beschouwing als gevolg daarvan is wenselijk.

Onderhavig bestemmingsplan heeft als doel de bestemming van de binnen het plan gelegen gronden en de bouw- en gebruiksmogelijkheden daarvan juridisch-planologisch vast te leggen.

1.2 Begrenzing van het plangebied

Het plangebied ligt in het noordwesten van Leiden. In het noorden wordt het plangebied begrensd door het Diaconessenziekenhuis en de bestaande schoolgebouwen van het Da Vinci College. In het oosten wordt het plangebied begrensd door de Mariënpoelstraat en in het zuiden door de Eijmerspoelstraat en de Faljerilstraat. De Houtlaan vormt de begrenzing in het westen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00047-0301_0001.jpg"

Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00047-0301_0002.jpg"

Afbeelding 1.2: Begrenzing van het plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Leiden Noordwest" met in acht neming van de uitspraak van de Raad van State op 4 september 2013. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad op 11 oktober 2012. Relevant voor onderhavige bestemmingsplanprocedure zijn de onderdelen waarvoor de Raad van State heeft geoordeeld dat er een nieuw besluit genomen moet worden. Concreet gaat het over:

a) de aanduidingen "maximale bouwhoogte (m) = 7", maximale bouwhoogte (m) = 13" en "maximale bouwhoogte (m) = 14" voor het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" voor het gebied omsloten door Kagerstraat, Zweilandlaan, Mariënpoelstraat en Eijmerspoelstraat, alsmede

b) de aanduiding "wro-zone – wijzigingsbevoegdheid”.

Voornoemde onderdelen vallen (grotendeels) binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan Dieperhout e.o. Dit betekent dat onderhavig bestemmingsplan expliciet voorziet in een juridisch-planologische heroverweging zoals bedoeld in de uitspraak van bestemmingsplan "Leiden Noordwest".

Ingevolge het bestemmingsplan "Leiden Noordwest" zijn binnen het plangebied thans grotendeels de bestemmingen Maatschappelijk, Groen en Verkeer aan de orde. Ook de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 6 en Leiding - Hoogspanning zijn binnen het plangebied opgenomen.

Verder is binnen het plangbied een gebiedsaanduiding wro-zone - wijzigingsgebied en een gebiedsaanduiding vrijwaringszone - molenbiotoop opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00047-0301_0003.jpg"

Afbeelding 1.3: Uitsnede plankaart "Leiden Noordwest"

De ontwikkelingen die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt passen niet in het vigerende bestemmingsplan "Leiden Noordwest". Het plangebied is in dit bestemmingsplan conserverend bestemd. Een nieuw bestemmingsplan is daarom noodzakelijk.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 worden de beoogde ontwikkelingen besproken en nader toegelicht. In hoofdstuk 3 wordt het relevante beleid, dat als basis dient voor dit bestemmingsplan, besproken. In hoofdstuk 4 worden de verschillende omgevingsonderzoeken en de milieuaspecten behandeld. In hoofdstuk 5 wordt beschreven hoe het beleid en de ontwikkelingen vertaald worden in een juridische regeling. De uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan wordt behandeld in hoofdstuk 6.

Hoofdstuk 2 Plantoelichting

2.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de kenmerken van de omgeving van het plangebied en gaat in op de kenmerken van de voorgenomen ontwikkelingen.

2.2 Gebiedsomschrijving

Het Houtkwartier, waarbinnen het plangebied is gelegen, dankt zijn naam aan de Leidse Hout en ligt in het noordwestelijke deel van Leiden. De wijk ligt op fietsafstand van de binnenstad en het station Leiden Centraal ligt op loopafstand. Het stadspark Leidse Hout vormt een belangrijke kwaliteit van het gebied en is onderdeel van de landschappelijke buffer tussen Leiden en Oegstgeest. Het Houtkwartier heeft daardoor het karakter van een groene stadsrand.

Ook de wijk zelf heeft een zeer groen karakter. De wijk kent een aantal karakteristieke groene openbare ruimtes zoals de Boerhaavelaan met haar groene middenberm, de Poelwetering met zijn groene oevers, een sterke structurele waterlijn dwars door de wijk, en het plantsoen op de hoek Kagerstraat - Eijmerpoelstraat met grote bomen en verblijfskwaliteit in het midden van de wijk. Het groene karakter van de wijk wordt voor een groot deel ook bepaald door het aanwezige privé groen.

De bebouwing in het plangebied is onder te verdelen in vooroorlogs en naoorlogs. Woningen in het vooroorlogse deel hebben diepe, groene voortuinen en een flinke achtertuin, in het naoorlogse deel staan de gebouwen vrij in het groen.

De bebouwing tot 1940 bestaat voornamelijk uit aaneengesloten eengezinswoningen in kleine architectonische eenheden. Het materiaal is hoofdzakelijk baksteen. De meeste gebouwen zijn voorzien van een kap, zijn 3 tot 4 bouwlagen hoog en zijn rijk aan details.

De bebouwing na 1940 bestaat uit grotere gebouwcomplexen met platte daken. De hoogte varieert van 2 tot 8 bouwlagen. Daarnaast zijn er een aantal recente renovaties en nieuwbouw geweest. Ook dit zijn grotere gebouwcomplexen, vaak uitgevoerd in een ander materiaal dan baksteen.

Het Houtkwartier heeft een stedelijk karakter door de aanwezigheid van verschillende functies. De wijk telt ongeveer 750 huishoudens, woonachtig in zowel eengezinswoningen als in appartementencomplexen. Daarnaast kent de wijk een hoge concentratie van voornamelijk middelbare scholen en is het Diaconessenhuis in de wijk gevestigd.

2.3 Ontwikkelingen

De ontwikkelingen die in het plangebied mogelijk worden gemaakt kunnen worden verdeeld in een aantal deelgebieden. Een en ander is weergegeven in afbeeldingen 2.1 a en b.

Het project Dieperhout bevat de herontwikkeling van de ROC-locatie en het westelijk deel van de Agnes-locatie en is gericht op woningbouw en zorg-gerelateerde voorzieningen. In het oostelijk deel van de Agnes-locatie is de nieuwbouw ten behoeve van het Driestar College en een sportaccommodatie voorzien. De Diac-locatie beoogt de nieuwe parkeergarage ten behoeve van het Diaconessenhuis. In deze paragraaf worden de ontwikkelingen in de deelgebieden nader omschreven en wordt ingegaan op de samenhang en integraliteit van de ontwikkelingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00047-0301_0004.png" Afbeelding 2.1.a: Overzicht ontwikkelingen Dieperhout e.o.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00047-0301_0005.jpg"

Afbeelding. 2.1.b.: Overzicht ontwikkelingen Dieperhout e.o.

ROC-locatie

Achtergrond

Op de ROC-locatie staat de voormalige Uitgebreid Technische School (UTS) aan de Dieperpoellaan – Kagerstraat. Deze school is nu in gebruik door het Driestar College. Het Driestar College realiseert een nieuw schoolgebouw aan de Kagerstraat. Op 12 april 2011 heeft het college van burgemeester en wethouders besloten deze school niet aan te wijze als beschermd gemeentelijk monument met het oog op de geplande ontwikkeling.

Daarnaast maakt het parkeerterrein P2 van het Diaconessenhuis aan de Dieperpoellaan – Houtlaan deel uit van de ROC-locatie. Op 8 september 2011 heeft de raad besloten om het erfpachtrecht van het Diaconessenhuis voor parkeerterrein P2 op te zeggen met het oog op de geplande ontwikkeling van de ROC-locatie. Op 26 juni 2012 heeft het college een overeenkomst met het Diaconessenhuis vastgesteld waarin afspraken zijn gemaakt over het realiseren van een vervangende parkeervoorziening op het terrein van het Diaconessenhuis.

Op 8 september 2011 heeft de raad een kaderbesluit genomen, waarmee de kaders voor ontwikkeling van het project Dieperhout in de wijk Houtkwartier vastgesteld zijn. Het project Dieperhout bevat de herontwikkeling van de ROC-locatie en het westelijk deel van de Agnes-locatie tot een locatie waar maximaal 140 woningen en een zorgvoorziening van 1.500 m2 mogelijk gemaakt worden.

Op 14 februari 2012 heeft de raad het Beeldkwaliteitplan Houtkwartier Leiden vastgesteld. In dit plan wordt de gewenste beeldkwaliteit van de geplande ontwikkelingen en de kwaliteit van de wijk Houtkwartier als geheel beschreven.

Vervolgens is een aanbestedingsprocedure opgestart om een ontwikkelaar te selecteren. Op 17 oktober 2012 was de winnaar bekend: Smit's Bouwbedrijf BV. Op 14 februari 2013 heeft de raad het uitvoeringsbesluit voor de ROC-locatie genomen, waarna de opdracht tot ontwikkeling van de ROC-locatie aan Smit's Bouwbedrijf BV definitief gegund is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00047-0301_0006.jpg"

Afbeelding 2.2: ROC-locatie  

Beoogde ontwikkeling

Op de ROC-locatie worden 60 koopwoningen gerealiseerd, waarvan 48 grondgebonden woningen en 12 appartementen. Voor wat betreft de behoefte aan woningen wordt verwezen naar paragraaf 3.2.1. Daarnaast wordt een zorgvoorziening van 1.500 m2 gerealiseerd. De grondgebonden woningen worden maximaal 12 meter hoog. De appartementen worden gerealiseerd in een gebouw van maximaal 20 meter hoog. De zorgvoorziening wordt gerealiseerd in een gebouw van maximaal 10 meter hoog.

De behoefte aan 1.500 m2 zorgvoorziening is enerzijds gebaseerd op de vervanging van het bestaande gezondheidscentrum Leidse Hout en anderzijds past het binnen het streven van het Diaconessenhuis om nauwer te kunnen gaan samenwerken met huisartsen en andere (para)medische disciplines.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00047-0301_0007.jpg"

Afbeelding 2.3: Vogelvlucht ROC-locatie

Stedenbouwkundige beschrijving van het plan

De ROC-locatie ligt aan de rand van de stad langs de Leidse Hout. Dat geeft dit gebied een zeer aantrekkelijk uitgangspunt. Vooral de woningen langs de Houtlaan kunnen optimaal inspelen op deze externe kwaliteitsimpuls. De hoogte opbouw van de bebouwing is dusdanig dat vanuit de Leidse Hout deze bebouwing niet opgemerkt wordt.

De locatie wordt halverwege doorsneden door een langzaamverkeer verbinding om een fijnmaziger ontsluiting voor het openbare langzaam verkeer te faciliteren.

Bij het centrale groene park is, conform het Beeldkwaliteitplan Houtkwartier, het hoogteaccent van 20 meter gesitueerd. Samen met de bestaande appartementen aan de Kagerstraat/Eijmerspoelstraat (hoogte 15 meter) en het nieuwe accent op het westelijk deel de Agneslocatie (hoogte 25 meter) is dit een passende markering van dit centrale groene gebied van de groene route van de Boerhaavelaan naar de Leidse Hout.

Langs de Faljerielstraat wordt aansluiting gezocht met de tegenoverliggende woningtypologie van twee lagen met een kap.

Langs de Kagerstraat wordt in de vormgeving geanticipeerd op de typologie van de tegenover liggende appartementen. Dus bebouwing met een plat dak.

Langs de Dieperpoellaan ligt het voor de hand om de medische voorziening en de appartementen qua vormgeving af te stemmen op de typologie van het Diaconessenhuis. Een hoekige vormgeving dus.

De overgang naar de Leidse Hout kan dan vervolgens in vormgeving aansluiten op de villa-achtige bebouwing langs de Leidse Hout.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00047-0301_0008.jpg"

Afbeelding 2.4: Impressie woningen ROC-locatie

Agnes-locatie West

Achtergrond

Vanaf september 2013 zal het voormalige schoolgebouw met gymzalen van het Agnes College worden gesloopt. Na de sloop wordt op de locatie gras ingezaaid. De bestaande bomen, parkeerplaatsen en het fiets- en voetpad blijven voorlopig gehandhaafd tot de bouw van de geplande woningen op de westelijke Agnes-locatie begint.

Op 12 april 2011 heeft het college van burgemeester en wethouders besloten deze school niet aan te wijzen als beschermd gemeentelijk monument met het oog op de beoogde ontwikkeling.

Op 8 september 2011 heeft de raad een kaderbesluit genomen, waarmee de kaders voor ontwikkeling van het project Dieperhout in de wijk Houtkwartier vastgesteld zijn. Het project Dieperhout behelst de herontwikkeling van de westelijke Agnes-locatie en de ROC-locatie tot een locatie waar maximaal 140 woningen en een zorgvoorziening van 1.500 m2 mogelijk worden gemaakt. Maximaal 80 woningen hiervan zullen gerealiseerd worden in de westelijke Agnes-locatie. Voor wat betreft de behoefte aan woningen wordt verwezen naar paragraaf 3.2.1.

Sinds het kaderbesluit Dieperhout in 2011 is genomen, is in nauw overleg met Portaal gewerkt aan de planvorming voor de westelijke Agnes-locatie. De gemeente heeft gewerkt aan het opstellen van een koopovereenkomst met Portaal over de westelijke Agnes-locatie, maar deze is echter, gezien de recente ontwikkelingen binnen Portaal, niet verder gekomen dan een conceptfase.

Bij de behandeling van het PRIL (Programma Ruimtelijke Investeringen Leiden) in de raadscommissie Ruimte en Regio van 20 juni 2013 is gevraagd te onderzoeken of corporaties en/of marktpartijen interesse hebben in de realisatie van sociale woningen op de westelijke Agnes-locatie binnen de condities van het project. Het college heeft voorgesteld de vraag uit te zetten bij (markt)partijen middels een marktconsultatie.

In deze consultatie zijn de mogelijke segmenten voor de westelijke Agnes-locatie meegenomen, te weten sociale woningbouw, middel dure huur, goedkope koop en/of starterswoningen. Deze marktconsultatie is in juli 2013 uitgevoerd. Aan deze marktconsultatie hebben 13 (zes ontwikkelende bouwers, één belegger, één makelaar en vijf corporaties) partijen meegedaan. Ten aanzien van de uitgevoerde marktconsultatie heeft de raad eind 2013 een besluit genomen (RV 13.0088). Op basis van dit besluit is een selectieprocedure opgestart voor een marktpartij die de (westelijke) Agnes-locatie gaat ontwikkelen. Het resultaat van de selectieprocedure is in de vorm van een uitvoeringsbesluit aan het college en de raad voorgelegd. Het college heeft op 14 januari 2014 een besluit genomen over dit uitvoeringsbesluit. De raad zal op 13 februari 2014 het uitvoeringsbesluit behandelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00047-0301_0009.jpg"

Afbeelding 2.5 Agnes-locatie West

Beoogde ontwikkeling

Op het westelijk deel van de Agnes-locatie worden maximaal 80 woningen gerealiseerd. Binnen deze 80 woningen is er een streven om 28 sociale woningen te realiseren. Dit aantal is gebaseerd op 20% van de in totaal 140 woningen die maximaal gerealiseerd mogen worden binnen het project Dieperhout. Aangezien de uitkomst van de markconsultatie wordt meegenomen in de selectieprocedure is de definitieve inrichting van de westelijke Agnes-locatie nog niet bekend. In het bestemmingsplan wordt daarom een uit te werken bestemming opgenomen voor deze locatie.

Stedenbouwkundige beschrijving van het plan

De ontwikkeling van de westelijke Agnes-locatie zal conform het Beeldkwaliteitplan Houtkwartier Leiden worden uitgevoerd (dit zal ook als uitwerkingsregel worden opgenomen), zodat de gewenste stedenbouwkundige kwaliteit zal worden gewaarborgd. Als gevolg van een nadere modelstudie (zie bijlage 1 Modelstudie bebouwingspercentage) is het maximale bebouwingspercentage vastgelegd op 60%.

Agnes-locatie Oost

Driestar College

Achtergrond

Het Driestar College heeft bij de gemeente een aanvraag ingediend voor een nieuw vervangend schoolgebouw voor 450 leerlingen. Het betreft de aanvraag van het Driestar College ex artikel 5 van de Verordening Voorzieningen Huisvesting Onderwijs gemeente Leiden (VVHO) met aanvraagnummer 2007.070. Op 19 december 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders het Programma en Overzicht onderwijshuisvesting voor het jaar 2007 vastgesteld (BW 06.1500). De aanvraag is opgenomen in het Programma 2007 en dat houdt in dat deze door de gemeenteraad is gehonoreerd.

In maart 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders tevens besloten dat de kavel ter plaatse van het Agnesgebouw aan de Kagerstraat, direct naast het Da Vinci College, is aangewezen voor nieuwbouw van het Driestar College inclusief de benodigde gymnastieklokalen. In het Programma 2008 heeft de gemeente conform wet- en regelgeving de voor nieuwbouw noodzakelijke grond om niet beschikbaar gesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00047-0301_0010.jpg"

Afbeelding 2.6: Agnes-locatie Oost

Beoogde ontwikkeling

Het Driestar College bouwt een school voor voortgezet onderwijs met een omvang die past bij een aantal van 450 leerlingen. Het Driestar College is een brede scholengemeenschap voor PrO, lwoo, vmbo, havo en vwo. De hoofdvestiging is in Gouda. Er zijn nevenvestigingen in Lekkerkerk en Leiden. Het bouwplan bestaat uit drie verdiepingen onderwijs. Het fiets- en scooterparkeren vindt plaats onder het schoolgebouw op het maaiveld niveau. Het schoolplein van het Driestar wordt geïntegreerd met een parkeervoorziening op het maaiveldniveau voor de sportaccommodatie en het Driestar.

Sportaccommodatie

Achtergrond

Er is geconstateerd dat in totaal zes nieuwe gymnastieklokalen voor de scholen in het Houtkwartier nodig zijn. Vanwege de uitvoering van het plandeel Dieperhout moeten drie gymnastieklokalen worden gesloopt. Daarnaast wordt het vrijstaande gymnastieklokaal van het Da Vinci College vervangen vanwege de ouderdom, matige kwaliteit en resterende levensduur. Het vijfde noodzakelijke gymnastieklokaal vervangt het nu in de Kikkerpolder aanwezige tijdelijke gymnastieklokaal. Het zesde gymnastieklokaal is noodzakelijk omdat op grond van de genormeerde behoefte zowel de basisschool Woutertje Pieterse, de school voor speciaal basisonderwijs de Vlieger, de school voor praktijkonderwijs het Waterland als ook de in het Houtkwartier gevestigde scholen voor voortgezet onderwijs binnen de verwijsafstand te weinig capaciteit hebben om hun behoefte aan lessen lichamelijke oefening te kunnen opvangen.

Vanaf 2004 zijn meerdere locaties in beeld gebracht om de noodzakelijke gymzalen te realiseren. Uiteindelijk is de oostelijke Agnes-locatie als mogelijkheid overgebleven tezamen met de Kikkerpolder. Uit het onderzoek van de Rekenkamercommissie naar de sportvoorzieningen komt daarnaast naar voren dat er in Leiden behoefte is aan een extra sporthal of meerdere sportzalen. Bij het Sportbedrijf Leiden is sprake van een geregistreerde vraag naar binnensportruimte vanuit meerdere sportverenigingen. Door de vier gymzalen in de oostelijke Agnes-locatie te combineren tot twee sportzalen kan met de bouw van de sportaccommodatie tevens in belangrijke mate tegemoet worden gekomen aan deze vraag. Op 4 april 2013 heeft de gemeenteraad het Kaderbesluit sportvoorzieningen Houtkwartier en Kikkerpolder goedgekeurd. De gemeenteraad is akkoord gegaan met het voorstel om in het Houtkwartier twee sportzalen te realiseren (capaciteit vier gymzalen) en in de Kikkerpolder één sportzaal (capaciteit twee gymzalen) ( RV 13.0023). Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State met betrekking tot het bestemmingsplan Leiden Noordwest, zal ten aanzien van de sportzaal in de Kikkerpolder een nieuw bestemmingsplanbesluit genomen moeten worden.

Stedenbouwkundige beschrijving van het plan

De bebouwing wordt gesitueerd langs de nieuw te realiseren ontsluitingsweg tussen de Kagerstraat en de Mariënpoelstraat. Om te voorkomen dat er een doorgaande autoroute onstaat kan deze straat alleen met een langzaamverkeersbrug met de Mariënpoelstraat worden verbonden. Deze straat vormt een heldere grens tussen de onderwijs en sport gebouwen aan de oostzijde en de woningbouw ontwikkeling aan de westzijde. Om deze grens te verduidelijken wordt er in de architectuur gezocht naar een verbindende plint bij het lesgebouw van de Driestar en de éénlaagse gevel van de overdekte parkeervoorziening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00047-0301_0011.png"

Afbeelding 2.7 Agnes-locatie Oost

Deze duidelijke afbakening van het bouwblok betekent niet dat er geen sprongen in de hogere volumes gemaakt kunnen worden. Vanuit het beeldkwaliteitplan moet er gezocht worden naar 'Bebouwing met een continu karakter met variatie'. De grotere volumes van de sportzalen liggen bewust terug ten opzichte van de straat. De straatwand langs de ontsluitingsweg wordt zo vriendelijker door de variatie in volumes, terwijl er op maaiveld niveau een helder profiel ontstaat. Een tweede voordeel hiervan is de duidelijke afbakening van de twee, op verschillende niveaus gelegen schoolpleinen van de Driestar en het Da Vinci College. De parkeervraag voor de Driestar en de sportvoorziening kan in de overdekte parkeervoorziening uit het zicht worden opgelost.

Ter plaatse van het lesgebouw grenst het hogere volume direct aan de ontsluitingsweg. De vormgeving van de plint en de verbindende functie ervan tussen het maaiveld en het bovengelegen volume van het lesgebouw verdient bijzondere aandacht in de verdere uitwerking. De entrees van het lesgebouw en de parkeervoorziening zijn gesitueerd aan de ontsluitingsweg. De kop van het lesgebouw zal worden voorzien van enkele bijzondere functies waardoor de school zich aan deze zijde zich kan profileren. Aan de oostzijde grenst het lesgebouw dicht op de gebouwen van het Da Vinci College. Hier is in het bestemmingsplan ruimte opgenomen om vanaf de eerste verdieping 3,5 meter overstek te maken richting het Da Vinci College. Deze ruimere bouwenveloppe maakt een courant onderwijsgebouw mogelijk op dit smalle kavel. Op het maaiveld ontstaat er een goede plek om fietsen droog te kunnen stallen.

De openbare groenzone langs de Poelwetering loopt door ter plaatse van de sportzalen. Er ontstaat nu conform het beeldkwaliteitplan een breed profiel waar ruimte is voor een wandelpad in de oeverzone. Ter plaatse waar de ontsluitingsweg aansluit op deze zone is een bijzondere openbare ruime die wordt geflankeerd door de trappen naar het speelplein en de entree van de sportgebouwen.

De bouwvolumes van de sportzalen liggen centraal in het bouwblok. Aan de Poelwetering zoeken ze de randen op van het bouwblok om het bouwblok te markeren. De hoeken blijven aan deze zijde wat meer open, terwijl deze aan de Kagerstraat duidelijk worden gemarkeerd. Op deze manier ontstaat er een wat meer informele overgang naar de Poelwetering waar er tevens ruimte is voor entrees en verblijfskwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00047-0301_0012.png"

Afbeelding 2.8 Agnes-locatie Oost

Het noordelijke volume van de sportzalen kan worden opgetild, zodat het Da Vinci College daaronder nog ruimte heeft voor de fietsen. Bewust is gekozen om het meest centraal gelegen volume op te tillen, zodat er een aflopend beeld richting de Poelwetering ontstaat.

De stedenbouwkundige inpassing in het Houtkwartier wordt gedragen door de oriëntatie op de ontsluitingsweg en de respectvolle behandeling van de groene zone aan de Poelwetering.

Diac-locatie

Achtergrond

Het huidige parkeerterrein P2, gelegen op de hoek van de Houtlaan en de Dieperpoellaan, maakt onderdeel uit van de te ontwikkelen ROC-locatie. Dit terrein is in erfpacht uitgegeven aan het Diaconessenhuis ten behoeve van parkeren en biedt ruimte voor 102 auto's.

Op 8 september 2011 heeft de raad besloten om het erfpachtrecht van het Diaconessenhuis voor parkeerterrein P2 op te zeggen met het oog op de geplande ontwikkeling van de ROC-locatie. Op 26 juni 2012 heeft het college een overeenkomst met het Diaconessenhuis vastgesteld waarin afspraken zijn gemaakt over het realiseren van een vervangende parkeervoorziening op het terrein van het Diaconessenhuis.

Op 14 februari 2012 heeft de raad het Beeldkwaliteitplan Houtkwartier Leiden vastgesteld. In dit plan wordt de gewenste beeldkwaliteit van de geplande ontwikkelingen en de kwaliteit van de wijk Houtkwartier als geheel beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00047-0301_0013.jpg"

Afbeelding 2.9 parkeervoorziening Diaconessenhuis

Beoogde ontwikkeling

Het bestemmingsplan maakt het mogelijk dat op het terrein van het Diaconessenhuis op de hoek Houtlaan / Dieperpoellaan een parkeergarage gerealiseerd kan worden voor ca. 240 auto's. De behoefte aan 240 parkeerplaatsen bestaat enerzijds uit 102 parkeerplaatsen ter vervanging van de bestaande parkeerplaatsen op parkeerterrein P2 en anderzijds uit 108 parkeerplaatsen ter vervanging van de bestaande parkeerplaatsen op parkeerterrein P1. Ca. 30 parkeerplaatsen worden extra gerealiseerd om de autonome groei op te vangen.

Er is voor deze locatie gekozen, omdat op de bestaande terreinen aan de Dieperpoellaan (voor bezoekers) en Zweilandlaan (voor werknemers) het niet mogelijk is om ca. 240 parkeerplaatsen te realiseren. Daarom is in dit bestemmingsplan een locatie opgenomen waar een parkeergarage mogelijk gemaakt wordt op één van de bestaande parkeerlocaties op het terrein van het Diaconessenhuis. Er is gekozen voor de locatie aan de Dieperpoellaan/Houtlaan (parkeerplaats P1), omdat de parkeerplaats P2, die komt te vervallen, een parkeerplaats voor bezoekers is. Vanuit het Diaconessenhuis is het gewenst om de parkeergarage voor bezoekers aan de voorzijde van het ziekenhuis te realiseren. De ontsluiting van deze locatie zal plaatsvinden aan de Houtlaan, zodat de verkeersdruk op de Dieperpoellaan vermindert met het oog op de geplande woningbouw.

Stedenbouwkundige beschrijving van het plan

De parkeergarage is zodanig gesitueerd dat een voetverbinding direct toegang biedt tot de Leidse Hout in het verlengde van het bestaande voetpad langs het Diaconessenhuis.

Deze parkeervoorziening wordt landschappelijk zo ingepast dat recht wordt gedaan aan de ruimtelijke beleving vanuit de Leidse Hout en de wandelroute langs de Dieperpoellaan. Dat gebeurt met een combinatie van groene hellingen tegen de voorziening aan in combinatie met strategisch geplaatst groen. Hierdoor is het hoofdgebouw van het Diaconessenhuis het dominante beeld aan de Leidse Hout en niet de parkeervoorziening. De relatie met de ingang van het Diaconessenhuis aan de Dieperpoellaan is optimaal door de mogelijkheid op de hoek een afdak te maken op het parkeerdek waar lift en trap in ondergebracht worden.

Verder ligt de contour van de garage aan de zijde van de Dieperpoellaan precies in het verlengde van de rooilijn van het Diaconessenhuis en aan de andere zijde loopt de contour van de garage parallel aan de weg (vanuit het terrein van het Diaconessenhuis richting Houtlaan), zodat er een stedenbouwkundig geheel ontstaat met de bebouwing naast de parkeergarage.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk gaat in op het beleidskader dat van belang is voor de functionele en ruimtelijke aspecten die worden vastgelegd in dit bestemmingsplan en waarbinnen de voorziene ontwikkelingen in het plangebied moeten passen. Het relevant beleid wordt per beleidsterrein weergegeven, waarbij onderscheid wordt gemaakt in de bestuurslagen Europees, nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk.

3.1 Ruimtelijk

3.1.1 Nationaal

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 is vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Milieu, vormt de nieuwe, overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. De SVIR 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig' vervangt een groot aantal beleidsstukken, waaronder de Nota Ruimte en diverse planologische kernbeslissingen. Specifieke structuurvisies met een hoger detailniveau, zoals het Structuurschema Elektriciteitsvoorziening III en het Nationaal Waterplan, blijven naast de SVIR bestaan.

Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’, over aan provincies en gemeenten. Alleen in de stedelijke regio’s rond de mainports Amsterdam en Rotterdam maakt het Rijk afspraken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen, rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk los. Er is enkel nog sprake van een ‘ladder’ voor duurzame verstedelijking (gebaseerd op de ‘SER-ladder’), die op 1 oktober 2012 is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. In het mobiliteitsbeleid komt de gebruiker centraal te staan en wordt de samenhang tussen de verschillende modaliteiten en tussen ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit versterkt.

Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, doormiddel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Er zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur.

Onderhavig bestemmingsplan is niet in strijd met de SVIR.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012)

In de realisatieparagraaf van de SVIR zijn per nationaal belang de instrumenten uitgewerkt die worden ingezet om de belangen te beschermen. Eén van de belangrijkste instrumenten is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is de juridische vertaling van de kaderstellende uitspraken die in de SVIR zijn geformuleerd en stelt beperkingen aan de besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen en werken op die manier door tot het niveau van de lokale besluitvorming. Bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming gevraagd. Dit moet met behulp van de ladder van duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro. Het Barro verwijst naar het Bro waarin geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik.

Duurzame verstedelijking (2012)

In het Besluit ruimtelijke ordening is sinds 1 oktober 2012 de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

  • 1. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
  • 2. kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).

In de Woonvisie Holland-Rijnland 2009-2019 is vastgesteld dat de gemeente Leiden een bouwopgave heeft van circa 4.500 woningen in de periode van 2008-2019. Hiermee is aangetoond dat het project Dieperhout, met de voorgenomen bouw van 140 woningen als onderdeel van voornoemd contingent, voorziet in een actuele regionale behoefte. Tevens wordt verwezen naar de vigerende provinciale Woning Behoefte Raming (WBR 2010). Deze heeft een looptijd tot 2025. Uitgaande van deze WBR2010, in relatie tot de nieuwbouwmonitor (waar de woningen uit onderhavig bestemming in opgenomen zijn), alsmede de tot nu toe gerealiseerde nieuwbouwwoningen, blijkt dat er een geprognosticeerd tekort is van circa 2000 woningen.

Aangezien binnen het plangebied onder meer voormalige schoollocaties binnen bestaand stedelijk gebied worden getransformeerd, wordt ook voldaan aan stap twee van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

Geconcludeerd wordt dat in onderhavige situatie sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling en het bestemmingsplan is daarmee dan ook in lijn met de regels zoals opgenomen in het Barro en Bro.

Conclusie

De in onderhavig bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen zijn in overeenstemming met het geldende nationale beleid.

3.1.2 Provinciaal en regionaal

Provinciale Structuurvisie "Visie op Zuid-Holland, Ontwikkelen met schaarse ruimte" (2010, jaarlijks geactualiseerd)

Op 2 juli 2010 is de structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland' vastgesteld door Provinciale Staten. In de structuurvisie worden de provinciale belangen benoemd en is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om deze belangen te behartigen. De structuurvisie is zelfbindend voor de provincie. Het toetsingskader voor gemeenten is uitgewerkt in de provinciale verordening. De kern van de structuurvisie is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. De structuurvisie wordt jaarlijks geactualiseerd.

Gestreefd wordt naar een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Goede bereikbaarheid en een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur zijn daarin kenmerkende kwaliteiten. In de structuurvisie is aangegeven welke zaken de provincie Zuid-Holland van provinciaal belang acht. Hiervoor zijn vijf integrale hoofdopgaven benoemd:

  • aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
  • duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
  • divers en samenhangend stedelijk netwerk;
  • vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
  • stad en land verbonden.

In de structuurvisie is de ruimtelijke hoofdstructuur van Zuid-Holland in het jaar 2020 vastgelegd. De hoofdstructuur wordt gevormd door drie eenheden: het stedelijk gebied in het westen en midden van de provincie, het landelijk gebied in het oosten, noorden en zuiden van de provincie en de Zuidvleugelgroenstructuur die het stedelijk netwerk en het landelijk gebied verbindt. Sturing vindt plaats op basis van ruimtelijke kwaliteiten en ruimtelijke functies, die op een kwaliteitskaart en een functiekaart in beeld zijn gebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00047-0301_0014.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00047-0301_0015.jpg"

Afbeelding 3.1 Uitsnede kwaliteitskaart Provinciale Structuurvisie

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00047-0301_0016.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00047-0301_0017.jpg"

Afbeelding 3.2 Uitsnede functiekaart Provinciale Structuurvisie

Het plangebied is op de Kwaliteits- en Functiekaart behorende bij de visie aangemerkt als Stads- en dorpsgebied met hoogwaardig openbaar vervoer. Het uitgangspunt voor de leef-, werk en woonomgeving voor dergelijke gebieden is bundeling van verstedelijking. Zuid-Holland richt zich op een betere relatie tussen infrastructuur en verstedelijking, het onderling afstemmen van de verschillende voorzieningen en intensivering van het stedelijk gebied, vooral in de invloedssfeer van hoogwaardig openbaar vervoer.

De beoogde ontwikkelingen zijn volledig in lijn met de Structuurvisie, doordat verschillende voorzieningen (verschillende woonvormen, zorg, onderwijs en sport) in een bestaand stedelijk gebied geïntensiveerd worden. De geplande ontwikkelingen wordt gerealiseerd op locaties waar nu ook al sprake is van bebouwing.

Verordening Ruimte (2010, jaarlijks geactualiseerd)
In de Verordening Ruimte zijn regels opgenomen waaraan gemeentelijke bestemmingsplannen moeten voldoen. Op basis van de provinciale belangen, zoals benoemd in de structuurvisie, zijn in de verordening voor diverse aspecten regelingen opgenomen. Er gelden onder meer regels voor de nieuwbouw van woningen, kantoren, bedrijventerreinen en detailhandel, voor agrarische bedrijven, voor de ecologische hoofdstructuur en voor molenbiotopen. De Verordening Ruimte wordt, net als de provinciale structuurvisie, periodiek geactualiseerd. De Actualisering 2012 is op 30 januari 2013 door Provinciale Staten vastgesteld. In deze actualisering zijn de hoofdlijnen, hoofdopgaven en provinciale belangen van het ruimtelijk beleid grotendeels ongewijzigd gebleven.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is een artikel opgenomen over de ladder van duurzame verstedelijking. Het is wenselijk om te benadrukken dat toepassing van de ladder ook een provinciaal belang is. In de actualisering 2012 is de toepassing van de "duurzaamheidsladder" op een centrale plek in de verordening gezet als algemeen uitgangspunt voor bestemmingsplannen.

In artikel 2 lid 2 wordt concreet bepaald dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een nieuwe ontwikkeling met wonen, bedrijven, zelfstandige kantoren, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen, rekening houdt met een aantal aspecten. Zo dienen locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand of stedelijk dorpsgebied te worden benut.

Bij onderhavige ontwikkelingen is hiervan sprake; door de geplande ontwikkelingen wordt de ruimte in het stedelijk gebied optimaal benut en wordt voldaan aan de provinciale eisen met betrekking tot duurzame verstedelijking. Te meer, omdat de geplande ontwikkelingen worden gerealiseerd op locaties waar nu ook al sprake is van bebouwing.

Onderhavig bestemmingsplan bevindt zich binnen de bebouwingscontouren zoals aangegeven in de Verordening Ruimte. Voor het plan zijn met name de regels van belang die betrekking hebben op waterkeringen, molenbiotopen, woningbouw en duurzame verstedelijking. In paragraaf 4.5 van deze toelichting wordt nader ingegaan op de aspecten omtrent water. In paragraaf 4.3.5 van de toelichting wordt ingegaan op de molenbiotopen en de gevolgen voor het plan. In paragraaf 3.2.1 wordt nader ingegaan op wonen en in paragraaf 3.1.1 is ander ingegaan op duurzame verstedelijking.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00047-0301_0018.png"

Afbeelding 3.3 Uitsnede Verordening Ruimte Bebouwingscontourenkaart

Regionale Structuurvisie Holland Rijnland (2009)

De gemeente Leiden maakt deel uit van de regio Holland-Rijnland. De Regionale Structuurvisie Holland-Rijnland is een beleidsdocument opgesteld door het samenwerkingsorgaan Holland-Rijnland. De regionale structuurvisie schetst, op een lager ruimtelijk schaalniveau dan de provinciale structuurvisie, een beeld van de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied dat zich uitstrekt tussen de gemeenten Noordwijk, Nieuwkoop, Rijnwoude en Voorschoten, waarin Leiden het stedelijke middelpunt is.

Op 24 juni 2009 is de Regionale Structuurvisie vastgesteld door het Algemeen Bestuur van Holland Rijnland. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) is sinds1 juli 2008 van kracht en verplicht gemeenten, provincies en het Rijk een structuurvisie vast te stellen voor hun grondgebied. Regio's zijn niet verplicht om een structuurvisie op te stellen, maar mogen dat wel. Dit houdt in dat de regionale structuurvisie geen wettelijk karakter heeft. Wel bindt de structuurvisie de deelnemende gemeenten om afspraken uit dit document uit te voeren. Als gemeenten van deze afspraken willen afwijken, moeten zij op regionaal niveau een oplossing vinden.

Het voornaamste doel van het beleid in de regionale structuurvisie is een juiste balans te vinden tussen het behoud van het unieke karakter van de regio, met haar bollenlandschap en historische kernen en steden, en de wenselijke toekomstige ontwikkelingen. Met de regionale structuurvisie hebben de Holland Rijnland-gemeenten de koers uitgezet voor de ruimtelijke inrichting van de gelijknamige regio. In de visie is een aantal keuzes gemaakt die de samenhang tussen de grote deelgebieden van de regio verbeteren: bollenstreek, kustzone, stedelijk gebied en Veenweide en Plassen.

In de Regionale Structuurvisie is gesteld dat tot 2020 circa 33.000 nieuwe woningen in de regio nodig zijn om aan de groeiende vraag naar woningen te kunnen voldoen. Daarnaast is vastgesteld dat de ontwikkeling van woningen vooral in het bestaande stedelijke gebied moet plaatsvinden (dat wil zeggen in de as Katwijk-Leiden, in het westelijke deel van de regio Holland-Rijnland).

Onderdeel van onderhavig bestemmingsplan is de realisatie van een diversiteit aan woningtypen binnen het bestaand stedelijk gebied. Hiermee wordt binnen bestaand stedelijk gebied stedelijke ontwikkeling verder geconcentreerd. De nieuwbouw van woningen zorgt tevens voor een kwaliteitsimpuls in de woningvoorraad. Daarnaast voorziet het plan, middels het Beeldkwaliteitplan, in een aanvulling op de groenvoorziening door de 'Groene Ruggengraat'. Hiermee past de ontwikkeling binnen de Regionale Structuurvisie.

Conclusie

De ontwikkelingen in onderhavig bestemmingsplan zijn in overeenstemming met het geldende provinciale en regionale beleid.

3.1.3 Gemeentelijk

Structuurvisie Leiden 2025 (2009, herzien in 2011)

Op 17 december 2009 heeft de Gemeenteraad de Structuurvisie Leiden 2025 vastgesteld. De structuurvisie is op 1 december 2011 herzien. De Oostvlietpolder heeft met deze herziening van de Structuurvise Leiden 2025 een "groene invulling" gekregen.

De Structuurvisie bouwt voort op het Structuurplan Boomgaard van Kennis en de in 2004 vastgestelde Ontwikkelingsvisie: Leiden stad van ontdekkingen. De Structuurvisie is hiervan de ruimtelijke vertaling. Daarnaast is bij het opstellen van de Leidse Structuurvisie gebruik gemaakt van de Regionale Structuurvisie van Holland Rijnland. De prioriteiten die in de Regionale Structuurvisie voor Leiden zijn benoemd, vormen het uitgangspunt van de Leidse Structuurvisie.

De Structuurvisie gaat uit van het bestaande beleid. Het is niet de bedoeling om oude discussies over te doen of nieuwe te starten. De uitgangspunten van Structuurvisie zijn de Ontwikkelingsvisie, het resultaat van de stadsgesprekken in 2004, en de Regionale Structuurvisie die het resultaat is van het regionale overleg over ruimtelijke prioriteiten voor de regio. Daarnaast zijn gesprekken gestart met partijen en partners in de stad om hun ruimtelijke ambities en verwachtingen voor de komende 15 jaar te inventariseren. Dat heeft geleid tot een Structuurvisie met de volgende ambities:

  • de historische binnenstad wordt beter op de kaart gezet;
  • het Bio Science Park en de kenniseconomie worden verder ontwikkeld;
  • de bereikbaarheid wordt verbeterd;
  • de groene en blauwe structuren in en rondom de stad worden versterkt en verbonden;
  • de kansen die zich in het Stationsgebied, Transvaal/Vondellaan en op De Waard aanbieden worden benut om met wonen en werken een bijdrage te leveren aan de versterking van de kennisstad.

In de structuurvisie wordt aandacht besteed aan een aantal gebieden met "hoogwaardig openbaar groen van belangrijke kwaliteit". Nabij het plangebied wordt het Bos van Bosman daartoe gerekend op wijkniveau. De Leidse Hout heeft een groter verzorgingsgebied en wordt meestal langer bezocht, vaak in het weekeinde of op een vrije (mid)dag. Dit park heeft ook een horecavoorziening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00047-0301_0019.jpg"

Afbeelding 3.4: Uitsnede structuurvisiekaart 'Structuurvisie Leiden 2025'

Het grootste deel van het plangebied nl. het Dieperhout project, waar de ROC-locatie en het westelijk deel van de Agnes-locatie toe behoren, is als nieuw te ontwikkelen woongebied aangegeven op de structuurvisiekaart (het gele vlak op de structuurvisiekaart). Voor wonen zet de structuurvisie in op het realiseren van kwalitatief hoogwaardige woningen voor de midden en hoge inkomens in het centrum-stedelijk woonmilieu.

Een deel van het plangebied (Agnes-locatie oostelijk deel, waar het Driestar College en de sportaccommodatie toe behoren, en de parkeervoorziening) ligt in een lichtgrijs gebied. Voor deze gebieden geldt dat het beleid dat is vastgelegd in structuurplan 'Boomgaard van Kennis' wordt bevestigd en met de structuurvisie opnieuw wordt vastgesteld.

De ontwikkelingen die onderhavig bestemmingsplan mogelijk maken, passen goed binnen de ontwikkelingswens van de structuurvisie. Daarnaast voorziet de planvorming in het versterken van de groenstructuur, mede door middel van de 'Groene Ruggengraat'. De voorgenomen ontwikkelingen zijn daarmee in lijn met de structuurvisie.

Boomgaard van Kennis (1995)

Het Structuurplan van Leiden 'Boomgaard van Kennis' is vastgesteld in 1995 en beschrijft in hoofdlijnen de meest gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Leiden. Het is bedoeld als sturingskader voor op te stellen bestemmingsplannen. De drie pijlers zijn de versterking van de kennisintensieve werkgelegenheid, het gebruik van de monumentale binnenstad en het bieden van gevarieerde woonmilieus. Ook hier is geconstateerd dat in het stedelijk gebied van Leiden nagenoeg geen ruimte meer is voor geschikte bouwlocaties. Bij het binnenstedelijk realiseren van (woning)bouwopgaven wordt dus gestreefd naar doelmatig ruimtegebruik en een verbetering van de stedenbouwkundige vervlechting en ruimtelijke kwaliteit.

De pijlers worden uitgewerkt aan de hand van de volgende thema's.

  • de stedelijke contour;
  • de stadsgebieden;
  • de stedelijke zones;
  • de groenstructuur;
  • de schaalniveaus;
  • de intensivering van functies;
  • fietsverkeer;
  • openbaar vervoer;
  • autoverkeer.

In het structuurplan wordt aandacht geschonken aan de belangrijke functie van de binnenstad. Deze binnenstad wordt gekenmerkt door een middeleeuwse en 17e eeuwse stadsplattegrond, omgeven door een groene singel, met daarbinnen een stelsel van grachten en een groot aantal monumenten.

Bij de inbreidingslocaties heeft het de voorkeur de stedenbouwkundige kwaliteit te versterken, bijvoorbeeld door duurdere woningen toe te voegen in wijken met relatief veel sociale huurwoningen. Dit komt het woonmilieu ten goede en draagt bij aan meer variëteit in woningtypes. Aandachtspunten zijn verder de dalende woningbezetting, de toenemende vergrijzing en het op peil houden van wooneenheden voor studenten. Door een toename aan leefstijlen en verscheidenheid in de samenleving dient Leiden te voorzien in voldoende gevarieerde woonmilieus.

In de nabijheid van het plangebied komen uiteenlopende woonmilieus voor. Het plan zelf voorziet in uiteenlopende woningtypes voor verschillende doelgroepen. Zo voorziet het plan in gestapelde woningen en grondgebonden woningen. Daarnaast wordt de groenstructuur verbeterd en worden de nieuwbouwwoningen gecombineerd met voorzieningen. Deze ontwikkelingen zijn in lijn met het structuurplan.

Conclusie

In het plangebied zijn woningen, zorg-gerelateerde voorzieningen, een school, een sportaccommodatie en een parkeergarage beoogd op een locatie die in de gemeentelijke structuurvisie is aangegeven voor een ontwikkelingsplan. Tevens zorgt het plan voor een intensiever gebruik van de ruimte en een verbetering van de groene structuur van het gebied. Hiermee is het plan in lijn met het gemeentelijk beleidskader.

Beeldkwaliteitplan Houtkwartier Leiden (2012)

Om de nieuwe ontwikkelingen goed te integreren in de omgeving is het Beeldkwaliteitplan Houtkwartier Leiden opgesteld (zie bijlage 2 Beeldkwaliteitplan Houtkwartier Leiden). Dit plan is op 11 oktober 2012 vastgesteld door de gemeenteraad. Het beeldkwaliteitplan is deels vervangend vastgesteld voor de thans vigerende Welstandnota en heeft daarmee doorwerking gekregen bij de toetsing van omgevingsvergunningen.

Het beeldkwaliteitplan biedt een raamwerk waarin de ruimtelijke samenhang en continuïteit wordt gewaarborgd in het Houtkwartier. In het raamwerk van het Houtkwartier is een aantal parallelle lijnen van belang: de Boerhaavelaan, de Mariënpoelstraat en de Kagerstraat. Deze structuur blijft gehandhaafd en wordt versterkt. Daarnaast stelt het beeldkwaliteitplan een nieuwe groene ruggengraat voor, die dwars op voornoemde lijnen staat en een verbinding vormt met de Leidse Hout.

Voor wat betreft de bebouwing zijn er per straat uitgangspunten geformuleerd die aansluiting zoeken bij de bestaande kwaliteiten. Dit heeft geleid tot de definitie van 7 principes van het Houtkwartier. Nieuwe ontwikkelingen moeten aan deze principes voldoen.

  • 1. Voordeuren zijn gericht op de openbare ruimte. De openbare ruimte is de identiteitsdrager van het Houtkwartier en daarom moet alle bebouwing georiënteerd zijn op de openbare ruimte.
  • 2. Parkeren vindt plaats aan het oog onttrokken op uitgeefbaar gebied, niet in de openbare ruimte. Nieuwe ontwikkelingen mogen de parkeerproblematiek niet verergeren en de auto mag niet verder het beeld in de openbare ruimte gaan domineren.
  • 3. Woningen hebben een voortuin, overige gebouwen een groene voorzone. Het groene karakter van de wijk wordt daarmee gewaarborgd.
  • 4. Materialisatie van de bebouwing is in baksteen. Het merendeel van de bebouwing in het Houtkwartier is gematerialiseerd in baksteen, door dit ook in nieuwe ontwikkelingen voor te schrijven wordt de eenheid in de wijk gewaarborgd.
  • 5. Bebouwing heeft een continu karakter met variatie. Het vooroorlogse deel van het Houtkwartier wordt gekenmerkt door een hoge mate van eenheid en een continu karakter met subtiele variatie, door middel van details. Deze details en de uitstraling van de bestaande bebouwing dient op een hedendaagse manier vertaald te worden in de nieuwe ontwikkelingen.
  • 6. Verbijzonderingen op de hoeken, die zijn georiënteerd op beide zijden. De hoeken zijn belangrijk in het beeld van de wijk, ze definiëren de verschillende onderdelen van het raamwerk. Blinde gevels en schuttingen komen niet voor. Gebouwen op de hoek zijn altijd tweezijdig georiënteerd.
  • 7. Kwalitatieve verbijzonderingen in hoogte. De bouwhoogten in het Houtkwartier sluiten aan bij de Hoogbouwvisie van de gemeente. Hierin staat dat het Houtkwartier een laagbouwgebied is met een maximale basishoogte van 15 meter met incidentele accenten tot 30 meter. De hoogteaccenten moeten een kwalitatieve verbijzondering opleveren. De hoogbouw moet in vorm en materiaal geheel aansluiten bij de continuïteit van de rest van het profiel en het Houtkwartier.

Het beeldkwaliteitplan heeft per straat karakteristieken aangegeven voor de openbare ruimte en de toekomstige bebouwing. Hierbij is met name de groene structuur van belang. De voor het bestemmingsplangebied relevante karakteristieken worden hiernavolgend samengevat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00047-0301_0020.jpg"

Afbeelding 3.5: groene structuur van de wijk

Karakteristieken relevant voor het plangebied

De Mariënpoelstraat wordt gekenmerkt door de Poelwetering. In de huidige situatie is slechts één oever van de Poelwetering openbaar toegankelijk, maar de ontwikkelingen in onderhavig bestemmingsplan maken het mogelijk een nieuwe openbare oever te creëren. Langs deze nieuwe openbare oever komt een wandelpad waarop de nieuwe woningen ontsloten zijn. Het water krijgt aan deze zijde een natuurvriendelijke oever. Bestaande bomen worden waar mogelijk behouden, zij versterken het lommerrijke karakter van de poelwetering. Daar waar de ruimte dit toelaat worden nieuwe bomen in diverse soorten aangeplant. De Mariënpoelstraat is een tweerichtingsverkeer erftoegangsweg met aan 1 zijde langsparkeren. De bomen in het trottoir worden behouden.

Karakteristiek voor de Kagerstraat is de dubbele bomenrij van lindes die op dit moment alleen aan het begin van de Kagerstraat te vinden is. Deze bomenrij wordt doorgezet tot aan de Zweilandlaan. Daarnaast wordt het profiel minder variërend van breedte. Alleen bij de overgang van één- naar tweerichtingsverkeer verandert de breedte van de rijbaan. Waar mogelijk wordt, zoals aan het begin van de Kagerstraat, aan twee zijden van de weg langsparkeren gerealiseerd.

De Faljerilstraat is een rustige woonstraat met karakteristieke bomen in het trottoir. Dit karakter dient behouden te blijven. De rijbaan is tweerichtingsverkeer, waar aan de zijde van de nieuwe ontwikkeling aan de noordzijde van de straat nieuwe langsparkeerplaatsen kunnen worden toegevoegd.

De nieuwe groene ruggengraat (die van de Dieperpoellaan, via de Kagerstraat naar de Eijmerspoelstraat en de Van Swietenstraat loopt) wordt de verbinding vanuit de wijk naar de Leidse Hout. De kenmerkende boomstructuur van gleditia's die bij het ziekenhuis te vinden is wordt doorgezet in de overige delen van de nieuwe groene ruggengraat. De rijbaan is tweerichtingsverkeer met aan één zijde parkeren. Vanuit het beeld gezien is het wenselijk om de bestaande dwarsparkeerplaatsen te vervangen voor langsparkeerplaatsen om zo de verharding van het profiel te verminderen en het groene karakter ven het profiel te versterken. Dit is gezien de huidige parkeerdruk echter nu nog niet mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00047-0301_0021.jpg"

Figuur 3.6: Groene ruggengraat

Conclusie

De stedenbouwkundige randvoorwaarden uit het Beeldkwaliteitplan zijn (daar waar jurdisch-planologisch gezien mogelijk) gehanteerd bij het opstellen van de regels en verbeelding van onderhavig bestemmingsplan. Volledigheidshalve wordt opgemerkt, dat in het kader van de zienswijzefase een hoogtedimensionering en een bezonningsstudie (zie bijlage 3 Hoogtedimensionering en bezonningsstudie) zijn uitgevoerd. Gebleken is dat de hoogteaccenten aansluiten bij de bestaande hoogtes rondom het plangebied. Daarnaast is qua bezonning gebleken, dat er geen verslechtering optreedt ten aanzien van de bestaande woningen. Alleen een deel van het Diaconessenhuis gelegen aan de Kagerstraat ondervindt op enkele momenten beschaduwing bij lage zonnestanden. Deze beschaduwing is aanvaardbaar.

Het Beeldkwaliteitplan is daarnaast deels vervangend vastgesteld voor de Welstandnota. Dit betekent dat de welstandsrelevante onderdelen van het Beeldkwaliteitplan het welstandskader vormen voor aanvragen om omgevingsvergunningen. Op deze wijze worden de gewenste welstandsaspecten van de beoogde ontwikkelingen gewaarborgd.

3.2 Sectoraal

3.2.1 Wonen
3.2.1.1 Regionaal

Regionale woonvisie Woonvisie Holland Rijnland

Holland Rijnland is een top woonregio en wil dat ook blijven. Daarom staan in de Woonvisie Holland Rijnland 2009-2019 belangrijke afspraken over wonen in de regio. Eén van deze afspraken is het toevoegen van circa 24.000 woningen aan de bestaande woningvoorraad in de periode 2008-2019. In deze visie is onder andere vastgesteld dat de gemeente Leiden een bouwopgave heeft van circa 4.500 woningen in de periode van 2008-2019. De in het plangebied beoogde woningbouw draagt in belangrijke mate bij aan deze bouwopgave.

Verder is in de regionale Woonvisie vastgelegd dat Leiden kan volstaan met 20% aan sociale woningen. Binnen deze 80 woningen is er een streven om 28 sociale woningen te realiseren. Dit aantal is gebaseerd op 20% van de in totaal 140 woningen die maximaal gerealiseerd mogen worden binnen het project Dieperhout.

Bij de behandeling van het PRIL 2013 - Het Perspectief 2013-2017 heeft de gemeenteraad een motie aangenomen om bij huidige ontwikkelingen in beginsel vast te houden aan de algemene afspraak inzake 20% sociale woningbouw. Indien vaststaat dat noch de in Leiden actieve corporaties en marktpartijen aan deze norm kunnen of willen voldoen, noch dat een combinatie van corporaties en marktpartijen daartoe bereid of in staat is kan er worden afgeweken van deze algemene afspraak.

3.2.1.2 Gemeentelijk

Nota Wonen 2020 'Leiden kijkt vooruit en pakt door'

Op 14 februari 2013 heeft de gemeenteraad de nota Wonen 2020 'Leiden kijkt vooruit en pakt door' vastgesteld. Deze nota vormt een beleidskader voor de keuzes in het woonbeleid.

De Stadsvisie Leiden, Stad van Ontdekkingen, de Sociaal Maatschappelijke Structuurvisie 2025 "Leven in Leiden" en de ruimtelijke Structuurvisie Leiden 2025 vormen het kader voor deze nota Wonen. Deze nota Wonen vormt op haar beurt weer het kader voor nieuwe prestatieafspraken met de woningcorporaties en voor de plannen voor renovatie en nieuwbouw.

Verbetering van de balans tussen vraag en aanbod, investeren in de kwaliteit van woning en woonomgeving en voldoende woningen voor hen die niet op de particuliere markt terecht kunnen: de lage en de middeninkomens. Dit zijn de drie hoofdopgaven die Leiden zich in de nieuwe nota Wonen stelt. Leiden is een aantrekkelijke woonstad met haar monumentale binnenstad, gevarieerde bevolking en goede voorzieningen. Om die aantrekkelijke stad te blijven moeten we doorgaan met investeren: afmaken van de bestaande woningprojecten en kijken naar nieuwe kansen. Vooruitzien en doorpakken is daarom het motto van deze nota, ook in tijden van crisis en bezuiniging. Dat is niet gemakkelijk en daarom staat samenwerking in deze nota centraal: samenwerking tussen en met woningcorporaties, beleggers, ontwikkelaars, huurders en zorgaanbieder om ook in zwaardere tijden te zorgen verbetering van woning en woonklimaat.

Met het project Dieperhout wordt geïnvesteerd in een verbetering van de kwaliteit van wonen en woonomgeving in Leiden.

3.2.2 Overig relevant beleid

Nota winkelen, wonen, welzijn en zorg (2009)

In de 'Nota wonen, zorg en welzijn' uit 2004 wordt een aantal ambities geformuleerd rond de combinatie van beleidsterreinen wonen, zorg en welzijn, te weten goed wonen, actieve participatie en eigen regie. Om aan deze ambities een invulling te geven is in 2008 de 'Nota winkelen, wonen, welzijn en zorg' geschreven. Hierin wordt een ruimtelijke invulling gegeven aan de genoemde ambities door het kiezen van zeven 'woonservicezones'. Voorzieningen voor wonen, welzijn, zorg en winkelen dienen zoveel mogelijk binnen deze woonservicezones geplaatst te worden. Bij het opstellen van bestemmingsplannen betekent dit dat locaties die een maatschappelijke functie (welzijnsvoorzieningen, zorgvoorzieningen) krijgen, liefst binnen 300 meter, maar max op 500 meter van de kern (= winkelcentrum) van de woonservicezone bevinden. Dit geldt ook voor nieuwbouw van levensloopgeschikte woningen (vaak appartementen, aanleunwoningen) en woonzorgcentra als die (gebieds)ontwikkeling overlapt met een woonservicezone. Dit betekent bijvoorbeeld niet dat buiten de woonservicezone geen appartementen gebouwd mogen worden, maar getracht moet worden deze zoveel mogelijk in, of zo dicht mogelijk bij de woonservicezone te bouwen (waar het gaat om ontwikkelingen in of rond een woonservicezone). Eensgezinswoningen zijn over het algemeen niet levensloopgeschikt: deze worden dus buiten de woonservicezone gebouwd. Het winkelcentrum is de kern van de woonservicezone en winkels (incl. horeca) liggen dan ook bij voorkeur in een woonservicezone (als die er in de buurt is).

Basis voor de keuze van de genoemde afstanden is hiervoor de afstand die een oudere of een minder valide persoon te voet kan afleggen.

Als woonservicezone zijn benoemd:

  • 1. Kooiplein e.o.
  • 2. Luifelbaan / Boshuizen
  • 3. Fortuinwijk / Wagnerplein
  • 4. Diamantlaan / De Robijn
  • 5. Merenwijk Centrum
  • 6. Stevensbloem e.o
  • 7. Meerburg e.o.

Het woonservicezone beleid geldt dus minder voor andere wijken dan die waarin de woonservicezones liggen: er is een aantal 'pluslocaties' die het waard zijn genoemd te worden en dus potentie hebben. In deze gebieden is een clustering van bepaalde faciliteiten aanwezig, evenwel is deze van een lager niveau dan in de woonservicezones. Waar mogelijk zal ook aandacht zijn voor de 'opplussing' van deze locaties. Voor andere dan de genoemde locaties geldt dat de gemeente een meer terughoudende rol zal aannemen, maar inspanningen van andere partijen zeker niet in de weg zal staan.

Concluderend kan worden gesteld dat onderhavig plangebied niet tot een woonservicezone behoort. In het bestemmingsplan worden tegenover het Diaconessenhuis zorg-gerelateerde functies mogelijk gemaakt. Deze zorg-gerelateerde functies kunnen derhalve als dienstig aan de Nota Winkelen, Wonen, Welzijn en Zorg gezien worden.

Sportnota "Verleiden tot bewegen"

Als opvolger van de sportnota Startschot die tot 2010 gold, is de Sportnota "Verleiden tot bewegen", bestaande uit de Kadernota 2013-2018 en het Sportaccommodatieplan 2013-2025 op 20 december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. Leiden wil een breed gedragen sportbeleid hebben waarbij sportplezier, gezondheid en sociale samenhang hoog in het vaandel staan. Voor iedereen moet het mogelijk zijn te bewegen of te sporten in georganiseerd en ongeorganiseerd verband. Doel is dat in 2016 75% (nu 64%) van de bevolking voldoet aan de beweegnorm conform het Olympisch Plan. Voldoende, goede en toegankelijke en goed over de stad verspreide sportvoorzieningen aansluitend bij de behoefte zijn hierbij een belangrijke voorwaarde. Dat vraagt om goed onderhoud van bestaande accommodaties en tijdige vervanging van verouderde voorzieningen door moderne. Verbetering van het sportaccommodatiebeleid wordt nagestreefd door het invoeren van een “gezonde” meerjaren investeringssystematiek waarbij zo goed mogelijk gebruik wordt gemaakt van de ruimtelijke mogelijkheden. Daarom is in het Sportaccommodatieplan een ruimtelijke visie op sportcomplexen/sportaccommodaties opgenomen.

Vanwege de beperkte financiële mogelijkheden en de weinige beschikbare en geschikte locaties wordt in het Sportaccommodatieplan waar mogelijk een win-win-situatie tussen onderwijs en sport gecreëerd om zowel de scholen goede faciliteiten te bieden voor onderwijs in lichamelijke oefening, als voor de sportverenigingen training- en wedstrijdmogelijkheden te bieden.

Conclusie

De sportaccommodatie die mogelijk wordt gemaakt in dit bestemmingsplan draagt bij aan het vergroten van het aanbod van maatschappelijke dienstverlening in Leiden. De sportaccommodatie kan ook voor meerdere doeleinden gebruikt worden. Tijdens schooltijden ten behoeve van bewegingsonderwijs en buiten schooltijden door sportverenigingen. Om tot een win-win situatie te komen worden twee vergrote sportzalen gerealiseerd, zodat naast het gebruik van de gymnastieklokalen door de scholen in de omgeving ook zaalsporten van de accommodatie gebruik kunnen maken.

3.2.3 Milieu

Nationaal Milieubeleidsplan 4 (2001)

In 2001 verscheen de kabinetsnota 'Een wereld en een wil: werken aan duurzaamheid', beter bekend als het vierde Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4). In dit beleidsplan licht het kabinet het te voeren milieubeleid toe. De belangrijkste doelstelling van het beleidskader is om van Nederland een duurzaam land te maken, waarin milieulasten worden verminderd. Daartoe stelt het marges op het gebied van CO2-uitstoot, luchtvervuiling, bodemvervuiling, geluidsoverlast en veiligheid. Een belangrijk speerpunt daarin is bijvoorbeeld de bevordering van het gebruik van alternatieve energiebronnen als wind- en zonenergie en het ontwikkelen van schonere vervoersmiddelen en productieprocessen.

Op het gebied van de ruimtelijke ordening stelt het Nationaal Milieubeleidsplan eisen aan de inrichting van het land, bijvoorbeeld met regelgeving over milieuzoneringen en het efficiënter inrichting van verkeersstromen om (auto)verkeer terug te dringen.

Milieubeleidsplan 2003-2010 en duurzaamheidsagenda 2010-2014 

Duurzaamheidsagenda Leiden en regionaal klimaatbeleid

Het algemene kader voor het milieu- en duurzaamheidsbeleid van de gemeente Leiden staat in de Duurzaamheidsagenda “Samenwerken en Verbinden”. De Duurzaamheidagenda Leiden kent een directe relatie met de ruimtelijke ordening waar het gaat om de doelstellingen voor duurzaam bouwen, duurzame inrichting van gebieden en duurzame stedenbouw. Ook het klimaatbeleid heeft een directe relatie met de ruimtelijke ordening. Daarom zijn ook de doelstellingen uit het Regionaal Klimaatbeleid Holland Rijnland relevant bij ruimtelijke ontwikkelingen. In het onderstaande is dit nader uitgewerkt.

Duurzame stedenbouw

Duurzame stedenbouw is vooral het inspelen op de kansen van de nieuwe bouwlocatie. Juist door in een vroegtijdig stadium aandacht te besteden aan de specifieke kenmerken en mogelijkheden van een bouwlocatie kan er voor gezorgd worden dat een aantrekkelijke woon- en voorzieningenomgeving ontstaat. De gemeente Leiden hanteert hiertoe het Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw (RBDS). Dit instrument is bedoeld om de milieuambities en andere duurzaamheidaspecten een volwaardige plaats te geven in de ontwikkeling van ruimtelijke plannen voor gebieden groter dan 1 hectare. Duurzaamheid is hierbij ruim gedefinieerd als 'People, Planet, Profit' (PPP). Dit betekent dat naast ambities op het gebied van milieu ook maatschappelijke/sociale en economische ambities een plek hebben gekregen in het beleid. Onderdeel van het RBDS is een ambitietabel.

DuBoPlus-Richtlijn

De gemeente Leiden hanteert als uitgangspunt bij bouwprojecten (woningbouw, utiliteitsbouw en de grond-, weg- en waterbouw voor zowel nieuwbouw als renovatie) de Regionale DuBoPlus Richtlijn 2008 als duurzaam bouwen-maatlat. De nagestreefde kwaliteit en duurzaamheid van het project kunnen op basis van een overeenkomst tussen de gemeente en de ontwikkelaar geborgd te worden.

Voor de woning- en utiliteitsbouw worden de duurzame prestaties berekend met het instrument de GPR-Gebouw, waarbij de resultaten worden gepresenteerd in een schoolcijfer (1 -10). Een 7 is de regionale norm. De ontwikkelaar informeert de gemeente met een GPR-Gebouw berekening (meest recente versie) of gelijkwaardig of aan de regionale ambitie wordt voldaan. Hiertoe ontvangt de ontwikkelaar van de gemeente een gratis sublicentie GPR-Gebouw. Voor de grond-, weg- en waterbouw geldt een maatregelenchecklist met vaste (altijd doen) en keuzemaatregelen. Aan de hand van deze maatregelenchecklist wordt de projectambitie samengesteld, geconcretiseerd en getoetst.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de omgevingsaspecten en milieuhygiënische aspecten die van belang zijn bij de ontwikkeling van een bestemmingsplan. Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient te worden verantwoord welke keuzes zijn gemaakt en wat de gevolgen van deze keuzes zijn. Hierbij is van belang dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

4.2 Archeologie

4.2.1 Beleidskader

Europees en nationaal

Wet op de Archeologische Monumentenzorg (2007)
In 1992 werd in Valetta door de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen het 'Europees Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed', beter bekend onder de naam 'Verdrag van Malta', ondertekend.

De wet tot goedkeuring van het verdrag is aangenomen door het Nederlands parlement en op 9 april 1998 in het Staatsblad gepubliceerd. Na enkele malen uitstel is het wetsvoorstel in april 2006 door de Tweede Kamer aangenomen en in december van dat jaar door de Eerste Kamer bekrachtigd. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is op 1 september 2007 in werking getreden.

Met de nieuwe Wet op de Archeologische Monumentenzorg is het accent komen te liggen op het streven naar het behoud en beheer van archeologische waarden in de bodem (in situ) en het beperken van (de noodzaak van) archeologische opgravingen. Uitgangspunt van het nieuwe beleid is tevens het principe 'de verstoorder betaalt'. Bij het voorbereiden van werkzaamheden die het bodemarchief kunnen verstoren (zoals de aanleg van een weg, een nieuwe woonwijk, een bedrijventerrein), dient onderzocht te worden of daardoor archeologische resten verstoord kunnen worden (dat kan bijvoorbeeld door booronderzoek of sleuvenonderzoek - beide na een gedegen bureauonderzoek).

Als uit het onderzoek blijkt dat er archeologische waarden aanwezig zijn en deze niet ter plaatse behouden kunnen blijven, dan dient de initiatiefnemer van het werk de kosten die gepaard gaan met het opgraven en conserveren van de plaats te dragen.

Met de introductie van de nieuwe wet zijn de kerntaken en bestuurlijke verantwoordelijkheden van gemeenten veranderd. Eén van de belangrijkste consequenties is, dat gemeenten een centrale rol is toegekend in de bescherming van archeologisch erfgoed. In de wet is bepaald, dat gemeenten door inzet van een planologisch instrumentarium het archeologisch belang dienen te waarborgen. Bescherming van het archeologisch erfgoed kan onder meer vorm krijgen door in bestemmingsplannen regels ter bescherming van bekende en te verwachten archeologische waarden op te nemen.

Provinciaal beleid

Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich, conform het Rijksbeleid en de WAMZ op het behouden van archeologische waarden op de plaats waar de waarden zijn aangetroffen. Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient onderzoek te worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden in het plangebied.

Gemeentelijk

Nota Cultureel Erfgoed Leiden (2005)

Het archeologisch beleid van de gemeente Leiden - vastgelegd in de Nota Cultureel Erfgoed, vastgesteld door de raad op 20 december 2005 - is er op gericht de in de grond aanwezige archeologische waarden zoveel mogelijk te behouden. Wanneer dat niet mogelijk blijkt moet de aanwezige archeologie veilig worden gesteld door middel van opgravingen.

De gemeente Leiden heeft een rijk bodemarchief. In de afgelopen decennia is bij tientallen opgravingen vastgesteld dat het onderzoek van de archeologische resten die in de bodem verborgen liggen, één van de belangrijkste bronnen van kennis over de bewoningsgeschiedenis van de regio rondom Leiden vormt. De doelstelling van het gemeentelijk archeologiebeleid is om de archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen. De erosie van het bodemarchief is ondanks alle inspanningen tot behoud van archeologische resten immers nog steeds erg groot. Dit betekent dat bij toekomstige ontwikkelingen verstoring van de diepere ondergrond uit archeologisch oogpunt zoveel mogelijk dient te worden vermeden. Waar dit niet mogelijk is, zal in de gebieden waar waardevolle, informatieve archeologische resten verloren dreigen te gaan, voorafgaand aan de geplande bodemingreep verantwoord onderzoek dienen plaats te vinden.

Leiden heeft negen verschillende 'waarderingsgebieden', waar verschillende regimes gelden naar aanleiding van de archeologische waarde of de archeologische verwachtingswaarde.

Voor acht waarderingsgebieden wordt in opzet dezelfde planregel gebruikt, waarin een omgevingsvergunningstelsel is opgenomen. De verschillen tussen de waarderingsgebieden zitten in de oppervlakten en diepte van bodemverstoring vanaf wanneer een "omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden" dient te worden aangevraagd. Voor 'Waarde - Archeologie 1' geldt de aanlegvergunningsplicht niet, omdat het een beschermd archeologisch rijksmonument betreft, waarop de regels van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn. Voor verstoring van de bodem op die locaties is een monumentenvergunning vereist.

De negen waarderingsgebieden zijn:

Waarde archeologie 1   Archeologisch rijksmonument  
Waarde archeologie 2   Gebied van archeologische waarde
binnen de singels  
Waarde archeologie 3   Gebied van archeologische waarde
buiten de singels  
Waarde archeologie 4   Gebieden met een hoge archeologische verwachting binnen de singels  
Waarde archeologie 5   Gebieden met een hoge archeologische verwachting buiten de singels  
Waarde archeologie 6   Gebieden met een middelhoge archeologische verwachting  
Waarde archeologie 7   Gebieden met een lage archeologische verwachting  
Waarde archeologie 8   De Romeinse Limeszone, bescherming conform de Verordening Ruimte  
Waarde archeologie 9   AMK-terreinen, bescherming conform de Verordening Ruimte  

Het plangebied ligt op grond van de archeologische waardenkaart binnen het gebied 'Waarde archeologie 6' (zie onderstaande afbeelding). Dit betreft derhalve gronden met een middelhoge archeologische verwachting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00047-0301_0022.jpg"

Afbeelding 4.1: Uitsnede archeologische waardenkaart

4.2.2 Situatie plangebied

In 2010 en 2011 zijn in het plangebied een drietal archeologische onderzoeken uitgevoerd (zie bijlagen 3 Archeologisch onderzoek en 4 Aanvullend archeologisch onderzoek). Deze onderzoeken beslaan een groot deel van het plangebied. Inmiddels zijn de grenzen van het plangebied enigszins bijgesteld, maar de resultaten van het uitgevoerde onderzoek zijn nog altijd representatief. Uit de onderzoeken is gebleken dat de toplaag van het gehele plangebied bestaat uit een geheel verstoorde laag met een dikte van minimaal 1,5 meter. Hieronder is komklei aangetroffen, dat reikt tot circa 2,8 tot 3,0 m onder maaiveld. Het laaggelegen komgebied vormde in het verleden een ongunstige vestigingslocatie en bovendien is tijdens het veldonderzoek geconstateerd dat de bodem tot diep in de klei is verstoord. Onder de klei is veen aanwezig dat op veel plaatsen geërodeerd is. Directe aanwijzingen dat het veen geschikt is geweest voor bewoning, in de vorm van een veraarde toplaag, zijn niet aangetroffen. Ook zijn geen archeologische indicatoren in het veen aangetroffen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00047-0301_0023.jpg"

Afbeelding 4.2: verstoringen archeologisch onderzoek

Conclusie

Gezien de landschappelijk ongunstige ligging, de hoge mate van erosie alsmede het ontbreken van archeologische resten zijn in het bestemmingsplan geen regels opgenomen ter bescherming van archeologische waarden.

Melding toevalsvondst

Ingeval toch archeologische resten worden aangetroffen dient dit op grond van artikel 53 van de Monumentenwet onmiddellijk te worden gemeld aan de Minister van OC&W, door tussenkomst van de Unit Monumenten en Archeologie van de gemeente. De vondst dient gedurende 6 maanden, te rekenen vanaf de datum van de melding, ter beschikking te worden gesteld of gehouden voor wetenschappelijk onderzoek

Waarneming archeologie

Indien in het plangebied de bodem wordt verstoord, kan het voorkomen dat tijdens of na de werkzaamheden een archeologische waarneming plaatsvindt. Deze waarneming wordt verricht als onderdeel van de gemeentelijke onderzoeksagenda en wordt uitgevoerd door een archeoloog van de gemeente Leiden. De kosten van dit onderzoek komen niet voor rekening van de initiatiefnemer. De initiatiefnemer dient op grond van artikel 57 van de Monumentenwet wel de gelegenheid te bieden tot het uitvoeren van deze werkzaamheden. De initiatiefnemer meldt de aanvang van de werkzaamheden dientengevolge uiterlijk drie weken van tevoren aan de gemeente Leiden.

4.3 Cultuurhistorie

4.3.1 Beleidskader

Nationaal

Besluit ruimtelijke ordening

In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. In een bestemmingsplan moet een paragraaf worden opgenomen met “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden”. Naast archeologische waarden moeten ook cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk worden meegewogen bij de voorbereiding van bestemmingsplannen.

Monumentenwet (1988)

Een deel van het culturele erfgoed wordt beschermd via de Monumentenwet (1988). Deze wet geeft het Rijk de mogelijkheid om objecten met een leeftijd hoger dan 50 jaar aan te wijzen als rijksmonument. Rijksmonumenten worden wettelijk beschermd via het vergunningenstelsel en bij restauratie zijn financiële middelen beschikbaar. De Monumentenwet geeft daarnaast de mogelijkheid tot aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten. Onder stads- en dorpsgezicht worden groepen van onroerende zaken bedoeld die een bijzondere eigenschap hebben en in welke zich één of meer monumenten bevinden. Daarnaast is ook de bescherming van archeologische monumenten geregeld in de Monumentenwet.

De Monumentenwet richt zich vooralsnog voornamelijk op objectbescherming. Wijzigingen in het monumentenstelsel zijn aangekondigd door het Rijk maar zijn nog niet omgezet in wetgeving. Wel is duidelijk dat verankering van cultuurhistorie in ruimtelijke ontwikkelingen door middel van de ruimtelijke ordening een belangrijke rol zal gaan spelen. Wanneer het gewenst is dat monumenten gebruikt worden voor het stimuleren van ontwikkelingen, zal de gemeente andere instrumenten een rol moeten laten spelen. De Monumentenwet geeft aan gemeenten de vrijheid om zelf monumenten aan te wijzen en een monumentenlijst op te stellen. Een gemeentelijk monument mag jonger zijn dan 50 jaar.

Gemeentelijk

Nota Cultureel Erfgoed Leiden (2005)

In december 2005 heeft de gemeente Leiden de Nota Cultureel Erfgoed vastgesteld. Daarin is in 43 beleidsvoornemens het Leids erfgoedbeleid vastgelegd voor de periode 2005 - 2015. Centraal in de nota staat het uitgangspunt dat cultuurhistorie een plaats moet krijgen in ruimtelijke ontwikkelingen als inspiratiebron. Cultuurhistorie is een belangrijke drager van kwaliteit en identiteit voor alle delen van de stad. Met het onderkennen van de waarde van cultuurhistorie voor ruimtelijke ontwikkelingen is ook het behoud van deze waarden gediend aangezien een goede functie het behoud van waarden op de lange duur waarborgt. Om dit te bereiken dient een cultuurhistorische paragraaf deel uit te maken van alle nieuwe bestemmingsplannen (beleidsvoornemen 2).

Naast de aanwijzing van gemeentelijke monumenten hanteert de gemeente Leiden nog het instrument van Beeldbepalende Panden. Doel daarvan is de bijdrage aan de beeldkwaliteit van de openbare ruimte door de aanwezige historische bebouwing te borgen. De aanduiding en bescherming van de beeldbepalende panden wordt, indien relevant, geregeld in het betreffende bestemmingsplan. De bescherming strekt zich niet uit tot het interieur van de betreffende panden maar heeft alleen betrekking op het volume, de hoofdvorm en het aanzicht. In de welstandsnota zijn aanvullende criteria opgenomen die toezien op de kwaliteit van materiaal en detaillering van de straatgevels en het dak.

Monumentenverordening en monumentenlijst (2009)

De gemeente Leiden hanteert de Monumentenverordening 2009. Deze verordening geeft regels over hoe om te gaan met gemeentelijke monumenten. De bescherming van de monumenten is geregeld in de Monumentenwet of de gemeentelijke verordening.

4.3.2 Monumenten of beeldbepalende panden

Binnen het plangebied zijn geen monumenten of beeldbepalende panden gelegen.

4.3.3 Beschrijving van het plangebied

Algemene achtergrond

Het plangebied is onderdeel van de uitbreiding in de Wederopbouwperiode (1945 – 1969) van het Houtkwartier. Door de uitbreidingen van het LUMC aan de noordzijde van de binnenstad en de bouw van een nieuw universitair onderzoekscentrum langs de Wassenaarseweg, worden in de jaren na 1945 ook in deze wijk functies ondergebracht die een relatie hadden met de universiteit. Daarnaast kent de wijk een opvallend groot aantal schoolgebouwen voor voortgezet onderwijs. Leiden heeft ook na de oorlog nog een relatief grote arbeidersbevolking. In deze periode gaat de overheid zich realiseren dat het verzorgen van vakopleiding voor deze bevolkingsgroep van groot belang is. Een groot aantal ruime schoolgebouwen is het gevolg van dit inzicht. Een eenvoudige en stoere bouwtrant met zichtbare betonconstructies wordt vaak toegepast voor dergelijke scholen. Door de beschikbare ruimte in het stadsdeel ten zuidoosten van de Leidse Hout verrijst hier een groep van deze grote gebouwen. Gezamenlijk vormen de scholen op de Dieperhoutlocatie een belangrijk onderdeel van het bestand wederopbouwscholen in Leiden. Naast de woningbouw zijn de scholen een belangrijk gebouwtype uit deze periode. De naoorlogse babyboom komt in Leiden relatief laat op gang. Daardoor wordt het bouwen van nieuwe scholen in eerste instantie uitgesteld. Als gevolg daarvan moeten er vervolgens in de jaren '60 halsoverkop veel nieuwe scholen worden gebouwd. Door de onderwijshervormingen van de afgelopen en komende jaren zullen veel van deze scholen uit de wederopbouwperiode leeg komen te staan. Een groot deel staat op de nominatie om gesloopt te worden.

Op basis van een door de gemeente, Monumenten & Archeologie, uitgevoerde inventarisatie ('De school, een sieraad der gemeente'), waarin scholen uit de bouwperiode 1850-1965 zijn opgenomen, heeft de Monumentenselectiecommissie een selectie gemaakt van dertig scholen die in aanmerking kunnen komen voor aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument op grond van de Monumentenverordening 2008. De twee scholen in het plangebied vormen een onderdeel van deze inventarisatie.

Stedenbouwkundige waarden

In en vlak naast het plangebied staan drie schoolgebouwen uit de Wederopbouwperiode: de Uitgebreid Technische School 'Mathesis Scientiarum Genitrix' (Dieperpoellaan 2, 1967), de Meisjes HBS 'Louise de Colligny' (Kagerstraat 7, 1962) en de Middelbare Meisjesschool 'Sint Agnes' (Eijmerspoelstraat 3, 1965). De scholen staan bij elkaar in een parkachtige omgeving. Schoolgebouwen en omringende groenstructuur stammen uit dezelfde periode. Door de relatieve rust en schone lucht werd een dergelijk groepering gezien als bevorderlijk voor het welzijn van de leerlingen. Door de vergelijkbare schaal van de gebouwen passen ze goed binnen de daarvoor gerealiseerde groenstructuur.

Architectonische waarden

De drie scholen zijn alle drie redelijk gaaf bewaarde voorbeelden van Wederopbouwarchitectuur. Het soort onderwijs dat op de Technische school MSG werd gegeven is goed te herkennen in het gebouw. De grote werkplaatshal in het centrum van het gebouw is daarvan een duidelijk voorbeeld. Het technisch onderwijs komt ook tot uiting in de stoere haast fabriekachtige architectuur. Het trappenhuis heeft een bijzonder ontwerp waarbij de wanden volledig verglaasd zijn en alleen worden ondersteund door twee grote verticale metalen H-balken buiten het gebouw. De monumentale kunst is ook in de sfeer van het technisch onderwijs. Een reliëf met H-balken verbindt exterieur en interieur bij de verglaasde hoofdingang. Buiten staat een bronzen sculptuur op sokkel. Deze school heeft als bijzonderheid dat de instelling is voortgekomen uit het 18e eeuws Leidse genootschap tot bevordering van de wiskunde Mathesis Scientiarum Genitrix. Na het verplicht stellen van wiskundeonderwijs in de 19e eeuw ging het genootschap zich toeleggen op het technisch vakonderwijs.

De beide meisjesscholen zijn anders van karakter. De architectuur van HBS Louise de Colligny van stadsarchitect Koch heeft een meer toegankelijker en rijkere vormgeving. De bakstenen wanden zijn versierd met speklagen van beton. De vensters zijn groot en hadden een decoratieve geleding. Bij een latere vervanging van de ramen is dit grotendeels gewijzigd. Het waardevolle interieur is grotendeels gaaf bewaard en zorgvuldig uitgevoerd met betegelde vloeren en kolommen en gelakte houten wanden en kasten. Opvallend zijn de fraaie aula met een keramiek wandkunstwerk en een groot glas-in-loodvenster, beide uit de ontstaanstijd. Buiten staat bij de ingang een bronzen beeld op sokkel.

De MMS Sint Agnes van Oerle, Schrama en Bos is eveneens een vrij gaaf en groot schoolgebouw voor het middelbaar onderwijs. Hier is de architectuur strakker dan bij de HBS. De ingangspartij en de gestapelde gymnastieklokalen zijn in het oog lopende elementen van dit ruim opgezette schoolgebouw. Het interieur met klasindeling en tegelvloeren is deels bewaard. In de school bevindt zich een keramiek wandkunstwerk uit de ontstaanstijd.

Conclusie

Op basis van een door de gemeente Leiden uitgevoerde inventarisatie ('De school, een sieraad der gemeente'), waarin scholen uit de bouwperiode 1850-1965 zijn opgenomen, heeft de Monumentenselectiecommissie een selectie gemaakt van dertig scholen die vermoedelijk in aanmerking komen voor aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument op grond van de Monumentenverordening 2008. De twee scholen in het plangebied vormen een onderdeel van deze inventarisatie van schoolgebouwen in Leiden.

Bij de afweging of de panden worden aangewezen als beschermd gemeentelijk monument dienen alle belangen te worden afgewogen. Daarbij spelen, naast de monumentale waarden van het pand, de maatschappelijke belangen en de belangen van de eigenaar, in dit geval de gemeente, een rol.

In het onderhavige geval is aan het belang van de ontwikkeling van woningen, zorgvoorzieningen, onderwijs en sportvoorzieningen in het plangebied een zwaarder gewicht toegekend, dan aan het belang om het pand aan te wijzen als beschermd gemeentelijk monument. Op 12 oktober 2010 heeft het college van burgemeester & wethouders daarom besloten om van beide scholen geen beschrijving te laten maken. Tegelijk met het kaderbesluit voor de ontwikkeling van het project Dieperhout heeft het College op 12 april 2012 dan ook het besluit genomen om niet over te gaan tot aanwijzen van beide scholen als beschermd gemeentelijk monument, waardoor beide scholen ten behoeve van de realisatie van de geplande ontwikkelingen op termijn gesloopt kunnen worden.

4.3.4 Beschermd stadsgezicht

Het plangebied bevindt zich niet in een gebied dat aangewezen is als beschermd stadsgezicht.

4.3.5 Molenbiotoop

Beleidskader

Provinciaal

In de op 2 juli 2010 door Provinciale Staten vastgestelde Verordening Ruimte is in artikel 13 regelgeving opgenomen voor de omgeving van traditionele molens. Het gaat in dit kader om het garanderen van de vrije windvang en het zicht op de molen. Dit betekent dat beperkingen moeten worden gesteld aan de hoogte van bebouwing en beplanting. Onderscheid wordt in de verordening gemaakt tussen molens met een normale molenbiotoop en molens met een bijzondere molenbiotoop. De categorie 'molens met een bijzondere molenbiotoop' omvat enkele incomplete molens, opnieuw opgebouwde molens en verplaatste molens. Hiervoor hebben gemeenten meer beleidsvrijheid om af te wijken van de provinciale regels.

De molenbiotoop van gewone molens heeft een omvang van 400 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen. In de verordening is bepaald waaraan bestemmingsplannen moeten voldaan voor wat betreft de maximale hoogte van nieuwe bebouwing en beplanting. Voor het bepalen van de maximale bouwhoogte is onderscheid gemaakt in molens die binnen de bebouwingscontour van het stedelijk gebied zijn gelegen en molens die daarbuiten zijn gelegen. afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00047-0301_0024.jpg"

Afbeelding 4.3: Molenbiotopen binnen en nabij het plangebied

Situatie windvang plangebied

In het plangebied zijn de molenbiotopen van twee molens aanwezig: de Maredijkmolen en Molen De Herder. In 2010 heeft de provincie Zuid-Holland alle molens en bijbehorende molenbiotopen geïnventariseerd (Molenbiotoopinventarisatie Zuid-Holland 2010). Per molen is een biotooprapport met bijbehorende kaarten opgesteld. Voor de Maredijkmolen (biotooprapport 34) en molen De Herder (biotooprapport 29) geldt dat in de bestaande situatie al sprake is van windbelemmering als gevolg van de bestaande bebouwing en voornamelijk van de aanwezige begroeiing. De inpassing van de ontwikkelingswensen zullen gezien de ruimtelijke opgaven effect hebben op de molenbiotoop.

Voor een gedeelte van het plangebied (het plandeel tussen de Kagerstraat en de Poelwetering) geldt dat er ingevolge het kaderbesluit van de gemeenteraad d.d. 12 april 2011(RV 11.0034) reeds besloten is tot aanpassing van de opgave van drie stedenbouwkundige accenten van 30 meter naar twee stedenbouwkundige accenten van 20 en 25 meter. De molenbiotopen hebben een belangrijke rol gespeeld in het ontwikkelingsproces van het bestemmingsplan Dieperhout e.o., waarbij er nauw overleg heeft plaatsgevonden met de provincie Zuid-Holland. Zo zijn de gewenste ontwikkelingen opgeschoven buiten de 100 meter-contour en is er gekozen voor een gegradeerde opbouw in bouwhoogtes.

Naast de eerder genoemde aanpassingen in de bouwopgave, zijn tevens een aantal aanpassingen voorzien met betrekking tot het bestaande groen. In het groenontwerp rondom de geplande bebouwing is rekening gehouden met de molenbiotoop in de keuze voor groen. Zo blijven aan de zijde van de geplande bebouwing de bomen tussen het geplande wandelpad en de watergang grotendeels gehandhaafd. Dit zijn grotendeels bosschages, die in de toekomst met het oog op de molenbiotoop worden beheerd als hakhout. De bomen tussen het toekomstige wandelpad en de geplande bebouwing zullen plaats maken voor de bouw. Voor dit groen geldt ook dat in het kader van de molenbiotoop meer openheid gewenst is. Voorgesteld wordt dan ook dat het geplande hakhout langs het hierboven genoemde deel van de Poelwetering hier doorgetrokken wordt. De aanleg van deze wandelroute heeft een gunstig effect op de molenbiotoop van de Maredijkmolen, omdat een groot deel van de nu aanwezige bomen gekapt zal worden t.b.v. de aanleg van het wandelpad en de realisatie van het bouwprogramma. Ook de zichtlijn richting de Maredijkmolen en molen De Herder verbetert als gevolg hiervan

Het college van burgemeester en wethouders heeft in 2009  het besluit algemene beleidsuitgangspunten molenbiotopen vastgesteld (B&W 09.1253). Het gaat om de molenbiotopen van Maredijkmolen, Stadsmolen, Kikkermolen en Roodenburgermolen (alle rijksmonumenten). Met betrekking tot de Maredijkmolen zijn groenbeheermaatregelen getroffen ten dienste van de molenbiotoop. Ten aanzien van de in 2009 gemaakte groenbeheerafspraken is al veel gerealiseerd. Door het Sportbedrijf van de gemeente Leiden is de aanwezige beplanting op de kop van het parkeerterrein verwijderd; door Stedelijk Beheer zijn bomen, niet zijnde eiken op de kop van de Zweilandlaan en Oegstgeesterweg verwijderd en is de onderbegroeiing onder de eiken op de koppen van de Zweilandlaan en Oegstgeesterweg teruggezet. Tevens zijn de populieren voor de praktijkschool verwijderd.

Adviesbureau Peutz heeft onderzoek gedaan (rapportnummer WK 15534-1-RA-001 d.d. 19 februari 2013, zie bijlage 6 Onderzoek Molenbiotoop) naar de windvang van de Maredijkmolen en Molen De Herder als gevolg van de voorgenomen ontwikkelingen.

Windvang Maredijkmolen

Door de beperkte hoogte van het wiekenkruis van de Mardeijkmolen vindt door vrijwel alle geplande bouwdelen tot 400 meter afstand een overschrijding plaats van de maximaal toegestane bouwhoogte van de molenbiotoop. In de bestaande bebouwingssituatie alsmede in ruimere mate in de mogelijke situatie volgens het vigerende bestemmingsplan is eveneens sprake van een zekere overschrijding van de maximale hoogte zoals toegestaan volgens de molenbiotoop.

Uitgaande van de langjarige windstatistiek zoals berekend voor de molenlocatie bedraagt het windaanbod uit de sector corresponderend met de geplande bebouwing in het plangebied 13% van het totale windaanbod van de Maredijkmolen. Circa 22% hiervan valt binnen de grenswaarden waarbij molenbedrijf mogelijk is. Het gaat daarbij om 266 uren per jaar, dit komt overeen met 3,0% van de tijd. De geplande bebouwing heeft ten opzichte van een onbelemmerende situatie derhalve maximaal 3,0% van de tijd invloed op de windvang van de Maredijkmolen. De werkelijke invloed, in vergelijking met een bebouwingssituatie die is toegestaan volgens de molenbiotoop alsmede rekening houdende met de bestaande cq mogelijke bebouwing en beroeiing binnen deze sector, waarbij reeds een zekere overschrijding van de biotoop plaatsvindt, zal in de praktijk ruim lager uitvallen. De bouwhoogte van de geplande parkeervoorziening valt binnen de toegestane bouwhoogte volgens de molenbiotoopformule en is derhalve niet meegenomen in deze berekening.

Windvang Molen De Herder

De molenbiotoop van molen De Herder wordt in een relatief kleine sector van 4° overschreden door het 25 meter hoge bouwdeel (tot 400 meter afstand). rekening houdend met de gestelde grenswaarden van de molen is 0,6% van de tijd sprake van een invloed op de draaimogelijkheden. Door de afstand tussen het bouwwerk en de molen zal de werkelijke invloed lager uitvallen. De bouwhoogte van de overige bouwdelen valt binnen de maximaal toegestane hoogte van de molenbiotoop De Herder.

De genoemde percentages voor beide molens (die in de praktijk lager zullen uitvallen) zijn derhalve niet aan te merken als een onevenredige verslechtering van de molenbiotopen.

Verzoek ontheffing Verordening Ruimte molenbiotopen

Op 9 juli 2013 heeft de gemeente Leiden aan de provincie Zuid-Holland verzocht om ontheffing te verlenen van de Verordening Ruimte met betrekking tot de molenbiotopen van de Maredijkmolen en molen De Herder. Aanleiding van het verzoek is het feit dat binnen de betreffende molenbiotopen onvoldoende mogelijkheden zijn om de effecten van de ontwikkelingen op de molenbiotopen volledig te compenseren. Onderdeel van dit verzoek is een pakket voorgestelde compensatiemaatregelen voor de inrichting en beheer van de openbare ruimte rond de Maredijkmolen (zie bijlage 7 Maatregelen inrichting en beheer openbare ruimte rond de Maredijkmolen).

De provincie Zuid-Holland heeft geconstateerd dat het voorgestelde compensatieplan voldoet aan de uitgangspunten van de Verordening Ruimte en dat geen sprake is van strijdigheid met het beleid van de provincie inzake de molenbiotoop. De ontwikkelingen in het plangebied kunnen daarom zonder ontheffing van de Verordening Ruimte ontwikkeld worden (zie bijlage 8 Reactie provincie Zuid-Holland inzake molenbiotoop).

Conclusie

Concluderend kan worden gesteld dat de ontwikkelingen in onderhavig bestemmingsplan, mede door het voorgestelde compensatieplan, in lijn zijn met de regels zoals opgenomen in de Verordening Ruimte voor wat betreft de molenbiotoop.

4.3.6 Landgoedbiotoop

Het toetsingskader betreft de landgoedbiotopencontouren zoals opgenomen in de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland. De dichtstbijzijnde landgoedbiotoop betreft Oud-Poelgeest. De contour hiervan is weergegeven in onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00047-0301_0025.png"

Afbeelding 4.4: Ligging landgoedbiotoop Oud Poelgeest.

Geconcludeerd wordt dat het plangebied Dieperhout e.o. niet binnen de contour van een landgoedbiotoop valt, zoals vastgelegd in de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland.

4.4 Milieu

4.4.1 Bodem

Landelijk wettelijke kader

Wet ruimtelijke ordening

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen regels stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent voor de bodem (grond en grondwater) dat de bodemkwaliteit en de voorgenomen bestemming met elkaar in overeenstemming dienen te zijn. Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt middels een historisch onderzoek eventueel aangevuld met een bodemonderzoek bepaald. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

In de Wabo staat dat een omgevingsvergunning, voor het bouwen op een vermoeden van ernstig verontreinigde grond, pas in werking treedt nadat:

  • er is vastgesteld dat er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging;
  • het bevoegd gezag heeft ingestemd met het saneringsplan;
  • er een melding is gedaan van een voornemen tot saneren.

Wet bodembescherming (Wbb)

Als er sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan gelden de regels van de Wet Bodembescherming. In de Wbb is een saneringsdoelstelling bepaald (het saneren naar de functie) en een saneringscriterium.

Besluit bodemkwaliteit (Bbk)

Het Besluit bodemkwaliteit geeft de lokale bevoegde gezagen de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen hun gebied actief te gaan beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe bouwprojecten, zoals woningen en wegen. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd.

In het besluit staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie.

Lokaal bodembeleid

Leiden heeft geen van landelijke beleid afwijkende bodembeheerbeleid vastgesteld. Dat betekent dat het generieke beleid uit het Besluit bodemkwaliteit van kracht is.

In het kader daarvan is door B&W van Leiden (B&W besluit 12.06900, 3 juli 2012) een bodemfunctie-klassenkaart met bijbehorende toelichting vastgesteld.

Het toepassen van grond moet onder de generiek regels voldoen aan twee aspecten:

  • toe te passen grond moet (op bodemkwaliteitsklasse niveau) gelijk of beter van kwaliteit zijn dan de ontvangende bodem
  • toe te passen grond moet altijd gelijk of beter van kwaliteit zijn dan de voor die plaats door B&W vastgestelde bodemfunctieklasse.

Het eerste aspect borgt dat de bodem ter plaatse niet achteruit gaat (stand still), het tweede dat de bodem past bij het beoogde gebruik (duurzaamheid).

Situatie plangebied

Binnen het plangebied zijn de volgende bodemonderzoeken uitgevoerd:

  • a. “Kagerstraat 7”, verkennend bodemonderzoek van UDM west B.V., kenmerk 10050187, d.d. 21 juli 2010 (zie bijlage 9).
  • b. “plan Dieperhout”, verkennend bodemonderzoek van UDM West B.V., kenmerk 11050099, d.d. 3 mei 2011 (zie bijlage 10)
  • c. “plan Dieperhout”, nader bodemonderzoek van UDM West B.V., kenmerk 11050175, d.d. 27 juni 2011 (zie bijlage 11)
  • d. “toekomstige parkeergarages Houtlaan 55”, IDDS, kenmerk 1109D552/DBE/rap1, d.d. 31 oktober 2011 (zie bijlage 12)

De belangrijkste resultaten van de onderzoeken zijn hieronder beschreven.

Ad a)

De grond en het grondwater zijn hier niet of licht verontreinigd. Tijdens het onderzoek zijn geen asbestverdachte materialen op het maaiveld en in de bodemmonsters waargenomen. De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot het nemen van vervolgstappen. De locatie is geschikt voor het beoogde gebruik.

Ad b)

Het bodemonderzoek heeft betrekking op de locaties aan de Houtlaan, Dieperpoellaan, Eijmerspoelstraat en de Kagerstraat. Uit de zintuiglijke waarnemingen is gebleken dat plaatselijk zwakke tot matige bijmengingen aanwezig waren met baksteen en lichte bijmenging met puin. Nergens werden duidelijke aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van dempingmateriaal. Ook werden nergens op of in de bodem aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van asbesthoudende materialen en/ of andersoortige verontreinigingen. De ondergrondse tank en de verontreiniging met brandstofproducten nabij de Eijmerspoelstraat 3 zijn niet meer aanwezig. Ter plaatse van de vijver aan de Eijmerspoelstraat 3 is geen duidelijke sliblaag waargenomen.

Uit de chemische analyse van de grondmonsters is gebleken dat op sommige locaties verhoogde gehalten kwik, lood, nikkel, kobalt, minerale olie, PAK en PCB's aanwezig zijn. Ter plaatse van het parkeerterrein van het ziekenhuis is in de grond een sterke verontreiniging met PAK aangetoond. Naar aanleiding daarvan is een nader onderzoek naar de ernst en omvang van de verontreiniging uitgevoerd. Zie hiervoor het gestelde onder ad c).

Ad c)

Het nader bodemonderzoek is verricht om inzicht te krijgen in de herkomst en omvang van de PAK-verontreiniging.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00047-0301_0026.png"

Afbeelding 4.5: Verontreinigingen met PAK rond de hoek Dieperpoellaan/ Houtlaan

Uit de resultaten blijkt dat de bodem binnen het plangebied op één deellocatie is verontreinigd met PAK. Deze verontreiniging is te relateren aan een oud riool (1940 - 1960). Binnen een deel van het tracé zijn wisselende PAK-gehaltes aangetoond. Door de Milieudienst wordt aangenomen dat het gehele tracé is verontreinigd met PAK. Uitgegaan wordt van 128 m3 matig tot sterk met PAK verontreinigde grond (lengte 32 meter, breedte circa 4 m, over een van diepte van 1 tot 2 m-mv) Er is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.

Ad d)

Ter plaatse van de toekomstige parkeergarage blijkt dat de bodem uit zand (vanaf het maaiveld tot circa 1,5 m-mv) en klei (vanaf circa 1,5 - 3,5 m-mv) bestaat. Uit de resultaten van de AP04 keuring blijkt dat de vrijkomende grondstromen niet zijn verontreinigd. De grond is vrij toepasbaar.

Tevens is het grondwater onderzocht voor de voorgenomen onttrekking. Uit de gegevens blijkt dat enkele lozingsparameters verhoogd zijn aangetoond. Vooralsnog worden geen problemen verwacht met het lozen van bronneringswater op het riool. Dit is mede afhankelijk van het te verwachten debiet.

Conclusie

Binnen de ontwikkelingslocatie zijn diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. Uit de resultaten blijkt dat alleen ter plaatse van de parkeerplaats van het ziekenhuis aan de Houtlaan sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging met PAK. Deze bevindt zich op circa 1 tot 2 meter beneden maaiveld. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling op de ROC-locatie, waarbij hier een woonbestemming zal worden gerealiseerd, worden sanerende maatregelen getroffen. Deze bestaan uit het isoleren dan wel verwijderen van de verontreiniging. De kosten voor het verwijderen van de bodemverontreiniging zullen gefinancierd worden uit de 'Bestemmingsreserve bodemsanering'. Hierover heeft de gemeenteraad een besluit genomen op 14 februari 2013.

Tijdens sloopwerkzaamheden van het Agnescollege in het najaar van 2013 zijn twee (onbekende) ondergrondse tanks aangetroffen. Deze tanks zijn conform de hiervoor geldende regelgeving verwijderd.

Adviesbureau Adverbo heeft ter plaatse van het Agnesgebouw nadere onderzoeken uitgevoerd naar de gemiddelde milieukundige kwaliteit van de grond, het grondwater en de waterbodem (rapport 130558-DM van 7 november 2013, zie bijlage 13, rapport 130-587-DM van 20 november 2013, zie bijlage 14 en onderzoek 13.10.3760.2645 van 19 december 2013, zie bijlage 15).

Op basis van de resultaten van het onderhavige onderzoek wordt geconcludeerd, dat er milieuhygiënisch geen belemmeringen te verwachten zijn voor de voorgenomen nieuwbouw. De conclusie dat de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik blijft ongewijzigd.

4.4.2 Geluidhinder

Landelijke wet-/regelgeving en beleid

Wet geluidhinder

Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan is het conform de Wet geluidhinder (Wgh) noodzakelijk dat er aandacht wordt besteed aan de akoestische situatie.

Als een plangebied geheel of gedeeltelijk binnen de onderzoekszone van een verkeersweg, een spoorweg, of een gezoneerd industrieterrein valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen (bijvoorbeeld scholen en ziekenhuizen) binnen die geluidszone. Een bestemmingsplan kan pas worden vastgesteld indien de geluidbelasting op nieuwe geluidgevoelige functies voldoet aan de voorkeursgrenswaarden genoemd in de Wgh, of indien een besluit is genomen om hogere waarden vast te stellen. Voor dit laatste geeft de Wgh een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde kan worden vastgesteld, dienen eerst maatregelen onderzocht te worden om de geluidbelasting terug te dringen.

Voor wegen die deel (gaan) uitmaken van een 30 km-gebied geldt dat akoestisch onderzoek in principe niet uitgevoerd hoeft te worden op grond van de Wgh. In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan het in sommige gevallen, zoals bij drukke 30 km wegen, toch nodig zijn om de akoestische situatie in kaart te brengen, om te beoordelen of het een goede locatie is voor een geluidgevoelige functie.

Met betrekking tot industrielawaai geldt dat alleen een geluidszone moet worden vastgesteld voor een bedrijventerrein waarop grote lawaaimakers mogen worden gevestigd. Dit is in onderhavig bestemmingsplan echter niet aan de orde.

Lokale wet-/regelgeving en beleid

Geluidnota Leiden 2004

Leiden heeft in 2004 de Geluidsnota Leiden vastgesteld. Met deze geluidsnota wordt voor het eerst het gemeentelijk geluidbeleid, ook het gedeelte zoals dat al jaren wordt uitgevoerd, formeel vastgelegd. Het nieuwe geluidsbeleid maakt lokaal differentiëren mogelijk en levert zo een passend geluidsniveau per gebied op.

Richtlijnen voor het vaststellen van Hogere waarden Wet geluidhinder 

De Omgevingsdienst West-Holland voert namens de aangesloten gemeenten de hogere waarde procedure uit. Het bestuur van de Milieudienst heeft richtlijnen vastgesteld, die de Milieudienst gebruikt als kader bij het beoordelen van verzoeken van gemeenten om een hogere waarde. Deze richtlijnen hanteren 5 dB lagere normen dan het maximum dan wat op grond van de Wet geluidhinder mogelijk is. Deze richtlijn sluit daarmee aan bij het Milieubeleidsplan van de aangesloten gemeenten.

Geluidskaart Leiden (2012), actieplan Leiden (2013)

In het kader van de EU-richtlijn Omgevingslawaai heeft Leiden een geluidskaart en actieplan gemaakt om de situatie met betrekking tot geluidsproductie in beeld te brengen. De richtlijn richt zich vooral op het vaststellen, beheersen en waar nodig gewenst verlagen van geluidsniveaus in de leefomgeving. Het toepassingsgebied beperkt zich tot een aantal gedefinieerde geluidsbronnen, te weten weg- en railverkeer en luchtvaart van een zekere omvang, alsmede specifieke vastgelegde industriële activiteiten.

Uit de geluidskaarten blijkt dat er in Leiden een relatief beperkt deel van de bevolking blootgesteld is aan ernstige geluidhinder. Het binnenstedelijk wegverkeer vormt verreweg de belangrijkste bron. Leiden wil de geluidbelasting door wegverkeer terugbrengen door in de eerste plaats maatregelen aan de bron te nemen. Dat zijn maatregelen die leiden tot minder verkeer en tot verkeer dat minder geluid produceert. Daarnaast streeft de gemeente Leiden naar het zoveel mogelijk realiseren van stille wegdekken op knelpuntsituaties. Dit zal voornamelijk plaatsvinden op het moment dat een wegdek aan vervanging toe is.

Spoorweglawaai leidt in Leiden ook tot ernstige geluidhinder, maar de prioriteit daarvan is duidelijk ondergeschikt aan die van wegverkeer. Het geluid van bedrijven vormt in Leiden over het algemeen geen knelpunt. Vliegtuiglawaai wordt in Leiden wel als bron van geluidhinder ervaren, veroorzaakt door vliegverkeer van en naar de luchthaven Schiphol.

De maatregelen om deze hinder te reduceren vallen buiten de competentie van de gemeente. Daarom komen deze maatregelen in het actieplan niet aan de orde.

Situatie plangebied

Adviesbureau Peutz heeft de akoestische situatie vanwege wegverkeerslawaai en industrielawaai, ter hoogte van geplande (geluidsgevoelige) woningen en onderwijslokalen in beeld gebracht. De resultaten van het onderzoek zijn vastgelegd in het rapport O 15215-1-RA-006, d.d. 8 januari 2014 (zie bijlage 16 Akoestisch onderzoek). Tevens is de mogelijke verandering van het akoestische klimaat in de omgeving vanwege de planontwikkeling onderzocht.

Ten behoeve van het onderzoek zijn akoestische rekenmodellen opgesteld waarmee de te verwachten geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer, het Diaconessenhuis en de schoolpleinen van het Da Vinci College en het Driestar College is bepaald.

Wegverkeerslawaai

Vanwege het wegverkeer op de Houtlaan, Kagerstraat (50 km/uur-deel) en de Dieperpoellaan zal de geluidbelasting op de gevels van de geplande woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschrijden tot maximaal respectievelijk 53, 58 en 55 dB. Aangezien maatregelen tot het terugdringen van de geluidbelasting redelijkerwijs niet zijn te treffen, wordt voor deze woningen een hogere waarde vastgesteld, conform criteria en voorwaarden uit de Richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden.

Woningen waarvoor een hogere waarde nodig is dan 53 dB beschikken bij voorkeur over ten minste één stille zijde. Zowel een buitenruimte als de geluidgevoelige ruimten (met name woon- en slaapkamers) worden niet aan de hoogstbelaste zijde gesitueerd.

Door de planontwikkeling zelf zal de verkeersintensiteit op omliggende wegen niet in die mate toenemen dat er een merkbare verhoging van het geluidniveau op zal treden.

Industrielawaai

Diaconessenhuis

Uit onder meer de beoordeling vanuit Bedrijven en Milieuzonering is gebleken, dat de luchtbehandelingsinstallaties van het Diaconessenhuis zorgen voor een grotere milieubelasting voor wat betreft geluidhinder dan wat de richtafstanden aangeven (zie ook paragraaf 4.4.5). Uit de aanvullende rapportage van bureau Peutz (O 15215-2-RA-003 d.d. 3 april 2013), welke als bijlage aan het hoofdrapport O 15215-1-RA-006 is gevoegd, blijkt dat bron- en overdrachtsmaatregelen getroffen kunnen worden. Deze akoestische maatregelen zijn verwerkt in een aanvraag om een omgevingsvergunning, die op 11 januari 2013 is verleend (kenmerk Wabo 122124 / 635004 OLO). Hierdoor vormt het geluid van het Diaconessenhuis geen belemmering meer.

Da Vinci College en Driestar College

Het geluidniveau van pauzerende scholieren op de schoolpleinen is uitgesloten van toetsing aan de grenswaarden van het Activiteitenbesluit. Er vindt daarom een beoordeling plaats in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Het optredende geluidimmissieniveau is een goede parameter voor deze ruimtelijke toets.

Teneinde zorg te dragen voor een goed akoestisch woonklimaat, dienen de woningen op ten minste 20 m afstand te worden gerealiseerd. Hierbij zal uitgaande van een geluidwering van de gevels van de geplande woningen van ten minste 30 dB(A) voor stemgeluid sprake zijn van een aanvaardbaar akoestisch binnenklimaat. De geplande woningbouw bevindt zich op voldoende afstand.

Sportaccommodatie

Zowel de geplande woningbouw als de woningen aan de Marienpoelstraat bevinden zich op voldoende afstand. In het rapport van Peutz wordt geadviseerd om in het bestemmingsplan een minimale geluidwering van de gevels van de sportaccommodatie voor te schrijven van 35 dB om zo een akoestisch aanvaardbare situatie te garanderen met betrekking tot de omringende scholen. Als alternatief daarop zou middels een akoestisch onderzoek kunnen worden aangetoond, dat voldaan wordt aan de geluidsgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit en ter plaatse van de scholen het equivalente geluidsniveau op de gevels van de scholen gedurende 1 minuut (Leq,1min) ten hoogste 35dB(A) voor muziekgeluid en 45 dB(A) voor stemgeluid bedraagt. In het akoestisch onderzoek dienen de onderwijsvoorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'onderwijs' daarbij als geluidgevoelige locatie voor toetsing aan voornoemde geluidgrenswaarden te worden meegenomen.

Conclusie

Gelet op het voorstaande zijn de voorgenomen ontwikkelingen uitvoerbaar voor wat betreft het aspect geluidhinder.

4.4.3 Luchtkwaliteit

Landelijk beleid en regelgeving

Op basis van hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer is het nodig een planontwikkeling te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden, met als doel om alle overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen op te lossen. Het NSL omvat een omvangrijk pakket maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren.

In het NSL is gewaarborgd dat vanaf 11 juni 2011 aan de Europese grenswaarden voor fijn stof (PM10) wordt voldaan, en vanaf 1 januari 2015 aan de Europese grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2). Tot deze momenten heeft Nederland uitstel gekregen van de Europese unie om aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof te voldoen.

Een ruimtelijke ontwikkeling kan vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit doorgang vinden indien wordt voldaan aan één van de volgende punten:

  • a. Er is geen sprake van normoverschrijding;
  • b. Er is per saldo sprake van een verbetering (saldo-benadering);
  • c. Het project draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit;
  • d. Het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Alleen projecten die 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Een project draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de 3% grens niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Dit criterium is een 'of-benadering', wanneer een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit.

De 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.

Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)

De 'Wet luchtkwaliteit' vormt de Nederlandse uitwerking van de Europese normen voor de luchtkwaliteit. Op grond van de Europese regelgeving moet vanaf 2005 overal in Europa worden voldaan aan de grenswaarde voor fijn stof. Voor stikstofdioxide geldt de grenswaarde vanaf 2010. In ons land is het niet gelukt om overal aan de grenswaarden te voldoen. Daarom heeft Nederland om uitstel verzocht. Op 7 april 2009 heeft de Europese Commissie het gevraagde uitstel gegeven. De jaargemiddelde norm voor fijn stof moet uiterlijk in juni 2011 gehaald zijn en de daggemiddelde en jaargemiddelde norm voor NO2 uiterlijk op 1 januari 2015. Om deze normen te halen is een maatregelenpakket opgesteld, dat in een samenwerkingsprogramma van de rijksoverheid en de lagere overheden wordt uitgevoerd. Dit pakket wordt het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) genoemd. Het NSL is op 1 augustus 2009 van kracht geworden en vormt de kern van de Wet luchtkwaliteit. Het NSL is een bundeling van alle ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit 'in betekenende mate' verslechteren en alle maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het Rijk coördineert het programma. Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in besluiten (algemene maatregelen van bestuur) en ministeriële regelingen. Hiervan is het volgende van belang.

Besluit gevoelige bestemmingen

Met het Besluit gevoelige bestemmingen wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale wegen en rijkswegen beperkt. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof en stikstofdioxide. Gevoelige bestemmingen zijn gedefinieerd als gebouwen met de bijbehorende terreinen van scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen en vergelijkbare functies. Woningen worden hier niet toe gerekend. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitonderzoek nodig is, namelijk 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg.

Wanneer in de onderzoekszone de grenswaarden voor fijn stof of stikstofdioxide (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen. Dit wordt bereikt door op zo'n plek de vestiging van de gevoelige bestemming niet toe te staan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10 % van het totale aantal blootgestelden toegestaan.

Regionaal beleidskader

Regionaal beleidskader Duurzame Stedenbouw

Het Regionaal beleidskader Duurzame Stedenbouw (RBDS) gaat voor luchtkwaliteit uit van de ambitie van de Duurzaamheidsagenda 2011-2014. Deze ambitie is, dat op het merendeel van de plaatsen waar mensen wonen, sporten of anderszins langdurig verblijven, de concentratie aan luchtverontreinigende stoffen in 2011 beduidend lager is dan de toegestane grenswaarden.

Regionaal Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit

In het Regionale Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit Zuid Holland is een aantal maatregelen ingebracht, die in de regio Holland Rijnland worden uitgevoerd. Deze maatregelen zijn opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De uitvoering van deze maatregelen worden gecoördineerd door de Omgevingsdienst West-Holland.

Situatie plangebied

Gezien de voorgenomen plannen zal met name de nieuwbouw van de woningen voor een extra verkeersaantrekkende werking zorgen. Aangezien de grens voor Niet In Betekende Mate (NIBM) voor woningbouw ligt op 1500 woningen bij één ontsluitingsweg en voor kantoorlocaties op 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij één ontsluitingsweg ligt, zijn de gevolgen voor de luchtkwaliteit "niet in betekende mate". Er hoeft daarom niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Er is formeel geen nader onderzoek nodig.

Om toch inzicht te hebben in de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging op de drukste en daarmee meest relevante ontsluitingswegen als gevolg van het plan, zijn de concentraties uit de digitale monitoringstool, die behoort bij het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) gebruikt. Voor wat betreft de regio Holland Rijnland zijn in deze tool de verkeersgegevens van de RVMK opgenomen. In de monitoringstool zijn concentraties opgenomen voor de komende jaren 2015 en 2020. In de geactualiseerde verkeerstudie van Megaborn (Gld1308-01, 16 december 2013) zijn in tabel 3 de intensiteiten van de jaren 2015 en 2025 gegeven. Voor een worst-caseberekening is uitgegaan van 2015 inclusief bouwprogramma, hieruit volgt het effect van de ontwikkeling in Dieperhout op de autonome ontwikkeling in vergelijking met die uit de digitale monitoringstool. De resultaten zijn weergegeven in onderstaande tabel. In 2025 zal de luchtkwaliteit beter zijn dan in 2015 aangezien de motorvoertuigen steeds schoner worden.

  NO2 (µg/m3)
monit. Tool
NSL2013  
NO2 (µg/m3)
Toename op basis van verkeersgeg. Megaborn  
NO2 (µg/m3)
totaal  
PM10 (µg/m3)
monit. Tool
NSL2013  
PM10 (µg/m3)
Toename op basis van verkeersgeg. Megaborn  
PM10 (µg/m3)
totaal  
Situatie 2015  
Warmonderweg noorden van Van
Slingelandlaan  
27,0   0,06   27,1   23,5   0,01   23,5  
Warmonderweg
Zuiden van Van
Slingelandlaan  
25,9   0,06   26,0   23,1   0,01   23,1  
Oegstgeester- weg aansl. Groene
Maredijk  
26,5   0,51   27,0   23,1   0,11   23,2  
Oegstgeester- weg
noorden van
Boerhaavelaan  
26,8   0,51   27,3   23,3   0,11   23,4  
Oegstgeester- weg zuiden van
Boerhaavelaan  
26,5   0,51   27,3   23,1   0,11   23,2  
Rijnsburgerweg
tussen Warmon-
Derweg en Antonie Duyckl.  
27,5   0,68   28,2   23,5   0,13   23,6  
Rijnburgerweg
tussen Kagerstr.
en rotonde  
27,2   1,18   28,4   23,4   0,22   23,6  
Rijnburgerweg
zuiden van rotonde  
29,8   0,40   30,2   24,5   0,07   24,6  
Wassenaarse- weg ter hoogte van rotonde   27,5   0,43   27,9   23,5   0,07   23,6  
Norm       40       40  

Tabel: Gehaltes stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in 2015 (zonder zeezout aftrek) op basis van de monitoringstool behorende bij het NSL2013 en rapport Megaborn (Gld1308-01, 16 december 2013)

Voor zwevende deeltjes (PM2,5) geldt met ingang van 1 januari 2015 een grenswaarde voor de bescherming van de gezondheid van de mens van 25 microgram per m3, gedefinieerd als jaargemiddelde concentratie. In het NSL wordt voorzien in maatregelen om de grenswaarde voor PM10 te halen. Die maatregelen zijn tevens gericht op het voldoen aan de grenswaarde voor PM2,5 . Indien nodig wordt in het NSL voorzien in specifieke maatregelen om aan de PM2,5 grenswaarde te voldoen en te blijven voldoen met ingang van genoemde datum. Daarom vindt vóór 2015 geen toetsing aan deze grenswaarde plaats, ook niet indien een besluit betrekking heeft op een project dat ook na 1 januari 2015 gevolgen voor de luchtkwaliteit heeft (Wm bijlage 2 voorschrift 4.4 lid 1 en 2).

Uit de monitoringstool NSL2013 volgt voor het jaar 2015 de concentraties langs bovengenoemde wegen rondom het plangebied voor PM2,5 tussen 15,0 en 15,8 µg/m3. De PM2,5 concentratie is een onderdeel van de totale PM10 concentratie. Zou worst case de toename van PM10 als gevolg van het plan als worst case worden toegerekend aan PM2,5 dan zal de PM2,5 concentratie niet hoger zijn dan 16,0 µg/m3 (= 15,8 µg/m3 + 0,22 µg/m3 ). Hieruit blijkt dat ook voor PM2,5 aan de grenswaarde wordt voldaan.

Conclusie

Uit de berekeningen blijkt dat in 2015, na realisatie van de ontwikkelingen Dieperhout, zowel op basis van de verkeersgegevens uit de RVMK als die van Megaborn de concentraties NO2 en PM10 op de meest relevante ontsluitingswegen onder de normen (voor beide stoffen 40 µg/m3) liggen. Tevens wordt ook voldaan de PM2,5 grenswaarde van 25 µg/m3. Er zijn geen belemmeringen voor het plan met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.4.4 Externe veiligheid

Landelijk beleid en regelgeving

Externe veiligheidsbeleid heeft betrekking op het gebruik, productie, opslag en transport van gevaarlijke stoffen.

De overheid stelt grenzen aan de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen. De grenzen zijn vertaald in een norm voor het plaatsgebonden risico (PR), en een oriëntatiewaarde en verantwoordingsplicht voor het groepsrisico (GR). Het beleid voor inrichtingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi).

Voor het transport van gevaarlijke stoffen zijn de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Circulaire RNVGS) en de Nota vervoer gevaarlijke stoffen (2006) van toepassing. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Plaatsgebonden risico

Het PR kent een grenswaarde van 10-6 per jaar voor nieuwe situaties. Binnen de PR 10-6 contour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde en in nieuwe situaties moet in beginsel ook aan deze waarde worden voldaan.

Belemmeringenstrook buisleidingen

De bedoeling is dat alle PR 10-6 contouren rondom buisleidingen teruggebracht worden tot een afstand binnen de zgn. belemmeringenstrook, dit is de strook van 5 meter aan weerszijden van de leidingen die moet worden vrijgehouden ten behoeve van onderhoud en werkzaamheden aan de buisleiding. In de belemmeringenstrook mag niet gebouwd worden, tenzij met toestemming (via een ontheffing of een aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders. Werkzaamheden in deze strook mogen alleen worden uitgevoerd door of met instemming van de leidingbeheerder. De ligging van de leidingen en de belemmeringenstrook is op de verbeelding vastgelegd.

Verantwoordingsplicht groepsrisico

Het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting in situaties waarin zich een ramp met gevaarlijke stoffen voordoet. De verantwoordingsplicht is erop gericht om een weloverwogen afweging te maken over de risico's in relatie tot de (ruimtelijke) ontwikkelingen in het plangebied.

Het groepsrisico wordt vergeleken met de oriëntatiewaarde: de kans op een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers van 10-5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 dodelijke slachtoffers van 10-7 per jaar, en met de kans op 1000 of meer dodelijke slachtoffers van 10-9 per jaar. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico ligt voor het transport van gevaarlijke stoffen en buisleidingen echter een factor 10 lager dan voor inrichtingen.

In de verantwoording van het groepsrisico worden onderwerpen behandeld die van belang zijn bij het maken van een afweging over het risico en de ruimtelijke situatie. Het groepsrisico wordt kwantitatief beoordeeld. Daarnaast komen ook planologische aspecten aan de orde en de mogelijkheden tot rampenbestrijding (zie ook Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico voor inrichtingen).

Regionaal Beleid

Provinciaal

De provincie Zuid Holland ambieert een veilig Zuid-Holland. In de provinciale structuurvisie (PSV) staat als provinciaal belang genoemd het 'beschermen van grote groepen mensen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen'. De provincie wil voorkomen dat risicovolle activiteiten gevestigd worden in de omgeving van grote groepen mensen of dat een nieuwe ontwikkeling gepland wordt binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Het is niet altijd te voorkomen dat dit soort functies gecombineerd worden en het groepsrisico toeneemt. In dat geval vraagt de provincie van de verantwoordelijke bestuurders dat zij een verantwoording groepsrisico schrijven: een heldere en transparante toelichting waarin zij uitleggen waarom deze ontwikkeling op deze locatie noodzakelijk is. Op basis van een verantwoording groepsrisico moet aannemelijk worden gemaakt dat op termijn in de eindsituatie wordt voldaan aan de oriëntatiewaarde.

Regio Holland-Rijnland

De regio Holland-Rijnland heeft in 2008 een Omgevingsvisie externe veiligheid opgesteld. In deze omgevingsvisie heeft de regio een beslismodel opgesteld op basis van zonering van het groepsrisicodiagram (het fN-diagram, f= kans op calamiteit, N=aantal slachtoffers).

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00047-0301_0027.jpg"

Het model gaat uit van de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. Aan de zones in het diagram zijn verschillende handelswijzen gekoppeld. Als de groepsrisicocurve voor een bepaalde activiteit of ruimtelijke ontwikkeling in een bepaalde zone uitkomt, volgt uit het beslismodel onder welke voorwaarden de activiteit of ruimtelijke ontwikkeling is toegestaan.

Situatie plangebied

Het plan ligt niet in het invloedsgebied van een bedrijf waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen of geproduceerd en niet in het invloedsgebied van een weg, spoorlijn, waterweg of buisleiding die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen.

Conclusie

Gelet op het voorgaande kan gesteld worden dan het aspect externe veiligheid de uitvoering van de gewenste ontwikkelingen niet in de weg staat.

4.4.5 Bedrijven en milieuzonering

Landelijke wet-/regelgeving en instrumentarium

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat overheden bij het vaststellen van bestemmingsplannen moeten aantonen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening (Wro artikel 3.1 lid 1). Onderdeel hiervan is het zorgen voor een goede milieuzonering: de overheid dient er op toe te zien dat er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen enerzijds functies die hinder of gevaar veroorzaken (bijvoorbeeld bedrijven), en anderzijds functies die daar last van hebben (bijvoorbeeld woningen). Die afstand moet ook weer niet onnodig groot zijn, omwille van een efficiënt ruimtegebruik.

In de praktijk wordt gebruik gemaakt van de handreiking “Bedrijven en Milieuzonering” van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) (editie 2009). Deze handreiking beveelt per standaard bedrijfstype een afstand aan tot woningen of andere 'kwetsbare' functies. De afstand hangt ondermeer af van de aard van de omgeving: een rustige woonwijk verdient een hoger beschermingsniveau dan een gebied waar al enige hinder is van bedrijven of infrastructuur (gemengd gebied). Een indicatie van richtafstanden bij verschillend bedrijfstypes is weergegeven in onderstaande tabel.

Richtafstand (in meters) tot omgevingstype  
categorie   rustige woonwijk   gemengd gebied  
1   10   0  
2   30   10  
3.1   50   30  
3.2   100   50  
4.1   200   100  
4.2   300   200  
5.1   500   300  

Naast bovenstaande richtafstanden kan tevens gekeken worden naar de specifieke situatie bij een bedrijf: als een bedrijf afwijkt van het 'gemiddelde' bedrijf uit de VNG handreiking, of als het bedrijf al beperkt wordt door bestaande woningen in de buurt, kan een andere afstand worden aangehouden. Een afwijkende afstand wordt onderbouwd met onderzoek dat aantoont dat met die afstand een goed woon- en leefklimaat behouden blijft.

Situatie plangebied

Uitgangspunt is hoofdstuk 4.2 van Bedrijven & Milieuzonering: woningbouw nabij bedrijven. Dit hoofdstuk hanteert een stappenplan om woningbouw nabij bedrijven te beoordelen. Zowel op dit moment als in de toekomstige situatie bevinden zich in en nabij het plangebied behalve woningen ook schoolgebouwen, sporthallen en een ziekenhuis. Gezien deze activiteiten is sprake van een relatief “levendig” gebied dat als “gemengd” kan worden beschouwd.

Buiten plangebied

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de meest relevante huidige bedrijfsactiviteiten in en nabij het plangebied na realisatie van de plannen.

Bedrijf/activiteit   Adres   SBI-code 2008   Type   Milieu cat.   Minimale gewenste afstand tot geplande woningen. VI=verkeers-index   Afstand tot geplande woningen.  
OBS Woutertje Pieterse. Basisschool   Houtlaan 60   852,8531

 
Geen Wm   2   10, geluid. VI=1   >10m  
Diaconessen-
huis. Semi-acad. ziekenhuis  
Houtlaan 55   8610   C   2   10m, geluid. VI=3   >10 m  
V.E. Groeneveld. Tandartspraktijk   Marienpoelstraat 71   8621,8622,8623   B   1   0m, geluid. VI=2   > 10 m  
Zweiland Sportcentrum   Zweiland
laan 4  
931Fb   B   2   10m, geluid. VI=2   > 10m
 
Scholengroep Leonardo Da Vinci. VO   Kagerstraat 7   852,8531   B   2   10m, geluid   > 10m  
Bonaventura College. VO   Boerhaave laan 44   8532,854,855   B   2   10m, geluid. VI=2   >10 m  
Bonaventura College. VO   Marienpoelstraat 6   852,8531   B   2   10m, geluid   >10 m  

Tabel: Meest relevante bedrijfsactiviteiten nabij het plangebied

Conform stappenplan dient nagegaan te worden of er bedrijven voorkomen met een grotere milieubelasting dan de richtafstanden. Ter plaatse van het Diaconessenhuis zijn luchtbehandelingsinstallaties op het dak aanwezig. Uit een aanvullende rapportage van bureau Peutz (O 15215-2-RA 003 d.d. 3 april 2013, welke als bijlage aan het hoofdrapport O 15215-1-RA-006 is gevoegd), blijkt dat bron- en overdrachtsmaatregelen getroffen kunnen worden. Deze akoestische maatregelen zijn verwerkt in een aanvraag om een omgevingsvergunning, die op 11 januari 2013 is verleend (kenmerk Wabo 122124 / 635004 OLO). Gelet op het voorstaande wordt met betrekking tot het Diaconessenhuis geconcludeerd dat de milieuzones de beoogde woningbouw niet overlapt.

Binnen het plangebied

Binnen de bestemmingsplangrenzen van Dieperhout e.o. wordt onder meer een school en een sportvoorziening mogelijk gemaakt. De school is een milieucategorie 2 instelling, waar conform de gebiedstypering gemengd gebied een richtafstand van 10m voor geluid geldt. De geplande woningbouw bevindt zich op voldoende afstand. Voor wat betreft de sportvoorziening geldt milieucategorie 3.1 met een richtafstand van 30m voor geluid. Zowel de geplande woningbouw als de woningen aan de Marienpoelstraat bevinden zich op voldoende afstand. Zoals gesteld onder paragraaf 4.4.2, zal in de planregels een minimale gevelwering voor de sportaccommodatie worden voorgeschreven, om zo een akoestisch aanvaardbare situatie voor de omringende scholen te kunnen garanderen.

Conclusie

Het plangebied inclusief de directe omgeving kan als een gemengd gebied worden beschouwd. Het plan voldoet (mede vanwege het treffen van bron- en overdrachtsmaatregelen) aan de in de VNG uitgave “Bedrijven en milieuzonering editie 2009” weergegeven richtafstanden.

4.4.6 Milieueffectrapportage

De milieueffectrapportage is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan de 'moederprocedure'. Dit is de procedure op grond waarvan de besluitvorming plaatsvindt, bijvoorbeeld de bestemmingsplanprocedure, of een milieuvergunningsprocedure.

Landelijke wet- en regelgeving

M.e.r.-plicht: toetsingskader

Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Er zijn drie onafhankelijke regelingen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht en die dus alle drie moeten worden getoetst. Hierbij zijn de activiteiten bepalend waarop het plan of besluit betrekking heeft.

I - Toetsing aan het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.)

Op grond van het Besluit m.e.r. toetst men of het plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:

a) Het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;

b) Het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 'gevallen', van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r.. Het plan of besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig: dit betekent dat door het bevoegd gezag moet worden beoordeeld of er sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Als dat het geval is, geldt de m.e.r.-plicht: Voor een plan als bedoeld in kolom 3 'plannen' geldt geen m.e.r.-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-) m.e.r.-plicht;

c) Het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 'gevallen', van onderdeel D: er dient door het bevoegd gezag in een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden beoordeeld of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;

d) De activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit wordt niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.

II - Toetsing aan artikel 7.2a lid 1 van de Wet milieubeheer

Op grond van artikel 7.2a lid 1 van de Wet milieubeheer moet een planMER worden opgesteld wanneer er voor het plan een passende beoordeling moet worden opgesteld. Een passende beoordeling moet op grond van artikel 19j lid 2 van de Natuurbeschermingswet (Nb-wet) worden opgesteld, wanneer als gevolg van het plan significante negatieve effecten op een Natura 2000-gebied niet kunnen worden uitgesloten.

III - Toetsing aan de provinciale milieuverordening

Door Provinciale Staten kunnen aanvullend op het Besluit m.e.r. activiteiten worden aangewezen die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.

Situatie plangebied

Categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit-m.e.r. schrijft een m.e.r.-beoordelingsprocedure voor ten aanzien van besluiten, die voorzien in de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen, in gevallen wanneer de activiteit betrekking heeft op de navolgende drempelwaarden:

  • a. een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • b. een aangesloten gebied en 2000 of meer woningen, of;
  • c. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000m2 of meer.

Gezien de activiteiten die in het bestemmingsplan Dieperhout e.o. mogelijk worden gemaakt, kan gesteld worden dat er sprake is van:

  • Activiteiten, met planologische samenhang geregeld in één bestemmingsplan;
  • Activiteiten met een financiële en organisatorische samenhang;
  • Activiteiten, gestoeld op dezelfde ruimtelijke overwegingen met betrekking tot situering en vormgeving op grond van het Beelkwaliteitsplan Houtkwartier.

Gelet op voorstaande argumenten kan gesteld worden dat er sprake is van één stedelijk ontwikkelingsproject. Geconcludeerd kan worden dat het bestemmingsplan op zichzelf geen drempelwaarden overschrijdt.

Vervolgens dient beoordeeld te worden of er sprake is van samenhang tussen het stedelijk ontwikkelingsproject Dieperhout e.o. en omringende activiteiten, waardoor er gesproken dient te worden van één stedelijk ontwikkelingsproject. In en rondom het Houtkwartier in Leiden, waar het bestemmingsplangebied Dieperhout e.o. is gelegen, spelen immers een aantal initiatieven. Voor wat betreft de beoordeling wordt verwezen naar bijlage 17 Mer beoordelingen. Er kan geconcludeerd worden dat er strikt genomen vanuit de m.e.r optiek geen samenhang is met omliggende projecten.

Gelet op het voorstaande dient derhalve een vormvrije mer-beoordeling te worden uitgevoerd. Deze is eveneens opgenomen in bijlagen 17. Uit deze vormvrije-mer-beoordeling is gebleken dat er geen belangrijke nadelige gevolgen zijn voor het milieu. Daarbij dient opgemerkt te worden dat voor de belangrijkste milieueffecten die verband houden met verkeer (geluid, luchtkwaliteit) in de vormvrije mer-beoordeling wordt uitgegaan van een groter gebied dan het plangebied. Ook is gebleken dat de planvorming niet leidt tot significante negatieve effecten op de meest nabij gelegen Natura 2000 gebieden.

Conclusie

Voor het plan hoeft geen separate m.e.r.-procedure te worden gestart. Uit de (vormvrije) m.e.r.-beoordeling blijkt dat het plan niet leidt tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.

4.5 Water

Deze waterparagraaf bestaat uit respectievelijk: beleidskader, het waterbeheer en hoe de watertoets wordt ingevuld, de beschrijving van het huidige watersysteem en de vertaling van het beleid naar het bestemmingsplan.

4.5.1 Beleidskader water

Europees en nationaal

Europese kaderrichtlijn water (2000)
Deze kaderrichtlijn Water beoogt het instrumentarium te bieden om oppervlaktewater en grondwater in zowel kwalitatief als kwantitatief opzicht te beschermen en te verbeteren. Ook het bevorderen van een duurzaam watergebruik, op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen, en de afzwakking van de gevolgen van overstromingen en perioden van droogte vormen belangrijke doelstellingen. Om deze doelen te realiseren, reikt de richtlijn diverse instrumenten aan zoals maatregelenprogramma's, stroomgebiedbeheersplannen, monitoringverplichtingen en economische analyses van het watergebruik inclusief de kostenterugwinning van waterdiensten.

Nationaal Waterplan 2009 - 2015 (2009)
In december 2009 heeft het kabinet het Nationale Waterplan vastgesteld. Het Nationale Waterplan is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid. In de Waterwet is vastgelegd dat het rijk dit plan eens in de zes jaar opstelt. Het is de opvolger van de vierde Nota waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Op basis van art. 2.3 Wro heeft de Minister de bevoegdheid om ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening structuurvisies vast te stellen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is het Nationale Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens structuurvisie.

De Vierde Nota waterhuishouding ging uit van integraal waterbeheer en een watersysteembenadering. Dit wordt met het nationaal waterplan voortgezet. Met het waterplan wordt ingezoomd op verschillende vlakken. Voor een duurzaam waterbeleid is het belangrijk om water de ruimte te geven en waar mogelijk mee te bewegen met en gebruik te maken van natuurlijke processen, zoals nu al gebeurt bij Ruimte voor de Rivier. Het rijk vindt het daarbij van belang dat bij alle wateropgaven en -maatregelen maximaal wordt mee gekoppeld met andere opgaven en maatregelen. Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het ook van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn.

Provinciaal en regionaal

Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 (2009)

Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 is op 11 november 2009 vastgesteld door Provinciale Staten. In het waterplan is de provinciale sturingsvisie voor de periode tot 2015 aangegeven. De provinciale rol in het waterveld spitst zich met name toe op kaderstelling en toezicht. Voor de provincie Zuid-Holland zijn vier kernopgaven geformuleerd, waar het provinciaal waterbeleid zich met name op richt. De vier kernopgaven zijn in het waterplan vervolgens verder uitgewerkt in diverse beleidsthema's. De vier kernopgaven zijn:

  • waarborgen van de waterveiligheid;
  • realiseren van mooi en schoon water;
  • ontwikkeling van een duurzame (zoet)watervoorziening;
  • realiseren van een robuust en veerkrachtig watersysteem.

Het waarborgen van de veiligheid heeft betrekking op overstromingen en wateroverlast. Uitgangspunten zijn risicobeheersing en het voorkomen van afwenteling op andere gebieden. Hiertoe zijn onder meer afspraken gemaakt over versterking van de kustbescherming en de versterking van rivierdijken.

Voor de kernopgave mooi en schoon water zijn de chemische en ecologische kwaliteit van het water van belang. Ook het behoud van een goede zwemwaterkwaliteit speelt hierbij een rol. De diversiteit en aantrekkelijkheid van het landschap in Zuid-Holland heeft veel te maken met de aanwezigheid van water.

Het ontwikkelen van een duurzame zoetwatervoorziening heeft onder meer gevolgen voor de bescherming van bestaande drinkwaterbronnen en de verdeling van het drinkwater over verschillende watergebruikers. Door droogte en/of verzilting kan een tekort ontstaan aan zoet water. De opgave is een duurzame situatie te creëren, waarin het watersysteem en de ruimtelijke functies zodanig op elkaar zijn afgestemd dat waterbeheer 'zo eenvoudig mogelijk' is.

Voor het realiseren van een robuust en veerkrachtig watersysteem ziet de provincie met name toe op goed operationeel waterbeheer door de waterschappen. Het oppervlaktewatersysteem in Zuid-Holland is een uniek systeem dat het resultaat is van eeuwenlang 'polderen' in het deltalandschap. Het systeem functioneert nog steeds, maar staat onder druk en vraagt aanpassingen en meer ruimte om ook op termijn goed te kunnen blijven functioneren. De toenemende verstedelijking heeft gevolgen voor de afvoer van water, waardoor aanpassingen van het watersysteem noodzakelijk zijn.

Keur en Beleidsregels 2009, geactualiseerd 2011

Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels die per 27 mei 2011 geactualiseerd zijn. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De “Keur en Beleidsregels” maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:

  • Waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),
  • Watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken),
  • Andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).

De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt.

Waterbeheerplan van Rijnland
Voor de planperiode 2010 - 2015 zal het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering.
De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn en blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelstijging. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen.

Waterplan Leiden

Leiden en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Leiden heeft haar ontwikkeling historisch gezien zelfs te danken aan water. Het is nu een stad met veel oppervlaktewater, waaronder de Oude Rijn die dwars door de stad loopt. Het doel van het opstellen van het waterplan is tweeledig. Met het waterplan wordt beoogd om met de partners voor het waterbeheer een visie op integraal waterbeheer in de stad Leiden uit te werken en gezamenlijk beleid te ontwikkelen. Aan de hand van de visie moeten projecten gerealiseerd worden en een uitvoeringsprogramma opgesteld worden. Dit is gericht op een duurzaam watersysteem voor Leiden, waarbij het beleid, de maatregelen en het beheer tussen de verschillende waterbeherende overheden zowel bestuurlijk als technisch goed op elkaar zijn afgestemd. 

Het waterplan Leiden is opgesteld door de Gemeente Leiden en Hoogheemraadschap van Rijnland gezamenlijk. De belangrijkste maatregelen zijn:

  • De gemeente Leiden heeft een speciale watercoördinator.
  • De gemeente Leiden heeft op haar website een waterloket.
  • Het stimuleren van het vasthouden van water en het verbinden of verruimen van watergangen.
  • Onderzoek naar het opnieuw opengraven van de Lange en de Stille Mare.
  • Onderzoek flexibel peilbeheer en verbetering waterspeelplaats in park Cronesteyn.
  • Aanleg natuurvriendelijke oevers.
  • Waar mogelijk afkoppelen regenwater van riolering.
  • Verruimen van duikers.

Handreiking Watertoets (2011)

De watertoets is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het kader van het vooroverleg conform artikel 3.1.1 van het Bro is de waterbeheerder overlegpartner bij hetopstellen van bestemmingsplannen. Om problemen met wateroverlast te voorkomen, om een goede waterkwaliteit te waarborgen en om de beleving van water voor burgers te vergroten, is het watertoetsproces in het leven geroepen. Het doel van het watertoetsproces is om in een zo vroeg mogelijk stadium rekening te houden met water in ruimtelijke plannen en besluiten. In de startovereenkomst Waterbeleid voor de 21e eeuw en in het Nationaal Bestuursakkoord Water hebben de gezamenlijke overheden bepaald dat water een sturend principe moet zijn in de ruimtelijke ordening. De watertoets is het proces waarbij de waterbeheerder (in dit geval het Hoogheemraadschap van Rijnland) en de initiatiefnemer van het ruimtelijke plan (bijvoorbeeld gemeente, projectontwikkelaar, particulier) samenwerken. Het samenwerkingsproces moet uiteindelijk leiden tot een zogenaamde 'waterparagraaf' die onderdeel uitmaakt van het uiteindelijke plan of besluit.

In de Handreiking Watertoets van het Hoogheemraadschap van Rijnland (2011) zijn richtlijnen gegeven voor het opnemen van de waterparagraaf in bestemmingsplannen. Het beleid zoals vastgelegd in de Handreiking bevat onder meer aanbevelingen/richtlijnen voor de taakverdeling tussen gemeenten en waterbeheerders, de karakterisering van watersytemen, en het water in relatie tot functies en (gewenste) ruimtelijke ontwikkelingen.

4.5.2 Beschrijving watersysteem

In het plangebied komen diverse watergangen voor die in beheer zijn van het Hoogheemraadschap van Rijnland. In de legger oppervlaktewater staan de verschillende peilen, worden primaire en overige watergangen beschreven en is een aantal kunstwerken opgenomen. In de legger keringen zijn de locatie en het profiel van keringen terug te vinden, inclusief beschermingszones. Daarnaast zijn watersysteemkaarten beschikbaar, waarop alle informatie is gecombineerd en ook de polders zijn aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00047-0301_0028.jpg"

Afbeelding 4.6: Watersysteemkaart van het plangebied (bron: Hoogheemraadschap van Rijnland)

Binnen het plangebied is de Poelwetering een primaire watergang. Overige watergangen in de nabijheid liggen buiten het plangebied. Het plangebied is gelegen in het boezemgebied.

Buiten het plangebied loopt langs de oostzijde van de Zweilandlaan een boezemwatergang. De kikkerpolder ligt achter deze boezemwatergang. Het peil in de polder ligt op -1,47 meter N.A.P. Tussen de Kikkerpolder en deze boezemwatergang ligt een regionale kering.

De overige wateren aan de noordzijde van het Diaconessenziekenhuis liggen eveneens in de Kikkerpolder. Aan de noordzijde is er ter plaatse van de peilscheiding tussen de polder en het boezemgebied conform de legger van Rijnland geen kering aanwezig. Er is hier namelijk sprake van een verholen kering.

In voorliggend bestemmingsplan is de Poelwetering bestemd als 'Water'. Daarnaast zijn binnen alle bestemmingen water en/of waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Hierdoor biedt het bestemmingsplan maximale flexibiliteit om voorzieningen voor de opvang en berging van water te realiseren.

4.5.3 Waterkwaliteit

De kwaliteit van het water in Leiden wordt gemeten door het Hoogheemraadschap van Rijnland. De waterkwaliteit in het plangebied is matig. Overigens wijkt dit niet af van de situatie voor andere delen van Leiden. Stoffen die een aandachtspunt vormen zijn fosfaat, stikstof, zuurstof en zware metalen (kopper en nikkel). De concentraties van deze stoffen liggen boven de MTR-waarden (Maximaal Toelaatbaar Risico). De MTR waarden zijn streefwaarden. Op dit moment kunnen grote delen van Zuid - en Noord-Holland niet aan deze waarden voldoen. Mogelijke oorzaken van de matige waterkwaliteit zijn inlaatwater, riooloverstorten en diffuse verontreinigingen zoals bestrijdingsmiddelen en afstroming van vervuild oppervlak.

4.5.4 Watercompensatie

Binnen het plangebied zal als gevolg van de beoogde ontwikkelingen het aantal vierkante meter verharding toenemen en het bestaande aantal vierkante meter wateroppervlak deels afnemen.

De afname van het wateroppervlak en de toename van de verharding zullen conform de eisen van het hoogheemraadschap van Rijnland gecompenseerd moeten worden. Een toename van het verharde oppervlak en een afname van het bestaande wateroppervlak kan er toe leiden dat waterafvoer problemen ontstaan en het regenwater sneller dan in de huidige situatie naar het hoofdoppervlaktewater zal afstromen waardoor de druk op het grotere watersysteem toeneemt. Dit is onwenselijk.

Het beleid van het hoogheemraadschap van Rijnland is dat gedempt water wordt gecompenseerd door het graven van een gelijke hoeveelheid. De toename van verharding (vanaf 500 m2) moet worden gecompenseerd door van iedere vierkante meter extra verharding 15% extra functioneel open water te graven. Functioneel houdt in dat het open water in open verbinding met het overige oppervlaktewater binnen het watersysteem staat. In eerste instantie dient compensatie plaats te vinden binnen het plangebied. Wanneer het niet mogelijk is de compensatie binnen het plangebied te compenseren, kan ook binnen hetzelfde peilgebied water worden gegraven. Mits er geen wateroverlast in het plangebied ontstaat.

Uit een berekening is gebleken (zie bijlage 18 Watercompensatiekaart), dat rekening gehouden moet worden met de compensatie van circa 1423 m2. Binnen het plangebied is compensatie niet mogelijk gebleken, aangezien verbreding van de Poelwetering ten koste gaat van het groen langs deze sloot. Juist deze groene strook is een kwaliteit in het gebied en een belangrijk onderdeel van het Beeldkwaliteitplan Houtkwartier Leiden. Verder zijn in het plangebied geen plekken waar extra water kan worden aangelegd.

Doordat compensatie binnen het plangebied reëel gezien niet mogelijk is, zal compensatie plaats moeten vinden buiten het plangebied in hetzelfde peilgebied, en aangetoond moeten worden dat er geen wateroverlast ontstaat.

Inzet Berging Rekening Courant (BRC) en hydraulische verkenning

Het plangebied Dieperhout e.o. ligt in het boezempeilgebied. Dat betekent dat compensatie eveneens plaats moet vinden binnen het boezempeilgebied. Het merendeel van de gronden in de gemeente Leiden ligt in ditzelfde boezempeilgebied. Dat geeft de mogelijkheid om elders in de gemeente de compensatie te laten plaatsvinden.

De afgelopen jaren is er door een aantal ontwikkelingen binnen de gemeente meer wateroppervlak ontstaan. Onder ander de aanleg van natuurvriendelijke oevers levert doorgaans meer wateroppervlak op. Daardoor is er een zogenoemde positieve balans ontstaan binnen het boezempeilgebied. De gemeente Leiden heeft een afspraak met het hoogheemraadschap van Rijnland dat er met een Berging Rekening Courant (BRC) wordt gewerkt. Het BRC is de balans waarmee de watercompensatie vanuit verschillende ontwikkelingen bij wordt gehouden. Door de positieve balans van het BRC is er de mogelijkheid om de benodigde watercompensatie die vanuit het plangebied Dieperhout e.o. noodzakelijk is op te vangen. Gezien het feit dat de fysieke mogelijkheden om wateroppervlakte toe te voegen binnen het plangebied zeer beperkt zijn, zal gebruik gemaakt worden van het Berging Rekening Courant (BRC).

Verder geldt tussen de gemeente en het Hoogheemraadschap de werkafspraak dat in het betreffende plangebied geen wateroverlast mag ontstaan. Hiervoor is een hydraulische verkenning uitgevoerd door het bureau Royal Haskoning DHV (zie bijlage 19 Hydraulische verkenning). Deze hydraulische verkenning laat zien dat het voornemen van de gemeente om de nieuwe verhardingen binnen de herontwikkeling Dieperhout e.o. niet aan te sluiten op het gemengde rioolstelsel, maar direct of via een regenwaterafvoer af te laten wateren op het oppervlaktewater, het gemengde rioolstelsel ontlast wordt. Het onderzoek toont ook aan dat in het plangebied geen sprake van wateroverlast zal zijn door de nieuwe ontwikkelingen.

Uitgangspunt is dat de riolering van de ontwikkelingen aangesloten wordt op het bestaande riool in de omliggende straten (Houtlaan, Dieperpoellaan, Kagerstraat, Faljerilstraat en Eijmerspoelstraat) als verbeterd gescheiden stelsel. Specifiek voor de ROC-locatie geldt dat er zowel een VWA (vuilwaterriool) alsmede een HWA (hemelwaterriool) aangelegd (een gescheiden stelsel) wordt tot aan de perceelgrens. Vanaf de perceelgrens wordt dit stelsel aangesloten op de bestaande rioleringen. Zodra de bestaande riolering aan vervanging toe is, kan eenvoudig het nieuwe gescheiden stelsel aangesloten worden op het gescheiden stelsel op de ROC-locatie.

De berekeningen tonen lagere waterstanden in het projectgebied, maar ook daarbuiten. Tot aan de Warmonderweg en de Schipholweg worden lagere waterstanden berekend. Dit geldt ook voor de Boerhaavelaan. De nieuwe verhardingen hebben een groter oppervlak dan de bestaande verharding. Maar doordat de gemeente de oppervlakten langs de Poelwetering direct zal afkoppelen, neemt het op de gemengde riolering aangesloten verhard oppervlak in zijn totaliteit toch af. Hierdoor zullen de hydraulische prestaties van het gemengde rioolstelsel ook op korte termijn verbeteren.

Alternatieve compensatie

Afgesproken is dat de BRC alleen ingezet wordt wanneer strikt noodzakelijk. Immers ook voor andere ruimtelijke ontwikkelingen kan de inzet van de BRC handig zijn. Voor Dieperhout e.o. is eerder aangegeven, dat compensatie door open water reëel gezien niet mogelijk is. Conform de regels van het Hoogheemraadschap is het mogelijk om een deel van de benodigde compensatie op alternatieve wijze te realiseren (maximaal 20%).

De ontwikkelaar van de ROC-locatie heeft rekening gehouden met een aantal maatregelen, zoals parkeerplaatsen met waterdoorlatende grastegels en sedumvegetatie op een deel van de daken van de woningen. Bekeken wordt of het financieel haalbaar is om bij de locatie waar het Driestar College en de sportaccommodatie gerealiseerd worden, vergelijkbare maatregelen te treffen.

Daardoor wordt de totale compensatie vanuit Dieperhout e.o. lager dan de eerder genoemde 1423 m2. Hoeveel precies moet blijken in de verder ontwikkeling van het project. Vooralsnog wordt in de BRC rekening gehouden met een maximale claim voor Dieperhout van 1423 m2.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect water de realisatie van de beoogde ontwikkelingen niet in de weg staat.

4.6 Ecologie

4.6.1 Beleidskader

Nationaal

De Flora- en faunawet is sinds 2002 van kracht en beschermt verschillende planten- en diersoorten. Sinds 2005 maakt de wet onderscheid in drie verschillende beschermingscategorieën:

  • 1. algemene soorten (tabel 1);
  • 2. overige soorten (tabel 2);
  • 3. strenger beschermde soorten (tabel 3).

Wanneer beschermde soorten voorkomen is het verplicht om hiermee rekening te houden. Komen strenger beschermde soorten voor dan moet een ontheffing worden aangevraagd of kan gewerkt worden volgens een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode.

Voor algemene soorten hoeft men bij de uitvoering van beheer en ruimtelijke ingrepen geen ontheffing aan te vragen mits men zorgvuldig met de aanwezige soorten omgaat.

Dit zorgvuldig werken is een verplichting die volgt uit artikel 2 van de Flora- en faunawet: de zorgplicht. De zorgplicht verplicht een initiatiefnemer om alles te doen dat redelijkerwijs van diegene verlangt kan worden om schade aan in het wild levende planten en dieren te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken.

Gemeentelijk

Het groene beleid van de gemeente Leiden is onder andere vastgelegd in de Bomennota (1993) en de Kaderstelling Bomenbeleid 2004 - 2014 (actualisatie Bomennota), het Ecologisch Beleidsplan Leiden (EBL 1998; uitvoeringsprogramma 2002 en 2006). In 2008 is het uitvoeringsplan GroenActiePlan (GAP) vastgesteld.

4.6.2 Situatie plangebied

Uitgevoerde onderzoeken

Binnen het plangebied heeft Bureau Stadsnatuur Rotterdam (BSR) diverse onderzoeken uitgevoerd met betrekking tot flora- & faunawetgeving. De eerste twee onderzoeken hebben betrekking gehad op het Driestar College (zie bijlage 20 Quickscan flora en fauna Driestar College en bijlage 21 Aanvullend onderzoek flora en fauna Driestar College). Vervolgens is in een nadere quickscan het deelgebied Dieperhout betrokken (zie bijlage 22 Quickscan flora en fauna Dieperhout-Driestar).

Met betrekking tot het deelgebied Driestar College is gebleken, dat:

  • Een ontheffingsaanvraag ex art. 75 van de Flora- en faunawet noodzakelijk is. Dit in verband met ten minste één baltsverblijf van de Gewone dwergvleermuis binnen het onderzochte gebied. Deze is strikt beschermd volgens artikel 11 van de Flora- en faunawet.
  • Het verwijderen van bomen en struweel, bij voorkeur in de periode september – februari plaats dient te vinden. Dit vanwege de grote kans op aanwezigheid van broedende vogels buiten deze periode. Verstoring van broedende vogels is wettelijk verboden; hiervoor kan geen ontheffing worden verkregen.

Met betrekking tot het deelgebied Dieperhout is gebleken, dat:

  • Aanvullend onderzoek naar de functionaliteit voor vleermuizen nodig is. Hierbij gaat het om het voorkomen van kraamkamers en paarverblijven binnen het plangebied, alsmede het voorkomen van foerageer- en vlieggedrag voor de verschillende soorten. Bij vervolgonderzoek dient het landelijk gebruikte Vleermuizenprotocol toegepast te worden. Hierbij worden vier bezoeken afgelegd, te weten twee in het voorjaar / zomer (kraamkolonies), één in de zomer (vliegroutes en foerageergebieden) en één bezoek in het najaar (paarverblijven).
  • Aanvullend onderzoek naar de aanwezigheid van vaste rust- of verblijfplaatsen van uilen en Sperwer nodig is, in het bijzonder in de bossage gelegen in de westhoek van het projectgebied.

Vervolgens is door Bureau Stadsnatuur Rotterdam in 2011 een vervolgonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 23 Vervolgonderzoek flora en fauna Dieperhout-Driestar), dat eveneens ziet op de locatie van de parkeergarage van het Diaconessenhuis. Op basis van onderhavig vervolgonderzoek wordt het volgende geconcludeerd:

  • jaarrond beschermde nesten van vogels zijn niet aanwezig;
  • broedende vogels zijn in het gehele plangebied aanwezig;
  • potenties voor beschermde natuurwaarden, broedende vogels daargelaten, zijn ter plaatse van de locatie van de parkeergarage van het Diaconessenhuis niet gevonden;
  • een vast verblijf van de Gewone dwergvleermuis bevindt zich in het Agnesgebouw.

Met het oog op de ontwikkelingen in onderhavig bestemmingsplan, worden tenslotte de volgende aanbevelingen gedaan:

  • Bij alle werkzaamheden dient men de Zorgplicht te volgen zoals beschreven in artikel 2 van de Flora- en faunawet. Dit is een algemeen geldende fatsoensnorm voor de omgang met flora en fauna. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen geen nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben. De zorgplicht geldt voor alle planten en dieren, beschermd of niet. In het geval van beschermde planten of dieren geldt de zorgplicht ook als er een ontheffing of vrijstelling is verleend. De zorgplicht voor dieren betekent niet dat er geen dieren mogen worden gedood, maar wel dat dit, indien onvermijdelijk, met zo min mogelijk lijden gepaard gaat;
  • Voor de sloop van het Agnesgebouw en de verplaatsing / kap van de aangrenzende bomen is vanwege het paarverblijf van de Gewone dwergvleermuis ministriële goedkeuring van mitigatiemaatregelen noodzakelijk.
  • Voor alle werkzaamheden wordt aanbevolen deze uit te voeren volgens de richtlijnen van een vigerende Gedragscode, zoals van Stadswerk of van de Waterschappen. Ook bij werkzaamheden aan de vijver in de binnentuin van het Agnestuin zal gewerkt worden middels een Gedragscode. Dempen van het water zal plaatsvinden vanaf het kopse eind richting de open verbinding met de Poelwetering. Dit om waterdieren als vissen en amfibieën een ontsnappingsmogelijk te bieden;
  • Bij de ontwikkeling van het plangebied wordt geadviseerd te kiezen voor een vleermuisvriendelijke inrichting. Dit betekent dat er ruimte voor groenstroken is met boven- en ondergroei. Voorts is een terughoudendheid met openbare verlichting geboden. Extra attentie wordt gevraagd voor de Poelwetering, die door de weldadige begroeiing op de oevers en langs de kant aantrekkelijk is voor vleermuizen. Behoud van de donkere inrichting is wenselijk.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de beschouwde grenzen uit de eerdere onderzoeken iets afwijken van de plangrenzen van het bestemmingsplan. Blijkend uit de brief van Bureau Stadsnatuur (zie bijlage 24 Brief BSR inzake plangrenzen) is het plangebied met de reeds uitgevoerde onderzoeken voldoende onderzocht.

Ontheffingsverzoek

Ten aanzien van het verstoren van de Gewone dwergvleermuis is op 30 januari 2012 en aanvullend op 22 februari 2012 ontheffing aangevraagd. Voor de sloop van het Agnesgebouw, waar het verblijf van de dwergvleermuis zich bevindt, is een activiteitenplan (zie bijlage 25 Activiteitenplan) opgesteld en ingediend, als bedoeld in het aanvraagformulier 'Ontheffing flora- en faunawet artikel 75'. In dit activiteitenplan wordt toegelicht op welke wijze de dwergvleermuis wordt getroffen door de sloop en welke maatregelen genomen worden om nadelige gevolgen te mitigeren of te compenseren.

Op 9 maart 2012 heeft de Dienst regelingen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie haar beslissing kenbaar gemaakt (zie bijlage 26 Beslissing op aanvraag ruimtelijke ingreep). Aangegeven is dat er geen ontheffing verleend hoeft te worden aangezien er geen sprake is van overtreding van de verbodsbepalingen van de flora- en faunawet. De voorgestelde maatregelen in het activiteitenplan worden als voldoende beschouwd. Echter, om de functionaliteit van de vaste rust- en verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis te waarborgen dienen onderstaande aanvullende maatregelen uitgevoerd te worden:

  • Voorafgaand aan de eigenlijke werkzaamheden moeten de verblijfplaatsen ongeschikt gemaakt worden.
  • In de nieuwbouw dienen minimaal vier vleermuisverblijven te worden gecreëerd volgens de in het activiteitenplan voorgestelde randvoorwaarden.

Deze maatregelen zijn als eis meegegeven in de aanbesteding voor een aannemer die de sloop van het Agnes College uit gaat voeren.

Conclusie

Gelet op de uitgevoerde onderzoeken en de verklaring van de Dienst regelingen van het Ministerie van Economische Zaken, wordt gesteld dat het aspect Flora en Fauna de uitvoering van de gewenste ontwikkelingen niet in de weg staat.

4.7 Verkeer en vervoer

4.7.1 Beleidskader

Nationaal

Nota Mobiliteit (2004)

De Nota Mobiliteit geeft de hoofdlijnen van het nationale verkeers- en vervoersbeleid. Door in het ruimtelijk beleid uit te gaan van de beschikbare infrastructurele capaciteit en door meer rekening te houden met de gevolgen voor verkeer en vervoer kunnen regio's extra mobiliteit voorkomen. De decentrale overheden zijn verantwoordelijk voor de planologische doorwerking van de risicozones. Zij nemen de risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen mee in het ruimtelijk beleid en maken de afwegingen. Van de decentrale overheden wordt bovendien verwacht dat zij vanuit hun eigen verantwoordelijkheid gesignaleerde problemen eerst op lokaal dan wel regionaal niveau oplossen.

Regionaal en gemeentelijk

Regionaal Verkeer en Vervoerplan/Uitwerkingsplan 2008-2015 (2008)

Begin juli 2002 is het ontwerp Regionaal Verkeer en Vervoerplan (RVVP) verschenen. In dit RVVP met de titel "De Regio's Verbonden" wordt aangegeven wat de komende jaren het beleid zal zijn voor de Leidse Regio, de Duin en Bollenstreek en de Provincie Zuid-Holland. Met het plan wil men vraagstukken aanpakken die op het gebied van mobiliteit een bijdrage leveren aan een goed klimaat om te wonen, werken en ondernemen in de regio.

Ten aanzien van het plangebied zijn de volgende aandachtsvelden van belang:

  • 1. Mobiliteit en ruimte; dit aandachtsveld stelt de volgende doelen:
    • a. betere afstemming van de ruimtelijke ontwikkelingen en de vervoersnetwerken;
    • b. bundeling van activiteiten op locaties die goed bereikbaar zijn met de vervoermiddelen die daarbij horen; in dit geval het openbaar vervoer;
    • c. een uitgekiende ruimtelijke ordening, zodat gebruik van fiets en openbaar vervoer gestimuleerd worden.
  • 2. De fiets; dit aandachtsveld stelt de volgende doelen:
    • a. meer gebruik van de fiets in stedelijke gebieden;
    • b. gebruik van fiets als voor- en natransport bij het openbaar vervoer.
  • 3. Openbaar vervoer; dit aandachtsveld stelt de volgende doelen:
    • a. een snel en hoogwaardig verbindend regionaal hoofdnet (RijnGouweLijn);
    • b. het hoofdnet en het onderliggend netwerk moeten afzonderlijk en eenduidig herkenbaar zijn

Het regionale Verkeer en Vervoersplan is uitgewerkt in Uitwerkingsplannen. Het Uitwerkingsplan 2008-2015 benoemt de concrete acties en projecten voor de periode 2008-2010 met een doorkijk naar 2015. Het doel van het Uitwerkingsplan is het een afgewogen regionaal maatregelenprogramma verkeer en vervoer waar alle betrokken partijen achter staan en dat betaalbaar is en realistisch.

In het Uitvoeringsprogramma zijn projecten en aandachtsgebieden opgenomen variërend van concrete projecten die reeds gestart zijn of binnenkort starten, tot bestuurlijke toezeggingen en "zachte" aspirant projecten. Concreet voor Leiden zijn de verbreding van de A4, de Rijnlandroute, de Ringweg Oost en de RijnGouweLijn West belangrijke projecten. Beide projecten bevinden zich buiten het plangebied.

Het Uitvoeringsprogramma stimuleert verder "Duurzaam veilig"-projecten (o.a. aanleg 30 km/u gebieden) en verkeerseducatie. Het Uitvoeringsprogramma maakt zich sterk voor verbetering van fietsvoorzieningen in de vorm van het vervolmaken van een regionaal fietsnetwerk, het optimaliseren van het fietsnetwerk met name voor afstanden tot 7,5 km, het verbeteren van de overstapmogelijkheden tussen fiets en openbaar vervoer en het stimuleren van de fiets als alternatief voor de auto. Ook streeft het Uitvoeringsprogramma naar een versterking, verbetering en uitbreiding van het openbaar vervoer in de regio.

Kadernota bereikbaarheid (2009)

De Kadernota bereikbaarheid is door de gemeenteraad van Leiden vastgesteld op 29 mei 2009. Hierin worden ontwikkelingsplannen ter verbetering van het vervoersnetwerk in Leiden voorgesteld. Ook wordt een lange termijn visie bereikbaarheid (2025) gepresenteerd. In deze visie wordt geschetst hoe het verkeerssysteem in Leiden het best georganiseerd zou kunnen worden met als doel om de stad op de lange termijn optimaal te kunnen ontwikkelen en bereikbaar te houden. De doorgaande wegen binnen het plangebied worden niet specifiek benoemd in de Kadernota.

GVVP, Leiden, Stad in beweging (2006)

Leiden is strategisch gelegen als schakelpunt tussen de Noord- en Zuidvleugel van de Randstad. Dat blijkt ook uit de mobiliteitscijfers. De gemiddelde Leidenaar maakt 10% meer verplaatsingen dan personen in vergelijkbare sterk stedelijke gemeenten. Om dit zowel nu als in de toekomst vlot en veilig te kunnen blijven doen zijn diverse inspanningen nodig

Omdat het verkeers- en vervoersbeleid in Leiden verwerkt is in een groot aantal deelplannen is het integraal verkeers- en vervoersbeleid opgesteld. Hierin is de onderliggende visie verwoord, wordt de samenhang met andere vakdisciplines aangegeven, komen alle vervoerswijzen aan bod en is een actieplan opgesteld voor uitwerking van het beleid. Nadrukkelijk is daarbij gekeken naar de verwachtingen voor de toekomst. Centraal binnen het plan staat het stimuleren van duurzame mobiliteit. Dat wil zeggen dat door de te nemen maatregelen enerzijds de noodzakelijke bereikbaarheid van voorzieningen met verschillende vervoerswijzen is gewaarborgd en anderzijds een bijdrage wordt geleverd aan een kwalitatief goede leefomgeving. De mobiliteitsvraag wordt gefaciliteerd uit oogpunt van vitaliteit en economie. Echter, Leiden als historische stad en verblijfsplaats, waar de netwerkstructuur en de openbare ruimte niet optimaal zijn ontwikkeld op het massale autogebruik van de nieuwe tijd, noodzaakt wel tot een beheerste groei van de mobiliteit.

Nota Beleidsregels Parkeernormen Leiden

Op 28 februari 2012 is door het College van B&W een set beleidsregels vastgesteld, die voorschrijven hoe de gemeente toepassing geeft aan de bepalingen in de bouwverordening ten aanzien van het parkeren. De beleidsregels bevatten parkeernormen voor allerlei verschillende functies, met bijbehorende bezettingspercentages per dagdeel, en stellen plantoetsers op die manier in staat te bepalen wat de parkeerbehoefte vanuit een ontwikkeling precies is.

4.7.2 Situatie plangebied

Verkeersstudie Houtkwartier en Raadsherenbuurt

In juli 2011 heeft adviesbureau Megaborn een verkeersstudie verricht in het Houtkwartier en de Raadsherenbuurt (zie bijlage 27 Verkeersstudie Megaborn 2011). De aanleiding voor deze studie wordt gevormd door de verkeersoverlast die bewoners ervaren, de introductie van een blauwe zone en een aantal geplande ruimtelijke ontwikkelingen in het Houtkwartier. Naar aanleiding van het aanvullend advies van adviesbureau Megaborn (zie bijlage 28 Aanvullend advies Rijnsburgerweg) met betrekking tot de verkeersafwikkeling en de verkeersveiligheid van de rotonde aan de Rijnsburgerweg, is de gemeente gestart met het aanpassen van deze rotonde om de verkeersafwikkeling en de veiligheid voor fietsers te verbeteren.

Verkeersintensiteiten als gevolg van het bestemmingsplan

Tussen 2011 en nu is het geplande bouwprogramma uit het bestemmingsplan Dieperhout e.o. geactualiseerd, waardoor verkeersintensiteiten in het gebied enigszins veranderen ten opzichte van de uitkomsten uit de Verkeersstudie van 18 augustus 2011. Tevens is een geactualiseerd RVMK-model beschikbaar. In dit verkeersmodel wordt rekening gehouden met de laatste bestuurlijk geaccordeerde bouwontwikkelingen en netwerkwijzigingen in Leiden en in de regio, die niet specifiek betrekking hadden op het bestemmingsplan Dieperhout e.o.

Adviesbureau Megaborn heeft voornoemde actualisatie uitgevoerd (16 december 2013, nummer GLd1308-1, zie bijlage 29). Gebleken is dat de toename van de verkeersintensiteiten op de Houtlaan, Kagerstraat en Zweilandlaan binnen het intensiteitscriterium van de ASVV 2004 blijven. Hierbij wordt opgemerkt dat deze wegen formeel gebiedsontsluitingswegen zijn met een hogere verkeersfunctie dan een erftoegangsweg.

Megaborn is van mening dat door de toename van verkeer op de Kagerstraat naar 3.500 motorvoertuigen/etmaal het gebruik van deze weg niet wezenlijk anders of onveiliger wordt. De toename van de intensiteit geeft geen aanleiding te veronderstellen dat de rijsnelheden zullen toenemen ten opzichte van de snelheidsmetingen uit 2011. Geconcludeerd kan worden dat de verkeersveiligheidssituatie onveranderd blijft.

Het kruispunt Boerhaavelaan-Oegstgeesterweg heeft voldoende capaciteit om de toekomstige verkeersintensiteiten in 2025 te verwerken, ook wanneer de brug Poelgeest wordt aangelegd.

Parkeren

Uit de Verkeersstudie Houtkwartier en Raadsherenbuurt is naar voren gekomen dat de ervaren parkeerdruk een terechte zorg was. De gemeente is, zoals eerder aangegeven, een experiment gestart door het invoeren van een blauwe zone. Uit een eerste nameting is gebleken dat het invoeren van een blauwe zone de parkeerdruk wegneemt in het Houtkwartier. Ook is er een effect merkbaar op de verkeersintensiteiten, aangezien een gedeelte van het zoekverkeer naar vrije parkeerruimte is verdwenen. In een motie van 11 juli 2013 is besloten het experiment te verlengen tot in 2014. Daarna zal worden bezien welke structurele maatregel genomen kan worden.

Het voorziene integrale bouwprogramma binnen het plangebied is onderworpen aan een toetsing aan de Nota Beleidsregels (zie bijlage 30). Zoals blijkt uit de berekening, is in de oude situatie sprake van een parkeervraag van 69,1 parkeerplaatsen. Uitgaande van 56 parkeerplaatsen op eigen terrein, betekent dit dat er 13,1 openbare parkeerplaatsen voor de parkeervraag werden gebruikt.

In de nieuwe situatie worden woningen, zorggerelateerde voorzieningen, een school, een sportaccommodatie en een parkeergarage gebouwd. De parkeervraag van de school is gebaseerd op het aantal lokalen, die van de sportaccommodatie op basis van de beschikbare vloeroppervlakte met een verhoging op basis van het aantal zitplaatsen. De parkeervraag van de woningen is gebaseerd op de beschikbare vloeroppervlakte per woning en die van de zorgvoorzieningen op basis van het aantal behandelkamers.

Blijkend uit de berekening, is de parkeervraag in de nieuwe situatie op het maatgevende moment (uitgaande van dubbeltelling) 297,2 parkeerplaatsen.

De parkeereis is de parkeervraag in de nieuwe situatie minus de parkeervraag in de oude situatie. In onderhavige geval is parkeereis derhalve 229 parkeerplaatsen.

Concluderend zou op basis van de berekening 229 parkeerplaatsen aangelegd moeten worden, plus 56 parkeerplaatsen die in de oude situatie op eigen terrein aanwezig waren. Daarnaast dienen 145 parkeerplaatsen, die in de oude situatie openbaar toegankelijk waren, minimaal terug te keren in de nieuwe situatie. Blijkend uit de berekening, worden in het geschetste scenario 14 parkeerplaatsen meer aangelegd dan strikt noodzakelijk. Gelet op het voorstaande is aannemelijk gemaakt dat aan de parkeereis voldaan kan worden.

Gevolgen parkeerdruk

De parkeerplekken op eigen terrein zijn exclusief voor de nieuwe gebruiksfuncties. Echter, 94 parkeerplekken worden extra openbaar aangelegd en zijn daardoor niet alleen te gebruiken ten behoeve van de nieuwe gebruiksfuncties, maar ook ten behoeve van de andere gebruiksfuncties die al in de wijk aanwezig waren, waaronder bewoners. In de nieuwe situatie zijn dus meer openbare parkeerplaatsen in de wijk voorhanden dan in de oude situatie aanwezig waren.

Wel is het zo dat het maatgevende moment met betrekking tot de parkeerdruk door onderhavige planontwikkeling verschuift naar de avond. Bij een parkeerdruk van 80% of meer is het minder wenselijk tot niet wenselijk om extra parkerende auto's in het gebied toe te laten. In het plangebied en de directe omgeving is de parkeerdruk 's avonds echter laag (voor invoering van de blauwe zone 63%), waardoor er geen problemen te verwachten zijn.

Conclusie

Concluderend kan worden gesteld, dat de ontwikkelingen die in onderhavig bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, qua mutaties in verkeersintensiteiten niet zullen leiden tot onaanvaardbare situaties. Uit de parkeerdoorrekening blijkt dat voldaan kan worden aan de parkeereis. Met betrekking tot de parkeerdruk zijn er geen negatieve effecten te verwachten.

4.8 Kabels en leidingen

4.8.1 Beleidskader

Voor leidingen waardoor transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, zoals aardgasleidingen met een druk van meer dan 16 bar en brandstofleidingen, zijn regels opgenomen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Dergelijke leidingen moeten conform het bepaalde in het Bevb in bestemmingsplannen worden voorzien van een beschermende regeling. Naast deze leidingen kan echter ook sprake zijn van andere kabels en leidingen, waaraan geen (of beperkte) externe veiligheidsrisico's zijn verbonden, maar die wel planologisch relevant zijn. Het betreft onder andere hoogspanningsverbindingen en rioolpersleidingen. Ook voor dergelijke leidingen dient in bestemmingsplannen een passende regeling te worden opgenomen.

4.8.2 Situatie plangebied

Het plangebied bevat geen kabels- en leidingen die vallen onder het Bevb, danwel te kwalificeren zijn als planologisch relevant.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planregels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op alle afzonderlijke bestemmingen.

Dit bestemmingsplan bestaat, conform de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening, uit een verbeelding, regels en een toelichting. De (digitale) verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

Met betrekking tot de verbeelding en de planregels kan verder worden opgemerkt dat deze voldoen aan de SVBP 2012.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de aanleiding, onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen.

5.2 Regels

De regels van dit bestemmingsplan zijn, conform de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012), ondergebracht in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk 1: inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2: bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3: algemene regels;
  • Hoofdstuk 4: overgangs- en slotregels.

Hierna wordt kort ingegaan op de inhoud van de regels per hoofdstuk.

5.2.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Het hoofdstuk met inleidende regels bevat twee artikelen. In het eerste artikel zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Het tweede artikel betreft de wijze van meten. In dit artikel is onder andere beschreven hoe de maximale goot- en bouwhoogte en het maximum bebouwingspercentage moeten worden bepaald. Bij het bepalen van de goothoogte wordt de druiplijn bij verschillende kapvormen bepaald zoals aangegeven op de volgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00047-0301_0029.png"

Bepaling druiplijn bij verschillende kapvormen

5.2.2 Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk wordt per bestemming bepaald wat voor gebruik is toegestaan en wat er mag worden gebouwd. Aanvragen voor een omgevingsvergunning zullen aan deze regels worden getoetst. Indien een dergelijke aanvraag past binnen de gebruiksregels en de bebouwingsregels van een bestemming, dan wordt in de regel zonder meer een omgevingsvergunning verleend. In paragraaf 5.3 wordt ingegaan op de afzonderlijke bestemmingen.

5.2.3 Hoofdstuk 3: Algemene regels

In hoofdstuk 3 zijn algemene regels opgenomen. Deze regels gelden voor meerdere bestemmingen. Het betreft de volgende soort regels.

  • Anti-dubbeltelregel: deze regeling bepaalt dat grond die al een keer is meegenomen bij het toestaan van een bouwplan, niet nogmaals kan worden meegerekend bij de toetsing van een ander bouwplan.
  • Algemene bouwregels: hier is een bepaling opgenomen met betrekking tot ondergronds bouwen, die geldt voor het bouwen binnen alle bestemmingen. In deze regel is aangegeven dat waar bovengronds bebouwing is toegestaan, ook ondergronds mag worden gebouwd. Indien ondergrondse bebouwing wordt gerealiseerd op een locatie waar geen bovengrondse bebouwing aanwezig is, telt de ondergrondse bebouwing wel mee bij het bepalen van de oppervlakte van de bebouwing. Aansluitend aan ondergrondse bouwwerken mogen toegangen tot ondergrondse bouwwerken worden gerealiseerd. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om de inrit van een ondergrondse parkeergarage, die conform deze regeling buiten het bouwvlak respectievelijk de aanduiding voor een parkeervoorziening mag worden gerealiseerd.
  • Algemene aanduidingsregels: hier zijn regels opgenomen voor de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - molenbiotoop'.
  • Algemene afwijkingsregels: hierin is bepaald waarvoor het bevoegd gezag een omgevingsvergunning kan verlenen om af te wijken van de regels;
  • Overige regels: hierin worden overige regels gesteld en wordt geregeld dat als naar andere wettelijke regelingen wordt verwezen, geduid wordt op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van het terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.

5.2.4 Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierin is bepaald dat legaal gerealiseerde bouwwerken die niet voldoen aan het (nieuwe) bestemmingsplan mogen worden gehandhaafd. Ook voor strijdig gebruik is een dergelijke regeling opgenomen. Het tweede artikel bevat de slotregel.

5.3 Bestemmingen

5.3.1 Gemengd

Bestemmingsomschrijving

De gronden met de bestemming 'Gemengd' zijn bestemd voor zorg-gerelateerde functies en wonen. Ook zijn aan huis gebonden beroeps-/bedrijfsactiviteiten binnen deze bestemming toegestaan.

Daarnaast zijn onder meer voorzieningen voor verkeer en verblijf, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.

Bouwregels

Gebouwen en overkappingen moeten binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. Op de verbeelding is in het bouwvlak met de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' de maximale toegestane bouwhoogte opgenomen. De bouwvlakken mogen volledig worden bebouwd.

Buiten het bouwvlak mogen geen gebouwen of overkappingen worden gerealiseerd. Wel zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde (erfafscheidingen, vlaggenmasten etcetera) toegestaan. Voor verschillende bouwwerken zijn maximale hoogtes opgenomen.

Buiten het bouwvlak mogen geen gebouwen of overkappingen worden gerealiseerd. Wel zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde (erfafscheidingen, vlaggenmasten etcetera) toegestaan.

Verder is in de bouwregels nog een specifieke regeling opgenomen voor erkers, balkons, luifels en portalen.

Gebruiksregels

In de specifieke gebruiksregels is onder meer bepaald dat uitsluitend op de eerste en tweede bouwlaag, gerekend vanaf het maaiveld, zorg-gerelateerde functies zijn toegestaan. Ook is daarin vastgelegd dat de gezamenlijke brute oppervlakte niet meer mag bedragen dan 1500 m2. In de specifieke gebruiksregels zijn verder regels opgenomen voor de uitoefening van aan-huis-verbonden beroeps-/bedrijfsactiviteiten.

5.3.2 Groen

Bestemmingsomschrijving

Gronden aangewezen voor 'Groen' zijn bestemd voor groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, voorzieningen voor langzaam verkeer en verblijf, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, in- en uitritten, hondenuitlaatplaatsen, en kunstobjecten.

Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden opgericht. Wel zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erfafscheidingen en vlaggenmasten, toegestaan. In de bouwregels zijn de maximaal toegestane hoogten voor deze bouwwerken vastgelegd.

5.3.3 Maatschappelijk

Bestemmingsomschrijving

Gronden met de bestemming 'Maatschappelijk' zijn bestemd voor onderwijs ter plaatse van de aanduiding 'onderwijs', sportvoorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'sport', ondersteundende horeca in horecacategorie l, ll en lll, schoolpleinen, (ondergrondse) parkeervoorzieningen en de daarbij behorende voorzieningen, zoals voorzieningen voor laden en lossen, voorzieningen voor verkeer en verblijf, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Bouwregels

Gebouwen en overkappingen moeten binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. De bouwvlakken mogen helemaal worden bebouwd. Op de verbeelding is per bouwvlak met de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' de maximale toegestane bouwhoogte opgenomen. Tevens zijn er specifieke bouwregels voor de sportvoorzieningen opgenomen

Buiten de bouwvlakken zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan zoals erfafscheidingen en vlaggenmasten. Voor deze bouwwerken zijn regels voor wat betreft de hoogte opgenomen.

Verder is binnen de bestemming 'Maatschappelijk' een specifieke aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - parkeren' opgenomen waar ter plaatse een parkeergarage mag worden opgericht.

Gebruiksregels

Het bestemmingsplan bevat enkele gebruiksregels met betrekking tot de sportvoorzieningen.

5.3.4 Verkeer

Bestemmingsomschrijving

Gronden aangewezen voor 'Verkeer' zijn bestemd voor gemotoriseerd en langzaam verkeer met bijbehorende voorziengen, (ondergrondse)parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, in- en uitritten, hondenuitlaatplaatsen, kunstobjecten, straatmeubilair en (ondergrondse) inzamelpunten voor huishoudelijke afvalstoffen.

Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd. Ondergeschikte bouwdelen mogen wel in deze bestemming worden gebouwd, alsmede bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Voor deze bouwwerken zijn maximaal toegestane afmetingen opgenomen in het bestemmingsplan.

5.3.5 Water

Bestemmingsomschrijving

Gronden aangewezen voor 'Water' zijn bestemd voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen, bruggen ten behoeve van langzaam verkeer, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en kunstobjecten.

Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden opgericht. Wel mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen de bestemming worden gebouwd, waarvoor regels zijn opgenomen aangaande de hoogte en omvang hiervan.

5.3.6 Wonen

Bestemmingsomschrijving

De functie van wonen is bepalend voor de toekenning van deze bestemming. De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor wonen en voor aan-huis-verbonden beroeps-/bedrijfsactiviteiten met de daarbij behorende voorzieningen, zoals voorziengen voor verkeer en verblijf, parkeervoorzieningen, tuinen en verhardingen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Binnen deze bestemming zijn zowel ‘reguliere’ woonvormen (ééngezinswoningen) als ‘bijzondere’ woonvormen, zoals studentenkamers of wonen in woongroepen, mits passend binnen de woonbestemming, toegestaan. Het begrip voor ‘huishouden’, zoals dat is opgenomen in artikel 1 van de regels, is hierbij van belang. Een woning mag zowel worden bewoond door één persoon of meerdere personen die duurzaam met elkaar samenleven, als door meerdere personen in wisselende samenstelling die gebruik maken van gezamenlijke voorzieningen (zoals het geval is in een studentenwoning of een woongroep).

Bouwregels

In de bouwregels van de bestemming ‘Wonen’ wordt onderscheid gemaakt tussen bebouwing binnen het bouwvlak en bebouwing buiten het bouwvlak. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd met gebouwen, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Voor de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte is op de verbeelding per bouwvlak een matrix opgenomen. De voorgevel van een woning moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn. Verder zijn nog twee aanduidingen binnen de bouwregels opgenomen, de aanduiding 'aaneengebouwd' en de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden'.

Buiten het bouwvlak gelden andere regels voor gebouwen, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Gebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak zijn slechts toegestaan ter plaatse van de aanduidingen ‘erf’. Het totale oppervlakte aan gebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak mag maximaal 35 m2 bedragen. Daarnaast geldt dat de gronden met de aanduiding ‘erf’ voor maximaal 50% mogen worden bebouwd. Hierdoor wordt te forse bebouwing van de achtererven voorkomen. Voor de bouwhoogte van gebouwen buiten bouwvlak zijn regels opgenomen: op een afstand tot 2,5 meter van het bouwvlak mag de hoogte van een gebouw niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het gebouw dat zich binnen het bouwvlak bevindt + 0,3 meter, tot een maximum van 4 meter. Bebouwing op grotere afstand dan 2,5 meter van het bouwvlak mag maximaal 3 meter hoog zijn.

Erkers, balkons, luifels en portalen die zich aan de achterzijde van het bouwvlak bevinden liggen binnen de aanduiding ‘erf’. Hiervoor gelden derhalve de regels die voor alle bouwwerken binnen deze aanduiding gelden. Voor het realiseren van erkers, balkons, luifels en portalen buiten het bouwvlak en buiten de aanduiding ‘erf’ (aan de voor- of zijgevel van woningen) is een specifieke regeling opgenomen

Gebruiksregels

In de specifieke gebruiksregels zijn regels opgenomen voor de uitoefening van aan-huis-verbonden beroeps-/bedrijfsactiviteiten.

5.3.7 Wonen - Uit te werken

Bestemmingsomschrijving

Gronden aangewezen voor 'Wonen - uit te werken' zijn bestemd voor wonen en aan-huis-verbonden beroeps-/bedrijfsactiviteiten met de daarbij behorende voorzieningen zoals voorziengen voor verkeer en verblijf, parkeervoorzieningen, tuinen en verhardingen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Uitwerkingsregels

De bestemming dient te worden uitgewerkt met inachtneming van de uitwerkingsregels.

Uitwerkingsplan

Op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd in overeenstemming met een in werking getreden uitwerkingsplan en met inachtneming van de in het uitwerkingsplan opgenomen regels. Wel kan het bevoegd gezag bij omgevingsvergunning afwijken van deze bepaling, indien de op te richten bebouwing in overeenstemming zal zijn met een reeds vastgesteld uitwerkingsplan of een daarvoor ter inzage gelegd ontwerp.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Driestar College en sportaccommodatie

De gemeenteraad heeft het programma onderwijshuisvesting 2007 destijds vastgesteld. In dit programma is de nieuwbouw opgenomen van het Driestar College inclusief de vier gymnastiekzalen. De middelen hiervoor worden vanuit het budget voor onderwijshuisvesting beschikbaar gesteld. De meerkosten doordat er een sportaccommodatie wordt gerealiseerd, worden gefinancierd uit de middelen voor sport in de gemeentebegroting.

Dieperhout (ROC-locatie en Agnes-locatie West)

Op 8 september heeft de gemeenteraad een kaderbesluit genomen, waarin de uitgangspunten voor ontwikkeling van de locaties binnen het project Dieperhout zijn vastgesteld. Daarnaast is een voorbereidingskrediet beschikbaar gesteld om te starten met de voorbereidende werkzaamheden. Uitgangspunt voor een verdere uitwerking van het plan is een sluitende grondexploitatie van de locatie waarin alle kosten voor de gemeente, zoals ondermeer de verwerving van de voormalige ROC locatie aan de Dieperpoellaan, sloop van de opstallen, bouwrijp en woonrijp maken en de kosten voor de aanleg van de groene zone in het openbaar gebied, zijn verwerkt.

ROC-locatie

De gemeenteraad heeft op 14 februari 2013 een uitvoeringsbesluit genomen voor de ROC-locatie.

Agnes-locatie West

Op 14 januari 2014 heeft het college een uitvoeringsbesluit voor de (westelijke) Agnes-locatie ter besluitvorming aan de raad voorgelegd. In dit uitvoeringsbesluit is het resultaat van de grondexploitatie voor zowel de (westelijke) Agnes- als de ROC locatie globaal toegelicht. Er is sprake van een sluitende grondexploitatie.

Parkeervoorziening(en) Diaconessenhuis

Uitgangspunt is dat de gemeente zich inspant voor het stedenbouwkundige en planologische kader, zodat het voor het Diaconessenhuis mogelijk wordt om zelf een vervangende gebouwde parkeervoorziening te realiseren ter compensatie van het wegvallen van de parkeerplaatsen op P2. Het Diaconessenhuis draagt zelf zorg voor de financiering van de vervangende parkeervoorziening. De gemeente heeft in een overeenkomst afspraken gemaakt met het Diaconessenhuis over de vervanging van de bestaande parkeerplaatsen op P2.

Grondexploitatiewet

Overeenkomstig artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), dienen gemeentelijke kosten die worden gemaakt bij de uitvoering van bepaalde bouwplannen te worden verhaald. Wettelijk gezien dient hiervoor een exploitatieplan opgesteld te worden. De Wro biedt de mogelijkheid hiervan af te zien, als het kostenverhaal anderszins is verzekerd.

In onderhavig geval is de gemeente grotendeels eigenaar van de gronden waar bouwplannen in de zin van de Grondexploitatiewet zijn voorzien. Dit betekent dat voor deze gronden kostenverhaal anderszins verzekerd is, bijvoorbeeld via gronduitgifte.

De voorgenomen parkeergarage op het terrein van het Diaconessenhuis is eveneens bouwplan in de zin van de Grondexploitatiewet. De eerder genoemde privaatrechtelijke overeenkomst kwalificeert als anterieure overeenkomst, zodat ook voor dit bouwplan het kostenverhaal anderszins is verzekerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Inspraak

Voorafgaand aan het opstellen van het voorontwerpbestemmingsplan zijn omwonenden en andere betrokkenen vanuit de twee genoemde wijken tijdens een aantal bijeenkomsten geïnformeerd over de ontwikkelingen die in dit plan mogelijk gemaakt worden. Voor het project Dieperhout is daarnaast in 2009 een ontwerpatelier opgezet. Hierin zijn bewoners, bedrijven en instellingen (zoals een aantal scholen en het Diaconnessenhuis) uit het Houtkwartier en de Raadsherenbuurt vertegenwoordigd.

Dit ontwerpatelier heeft tijdens vier bijeenkomsten een inbreng gehad in de verschillende fasen van de planvorming voor de ontwikkelingen die in dit plan mogelijk gemaakt worden.

Omwonenden en overige betrokkenen zijn zeer betrokken bij alle ontwikkelingen in hun woonomgeving. Zij maken zich zorgen over het effect van de ontwikkelingen op hun bestaande woonomgeving. Bij de planvorming voor deze ontwikkelingen wordt dan ook zorgvuldig aandacht besteed aan deze zorgen.

In Leiden is de Inspraakverordening van kracht (inmiddels is de Participatie- en Inspraakverordening 2012 van kracht). Op grond van die verordening moet er voor ruimtelijke plannen een inspraakprocedure worden gevolgd. Onderdeel daarvan is een terinzagelegging met de mogelijkheid om inspraakreacties aan burgemeester en wethouders kenbaar te maken.

Het voorontwerpbestemmingsplan Dieperhout e.o. heeft overeenkomstig de gemeentelijke inspraakverordening van maandag 27 februari tot en met vrijdag 6 april 2012 voor inspraak ter inzage gelegen in het Stadhuis en het Stadbouwhuis. Tevens is op 6 maart 2012 een inloopavond gehouden. Gedurende de periode van terinzagelegging zijn 57 inspraakreacties ingediend. De inspraakreacties zijn samengevat en van een beantwoording voorzien in de 'Nota inspraak en vooroverleg bestemmingsplan Dieperhout e.o.', die als bijlage is opgenomen. De inspraakreacties hebben geleid tot diverse aanpassingen van het bestemmingsplan.

6.2.2 Vooroverleg

Het voorontwerpbestemmingsplan Dieperhout e.o. is conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in vooroverleg gezonden naar de betrokken instanties. Er zijn 3 vooroverlegreacties ontvangen. De reacties zijn samengevat en van een beantwoording voorzien in de 'Nota inspraak en vooroverleg bestemmingsplan Dieperhout e.o.'.

6.2.3 Verdere procedure

Het ontwerpbestemmingsplan Dieperhout e.o. heeft de procedure van artikel 3.8 en verder van de Wet ruimtelijke ordening doorlopen. Gedurende de zienswijzefase zijn 4 zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn samengevat en van een beantwoording voorzien in de 'Zienswijzennota bestemmingsplan Dieperhout e.o.' (zie bijlage 32).