direct naar inhoud van 6.4 Agrarisch
Plan: Buitengebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1987.01BPBuiten2013-0401

6.4 Agrarisch

6.4.1 Toelichting bestemmingen

In paragraaf 6.2 Toelichting op de regels zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht.

6.4.2 Algemeen uitgangspunt

Met het leggen van agrarische bouwpercelen worden aan de bestaande landbouwbedrijven ontwikkelingsmogelijkheden gegeven. Alle tot het bedrijf behorende opstallen en andere bouwwerken moeten op het agrarische bouwperceel binnen het bouwvlak geconcentreerd worden. In het bestemmingsplan Buitengebied is qua juridische regeling gekozen voor een aanduiding 'bouwperceel' met daarbinnen een 'bouwvlak'.

Bij het leggen van agrarische bouwpercelen moet het provinciale beleid, zoals neergelegd in de Omgevingsverordening (ontwerp-herziening 2012), in acht worden genomen, omdat deze de maximale grenzen aangeeft. Ook hebben Provinciale Staten een motie aangenomen om bij bedrijven groter dan 300 NGE (Nederlandse Grootte Eenheid), dan wel die door uitbreiding een omvang groter dan 300 NGE zouden kunnen krijgen geen medewerking te verlenen aan uitbreidingsplannen. Daarbij willen Provinciale Staten de wetgeving over de omvang van agrarische bedrijven afwachten, alsmede het advies van de Gezondheidsraad over gezondheidsrisico's.

Grondgebonden bedrijven

Voor grondgebonden agrarische bedrijven is eveneens de provinciale verordening grensstellend. De gemeente mag daarbinnen nuanceren, bijvoorbeeld gelet op de ligging in bepaalde gebieden. Daarbij dient tevens de uitkomst van het provinciale besluit over het zogenaamde moratorium te worden afgewacht alsmede de vaststelling van de nieuwe verordening.

Binnen de planperiode kan zich een situatie voordoen waarbij de vraag ontstaat in hoeverre er nog sprake is van grondgebondenheid. Om aan deze interpretatie enige handvaten te geven, wordt onderstaande richtlijn gehanteerd. Dit zijn geen harde voorschriften, maar slechts een richtlijn om invulling te geven aan het begrip grondgebonden.

Richtlijn bepalen grondgebondenheid

Om te kunnen vaststellen wanneer een bedrijf nog grondgebonden van aard is, is hieronder een richtlijn weergeven voor grondgebondenheid. De criteria die zijn aangegeven, zijn geen harde ondergrenzen.

Afwijken van de richtlijn is toegestaan, omdat voor elk bedrijf andere omstandigheden van toepassing zijn. Het is goed mogelijk dat een bedrijf niet voldoet aan alle criteria, maar toch in hoofdzaak sprake is van een grondgebonden bedrijf.

Verder is van belang dat in geval bestaande bedrijven hier in enige mate van afwijken, dat geen probleem is, omdat die bedrijven nog steeds duidelijk als grondgebonden gekenmerkt worden.

Een richtlijn voor grondgebondenheid is dat een bedrijf binnen een straal van 10 km over voldoende grond beschikt om voor 75% te kunnen voorzien in eigen ruwvoer en mestafzet, waarbij minstens 40% van de grond als huisbedrijfskavel aansluit op het bouwblok. Bij een veebezetting van 2,5 grootvee-eenheden of minder per hectare gras en voedergewassen wordt is een bedrijf 100% voorzienend.

Bij 75% zelfvoorzienendheid resulteert dit in een maximum veebezetting van ongeveer 3 GVE per hectare. Omgerekend komt dit uit op 0,3 tot 0,4 hectare per GVE. Dit zijn algemene richtlijnen.

Een veehouder die veel ruwvoer per ha produceert ('scherp boert'), heeft minder oppervlakte grond nodig als een veehouder die minder efficiënt produceert. Maatwerk is daarom van belang.

Grootvee-eenheid (GVE) is een rekeneenheid voor het vaststellen van de veebezetting zoals vastgelegd door de Europese Commissie (EU 2009, L329/3). Melkkoe = 1,0 GVE, kalf =0,4 GVE, paard = 0,8 GVE, schaap of geit = 0,1 GVE. Eventuele aanvoer van krachtvoer van buiten het bedrijf wordt buiten beschouwing gelaten. Op basis van landbouwkundige productiegegevens en voedernormen is vastgesteld dat een veebedrijf wat betreft ruwvoer nog net zelfvoorzienend is bij een veebezetting van 2,0 GVE per ha op matige grond tot 2,5 GVE per ha op goede grond. Grondgebondenheid van veebedrijven wordt ook wel gedefinieerd op basis van het criterium wel of geen mestoverschot op bedrijfsniveau. Op basis van dit criterium worden ook maximale veebezettingen van 2,0 -2,5 GVE per ha vastgesteld.

Tot slot is ook van belang hoeveel gronden in eigendom zijn of worden gepacht. Zonder de garantie dat gronden langdurig beschikbaar zijn, is er niet echt sprake van grondgebondenheid, omdat een veehouder dan zijn veestapel kan uitbreiden en binnen korte tijd weer afstand doet van de gepachte grond. Als richtlijn wordt aangehouden dat ten minste 80% van de grond in eigendom is of langer dan 5 jaar wordt gepacht. Voor 20% van de grond wordt uitgegaan van meer tijdelijke gebruiksovereenkomst.

Intensieve veehouderij

De provinciale Omgevingsverordening 2011 geeft een restrictief beleid aangaande intensieve veehouderij (2011). Dit geldt zowel hoofdberoepsbedrijven als neventakken. In de ontwerp-wijziging van de verordening is enige ruimte geboden om te kunnen voldoen aan de aangescherpte eisen aangaande dierenwelzijn en milieu bij een gelijkblijvend aantal dieren.

Bij de aanpassing van de Omgevingsverordening in maart 2011 is er wel uitbreidingsruimte voor bestaande IV bedrijven. Bedrijven die in “groene” gebieden liggen mogen naast aanscherping wegens dierenwelzijn en verscherpte milieueisen uitbreiden tot 7500 m2 . Bedrijven in de zogenaamde “witte” gebieden (grofweg de woongebieden) mogen niet uitbreiden, alleen vanwege dierenwelzijn en milieueisen.

Ten slotte kan zich tijdens de planperiode ook de situatie voordoen dat agrarische bedrijven stoppen met hun bedrijfsvoering of deze in bescheiden mate voortzetten. Een (ruim) bouwperceel is dan niet meer nodig. Binnen het plan wordt daarom een regeling opgenomen die het mogelijk maakt dat voor die situaties het agrarisch bouwperceel wordt verkleind.

Regeling agrarische bouwpercelen

De gemeente wil de landbouw ontwikkelingsmogelijkheden bieden, maar wil tegelijkertijd aandacht besteden aan het behoud en versterking van het landschappelijke karakter en de daarbij horende landschapswaarden van het buitengebied. Agrarische bedrijven zullen in het hele buitengebied een bouwvlak krijgen wat is afgestemd op het geldende bestemmingsplan dan wel op de werkelijke grootte.

In het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied wordt primair de bestaande planologische situatie van het buitengebied vastgelegd. Uitzondering hierop zijn enkele uitbreidingsmogelijkheden voor de agrarische bedrijven in het buitengebied. Uitgangspunt in het nieuwe plan is dat iedere agrariër een bouwblok van 1 ha krijgt. Bedrijven die nu reeds een omvang hebben groter dan 1 hectare, worden in eerste instantie vastgelegd op de huidige omvang. In het nieuwe bestemmingsplan wordt echter wel een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Met deze wijzigingsbevoegdheid kan een bouwblok boven de 1 ha worden vergroot. Onderdeel van die wijzigingsbevoegdheid is de toepassing van de zogenaamde maatwerkbenadering en de methodiek (“keukentafelgesprekken”) uit de provinciale Omgevingsverordening.

Bij uitbreidingsmogelijkheden tot een omvang van 1 ha (of groter indien de huidige omvang al meer dan 1 ha is) is het verschil tussen het bouwperceel en het bouwblok van groot belang. Het bouwperceel omvat het gehele boerenerf. Het bouwblok ziet op de daadwerkelijke ruimte waar gebouwd mag en kan worden. Alle gebouwen en overkappingen en alle opslag moeten binnen het bouwblok gesitueerd worden.

Concrete uitbreidingsplannen

Indien er sprake is van concrete uitbreidingsplannen boven de 1 ha dan kan een verzoek worden ingediend om het bouwblok te vergroten. Bekeken wordt of de uitbreidingsplannen kunnen worden 'meegenomen' in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied, door het vergroten van het bouwblok. Op deze manier hoeft de agrariër geen gebruik te maken van de hiervoor beschreven wijzigingsbevoegdheid. Aan het 'meenemen' van de uitbreidingsplannen in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied zijn echter wel voorwaarden verbonden. De gemeente heeft hierover de agrariërs bij brief geïnformeerd. Het nu “meenemen” van eventuele concrete uitbreidingsplannen is niet vrijblijvend. De uitbreiding wordt privaatrechtelijk in een afzonderlijke overeenkomst vastgelegd.

Voor bovenstaande mogelijkheid hebben aanvankelijk 5 agrariërs zich aangemeld. Uiteindelijk hebben drie agrariërs een concreet plan ingediend. Hiervan zijn er twee inmiddels afgerond en is het tot een overeenkomst gekomen. Dit in samenspraak met gemeente en door toepassing van de keukentafelgesprekken. De derde locatie bevindt zich nog in het stadium van overleg. Het betreft de percelen:

  • Eindeweg 2 ( Noordbroek);
  • Eindeweg 5 ( Noordbroek);
  • Geert Veenhuizerweg 1A (Noordbroek).

Op de verbeelding is voor deze percelen een groter bouwblok ingetekend. De landschappelijke inpassingsplannen alsmede de overeenkomsten zijn als bijlage bij de toelichting opgenomen.

Uitbreidingsplannen op de lange termijn

Indien de agrariër uitbreidingsplannen op de lange termijn heeft dan worden deze niet 'meegenomen' in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied. Dit betekent echter niet dat er in de toekomst geen uitbreidingsmogelijkheden meer zijn. In dit geval blijft de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid van kracht. Dit betekent dat in een later stadium nog van de bevoegdheid gebruik kan worden gemaakt voor de door de agrariër gewenste uitbreiding. Te zijner tijd wordt dan een afzonderlijke procedure gevolgd voor de uitbreidingsplannen.

6.4.3 Bestemmingsomschrijving

De gronden die hoofdzakelijk in gebruik zijn als landbouwgrond zijn bestemd als Agrarisch. Onder deze bestemming vallen zowel de gronden die een agrarisch gebruik hebben als de agrarisch bedrijfspercelen.

Bouwperceel

De bestaande grondgebonden en niet-grondgebonden agrarische bedrijven hebben op de verbeelding een bouwperceel gekregen (aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel grondgebonden agrarisch bedrijf" dan wel “specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel niet-grondgebonden agrarisch bedrijf). Dit is gebeurd op basis van de gemeentelijke gegevens over meldingen en vergunningen op grond van de Wet milieubeheer en Wet ruimtelijke ordening. Wordt er geen agrarisch bedrijf meer uitgeoefend, dan is de bestemming omgezet naar het feitelijke gebruik (bijvoorbeeld woondoeleinden), en is het recht vervallen om agrarische bedrijfsactiviteiten uit te mogen oefenen.

De ligging van de bouwpercelen is getoetst aan de huidige inrichting en situering van het erf, eigendomssituaties, wegenstructuur, landschappelijke en cultuurhistorische aspecten, archeologie en ruimtelijke ordening- en milieuwetgeving. Daarnaast wordt er geen afbreuk gedaan aan bestaande rechten. Dit betekent dat een aantal bouwpercelen bij recht groter is dan 1,5 hectare, maar, zoals hierboven is aangegeven, zijn deze percelen landschappelijk en qua ontsluiting en milieusituatie zorgvuldig ingepast. m bestaande bouwpercelen te vergroten, zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen (zie paragraaf 6.4.9 Wijzigingsbevoegdheden).

De agrarische bouwpercelen bestaan uit een aanduiding met een daarbinnen gelegen bouwvlak. Het bouwperceel omvat het eigenlijke boerenerf, inclusief de tuin bij de bedrijfswoning en de voor opslag in gebruik zijnde gronden. Het bouwvlak ziet op gronden waar daadwerkelijk gebouwd mag worden.

Daarmee geeft de verbeelding al een stuk duidelijkheid, die anders -ingeval zonder onderscheid in bouwvlak en bouwperceel wordt gewerkt- in de regels beschreven moet worden. De systematiek vergroot de raadpleegbaarheid van het plan en biedt specifieke mogelijkheden om tot maatwerk te komen.

De grondgebonden agrarische bedrijven mogen als tweede tak geen intensieve veehouderij hebben met uitzondering van de bedrijven die al een intensieve veehouderij als neventak hebben. De bestaande intensieve veehouderijen zijn aangeduid.

Specifieke bestaande functies

Bij een aantal agrarische bedrijven zijn de volgende specifieke functies aanwezig die niet passen binnen de bestemming: een zorgboerderij, detailhandel en een fruitteeltbedrijf. Deze functies passen niet binnen de agrarische bestemming en zijn daarom specifiek aangeduid zodat de activiteiten mogelijk zijn.

Wonen

Vanuit het oogpunt van een goede agrarische bedrijfsvoering is het gewenst om bij agrarische bedrijven te kunnen wonen. Daarom is één bedrijfswoning toegestaan, behalve waar is aangeduid dat er 2 of geen aanwezig zijn. Met een afwijking kan een tweede bedrijfswoning worden toegestaan (zie ook paragraaf 6.4.5 Afwijken van de bouwregels). Er moet wel aangetoond worden dat er sprake is van een noodzaak voor een tweede bedrijfswoning. Ervaringen uit het verleden en van andere gemeenten leren dat dergelijke woningen regelmatig op de markt komen en worden verkocht als burgerwoningen. In de praktijk kan dit een onwenselijk milieuhygiënisch knelpunt opleveren. Daarnaast is een tweede bedrijfswoning in veel gevallen vanuit de bedrijfsvoering niet noodzakelijk. De gemeente zal daarom terughoudend omgaan met aanvragen voor tweede bedrijfswoningen.

Landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden

De agrarische sector is een belangrijke beheerder van het landschap. Daarnaast mogen ontwikkelingen niet ten koste gaan van landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden. Daarom is het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van het open landschap en van kleine natuur- en landschapselementen opgenomen in de bestemmingsomschrijving.

Kleinschalige vormen van energieopwekking

Het buitengebied leent zich bij uitstek voor meerdere vormen van het opwekken van duurzame energie. Kleinschalige vormen van energie zoals zonnecollectoren op of aan een gebouw zijn toegestaan. Losstaande zonnecollectoren zijn niet toegestaan.

 

Schuilstallen (veldschuren)

Het buitengebied is geschikt voor het hobbymatig houden van dieren. Er is een trend zichtbaar dat vrijkomende agrarische bebouwing op een hobbymatige manier wordt ingevuld en/of er hobbymatig dieren worden gehouden bij (bedrijfs)woningen in het buitengebied. Vanuit deze hobbysector komen er vragen over de mogelijkheid tot het plaatsen van schuilstallen in weilanden. Op deze manier kunnen de dieren schuilen tegen weer en wind. Hierdoor kan echter een verrommeling van het open landschap optreden met beeldverstorende bebouwing. De openheid van het landschap is een bijzondere waarde die met het bestemmingsplan bedoeld is te worden beschermd. Als burgers 'op afstand' een perceel in eigendom krijgen voor agrarisch hobbymatig gebruik, dan moeten ze daarvoor in de omgeving zelf schuilgelegenheid mogelijk maken. Als het agrarisch perceel aangrenzend aan het eigen woonperceel is gelegen, dient de schuilgelegenheid op het woonperceel te worden gebouwd, zodat de openheid van het landschap zoveel mogelijk onaangetast blijft. Met een afwijking kunnen wel nieuwe schuilstallen mogelijk gemaakt worden (zie ook paragraaf 6.4.5 Afwijken van de bouwregels).

Karakteristieke waarden

De hoofdvorm van cultuurhistorisch waardevolle boerderijpanden is specifiek aangeduid om het behoud hiervan te beschermen. Als gebouwen ook architectonische waarden hebben dan zijn deze gebouwen aangeduid als karakteristiek om ook deze waarden te beschermen.

6.4.4 Bouwregels

In de bouwregels is aangegeven wat er gebouwd mag worden binnen het bouwvlak (zie 3.2 Bouwregels). Hieronder volgt een toelichting op een aantal bouwregels.

Bouwvlak

Het bouwvlak ziet op gronden waar daadwerkelijk gebouwd moet worden. In de regels is de omvang van de bouwmogelijkheden bepaald op grond van de omvang van het bouwvlak. Alle bebouwing, verharding en opslag moet binnen het bouwvlak gerealiseerd worden. Voor IV-bedrijven geld dat In de witte gebieden de bestaande oppervlakte aan bedrijfsgebouwen is vastgelegd. In de groene gebieden geldt voor IV-bedrijven dat de oppervlakte per bouwvlak maximaal 7.500 m2 mag bedragen (zie ook paragraaf 4.3 Provinciaal beleid).

De bedrijfswoning mag maximaal 1.000 m3 zijn. Daarmee is de maximale oppervlakte van de bedrijfswoning bepaald. Dit geldt niet voor de karakteristieke boerderijen. Deze boerderijen zijn aangeduid waarmee de hoofdvorm is vastgelegd. De karakteristiek van deze panden wordt naast het vastleggen van het grondoppervlak, tevens beschermd doordat de goothoogte en dakhelling ten minste en ten hoogste de bestaande goothoogte en dakhelling moet zijn.

Maatvoering gebouwen

Er zijn maten opgenomen ten aanzien van de grootte en hoogte van de gebouwen en overkappingen. Hiermee is de gewenste maximale verschijningsvorm vastgelegd. Deze maten zijn zodanig dat een goede bedrijfsvoering mogelijk is. Tevens wordt er op deze manier voor gezorgd dat de gebouwen en bijgebouwen qua grootte en hoogte passen in het landschap.

De goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen voor vee mag maximaal respectievelijk 6 en 14 meter zijn.

Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Er zijn regels opgenomen voor de ligging van aan- en uitbouwen en bijgebouwen en de hoogte zodat deze ondergeschikt blijven aan de bedrijfswoning.

Overige bouwwerken

Silo's, platen en bassins zullen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak, met uitzondering van bestaande platen ten dienste van opslagdoeleinden. Het is vanuit ruimtelijk oogpunt niet wenselijk dat deze bouwwerken ver van de bebouwing worden gerealiseerd.

6.4.5 Afwijken van de bouwregels

Ondergeschikte tweede tak

In de gemeente kunnen initiatieven ontstaan voor nieuwe vormen van bedrijvigheid, die een sterke verwantschap vertonen met een agrarisch bedrijf. De tweede takken bieden een verbreding van het inkomen van de agrariër. Dit kan ervoor zorgen dat het bedrijf kan blijven bestaan. Het behoud van het bedrijf zorgt ervoor dat de activiteit in het buitengebied blijft en daarmee draagt het bij aan de leefbaarheid van het buitengebied.

De volgende nevenactiviteiten zijn met een afwijking van de bouw- en gebruiksregels mogelijk:

  • productiegebonden detailhandel (streekproducten);
  • zorg;
  • kinderdagopvang;
  • agrarische dienstverlenende bedrijvigheid, gebruiksgerichte paardenhouderijen en maneges;
  • niet-agrarische bedrijvigheid: specifiek genoemde bedrijven met een milieucategorie 1 en 2;
  • opslag van niet-agrarische producten, zoals caravans en boten;
  • recreatieappartementen en boerderijlogement;
  • logies met ontbijt;
  • theeschenkerij;
  • boerengolf.

Bovengenoemde nevenactiviteiten kunnen mogelijk worden gemaakt indien ze ondergeschikt zijn aan de agrarische activiteiten en landschappelijk zorgvuldig worden ingepast. Voor een toelichting op de activiteiten wordt verwezen naar Bijlage 3 Schuilstallen.

Schuilstallen

Met een afwijking kunnen schuilstallen buiten het bouwvlak gerealiseerd worden. Deze schuilstallen zijn beoogd voor vee dat hobbymatig gehouden wordt. Aan de afmetingen is een maximum van 25 m2 en een maximale bouwhoogte van 3 meter gekoppeld. Dit voorkomt dat er te grote bebouwing in het buitengebied gerealiseerd wordt. Tevens mag er geen onevenredige afbreuk aan de landschappelijke waarden zijn.

Vergroten niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering

Voor de niet-grondgebonden agrarische bedrijven kan het noodzakelijk zijn om, vanwege milieuregelgeving of dierenwelzijn, de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen te vergroten. Hiervoor is in het bestemmingsplan een afwijkingsmogelijkheid opgenomen. De staloppervlakte mag tot 115% van het bestaande oppervlakte vergroot worden en de uitbreiding moet onderbouwd worden met een erfinrichtingsplan. Het aantal stuks vee moet gelijk blijven.

Tweede bedrijfswoning

Er kan in een aantal gevallen sprake zijn van de noodzaak voor een tweede bedrijfswoning. Uitgangspunt voor het toestaan van tweede bedrijfswoningen is dat er een aantoonbare noodzaak is. Dit houdt in dat er onder meer sprake moet zijn van noodzakelijk permanent toezicht op de bedrijfsvoering. De tweede bedrijfswoning moet landschappelijk goed ingepast worden en moet aan de wegzijde van het bouwperceel gerealiseerd worden. De uitgangspunten zijn vertaald naar de criteria voor het toepassen van de afwijkingsbevoegdheid.

Afstand bedrijfswoning tot de weg

Het kan voorkomen dat het wenselijk is dat de bedrijfswoning dichter naar de weg wordt gebouwd. Als dit het geval is dan kan dit geregeld worden met een omgevingsvergunning. Hieraan zijn voorwaarden verbonden. Onder meer mag de geluidsbelasting van de geluidgevoelige gebouwen niet hoger zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere waarde.

Vergroten oppervlakte kassen

Het komt steeds vaker voor dat agrarische bedrijven, in het kader van de verbreding van de agrarische bedrijfsvoering, bedrijfsmatige activiteiten met glas uitvoeren. Daarbij is bij recht maximaal 1.000 m² glasopstanden per bedrijf toegestaan. Met een afwijking kan een grotere oppervlakte aan kassen toegestaan worden, tot maximaal 2.000 m2. Tevens is de voorwaarde gesteld dat het landschappelijk goed wordt ingepast.

Afwijkende bouwvormen

Naast de traditionele ligboxenstal zijn er de afgelopen jaren nieuwe type stallen ontwikkeld. In sommige gevallen hebben deze stallen een andere verschijningsvorm in het landschap dan de traditionele stal, bijvoorbeeld de serrestal en de boogstal. Om ervoor te zorgen dat deze stallen goed ingepast worden in het landschap, zijn ze mogelijk gemaakt via een afwijking. Er wordt onder meer een erfinrichtingsplan en lichtplan geëist.

Kuilvoerplaten, mestopslag en sleufsilo's buiten bouwvlak

Het kan voorkomen dat het noodzakelijk is om buiten het bouwvlak mest op te slaan, of kuilvloerplaten te realiseren bijvoorbeeld als het bouwvlak onvoldoende ruimte biedt of vanwege een noodzakelijk afstand tot omliggende woonbebouwing. Hiervoor is een afwijkingsmogelijkheid om dit toe te staan. Hier zijn wel voorwaarden aan verbonden. De mestsilo, het mestbassin of de plaat moet bijvoorbeeld direct aansluitend (maximaal 25 meter) aan de bedrijfskavel worden gesitueerd.

Overige afwijkingen

Zie voor een toelichting op de volgende afwijkingen paragraaf 6.48 Afwijkingen.

6.4.6 Specifieke gebruiksregels

In de Specifieke gebruiksregels zijn de activiteiten aangegeven als strijdig als ze niet zijn toegestaan of alleen zijn toegestaan via een omgevingsvergunning, omdat er voorwaarden aan verbonden zijn. Hieronder is een aantal toegelicht.

Aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit

Aan huis verbonden beroepen of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn toegestaan. Er zijn wel voorwaarden aan verbonden zodat het ondergeschikt blijft (oppervlakte) aan de woonfunctie en parkeren op eigen erf plaatsvindt zodat er geen overlast ontstaat.

Houtteelt, bosbouw, sierteelt, fruitteelt en boomteelt

Primair moet de kenmerkende grootschalige openheid in het landschap worden gehandhaafd. Daarom zijn in het bestemmingplan functies als houtteelt en

bosbouw in beginsel niet toegestaan. Fruitteelt kan onder voorwaarden (zie afwijking van de gebruiksregels) worden toegestaan als dit aansluit op bestaande opgaande elementen in het landschap.

Lichtuitstraling stallen

Een groeiende groep melkveehouders kiest ervoor haar melkvee met krachtige kunstverlichting extra te belichten tijdens seizoenen met een kortere zonlichtperiode. Vaak vindt deze belichting plaats in combinatie met een open stal, een vrij nieuw staltype met deels geopende gevels om de natuurlijke belichting en beluchting van het vee te optimaliseren. De combinatie van kunstmatige belichting en open gevels kan eenvoudig leiden tot lichtuitstraling. Lichtuitstraling in het vrijwel onverlichte buitengebied gedurende de donkere seizoenen is erg opvallend en zou gevolgen kunnen hebben voor de fauna en de beleving van het landschap. Daarom zijn er voorwaarden gesteld aan de mate van lichtuitstraling vanuit stallen.

Algemene gebruiksregels

In deze paragraaf is hier boven een aantal voorwaarden toegelicht die gelden bij uitbreiding van agrarische bedrijven. Daarnaast is er een aantal specifieke gebruiksregels die van toepassing zijn voor alle of meerdere bestemmingen. Deze gebruiksregels zijn opgenomen in Algemene gebruiksregels. Voor de agrarische bestemming is met name van belang de specifieke gebruiksregel ten aanzien van het gebruik van gronden, gebouwen en/of overkappingen waarbij een toename plaatsvindt van de stikstofemissie als gevolg van een wijziging van dieraantallen, diersoorten en/of andere stalsystemen. Dit gebruik wordt als strijdig gebruik aangemerkt als:

  • dit leidt tot een toename van stikstofdepositie op het (de) maatgevende gevoelige Natura 2000-gebied(en); of
  • de toename van stikstofdepositie op het (de) maatgevende gevoelige Natura 2000-gebied(en) leidt tot een overschrijding van de kritische depositiewaarde van de habitats; of
  • de toename van stikstofdepositie op het (de) maatgevende gevoelige Natura 2000-gebied(en) niet wordt gesaldeerd door een minimaal gelijkwaardige afname van depositie uit andere bronnen; of
  • van het bevoegd gezag een natuurbeschermingswetvergunning is verkregen waarbinnen een toename is toegelaten, dan wel van het bevoegd gezag een schriftelijke bevestiging is ontvangen dat voor de toename geen natuurbeschermingswetvergunning is vereist.

Deze algemene gebruiksregel komt voort uit de planMER (zie paragraaf 5.2 PlanMER). De regeling voorkomt in planologische zin dat er een verslechtering van de milieusituatie van Natura 2000-gebieden plaatsvindt ten aanzien van ammoniakdepositie. De regeling betekent geen lastenverzwaring voor de landbouw. De landbouw moet immers bij de vergunningverlening al een Natuurbeschermingswet-vergunning aanvragen en aantonen dat er geen toename van depositie op de Natura 2000-gebieden plaatsvindt.

6.4.7 Afwijken van de gebruiksregels

Ondergeschikte tweede tak

Naast de voorwaarden ten aanzien van het afwijken van de bouwregels, gelden ook nog een aantal voorwaarden ten aanzien van het gebruik bij een ondergeschikte tweede tak. Onder andere mogen de omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering geschaad worden. De afwijkingen zijn in vrijwel alle gevallen gelijktijdig noodzakelijk om een tweede tak mogelijk te maken.

Daarnaast kan voor de volgende functies een afwijking verleend worden:

Voor een toelichting op deze functies wordt verwezen naar paragraaf 6.48 Afwijkingen

6.4.8 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden

Een aantal aspecten is onder een plicht van een 3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden gebracht. Dit zijn aspecten die gebruikelijk plaatsvinden in het buitengebied, maar waar de gemeente graag in mee wil denken omtrent de exacte uitvoering van de werkzaamheden, vanwege de structurele invloed die dit op het landschap kan hebben. Op zich kunnen de werkzaamheden dus worden toegestaan, maar de gemeente wil daarin kunnen sturen. Voorts moet nadrukkelijk worden gesteld dat normaal agrarisch gebruik van de gronden en normaal onderhoud van de gronden uitgezonderd zijn van de vergunningsplicht.

Eén van de aspecten is het (gedeeltelijk) slopen van een karakteristieke boerderij. Dit is alleen mogelijk met een omgevingsvergunning wanneer de bouwtechnische kwaliteit dusdanig slecht is dat de boerderij niet meer (her)gebruikt kan worden of als het gaat om delen van de boerderij die niet waardevol zijn en bij sloop van die delen de karakteristiek van de boerderij niet wordt aangetast. Op deze manier wordt behoud van de karakteristieke boerderij beschermd.

6.4.9 Wijzigingsbevoegdheden

Vergroten bouwvlak grondgebonden agrarisch bedrijf

In de landbouw is een belangrijke ontwikkelingsrichting zichtbaar; er is sprake van schaalvergroting naar gespecialiseerde landbouw met grote bedrijven, onlosmakelijk verbonden met een verdergaande afname van het aantal agrarische bedrijven. Dit is een proces van schaalvergroting, waarbij landbouw ontstaat met grote tot zeer grote bedrijven. Voor melkveehouderijen geldt dat deze momenteel doorgroeien naar gemiddeld 200 koeien, met uitschieters naar boven. Schaalvergroting is een gegeven waarop moet worden geanticipeerd. Belangrijk aandachtspunt bij schaalvergroting is de landschappelijke en ruimtelijke inpassing.

Voor de maximale oppervlakte van het bouwvlak is aangesloten bij de Nota Agrarische bouwblokken (zie 4.3 Provinciaal beleid). Voor de gele gebieden geldt een maximale oppervlakte van 1,5 hectare. In de groene gebieden geldt een maximale oppervlakte van 2,0 hectare. Daarbij mogen in de groene gebieden maximaal 10 bedrijven doorgroeien naar een oppervlakte van 3,0 hectare. Voorwaarde voor de uitbreiding is dat nut en noodzaak (bijvoorbeeld door schaalvergroting of verbreding) is aangetoond. Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid wordt de zogenaamde keukentafelmethodiek toegepast. Hierbij is onder meer aandacht voor de landschappelijke inpassing, ontsluiting en invloed op de omgeving.

Wijzigen situering bedrijfskavel

Er kunnen zich situaties voordoen dat er geen sprake is van vergroting van de bedrijfsproductie, maar dat het gewenst is het perceel anders in te richten. Er moet wel een aantoonbare bedrijfstechnische noodzaak zijn voor de wijziging van de situering van het bouwperceel.

Omzetting niet-grondgebonden naar grondgebonden agrarische bedrijfsvoering dan wel verwijderen van de aanduiding voor niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering.

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om een niet-grondgebonden bedrijf om te zetten naar een grondgebonden bedrijf. Als daarbij ook een vergroting van de bedrijfskavel plaatsvindt gelden dezelfde criteria als bij de wijzigingsbevoegdheid 3.7.1 Vergroten bouwvlak grondgebonden agrarisch bedrijf (voor toelichting zie hier boven).

Verwijderen aanduiding veldschuren

Als een veldschuur verwijderd is dan kan via een wijzigingsbevoegdheid de aanduiding verwijderd worden zodat er geen nieuwe veldschuur gerealiseerd kan worden.

Afwijkende bouwvorm waardevolle hoofdvorm

Een karakteristieke boerderij kan door een calamiteit verloren gaan. Hierbij kan het voorkomen dat herbouw niet meer verlangd kan worden, omdat de karakteristieke elementen in grote mate verloren zijn gegaan of vanuit financiële overwegingen. Als dit het geval is, dan kan via een wijzigingsbevoegdheid de aanduiding verwijderd worden.

Wijziging naar natuur

Het kan voorkomen dat agrarische gronden ingericht worden als natuur. Als de gronden daadwerkelijk als natuur zijn ingericht dan kunnen via de wijzigingsbevoegdheid de gronden ook daadwerkelijk bestemd worden als natuur.

Wijzigen ten behoeve van functieverandering

Als een agrarisch bedrijf de activiteiten beëindigd heeft, dan kan de agrarische bestemming gewijzigd worden naar een bestemming waar niet agrarische-functies toegestaan zijn. Daarbij kan de bestemming worden gewijzigd naar de volgende bestemmingen:

Dit zijn functies die, onder voorwaarden, passend zijn in het buitengebied. Bij de vestiging van deze functies moet gebruik gemaakt worden van de bestaande agrarische bebouwing. Een toename van het bebouwd oppervlak is niet toegestaan. Voorwaarde voor de vestiging van nieuwe functies is dat deze goed verenigbaar zijn met de bestaande functies in de omgeving. Er mag over en weer geen onaanvaardbare hinder ontstaan.

Als een agrarisch bedrijf de activiteiten beëindigd heeft, dan kan de agrarische bestemming gewijzigd worden naar een woonbestemming. De bedrijfswoning moet daarbij in gebruik worden genomen als gewone woning. De wijziging kan niet worden toegepast indien omliggende bedrijven daardoor in de ontwikkelingsmogelijkheden beperkt worden.

Wijzigen naar paardenhouderij of manege

Een agrarisch bouwperceel kan gewijzigd worden voor de vestiging van een gebruiksgerichte paardenhouderij (bestemming Agrarisch - Paardenhouderijbedrijf) of de vestiging van een manege (bestemming Sport - Manege). Aan de vestiging van deze functies zijn een aantal voorwaarden gekoppeld. Zo moet met een bedrijfsplan aangetoond worden dat er sprake is van een (semi-)bedrijfsmatige paardenhouderij. Maneges moeten in de buurt van dorpsranden gerealiseerd worden, aangezien eend dergelijke functie een relatief grote verkeersaantrekkende werking heeft.

Wijzigen naar wonen ten behoeve van het vergroten van bestemmingsvlakken voor het wonen

In sommige gevallen bestaat de behoefte agrarische grond in gebruik te nemen als tuin. Het betreft voornamelijk gronden tussen woonhuizen. Bij dergelijke waardevolle doorkijken kan het ongewenst zijn de agrarische grond in een tuin te veranderen. In andere situaties kan de realisatie van tuinen tussen woonhuizen geen probleem zijn. Er is daarom gekozen om de uitbreiding van tuinen (en dus percelen) aan een nader afwegingsmoment te koppelen. Aan de uitbreiding moet een erfinrichtingsplan gekoppeld zijn, waarin de landschappelijke inpassing van de uitbreiding van de tuin is verantwoord.

Ook bestaat er vaak de wens tuinen (en dus percelen) te verdiepen. Ook dit is mogelijk met deze wijzigingsbevoegdheid. Om te grote percelen te voorkomen, is een maximum oppervlakte van 3000 m2 meter opgenomen.