direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Buitengebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1987.01BPBuiten2013-0401

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het agrarisch grondgebruik;
  • b. de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel grondgebonden agrarisch bedrijf”;
  • c. de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel niet-grondgebonden agrarisch bedrijf”;
  • d. de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering op de wijze van fruitteelt, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel fruitteeltbedrijf”;
  • e. de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel grondgebonden agrarisch bedrijf”, in combinatie met:
    • 1. een zorgboerderij, ter plaatse van de aanduiding "zorgboerderij";
    • 2. detailhandel en be- en verwerking van agrarische producten, ter plaatse van de aanduiding "detailhandel";
    • 3. een minicamping, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - minicamping";
  • f. het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, ter plaatse van een bedrijfskavel;
  • g. fruitteelt, ter plaatse van de aanduiding "fruitteelt";
  • h. een brandvlampijp, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - brandvlampijp";

met daaraan ondergeschikt:

  • i. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden van het open landschap;
  • j. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van kleine natuur- en landschapselementen;
  • k. doeleinden van natuurontwikkeling en agrarisch natuurbeheer;
  • l. kleinschalige duurzame energieopwekking;
  • m. nutsvoorzieningen;
  • n. extensief dagrecreatief medegebruik;
  • o. ontsluitingswegen en agrarische kavelpaden;
  • p. openbare fiets- en wandelpaden;
  • q. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder waterberging;

met daarbijbehorende:

  • r. bedrijfsgebouwen en overkappingen;
  • s. bedrijfswoningen;
  • t. bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen;
  • u. torensilo's;
  • v. veldschuur, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - veldschuur”;
  • w. mestsilo, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - mestsilo";
  • x. mestbassin, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - mestbassin";
  • y. tuinen, erven en terreinen, ter plaatse van een bedrijfskavel;
  • z. andere bouwwerken;

waarbij boerderijpanden met een cultuurhistorisch waardevolle hoofdvorm, ter plaatse zijn voorzien van de aanduiding "karakteristiek", waarbij gestreefd wordt naar het behoud en het herstel van de karakteristieke verschijningsvorm van de boerderijpanden.

3.2 Bouwregels

Deze bouwregels zijn eveneens van toepassing voor functies die na afwijken van de gebruiksregels aan de bestemming zijn toegevoegd.

3.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van de in 3.1. onder r t/m v genoemde gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. er zullen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van agrarische bedrijven met de daarbijbehorende bedrijfswoningen worden gebouwd;
  • b. de gebouwen en overkappingen, met uitzondering van veldschuren, zullen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, ter plaatse van een bedrijfskavel;
  • c. binnen een bouwvlak mogen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van het ter plaatse gevestigde agrarisch bedrijf worden gebouwd;
  • d. de gezamenlijke staloppervlakte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering zal:
    • 1. in de witte gebieden (zie paragraaf 4.3 van de toelichting) per bouwvlak ten hoogste de bestaande staloppervlakte zoals opgenomen in Bijlage 4 bedragen;
    • 2. in de groene gebieden (zie paragraaf 4.3 van de toelichting) per bouwvlak ten hoogste 7500 m² bedragen;
  • e. er zullen ten hoogste twee torensilo's worden gebouwd;
  • f. het aantal bedrijfswoningen zal ten hoogste één per bouwvlak bedragen, tenzij het gronden betreft ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van wonen - tweede bedrijfswoning” of “bedrijfswoning uitgesloten”, in welk geval respectievelijk het aantal bedrijfswoningen ten hoogste twee per bouwvlak zal bedragen dan wel geen bedrijfswoning is toegestaan;
  • g. de afstand van bedrijfswoningen ten opzichte van de weg zal ten minste de bestaande afstand bedragen;
  • h. de maatvoering van een gebouw of een overkapping zal voorts voldoen aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn gesteld:

Functie van een gebouw   Maximale
oppervlakte/inhoud  
Goothoogte in m.   Dakhelling in °   Bouwhoogte in m.  
  per
gebouw  
gezamenlijk   max.   min.   max.   max.  
Bedrijfsgebouw of overkapping, niet zijnde een kas*   -   -   6,00+   20   60   14,00  
Kassen   -   1.000 m²++   -   -   -   9,00  
Bedrijfswoning*   1.000 m³#   -   4,00+++   35   60   9,00++  
Bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning   -   50 m²   3,00   20   60   -  
Torensilo   -   -   -   -   -   15,00  
Veldschuur   bestaand   -   3,00   20   60   -  

+ in geval er sprake is van bedrijfsgebouwen ten behoeve van een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering zal de goothoogte ten hoogste 2,50 m bedragen

++ tenzij de bestaande oppervlakte en/of bouwhoogte meer bedraagt, in welk geval de oppervlakte en/of bouwhoogte ten hoogste de bestaande oppervlakte en/of bouwhoogte bedraagt

+++ tenzij ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - hoge gevel", in welk geval de goothoogte ten hoogste de bestaande goothoogte zal bedragen

# tenzij de bestaande inhoud meer bedraagt, in welk geval de inhoud van (een) bedrijfswoning(en) ten hoogste de bestaande inhoud zal bedragen

* tenzij de gronden zijn voorzien van de aanduiding "karakteristiek", in welke geval de volgende bouwregels gelden:

- een waardevolle hoofdvorm zal binnen het gebied ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek" worden gebouwd;

- de oppervlakte, bouwhoogte, goothoogte, nokrichting en dakhelling van een waardevolle hoofdvorm zal ten minste en ten hoogste de bestaande oppervlakte, bouwhoogte, goothoogte, nokrichting en dakhelling bedragen.

3.2.2 Overige andere bouwwerken

Voor het bouwen van overige andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. silo's, platen en bassins zullen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak, met uitzondering van bestaande platen ten dienste van opslagdoeleinden, alsmede mestsilo's en mestbassins, ter plaatse van de aanduidingen "specifieke vorm van agrarisch - mestsilo" en "specifieke vorm van agrarisch - mestbassin";
  • b. de oppervlakte van een mestsilo en een mestbassin zal, ter plaatse van de aanduidingen "specifieke vorm van agrarisch - mestsilo" en "specifieke vorm van agrarisch - mestbassin" ten hoogste 800 m² bedragen, tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte zal bedragen;
  • c. de bouwhoogte van een mestsilo zal ten hoogste 8,00 m, inclusief afdekking, bedragen;
  • d. de bouwhoogte van voedersilo's en naar de aard daarmee gelijk te stellen silo's zal ten hoogste 15,00 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning(en) en/of bedrijfsgebouwen binnen de bouwvlakken ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
  • f. de bouwhoogte van reclamemasten binnen het bouwvlak zal ten hoogste 6,00 m bedragen;
  • g. de bouwhoogte van andere bouwwerken zal binnen het bouwvlak ten hoogste 5,00 m bedragen;
  • h. een brandvlampijp zal uitsluitend worden gebouwd, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - brandvlampijp";
  • i. de bouwhoogte van een brandvlampijp, ter plaats van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - brandvlampijp" zal ten hoogste 65,00 m bedragen;
  • j. er zullen geen andere bouwwerken ten behoeve van de opwekking van windenergie en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken en paardrijbakken worden gebouwd;
  • k. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken zal buiten het bouwvlak ten hoogste 2,00 m bedragen.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Ondergeschikte tweede tak

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1 onder a in die zin dat bouwwerken ten behoeve van een ondergeschikte tweede tak worden gebouwd, mits:

  • a. de gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van een ondergeschikte tweede tak per agrarisch bedrijf ten hoogste 25% van de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen zal bedragen;
  • b. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast;
  • c. tevens de in 3.5.1 genoemde vergunning wordt verleend.
3.3.2 Schuilstallen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1 onder b in die zin dat gebouwen in de vorm van schuilstallen voor het niet-bedrijfsmatig houden van vee buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits:

  • a. de oppervlakte van een schuilstal ten hoogste 25 m² zal bedragen;
  • b. de bouwhoogte van een schuilstal ten hoogste 3,00 m zal bedragen;
  • c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.3.3 Vergroten niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1 onder d sub 1 in die zin dat de gezamenlijke staloppervlakte ten behoeve van een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering bij een gelijkblijvend aantal dieren als opgenomen in Bijlage 4 met 15% wordt vergroot, mits:

  • a. de noodzaak tot vergroting voortvloeit uit aangescherpte eisen in wet- en regelgeving op het gebied van milieu en dierenwelzijn;
  • b. met een erfinrichtingsplan en een lichtplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast;
  • c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.3.4 Tweede bedrijfswoning

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1 onder f in die zin dat daar waar ten hoogste één bedrijfswoning aanwezig is, een tweede bedrijfswoning wordt gebouwd, mits:

  • a. de bedrijfswoning noodzakelijk is in verband met permanent toezicht en de continuïteit en duurzaamheid van het bedrijf als volwaardig meermansbedrijf wat door middel van een bedrijfsplan moet worden aangetoond;
  • b. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast;
  • c. de tweede bedrijfswoning niet wordt gebouwd binnen 250 m vanaf het dichtstbij gelegen emissiepunt van een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel niet-grondgebonden agrarisch bedrijf”;
  • d. de tweede bedrijfswoning aan de wegzijde binnen het bouwvlak in de directe omgeving van de bedrijfsgebouwen wordt gesitueerd;
  • e. geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • f. nog niet eerder bij het agrarisch bedrijf een tweede bedrijfswoning is gebouwd;
  • g. de geluidsbelasting niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere waarde;
  • h. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.3.5 Afstand bedrijfswoning tot de weg

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1 onder g in die zin dat de afstand van een bedrijfswoning ten opzichte van de weg wordt verkleind, mits:

  • a. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.3.6 Vergroten oppervlakte kassen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1 onder h in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van kassen wordt vergroot tot ten hoogste 2.000 m², mits:

  • a. met een erfinrichtingsplan en een lichtplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.3.7 Afwijkende bouwvormen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1 onder h in die zin dat bedrijfsgebouwen worden gebouwd in de vorm van boogstallen, serrestallen of naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsgebouwen, mits:

  • a. met een erfinrichtingsplan en een lichtplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.3.8 Goothoogte bedrijfswoningen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1 onder h in die zin dat, voorzover niet ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - hoge gevel", de goothoogte van een bedrijfswoning wordt vergroot tot ten hoogste 6,00 m, mits:

  • a. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.3.9 Afwijkende dakhelling

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1 onder h in die zin dat bedrijfsgebouwen of overkappingen tot een oppervlakte van ten hoogste 50 m² worden voorzien van een platte afdekking, dan wel dat de minimale dakhelling van een bedrijfswoning wordt verlaagd, mits:

  • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.3.10 Kuilvoerplaten, mestopslag en sleufsilo's buiten bouwvlak

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.2. onder a in die zin dat kuilvoerplaten, mestopslag en/of sleufsilo's buiten het bouwvlak worden aangelegd, mits:

  • a. de kuilvoerplaten, mestopslag en/of sleufsilo's ten hoogste 25 m uit de bouwvlakgrenzen worden aangelegd;
  • b. vanwege de milieusituatie of ruimtegebrek de aanleg binnen het bouwvlak niet mogelijk is;
  • c. advies wordt ingewonnen bij een door de provincie aangewezen adviesinstantie;
  • d. tevens de in 3.5.2 bedoelde vergunning is/wordt verleend.
  • e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.3.11 Windturbine

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.2 onder j in die zin dat binnen een bouwvlak windturbines worden gebouwd, mits:

  • a. de bouwhoogte van een windturbine ten hoogste 15,00 m zal bedragen;
  • b. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast;
  • c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • d. rekening wordt gehouden met aspecten van externe veiligheid in verband met de ligging van ondergrondse hoge druk aardgastransportleidingen;
  • e. de windturbine zodanig wordt gebouwd dat er geen aardgastransportleidingen of andere infrastructuur van Gasunie binnen de zogenaamde high impact zone (HIZ) vallen (HIZ, een cirkel met een straal gelijk aan masthoogte + 1/3 van de lengte rotorblad).
3.3.12 Paardrijbakken

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.2 onder j in die zin dat paardrijbakken worden toegestaan, mits:

  • tevens de in 3.5.6 bedoelde vergunning is verleend.
3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in aanvulling op het gestelde in 47.1 in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de plaatsing van een mestvergistingsinstallatie anders dan bedrijfseigen;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijvigheid, waaronder de inpandige opslag van caravans, boten of gelijksoortige vervoers- of kampeermiddelen, en detailhandel, tenzij ter plaatse van de aanduiding "detailhandel" in welk geval de verkoopvloeroppervlakte ten hoogste 60 m² mag bedragen;
  • c. het opslaan van mest en/of andere landbouwproducten buiten het bouwvlak, tenzij het gronden ter plaatse van een specifieke aanduiding betreft, en met uitzondering van tijdelijke opslag van akkerbouwproducten;
  • d. het gebruik van gronden en bouwwerken voor het houden van meer en ander vee dan per adres is weergegeven in Bijlage 4;
  • e. het gebruik van gronden en bouwwerken voor het houden van dieren in meer dan één bouwlaag ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel niet-grondgebonden agrarisch bedrijf”;
  • f. het opslaan van agrarische producten binnen de bedrijfskavel voor zover het gronden betreft die gelegen zijn voor (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van een bedrijfswoning, of, indien geen bedrijfswoning aanwezig is, het dichtst bij de weg gelegen bedrijfsgebouw;
  • g. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en/of de aanleg van wegen en paden buiten het bouwvlak anders dan ten behoeve van het agrarisch gebruik of de noodzakelijke bereikbaarheid van bebouwde percelen;
  • h. het splitsen van een bedrijfswoning zodanig dat er meer dan één woning ontstaat;
  • i. het gebruik van gedeelten van een bedrijfswoning, inclusief bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning, voor de uitoefening van een kleinschalige beroepsmatige activiteit aan huis of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit aan huis;
  • j. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning voor bewoning;
  • k. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor verblijfsrecreatieve doeleinden;
  • l. het gebruik van gronden ten behoeve van houtteelt, bosbouw, sierteelt, fruitteelt, boomteelt of overige opgaande meerjarige teeltvormen, tenzij het fruitteelt betreft ter plaatse van de aanduiding "fruitteelt";
  • m. het gebruik van gronden buiten het bouwvlak ten behoeve van de aanleg van een paardrijbak met de daarbijbehorende bouwwerken;
  • n. het gebruik van bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, zodanig dat, indien de lichtsterkte in de bedrijfsgebouwen meer dan 150 lux bedraagt, de lichtuitstraling vanuit de gevels van de bedrijfsgebouwen tussen 20.00 uur en 6.00 uur met minder dan 90% wordt gereduceerd;
  • o. het gebruik van assimilatiebelichting in kassen, tenzij de kas is voorzien van voorzieningen die de lichtuitstraling met 100% reduceert;
  • p. het gebruik van gronden, gebouwen en/of overkappingen waarbij een toename plaatsvindt van de stikstofemissie als gevolg van een wijziging van dieraantallen, diersoorten en/of andere stalsystemen vanaf het betreffende agrarische bedrijf of de betreffende gronden.

In afwijking hiervan wordt niet tot een strijdig gebruik gerekend:

het gebruik van gronden, gebouwen en/of overkappingen waarbij een toename plaatsvindt van de stikstofemissie als gevolg van een wijziging van dieraantallen, diersoorten en/of andere stalsystemen vanaf het betreffende agrarische bedrijf of de betreffende gronden, indien:

    • 1. dit niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op het (de) maatgevende gevoelige Natura 2000-gebied(en); of
    • 2. toename van stikstofdepositie op het (de) maatgevende gevoelige Natura 2000-gebied(en) niet leidt tot een overschrijding van de kritische depositiewaarde van de habitats; of
    • 3. toename van stikstofdepositie op het (de) maatgevende gevoelige Natura 2000-gebied(en) wordt gesaldeerd door een in ieder geval gelijkwaardige afname van depositie uit andere bronnen; of
    • 4. van het bevoegd gezag een natuurbeschermingswetvergunning is verkregen waarbinnen een toename is toegelaten, dan wel van het bevoegd gezag een schriftelijke bevestiging is ontvangen dat voor de toename geen natuurbeschermingswetvergunning is vereist.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Ondergeschikte tweede tak

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.4. onder b in die zin dat de uitoefening van een agrarisch bedrijf al dan niet in combinatie met interne bouwactiviteiten wordt gecombineerd met een ondergeschikte tweede tak in de vorm van de in bijlage 3 opgenomen bedrijvigheid, mits:

  • a. de gronden ter plaatse zijn voorzien van een bedrijfskavel;
  • b. de gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van een ondergeschikte tweede tak per agrarisch bedrijf ten hoogste 25% van de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen zal bedragen;
  • c. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.5.2 Mestopslag

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.4 onder c in die zin dat gronden en bouwwerken buiten het bouwvlak worden gebruikt voor het opslaan van mest in de vorm van een mestzak, een foliebassin of een naar de aard daarmee gelijk te stellen vorm van mestopslag ten behoeve van het eigen bedrijfsmatige gebruik, mits:

  • a. de mestopslag ten hoogste 25 m uit de bouwvlakgrenzen worden aangelegd;
  • b. vanwege de milieusituatie of ruimtegebrek de aanleg binnen het bouwvlak niet mogelijk is;
  • c. de bouwhoogte van de opstaande randen, inclusief afscheiding, ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
  • d. advies wordt ingewonnen bij een door de provincie aangewezen adviesinstantie;
  • e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.5.3 Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.4 onder i in die zin dat een bedrijfswoning, inclusief bijbehorende bouwwerken, wordt gebruikt voor kleinschalige beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten aan huis, mits:

  • a. de agrarische functie behouden blijft en in ruimtelijke en visuele zin de hoofdfunctie blijft;
  • b. de activiteiten uitsluitend inpandig plaatshebben;
  • c. de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 25%, met een maximum van 60 m², van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning, inclusief bijbehorende bouwwerken;
  • d. degene die de activiteit uitoefent bewoner van de bedrijfswoning is;
  • e. de gezamenlijke oppervlakte van een reclamebord niet meer dan 0,5 m² bedraagt en de afmeting van een reclamebord in één richting niet meer dan 1,00 m bedraagt;
  • f. de ruimtelijke uitstraling van de activiteit qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar is met het karakter van de woonfunctie van de bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken;
  • g. bedrijfsmatig gebruik, dat vergunning- of meldingplichtig is, niet is toegestaan;
  • h. het parkeren plaatsvindt op eigen erf;
  • i. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.5.4 Klein kamperen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.4 onder k in die zin dat de gronden tevens worden gebruikt als standplaats voor kampeermiddelen, mits:

  • a. het kleinschalig kamperen kan worden toegestaan als ondergeschikte tweede tak bij een agrarisch bedrijf binnen een bouwperceel;
  • b. het gaat om kleinschalige vormen van kamperen (mini-camping) met ten hoogste 15 kampeerplaatsen;
  • c. er geen sprake is van plaatsing van stacaravans, chalets en/of trekkershutten en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderkomens;
  • d. er een goede landschappelijke inpassing van het kampeerterrein wordt gewaarborgd. Het kamperen dient zoveel mogelijk achter de gebouwen (woningen, boerderijpanden) plaats te vinden;
  • e. er uitsluitend in de periode van 1 maart tot 1 oktober gekampeerd wordt;
  • f. het betreffende perceel goed bereikbaar is;
  • g. het parkeren plaatsvindt op eigen erf;
  • h. de afstand van de gronden waar het kampeerterrein feitelijk gevestigd wordt tot de dichtstbijzijnde gevel van een naastgelegen woonhuis ten minste 50,00 m bedraagt;
  • i. de afstand van de gronden waar het kampeerterrein feitelijk gevestigd wordt tot de buitengrenzen van een bestaand kampeerterrein ten minste 500,00 m bedraagt;
  • j. voorafgaande aan de realisatie van een kleinschalig kampeerterrein wordt overlegd met het waterschap;
  • k. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • l. permanente bewoning en het gebruik als seksinrichting van kampeermiddelen niet is toegestaan;
  • m. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en cultuurhistorische waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de gronden niet zijn voorzien van de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'.
3.5.5 Nieuwe meerjarige opgaande teeltvormen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.4 onder l in die zin dat gronden worden gebruikt voor sierteelt, fruitteelt, bosbouw, houtteelt of overige opgaande meerjarige teeltvormen, mits:

  • a. deze afwijkingsbevoegdheid niet wordt toegepast ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Open gebied';
  • b. zoveel mogelijk aansluiting wordt gevonden bij bestaande opgaande elementen, zoals bosgebieden, dorpskernen, bebouwingslinten, bestaande gronden met opgaande meerjarige teeltvormen en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebieden;
  • c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
3.5.6 Paardrijbakken

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.4. onder m in die zin dat gronden worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:

  • a. de paardrijbak bij een agrarisch bedrijf op een afstand van ten hoogste 100 m uit de dichtstbijzijnde gevel van de bedrijfswoning ten behoeve van het eigen gebruik wordt aangelegd;
  • b. de paardrijbak anders dan bij een agrarisch bedrijf wordt aangelegd op een afstand van ten hoogste 100 m uit de dichtstbijzijnde gevel van de bedrijfswoning of het woonhuis, ten behoeve waarvan de paardrijbak voor het eigen gebruik wordt aangelegd;
  • c. de paardrijbak zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg wordt gesitueerd ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing;
  • d. er vanwege de paardrijbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 30 m tot de woonbestemmingsgrens);
  • e. er geen sprake is van bestrating of een andere wijze van verharding;
  • f. de oppervlakte van een paardrijbak ten hoogste 800 m² bedraagt, met dien verstande dat ten behoeve van de dressuursport de oppervlakte van een paardrijbak ten hoogste 1.200 m² bedraagt;
  • g. het aantal lichtmasten of naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken ten behoeve van de verlichting van paardrijbakken zal bij een paardrijbak van 800 m² ten hoogste 4 en bij een paardrijbak van 1.200 m² ten hoogste 6 bedragen;
  • h. de bouwhoogte van lichtmasten of naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken ten behoeve van de verlichting van paardrijbakken ten hoogste 6,00 m zal bedragen;
  • i. de lichtuitstraling vanuit de lichtmasten naar beneden is gericht;
  • j. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken ten hoogste 2,00 m zal bedragen.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het verharden van perceel- en/of kavelontsluitingswegen buiten de bedrijfskavel met een grotere breedte dan 4,00 m;
  • b. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het extensief dagrecreatief medegebruik en/of het educatief medegebruik;
  • c. het verwijderen van erfbeplanting;
  • d. het winnen van klei;
  • e. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of telecommunicatiekabels en/of -leidingen;
  • f. het verrichten van exploratieboringen en/of seismologisch onderzoek;
  • g. het (gedeeltelijk) verwijderen van een waardevolle hoofdvorm, voorzover de gronden zijn voorzien van de aanduiding "karakteristiek".
3.6.2 Uitzondering

Het bepaalde in 3.6.1. is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of het normale agrarische gebruik betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan met een daarvoor benodigde vergunning.
3.6.3 Toetsingscriteria a t/m f

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden van het open landschap, de cultuurhistorische en archeologische waarden en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden. De onder c genoemde vergunningen kunnen voorts slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud van de waardevolle erfbeplanting.

3.6.4 Toetsingscriteria g

De omgevingsvergunning kan worden verleend, mits:

  • a. de bouwtechnische kwaliteit dusdanig slecht is dat hergebruik in alle redelijkheid niet mogelijk is;
  • b. het delen van een pand betreft, die op zichzelf niet als waardevol zijn aan te merken, en door het verwijderen daarvan geen onevenredige aantasting van de waardevolle hoofdvorm plaatsvindt.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Vergroten bouwvlak grondgebonden agrarisch bedrijf

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan een bedrijfskavel grenzende gronden worden voorzien van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel grondgebonden agrarisch bedrijf", met inbegrip van een wijziging van het daarbinnen gelegen bouwvlak, mits:

  • a. de oppervlakte van het bouwvlak wordt vergroot tot ten hoogste:
    • 1. 1,50 hectare ter plaatse van de in de Nota Agrarische bouwblokken en landschap benoemde gele gebieden;
    • 2. 2,00 hectare ter plaatse van de in de Nota Agrarische bouwblokken en landschap benoemde groene gebieden, waarbij binnen de bestemmingsgrenzen van de dubbelbestemming 'Waarde - Open gebied' ten hoogste 10 bouwvlakken vergroot mogen worden tot ten hoogste 3,00 hectare;
  • b. er zicht is op een langdurige vergroting van de productieomvang als gevolg van schaalvergroting of extensivering/verbreding van de bedrijfsactiviteiten en de noodzaak van de bedrijfsuitbreiding is aangetoond;
  • c. er binnen het bestaande bouwvlak geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;
  • d. bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid gewerkt wordt volgens het werkprotocol waarin de keukentafelmethodiek is verbijzonderd en inzichtelijk is gemaakt en waarbij in ieder geval de volgende criteria aanvullend van toepassing zijn:
    • 1. met de vormgeving en inrichting van het bouwvlak zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de historisch gegroeide landschapsstructuur;
    • 2. de uitbreiding van het bouwperceel vergezeld gaat van een erfinrichtingsplan dat rekening houdt met het landschapstype;
    • 3. er voldoende afstand wordt aangehouden tot andere ruimtelijke elementen;
    • 4. de infrastructurele ontsluiting toereikend is voor de bedrijfsontwikkeling;
    • 5. er sprake is van een evenwichtige ordening, maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen;
    • 6. de wenselijkheid om voor de bedrijfsvoering niet meer in gebruik zijnde opstallen met uitzondering van monumentale of karakteristieke gebouwen op het bouwperceel c.q. het (te) verlaten bouwperceel te saneren;
    • 7. het woon- en leefklimaat van direct omwonenden;
    • 8. het voorkomen van nachtelijke lichtuitstraling;
  • e. de wijziging niet in strijd is met het bestaande Besluit externe veiligheid buisleiding;
  • f. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • g. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm.
3.7.2 Wijzigen situering bedrijfskavel

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat een ter plaatse aangegeven bedrijfskavel, met inbegrip van een daarbinnen gelegen bouwvlak, bij gelijkblijvende oppervlakte, qua situering wordt gewijzigd, mits:

  • a. er een bedrijfstechnische noodzaak is om ten behoeve van de bouw van bedrijfsgebouwen of het opslaan van mest, hooibalen en/of andere agrarische producten de situering van de bedrijfskavel te wijzigen;
  • b. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast;
  • c. de wijziging niet in strijd is met het bestaande Besluit externe veiligheid buisleiding;
  • d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.7.3 Omzetting niet-grondgebonden naar grondgebonden agrarische bedrijfsvoering dan wel verwijderen van de aanduiding voor niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel niet-grondgebonden agrarisch bedrijf” ter plaatse wordt verwijderd en al dan niet wordt vervangen door de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel grondgebonden agrarisch bedrijf", mits:

  • a. de bedrijfsactiviteiten van het niet-grondgebonden agrarisch bedrijf zijn beëindigd en al dan niet ter plaatse de agrarische bedrijfsvoering grondgebonden wordt voortgezet;
  • b. in het geval van voortzetting van een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering waarbij ook een vergroting van de bedrijfskavel plaatsheeft, de criteria van 3.7.1 van overeenkomstige toepassing zijn.
3.7.4 Verwijderen aanduiding veldschuren

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - veldschuur” ter plaatse wordt verwijderd, mits:

  • de veldschuur ter plaatse is of wordt afgebroken/verwijderd.
3.7.5 Afwijkende bouwvorm waardevolle hoofdvorm

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat wordt afgeweken van de bestaande maatvoeringen en gevelindeling van de waardevolle hoofdvorm en een andere bouwvorm wordt teruggebouwd, waarbij de aanduiding "karakteristiek" wordt verwijderd, mits:

  • a. de waardevolle hoofdvorm teniet is gegaan door een calamiteit en herbouw in de oorspronkelijke staat redelijkerwijs niet verlangd kan worden;
  • b. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels voor bedrijfswoningen van toepassing zijn;
  • c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.7.6 Wijziging naar natuur

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch' wordt gewijzigd in de bestemming 'Natuur', mits:

  • a. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 24 van overeenkomstige toepassing zijn;
  • b. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • c. de wijzigingsbevoegdheid niet eerder wordt toegepast dan nadat de betreffende gronden in zijn geheel voor de daadwerkelijke natuurontwikkeling zijn verworven of aangewezen;
  • d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische en cultuurhistorische waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.7.7 Wijzigen ten behoeve van functieverandering

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch' wordt gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf', 'Bedrijf - Agrarisch loonbedrijf', 'Wonen', 'Wonen - Voormalig boerderijpand', of een maatschappelijke voorziening, ten behoeve van een functieverandering van een bouwperceel, mits:

  • a. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid respectievelijk de regels van de artikelen 5, 7, 31 of 32 van overeenkomstige toepassing zijn, al dan niet in combinatie met het leggen van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - plattelandswoning";
  • b. deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ter plaatse van een bedrijfskavel;
  • c. de agrarische bedrijfsfunctie ter plaatse is beëindigd;
  • d. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • e. de functie ondergebracht wordt in de bestaande gebouwen, die aanwezig zijn op het moment van toepassing van deze wijziging, waarbij de woonfunctie gehandhaafd moet blijven en waarbij in ondergeschikte mate aanvullende nieuwbouw gepleegd mag worden;
  • f. bedrijfsmatige activiteiten uitsluitend zijn toegestaan in combinatie met de woonfunctie;
  • g. opslag van materialen en goederen buiten gebouwen niet is toegestaan, tenzij ter verwezenlijking van de bestemming;
  • h. de woonfunctie ondergebracht wordt in de voormalige bedrijfswoning, dan wel het voormalige boerderijpand;
  • i. gestreefd wordt niet meer in gebruik zijnde opstallen te saneren, niet zijnde het voormalige boerderijpand of andere beeldbepalende bouwvormen;
  • j. er geen onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking van de bedrijvigheid uitgaat;
  • k. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast;
  • l. de wijziging niet in strijd is met het bestaande Besluit externe veiligheid buisleiding;
  • m. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.7.8 Wijzigen naar paardenhouderij of manege

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch' wordt gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderijbedrijf' of 'Sport - Manege', ten behoeve van een functieverandering van een bouwperceel, mits:

  • a. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid respectievelijk de regels van de artikelen 4 of 25 van overeenkomstige toepassing zijn;
  • b. deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ter plaatse van een bedrijfskavel;
  • c. de agrarische bedrijfsfunctie ter plaatse is beëindigd;
  • d. er sprake is van een semi-bedrijfsmatige of bedrijfsmatige paardenhouderij. Een bedrijfsplan dient daartoe ter beoordeling bij de gemeente te worden ingediend;
  • e. de oppervlakte van het bestemmingsvlak voor een bedrijfsmatige paardenhouderij ten minste 1 hectare bedraagt. De te bebouwen oppervlakte mag niet meer dan 1 hectare groot zijn;
  • f. de oppervlakte van het bestemmingsvlak voor een semi-bedrijfsmatige trainings- of pensionstal ten minste 0, 5 hectare bedraagt. De te bebouwen oppervlakte mag niet meer dan 0, 5 hectare groot zijn;
  • g. de oppervlakte van een bestemmingsvlak voor een manege ten minste 1 hectare bedraagt. De te bebouwen oppervlakte mag niet meer dan 1,5 hectare groot zijn;
  • h. de afstand van een manege tot de dichtstbijzijnde dorpsrand ten hoogste 2,5 kilometer bedraagt;
  • i. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • j. de functie ondergebracht wordt in de bestaande gebouwen, die aanwezig zijn op het moment van toepassing van deze wijziging, waarbij de woonfunctie gehandhaafd moet blijven en waarbij in ondergeschikte mate aanvullende nieuwbouw gepleegd mag worden;
  • k. de woonfunctie ondergebracht wordt in de voormalige bedrijfswoning, dan wel het voormalige boerderijpand;
  • l. het voormalige boerderijpand of andere beeldbepalende bouwvormen als landschappelijk waardevolle verschijningsvorm worden gehandhaafd;
  • m. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast;
  • n. de wijziging niet in strijd is met het bestaande Besluit externe veiligheid buisleiding;
  • o. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.7.9 Wijzigen naar wonen ten behoeve van het vergroten van bestemmingsvlakken voor het wonen

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch' wordt gewijzigd in de bestemming(en) 'Wonen' en/of 'Wonen - Voormalig boerderijpand' ten behoeve van het vergroten van de bestemmingsvlakken 'Wonen' of 'Wonen - Voormalig boerderijpand', mits:

  • a. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 31 of 32 van overeenkomstige toepassing zijn;
  • b. de oppervlakte van het betreffende bestemmingsvlak voor het wonen na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid ten hoogste 3.000 m² zal bedragen;
  • c. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • d. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast;
  • e. de wijziging niet in strijd is met het bestaande Besluit externe veiligheid buisleiding;
  • f. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische en cultuurhistorische waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.