direct naar inhoud van Artikel 31 Wonen
Plan: Buitengebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1987.01BPBuiten2013-0401

Artikel 31 Wonen

31.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woonhuizen;
  • b. woonhuizen in combinatie met ruimte voor een hobbymatige paardenhouderij, ter plaatse van de aanduiding "paardenhouderij";
  • c. woonhuizen, zijnde voormalige agrarische bedrijfswoningen, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - plattelandswoning";
  • d. bijbehorende bouwwerken;

met daaraan ondergeschikt:

  • e. kleinschalige duurzame energieopwekking;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. wegen en paden;
  • i. water;

met de daarbijbehorende:

  • j. tuinen, erven en terreinen;
  • k. andere bouwwerken;

waarbij bouwwerken met een cultuurhistorisch waardevolle hoofdvorm, ter plaatse zijn voorzien van de aanduiding "karakteristiek", waarbij gestreefd wordt naar het behoud en het herstel van de karakteristieke verschijningsvorm van de bouwwerken.

31.2 Bouwregels
31.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
  • b. per bestemmingsvlak zal ten hoogste één hoofdgebouw worden gebouwd;
  • c. de afstand van een hoofdgebouw ten opzichte van de weg zal ten minste de bestaande afstand bedragen;
  • d. ten hoogste 50% van een bouwperceel zal worden bebouwd, met een maximum van 200 m² per hoofdgebouw, tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte zal bedragen;
  • e. de goothoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 3,50 m bedragen, tenzij ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - hoge gevel", in welk geval de goothoogte ten hoogste de bestaande goothoogte zal bedragen;
  • f. de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten minste 40° en ten hoogste 60° bedragen, tenzij de bestaande dakhelling meer of minder bedraagt, in welk geval de dakhelling ten hoogste of ten minste de bestaande dakhelling zal bedragen;
  • g. de bouwhoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 9,00 m bedragen, tenzij de bestaande bouwhoogte meer bedraagt, in welk geval de bouwhoogte ten hoogste de bestaande bouwhoogte zal bedragen;
  • h. in afwijking van het bepaalde onder d t/m g gelden ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek" de volgende bouwregels:
    • 1. een waardevolle hoofdvorm zal binnen het gebied ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek" worden gebouwd;
    • 2. de oppervlakte, bouwhoogte, goothoogte, nokrichting en dakhelling van een waardevolle hoofdvorm zal ten minste en ten hoogste de bestaande oppervlakte, bouwhoogte, goothoogte, nokrichting en dakhelling bedragen.
31.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken zullen ten minste 3,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw zal ten hoogste:
    • 1. 60 m² bedragen, indien de oppervlakte van een bouwperceel minder bedraagt dan 1.000 m²;
    • 2. 80 m² bedragen, indien de oppervlakte van een bouwperceel meer bedraagt dan 1.000 m²;

tenzij de bestaande gezamenlijke oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste de bestaande gezamenlijke oppervlakte zal bedragen;

  • c. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken ten hoogste 80% van de oppervlakte van het hoofdgebouw en ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, zal bedragen;
  • d. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 3,00 m bedragen;
  • e. de dakhelling van een bijbehorend bouwwerk met een oppervlakte van meer dan 30 m² zal ten minste 40° bedragen;
  • f. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 6,00 m bedragen.
31.2.3 Bijbehorende bouwwerken ten behoeve van een paardenhouderij

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken ten behoeve van een hobbymatige paardenhouderij, ter plaatse van de aanduiding "paardenhouderij", gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken zullen ten minste 3,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw zal ten hoogste 100 m² bedragen, waarvan ten hoogste 75 m² voor de stalling van paarden zal worden gebouwd;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken ten hoogste 80% van de oppervlakte van het hoofdgebouw en ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, zal bedragen;
  • d. de onder b genoemde oppervlakte is exclusief de onder 31.2.2 onder b genoemde gezamenlijke oppervlakte;
  • e. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken en het hoofdgebouw zal ten hoogste 300 m² bedragen;
  • f. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 3,00 m bedragen;
  • g. de dakhelling van een bijbehorend bouwwerk met een oppervlakte van meer dan 30 m² zal ten minste 40° bedragen;
  • h. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk zal ten minste 6,00 m bedragen;
  • i. een paardrijbak met vier lichtmasten is toegestaan, waarvan de oppervlakte niet meer dan 800 m² bedraagt, met dien verstande dat de paardenbak niet is voorzien van bestrating of andere verharding.
31.2.4 Overige andere bouwwerken

Voor het bouwen van overige andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
  • b. er zullen geen andere bouwwerken ten behoeve van de opwekking van windenergie en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken, en paardrijbakken, tenzij ter plaatse van de aanduiding "paardenhouderij", worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
31.3 Afwijken van de bouwregels
31.3.1 Afstand hoofdgebouw tot de weg

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 31.2.1 onder c in die zin dat de afstand van een hoofdgebouw ten opzichte van de weg wordt verkleind, mits:

  • a. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
31.3.2 Vergroten oppervlakte hoofdgebouw

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 31.2.1 onder d in die zin dat de oppervlakte van een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 300 m², mits:

  • a. ten hoogste 50% van het bouwperceel wordt bebouwd;
  • b. bij het hoofdgebouw geen bijbehorende bouwwerken aanwezig zijn en mogen worden gebouwd;
  • c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
31.3.3 Vergroten goothoogte hoofdgebouw

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 31.2.1 onder e in die zin dat de goothoogte van een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 6,50 m, mits:

  • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
31.3.4 Vergroten oppervlakte bijbehorende bouwwerken

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 31.2.2 onder b in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 80 m² indien de oppervlakte van het bouwperceel minder bedraagt dan 1.000 m², of 100 m² indien de oppervlakte van het bouwperceel meer bedraagt dan 1.000 m², mits:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken ten hoogste 300 m² zal bedragen;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
31.3.5 Paardrijbakken bij een paardenhouderij

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 31.2.3 onder i in die zin dat de oppervlakte van de paardrijbak en het aantal lichtmasten worden vergroot, mits:

  • a. de oppervlakte van de paardrijbak ten hoogste 1.200 m² zal bedragen;
  • b. het aantal lichtmasten ten hoogste 6 zal bedragen;
  • c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
31.3.6 Windturbine

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 31.2.4 onder b in die zin dat binnen een bouwvlak windturbines worden gebouwd, mits:

  • a. de bouwhoogte van een windturbine ten hoogste 15,00 m zal bedragen;
  • b. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast;
  • c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • d. rekening wordt gehouden met aspecten van externe veiligheid in verband met de ligging van ondergrondse hoge druk aardgastransportleidingen;
  • e. de windturbine zodanig wordt gebouwd dat er geen aardgastransportleidingen of andere infrastructuur van Gasunie binnen de zogenaamde high impact zone (HIZ) vallen (HIZ, een cirkel met een straal gelijk aan masthoogte + 1/3 van de lengte rotorblad).
31.3.7 Paardrijbakken

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 31.2.4 onder b in die zin dat paardrijbakken worden toegestaan daar waar de gronden niet zijn voorzien van de aanduiding "paardenhouderij", mits:

  • tevens de in 31.5.5 bedoelde vergunning is verleend.
31.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in aanvulling op het gestelde in 47.1 in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van woonhuizen in combinatie met bedrijfsdoeleinden anders dan ter plaatse van de aanduiding "paardenhouderij" een hobbymatige paardenhouderij;
  • b. het gebruik van gedeelten van een hoofdgebouw, inclusief bijbehorende bouwwerken bij het hoofdgebouw, voor de uitoefening van een kleinschalige beroepsmatige activiteit aan huis of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit aan huis anders dan waarvoor planologische medewerking is verleend;
  • c. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  • d. het gebruik van een woonhuis voor meer dan één woning, tenzij ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - twee woningen", in welk geval twee woningen in een woonhuis zijn toegelaten;
  • e. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel en horeca;
  • f. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor verblijfsrecreatieve doeleinden;
  • g. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van agrarische bedrijfsactiviteiten;
  • h. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijbak met de daarbijbehorende bouwwerken.
31.5 Afwijken van de gebruiksregels
31.5.1 Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 31.4 onder b in die zin dat een hoofdgebouw, inclusief bijbehorende bouwwerken, wordt gebruikt voor kleinschalige beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten aan huis, mits:

  • a. de woonfunctie behouden blijft en in ruimtelijke en visuele zin de hoofdfunctie blijft;
  • b. de activiteiten uitsluitend inpandig plaatshebben;
  • c. de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 25%, met een maximum van 60 m², van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw, inclusief bijbehorende bouwwerken;
  • d. degene die de activiteit uitoefent bewoner van het hoofdgebouw is;
  • e. de gezamenlijke oppervlakte van een reclamebord niet meer dan 0,5 m² bedraagt en de afmeting van een reclamebord in één richting niet meer dan 1,00 m bedraagt;
  • f. de ruimtelijke uitstraling van de activiteit qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar is met het karakter van de woonfunctie van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken;
  • g. bedrijfsmatig gebruik, dat vergunning- of meldingplichtig is, niet is toegestaan;
  • h. het parkeren plaatsvindt op eigen erf;
  • i. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
31.5.2 Productiegebonden detailhandel

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 31.4 onder f in die zin dat de gronden en bouwwerken in combinatie met wonen, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, worden gebruikt voor productiegebonden detailhandel, mits:

  • a. de woonfunctie behouden blijft en in ruimtelijke en visuele zin de hoofdfunctie blijft;
  • b. de verkoop uitsluitend inpandig wordt verricht;
  • c. ten hoogste 25% van de oppervlakte van de hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken voor de verkoop wordt gebruikt, met een maximum van 60 m²;
  • d. ten hoogste 10% van de verkoopvloeroppervlakte wordt gebruikt voor de verkoop van door derden geproduceerde producten;
  • e. degene die de verkoopactiviteiten uitoefent tevens de bewoner van het hoofdgebouw is;
  • f. reclameborden worden geplaatst met een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 0,5 m² en een afmeting in één richting van ten hoogste 1,00 m;
  • g. het parkeren op het eigen erf plaatsvindt;
  • h. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
31.5.3 Logies met ontbijt

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 31.4 onder g in die zin dat de gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, worden gebruikt voor logiesverstrekking ten behoeve van recreatieve bewoning in de vorm van logies met ontbijt, mits:

  • a. de logiesverstrekking plaatsvindt binnen het hoofdgebouw, inclusief bijbehorende bouwwerken. Er wordt uitgegaan van een bestaande entree (deur);
  • b. de oppervlakte van het permanente woongedeelte van het hoofdgebouw niet minder mag bedragen dan 75 m²;
  • c. er maximaal drie kamers met in totaal 10 slaapplaatsen gerealiseerd worden;
  • d. er geen keukenblok in de kamers wordt gemaakt;
  • e. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • f. er vanwege de logiesverstrekking geen onevenredige hinder wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens);
  • g. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
31.5.4 Klein kamperen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 31.4 onder g in die zin dat de gronden tevens worden gebruikt als standplaats voor kampeermiddelen, mits:

  • a. het kleinschalig kamperen kan worden toegestaan binnen een bestemmingsvlak;
  • b. de woonfunctie een legale nevenfunctie heeft op het gebied van toerisme en/of recreatie;
  • c. het perceel behorende bij het woonhuis een minimale oppervlakte heeft van 2.000 m²;
  • d. het gaat om kleinschalige vormen van kamperen (mini-camping) met ten hoogste 15 kampeerplaatsen;
  • e. er geen sprake is van plaatsing van stacaravans, chalets en/of trekkershutten en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderkomens;
  • f. er een goede landschappelijke inpassing van het kampeerterrein wordt gewaarborgd. Het kamperen dient zoveel mogelijk achter de gebouwen (woningen, boerderijpanden) plaats te vinden;
  • g. er uitsluitend in de periode van 1 maart tot 1 oktober gekampeerd wordt;
  • h. het betreffende perceel goed bereikbaar is;
  • i. het parkeren plaatsvindt op eigen erf;
  • j. de afstand van de gronden waar het kampeerterrein feitelijk gevestigd wordt tot de dichtstbijzijnde gevel van een naastgelegen woonhuis ten minste 50,00 m bedraagt;
  • k. de afstand van de gronden waar het kampeerterrein feitelijk gevestigd wordt tot de buitengrenzen van een bestaand kampeerterrein ten minste 500,00 m bedraagt;
  • l. voorafgaande aan de realisatie van een kleinschalig kampeerterrein wordt overlegd met het waterschap;
  • m. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • n. permanente bewoning en het gebruik als seksinrichting van kampeermiddelen niet is toegestaan;
  • o. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en cultuurhistorische waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de gronden niet zijn voorzien van de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'.
31.5.5 Paardrijbakken

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 31.4 onder h in die zin dat gronden, voorzover gelegen binnen het bestemmingsvlak, worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:

  • a. de paardrijbak wordt aangelegd op een afstand van ten hoogste 100 m uit de dichtstbijzijnde gevel van het hoofdgebouw;
  • b. de paardrijbak zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg wordt gesitueerd ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing;
  • c. er vanwege de paardrijbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 30 m tot de woonbestemmingsgrens);
  • d. er geen sprake is van bestrating of een andere wijze van verharding;
  • e. de oppervlakte van een paardrijbak ten hoogste 800 m² bedraagt, met dien verstande dat ten behoeve van de dressuursport de oppervlakte van een paardrijbak ten hoogste 1.200 m² bedraagt;
  • f. het aantal lichtmasten of naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken ten behoeve van de verlichting van paardrijbakken zal bij een paardrijbak van 800 m² ten hoogste 4 en bij een paardrijbak van 1.200 m² ten hoogste 6 bedragen;
  • g. de bouwhoogte van lichtmasten of naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken ten behoeve van de verlichting van paardrijbakken ten hoogste 6,00 m zal bedragen;
  • h. de lichtuitstraling vanuit de lichtmasten naar beneden is gericht;
  • i. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken ten hoogste 2,00 m zal bedragen.
31.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
31.6.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • het (gedeeltelijk) verwijderen van een waardevolle hoofdvorm, voorzover de gronden zijn voorzien van de aanduiding "karakteristiek".
31.6.2 Uitzondering

Het bepaalde in 31.6.1. is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of het normale agrarische gebruik betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan met een daarvoor benodigde vergunning.
31.6.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan worden verleend, mits:

  • a. de bouwtechnische kwaliteit dusdanig slecht is dat hergebruik in alle redelijkheid niet mogelijk is;
  • b. het delen van een pand betreft, die op zichzelf niet als waardevol zijn aan te merken, en door het verwijderen daarvan geen onevenredige aantasting van de waardevolle hoofdvorm plaatsvindt.

31.7 Wijzigingsbevoegdheid
31.7.1 Paardenhouderij

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding "paardenhouderij" wordt aangebracht, mits:

  • a. de oppervlakte van het bestemmingsvlak ten minste 1.500 m² bedraagt;
  • b. de regels van 31.2.3 en 31.5.5 van overeenkomstige toepassing zijn;
  • c. met een erfinrichtingsplan en een lichtplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast;
  • d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
31.7.2 Afwijkende bouwvorm waardevolle hoofdvorm

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat wordt afgeweken van de bestaande maatvoeringen en gevelindeling van de waardevolle hoofdvorm en een andere bouwvorm wordt teruggebouwd, waarbij de aanduiding "karakteristiek" wordt verwijderd, mits:

  • a. de waardevolle hoofdvorm teniet is gegaan door een calamiteit en herbouw in de oorspronkelijke staat redelijkerwijs niet verlangd kan worden;
  • b. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van 31.2 van toepassing zijn;
  • c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.