direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zilversterlocatie
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0637.BP00065-0003

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied omvat het perceel Voorweg 115a, dat is gelegen aan de westzijde van Zoetermeer. Het perceel is direct aan het karakteristieke bebouwingslint Voorweg gelegen en wordt aan de oostzijde begrensd door het perceel Voorweg 113. Aan de zuidzijde vormt een langgerekte waterpartij de begrenzing, terwijl het perceel aan de westzijde wordt begrensd door het perceel Voorweg 115 en een volkstuinencomplex.

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00065-0003_0001.jpg"

Afbeelding 1.1.: Ligging plangebied in Zoetermeer

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00065-0003_0002.jpg"

Afbeelding 1.2.: Begrenzing plangebied

1.2 Aanleiding planherziening

Aan de Voorweg 115/115a was de Zoetermeerse Manage Zilverster gevestigd met de daarbij behorende karakteristieke boerderij uit begin vorige eeuw. Sinds enkele jaren bestaat de wens om de huidige manege te slopen, omdat de managefunctie op termijn geen bestaansrecht heeft op de huidige locatie. Daarmee is de mogelijkheid voor transformatie naar woningbouw ontstaan. Thans bestaat er een concreet bouwplan, dat voorziet in de bouw van 18 grondgebonden woningen in een groene en landelijke setting. Deze ontwikkeling is op grond van het vigerende bestemmingsplan 'Voorweggebied 2001' niet toegestaan. Zodoende wordt het voorliggende bestemmingsplan in procedure gebracht.

1.3 Huidige juridische planregelingen

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Voorweggebied 2001", dat is vastgesteld door de gemeenteraad op 25 november 2002 en door gedeputeerde staten van Zuid-Holland is goedgekeurd op 17 juni 2003.

Nr.   bestemmingsplan   vaststelling Raad   goedkeuring GS  
3.13   Voorweggebied 2001   25 november 2002   17 juni 2003  

Tabel 1: Overzicht geldende bestemmingsplannen

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00065-0003_0003.jpg"

Afbeelding 1.3.: overzicht geldende bestemmingsplan

Strijdigheid met vigerend bestemmingsplan

In het vigerende bestemmingsplan 'Voorweggebied 2001' is het voorliggende plangebied voorzien van de bestemming 'Recreatie - Manege (Rm)', waarbij de bestaande bebouwing is voorzien van een bouwvlak. Op grond van de voorgenoemde bestemming is de bouw van woningen niet mogelijk. Bovendien zijn de beoogde woningen deels buiten het bouwvlak geprojecteerd. Daarmee is de beoogde ontwikkeling zowel in ruimtelijk als functioneel opzicht strijdig met het vigerende bestemmingsplan. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken dient daarom een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld.

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Barro (2011) en Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) van kracht geworden. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken.

Op 1 oktober 2012 is aan het Barro een aantal onderwerpen toegevoegd. Het gaat om de eerder aangekondigde onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Aan artikel 3.6.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd.

Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructuurbeleid in 13 nationale belangen. Met de uitbreiding van het Barro en het Bro is de juridische verankering van de SVIR nagenoeg compleet.

Doorwerking plangebied

De leidende gedachte van het rijksbeleid is ruimte maken voor groei en beweging, waarbij het Rijk zich vooral concentreert op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van Rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau. In het rijksbeleid (SVIR en Barro) worden dan ook geen specifieke uitspraken gedaan met betrekking tot het voorliggende plangebied. Wel dient getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Gemeenten en provincies zijn namelijk verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de duurzaamheidsladder op te nemen, wanneer een zodanig besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Kortheidshalve wordt verwezen naar de motivering zoals opgenomen in paragraaf 2.2.1.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit, Programma Mobiliteit en Programma Ruimte

Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten van de Provincie Zuid-Holland de Visie Ruimte en Mobiliteit, het Programma Ruimte, het Programma Mobiliteit en de Verordening Ruimte vastgesteld. Het beleid is op 1 augustus in werking getreden. De Visie Ruimte en Mobiliteit en de Verordening Ruimte vervangen de huidige Structuurvisie en Verordening van Zuid-Holland.

Deze tijd vraag om maatwerk, flexibiliteit en aanpassingsvermogen, onder andere omdat ontwikkelingen minder voorspelbaar zijn en demografische ontwikkelingen in de diverse regio's verschillen. Maatwerk, flexibiliteit, aanpassingsvermogen en samenwerking zijn sleutelbegrippen in de Visie Ruimte en Mobiliteit. De provincie stelt de behoefte van de gebruiker centraal; het aanbod moet afgestemd zijn op de vraag. Daarbij zet de provincie in op een efficiënte benutting van de ruimte en de netwerken, met aandacht voor de (ruimtelijk) kwaliteit. De provincie heeft vier rode draden benoemd:

  • 1. beter benutten van wat er is;
  • 2. vergroten van de agglomeratiekracht;
  • 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • 4. bevorderen van de transitie naar water- en energie efficiënte samenleving.

In de Visie Ruimte en Mobiliteit wordt het beleid beschreven van de provincie Zuid-Holland. Het Programma Ruimte en het Programma Mobiliteit hebben beide de status van een structuurvisie en beschrijven de manier waarop het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid van de provincie uitgevoerd wordt (met welke instrumenten). De Verordening Ruimte beschrijft de regels vanuit het beleid en het programma. Deze regels hebben een directe doorwerking in bestemmingsplannen.

Ten aanzien van het voorliggende plangebied worden geen specifieke uitspraken gedaan in de Visie Ruimte en Mobiliteit. Wel is het plangebied in het Programma Ruimte aangemerkt als bestaande bebouwde ruimte (zie afbeelding 3.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00065-0003_0004.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00065-0003_0005.jpg"

Afbeelding 2.1.: uitsnede Programma Ruimte provincie Zuid-Holland

Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Programma Ruimte is het voorliggende plangebied aangeduid als bestaande bebouwde ruimte. In lijn met de maatschappelijke behoefte zet de provincie in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. Dat betekent dat bij nieuwe ontwikkelingen in eerste instantie gekeken dient te worden of er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen. Als de behoefte voldoende is gemotiveerd, wordt gekeken of aan deze behoefte kan worden voldaan door het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Als ook dat niet tot de mogelijkheden behoort, wordt – onder voorwaarden - aansluitend aan het bestaand stads- en dorpsgebied een locatie gezocht. Door de ladder voor duurzame verstedelijking toe te passen, kiest de provincie ervoor om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt.

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • b. in die behoefte wordt binnen het Bestaand Stads- en Dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins; of,
  • c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die:
    • 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld;
    • 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1. van toepassing is; en,
    • 3. zijn opgenomen in het Programma Ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

Ad. a. Het voorliggende bestemmingsplan maakt de bouw van 18 nieuwe woningen aan de Voorweg in Zoetermeer mogelijk. Het betreft een 'gebiedseigen' ontwikkeling die past bij de schaal en maat van het bebouwingslint, recht doet aan de karakteristieken van het perceel en voorziet in een concrete behoefte.

De woningbouwprogramma's van de negen Haaglandengemeenten - waar Zoetermeer onderdeel van uitmaakt - beslaan voor de periode 2015 t/m 2019 een totaal van 21.771 woningen. De WBR 2013 laat voor de periode 2012 — 2019 een woningbehoefte zien van 46.300. De negen Haaglandengemeenten hebben in de periode 2012 t/m 2014 in totaal 9.375 nieuwbouwwoningen opgeleverd. De reeds opgeleverde woningen plus de verwachte nieuwbouwaantallen komen voor de hele periode dus uit op 31.146. Mede omdat dit ruim onder de WBR-ramingen 2013 blijft, heeft de provincie Zuid-Holland per brief d.d. 3 juli 2015 laten weten dat elke aanvullende - maar door de provincie onvoorziene - ontwikkeling binnen Bestaand Stads- en Dorpsgebied van minder dan 50 woningen die niet op de lijst staat, een welkome aanvulling is op de bestaande lijst met nieuwbouwprojecten en als regionaal afgestemd mag worden beschouwd. Zodoende is een positief en gemotiveerd advies van de regio ten behoeve van de voorliggende ontwikkeling niet benodigd. Gelet op het voorgaande wordt het bouwplan passend geacht binnen de kaders van de ladder voor duurzame verstedelijking.

Ad. b. Het voorliggende plangebied is gelegen binnen Bestaand Stads- en Dorpsgebied, waardoor sprake is van een intensivering van de bestaande ruimte. Bovendien is sprake van een transformatie van een manege. Derhalve kan worden voldaan aan punt b van de ladder voor duurzame verstedelijking.

Ad c. De ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stads en dorpsgebied, waarmee de voorwaarden van punt c niet aan de orde zijn.

Conclusie

De ontwikkeling van 18 grondgebonden woningen aan de Voorweg in Zoetermeer past binnen de provinciale doelstelling waarbij sprake is van het intensiveren van de bestaande bebouwde ruimte. Hiermee wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Het beleid van de provincie Zuid-Holland vormt zodoende geen belemmering voor de ontwikkeling.

2.3 Regionaal beleid

Waterbeheerplan Rijnland 2016-2021

De waterbeheerder ter plaatse van het projectgebied is het Hoogheemraadschap van Rijnland (HHR). Elke zes jaar leggen waterschappen het beleid en de aanpak die noodzakelijk zijn om de watertaken goed te kunnen uitvoeren, vast in een zogeheten waterbeheerplan. In het vijfde waterbeheerplan (WBP5) geeft het Hoogheemraadschap van Rijnland richting aan het waterbeheer voor de periode 2016 -2021.

Door niet tegen het water te strijden maar met het water mee te bewegen kan het beheergebied met innovatieve en duurzame oplossingen zo worden ingericht dat ook toekomstige generaties prettig kunnen wonen, werken en recreëren, tegen zo laag mogelijke kosten. Dit alles vraagt om zorgvuldige afwegingen tussen de belangen voor de mens, de natuur en de economie, waarbij het vinden van de juiste balans tussen deze drie de grote uitdaging is. In het waterbeheerplan zijn de doelstellingen voor de aankomende periode per watertaak uitgewerkt. Kort samengevat gaat het om:

  • Waterveiligheid: Bescherming tegen overstromingen vanuit zee en de rivieren.
  • Voldoende Water: Er is voldoende water. Niet te veel en niet te weinig, passend bij het gebruik.
  • Schoon en gezond water: Rijnlands water is schoon, zodat de mens, de natuur en economie er optimaal gebruik van kunnen maken.
  • Waterketen: Het afvalwater wordt optimaal gezuiverd en de grondstoffen hergebruikt.

Om deze doelen te bereiken hanteert het Hoogheemraadschap een manier van denken en werken die uitgaat van kansen, samenwerken en het zoeken naar nieuwe wegen. Het Hoogheemraadschap werkt daarbij samen met inwoners en bedrijven in het gebied, hun wensen en belangen staan centraal. Daarnaast streeft het HHR naar een duurzame en innovatieve werkwijze, tegen zo laag mogelijk kosten.

Keur en beleidsregels

Per 1 juli 2015 is de nieuwe Keur in werking getreden. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen). Aan deze Keur zijn bepalingen toegevoegd voor het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De Keur geeft regels voor het gebruik van of het uitvoeren van activiteiten op:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).

De Keur stelt verbodsbepalingen op voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Rijnland kan met de afgifte van een vergunning ontheffing verlenen van de Keur voor het uitvoeren van bepaalde activiteiten. De Keur is een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt. De ontheffing van de Keur is een activiteit in de zin van de Waterwet. Bij een aanvraag omgevingsvergunning, waarbij sprake is van een keurontheffing, zal dit bij de Keur onderdeel uitmaken van het toetsingskader.

Beleid Riolering en afvalwaterzuivering

Rijnland streeft naar samenwerking in de afvalwaterketen en wil hierover graag adviseren. Rijnland geeft de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater. Naast een voorkeursvolgorde voor afvalwater geldt voor de behandeling van hemelwater de zorgplicht. Rijnland geeft daarbij de voorkeur aan brongerichte maatregelen boven 'end-of-pipe' maatregelen.

Hemelwater kan de capaciteit van riolering en zuivering aanzienlijk belasten. Dat is niet wenselijk en vaak ook niet nodig. Zeker bij nieuwbouwontwikkelingen is het gescheiden aanbieden van hemelwater en afvalwater vaak een doelmatige maatregel. Rijnland volgt hierbij de voorkeursvolgorde (rijksbeleid), waarbij voorop staat het voorkomen van het ontstaan van afvalwater, als er afvalwater is het zoveel mogelijk beperken van verontreiniging en waar mogelijk afvalwaterstromen scheiden. De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). De uiteindelijke afweging wordt lokaal gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.

Het te lozen hemelwater mag geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater veroorzaken. Maatregelen om dit te bereiken zijn duurzaam bouwen, infiltratie, het toepassen van berm- of bodempassage en straatkolken met extra voorzieningen. Als ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en hoogheemraadschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of - als laatste keus - aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het hoogheemraadschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe' aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Stadsvisie 2030

De Stadsvisie 2030, die op 15 december 2008 is vastgesteld door de gemeenteraad, verwoordt negen opgaven die in de periode tot 2030 moeten worden opgepakt om als stad voldoende perspectief op een welvarende ontwikkeling te behouden. Daarnaast geeft de Stadsvisie aan welke kansen de gemeente wil benutten om de stad extra perspectief te geven.

Een belangrijk onderdeel vanuit de Stadsvisie is het afstemmen van de aard en omvang van woningbouw op de woningbehoefte, alsmede het vast blijven houden aan een groene, stedelijke woonomgeving en een dynamisch volwaardig stedelijk centrum. Met de ontwikkeling van de Zilversterlocatie wordt ingespeeld op de wens om kleinschalige woningbouw te ontwikkelen binnen het stedelijk gebied van Zoetermeer, waarbij het groene karakter van de Voorweg wordt behouden. Daarmee wordt een uniek woonmilieu gecreëerd, hetgeen de aantrekkelijkheid van Zoetermeer als vestigingsplaats versterkt.

De voorliggende ontwikkeling is niet in strijd met de uitgangspunten van de Stadsvisie 2030.

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00065-0003_0006.jpg" Afbeelding 2.2.: Kaart uit de Stadsvisie 2030

2.4.2 Woonvisie Zoetermeer, samen aan de slag op de nieuwe woningmarkt (2015)

Op 8 juni 2015 heeft de gemeenteraad van Zoetermeer de nieuwe Woonvisie vastgesteld. Daarin worden een zestal ambities benoemd. Het betreft de ambities:

  • duurzaam bouwen en renoveren;
  • betaalbare woningen voor iedereen;
  • extra woonruimte voor jongeren en studenten;
  • Zoetermeer levensloopbestendig maken,;
  • prettige en gewilde woonwijken; en,
  • consumentgericht bouwen.

Voorts is het afstemmen van de aard en omvang van woningbouw op de woningbehoefte een belangrijk onderdeel. De markt is consumentgerichter waarbij de transitie van een aanbod- naar vraagmarkt doorzet. Kleinschaligheid van nieuw te ontwikkelingen woningbouw op binnenstedelijke locaties heeft prioriteit ten opzichte van grootschalige ontwikkelingen. De Zoetermeerse woningmarkt kenmerkt zich door een goede prijs/kwaliteit verhouding van de woningen. Daarbij is de voorraad wel eenzijdig, deze is grotendeels afgestemd op (modale) gezinnen met kinderen en te weinig op jongeren en ouderen.

Zoals blijkt uit paragraaf 2.2.1 is de omvang van de voorliggende ontwikkeling afgestemd op de huidige en toekomstige woningbehoefte. Het betreft bovendien een 'gebiedseigen' ontwikkeling die past bij de schaal en maat van het bebouwingslint, recht doet aan de karakteristieken van het perceel en voorziet in een aantrekkelijk c.q. gewild woonmilieu. Het beoogde bouwplan voorziet namelijk in een kleinschalig, compact en dorps wooncluster aan de Voorweg, dat een directe relatie met de groene omgeving aangaat. Daarmee wordt tegemoet gekomen aan de wens om op kleine schaal meer gewilde woonmilieus, zoals ‘dorps wonen’ en ‘rustig stedelijk wonen’ toe te voegen aan het bestaande aanbod. Gelet op het voorgaande is de voorliggende ontwikkeling in overeenstemming met de gemeentelijke woonvisie.

2.4.3 De Groentrilogie: Groenkaart, Visie Biodiversiteit (2013) en Bomenbeleid (2011)

De Groenkaart vormt een integraal afwegingskader voor groenfuncties in Zoetermeer en zet in op: groen op elk niveau van de stad, het waarderen van (de kwaliteit van het) groen en het verbinden van groen. Hierbij wordt een set spelregels gevoegd voor het omgaan met het groen. De Voorweg is voornamelijk aangewezen als Stadsgroen, grotendeels laag dynamisch. Een klein deel is bestempeld als regiogroen. Binnen regiogroen zijn ontwikkelingen mogelijk, mits het karakter en de draagkracht van het gebied dit toelaat en onder voorwaarde van groencompensatie. Stadsgroen bestaat uit het groen op stadsniveau. Bij ontwikkelingen wordt in eerste instantie gezocht naar groencompensatie in het gebied zelf, om de kwaliteit van het groen op stadsniveau zoveel mogelijk te behouden en waar mogelijk te vergroten. Eventuele groencompensatie wordt berekend met behulp van de zogenoemde generieke rekenmethode. Hiervoor wordt op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan de TEEB-stad tool gebruikt.

Gelijktijdig met de Groenkaart is ook de Visie Biodiversiteit vastgesteld. De ambitie van de visie Biodiversiteit is om de biodiversiteit, en de waardering van de inwoners hiervoor, op peil te houden en waar mogelijk te vergroten. Dat moet gebeuren binnen de (afnemende) financiële mogelijkheden van de gemeente. Er wordt een stimulerende koers aangehouden gericht op samenwerking, inspiratie en communicatie, binnen de huidige budgetten. Zoetermeer wil één van de voorbeeldsteden in Nederland zijn als het gaat om een duurzame stad; maar wel met een realistische aanpak. Dit leidt tot een tweesporen benadering. Spoor 1 richt zich op wat de gemeente zelf kan en wil doen voor de biologische diversiteit. Spoor 2 richt zich op participatie en samenwerking met inwoners, ondernemers en anderen die betrokken zijn bij de biodiversiteit in Zoetermeer.

Het bestemmingsplan voorziet in het plangebied in enkele ontwikkelingen die passen binnen de kaders van de Groenkaart en Visie Biodiversiteit.

Het bomenbeleid is gericht op het handhaven van het groene karakter van de gemeente Zoetermeer. Dit houdt in dat zorgvuldig om wordt gegaan met alle bomen en boomstructuren in de stad. Gestreefd wordt naar het realiseren van een boomwaardige standplaats, waarbij de boom zowel ondergronds als bovengronds voldoende ruimte heeft om uit te groeien. In de visie Biodiversiteit zijn uitgangspunten genoemd waar bij het ontwikkelen van een duurzame bomenstructuur rekening mee dient te worden gehouden. De Groenkaart geeft de bomenstructuur aan voor het vervangen van bomen.

2.4.4 Waterplan Zoetermeer (2002)

Het Waterplan Zoetermeer is opgesteld door de gemeente Zoetermeer tezamen met het voormalige waterschap Wilck en Wiericke (dat inmiddels deel uitmaakt van het Hoogheemraadschap van Rijnland) en het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. De doelstelling van het Waterplan Zoetermeer is het behouden en versterken van een duurzaam watersysteem. Kortom een watersysteem dat betrouwbaar, levend en boeiend is. Om ook in de toekomst een veilig en goed functionerend watersysteem in Zoetermeer te behouden, moet meer ruimte voor water worden gerealiseerd. In het Waterplan Zoetermeer is afgesproken dat bij herontwikkeling gestreefd wordt naar het realiseren van extra water in het gebied dat (her)ontwikkeld wordt. In het stedelijk gebied wordt daarnaast ingezet op het vertragen van piekafvoeren, onder meer door het toepassen van open verharding of het realiseren van vegetatiedaken.

Een ander aandachtspunt uit het Waterplan is de waterkwaliteit. De kaderrichtlijn water (KRW) voorziet in het verbeteren van de waterkwaliteit. Er wordt gestreefd naar een waterkwaliteit, die minimaal voldoet aan de landelijk geldende normen en ook een aantrekkelijk leefgebied vormt voor plant en dier. Hiervoor is het van belang dat geen uitlogende, milieubelastende materialen, zoals zink, koper en lood, worden toegepast in oppervlakken welke direct of via het schoonwaterriool afwateren naar het oppervlaktewater.

Lange duikers hebben een negatief effect op de waterkwaliteit, omdat het water aan licht en lucht onttrokken wordt. Bovendien is het water in duikers niet zichtbaar. In het Waterplan wordt er dan ook naar gestreefd waterpartijen zoveel mogelijk via open water met elkaar te verbinden.

2.4.5 Milieubeleidsplan (2005)

Het Milieubeleidsplan, dat op 31 januari 2005 is vastgesteld door de gemeenteraad, heeft als algemene doelstelling: het realiseren van een duurzame ontwikkeling, het zoeken naar oplossingen en/of maatregelen waarmee de leefbaarheid voor de huidige en toekomstige bewoners, hier en elders wordt gediend. Aspecten van duurzaamheid zijn een volwaardige afwegingsfactor bij alle gemeentelijke (beleids)beslissingen. Er wordt gestreefd naar een ruimtelijke inrichting binnen de compacte stad waarin leefbaarheid, integratie van functies en meervoudig ruimtegebruik centraal staan. De fysieke groei van Zoetermeer heeft tot nog toe op een grotendeels duurzame manier plaatsgevonden (dat wil zeggen er is rekening gehouden met lokale milieuaspecten). De uitdaging naar de toekomst toe is om deze kwaliteiten te behouden en waar mogelijk verder uit te bouwen.

2.4.6 Duurzaam Zoetermeer (2007)

De klimaatveranderingen, de groei van Zoetermeer en de toenemende luchtvervuiling vragen om maatregelen. In het programma Duurzaam Zoetermeer (dat is vastgesteld door de gemeenteraad op 26 november 2007) zijn afspraken opgenomen om Zoetermeer in de toekomst leefbaar te houden. De ambities zijn hoog: Zoetermeer wil tot de tien duurzaamste gemeenten van Nederland behoren. De basis voor het programma Duurzaam Zoetermeer ligt in het collegeprogramma 2006-2010. Daarin staat dat Zoetermeer een groene, schone en milieuvriendelijke stad moet zijn, waarin we zuinig zijn op natuurlijke hulpbronnen en de beschikbare groene ruimte. Duurzaam Zoetermeer geeft hier op een praktische manier invulling aan, samen met lokale milieuorganisaties, het bedrijfsleven en de inwoners van Zoetermeer.

2.4.7 Erfgoedverordening Zoetermeer (2010)

Op grond van de gemeentelijke Erfgoedverordening (vastgesteld door de gemeenteraad op 15 november 2010) zijn vijf beschermde stadsgezichten aangewezen, waaronder de Voorweg. Het gebied van de Voorweg geeft een samenhangend beeld van een droogmakerij met oud bovenland. Het oorspronkelijke agrarische karakter is goed bewaard door de aanwezige boerderijen met hun ruime erven en de kleinschalige individuele bebouwing. Het gebied is van belang vanwege de cultuurhistorische en landschappelijke waarden, vanwege de onderlinge samenhang tussen bebouwing, groen- en waterstructuren, en vanwege de referentie aan de cultuur van oude droogmakerijen. Voor het gebied van de Voorweg zijn de volgende typeringen en bijzondere kwaliteiten van het gebied aangegeven:

  • de lineaire structuur van de Voorweg en de wetering;
  • de herkenbare hoge aftekening van een veendijk in het landschap;
  • de gaaf bewaarde samenhang tussen dijk, wetering, bebouwing en open polderlandschap in het deel ten westen van de Leidschendamweg/Amerikaweg;
  • het ensemble van oude landschapselementen ten westen van Hofstede Meerzigt;
  • de lage bebouwingsdichtheid;
  • het individuele en pluriforme architectuurbeeld;
  • de monumentale boerderijen en erven.

De Voorweg is één van de oudste wegen van Zoetermeer. De weg wordt gekenmerkt door een open lineaire structuur, gevormd door de weg en de erlangs lopende wetering. Aan weerszijden ligt voornamelijk kleinschalige bebouwing, die vrij dicht op de weg is gesitueerd. De bebouwing is individueel en is georiënteerd op de Voorweg, hetzij loodrecht hetzij evenwijdig. Er is een bonte afwisseling van woonhuizen, landarbeiderswoningen, tuinderswoningen, boerderijen en bedrijfsbebouwing. Hoe dichter bij het oude dorp, hoe meer woonhuisbebouwing er is. Ter hoogte van het voorliggende plangebied - dat grenst aan de Nieuwe Driemanspolder - heeft het plangebied hoofdzakelijk een agrarisch karakter, waarbij woningen worden afgewisseld door agrarische percelen en volkstuinen. Kenmerkend voor dit deel van de Voorweg zijn de monumentale boerderijen en erven. De bestaande boerderij aan de Voorweg 115 is daarvan een treffend voorbeeld. Hoewel het oorspronkelijke erf bij de boerderij met de realisatie van de manege in de jaren '80 verloren is gegaan, heeft de boerderij an sich een belangrijke cultuurhistorische waarde. Deze wordt in de toekomstige situatie dan ook behouden. Het beoogde nieuwe woongebied wordt ingericht als boerenerf, aansluitend bij de karakteristiek van het bebouwingslint. Een meer uitgebreide beschrijving van het toekomstige bouwplan is opgenomen in hoofdstuk 4.

Ter bescherming van het cultuurhistorische waarden hebben de gronden de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie gekregen. De gronden zijn daarmee ook bestemd voor voor het behoud en de bescherming van cultuurhistorische waarden van het beschermde stadsgezicht. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning zal het plan getoetst worden aan de hiervoor genoemde waarden van het beschermd stadsgezicht. In dat verband is relevant dat voor het gebied een intensief welstandsbeleid geldt. In de Welstandsnota zijn de hiervoor genoemde kwaliteiten ook opgenomen als gebiedscriteria, waaraan een omgevingsvergunning getoetst moet worden.

Mede naar aanleiding van de opmerkingen van de commissie Stad (najaar 2017) en de zienswijzen zijn de regels van het bestemmingsplan aangevuld met bijlage 2 waarin beeldkwaliteitseisen zijn opgenomen. Op grond van het bepaalde in artikellid 12.3 van de regels moet het college voorafgaand aan de vergunningverlening hierover advies vragen aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit van de gemeente Zoetermeer of andere deskundigen op het gebied van stedenbouwkundige en architectonische vormgeving en landschappelijke inrichting.

2.4.8 De beschermde archeologische monumenten in Zoetermeer (2003)

In deze rapportage zijn de archeologisch waardevolle gebieden in de gemeente Zoetermeer opgenomen. In deze gebieden is het zonder vergunning (aanlegvergunning) verboden om:

  • graafwerk te verrichten op een diepte van meer dan 0,5 m onder het maaiveld;
  • aanwezige (delen van) fundamenten of andere, met de archeologische structuren verband houdende zaken af te breken, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;
  • met een metaaldetector te zoeken tussen 0 en 0,5 m onder het maaiveld.

Het bestemmingsplangebied behoort tot het beschermd archeologisch waardevol gebied Voorweg. In paragraaf 3.2 wordt nader ingegaan op het aspect archeologische waarden.

2.4.9 Parkeerbeleid (2012)

Op 21 mei 2012 heeft de gemeenteraad de Integrale kaderstellende beleidsnotitie (auto)parkeren Zoetermeer en de Nota Parkeernormen en uitvoeringsregels opgesteld.

Integrale kaderstellende beleidsnotitie (auto)parkeren Zoetermeer

De Integrale kaderstellende beleidsnotitie (auto)parkeren Zoetermeer geeft uitwerking aan het parkeerbeleid. Als basis voor het nieuwe parkeerbeleid in Zoetermeer geldt: 'vraagvolgend' waar dat kan en 'sturend' waar dat moet. Met andere woorden: parkeerplaatsen realiseren op die plaatsen waar daar behoefte aan is én er de mogelijkheden zijn (ruimtelijk en financieel) en sturen op het gebruik van beschikbare parkeerplaatsen waar de vraag naar parkeercapaciteit groter is dan het aanbod en uitbreiding van parkeercapaciteit niet aan de orde is. In deze beleidsnotitie is vastgelegd hoe zal worden omgegaan met parkeervraagstukken in de bestaande stad. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar verschillende gebruikersgroepen zoals bewoners, bezoekers en werknemers.

Nota Parkeernormen en uitvoeringsregels

In de Nota Parkeernormen en uitvoeringsregels zijn voor uiteenlopende functies en voorzieningen parkeernormen opgenomen. Bij de parkeernormen is veelal sprake van een bandbreedte en kan per situatie bepaald worden welke norm binnen de bandbreedte het meest geschikt is. De parkeernormen worden toegepast bij nieuwe ontwikkelingen. Het parkeernormenbeleid van de gemeente Zoetermeer is dan ook bedoeld om parkeeroverlast door nieuwe ontwikkelingen te voorkomen. Er zijn echter altijd situaties die enige flexibiliteit vragen in de toepassing van de parkeernormen. Hiertoe bevat de nota uitvoeringsregels welke kunnen worden toegepast. De parkeernormen gelden voor nieuwe ontwikkelingen binnen de gemeente. Indien nader onderbouwd, bestaat de mogelijkheid om af te wijken van de parkeernormen. Bij nieuwe ontwikkelingen geldt dat parkeercapaciteit zoveel mogelijk binnen de ontwikkelkavel (op eigen terrein) moet worden aangelegd. Als dat in alle redelijkheid en billijkheid niet lukt, dan kan gekeken worden of de gemeente binnen de kaders van de overige beleidsuitgangspunten de restvraag aan parkeerplaatsen in het openbare gebied kan realiseren.

De parkeernormen zijn vastgelegd in de Nota parkeernormen en uitvoeringsregels 2012 en dienen als uitgangspunt voor de benodigde parkeerbehoefte.

2.4.10 Welstandsnota 2010

Op 25 maart 2010 is de Welstandsnota Zoetermeer van kracht geworden. Hierin is, aan de hand van gebiedsbeschrijvingen en architectuurstijlen, het welstandsbeleid van de gemeente Zoetermeer vastgelegd. Tevens is een onderscheid gemaakt tussen gebieden met een regulier, intensief of luw welstandsbeleid.

Voor de Voorweg geldt een intensief welstandsbeleid. Omdat de Voorweg is aangewezen als een beschermd stadsgezicht, is het welstandsbeleid gericht op het behoud en de versterking van de bestaande structuur en het bebouwingsbeeld. Voor dit deel van de Voorweg, waarop het bestemmingsplan betrekking heeft, gelden aanvullende specifieke (gebieds)criteria en wel het respecteren van:

  • de lineaire structuur van weg en wetering;
  • de hoge aftekening van de veendijk in het landschap;
  • de landschappelijke samenhang van dijk, wetering, bebouwing en open polder;
  • de lage bebouwingsdichtheid;
  • het pluriforme en individuele architectuurbeeld.

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 18 grondgebonden woningen. De positionering van de woningen - haaks op de Voorweg - sluit aan bij de karakteristiek van het bebouwingslint. Het kleinschalige woongebied is vormgegeven als een boerenerf, waarbij de bebouwing in maat, schaal en korrel aansluit bij de karakteristiek van de Voorweg.

Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen zal het voorliggende bouwplan voor advies aan de welstandscommissie worden voorgelegd.

2.4.11 Visie Voorweg (2016)

In de Visie Voorweg (2016) wordt de nadruk gelegd op het belang van het behoud en/of versterking van de bestaande kwaliteiten van het bebouwingslint. De Voorweg kenmerkt zich door een grote verscheidenheid. De aanwezige ruimtelijke kwaliteiten maken het voor bewoners, ondernemers en overige gebruikers een bijzonder stuk Zoetermeer, waar het historische en oorspronkelijke landelijke karakter nog voelbaar is. De afwisseling tussen bebouwing en groen en natuur, tussen wonen en werken, tussen dicht en open maakt dit gebied uniek. Dit zorgt voor een context waar het prettig werken, wonen en recreëren is, dicht bij het centrum van de stad.

Ondanks verschillende veranderingen aan de Voorweg in het verleden, heeft het gebied haar kwaliteiten weten vast te houden. Ook in de toekomst zijn veranderingen niet uit te sluiten maar wordt met deze visie speciale aandacht gevraagd voor het huidige bijzondere karakter en is de ambitie om het bijzondere karakter van de Voorweg te behouden en waar mogelijk juist te verbeteren en te versterken. De visie Voorweg dient hiervoor als vertrekpunt en biedt een handreiking voor het behouden en versterken van de belangrijkste kwaliteiten.

Als een ontwikkeling mogelijk is, dan moet de ontwikkeling bijdragen aan kwaliteitsverbetering, door het behouden en/of versterken van de kwaliteiten van de Voorweg. In de visie is daarvoor een stappenplan ontwikkeld, aan de hand waarvan nieuwe ontwikkeling vorm kunnen krijgen.

Stap 1: Kwaliteit behouden, terughoudend met nieuwe ontwikkelingen
De ontwikkelaar is actief betrokken bij de totstandkoming van de visie en heeft zodoende kennis genomen van de kwaliteiten en heeft gewacht met verdere uitwerking van de plannen tot de vaststelling van de visie. Het behouden van de manege is onderzocht, maar niet haalbaar gebleken, Wel is daar waar nu de bestaande kwaliteit van openheid aanwezig is (ter plaatse van de open paardrijbakken), de afweging gemaakt om de openheid op deze plek te behouden, niet te bebouwen en een groene invulling te geven en de nieuwbouw te clusteren op de plek waar de manegebebouwing heeft gestaan.

Stap 2: Zorgvuldige belangenafweging
Aangezien het behoud van de recreatieve functie van de manege niet mogelijk bleek, is gezocht naar een mogelijkheid om een andere invulling van het terrein te geven. Niks doen was geen optie, dan zouden de opstallen in verval en verloedering raken, wat zeker niet zou bijdragen aan de kwaliteit van de Voorweg. Aangezien er op het perceel voor de recreatieve bestemming reeds mogelijk was om bebouwing te realiseren (bestaande bouwrechten (stap 2b)), is onderzocht of een andere functie in een andere vorm (kleinschaligere bebouwing) meer kwaliteiten zouden kunnen toevoegen aan het gebied. Daarnaast heeft het belang van het naastgelegen historische monument Voorweg 115 ook de aandacht gekregen, door in de ontwikkeling van het plan voorstellen te doen, waarbij het monument beter zichtbaar wordt aan de Voorweg.

Stap 3: Participatie
Een locatieontwikkeling is altijd maatwerk en dient zorgvuldig te worden ingepast. De ontwikkelaar heeft hiervoor een informatieavond georganiseerd. Een vorm waarbij bewoners kennis hebben kunnen nemen van de plannen. De reacties heeft de ontwikkelaar betrokken bij de verdere planvorming. Van co-creatie is geen sprake, hierbij speelt ook de haalbaarheid van het plan van de ontwikkelaar een belangrijke rol (waarbij ook rekening gehouden moet worden met de kosten voor sloop van de bestaande manege).

Stap 4: Kwaliteiten versterken
Als een ontwikkeling mogelijk is, dan moet de ontwikkeling bijdragen aan kwaliteitsverbetering, door het behouden en/of versterken van de kwaliteiten van de Voorweg. Daarbij dienen de volgende uitgangspunten in acht te worden genomen:

  • a. bestaande landelijke kwaliteiten worden behouden en/of versterkt;
  • b. bestaande historische kwaliteiten worden behouden en/of versterkt;
  • c. bestaande groene kwaliteiten worden behouden en/of versterkt;
  • d. bestaande openheid als kwaliteit wordt behouden en/of versterkt;
  • e. bestaande rustige kwaliteit wordt behouden en/of versterkt;
  • f. bestaande variatie als kwaliteit wordt behouden en/of versterkt.

Ad a) Bij de uitwerking van het voorliggende bouwplan is gekozen voor een stedenbouwkundige opzet die refereert aan een agrarisch bebouwingscluster, een boerenerf. Rondom het erf worden diverse losse bebouwingselementen gepositioneerd, die zich als ensemble presenteren en primair op het boerenerf georiënteerd zijn. Voorts wordt in de visie behoud van de bestaande openheid als kwaliteit benadrukt. Waarbij niet passende (te grootschalig of verkeerd gepositioneerde) bebouwing wordt gesloopt. De sloop van de huidige manege maakt de ontwikkeling van grondgebonden woningen mogelijk, waardoor beter tegemoet gekomen kan worden aan de kwaliteitskenmerken van het gebied. Het betreft hier onder meer het realiseren van nieuwe doorzichten (over het (boeren)erf) richting het achterliggende gebied, het versterken van het groene karakter door de aanplant van gebiedseigen beplanting (leilindes, meidoornhagen enz.). Bovendien sluit de voorliggende ontwikkeling in maat, schaal en korrel beter aan bij de karakteristieke bebouwing aan het bebouwingslint en is rekening gehouden met de oorspronkelijke verkavelingsrichting. Het voorgestelde woonmilieu valt te typeren als landelijk-dorps, dat door zijn opzet en uitstraling onderscheidend is en een beduidend lagere dichtheid kent dat de Zoetermeerse suburbane woonwijken. Gelegen binnen het 'stedelijk gebied' is er duidelijk een andere woonmilieus voorgesteld, met een voorgestelde dichtheid van minder dan 15 woningen/per hectare sluit dit aan bij het gewenste landelijke karakter van de Voorweg.

Ad b) In het voorliggende plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle panden aanwezig. De bestaande boerderij aan de Voorweg 115 wordt behouden. De nieuwe woningen staan op voldoende afstand van het monument. De zichtbaarheid van het monument wordt verbeterd ten opzichte van de oude situatie. Voor wat betreft de architectuur van de nieuwe bebouwing wordt gezocht naar een moderne interpretatie van de karakteristieke boerderijen langs het lint. In kleur- en materiaalgebruik wordt dan ook teruggegrepen naar ambachtelijke en streekeigen materialen zoals riet, hout en baksteen, waarbij aardse tinten de boventoon voeren. Daarnaast worden er historische elementen toegevoegd, in dit geval twee hooibargen, die in de toekomstige situatie zullen functioneren als carport. Daarmee is er aandacht voor het versterken van historische kwaliteiten.

Ad c) Om de groene kwaliteiten in het plangebied te versterken, is niet alleen gekozen voor een groene inrichting van het boerenerf, maar wordt tevens ingezet op een versterking van het landelijke karakter. De oostzijde van het plangebied wordt daarom ingericht als groengebied, waarbij kwalitatief groen wordt toegevoegd en de ecologische waarden - waar mogelijk - wordt vergroot. Dit draagt bij aan de natuurbeleving langs de Voorweg en versterkt het landelijke en groene karakter van het lint. In aanvulling daarop wordt voor de landschappelijke inpassing aan de oostzijde van de woningbouwlocatie een struweel aangelegd. Deze gronden zijn op de digitale verbeelding aangeduid met 'specifieke vorm van groen - struweel'. Binnen deze strook moet over de gehele lengte een struweel worden aangelegd met een hoogte van minimaal 2 meter en een breedte van minimaal 5 meter. Het struweel mag doorbroken worden voor één wandelpad. Dit struweel zorgt voor een groene inpassing van de nieuwe woningen.

Ad d) In de huidige situatie is het zicht vanaf de Voorweg richting het achterliggende landschap zeer beperkt, met name door de aanwezigheid van hagen en diverse bosschages. In de toekomstige situatie wordt de openheid in het plangebied dan ook aanzienlijk versterkt. De bebouwing van de manege maakt plaats voor woonbebouwing. De totale oppervlakte van de gebouwen zal in de toekomstige situatie minder zijn dan de oppervlakte aan bedrijfsbebouwing voor de manege (zie hiervoor ter illustratie onderstaande afbeeldingen, die ook zijn bijvoegd als Bijlage 16).

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00065-0003_0007.jpg"

Afbeelding 2.3: Bebouwing manege

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00065-0003_0008.jpg"

Afbeelding 2.4: Bebouwing toekomstige situatie (concept)

 

Daarnaast wordt de openheid bevortdert door de positionering van de woonbebouwing volgens het princiep van het boerenerf. De bebouwing aan het boerenerf is zodanig gepositioneerd dat er een nieuwe zichtlijn ontstaat, vanaf de Voorweg - over het (boeren)erf - richting het achterliggende gebied. Bovendien wordt het oostelijke deel van het plangebied ingericht als groengebied, waarbij openheid een belangrijke rol speelt. Hierdoor krijgt het gebied een meer open karakter dan in de huidige situatie, waardoor een belangrijke kwaliteitsslag wordt gemaakt.

Ad e) Doordat de nieuwe functie tot minder verkeersbewegingen leidt ten opzichte van de thans aanwezige functie (manege), wordt het verkeer op de Voorweg verder teruggebracht (zie ook hoofdstuk 4). Daarmee wordt de rustige kwaliteit van de Voorweg verder versterkt.

Ad f) De beoogde nieuwe woningen worden niet op eenduidige wijze vormgegeven. Hoewel de verschillende woningen in architectonische zin familie van elkaar zijn, zijn ze onderling veelal verschillend van elkaar. Er is variatie aangebracht in het type woningen, alsmede in het kleur- en materiaalgebruik (zie ook hoofdstuk 4).

Stap 5: Zorgvuldige inpassing
Naast het feit dat bouwplannen dienen te voldoen aan de redelijke eisen van welstand moet voor het bijzondere karakter van de linten, in aanvulling op de welstandnota, een beeldkwaliteitparagraaf of -plan opgesteld worden. In paragraaf 4.1 van de plantoelichting is een beeldkwaliteitsparagraaf opgenomen, waar nader wordt ingegaan op de toekomstige situatie in het plangebied en wordt een beeld geschetst van de beoogde bebouwing. Verder zijn in Bijlage 2 van de regels beeldkwaliteitseisen opgenomen. Op grond van artikellid 12.3 van de regels moet het college met deze beeldkwaliteitseisen rekening houden bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Voor het verlenen van de omgevingsvergunning wordt advies ingewonnen bij de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit van de gemeente Zoetermeer of andere deskundigen op het gebied van stedenbouwkundige en architectonische vormgeving en landschappelijke inrichting.

Conclusie
Gelet op het voorgaande voldoet het plan aan de Visie Voorweg.

Hoofdstuk 3 Bestaande situatie

3.1 Ontstaansgeschiedenis

Het voorliggende plangebied is gelegen aan de Voorweg, een oude veendijk uit de dertiende eeuw. Parallel aan de Voorweg is een wetering gelegen, die in de vijftiende eeuw is aangelegd. De Voorweg is van grote cultuurhistorische waarde voor de "nieuwe" stad Zoetermeer, mede door de historische bebouwing in lage dichtheid en het groene karakter van het gebied. Het is belangrijk dat het bebouwingslint als element herkenbaar blijft, omdat de Voorweg één van de oude linten van Zoetermeer betreft. In ruimtelijke zin legt de Voorweg een verbinding tussen het stedelijk gebied van Zoetermeer en het omliggende open polderlandschap.

Huidige situatie plangebied

In het voorliggende plangebied – dat aan de zuidoostzijde wordt omzoomd door een brede waterpartij - is sinds jaren '80 de Zoetermeerse Manege Zilverster gevestigd. De bebouwing binnen het plangebied bestaat onder andere uit een paardenstal, binnenrijbak en enkele bijbehorende (agrarische) schuren. De bebouwing is omvangrijk en daardoor niet passend bij het karakter van het bebouwingslint. Naast de voorgenoemde bebouwing zijn er verschillende (buiten)rijbakken aanwezig, alsmede een longeercirkel. Parkeren vindt hoofdzakelijk aan de voorzijde van het perceel plaats, direct langs de Voorweg. Deze grond is thans in eigendom bij de gemeente Zoetermeer.

3.2 Cultuurhistorie en archeologie

Het gebied rond de Voorweg is een zeer oude bewoonde zone. In de vroege Middeleeuwen is vanuit zones als deze het oorspronkelijke veenlandschap ontsloten en ontgonnen. Het veen is inmiddels verdwenen, maar de oorspronkelijke ontginningsas is nog aanwezig, waarin zich nog sporen van vroegere occupatie kunnen bevinden. Het gehele dijklichaam van de Voorweg en de Voorwegwetering bevat bewoningsresten uit de vijftiende eeuw en later. Vanuit archeologische oogpunt is het gebied beschermenswaardig en is ook aangewezen als een archeologisch waardevol gebied in de Rapportage Archeologisch waardevolle gebieden (2003).

Op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Zuid-Holland is het noordelijk deel van het plangebied aangeduid als een gebied met 'kleine kans op archeologische sporen'. Het gaat hierbij om bewoning vanaf de Middeleeuwen op restveen.

In de Beleidskaart archeologische monumenten Zoetermeer is het noordoostelijke deel van het plangebied voorzien van een hoge archeologische verwachtingswaarde. Op grond van deze verwachtingswaarde wordt uitsluitend vrijstelling verleend voor werkzaamheden kleiner dan 50 m2 en/of werkzaamheden tot een diepte van 30 cm benden maaiveld. Omdat de voorgenoemde vrijstellingsgrenzen als gevolg van de beoogde ontwikkeling worden overschreden, is inventariserend archeologisch veldonderzoek uitgevoerd (BAAC, V-15.0224, d.d. januari 2016). De resultaten zijn hieronder beknopt weergegeven, de volledige rapportage is als bijlage bij de toelichting opgenomen.

Op basis van het verkennend booronderzoek kan niet worden uitgesloten dat zich ter plaatse van het noordelijke deel van het plangebied sporen bevinden van middeleeuwse bewoning. De (diepere) sporen zullen indien aanwezig direct onder het veenpakket aanwezig zijn. Eventueel vondstmateriaal als aardewerk bevindt zich waarschijnlijk voornamelijk in het veenpakket, al kunnen ondiepe sporen hier niet worden uitgesloten. Conform het beleid van de gemeente Zoetermeer wordt geadviseerd om een proefsleuvenonderzoek te laten uitvoeren. Het doel van een dergelijk onderzoek zal zijn het vaststellen van de exacte omvang, datering, gaafheid en conserveringsgraad van de (eventueel aanwezige) vindplaats(en) op basis waarvan de archeologische waarde van het gebied definitief kan worden vastgesteld. Bovendien wordt met een proefsleuf informatie verkregen over het voorkomen van eventuele grondsporen die met een booronderzoek zelden zullen worden gevonden.

Op basis van het bureauonderzoek is een Programma van Eisen opgesteld voor het archeologische proefsleuvenonderzoek op de locatie. Dit is door het bevoegd gezag (de gemeente) goedgekeurd. Het proefsleuvenonderzoek wordt momenteel uitgevoerd. Zodra de resultaten bekend zijn, worden de voornaamste conclusies in deze paragraaf overgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00065-0003_0009.jpg"

Afbeelding 3.1.: uitsnede Beleidskaart archeologische monumenten Zoetermeer (het plangebied is rood omkaderd).

Op 4 september 2017 heeft Vestigia Archeologie & Cultuurhistorie het archeologische proefsleuvenonderzoek op de locatie uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in het rapport "Archeologisch vooronderzoek in het kader van de nieuwbouw van woningen aan de Voorweg 115 te Zoetermeer (plangebied 'Manege Zilverster'), gemeente Zoetermeer. Een inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven" (rapportnummer V1538, 16 oktober 2017). Dit onderzoek is als Bijlage 13 bijgevoegd bij deze toelichting.

Bij dit onderzoek zijn resten aangetroffen van een bijgebouw van een boerderij uit het midden van de 18e tot het midden van de 19e eeuw (Nieuwe Tijd). De fundering van het gebouw is aangelegd in het veen. Er zijn geen vloeren of tegels aangetroffen. Er zijn daarom geen aanwijzingen aangetroffen die doen vermoeden dat zich behalve deze funderingen mogelijk nog oudere voorgangers van de huidige boerderij en/of bijgebouwen binnen het plangebied hebben gestaan. Het lijkt erop dat bij de sloop van het betreffende gebouw, of in ieder geval tijdens de nieuwbouw van de manege het vloerniveau en de oorspronkelijke leef- of vondstlaag al is afgegraven, zodat alleen de diepere relatief 'schone' lagen bewaard zijn gebleven.

De waardestelling van de aangetroffen resten is conform de voorgeschreven Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA versie 4.0, VS06) bepaald aan de hand van drie niveaus: belevingswaarde, fysieke kwaliteit en inhoudelijke kwaliteit. Er zijn geen fysieke objecten of sporen aan het oppervlak aangetroffen, waardoor de beleving op de criteria schoonheid en herinneringswaarde niet van toepassing is. De fysieke kwaliteit is gebaseerd op conservering en gaafheid. De resten zijn redelijk geconserveerd en gaaf (beide 2 punten). Het oude maaiveld/loopniveau ontbreekt echter. Op inhoudelijke kwaliteit wordt laag gescoord. De aanwezige archeologische resten bieden nauwelijks aanvullende ensemble- en informatiewaarde. Ook ten aanzien van zeldzaamheid wordt een lage score toegekend.
Volens de KNA-waardering dient vervolgens naar de representativiteit gekeken te worden. De resten kunnen als representatief worden beschouwd voor een bijgebouw van een boerderij uit de betreffende periode.
Conform de KNA-waarderingscriteria worden de archeologische resten binnen het plangebied als niet behoudenswaardig gewaardeerd.

Volgens het onderzoek levert uitbreiding van de proefsleuven richting de huidige boerderij in het westen naar verwachting geen kenniswinst op. De kadasterkaart uit 1811-1832 geeft al aan waar de resten zich uitstrekken. Ook vanwege de verstoring van het terrein waarbij het vloeroppervlak met vondstlaag al is afgetopt, wordt verwacht dat eventueel vervolgonderzoek nauwelijks nieuwe, dan wel aanvullende informatie op zal leveren. Ook uitbreiding richting het oosten of zuiden levert naar alle waarschijnlijkheid verder geen sporen meer op gezien de lage, natte ligging van deze gebieden.

Gelet op het voorgaande wordt geen vervolgonderzoek geadviseerd. De aangetroffen resten zijn niet behoudenswaardig. Het terrein kan daarom worden vrijgegeven. Geadviseerd wordt het spaarzaam aangetroffen vondstmateriaal te deselecteren. Aangezien het nooit volledig is uit te sluiten dat tijdens eventueel grondverzet een archeologische 'toevalsvondst' wordt gedaan, wordt geadviseerd de uitvoerder van dit grondwerk te wijzen op de plicht om hiervan zo spoedig mogelijk melding te doen bij de gemeente Zoetermeer en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

Hoofdstuk 4 Beschrijving plan

4.1 Beeldkwaliteitsparagraaf

De voorliggende ontwikkeling voorziet in de herontwikkeling van het perceel Voorweg 115a, waar momenteel de Zoetermeerse Manege Zilverster is gevestigd. De thans aanwezige manege wordt in zijn geheel geamoveerd, waarbij de bestaande opstallen gesloopt worden. Hierdoor ontstaat ruimte voor de ruimtelijke inpassing van een kleinschalige, compacte woonbuurt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00065-0003_0010.jpg"

Afbeelding 4.1.: vogelvlucht impressie toekomstige situatie

In lijn met het karakter van het bebouwingslint – en in het bijzonder de bestaande boerderij aan de Voorweg 115 – wordt de nieuwe woonbuurt vormgegeven als een boerenerf. Het erf neemt een centrale rol in binnen het plangebied. Rondom het erf worden diverse losse bebouwingselementen gepositioneerd, die zich als ensemble presenteren en primair op het boerenerf georiënteerd zijn. Alleen de woning aan de Voorweg vormt hierop een uitzondering. deze is, net als de bestaande boerderij, primair op de Voorweg georiënteerd. Daarbij is ruimte voor diverse woningtypen; het bouwplan voorziet namelijk in zowel vrijstaande, twee-aaneengebouwde als rijwoningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00065-0003_0011.jpg"

Afbeelding 4.2: Oriëntatie van de woningen.

 

De verschillende gebouwen sluiten in maat, schaal en korrel aan bij de boerderij aan de Voorweg 115. De situering van de toekomstige bebouwing is, net als de bestaande boerderij Voorweg 115, gebaseerd op de oorspronkelijke verkavelingsrichting van de Driemanspolder. Dit betekent dat er sprake is van een hoekverdraaiing, waardoor de (woon)bebouwing niet haaks op de Voorweg staan, maar onder een hoek van circa 65o. Deze hoekverdraaiing is kenmerkend voor de oorspronkelijke bebouwing aan de zuidzijde van de Voorweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00065-0003_0012.jpg"

Afbeelding 4.3: Oorspronkelijke verkavelingsrichting van de Driemanspolder
(bron: www.topotijdreis.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00065-0003_0013.jpg"

Afbeelding 4.4: Situering en rooilijn

De woningen die direct liggen aan de Voorweg worden, net als de bestaande boerderij op een gepaste afstand van de weg gesitueerd, waardoor er voldoende maat is voor een groene begeleiding van de route.

De situering van de bebouwing op basis van het oorspronkelijke verkavelingspatroon sluit niet alleen aan bij de karakteristiek van het bebouwingslint, maar biedt tevens de mogelijkheid om nieuwe zichtlijnen op het achterland te realiseren. Om deze mogelijkheid ten volle te benutten, is in het verlengde van het boerenerf geen bebouwing voorzien, maar een openbare groenvoorziening. Hierdoor ontstaat niet alleen een fraaie zichtlijn, maar ontstaat tevens de mogelijkheid om contact te maken met het water.

Aan de zuidzijde van het plangebied, direct grenzend aan de waterpartij worden in totaal vier vrijstaande woningen gerealiseerd, bestaande uit één bouwlaag met kap. De bebouwing sluit in vorm en massa aan bij de typische boerderijen langs het bebouwingslint, waarbij de kaprichting de oorspronkelijke verkavelingsrichting volgt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00065-0003_0014.jpg"

Afbeelding 4.5: Kaprichting

Voor wat betreft de architectuur wordt gezocht naar een moderne interpretatie van de karakteristieke boerderijen langs het lint. In kleur- en materiaalgebruik wordt dan ook teruggegrepen naar ambachtelijke materialen zoals hout en baksteen, waarbij aardse tinten de boventoon voeren. De twee woningen aan weerszijden van de groenvoorzieningen beschikken over een carport aan de voorzijde van de woning. Deze wordt vormgegeven als een karakteristieke hooibarg.

Centraal aan het boerenerf worden rijwoningen voorzien, bestaande uit twee bouwblokken met elk vijf woningen. Qua vormgeving wordt teruggegrepen op de karakteristiek boerenschuren, langgerekt en aansluitend bij de oorspronkelijke verkavelingsrichting. De rijwoningen bestaan uit één bouwlaag met kap, waarbij het westelijke bouwblok is voorzien van dakkapellen. De rijwoningen worden hoofdzakelijk uitgevoerd in een baksteen, de subtiele toepassing van hout brengt variatie in het gevelbeeld en geeft de woningen een robuuste, landelijke uitstraling.

Aan de voorzijde van het perceel – tegenover de bestaande boerderij aan de Voorweg 115 – worden vier twee-aaneengebouwde woningen gerealiseerd (bestaande uit twee bouwblokken met elk twee woningen). De meest zuidelijk gelegen tweekapper wordt op eenzelfde wijze vormgegeven als de rijwoningen. De tweekapper direct aan de Voorweg kent een afwijkende vormgeving, waarbij het kleur- en materiaalgebruik is afgestemd op de bestaande boerderij. Hier is gekozen voor de toepassing van een baksteen, pannen en een accent op hoek.

Het parkeren bij de woningen, die direct gelegen zijn aan het centrale deel van het gemeenschappelijke erf, is voorzien aan de rand van dit gemeenschappelijke erf. Op de digitale verbeelding hebben de parkeerplaatsen bij deze woningen de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - parkeren' gekregen. Voor deze gronden geldt dat deze uitsluitend mogen worden gebruikt voor parkeren, wegen en paden, en bomen. Er mogen geen voortuinen gerealiseerd worden. Hiermee wordt beoogd een goede overgang te realiseren tussen het gemeenschappelijke erf en de private woonpercelen.

Naar aanleiding van de zienswijzen is besloten de drie parkeerplaatsen aan de voorzijde van de woning direct gelegen aan de Voorweg te schrappen. De betreffende gronden hebben in het vast te stellen plan de bestemming Tuin gekregen. Deze gronden zijn bestemd voor tuin. Parkeren is hier niet toegestaan. De ontwikkelaar heeft als alternatief voor het schrappen van deze parkeerplaatsen voorgesteld aan de westzijde van de woningen (aan de gemeenschappelijke in- en uiitrit) twee parkeerplaatsen aan te leggen. Deze zullen aan het zicht onttrokken worden door een haag.

Landschappelijke inpassing

De locatie van de voormalige manege Zilverster maakt deel uit van het boerenlint dat zich langs de Voorweg heeft ontwikkeld. De locatie wordt herontwikkeld als een kleinschalig woongebied op de overgang van de stad naar het buitengebied. In aansluiting op het landschappelijk beeld en de ruimtelijke karakteristieken van het lint krijgt het te ontwikkelen woongebied het karakter van een boerenerf.

Het beeld van de Voorweg wordt bepaald door de groene uitstraling van de wetering. De wetering, oevers en het dijklichaam kenmerken zich door een grote biodiversiteit aan (oever)beplanting en waterplanten. Daarnaast wordt het groene beeld gekenmerkt door enkele groene bestemmingen, zoals volkstuinen, stadsboerderij en dierenweides. De individuele opzet van de Voorweg draagt ook bij aan de groene uitstraling. De voortuinen van de vrijstaande kleinschalige woningen liggen direct aan de Voorwegwetering en zijn groen en grotendeels onverhard ingericht. Door het toevoegen van een vrijstaande woning aan de Voorweg, naast boerderij 'De Verwachting', wordt het karakter van de Voorweg als bebouwingslint versterkt. Het versterken van het tuinkarakter rondom deze woning en de entree van het boerenerf draagt bij aan het groene beeld van de Voorweg.

De geclusterde bebouwing langs de Voorweg wordt vaak omgeven door groene houtwallen. In aansluiting op dit beeld wordt het erf aan de buitenzijde afgezoomd met beplanting met een landschappelijk karakter. Doordat de erfbebouwing zich naar binnen richt en tuinen vormt naar het omliggende landschap wordt de groene omzoming van het erf versterkt en ontstaan 'zachte' groene randen. Het erf wordt van buitenaf herkenbaar gemaakt door enkele grote bomen die verspreid over het erf staan.
In aanvulling daarop wordt voor de landschappelijke inpassing aan de oostzijde van de woningbouwlocatie een struweel aangelegd. Deze gronden zijn op de digitale verbeelding aangeduid met 'specifieke vorm van groen - struweel'. Binnen deze strook moet over de gehele lengte een struweel worden aangelegd met een hoogte van minimaal 2 meter en een breedte van minimaal 5 meter. Het struweel mag doorbroken worden voor één wandelpad. Dit struweel zorgt voor een groene inpassing van de woningen in het lint.

De doorzichten vanaf het lint naar het achterliggende land zijn belangrijk voor de ruimtelijke beleving van het bebouwingslint en het landschappelijk karakter van het lint en zijn omgeving. Om de relatie tussen het lint, het erf en het achterliggende land te behouden wordt een doorzicht gecreëerd over het erf.

Het boerenerf wordt aan de oost- en westzijde verbonden met het informele netwerk van wandelpaden in de omgeving. Lokale wandelroutes wordt over het erf geleid en verbinden het erf met omliggende groengebieden, hofstede Meerzicht en het landelijk gebied.

Het bebouwingslint langs de Voorweg vormt de verbinding tussen de stad en het omliggende land. Langs de Voorweg is de geleidelijke verandering van stedelijke functies naar agrarisch gebruik waarneembaar. Het te ontwikkelen erf maakt hier deel van uit en heeft een bijzondere plek tussen de parkachtige omgeving rondom de, tot vijver vergraven, Voortocht en het meer agrarische grondgebruik ten westen van het erf.

Voor een meer uitgebreidere beschrijving van de landschappelijke inpassing wordt verwezen naar bijlage 7.

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00065-0003_0015.jpg"

Afbeelding 4.6: impressie toekomstige situatie, gezien vanaf de Voorweg

4.2 Verkeer en parkeren

Verkeer

De voorgenomen ontwikkeling heeft gevolgen voor de bestaande verkeerssituatie en ontsluiting. Om inzicht te bieden in de mate van verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling, moet de verkeersaantrekkende werking worden bepaald. Daarvoor is gebruik gemaakt van de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. Voor het berekenen van de verkeersgeneratie wordt uitgegaan van een gemiddelde weekdag.

In de onderstaande tabel is zowel de huidige als de toekomstige verkeersgeneratie in beeld gebracht.

Functie   Maximale verkeersgeneratie   Aantal boxen   Verkeersgeneratie  
Manege (paardenhouderij)   3,0 per (bezette) box/paard   82   246  

Functie   Maximale verkeersgeneratie   Aantal woningen   Verkeersgeneratie  
Koopwoning, vrijstaand   8,6 per woning   4   35  
Koopwoning, twee-onder-een-kap   8,2 per woning   4   33  
Koopwoning, tussen/hoek   7,5 per woning   10   75  
Totaal     18   143  

Tabel 4.1: verkeersgeneratie huidige situatie

In de huidige situatie is in het plangebied een manege gevestigd, die een bepaalde verkeersaantrekkende werking heeft. Bij het bepalen van deze verkeersaantrekkende werking is het aantal paardenstallen en/of paardenboxen leidend. Op grond van de CROW-richtlijnen geldt voor maneges een verkeersgeneratie van 3,0 motorvoertuigbewegingen per box, uitgaande van een ligging in matig stedelijk gebied (rest bebouwde kom). De Zoetermeerse Manege Zilverster beschikt over 82 paardenboxen, waardoor er in de huidige situatie sprake is van 246 motorvoertuigbewegingen per gemiddelde weekdag.

De thans voorliggende ontwikkeling voorziet in de sloop van de huidige manege, waardoor ruimte ontstaat voor de realisatie van 18 grondgebonden woningen. Op grond van de CROW-richtlijnen geldt voor vrijstaande (koop)woningen een verkeersgeneratie van 8,6 motorvoertuigbewegingen per woning, uitgaande van een ligging in matig stedelijk gebied (rest bebouwde kom). Voor twee-aaneengebouwde (koop)woningen geldt een verkeersgeneratie van 8,2 motorvoertuigbewegingen per woning en voor aaneengebouwde (koop)woningen geldt een verkeersgeneratie van 7,5 motorvoertuigbewegingen per woning. Hierbij is uitgegaan van een ligging in de rest van de bebouwde kom, binnen matig stedelijk gebied. Gelet op het voorgaande leidt de voorgenomen ontwikkeling tot 143 motorvoertuigbewegingen op een gemiddelde weekdag.

Omdat de huidige manege 246 verkeersbewegingen op een gemiddelde weekdag genereert, zal het aantal motorvoertuigbewegingen van en naar het plangebied in de toekomstige situatie met 103 verkeersbewegingen afnemen.

Ontsluiting

De beoogde nieuwe woningen worden via een boerenerf ontsloten op de Voorweg, die direct ten oosten van het plangebied aantakt op de Meerzichtlaan. Omdat sprake is van een lichte afname van het aantal verkeersbewegingen en de voorgenoemde wegen voldoende capaciteit hebben, leidt de beoogde ontwikkeling niet tot een onacceptabele verkeerstoename.

Parkeren

De voorliggende ontwikkeling voorziet in 4 vrijstaande woningen, 4 twee-aaneengebouwde woningen en 10 aaneengebouwde woningen. In de regels van het bestemmingsplan is vastgelegd dat een omgevingsvergunning uitsluitend kan worden verleend indien op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, conform de normering zoals opgenomen in de 'Nota Parkeernormen en uitvoeringsregels' (2012). In de Nota parkeernormen wordt bij de functie woningen uitgegaan van een minimum- en maximumnorm. Dit betekent dat het aantal te realiseren parkeerplaatsen minimaal moet voldoen aan de parkeereisberekening op basis van de minimum norm. In onderstaande tabel zijn parkeernormen per woningtype weergegeven:

Woningtype (niet gestapeld)   Eenheid   Parkeernorm (minimale norm)   Aantal woningen   Aantal parkeerplaatsen  
Woning groot
(>180 m2 b.v.o.)  
Woning   1,8   13   23,4  
Woning midden
(110 - 180 m2 b.v.o.)  
Woning   1,7   5   8,5  
Totaal   -   -   18   32  

Tabel 4.2: parkeerbalans woningen toekomstige situatie

De gemeente Zoetermeer gaat uit van een minimale parkeernorm van 1,7 parkeerplaatsen voor een middelgrote woning (twee-onder-een-kap) en 1,8 parkeerplaatsen voor grote woningen (vrijstaand). Op basis van deze parkeernormen bedraagt de gezamenlijke parkeerbehoefte voor de beoogde 18 woningen 32 parkeerplaatsen.

Overeenkomstig de parkeerbalans, die als bijlage 8 bij de toelichting is opgenomen, kunnen er in totaal 44 parkeerplaatsen in het plangebied gerealiseerd. Daarmee wordt ruimschoots voorzien in het benodigde aantal parkeerplaatsen op grond van de Nota Parkeernormen en uitvoeringsregels (2012). Naar aanleiding van de zienswijzen is besloten de drie parkeerplaatsen aan de voorzijde van de woning direct gelegen aan de Voorweg te schrappen. De betreffende gronden hebben in het vast te stellen plan de bestemming Tuin gekregen. Deze gronden zijn bestemd voor tuin. Parkeren is hier niet toegestaan. Met het schrappen van deze drie parkeerplaatsen zou het aantal parkeerplaatsen 39 bedragen. Met dit aantal wordt nog steeds ruim voldaan aan de gemeentelijke parkeernorm. De ontwikkelaar heeft echter als alternatief voor het schrappen van deze parkeerplaatsen voorgesteld aan de westzijde van de woningen (aan de gemeenschappelijke in- en uiitrit) twee parkeerplaatsen aan te leggen. Daarnaast worden nog drie parkeerplaatsen toegevoegd aan de parkeerplaatsen die bedoeld zijn voor bezoekers. Dit zou betekenen dat in totaal 44 parkeerplaatsen aangelegd zullen worden.

Hoofdstuk 5 Milieu en leefkwaliteit

5.1 Strategische milieu-beoordeling

Het voorkomen van aantasting van het milieu is van groot maatschappelijk belang. Het is daarom zaak om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. Om hier in de praktijk vorm aan te geven is het instrument milieueffectrapportage of te wel m.e.r. ontwikkeld. De m.e.r.-beoordeling is een instrument met als hoofddoel het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en besluiten.

De voorgenomen ontwikkeling is opgenomen in eerste kolom van de zogenaamde D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage. De ontwikkeling van 18 woningen kan worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject, maar blijft ruim onder de drempelwaarde van 2.000 woningen. Dit neemt niet weg dat in dit geval een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient plaats te vinden. Dit dient plaats te vinden aan de hand van drie criteria:

  • Kenmerken van het project;
  • Plaats van het project;
  • Kenmerken van het potentiële effect.

In het kader van de voorliggende ontwikkeling zijn verderop in dit hoofdstuk diverse milieuaspecten zorgvuldig afgewogen. Per aspect is bepaald of de ontwikkeling gevolgen heeft voor de (milieu)aspecten bedrijven- en milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bodemgeschiktheid, flora en fauna, water, archeologie, cultuurhistorie, verkeer en parkeren. Uit de afweging is gebleken dat de effecten niet van dien aard zijn dat een m.e.r.-beoordeling aan de orde is. Op grond van het voorgaande zijn belangrijke nadelige milieueffecten uitgesloten, waardoor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling of MER niet zinvol wordt geacht.

5.2 Geluidhinder

De Wet geluidhinder, en het hierop gebaseerde Besluit geluidhinder, bevatten normen en regels ter voorkoming of beperking van geluidhinder ten gevolge van wegverkeerslawaai, spoorweglawaai, industrielawaai afkomstig van een gezoneerd industrieterrein. Aangegeven wordt welke objecten bescherming genieten tegen geluid. Naast woningen gaat het onder meer om scholen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, psychiatrische ziekenhuizen. Woonwagenstandplaatsen en verblijfsterreinen bij psychiatrische ziekenhuizen worden aangemerkt als geluidsgevoelige terrein.

Verplicht akoestisch onderzoek

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient een akoestisch onderzoek te worden verricht waarin wordt aangetoond dat aan de geluidnormen krachtens de Wet geluidhinder wordt voldaan. Onderscheid wordt gemaakt tussen bestaande en nieuwe situaties. Voor nieuwe situaties gelden er strengere normen dan voor bestaande. Omdat de geluidsbelasting afneemt bij een toenemende afstand heeft de wetgever geluidszones gedefinieerd, een soort aandachtsgebieden, waarbinnen akoestisch onderzoek moet worden verricht.

Zonering

Wegen, spoorwegen en zoneringsplichtige industrieterreinen kennen geluidszones. De geluidszone is het afgebakende gebied waarbinnen normen en grenswaarden van de Wet geluidhinder en de daarbij behorende uitvoeringsbesluiten van toepassing zijn. De omvang van de geluidszones voor wegverkeer zijn afhankelijk van het aantal rijstroken en zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder. Bij railverkeer zijn de zonebreedtes eveneens landelijk bepaald. Deze zijn vastgelegd in het Besluit geluidhinder.

Voor een zoneringsplichtig industrieterrein wordt de geluidszone voor ieder afzonderlijk industrieterrein vastgesteld. Deze geluidszone wordt vastgesteld door middel van een Zonebesluit en vastgelegd op een zonekaart of door middel van een bestemmingsplan, waarbij de zone wordt vastgelegd op de verbeelding. Niet ieder industrieterrein is zoneplichtig. Zoneringsplichtig zijn alleen dié industrieterreinen waarop bepaalde soorten bedrijven die veel lawaai veroorzaken aanwezig zijn of zich kunnen vestigen. Deze categorieën zijn aangewezen in artikel 2.4 van het Inrichtingen en vergunningenbesluit Wet milieubeheer.

De geluidszonering van vliegvelden is gebaseerd op het werkelijke gebruik van die vliegvelden. De zonering is vastgelegd in zonekaarten per vliegveld. Het Zoetermeers grondgebied ligt niet binnen een geluidszone van een vliegveld.

Normstelling

De normstelling onderscheidt voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. De voorkeursgrenswaarde wordt voor alle (nieuwe) situaties nagestreefd. Realisatie hiervan is echter niet altijd mogelijk. De wet biedt de mogelijkheid om ontheffing te verkrijgen van de voorkeursgrenswaarde tot de maximale ontheffingswaarde.

Hogere waarde procedure

Als uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde overschrijdt, moet worden onderzocht of er mogelijke maatregelen zijn te treffen om het geluidsniveau terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde. Hierbij moet eerst worden gekeken naar mogelijke maatregelen bij de bron (bijv. geluidsreducerend wegdek), dan in de overdracht (bijv. geluidsschermen) en dan pas bij het 'ontvangend' object (bijv. extra gevelisolatie). Voor het verkrijgen van een ontheffing voor een hogere waarde dient een hogere waarde procedure te worden gevoerd.

5.2.1 Wegverkeerslawaai

In het kader van de voorliggende ontwikkeling is akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd. De belangrijkste resultaten zijn hieronder opgenomen, de volledige rapportage is als bijlage 1 bij de toelichting opgenomen.

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de bouw van 18 grondgebonden woningen. Deze nieuwe woningen zijn gelegen binnen de onderzoekszone van de route Leidschendamseweg/Amerikaweg en de Meerzichtlaan. Daarnaast is het verkeer op de als 30 km-weg bestemde Voorweg onderzocht.

Uit het onderzoek is gebleken dat het verkeer op alle beschouwde wegen niet leidt tot een geluidsbelasting die de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschrijdt. De cumulatieve geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeerslawaai bedraagt ten hoogste 51 dB, waarbij de reductie ex artikel 110g Wgh niet is meegenomen. Met de minimale vereiste Ga;k van 20 dB van het Bouwbesluit 2012 kan worden voldaan aan de grenswaarde van 33 dB in een verblijfsgebied.

De geluidbelastingen ten gevolge van wegverkeerslawaai uit het akoestisch onderzoek zijn berekend voor het prognosejaar 2027. Het bestemmingsplan wordt echter in het jaar 2018 vastgesteld, hierdoor moet bij het akoestisch onderzoek formeel van het prognosejaar 2028 worden uitgegaan. Aangezien de berekende geluidsbelastingen ruimschoots (4 dB of meer) lager zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai, kan zonder nader onderzoek worden gesteld dat ook voor het jaar 2028 (einde planperiode van dit bestemmingsplan) de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder voor wegverkeerslawaai niet wordt overschreden. De jaarlijkse toename van het verkeer als gevolg van 1% autonome groei is daarvoor veel te gering.
Ook heeft de toename van het verkeer als gevolg van de 1% autonome groei maar een minimaal effect op de cumulatie geluidniveaus (max. 51 dB excl. aftrek art. 110g Wgh), waardoor een nader onderzoek naar de geluidwering nu ook achterwege kan blijven.

Geconcludeerd wordt dat een hogere grenswaarde procedure niet hoeft te worden doorlopen. Daarnaast is de cumulatieve geluidsbelasting zodanig laag dat ook een onderzoek naar de geluidwering van de gevels niet hoeft te worden uitgevoerd.

5.2.2 Railverkeerslawaai

Ten noorden van het plangebied is de Randstadrail aanwezig. Volgens de 'Regeling zonekaart spoorwegen geluidhinder' geldt langs deze lijn een zone van 100 meter, gemeten vanaf de buitenste spoorstaaf. De afstand van de locatie naar de Randstadrail is ongeveer 130 meter. Daardoor is de onderzoekszone niet over de locatie gelegen en is onderzoek naar railverkeerslawaai niet aan de orde.

5.2.3 Industrielawaai

Het plangebied is niet gelegen in een onderzoekszone van een gezoneerd industrieterrein. Zodoende is een onderzoek naar industrielawaai niet benodigd.

5.3 Bodemkwaliteit

Mede ter beoordeling van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, is inzicht vereist in de kwaliteit van de bodem. Omdat de bodemkwaliteit medebepalend is voor de vraag welke nieuwe functies in een gebied realiseerbaar zijn, is onderzoek naar eventuele beperkingen aan het bodemgebruik noodzakelijk. Hiertoe dient bodemonderzoek te worden verricht.

5.3.1 Bodemonderzoek

In dit kader vereist de provincie in ieder geval:

  • inzicht in reeds bekende verontreinigde locaties;
  • inzicht in risicovolle activiteiten in verleden en huidige situatie;
  • inzicht in bodemkwaliteit bij nieuwe bestemmingsaanduidingen of in de wijze waarop gegevens over bodemkwaliteit verkregen zullen worden.

Indien verontreinigingen worden geconstateerd, moet worden aangegeven op welke wijze daarmee omgegaan zal worden, zowel in milieuhygiënische als in financiële en expoloitatietechnische zin.

In milieuhygiënisch opzicht dient te worden aangegeven welke bodemkwaliteit aanwezig is of na sanering resulteert en, indien deze afwijkt van de streefwaarden, welke beperkingen aan het bodemgebruik gesteld worden. In het kader van het voorliggende bestemmingsplan is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De belangrijkste resultaten zijn hieronder opgenomen, de volledige rapportage is als bijlage 10 bij de toelichting opgenomen. De gegevens uit dit onderzoek hebben een geldigheid van minimaal 5 jaar (zie bijlage 9).

Op grond van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de bovengrond plaatselijk sterk verontreinigd is met koper. De overige bovengrond is licht verontreinigd met zink en PAK en plaatselijk licht verontreinigd met koper, kwik, lood, zink, PAK, PCB en minerale olie. De ondergrond is licht verontreinigd met lood en plaatselijk licht verontreinigd met koper, PCB en minerale olie. Het grondwater is licht verontreinigd met xylenen en naftaleen.

Naar aanleiding van het uitgevoerde bodemonderzoek wordt geadviseerd een nader bodemonderzoek uit te voeren ter plaatse van de sterke koperverontreiniging ter vaststelling van de ernst en omvang van de verontreiniging en bij eventuele graaf-/bouwwerkzaamheden de verontreiniging te saneren. Gelet op het voorgaande is een aanvullend bodem- en asfaltonderzoek uitgevoerd. De belangrijkste resultaten zijn hieronder opgenomen, de volledige rapportage is als bijlage 11 bij de toelichting opgenomen. De gegevens uit dit onderzoek hebben een geldigheid van minimaal 5 jaar (zie bijlage 9).

Vermoedelijk is op de locatie een verontreinigde spot aanwezig of zijn eerder aangetroffen verhogingen te wijden aan aangetroffen bijmengingen. Gedurende de aanvullende onderzoekswerkzaamheden zijn geen verhoogde concentraties meer aangetroffen, waardoor de locatie voldoende onderzocht is en kan worden geconcludeerd dat er geen ernstige verontreiniging met koper op de locatie wordt aangetroffen. De maximale omvang van de verontreiniging is ca. 20 m3. Naar verwachting betreft de verontreinigde spot echter een kleiner volume gezien de zintuiglijk en analytisch ‘schone’ omliggende boringen.

Op basis van de analyseresultaten van het asfalt kan worden geconcludeerd dat er in het asfalt een concentratie van 30 mg/kg aan PAK’s wordt aangetroffen. Op basis van deze resultaten kan het asfalt als teervrij worden beschouwd.

5.3.2 Conclusies

Op basis van de uitgevoerde onderzoeken kan geconcludeerd worden dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor dit bestemmingsplan.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Luchtkwaliteitseisen

Het onderzoek naar luchtkwaliteit wordt uitgevoerd op grond van hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer. De titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' is beter bekend als de Wet luchtkwaliteit.

De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit in belangrijke mate verslechteren.

Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2), fijnstof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5)de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 µg/m3. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 µg/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden. De jaargemiddelde grenswaarde voor zeer fijnstof (PM2,5) bedraagt 25 µg/m3.

Met het van kracht worden van het NSL zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2 en PM10 aangepast. Voor PM10 is dat 11 juni 2011 en 1 januari 2015 voor NO2. De grenswaarde voor PM2,5 is vanaf 1 januari 2015 van toepassing.

Naast de introductie van het NSL is het begrip 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toenemen dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen.

Een ruimtelijke ontwikkeling vindt volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang als ten minste aan één van de volgende voorwaarden is voldaan:

  • de ontwikkeling is opgenomen in het NSL;
  • de ontwikkeling aangemerkt wordt als een NIBM-project;
  • de gestelde grenswaarden in bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit niet worden overschreden;
  • projectsaldering kan worden toegepast.
5.4.2 Luchtkwaliteitsonderzoek

De voorliggende ontwikkeling draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een ontwikkeling is als NIBM aan te merken wanneer de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toenemen dan 1,2 µg/m3. In de regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. De ontwikkeling van 18 woningen in dit plan valt ook binnen de NIBM-regeling zodat onderzoek op grond van de Wet luchtkwaliteit niet noodzakelijk is.

Goede ruimtelijke ordening (NSL-monitoringstool)

In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald ter plaatse van het plangebied. In de NSL-monitoringstool zijn langs de belangrijkste wegen (Meerzichtlaan en Amerikaweg) de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5  bepaald. In afbeelding 5.1 zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5  weergegeven voor het peiljaar 2015.

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00065-0003_0016.jpg"

Afbeelding 5.1: overzicht concentraties NO2, PM10 en PM2,5, peiljaar 2015 (NSL-monitoringstool)

Uit de afbeelding blijkt dat de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5   ter plaatse van het plangebied de jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m3 (voor NO2 en PM10) en 25 µg/m3 (voor PM2,5) niet overschrijden. Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.

5.4.3 Conclusies

De ontwikkeling in dit plan is aan te merken als een project dat niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing aan de grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit is dan ook niet nodig. Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen oplevert voor de voorgenomen ontwikkelingen in dit bestemmingsplan (artikel 5.16, lid 1 aanhef en onder c Wm).

Daarnaast zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening ter plaatse van het plan de jaargemiddelde achtergrondconcentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald. Deze waarden zijn veel lager dan de gestelde grenswaarden uit bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit. Een overschrijding van de grenswaarden is dan ook niet te verwachten.

5.5 Water

5.5.1 Watertoets

Hieronder volgt de inhoudelijke toetsing van het plan aan de verschillende 'waterthema's', zoals die beschreven staan in de Handreiking Watertoets. Toetsing aan deze thema's levert de watertoets op.

Huidige situatie

Het plan ligt in peilvak WW-17-HW78, zoals in de volgende afbeelding is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00065-0003_0017.jpg"

In de bestaande situatie is het plangebied gedeeltelijk verhard. De bebouwing binnen het plangebied bestaat onder andere uit een paardenstal, binnenrijbak en enkele bijbehorende (agrarische) schuren. Daarnaast is een gedeelte van het erf verhard ten behoeve van de ontsluiting en parkeren. Zoals blijkt uit de legger Wateren van het Hoogheemraadschap wordt het plangebied aan de zuidoostzijde geheel omzoomd door een waterpartij. Ook aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door een watergang. Deze zijn weergegeven in afbeelding 5.2. De hoogte van het maaiveld is aflopend, vanwege het dijklichaam langs de wetering. Ter hoogte van de Voorweg bedraagt de huidige hoogte van het maaiveld circa NAP -1,2 m, terwijl de maaiveldhoogte aan de zuidzijde van het plangebied slechts NAP -3,6 m bedraagt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00065-0003_0018.jpg"

Afbeelding 5.2: uitsnede Legger wateren

Veiligheid

In het plangebied zijn geen primaire of regionale waterkeringen gelegen. Wel is direct ten noorden van het plangebied - parallel aan de Voorweg - een regionale waterkering gelegen. De kernzone van deze waterkering overlapt een klein gedeelte van het voorliggende plangebied. Ook de (buiten)beschermingszone overlapt een (groot) deel van het voorliggende plangebied. Binnen de kernzone is geen nieuwe bebouwing voorzien, binnen de beschermingszone wel. Omdat enkele nieuwe woningen binnen de beschermingszone van de waterkering zijn gepositioneerd, dient hiervoor een watervergunning te worden aangevraagd (zie afbeelding 5.3). Hieromtrent heeft reeds afstemming plaatsgevonden tussen de ontwikkelaar en het hoogheemraadschap. Daaruit blijkt dat de aanwezige waterkering en de daarbij behorende beschermingszone de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg staat. Om de instandhouding van de beschermingszone te waarborgen is een deel van het plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Ter plaatse van deze dubbelbestemming is bouwen niet zonder meer toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00065-0003_0019.jpg"

Afbeelding 5.3: uitsnede Legger waterkeringen

Oppervlaktewatersysteem

Het plangebied is gelegen in de waterstaatkundige eenheid 'Nieuwe Driemanspolder'. Een waterstaatkundige eenheid is een gebied waarin het watersysteem één geheel vormt. Het waterpeil in het plangebied is vastgesteld op NAP - 5,82 m. Vanuit het Hoogheemraadschap van Rijnland is duidelijk gekozen voor het omkeren van het watersysteem en het zoveel mogelijk isoleren van de Zoetermeerseplas om de waterkwaliteit te verbeteren en deze ecologisch te herstellen. Dit is in het kader van de KRW Zoetermeerseplas, met als doel de lozingen van het water vanuit de stedelijke Driemanspolder en de Grote Drooggemaakte Polder niet meer af te voeren via het gemaal de Leyens, maar in Zuid-Westelijke (omgekeerde) richting via het gemaal de Nieuwe Driemanspolder uitslaand op de Vliet. Het water vanuit het stedelijke gebied zal via het Westerpark en de Nieuwe Driemanspolder naar het gemaal worden gevoerd. De wateren rondom het voorliggende plangebied zullen een belangrijke rol spelen in deze verandering van het watersysteem.

Waterkwantiteit

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de sloop van een bestaande manege, waardoor ruimte ontstaat voor de bouw van 18 nieuwe woningen. Ten behoeve van deze nieuwe woningen zijn in dit bestemmingsplan bouwvlakken opgenomen die geheel bebouwd mogen worden. De gezamenlijke oppervlakte van deze bouwvlakken bedraagt 1.510 m2. Het is aannemelijk dat het overige deel van de woonpercelen in de toekomstige situatie gedeeltelijk verhard wordt, ofwel met erfbebouwing ofwel met sierbestrating e.d. Hierbij kan de vuistregel worden gehanteerd dat maximaal 50% van de resterende kaveloppervlakte verhard wordt. De totale oppervlakte van de uitgeefbare kavels bedraagt 5.490 m2. De verharding ter plaatse van de bouwvlakken kan hier al van worden afgetrokken, wat betekent dat de resterende oppervlakte 3.980 m2 bedraagt. Een simpele rekensom leert dat de helft daarvan – circa 1.990 m2 – verhard wordt ten behoeve van erfbebouwing en overige verhardingen.

Naast de verharding ter plaatse van de uitgeefbare kavels, dient ook een nieuwe ontsluitingsstructuur en openbare ruimte aangelegd te worden. De bestemming 'Verkeer' heeft hierbij als uitgangspunt gediend. Hoewel de gronden met deze bestemming in de praktijk niet helemaal verhard worden, is hier in de berekening wel van uitgegaan. De totale oppervlakte van de bestemming 'Verkeer' bedraagt 1.455 m2.

Resumerend kan gesteld worden dat in de toekomstige situatie circa 4.965 m2 van het plangebied zal worden verhard.

In de huidige situatie is reeds 6.400 m2 van het plangebied verhard, waarvan circa 2.550 m2 als gevolg van de aanwezige bebouwing. De overige verharding bestaat uit bestrating en andere vormen van erfverharding. Op basis van inschatting wordt aangenomen dat circa 25% van het plangebied is voorzien van erfverharding c.q. bestrating, ofwel 3.850 m2. Een en ander resulteert in het volgende:

Verharding huidige situatie

Type verharding   Berekening   Oppervlakteverharding in m2  
Bestaande bebouwing   100% van 2.550 m2   2.550  
Overige perceelsverharding (bestrating e.d.)   25% van 15.400 m2   3.850  
Totale verharding     6.400  

Verharding toekomstige situatie

Type verharding   Berekening   Oppervlakteverharding in m2  
Nieuwe woningen (bouwvlakken)   100% van 1.510 m2   1.510  
Overige perceelsverharding   50% van 3.980 m2   1.990  
Ontsluiting en openbare ruimte   100% van 1.455 m2   1.455  
Totale verharding     4.955  

In de huidige situatie is circa 6.400 m2 van het plangebied verhard. Dit zal in de toekomstige situatie afnemen tot circa 4.955 m2. De voorliggende ontwikkeling leidt daarmee niet tot een toename van het verhard oppervlak. Watercompensatie is derhalve niet benodigd.

Riolering

Het algemeen beleid is dat schoon- en vuilwaterstromen worden gescheiden en gescheiden blijven tot aan het overnamepunt op de perceelsgrens. Schoon regenwater van gevels en daken dient bij voorkeur te worden benut (toiletspoeling, daktuinen e.d.) of te worden afgevoerd naar de bodem (infiltratie) en indien niet mogelijk of gewenst is dan rechtstreeks afgevoerd te worden naar het oppervlaktewater via een regenwaterriool.

Volksgezondheid

Door het afkoppelen van hemelwater van de DWA worden vuilwateroverstorten (in de omgeving) tegengegaan. De risico's van watergerelateerde ziekten en plagen worden hierdoor geminimaliseerd. Indien nieuwe wateren worden gerealiseerd en/of oevers van bestaande wateren worden vergraven, verdient het aanbeveling flauwe, natuurvriendelijke oevers te creëren.

Bodemdaling

Ten behoeve van de voorliggende ontwikkeling zal het (grond)waterpeil niet worden aangepast. Eventuele bodemdaling in de omgeving zal niet door het plan worden beïnvloed.

Grondwateroverlast

Het grondwater zit (vrij) ondiep. Indien ondergrondse constructies worden gebouwd, waarvan de onderkant dieper ligt dan de hoogste grondwaterstand, wordt geadviseerd waterdicht te bouwen om te voorkomen dat overlast van grondwater ontstaat.

Waterkwaliteit

Bij afkoppelen moet beoordeeld worden of het afstromend hemelwater van verharde terrein- en dakoppervlakken geen nadelige gevolgen heeft voor de huidige waterkwaliteit.

Het tegengaan van riooloverstorten door de afkoppeling van hemelwater van de DWA komt de waterkwaliteit (in de omgeving) ten goede. Het ontstaan van (nieuwe) vervuilingsbronnen dient zoveel mogelijk te worden voorkomen om vervuiling van grond- en oppervlaktewater te beletten. Het toepassen van niet-uitloogbare bouwmaterialen bij de toekomstige ontwikkelingen voorkomt dat het hemelwater wordt vervuild. In verband hiermee dienen geen (sterk) uitloogbare materialen zoals koper, lood, zink of teerhoudende dakbedekking te worden gebruikt op delen die met hemelwater in contact komen, zoals de dakbedekking, goten en pijpen of er moet voorkomen worden dat deze materialen kunnen uitlogen (bijvoorbeeld door het coaten van loodslabben).

Keur en Legger

Alle handelingen of werkzaamheden in de nabijheid van watergangen en waterschapswegen vallen onder de regels van de 'Keur Rijnland 2015'. In deze verordening van het Hoogheemraadschap zijn gebods- en verbodsbepalingen opgenomen om de waterstaatsbelangen veilig te stellen. In de meeste gevallen zal een vergunning moeten worden verleend door het Hoogheemraadschap.

De Legger van het Hoogheemraadschap is een register waarin functie, afmetingen en onderhoudsplichtigen van wateren (zoals sloten en vaarten), waterbergingen en natuurvriendelijke oevers vastgelegd zijn. Ook geeft de Legger de ligging van wateren, waterbergingen en natuurvriendelijke oevers aan, zodat duidelijk is waarop de Keur van toepassing is. De waterpartij grenzend aan de zuidoostzijde van het plangebied is in de Legger van het Hoogheemraadschap aangemerkt als 'primaire watergang'. De watergang aan de oostzijde is aangemerkt als 'overige watergang'.

Beheer en onderhoud

Het beheer en onderhoud van het inzamelings- en transportstelsel van afvalwater, kortom de riolering, ligt bij de gemeente. Het Hoogheemraadschap is verantwoordelijk voor de zuivering van het aangeleverde afvalwater.

Het beheer van de boezemkeringen en watergangen is voor het hoogheemraadschap. Het hoogheemraadschap is tevens verantwoordelijk voor het onderhoud aan de boezemwaterkering en hoofdwatergangen. De onderhoudsplicht voor overige watergangen ligt bij de kadastrale eigenaar. Voor hoofdwatergangen geldt een onderhoudsstrook van 5 meter (gemeten vanaf de insteek van het talud) en voor overige watergangen is dit 2 meter.

Activiteiten binnen deze onderhoudsstroken zijn vergunningplichtig op grond van de Keur. Onderhoudsstroken dienen (zwaar) onderhoudsmaterieel te kunnen dragen. Er mogen zich geen obstakels bevinden in de onderhoudsstroken. In voorkomende gevallen kan van bovengenoemde maten worden afgeweken met een ontheffing van het Hoogheemraadschap, mits het onderhoud gewaarborgd is en op een reguliere manier kan worden uitgevoerd.

Hoogwatervoorziening

De aanwezige hoogwatervoorziening in het plan is buiten beschouwing gelaten. De watergang binnen de hoogwatervoorziening, die grenst aan het plangebied, valt buiten het beheer van watergangen door het hoogheemraadschap en moet worden beheerd door de vergunninghouder van de hoogwatervoorziening. Dit geldt ook voor de aanwezige stuw in de watergang. Deze peilafwijking wordt onveranderd in stand gelaten.

De initiefnemer van het plan heeft aangegeven dat de aanwezige stuw onveranderd blijft en dat het onderhoud bij koopovereenkomst is neergelegd bij de kopers, een en ander conform de Keur.

5.6 Bedrijven en milieuzonering

5.6.1 Begrip milieuzonering

Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.

Deze milieuzonering dient aldus twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
  • het bieden van voldoende ruimte en zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam kunnen (blijven) uitoefenen.

Een vergaande scheiding van functies kan echter ook leiden tot inefficiënt ruimtegebruik en een verlies aan ruimtelijke kwaliteit. Een gemengd gebied met een mix van wonen en werken, winkels en horeca stimuleert een levendig straatbeeld, een hogere sociale veiligheid en extra draagvlak voor voorzieningen.

5.6.2 VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering

De VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering is een handreiking voor milieuzonering in ruimtelijke plannen. Het boekje vormt een hulpmiddel voor gemeenten om de afstanden tussen bedrijvigheid en woningen voor een locatie concreet in te vullen. Het doel van de publicatie is om te komen tot maatwerk op lokaal niveau. Dit betekent dat gemaakte keuzes zorgvuldig moeten worden afgewogen en verantwoord.

De in de publicatie opgenomen richtafstanden zijn echter niet bedoeld om de aanvaardbaarheid te toetsen van situaties waarbij bestaande bedrijven in de nabijheid van bestaande woningen liggen. Het is dus niet bedoeld om bestaande situaties te beoordelen.

De in de publicatie opgenomen richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van buurtgerichte voorzieningen, zoals basisscholen komen er vrijwel geen andere functies voor, behalve aan huis verbonden beroep of bedrijf.

Anders dan rustige woonwijken, zijn er ook gebieden met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen, komen andere functies voor zoals winkels, horeca en of kleine bedrijven en voorzieningen. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied.

Indien sprake is van een gemengd gebied kunnen deze richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.

Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen, komen andere functies voor zoals winkels, horeca en of kleine bedrijven en voorzieningen. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied.

5.6.3 Milieuzonering in het plan

De Voorweg is aan te merken als een gemengd gebied, waar de woonfunctie onder andere wordt afgewisseld door (kleinschalige) bedrijvigheid en volkstuinen. Bovendien is het plangebied gelegen binnen de invloedsfeer van de Randstadrail en op korte afstand van de Amerikaweg en Meerzichtlaan. In de directe omgeving van het plangebied zijn de volgende inrichtingen aanwezig:

Inrichting   Adres   Milieu-
categorie  
Richtafstand in meters*   Daadwerkelijke afstand in meters  
Stalhouderij Hanemaaijer (het stallen en verzorgen van paarden, stallen van rijtuigen, alsmede ondergeschikte en niet bedrijfsmatige gebruik voor africhten, dresseren en trainen van paarden)   Voorweg 172   3.1   50 (30)   31  
Volkstuinencomplex Voorweg   Voorweg ong.   2   30 (10)   ± 8  

* tussen haakjes is de gereduceerde afstand (voor een gemengd gebied) weergegeven

Ten noordoosten van het plangebied is stalhouderij Hanemaaijer gevestigd. Conform de VNG-publicatie is de stalhouderij aan te merken als een categorie 3.1 inrichting, waarvoor een richtafstand van 50 meter geldt. Omdat het plangebied is gelegen in een gemengd gebied, mag de richtafstand met één afstandstap worden teruggebracht tot 30 meter. Aan deze gereduceerde richtafstand kan worden voldaan.

Direct ten westen van het plangebied is een volkstuinencomplex gesitueerd. Een dergelijke voorziening is niet benoemd in de VNG-publicatie ‘Bedrijven en Milieuzonering’. Ook zijn er geen vergelijkbare voorzieningen opgenomen in de VNG-lijst. Een volkstuinencomplex is normaal gesproken niet bedrijfsmatig van aard en daarmee niet vergunningplichtig in de zin van de Wet milieubeheer. Als het wel een commerciële onderneming betreft, zou het conform de VNG-publicatie als tuinbouwbedrijf aangemerkt kunnen worden. Om vanuit een goede ruimtelijke ordening wat te kunnen zeggen over eventuele hinderbeleving van de volkstuinactiviteiten, is daarom aansluiting gezocht bij de richtafstanden die gelden voor akkerbouw en fruitteelt. Een dergelijk inrichting is aan te merken als een categorie 2 inrichting, waarvoor een richtafstand van 30 meter geldt. Omdat het plangebied is gelegen in een gemengd gebied, mag de richtafstand met één afstandstap worden teruggebracht tot 10 meter. Uitgaande van de op basis van het vigerende bestemmingsplan geldende bestemming voor het volkstuinencomplex kan aan deze gereduceerde richtafstand niet worden voldaan. Echter, direct aan oostkant van het volkstuinencomplex bevindt zich een watergang, zodat in de praktijk voldaan wordt aan de richtafstand van 10 meter.

5.7 Externe Veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag, en vervoer van gevaarlijke stoffen (zoals vuurwerk, lpg, en munitie) over weg, water en spoor en door buisleidingen.

5.7.1 Inrichtingen

In het plangebied en de directe omgeving bevinden zich geen relevante inrichtingen of contouren van inrichtingen waarop het Bevi van toepassing is.

5.7.2 Transport gevaarlijke stoffen

Alle rijkswegen en de meeste provinciale wegen zijn aangewezen als route voor gevaarlijke stoffen. Gemeenten mogen voor de zogenaamde routeplichtige stoffen gemeentelijke wegen binnen hun grenzen aanwijzen waarover deze gevaarlijke stoffen mogen worden vervoerd. De gemeente Zoetermeer heeft een dergelijke route gevaarlijke stoffen niet vastgesteld wat tot gevolg heeft dat het vervoer van gevaarlijke stoffen in principe altijd via de snelste weg moet plaatsvinden.

Het plangebied is op relatief korte afstand van de Amerikaweg gelegen, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De route wordt gebruikt voor de bevoorrading van het LPG-station aan de Voorweg 208. Een verantwoording van het groepsrisico is op grond van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), dat formeel het vigerend beleid is voor transportroutes, benodigd wanneer sprake is van een toename van het groepsrisico of sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde.

Het invloedsgebied voor het groepsrisico van de Amerikaweg wordt bepaald door de getransporteerde stoffen. LPG (stofgroep GF3) is voor de waarde van het groepsrisico de bepalende stof. Het tankstation aan de Voorweg 208 heeft een vergunde LPG-jaardoorzet tot 1.100 m3. Voor een dergelijke doorzet wordt doorgaans een maximum gerekend van 75 leveringen ofwel 150 transportbewegingen per jaar.

Het voorliggende projectgebied is gelegen op iets meer dan 200 meter van de Amerikaweg. Een vuistregel (HART-methode) stelt dat bij een afstand van 200 meter uit de as van de weg en een dichtheid van 400 personen per hectare, de oriëntatiewaarde wordt overschreden indien er meer dan 2.670 transporten met GF3 plaatsvinden. Gelet op de ligging van het projectgebied buiten de 200 meter zone, de aanwezige bebouwing in de omgeving van het plangebied en de intensiteit die ruim onder de 2.670 transporten ligt, is een overschrijding van de oriëntatiewaarde met zekerheid niet aan de orde. De bijdrage van de voorliggende ontwikkeling aan het groepsrisico is dan ook verwaarloosbaar.

De intensiteit van LPG-transport is laag en de dichtheid van het gebied is niet hoger dan 400 personen per hectare. Omdat er geen overschrijding van de oriëntatiewaarde is en de bijdrage aan het groepsrisico verwaarloosbaar zal zijn, is een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico op basis van het Bevt niet benodigd. Derhalve gelden er geen belemmeringen ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling. Voor de volledigheid worden verderop in deze paragraaf de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid beschouwd.

5.7.3 Buisleidingen

Direct ten noorden van de Amerikaweg is de hogedruk aardgastransportleiding W-514-19 gelegen. Gelet op de werkdruk van 40 bar en de uitwendige diameter van 8 inch is langs deze gasleiding een invloedsgebied aanwezig van 100 meter. Het voorliggende plangebied is op circa 250 meter afstand gelegen, waardoor het plangebied niet binnen het invloedsgebied van deze gasleiding is gelegen. De gasleiding vormt derhalve geen belemmering voor de ontwikkeling van 18 woningen.

5.7.4 Bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid

Maatgevende scenario en bestrijdbaarheid

Eén van de ergst denkbare scenario's bij het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Amerikaweg is een BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion) van een tankwagen met brandbaar gas door impact (zoals een aanrijding). Hierbij zal de gehele inhoud van de tankwagen ineens explosief vrijkomen. Als gevolg van de explosie is er ook een drukgolf, waarbij veel hitte vrij komt door de ontstane vuurwolk. De kans hierop is afhankelijk van verschillende omstandigheden, maar in de meeste gevallen erg klein. Bij het ergst denkbare scenario zullen tot 325 meter (invloedsgebied) van het incident nog slachtoffers kunnen vallen. Tot op ongeveer 400 meter kunnen mensen eerstegraads brandwonden oplopen.

Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van incidenten, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende zijn. In de huidige situatie zijn deze aspecten, onder normale omstandigheden, voldoende.

Zelfredzaamheid

Bij een incident met het vervoer van brandbare stoffen op de Amerikaweg, is het van belang dat mensen veilig kunnen vluchten. Hiervoor is een vluchtweg vanuit de objecten, richting de omgeving, in een afgekeerde zijde van deze risicobronnen van belang.

Daarnaast speelt risicocommunicatie een belangrijke rol. Ten behoeve van de zelfredzaamheid is het van belang dat het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS) wordt ingezet. De veiligheidsregio adviseert daarnaast om bij nieuwbouw een vluchtweg vanuit de objecten te realiseren, via de gevel aan de afgekeerde zijde van de Amerikaweg, waardoor er vluchtmogelijkheden van de risicobron af zijn. Het voorliggende bouwplan voorziet hierin.

Om ervoor te zorgen dat toekomstige bewoners goed voorbereid zijn en weten hoe ze moeten reageren bij een ongeval met het transport van gevaarlijke stoffen is het van belang dat zij hier vooraf over worden geïnformeerd. De veiligheidsregio adviseert doorgaans om het bewoners binnen het plangebied te informeren over de verschillende risico's en gevaren van de transportroutes gevaarlijke stoffen. Daarbij dient men tevens geïnformeerd te worden over de wijze van alarmeren en de wenselijke manier van reageren tijdens incidenten (risicocommunicatie). Dergelijke informatie dient op gezette tijden herhaald te worden, zodat het onderwerp onder de aandacht blijft. Voor verdere uitwerking van deze risicocommunicatie kan contact worden opgenomen met de afdeling communicatie van de Veiligheidsregio Haaglanden.

5.8 Natuurwaarden

Wet natuurbescherming

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen).

5.8.1 Soorten

Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien dient voor de start van die werkzaamheden ontheffing te worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan dient duidelijk te zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.

Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.

  • 1. Het beschermingsregime Vogelrichtlijn (Vrl), dat van toepassing is op van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vrl. Met betrekking tot deze vogelsoorten geldt dat het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden is vogels opzettelijk te storen, behalve als de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. Ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en dwingende redenen van groot openbaar belang zijn geen reden om ontheffing te verlenen. Ontheffing is uitsluitend toegestaan op basis van de ontheffingsgronden die in de Vrl zijn genoemd. Overigens is het, indien geen ontheffing nodig is, volgens de huidige interpretatie van de wet wel verplicht rekening te houden met het broedseizoen van vogels. Voor sommige vogelsoorten met vaste verblijfplaatsen geldt dat deze vaste verblijfplaatsen en het essentiële leefgebied jaarrond beschermd zijn.
  • 2. Het beschermingsregime Habitatrichtlijn (Hrl), dat van toepassing is op soorten van bijlage IV bij de Hrl, bijlage I en II bij het Verdrag van Bern en bijlage I bij het Verdrag van Bonn. Met betrekking tot deze soorten is het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden dieren opzettelijk te verstoren. Ontheffing wordt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling alleen verleend indien:
    • a. er geen andere bevredigende oplossing is, en
    • b. geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort, en
    • c. sprake is van één van de volgende (bij ruimtelijke ontwikkeling relevante) belangen:
      • de bescherming van wilde flora en fauna of natuurlijke habitats, of
      • de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten.
  • 3. Het beschermingsregime Andere Soorten, dat van toepassing is op soorten van de bijlage behorende bij artikel 3.10 van de Wnb. Ontheffing is alleen mogelijk indien:
    • a. er geen andere bevredigende oplossing is, en
    • b. indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.

Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een geldige gedragscode die van toepassing is op de betreffende soort(en). Vaak is daarnaast ecologische begeleiding en een ecologisch werkprotocol nodig bij de uitvoering van werkzaamheden. De provincies kunnen voor het beschermingsregime Andere Soorten een algemene vrijstelling verlenen voor onder meer ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. In Zoetermeer is de provincie Zuid-Holland het bevoegd gezag voor de Wnb.

Indien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is ontheffing noodzakelijk. Ontheffing is niet benodigd indien de functionaliteit van de nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven).

Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.

5.8.2 Gebieden

Natura2000

De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' dient te worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets dienen te worden beoordeeld door het bevoegd gezag.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur / EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid). De provincies hebben in een verordening regelgeving vastgelegd ten aanzien van het NNN.

5.8.3 Natuurwaardenonderzoek

Soortenbescherming

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een quickscan naar de aanwezige flora en fauna uitgevoerd. De belangrijkste resultaten zijn hieronder overgenomen, de volledige rapportage is als bijlage 3 bij de toelichting opgenomen. De gegevens uit dit onderzoek hebben een geldigheid van 3 jaar (zie bijlage 2).

Vleermuizen

De manege en overige opstallen vormen geen geschikte verblijfplaats voor vleermuizen. Dit vanwege de golfplaten daken en wanden. Ook beschikken de manege en overige opstallen niet over een spouwmuur, waarin vleermuizen kunnen verblijven. Geen van de bomen binnen het plangebied beschikt over holtes die geschikt zijn als vaste verblijfplaats voor vleermuizen. Om deze redenen kan de aanwezigheid van verblijfplaatsen binnen het plangebied uitgesloten worden.

Ook is vastgesteld dat er geen belangrijke vliegroutes binnen of op de grenzen van het plangebied aanwezig zijn. Dit omdat de bebouwing en bomen binnen het plangebied niet aansluiten op aaneengesloten, lange, lijnvormige elementen, zoals bomenrijen. Het plangebied kan wel gebruikt worden als foerageergebied, maar in de directe omgeving zijn voldoende alternatieve foerageergebieden aanwezig. Om deze redenen bestaan er vanuit de Flora- en faunawet geen verplichtingen ten aanzien van vleermuizen.

Vogels met vaste verblijfsplaatsen

In de grote stal/overdekte rijbak aan de noordoostzijde van het plangebied zijn een aantal broedende huismussen aangetroffen. Ook zijn in dit gebouw broedende exemplaren van de boerenzwaluw aangetroffen. Voor de gierzwaluw vormt de bebouwing, vanwege het ontbreken van dakpannen en invliegopeningen waar ze een nest onder/in kunnen maken, geen geschikte verblijfsplaats. Tijdens het veldbezoek is deze soort ook niet waargenomen. Ook voor andere vogelsoorten met een vaste verblijfplaats is de bebouwing vanwege het ontbreken van geschikte invliegopeningen niet geschikt.

De huismus is een vogelsoort met een vast verblijfplaats en nesten van deze soort zijn strikt beschermd in het kader van de Flora- en faunawet. Het gebouw waarin de huismussen zijn aangetroffen mag daarom niet zonder meer worden gesloopt. Derhalve is een activiteitenplan opgesteld, waarin mitigerende en compenserende maatregelen zijn voorgesteld. De nadelige korte termijn effecten op de huismus en de mogelijke afname van de populatiegrootte kunnen met behulp van deze mitigerende en compenserende maatregelen voorkomen, verminderd en/of gecompenseerd worden. Deze maatregelen zijn uitgebreid beschreven in het activiteitenplan, dat als bijlage 4 bij de toelichting is opgenomen. In aanvulling op het activiteitenplan is op 20 mei 2016 een ontheffing als bedoeld in artikel 75 van de Flora- en faunawet aangevraagd. Deze ontheffing - die als bijlage 5 bij de toelichting is opgenomen - is op 16 augustus 2016 verleend.

De Boerenzwaluw valt onder categorie 5 van de Flora- en faunawet. Verblijfplaatsen van deze soort zijn alleen jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen. Omdat in de omgeving van het plangebied echter voldoende alternatieve broedplekken voor deze soort aanwezig zijn, in de vorm van stallen en boerenschuren, zijn de broedplaatsen van deze boerenzwaluwen alleen beschermd als ze aan het broeden zijn/zolang de jongen nog niet zijn uitgevlogen. De broedperiode van de Boerenzwaluw duurt van begin april tot half oktober. De bebouwing mag alleen worden gesloopt als de nesten leeg zijn.

De te slopen bebouwing, te kappen bomen en te verwijderen vegetatie dienen buiten het broedseizoen van vogels (globaal van half maart tot en met half juli) gekapt/verwijderd/gesloopt te worden om nadelige effecten op broedende vogels te voorkomen. Wanneer dit niet mogelijk is, dient door een ecologisch deskundige vastgesteld te worden of er broedgevallen binnen het plangebied aanwezig zijn. De bomen/struiken/bebouwing waarin broedgevallen zijn vastgesteld, kunnen pas gekapt/verwijderd/gesloopt worden wanneer de jonge vogels van het betreffende broedgeval uitgevlogen zijn.

Reptielen

Het plangebied vormt een geschikt leefgebied voor de Ringslang. Om aanwezigheid van deze soort aan te kunnen tonen/uit te kunnen sluiten, is een vervolgonderzoek uitgevoerd (dat als bijlage 6 bij de toelichting is opgenomen). Om de aanwezigheid van de ringslang aan te kunnen tonen, dan wel uit te kunnen sluiten, is gebruikgemaakt van twee onderzoeksmethoden: het plaatsen en controleren van zogenaamde herpetoplaatjes en het uitvoeren van landinventarisaties waarbij onder andere gezocht is naar zonnende ringslangen en vervellingshuidjes. Tijdens de controles van de herpetoplaatjes zijn geen exemplaren van de ringslang waargenomen. Tijdens het afzoeken van het plangebied naar exemplaren van de ringslang, eischalen en vervellingshuidjes is evenwel niks gevonden. Om deze reden kan de aanwezigheid van de ringslang binnen het plangebied met voldoende zekerheid uitgesloten worden en zijn verdere maatregelen en/of een ontheffing niet nodig.

Dit gegevens uit dit onderzoek hebben eveneens een geldigheid van 3 jaar (zie bijlage 2).

Amfibieën

Het plangebied is niet optimaal geschikt als leefgebied voor de Rugstreeppad; hoewel de watergang aan de westzijde van het plangebied wel ondiep genoeg is om als voortplantingswater te dienen, zijn de oevers van deze watergang te begroeid. Ook is er geen goed vergraafbare bodem aanwezig waarin deze soort zich kan ingraven om te verblijven en te overwinteren. Niettemin is een aanvullend onderzoek naar de aanwezigheid van de rugstreeppad uitgevoerd, dat als bijlage 6 bij de toelichting is opgenomen. Om de aanwezigheid van de rugstreeppad aan te kunnen tonen, dan wel uit te kunnen sluiten, is gebruikgemaakt van twee onderzoeksmethoden: het plaatsen en controleren van zogenaamde herpetoplaatjes en het uitvoeren van landinventarisaties waarbij onder andere gezocht is naar exemplaren van de rugstreeppad. Tijdens de controles van de herpetoplaatjes zijn geen exemplaren van de rugstreeppad waargenomen. Tijdens het afzoeken van het plangebied naar exemplaren van de rugstreeppad is evenwel niks gevonden. Om deze reden kan de aanwezigheid van de rugstreeppad binnen het plangebied met voldoende zekerheid uitgesloten worden en zijn verdere maatregelen en/of een ontheffing niet nodig.

Vaatplanten

Tijdens het veldbezoek zijn geen strikt beschermde vaatplanten waargenomen. Omdat het veldbezoek in juni plaatsvond, zou een groot deel van de strikt beschermde vaatplanten al zichtbaar moeten zijn. Strikt beschermde vaatplanten die ten tijde van het veldbezoek nog niet zichtbaar waren, worden op basis van de eigenschappen van het plangebied ook niet verwacht. Om deze redenen kan de aanwezigheid van strikt beschermde vaatplanten binnen het plangebied met voldoende zekerheid worden uitgesloten

Zorgplicht

Tenslotte geldt voor alle plant- en diersoorten (ook de onbeschermde) de zorgplicht die in artikel 2 van de Flora- en faunawet voorgeschreven wordt. Deze houdt in dat mogelijke nadelige gevolgen voor planten en dieren, voor zover redelijk, zoveel mogelijk vermeden moeten worden. Manieren om aan de zorgplicht te voldoen zijn bijvoorbeeld:

  • Er wordt gelegenheid gegeven aan amfibieën en grondgebonden zoogdieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden. Dit gebeurt door onder andere vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken, steenhopen) gefaseerd te verwijderen;
  • In verband met verstoring van aanwezige dieren worden de werkzaamheden zoveel mogelijk overdag uitgevoerd.

Gebiedsbescherming

De locatie is niet gelegen op gronden die zijn aangewezen als NatuurNetwerk Nederland (NNN, voorheen bekend onder de naam Ecologische Hoofdstructuur). Daardoor gaat er geen oppervlakte aan NNN-gebied verloren. Toetsing aan de wet- en regelgeving omtrent het NNN is zodoende niet nodig.

Binnen een afstand van 3 kilometer van de locatie is geen Natura 2000-gebied aanwezig. Gelet op de aard van de ontwikkeling en de afstand treedt er geen verstoring op voor habitats of habitats van soorten. Een onderzoek op basis van de Natuurbeschermingswet 1998 is zodoende niet benodigd.

Hoofdstuk 6 Juridische vormgeving

6.1 Inleidende regels

6.1.1 Begrippen

In artikel 1 worden de begrippen die in de regels worden gebruikt omschreven. Sommige begrippen zijn voor meerdere uitleg vatbaar, daarom is het nodig om ze planologisch-juridisch af te bakenen en te preciseren, ten opzichte van het algemeen spraakgebruik. Zonder definitie zou een begrip tot verwarring kunnen leiden.

6.1.2 Wijze van meten

In artikel 2 wordt weergegeven hoe de in de regels opgenomen maten voor de bouwhoogte, dakhelling, goothoogte, inhoud, oppervlakte, vloeroppervlakte en ondergeschikte bouwdelen van een bouwwerk moeten worden gemeten.

6.2 Bestemmingsregels

6.2.1 Flexibiliteitsregels

In het bestemmingsplan is in sommige gevallen een bevoegdheid opgenomen zodat burgemeester en wethouders ontheffing kunnen verlenen van de regels. De ontheffing is bedoeld om in concrete situaties een beperkte afwijking van de regels toe te staan. Hierdoor mag geen ruimtelijk ongewenste situatie ontstaan.

Voordat ontheffing wordt verleend wordt een nadere planologische afweging gemaakt. Deze afweging vindt plaats aan de hand van de volgende ruimtelijk relevante aspecten:

Straat- en bebouwingsbeeld
Bepaalde buurten en straten ontlenen hun kwaliteit aan het ruimtelijk beeld, een ruimtelijke samenhang, bijvoorbeeld verspringende rooilijnen, dwarskappen. Nieuwe bebouwing en uitbreiding van bestaande bebouwing mag geen aantasting vormen van dit karakteristieke straat- en bebouwingsbeeld, maar moet daarin passen.

Sociale veiligheid
Het betreft hier het voorkomen van sociaal onveilige plekken, zoals smalle onoverzichtelijke plekken in het (semi) openbaar gebied. Ook het voorkomen van bijvoorbeeld situaties waarbij de (semi) openbare ruimte aan beide zijden wordt begrensd c.q. begeleid door lange blinde gevels of muren.

Verkeersveiligheid
Gedacht wordt hier bijvoorbeeld aan de noodzaak tot het vrijhouden van zichthoeken.

Aantal parkeervoorzieningen
Het bouwen van een parkeervoorziening op eigen erf kan tot gevolg hebben dat hierdoor (vanwege de noodzakelijke op-/inrit) openbare parkeerplaatsen zouden komen te vervallen. Zeker in gebieden waar nu reeds een grote parkeerdruk aanwezig is, moet dit worden voorkomen. Anderzijds kan een bouwinitiatief door zijn situering op het erf tot gevolg hebben dat de parkeervoorziening op eigen erf niet meer bereikbaar is. Ook dat moet worden voorkomen.

Gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken
Het gaat hier om het criterium dat een uitbreiding van bebouwing geen onevenredige aantasting mag vormen voor de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen en bouwwerken. Hier spelen bijvoorbeeld aspecten als uitzicht, lichttoetreding en bezonning van tuinen een rol.

6.2.2 Groen

De bestemming 'Groen' is bedoeld voor structurele groenvoorzieningen, langzaamverkeersroutes, sport- en speelvoorzieningen, waterpartijen en waterlopen. Daarnaast is beweiding door middel van dieren mogelijk binnen de bestemming. Gebouwen zijn in principe niet toegestaan, behoudens nutsvoorzieningen en/of schuilgelegenheden voor dieren.

Aan gronden ten oosten van de woningbouwlocatie Zilverster is de aanduiding 'specifieke vorm van groen - struweel' toegekend. Op deze gronden is een struweel voorzien voor de inpassing van de woningbouwlocatie (zie ook het gestelde onder 6.2.5).

6.2.3 Tuin

Op gronden met deze bestemming mogen geen gebouwen, dus ook geen bijgebouwen worden gebouwd. Omdat het de bedoeling is om de gronden met deze bestemming zo 'open' mogelijk te houden, worden ook geen carports of andere overkappingen toegestaan. Kleine overkappingen in de vorm van een luifel, maar ook eventueel erkers en balkons worden op grond van artikel 2 (wijze van meten) buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouw- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

6.2.4 Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' is opgenomen voor het boerenerf en de beoogde ontsluiting van het plangebied. Binnen de bestemming zijn de gronden bestemd voor buurt- en erfontsluitingswegen met de daaraan of daarlangs gelegen paden, woonstraten, parkeervoorzieningen, voorzieningen voor het openbaar vervoer, groen- en waterelementen. De bouwmogelijkheden binnen deze bestemming zijn beperkt. Gebouwen zijn in principe niet toegestaan, behoudens nutsvoorzieningen en/of fietsenstallingen.

6.2.5 Wonen

Binnen de bestemming 'Wonen' mogen woningen binnen een bouwvlak worden gebouwd. In het bouwvlak zijn de maximum goot- en bouwhoogte van de woningen met een aanduiding aangegeven. Daarnaast is het maximum aantal woningen per bouwvlak middels een aanduiding aangegeven.

Erfbebouwin

Erfbebouwing is over het algemeen toegestaan vanaf 1 meter achter het verlengde van de voorgevel, binnen en buiten het bouwvlak. De oppervlakte aan erfbebouwing op een bouwperceel is aan een maximum gebonden. Er geldt een maximaal bebouwingspercentage en een maximale gezamenlijke oppervlakte van alle erfbebouwing op het erf.

Hierbij wordt onderscheid gemaakt naargelang de grootte van het bouwperceel:

De bouwhoogte van aan- en uitbouwen is maximaal 30 centimeter boven de eerste bouwlaag van de woning waaraan de aan- of uitbouw wordt gerealiseerd. De maximale goothoogte van bijgebouwen is 3 meter, de maximale bouwhoogte is 5 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00065-0003_0020.png"

Bouwen voor de gevellijn is niet toegestaan, behoudens ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - carport'. Op de gronden met deze aanduiding mag een overkapping voor de gevellijn worden gebouwd, met een oppervlakte van maximaal 36 m2 en een bouwhoogte van 5 meter.

Parkeren

Voor de woningen rondom het gemeenschappelijke erf en aan de gemeenschappelijke toegangsweg is binnen de bestemming Wonen de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - parkeren' toegekend. Voor deze gronden geldt dat deze uitsluitend mogen worden gebruikt voor parkeren, wegen en paden, en bomen. Deze gronden mogen derhalve niet als tuin worden ingericht. Het planten van bomen is wel toegestaan.

Specifieke bepaling van strijdig gebruik

In artikel 5.3.1 van de planregels is de landschappelijke inpassing nader geregeld. Op grond hiervan wordt onder strijdig gebruik met de bestemming verstaan het niet realiseren, uiterlijk binnen 5 jaar nadat het bestemmingsplan onherroepelijk is geworden, en vervolgens in stand houden van een struweel van ten minste 2 meter hoog binnen de aanduiding 'specifieke vorm van groen - struweel' (zoals bedoeld in artikel 3.1.1). De breedte van het struweel moet minimaal 5 meter bedragen over de gehele lengte van de strook. Dit struweel mag uitsluitend onderbroken worden voor één wandelpad.

Aan huis verbonden beroep of bedrijf

In een woning mag een aan huis verbonden beroep of bedrijf worden uitgeoefend, indien aan de voorwaarden die in de regels zijn opgesomd wordt voldaan.

6.2.6 Dubbelbestemmingen

6.2.6.1 Waarde - Cultuurhistorie

Deze gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende andere bestemmingen, mede bestemd voor behoud en bescherming van cultuurhistorische waarden van het beschermde stadsgezicht.

6.2.6.2 Waterstaat - Waterkering

De kern- en beschermingszone van de aanwezige waterkering direct ten noorden van het plangebied is voorzien van de bestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Het betreft hierbij een dubbelbestemming die in het geval van belangenafweging voorrang heeft boven de eveneens van toepassing zijnde bestemming(en). Op de gronden van deze bestemming mag slechts worden gebouwd voor zover de waterstaatkundige belangen dit gedogen en nadat hierover advies is gevraagd bij de beheerder van de waterkering.

Voor de uitvoering van werken en werkzaamheden wordt verwezen naar de keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland.

6.3 Algemene regels

6.3.1 Antidubbeltelregel

De antidubbeltelregel is een verplichte regel die voortkomt uit het Besluit ruimtelijke ordening.

6.3.2 Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels is een regeling opgenomen ten aanzien van ondergeschikte bouwdelen. Daarin is bepaald dat de overschrijding van bouwgrenzen en/of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter mag bedragen.

6.3.3 Algemene afwijkingsregels

Dit artikel bevat de algemeen gebruikelijke afwijkingsmogelijkheden. Deze afwijkingsmogelijkheden gelden voor het gehele plangebied.

6.3.4 Overige regels

In dit artikel is (in artikel 12.1) een regeling opgenomen met betrekking tot parkeren en laad- en losvoorzieningen. Daarin is geregeld dat een omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend indien op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen wordt voorzien, conform de normering zoals opgenomen in gemeentelijke parkeernota.

In artikel 12.2 is een regeling opgenomen ten aanzien van nieuwe geluidsgevoelige objecten. Deze regeling is van toepassing bij het verlenen van omgevingsvergunningen voor het realiseren van geluidsgevoelige objecten binnen een geluidszone van een weg, spoorweg of gezoneerd industrieterrein. Er zijn bij de toetsing twee mogelijkheden: of het bouwplan voldoet aan de voorkeursgrenswaarden van de Wet geluidhinder of het bouwplan voldoet aan het besluit hogere waarden dat bij het betreffende bestemmingsplan is vastgesteld. Aangezien er geen hogere waardenbesluit voor dit bestemmingsplan is genomen, geldt in dit geval dat de geluidsbelasting op de gevels van de nieuwe woningen moet voldoen aan de voorkeursgrenswaarden van de Wet geluidhinder.

Tot slot is in artikel 12.3 een regeling opgenomen ten aanzien van de beeldkwaliteitseisen. Het college moet bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen rekening houden met de beeldkwaliteitseisen die opgenomen zijn in Bijlage 2 van de regels. Voor het verlenen van de omgevingsvergunning wordt advies ingewonnen bij de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit van de gemeente Zoetermeer of andere deskundigen op het gebied van stedenbouwkundige en architectonische vormgeving en landschappelijke inrichting.

6.4 Overgangs- en slotregels

6.4.1 Overgangsrecht

Deze artikelen regelen de bebouwing en het gebruik van gronden en opstallen, die op tijdstip van inwerkingtreding van dit plan in strijd zijn met de bestemming of de of met beide.

6.4.2 Slotregel

In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Financiële uitvoerbaarheid

7.1.1 Grondexploitatie (artikel 6.12 Wro)

Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening is de gemeenteraad verplicht bij de vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In het onderhavige bestemmingsplan is een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voorzien.

In afwijking van het bepaalde in artikel 6.12, lid 1 Wet ruimtelijke ordening bepaalt lid 2 van dit artikel dat de gemeenteraad kan besluiten bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • 1. het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd (bijvoorbeeld via gronduitgifte, een anterieure overeenkomst over grondexploitatie);
  • 2. het niet noodzakelijk is een tijdvak voor de exploitatie, dan wel een fasering in de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen vast te stellen;
  • 3. het stellen van eisen voor de werken en werkzaamheden voor het bouwrijp maken van het exploitatiegebied, de aanleg van nutsvoorzieningen en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied, dan wel het stellen van regels omtrent het uitvoeren van die werkzaamheden, dan wel een uitwerking van de regels met betrekking tot de uitvoerbaarheid niet nodig is.

De gronden waarop in het onderhavige bestemmingsplan een bouwplan, als bedoeld in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, is voorgenomen zijn niet in eigendom bij de gemeente. Het kostenverhaal is anderszins verzekerd middels een anterieure overeenkomst.

7.1.2 Financiële uitvoerbaarheid

De grond waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft is niet in eigendom van de gemeente. De kosten die samenhangen met de ontwikkelingen zijn voor risico en rekening van de initiatiefnemer.

Voor de ontwikkeling van het project heeft de gemeente met de initiatiefnemer een anterieure koopovereenkomst gesloten waarin de (financiële) afspraken over het project zijn vastgelegd, inclusief kostenverhaal. In de overeenkomst is afgesproken dat de gemeente een inspanningsverplichting heeft om het planologisch mogelijk te maken dat op de aangegeven locatie het bouwplan gerealiseerd kan worden. De ontwikkelaar zal het bouwplan volledig onder eigen verantwoordelijkheid en voor eigen rekening en risico (laten) uitvoeren.

Tot slot zijn in de overeenkomst afspraken gemaakt over vergoeding van de schade als bedoeld in artikel 6.1. Wro (planschade) en overige vormen van schade. Ook de bijdrage voor de gemaakte en te maken kosten, tussentijdse beëindiging/ontbinding van de overeenkomst en geschillen zijn geregeld.

Uit het bovenstaande blijkt dat de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan gewaarborgd is.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.2.1 Informeren belanghebbenden/omwonenden

Per brief (d.d. 7 juni 2016) zijn omwonenden uitgenodigd voor een informatieavond, die op 20 juni 2016 heeft plaatsgevonden. Op deze avond, die toegankelijk was voor alle bewoners, andere belanghebbenden en belangstellenden, zijn diverse vragen, opmerkingen en ideeën aangedragen via de hiervoor versterkte formulieren. Deze zijn meegenomen in de verdere planvorming en hebben geleid (op details) tot enkele wijzigingen.

7.2.2 Wettelijk vooroverleg

Het conceptontwerp bestemmingsplan is op grond van artikel 3.1.1 Bro opgestuurd naar het Hoogheemraadschap van Rijnland, provincie Zuid-Holland en Veiligheidsregio Haaglanden.

Uit de antwoorden van het door de gemeente ingevulde vragenformulier van de Provincie Zuid-Holland blijkt dat het ruimtelijke plan niet strijdig is met het provinciaal beleid. Hierdoor behoeft het ruimtelijke plan niet naar de provincie te worden gezonden. Van het Hoogheemraadschap van Rijnland en de Veiligheidsregio zijn reacties ontvangen, die in het verslag van het vooroverleg zijn samengevat en van een gemeentelijke reacties zijn voorzien (bijlage 11 van de toelichting).

Daar waar vermeld in de gemeentelijk reactie is het bestemmingsplan gewijzigd c.q. aangevuld.

7.2.3 Ontwerpfase

Parallel aan de aanvraag voor de vaststelling van een bestemmingsplan is een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aangevraagd. Op verzoek van aanvrager wordt gebruik gemaakt van de coördinatieregeling, zoals bedoeld in artikel 3.30 van de Wro.

Op 4 juli 2017 heeft het college van burgemeester en wethouders besloten medewerking te verlenen aan de gemeentelijke coördinatieregeling ex artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening voor het project Zilversterlocatie (zie bijlage 15). Dit betekent dat tegelijkertijd met het ontwerpbestemmingsplan ook de ontwerpomgevingsvergunning ter inzage wordt gelegd, waarbij iedereen een zienswijze kan indienen. Na vaststelling van het bestemmigsplan en verlening van de omgevingsvergunning worden de vastgestelde besluiten tegelijkertijd ter inzage gelegd, waarbij er één beroepsgang open staat naar de de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Op 4 juli 2017 heeft het college van burgemeester en wethouders eveneens ingestemd met het ontwerpbestemmingsplan Zilversterlocatie en besloten het ontwerpbestemmingsplan met bijbehorende stukken gedurende een periode van 6 weken ter inzage te leggen (zie bijlage 15).

Met ingang van 24 november 2017 kon gedurende een periode van 6 weken een zienswijze worden ingediend tegen het ontwerpbestemmingsplan en de ontwerpomgevingsvergunning. Hiervan is op de gebruikelijke wijze kennis gegeven door een publicatie in het Gemeenteblad, de Staatscourant en het Streekblad van 23 november 2017.

7.2.4 Vaststelling

Binnen de hiervoor genoemde termijn zijn in totaal 7 zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de Nota beantwoording Zienswijzen Ontwerpbestemmingsplan Zilversterlocatie (zie bijlage 17).

Ambtshalve en naar aanleiding van de zienswijzen is het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld. In de Nota an Aanpassingen is aangegeven op welke onderdelen het bestemmingsplan is gewijzigd (zie bijlage 18).

Hoofdstuk 8 Handhaving

Op 9 mei 2011 heeft de gemeenteraad de beleidsnota 'Niet alleen Handhaven', Handhavingsbeleid 2011-2014 vastgesteld. Dit beleid ziet onder meer op het handhaven van bestemmingsplannen. Een belangrijk uitgangspunt in dit beleid is de dubbele regelkring. Dit betekent dat er van wordt uitgegaan dat toezicht en handhaving niet alleen wettelijke taken zijn, maar vooral ook instrumenten om beleidsdoelen te realiseren.

Voor de handhaving is een prioritering ingevoerd. Daarbij zijn weegfactoren benoemd op basis waarvan de onderwerpen die het belangrijkst worden gevonden, het zwaarst worden gewogen. Fysieke veiligheid geldt als belangrijkste weegfactor. Natuur en duurzaamheid is de minst zware weegfactor. Vervolgens zijn voor de handhaving per taakveld bouwen, milieu en openbare ruimte prioriteiten gesteld. De handhaving van bestemmingsplannen valt onder het taakveld bouwen. Bij elk taakveld is een rangschikking ontstaan van zeer grote risico's naar zaken die nauwelijks risico's in zich herbergen. De prioritering wordt vervolgens in jaarlijkse handhavingsuitvoeringsprogramma's vertaald naar aandachtsgebieden, bijvoorbeeld extra aandacht voor illegale dakopbouwen, dakkapellen of illegaal gebruik.

Handhaving kan plaatsvinden via de publiekrechtelijke, privaatrechtelijke en strafrechtelijke weg. Het college van Burgemeester en Wethouders is bevoegd om met bestuursrechtelijke sancties op te treden tegen overtredingen van regels van bestemmingsplannen. De bestuursrechtelijke sancties bestaan uit de bestuursdwang en het opleggen van last onder dwangsom. Door middel van het privaatrecht kan de gemeente op indirecte wijze het bestemmingsplan handhaven. Dat kan door gebruikmaking van haar bevoegdheden als eigenaar of van contractuele bevoegdheden.

De strafrechtelijke vervolging is afhankelijk van het Openbaar Ministerie. Overtredingen op grond van bestemmingsplanregels vallen met ingang van 13 september 2004 onder de Wet op de economische delicten. Strafrechtelijk optreden is gewenst bij overtredingen waarvan de gevolgen niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden. De Wet op de economisch delicten biedt verder de mogelijkheid bij het opleggen van de straf rekening te houden met het economisch voordeel dat de overtreder heeft behaald. Ook biedt de wet de mogelijkheid de verplichting op te leggen om op eigen kosten de gevolgen van het delict goed te maken.