direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bestemmingsplan Matthijs Vermeulenstraat 1
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0307.BP00182-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Projectontwikkelaar Schoonderbeek BV ontwikkelt een plan voor woningbouw op de voormalige Mbo-locatie aan de Matthijs Vermeulenstraat 1. Het schoolgebouw is in het najaar van 2018 leeg komen te staan en wordt sindsdien anti-kraak bewoond. Het schoolgebouw wordt gesloopt, waarna op deze plek drie appartementsgebouwen en twee blokken eengezinswoningen ontwikkeld worden. In totaal gaat het om 60 woningen: 26 sociale huurappartementen, 26 appartementen in de vrije sector en 8 eengezinswoningen (vrije sector).

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00182-0301_0001.png" Locatie Matthijs Vermeulenstraat 1 in vogelvlucht

 afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00182-0301_0002.png"

Streetview vanaf de Matthijs Vermeulenstraat (Google Maps)

Het geldende bestemmingsplan voor dit gebied is 'Amersfoort Zuid en Kattenbroek', vastgesteld 4 september 2018. Voor de locatie gelden de bestemmingen 'Maatschappelijk', 'Bedrijf', 'Groen' en 'Verkeer' en de dubbelbestemming 'Waarde archeologie 3'. De beoogde ontwikkeling is strijdig met deze bestemmingen omdat de functie 'Wonen' niet is toestaan. Daarnaast voldoen de beoogde bouwmassa's niet aan de bebouwingsregels. Om het plan te realiseren is een herziening van het bestemmingsplan nodig.

Op 1 oktober 2019 besloot de gemeenteraad het stedenbouwkundig plan voor de beoogde ontwikkeling vast te stellen. Dit stedenbouwkundig plan vormt de basis voor dit bestemmingsplan en het te ontwikkelen bouwplan.

Schoonderbeek BV heeft een stedenbouwkundige visie opgesteld, waarin op deze percelen 8 eengezinswoningen en 3 appartementsgebouwen met in totaal 52 appartementen gerealiseerd kunnen worden. Eén van de appartementsgebouwen is bestemd voor sociale huurwoningen.

1.2 Bestemmingsplan

1.2.1 Ligging en begrenzing van het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan "Matthijs Vermeulenstraat 1" wordt gemaakt voor het perceel Matthijs Vermeulenstraat 1 in Amersfoort. De locatie in het noorden van de wijk Randenbroek en ten oosten van de stadskern van Amersfoort.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00182-0301_0003.png"

Planlocatie in het noorden van de wijk Randenbroek

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00182-0301_0004.png"

Begrenzing plangebied

Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 12.000 m². Aan de zuidzijde ligt de Matthijs Vermeulenstraat met aan de overkant eengezinswoningen.

Aan de oostkant bevinden zich de achtertuinen van de twee- onder- één kapwoningen aan de Randenbroekerweg. Aan de noordzijde bevinden zich achtertuinen van de woningen en bedrijfsbebouwing aan de Hogeweg. Aan de westkant ligt een transformatorstation van Stedin en een groot grasveld met bomen (openbaar groen) met daarnaast de woonwagens van de woonwagenstandplaats.

Schoonderbeek BV is grotendeels eigenaar van de gronden waarop de beoogde ontwikkeling betrekking heeft. Achter het schoolgebouw ligt een perceel dat in eigendom is van de gemeente en dat aan de MBO-school werd verhuurd. Dit gemeentelijk perceel is enkel via het terrein van de Matthijs Vermeulenstraat 1 toegankelijk. De gemeente verkoopt dit perceel aan de ontwikkelaar, zodat dit meegenomen kan worden in de woningbouwontwikkeling.

Schoonderbeek BV beschikt ook over een perceel met een woning aan de Randenbroekerweg 23. Dit perceel grenst aan het te ontwikkelen perceel en wordt deels bij de woningbouwontwikkeling betrokken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00182-0301_0005.png"

Mee te ontwikkelen percelen, eigendom van gemeente en ontwikkelaar.

1.2.2 Geldend bestemmingsplan

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00182-0301_0006.png"

Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan "Amersfoort Zuid en Kattenbroek"

Het geldende bestemmingsplan voor dit gebied is "Amersfoort Zuid en Kattenbroek", vastgesteld op 4 september 2018. Voor de locatie gelden de bestemmingen 'Maatschappelijk', 'Bedrijf', 'Groen' en 'Verkeer' en de dubbelbestemming 'Waarde archeologie 3'. Het perceel is gelegen in een gebied met de aanduiding 'milieuzone - gemengd gebied'. De beoogde ontwikkeling is in strijd met deze bestemmingen omdat de functie 'Wonen' hier niet is toestaan. Daarnaast voldoen de beoogde bouwmassa's niet aan de bebouwingsregels. Om het plan te realiseren is een herziening van het bestemmingsplan nodig.

1.3 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, planregels waarin de regels voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen en een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het bindende deel van het bestemmingsplan.

De toelichting begint na dit inleidende hoofdstuk met de voor het bestemmingsplan relevante beleidskaders in hoofdstuk 2. In hoofdstuk 3 staat een beschrijving van het nieuwbouwplan. De omgevingsaspecten worden in hoofdstuk 4 uiteengezet. De juridische planopzet wordt toegelicht in hoofdstuk 5, waarbij een korte toelichting op de regels wordt gegeven. Tot slot behandelt hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

De regels zijn ingedeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de begripsbepalingen en de wijze van meten. In hoofdstuk 2 staan de regels voor de verschillende bestemmingen. Het betreft regels over bebouwing en gebruik van de gronden. Algemene regels, die betrekking hebben op alle bestemmingen, zoals algemene bouwregels, staan in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 bevat het overgangsrecht en de slotregel.

Op de verbeelding is aangegeven welke bestemmingen waar gelden. Door in de digitale verbeelding te klikken (zie www.ruimtelijkeplannen.nl), zijn alle relevante gegevens voor de betreffende locatie te zien.

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

2.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de inhoud van het ruimtelijk relevante beleid voor het bestemmingsplan "Matthijs Vermeulenstraat 1". Dit beleid vormt het kader van toetsing van de huidige situatie en nieuwe ontwikkelingen. Het beschreven beleidskader is daarmee een van de belangrijkste bouwstenen voor de visie op het plangebied en de opzet van de juridische regelingen.

Vanwege de beperkte omvang en de binnenstedelijke ligging van de ontwikkeling is een beschrijving van het provinciale- en rijksbeleid achterwege gelaten. De ontwikkeling is niet in strijd met het beleid. De relevante milieuwetgeving komt aan de orde in Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten.

2.2 Modelkeuze voor procedure bestemmingsplan en startnotitie

Dit nieuwbouwplan voor de bouw van appartementen en woningen is strijdig met het geldend planologisch regime, te weten het bestemmingsplan "Amersfoort Zuid en Kattenbroek". Het is belangrijk om deze ontwikkeling uit te voeren. Het schoolgebouw is in het najaar van 2018 leeg komen te staan en wordt sindsdien anti-kraak bewoond. De vraag naar sociale huurwoningen en vrije sectorwoningen in Amersfoort is groot. Het aantal locaties dat daarvoor ingezet kan worden is beperkt. De herontwikkeling aan de Matthijs Vermeulenstraat 1 biedt daar nu mogelijkheden voor.

Het bestaande schoolgebouw wordt gesloopt, waarna op deze plek drie appartementsgebouwen en twee rijtjes van 4 eengezinswoningen ontwikkeld worden. In totaal gaat het om 60 woningen: 26 sociale huurappartementen, 26 appartementen in de vrije sector en 8 eengezinswoningen (vrije sector). Het plan voldoet met een percentage van 43% sociale huur ruim aan de eis dat bij nieuwbouwontwikkelingen minimaal 35% sociale huurwoningen moet worden gebouwd (besluit gemeenteraad d.d.23 mei 2017). Daarnaast levert de nieuwbouw van 60 woningen op deze locatie een belangrijke bijdrage aan de ambitie uit het Deltaplan om 1.000 woningen per jaar te realiseren tot aan 2030.

Modelkeuze

In de gemeente Amersfoort is de procedure voor de bestemmingsplannen vastgelegd in de notitie 'Rol van de Raad in RO-procedures' (januari 2010). In deze notitie wordt een driedeling gemaakt in soorten bestemmingsplannen: Model 1, 2 en 3 - plannen. Model 1 volgt in feite de wettelijk voorgeschreven behandeling met een zo kort mogelijke procedure, model 2 voegt hieraan een extra moment van kaderstelling door de raad toe en model 3 voorziet in de meest uitgebreide behandeling.

Op 1 oktober 2019 heeft de gemeenteraad ingestemd met het volgen van de procedure behorende bij model 1 voor dit bestemmingsplan. De procedure van model 1 kan gevolgd worden voor ontwikkelingen of verzoeken met een beperkt karakter die zich in het algemeen afspelen op perceelsniveau. Er is geen strijd met andere beleids- terreinen. Deze ontwikkeling voldoet aan de criteria.

Stedenbouwkundig plan

Op 1 oktober 2019 besloot de raad het stedenbouwkundig plan voor deze ontwikkeling vast te stellen en dit als toetsingskader door het college te laten hanteren voor het op te stellen bestemmingsplan en bouwplan.

2.3 Structuurvisie Amersfoort 2030

De gemeenteraad van Amersfoort heeft de Structuurvisie Amersfoort 2030 op 9 juli 2013 vastgesteld. In de Structuurvisie geeft Amersfoort onder meer aan haar vitaliteit te willen vergroten door de kenniseconomie te versterken en het woonklimaat nog aantrekkelijker te maken.

Aangename woonwijken blijven onverminderd aantrekkelijk voor jong en oud, gezin en alleenstaand. Wijken worden aantrekkelijker door werken en voorzieningen waar dat kan meer te mengen. Wijken bieden uiteraard ook rustig en veilig woongenot waar dat hoort.

De openbare ruimte biedt voor mensen mogelijkheden om elkaar te ontmoeten. Vanuit de wijken willen we optimale verbindingen met het groen in de stad en het landschap buiten de stad. Werklocaties zijn voor Amersfoort vitaal en multifunctioneel. De bereikbaarheid daarvan verbeteren we door optimalisering van de infrastructuur. Zo ontstaat een nieuw en duurzaam evenwicht tussen economische dynamiek, de kwaliteit van de leefomgeving en de bereikbaarheid.

Uitgangspunten

Een uitnodigingsplanologie vraagt om uitgangspunten. Die worden in de structuurvisie meegegeven. Bijvoorbeeld dat plannen een bijdrage moeten leveren aan duurzaamheid, aan de fysieke, sociale of economische kwaliteit van de stad, moeten bijdragen aan de diversiteit van de stad of voortbouwen op bestaande cultuurhistorische kwaliteiten.

Amersfoortse principes

Naast de uitgangspunten zijn er negen Amersfoortse principes die voor bepaalde plekken in meer of mindere mate van toepassing zijn. Die principes hebben te maken met leefklimaat, bereikbaarheid en economie. Het gaat dan bijvoorbeeld om levendigheid, een goed netwerk van winkels, scholen en ontmoetingsplekken, een gevarieerd woningaanbod, ruimte voor de fiets, keuzevrijheid en mogelijkheden voor vervoermiddelen en functiemenging van wonen en werken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00182-0301_0007.png"

Uitsnede visiekaart Amersfoort 2030, het plangebied ligt binnen het bestaande stedelijke gebied.

Relatie met dit bestemmingsplan

Met het herontwikkelen van deze locatie wordt een aantrekkelijk woonklimaat gerealiseerd in dit gebied. Het project draagt bij aan het vergroten van een gevarieerd woningaanbod. Bovendien krijgt het perceel, waarvoor de onderwijsfunctie op deze locatie niet meer nodig is, weer een nieuwe bestemming.

2.4 Woonvisie Amersfoort 2011-2020 en Strategie sociale woningbouw

Programma voor de stad

De vraag naar wonen in Amersfoort is en blijft groot. Voldoende nieuwbouw is belangrijk om de doorstroming op gang te houden zodat er in alle segmenten van de markt woningen beschikbaar komen. Voldoende planologische ruimte voor de realisatie van gemiddeld 900 woningen per jaar.

Uitgangspunt voor het woningbouwprogramma vormen de uitbreiding van het centrumstedelijk woonmilieu, het versterken van de naoorlogse wijken en de verdere uitbouw van het groenstedelijk wonen in Vathorst. Alleen voor de grotere nieuwbouwlocaties omschrijven we de gewenste woonmilieus en geven richting aan de wijze waarop deze locaties worden ingevuld (woonmilieuprofiel). Hierin worden de randvoorwaarden voor de planontwikkeling meegegeven over de woningdichtheid, functiemenging, parkeren, financiële doelgroepen en de openbare ruimte. Naast de uitbreiding van het groenstedelijk woningaanbod in Vathorst (sterk gericht op gezinnen) en met de vernieuwingsopgave van Amersfoort Vernieuwt, ligt er een opgave in de uitbreiding van het aanbod centrumstedelijk wonen in Amersfoort. Hiermee versterken wij de positie als stedelijk hart van de regio.

Nieuwbouw in bestaande wijken

Voor andere delen van de stad en bij ontwikkelingen op kleinere locaties zal de nieuwbouw moeten passen binnen het daar aanwezige woonmilieu en ligt de focus op een zorgvuldig proces van de programmakeuze.

Kwaliteitseisen

De centrumstedelijke compacte invulling van locaties rondom de binnenstad sluit aan bij de duurzaamheidsambitie, die uitgaat van intensief ruimtegebruik. Voor een duurzame stad is het daarnaast nodig dat nieuwbouwwoningen voldoende kwaliteit en toekomstwaarde hebben. Vanuit woonbeleid zijn energiebesparende maatregelen en energiezuinige nieuwbouw belangrijk omdat energielasten een steeds groter onderdeel vormen van de woonlasten. Mensen met lage inkomens wonen veelal in slecht geïsoleerde woningen en worden daardoor extra getroffen door de stijgende energieprijzen. Bij nieuwbouw moet zoveel mogelijk gestreefd worden naar energieneutraal bouwen.

Strategie sociale woningbouw

Amersfoort kent een grote vraag naar betaalbare huurwoningen en een teruglopende huurwoningenvoorraad. De wachttijden voor een huurwoning lopen op en ook de vraag naar woningen voor urgente groepen wordt groter, door toename van het aantal statushouders en door veranderingen in de zorg die maken dat mensen steeds vaker zelfstandig wonen in plaats van in een instelling. In november 2015 hebben gemeenteraadsleden zich bij de raadspeiling 'Prioritering en inzet woonopgaven' positief uitgelaten over uitbreiding van de voorraad sociale huurwoningen, een meer actieve en interveniërende rol van de gemeente en de bijbehorende financiële middelen.

Op 24 mei 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort aan de hand van de uitkomsten van de peiling het strategiedocument Sociale Woningbouw vastgesteld en de opgave voor sociale huurwoningen tot 2021 bepaald. Volgens dit document zet Amersfoort in op het vinden van huisvesting voor zo'n 2.000 huishoudens. We doen dit door: 'het omzetten van leegstaande kantoren naar woningen en nieuwbouw op bestaande en nieuwe plekken in de stad. Ook verkent de gemeente de mogelijkheden om in de bestaande voorraad sociale huurwoningen oplossingen te vinden, bijvoorbeeld door de doorstroom van scheefwoners te verbeteren'. Daarbij is de kanttekening opgenomen, dat het toevoegen van 2.000 woningen een ambitieuze opgave is omdat deze grotendeels gevonden moeten worden op locaties en in leegstaand vastgoed die geen eigendom van de gemeente zijn. De gemeente zoekt daarom samenwerking met partijen in de stad en kiest voor een aanpak waarbij we stapsgewijs werken aan de meest kansrijke oplossingen.

Uitwerking Strategie Sociale Woningbouw

Volgens het gemeentelijke Strategiedocument Sociale Woningbouw moeten er tot 2030 circa 13.000 woningen worden gebouwd, waarvan volgens de huidige schattingen 4.400 sociale huurwoningen. De gemeenteraad heeft op 23 mei 2017 de uitwerking van de Strategie Sociale Woningbouw vastgesteld. Met het vaststellen van deze strategie is besloten dat op elke locatie een verplicht percentage van minimaal 35% sociale woningbouw moet worden gerealiseerd. Door enerzijds meer (dwingende) instrumenten in te zetten en anderzijds stimuleringsmaatregelen in te zetten, geven we de bouw van sociale huurwoningen op de herontwikkelingslocaties een stevige impuls.

Deltaplan wonen

Er zijn, naast woningen in de sociale huursector, ook meer woningen nodig in het middensegment voor middeninkomens. Om te zorgen dat er meer woningen in het middensegment worden gerealiseerd is op 28 mei 2019 het Deltaplan Wonen vastgesteld en op 16 juli 2019 het actieplan Huisvesting Middeninkomens. De belangrijkste maatregel in dit actieplan is dat er bij nieuwe ontwikkelingen voorzien moet worden in een percentage van minimaal 20% in het middensegment. Onze ambities voor sociale huurwoningen en woningen in het middensegment zien we in samenhang. De huidige woningtekorten voor beide doelgroepen zijn inmiddels zo groot, dat we niet kunnen verwachten dat er voor iedereen op korte termijn voldoende kan worden gebouwd, vooral niet met de huidige bouwkosten. We blijven prioriteit geven aan sociale huurwoningen en proberen daarnaast zoveel mogelijk in te zetten op woningen in het middensegment.

Relatie met voorliggend plan

Strategie sociale woningbouw

Het voorliggend plan maakt de realisatie mogelijk van 60 woningen. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de uitbreiding van het aantal woningen in Amersfoort om tegemoet te komen aan de grote vraag naar woningen. Met deze ontwikkeling worden in totaal 26 sociale huurappartementen (43%) gerealiseerd. Dit plan draagt daarmee bovengemiddeld bij aan de behoefte aan sociale huurwoningen.

Kwaliteitseisen

Op deze locatie worden kwalitatief hoogwaardige woningen gerealiseerd. Gelet op het duurzaamheidsbeleid en het streven van de gemeente Amersfoort om als gemeente in 2030 CO2-neutraal te zijn, is in de overeenkomst met de ontwikkelaar de inspanningsverplichting opgenomen om de acht eengezinswoningen zodanig te realiseren dat deze woningen, met een EPC van 0, energieneutraal zijn. Verder wordt de inspanningsverplichting opgenomen voor de appartementen om de energievraag van het gebouw kleiner dan 55 kWh/m2/jaar te houden (BENG 1) en de daken van de appartementsgebouwen optimaal te gebruiken voor energieopwekking van de betreffende gebouwen. In bijlage 7 en paragraaf 4.7 wordt nader ingegaan op de toe te passen duurzaamheidsmaatregelen.

Deltaplan Wonen

De woningen voldoen aan de minimale oppervlaktes uit het Deltaplan Wonen (minimaal 40m² voor sociale huurwoningen en minimaal 50 m² voor vrije sector-woningen). Naast de sociale huurwoningen worden er 26 appartementen en 8 eengezinswoningen in de vrije sector gerealiseerd. van de 8 eengezinswoningen worden er 3 met een maximale vrij-op-naamprijs van € 260.000,- (middensegment hoge categorie) gerealiseerd. Daarmee heeft het plan diversiteit en is er sprake van een menging van doelgroepen. Omdat de vrije sectorwoningen minimaal 70 m² woonoppervlak hebben, verwachten we dat dit plan bijdraagt aan doorstroming ten gunste van starters.

In het Deltaplan Wonen is aangegeven dat vooral iets grotere appartementen gerealiseerd moeten worden. Dat sluit beter aan bij de behoefte van de woonconsument. Bij appartementen is er vaak behoefte aan een oppervlakte van minimaal 70 m². Dat biedt kansen voor doorstroming van bewoners van starterswoningen, welke vervolgens betaalbare woningen voor een nieuwe starters achterlaten. Dat is beter voor de kwaliteit van de woningvoorraad op lange termijn, er wordt voorkomen dat er teveel kleine woningen worden gerealiseerd.

De gemeente heeft in een brief van het college van 11 januari 2018 aan Schoonderbeek BV laten weten dat zij positief staat tegenover de verdere uitwerking van dit plan. Met het collegebesluit van 19 juni 2018 zijn de uitgangspunten voor dit plan vastgesteld. Op dat moment was het Deltaplan Wonen en het actieplan Huisvesting Middeninkomens nog niet vastgesteld. Om deze reden zijn de volgende twee uitgangspunten uit het Deltaplan Wonen niet in dit plan opgenomen.

In de eerste plaats hebben de sociale huurwoningen geen huren onder de aftoppingsgrenzen en in de tweede plaats zijn er in dit plan geen verplichtingen opgelegd voor woningen in het middensegment.

De koopprijzen die de ontwikkelaar overigens voor ogen heeft voor de appartementen variëren tussen de € 250.000,- en de € 310.000,- (uitgezonderd van het penthouse) en voor de eengezinswoningen tussen de € 305.000,- en de € 350.000,- (prijspeil 2019), waarbij naar verwachting circa 5% voor de middeninkomens bereikbaar zal zijn. Daarnaast wordt circa 8% meer sociale huur gerealiseerd dan de verplichte 35%. De verkoopprijzen betreffen een intentie en zijn niet contractueel met de ontwikkelaar vastgelegd.

De ontwikkeling van dit plan was op het moment van vaststelling van het Deltaplan Wonen te vergevorderd, om de uitgangspunten van het Deltaplan nog volledig voor te schrijven. Het Deltaplan geeft aan dat de regels gelden voor nieuwe plannen en dat er bij lopende plannen maatwerk kan worden geleverd waarbij onder andere wordt bekeken in hoeverre er al kaders zijn vastgesteld. De gemeenteraad is in juni 2018 geïnformeerd over het voorgestelde woningbouwprogramma. Op basis van dat woningbouwprogramma zijn prijsafspraken gemaakt met de ontwikkelaar en is het plan verder ontwikkeld. En zijn diverse gesprekken gevoerd met de buurt. De gesprekken met de buurt hebben geleid tot aangepaste volumes van de appartementsgebouwen, Om op dat moment nog nadere eisen aan de randvoorwaarden aan het woningbouwprogramma te stellen, is niet wenselijk en niet redelijk.

Conclusie

Er wordt voldaan aan de Strategie Sociale Woningbouw en aan de kwaliteitseisen van de gemeente Amersfoort. Er wordt qua oppervlakte per woning, diversiteit en menging van doelgroepen voldaan aan de uitgangspunten van het Deltaplan Wonen. Er wordt echter niet voldaan aan het percentage woningen in het middensegment en aan huurprijzen onder de aftoppingsgrens. Omdat de planvorming al vergevorderd was is in dit geval maatwerk toegepast.

2.5 Woningbehoefte - Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt per 1 juli 2017 als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Als er aantoonbaar sprake is van een behoefte aan de betreffende voorziening, kan die in een bestemmingsplan worden gefaciliteerd. In het andere geval kan dat niet en moet die herontwikkeling worden uitgesteld tot het moment waarop de behoefte daaraan wel kan worden aangetoond.

Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).

Ligt een plangebied in bestaand stedelijk gebied én voorziet de stedelijke ontwikkeling in een aantoonbare actuele marktbehoefte dan wordt voldaan aan de Ladder van Duurzame Verstedelijking.

Relatie met voorliggend plan

De bouw van woningen aan de Matthijs Vermeulenstraat 1 voorziet in een actuele regionale behoefte. Amersfoort kent een grote vraag naar woningen.

Uit onderzoek door het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) blijkt dat volgens het meest realistische economische scenario het aantal huishoudens tot het jaar 2039 zal groeien met circa 20.800. Om die groei te kunnen faciliteren zijn er gemiddeld zo'n 800 nieuwe woningen per jaar nodig in de periode van 2020-2030. Amersfoort moet die groei grotendeels binnenstedelijk realiseren. Daarom zijn alle daarvoor in aanmerking komende woningbouwlocaties, waaronder de Matthijs Vermeulenstraat 1, nodig. Het toevoegen van deze 60 woningen betreft een binnenstedelijke ontwikkeling welke inspeelt op een actuele regionale behoefte. Dit plan past daarom binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00182-0301_0008.png"

Woningvraag naar type op gemeenteniveau, 2013-2040 (Bron EIB, "Verkenning Woningbouwprogrammering Regio Amersfoort 2013-2014, mei 2014")

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00182-0301_0009.png"

Huishoudenontwikkeling en gewenste uitbreiding woningvoorraad 2013-2039 (Bron EIB, "Verkenning Woningbouwprogrammering Regio Amersfoort 2013-2014, mei 2014").

2.6 Visie Werklocaties 2030

Op 26 april 2011 heeft de gemeenteraad de Visie Werklocaties 2030 vastgesteld.

In deze visie wordt de ambitie uitgesproken om nadrukkelijk een woon- én werkstad te blijven met een goede balans tussen wonen en werken. Met de Visie Werklocaties wordt de koers aangegeven voor het verbeteren van randvoorwaarden om een aantrekkelijke woon- en werkstad te blijven.

Meer functiemenging en werkgelegenheid in wijken en gemengde gebieden

We zien de verschuiving van werkgelegenheid van reguliere werklocaties naar wijken en gemengde gebieden (de ‘verspreide werklocaties’) en de verwachting is dat deze trend verder doorzet. Verspreide werklocaties worden dan ook steeds belangrijker: gezien de trend is er behoefte aan en ze zijn steeds meer nodig om voldoende ruimte te bieden voor banengroei. Wij willen voor werkfuncties op verspreide werklocaties meer ruimte bieden. Dit past bij de stedelijke dynamiek: wij staan er positief tegenover en zullen ruimhartig omgaan met functiemenging. Dit past ook in ons streven naar meer stedelijke woonmilieus, met name in en rond het centrum, zoals ook opgenomen in de Woonvisie.

Wij hanteren hier een breed begrip van ‘werken’. Naast kantoren of bedrijfsruimte kan het ook gaan om voorzieningen, cultuur, zorg, onderwijs en dergelijke. Bij functiemenging op verspreide werklocaties hebben we het over schone bedrijvigheid. Bovendien zal het in woongebieden overwegend gaan om kleine bedrijven. In meer gemengde en/of stedelijke gebieden zullen vaker ook grote bedrijven passen. Wij kunnen niet op voorhand bepalen waar en hoe meer functiemenging gaat ontstaan, daarvoor zijn marktpartijen aan zet.

Regeling bedrijven en beroepen aan huis

Begin 2010 zijn de mogelijkheden voor bedrijven en beroepen aan huis verruimd. De regeling bedrijven en beroepen aan huis geldt voor de hele stad. Het is onder voorwaarden toegestaan om aan huis een bedrijf te hebben met maximaal drie werkzame personen (eigenaar/bewoner en twee werknemers). Deze regeling zetten wij voort. Voor het grootste deel van de stad voorzien we hiermee in de mogelijkheden die er voor functiemenging zijn. Deze regeling is bedoeld om kleinschalige bedrijvigheid gekoppeld aan de woonfunctie in woongebieden mogelijk te maken, waarbij het woon- en leefklimaat behouden blijft.

Relatie met voorliggend plan

Aangezien het voorliggende bestemmingsplan uitsluitend wonen mogelijk maakt is op dit plan alleen de regeling voor bedrijven en beroepen aan huis van toepassing. Hiervoor zijn in de woonbestemming regels opgenomen.

2.7 Verkeer- en vervoerplan

Verkeer- en vervoerplan 2005

Het gemeentelijk beleid is gericht op het realiseren van een doelmatig verkeer- en vervoerssysteem voor alle vervoerswijzen om de bereikbaarheid in en van Amersfoort te waarborgen. Daarbij worden sluipverkeer en doorgaand verkeer geweerd en de verkeersveiligheid en leefbaarheid verbeterd. Stilstaand verkeer is slecht voor de luchtkwaliteit. Met de toenemende ontwikkelingen in de stad ligt hier een opgave om een efficiënt verkeer- en vervoerssysteem in te richten voor alle modaliteiten. De gemeente wil de beschikbare verkeersruimte op het wegennet optimaal gaan benutten. Dit houdt in dat gekeken wordt naar een slimmere indeling van bestaande rijstroken en ook, waar dit winst voor de totale afwikkeling oplevert, extra opstelstroken op kruispunten met verkeerslichten worden toegevoegd.

Verkeer- en vervoerplan 2030

In 2011 is er een visie voor het verkeer en vervoerplan opgesteld, die het college nu heeft vastgesteld. De gemeente wil vervolgens samen met onder andere de bewoners in de stad, de visie uitwerken tot een definitief Verkeer- en Vervoerplan 2030.

In het definitieve Verkeer- en Vervoerplan is er in ieder geval aandacht voor verkeersveiligheid en de keuzevrijheid van hoe wel willen reizen. Daarnaast investeert de gemeente de komende jaren veel in de bereikbaarheid van de stad en de regio. Dat gebeurt samen met buurgemeenten, de provincie en het Rijk in het samenwerkingsverband VERDER.

Amersfoort wil ook in de toekomst een stad zijn waar je fijn kunt leven. Een stad waarin inwoners zich gemakkelijk bewegen en waar de overlast van mobiliteit beperkt is. Dit betekent dat mobiliteit moet worden afgestemd op de wensen van de gebruiker en dat alternatieve en innovatieve mogelijkheden op het gebied van verkeer en vervoer nader moeten worden aangeboden en gestimuleerd. Iedere wijk in de stad is uniek en daarom is een gebiedsgerichte aanpak het meest passend.

Bij het uitwerken van de visie op verkeer en vervoer gaat het niet om mobiliteit als een op zichzelf staand thema, maar om de combinatie met toekomstige ontwikkelingen op het gebied van economie, ruimte, wonen en duurzaamheid.

Relatie met voorliggend bestemmingsplan

Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan heeft voor het autoverkeer vooral een functie voor bestemmingsverkeer.

2.8 Nota parkeernormen

In de gemeentelijke 'Nota Parkeernormen Amersfoort 2009, herziene versie vastgesteld op 24 maart 2020, zijn specifieke parkeernormen geformuleerd voor diverse functies. Ze geven een indicatie van het aantal auto's dat bij een bepaalde functie geparkeerd wordt in een bepaalde tijdsperiode. De normen worden gebruikt voor nieuwbouwsituaties of bij functiewijzigingen, waarvoor een vergunning of ontheffing dient te worden verkregen. Parkeren moet zoveel mogelijk op eigen terrein plaatsvinden zodat een ontwikkeling geen extra parkeerdruk in het openbaar gebied geeft.

In het gemeentelijke parkeerbeleid en de te hanteren parkeernormen is een onderscheid gemaakt naar locaties. Dit is gebeurd vanuit de doelstelling om bij te dragen aan een bewuster mobiliteitsgedrag en vervoerwijzekeuze. Daarbij zijn de parkeernormen afhankelijk gesteld van de plaats waar de ontwikkeling plaatsvindt in relatie tot onder andere de loopafstand tot een OV-punt. Dichtbij een OV-knooppunt mogen minder parkeerplaatsen worden gerealiseerd dan elders, om zo het gebruik van het openbaar vervoer te stimuleren. Bij woningen geldt als locatie-indeling: binnenstad, schil en rest bebouwde kom. De schil bestaat uit de parkeerreguleringsgebieden direct rondom de binnenstad. De planlocatie ligt in het gebied dat is aangewezen als 'rest bebouwde kom'.

Overgangssituatie

Tijdens de voorbereiding van deze ontwikkeling zijn de normen zoals deze golden in 2019 (Nota Parkeernormen 2009, met de geactualiseerde parkeernormen 2014 / gewijzigd in 2019) aangehouden. In het voorjaar van 2020 is de Nota Parkeernormen 2009 herzien. In deze herziening zijn aangepaste parkeernormen (Fietsparkeerkencijfers 2020 en Parkeernormen Auto 2020) vastgesteld en is de Nota Parkeernormen Amersfoort 2009 geactualiseerd.

Voor de toepassing van de nieuwe parkeernormen hanteren wij het principe dat ontwikkelingen die al in een vergevorderd stadium van voorbereiding zijn en waarover al overeenstemming is over de aantallen parkeerplaatsen met de ontwikkelaar, dat de huidige normen nog gehanteerd kunnen worden. Deze projecten hebben zijn benoemd in bijlage 6 van de actualisering 'Projecten met behoud van de parkeernormen 2019'. Dit project aan de Matthijs Vermeulenstraat valt hieronder.

Relatie met voorliggend plan

Het gemeentelijke beleid voor parkeren is opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan. Daarbij wordt, conform de overgangsregeling die is gehanteerd bij de herziening van de Nota Parkeernormen, voor deze nieuwbouwontwikkeling de parkeernorm zoals deze gold in 2019 aangehouden.

Bij het in procedure brengen van een bestemmingsplan moet beoordeeld worden of het voldoende aannemelijk is dat aan de parkeernormen kan worden voldaan. De formele toets aan de parkeernormen vindt plaats bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen. Voor de woningen die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen (zie ook paragraaf 3.3.2).

2.9 Groenvisie en bomenleidraad

2.9.1 Groenvisie

In 2004 is het programma Amersfoort Groene Stad vastgesteld. Een visie op de groene en blauwe structuren van de stad in combinatie met een uitvoeringsprogramma voor projecten voor de periode 2004-2015. Met het einde van het uitvoeringsprogramma hebben betrokken inwoners, vertegenwoordigers van de G1000-werkgroep 'Keigroen Samendoen!', Klankbordgroep Groenbeleid, SGLA, raadsleden en college samen het initiatief genomen om tot een integrale groenvisie te komen in coproductie met
de stad.

In november 2016 is de Groenvisie voor Amersfoort vastgesteld. In de visie wordt het belang van een groene stad benadrukt. Deze visie beschrijft onder andere de uitgangspunten die leidend zijn in de omgang met bomen. Daarbij gaat het steeds om "het afwegen van belangen en om het hanteren van de juiste principes om bomen in hun waarde te laten." (zie blz. 38 Groenvisie). Het beleid, zoals neergelegd in de Groenvisie wordt verder uitgewerkt. Onder andere in de Bomenleidraad (zie verder hieronder) en een Groenstructuurkaart (2018)

2.9.2 Bomenleidraad

Bomen vertegenwoordigen een grote verscheidenheid aan waarden en betekenissen voor de stad. Ze zorgen voor een prettig woon- en leefklimaat en dragen bij aan het bereiken van doelstellingen als een gezondere stad, het verminderen van de effecten van een veranderd klimaat, een betere milieukwaliteit (bomen reduceren fijnstof, CO2 en leveren zuurstof) en meer natuur in de stad.

De gemeenteraad heeft de Bomenleidraad vastgesteld op 12 december 2017. De Bomenleidraad geeft aan hoe we in Amersfoort met bomen en andere houtopstanden van een bepaalde omvang omgaan een hoe we de waarden koesteren, beschermen en uitbouwen. De leidraad gaat over alle bomen in Amersfoort, dus zowel gemeentelijke bomen als bomen in eigendom van particulieren, woningbouwcorporaties of andere organisaties. De regelingen en bescherming zijn voor alle bomen en andere houtopstanden gelijk.

De basis daarvan is het behoud en de bescherming van de bestaande bomen en grotere struwelen. We willen door goed beheer en zorg voor de groeiplaatsen onze bomen zo lang mogelijk vitaal en gezond houden. Daarmee bouwen we aan een robuuster en ecologisch functioneler bomenbestand en groenstructuur. Het behouden en planten van bomen in een stedelijke omgeving is een uitdaging. Waardevolle bomen heb je niet van de ene op de andere dag. Bomen vragen tijd om tot volle wasdom te komen en dat maakt ze kwetsbaar in de concurrentiestrijd om de schaarse ruimte. We moeten daarom keuzes goed onderbouwd maken en het behoud, vergroten of het eventuele verlies aan waarde van bomen op een zorgvuldige en gelijkwaardige wijze afwegen ten opzichte van andere belangen en functies.

2.9.3 Bomen ter plaatse van het plangebied

Voor deze ontwikkeling is een Bomen Effect Analyse (BEA) opgesteld door Treevision boomtechnisch ingenieursbureau (zie bijlage 7). Naar aanleiding van deze BEA is door Imoss een Bomenvisie (zie bijlage 8) opgesteld.

2.9.3.1 Bomen Effect Analyse

De BEA richt zich op de bomen met een stamdiameter van 10 cm of meer, dat zijn er 66 in totaal. Dit betreft zowel volwassen als jongere bomen, waarvan 15 lei- of knotbomen. De bomen staan in plantsoenstroken, in het gazon of in de verharding.

Ten westen van de locatie staat een monumentale eik (boom 62). De boom is bij de voorbereiding van de plannen inclusief de boomkroon ingemeten. Een van de uitgangspunten bij de planvorming is, dat deze monumentale eik wordt ingepast. Hiermee is bij de positionering van de bouwblokken rekening gehouden. Voor de andere bomen is het uitgangspunt om bomen met voldoende kwaliteit en levensverwachting, als dit mogelijk is, in te passen.

Het onderzoek van Treevision levert onderstaand overzicht op, waarbij de projectinvloed op de bomen en de inpasbaarheid van de bomen is aangegeven.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00182-0301_0010.png"

Aanwezige bomen met daarop aangegeven de inpasbaarheid / advies op basis van de definitieve indeling van het terrein (uit Bomen Effect Analyse Treevision, afbeelding 27, pagina 24)

Te handhaven bomen

In de BEA wordt om boom 1 t/m 5 (slangenesdoorns), 7 t/m 9 (schietwilgen), 11 t/m 13 (gewone plataan), 20 (ijzerhout), 53 (zwarte els) en 62 (monumentale zomereik) t/m 65 (winterlindes en zilverlinde) zoveel als mogelijk te handhaven. Ook wordt geadviseerd de in paragraaf 5.4 van de BEA genoemde eisen en randvoorwaarden en de in hoofdstuk 6 van de BEA beschreven boombeschermende maatregelen onveranderd in acht te nemen.

Aanvullend gelden voor de bomen 11, 12, 13 en 62 onderstaande specifieke adviezen.

Boom 11, 12 en 13 gewone plataan:

Geadviseerd wordt de planvorming aan te passen en het voetpad tussen boom 11 en 12 buiten de kroonprojectie van de bomen aan te leggen. Indien dit niet mogelijk is wordt geadviseerd het voetpad verhoogd aan te leggen door gebruik te maken van drukverdelende drainagepanelen ofwel een sandwich constructie. Aanvullend wordt geadviseerd de ruimte onder de parkeervakken onder de kroonprojectie van boom 11, 12 en 13 geschikt te maken voor toekomstige wortelgroei.

Boom 62 Monumentale eik

Vanwege het beeldbepalende karakter en monumentale status van deze boom, wordt geadviseerd extra te investeren in duurzaam boombehoud en de gelegenheid aan te grijpen om de groeiplaatsomstandigheden van de boom structureel te verbeteren. In de BEA wordt een aantal suggesties gedaan hoe dit kan worden uitgevoerd.

Te verplanten bomen:

In de BEA wordt geadviseerd om de katzurabomen (boom 17, 18 en 19) te verplanten en elders binnen dit plangebied in te passen. Voor boom 61 (Japanse esdoorn) is de slagingskans van de verplanting minder groot, maar aangezien de kans toch reëel kan zijn wordt geadviseerd om te overwegen ook deze boom te verplanten.

Te verwijderen bomen

Voor alle overige bomen geldt dat deze weinig tot niet behoudenswaardig zijn en/of vanwege te beperkte bovengrondse groeiruimte niet duurzaam gehandhaafd kunnen blijven. Geadviseerd wordt deze voorafgaand aan de werkzaamheden te verwijderen. Het 'verlies' van deze bomen kan worden gecompenseerd door deze na een juiste plantplaatsinrichting (deels) te vervangen door nieuwe bomen.

Maatregelen voor en tijdens de bouw

Voor alle te behouden bomen gelden specifieke boombeschermende maatregelen voorafgaand en tijdens de werkzaamheden. Ook wordt toezicht tijdens de bouw door een boomtechnisch toezichthouder aanbevolen.

2.9.3.2 Bomenvisie

Op basis van de uitgevoerde BEA is door Imoss een bomenvisie opgesteld d.d. 10 april 2020. De adviezen uit de BEA worden in deze visie opgevolgd: Bomen die volgens de BEA verwijderd moeten worden vanuit beheer, worden niet gehandhaafd in het ontwerp. De bomen die volgens de BEA gehandhaafd kunnen blijven, zullen blijven staan. Alle bomen die kunnen worden verplant, dus ook boom 61, worden verplant en ingepast in het ontwerp.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00182-0301_0011.png"

Overzicht bomen (uit: Bomenvisie Imoss)

Tijdens de voorbereiding van dit ontwerpbestemmingsplan is er een voorontwerp voor de terreininrichting opgesteld welke is opgenomen in de bomenvisie. Het voorontwerp van deze terreininrichting wordt bij de verdere uitwerking en detaillering nog aangepast aan het advies van de BEA en aan advisering van onder andere de groendeskundigen van de gemeente. Zo zal het voetpad tussen boom 11 en 12 worden aangepast. De suggestie om het gras onder de monumentale eik te verwijderen en andere onderbegoeiing toe te passen om de grond luchtiger te houden, wordt meegenomen in het definitieve ontwerp.

Er wordt aanplant van nieuwe bomen voorgesteld, als aanvulling op de te behouden bomen en als compensatie voor de te verwijderen bomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00182-0301_0012.png"

Te behouden en nieuwe bomen, impressie op basis van BEA en voorontwerp terreininrichtingsplan

In de bomenvisie en het voorontwerp van de terreininrichting zijn suggesties gedaan voor het aantal en type te herplanten bomen. Dit voorontwerp van het inrichtingsplan zal, om o.a. beheerstechnische redenen, op een aantal aspecten worden aangepast.

De definitieve keuze voor het aantal en type bomen (en ander groen) en de exacte locatie van de aan te planten bomen wordt, in overleg met de groendeskundige van de gemeente, bij de verdere uitwerking van het voorlopig ontwerp naar het definitieve ontwerp gemaakt.

Nieuw aan te planten bomen worden verspreid over het plangebied. Door de combinatie van bestaande bomen en nieuwe bomen zal het plangebied vanaf de eerste jaren al een groene uitstraling hebben, welke in de loop der jaren steeds meer zal worden.

2.9.3.3 Toets Bomenwaarde

Bij de beoordeling van het plan is een Toets Bomenwaarde uitgevoerd.

Deze toets levert het volgende beeld op (zie ook bijlage 9).

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00182-0301_0013.png"

2.10 Welstandsnota en beeldkwaliteit

Welstandsnota

Volgens de Woningwet moeten bouwwerken waarvoor een vergunning nodig is, voldoen aan 'redelijke eisen van welstand'. Welke eisen dit zijn, heeft de gemeente vastgesteld in de Welstandsnota. Het doel van de nota is om zoveel mogelijk vrijheid te geven om bouwplannen uit te voeren maar daarnaast de stad haar eigen karakter laten behouden en zo mogelijk te versterken. Daarbij wordt gestreefd naar een goede balans tussen individueel belang en algemeen belang.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00182-0301_0014.png"

Uitsnede uit de Welstandskaart 2017 met hierop aangegeven de locatie van het plangebied. De gebieden met een lichtgele kleur zijn de gebieden die horen bij het
gebiedstype 'Groeistad'.

Relatie met voorliggend plan

Een toets aan redelijke eisen van welstand vindt plaats bij het beoordelen van een definitief ontwerp bij de aanvraag om omgevingsvergunning. Over het voorontwerp/principeplan is met de welstandscommissie afstemming geweest. De criteria die zijn opgenomen in de welstandsnota bieden een voldoende beoordelingskader om te komen tot de gewenste kwaliteit voor de toetsing aan redelijke eisen van welstand. Er hoeven daarom geen aanvullende regels opgenomen ten aanzien van beeldkwaliteit in dit bestemmingsplan.

2.11 Conclusie beleid

Voorliggend bestemmingsplan maakt het realiseren van 3 appartementsgebouwen en twee rijtes van 4 woningen mogelijk op de locatie van de voormalige MBO-school aan de Matthijs Vermeulenstraat 1. Het bouwen van woningen binnen de bestaande woonwijk past binnen de uitgangspunten vanuit de verschillende beleidsvelden.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van de bestaande situatie en van de situatie na realisatie van het plan. Daarbij wordt een toelichting gegeven op de gemaakte keuzes voor de nieuwbouw.

3.2 Bestaande situatie

3.2.1 Bestaande situatie op en rondom de planlocatie

De locatie Matthijs Vermeulenstraat 1 ligt in het noorden van de wijk Randenbroek. De Matthijs Vermeulenstraat wordt ontsloten via de Randenbroekerweg, ten oosten van de planlocatie. Ten oosten van de planlocatie liggen de (diepe) achtertuinen van de bestaande woningen aan de Randenbroekerweg. Ten noorden van de locatie liggen woningen en bedrijfsbebouwing van de Hogeweg. Deze bebouwing vormt een buffer tussen de Hogeweg, die een belangrijke doorgaande verkeersfunctie heeft, en de planlocatie. Aan de westzijde van het perceel ligt transformatorstation en een open grasveld omringt door bomen. Aan dit grasveld staat een monumentale zomereik. Het veld wordt momenteel gebruikt als voetbalveld. De woonwagens aan de westzijde van het grasveld zijn niet zichtbaar door de aanwezigheid van hoog opgaande begroeiing en bomen. Ten zuiden van de planlocatie, aan de overkant van de straat, liggen de eengezinswoningen aan de Matthijs Vermeulenstraat.

Op het perceel is in de bestaande situatie bebouwing aanwezig: het gebouw van de voormalige MBO-school, fietsenstallingen, een noodlokaal (op het perceel van de gemeente Amersfoort, te verkopen aan de ontwikkelaar) en bedrijfsbebouwing met bedrijfswoning op het perceel aan de Randenbroekerweg 23 (eigendom van de ontwikkelaar). Het terrein is grotendeels verhard en er staan diverse bomen en groen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00182-0301_0015.png"

Planlocatie in vogelvlucht

3.2.2 Geldend bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan is Chw-bestemmingsplan "Amersfoort Zuid en Kattenbroek". Hierin heeft het perceel een maatschappelijke bestemming. Het mee te ontwikkelen perceel aan de Randenbroekerweg 23 heeft een bedrijfsbestemming. Het bestaande groene grasveld met bomen heeft de bestemming 'Groen - Buurtgroen'. Tevens geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Het perceel is gelegen in een gebied met de aanduiding 'milieuzone - gemengd gebied'.

De bebouwing mag volgens het huidige bestemmingsplan worden opgericht binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. De maximale bouwhoogtes variëren: 9 meter, 6 meter en 4 meter. Deze zijn ter verduidelijking extra ingetekend in onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00182-0301_0016.png"

Uitsnede verbeelding Chw-bestemmingsplan "Amersfoort Zuid en Kattenbroek"

3.2.3 Randvoorwaarden vanuit de bestaande situatie

Bij de ontwikkeling van de locatie zijn een aantal locatiegebonden randvoorwaarden bepalend geweest voor de ruimtelijke invulling:

  • ten noorden van de locatie ligt een bedrijfspand met een geluidscontour waarmee rekening moet worden gehouden;
  • het transformatorstation ten westen van de locatie veroorzaakt een magnetisch veld. Woningbouw binnen een straal van 12,5 meter van dit transformatorstation is niet mogelijk;
  • de monumentale boom moet behouden blijven. Deze boom heeft een kroonprojectie van 10 meter met een extra 5 meter beschermingszone die vrij moet blijven van bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00182-0301_0017.png"

Weergave locatiegebonden randvoorwaarden ingetekend op kaart (uit stedenbouwkundige visie Imoss)

3.3 Nieuwe situatie

3.3.1 Stedenbouwkundig plan

Door de gemeenteraad zijn op 1 oktober 2019 de volgende specifieke uitgangspunten voor deze ontwikkeling vastgesteld:

  • Er komen 8 grondgebonden woningen van twee bouwlagen plus een kap.
  • Er komen circa 52 appartementen in gestapelde vorm, verdeeld over drie gebouwen.
  • De bouwhoogtes van de appartementsgebouwen zijn respectievelijk 4 bouwlagen, 4 bouwlagen en 6 bouwlagen (5 bouwlagen plus een gedeeltelijke zesde bouwlaag).
  • Van de 52 appartementen worden er 26 als sociale huurwoning verhuurd.
  • Het inrichtingsgebied wordt openbaar gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00182-0301_0018.png"

Programma woningcategorieën (Stedenbouwkundige visie, Imoss)

Omdat de herontwikkeling van de Matthijs Vermeulenstraat 1 een particulier initiatief is, zijn de ruimtelijke randvoorwaarden het resultaat van een samenwerking tussen ontwikkelaar en de gemeente, waarbij ook de omwonenden zijn gehoord. Op basis van de door de raad vastgestelde uitgangspunten is door Imoss, in opdracht van Schoonderbeek BV, een stedenbouwkundige visie gemaakt. Deze visie vormt de basis voor uitwerking van het bouwplan in een voorlopig en definitief ontwerp.

3.3.2 Verkeer en parkeren
3.3.2.1 Verkeer

De maximale verkeersgeneratie volgens de bandbreedte van het CROW (schil centrum, sterk stedelijk) is bij de woonprogramma van 60 woningen circa 325 voertuigen per dag. De school trok in de oude situatie ook verkeer aan, namelijk circa 105 voertuig- bewegingen per gemiddelde weekdag per etmaal. Dit aantal is gebaseerd op een leerlingaantal van afgerond 750 leerlingen en de maximale verkeersgeneratie volgens de bandbreedte van het CROW (schil centrum, sterk stedelijk). Deze schoolfunctie wordt met deze ontwikkeling opgeheven.

Het verkeer in de omliggende straten zal daarmee, met circa 220 voertuigbewegingen per dag per etmaal, iets toenemen. Ook met deze toename door de realisatie van extra 60 woningen blijft de verkeersintensiteit op deze wegen binnen de verkeerskundige acceptabele grenzen. De verkeersbewegingen verspreiden zich de omliggende straten, waaronder de Matthijs Vermeulenstraat en de Randenbroekerweg. Deze straten hebben ruim voldoende capaciteit voor deze extra verkeersbewegingen.

De Matthijs Vermeulenstraat is onderdeel van een verkeersveilig ingerichte 30 km-zone waarbij om de circa 100 meter snelheidsremmende maatregelen zijn aangebracht. De aansluiting van de appartementen en de woningen op de Matthijs Vermeulenstraat wordt overzichtelijk vormgegeven. De inrichting van deze straat voldoet aan de landelijke richtlijnen voor 30 km-zones. Ook de andere straten, zoals de Randenbroekerweg, zijn onderdeel van een verkeersveilig ingerichte 30 km-zone waarbij op de kruispunten verkeersplateaus zijn aangebracht. Hierdoor vinden de verkeersuitwisselingen met relatief lage snelheid plaats.

Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de verkeersveiligheid voldoende gewaarborgd is.

3.3.2.2 Parkeren

In de gemeentelijke 'Nota Parkeernormen Amersfoort 2009 (herziene versie vastgesteld op 24 maart 2020) zijn specifieke parkeernormen geformuleerd voor diverse functies.

Tijdens de voorbereiding van dit plan zijn de normen, zoals opgenomen in de beleidsregels van 2019, aangehouden. In het voorjaar van 2020 is een nieuwe beleidsregel voor de toepassing van parkeernormen (Fietsparkeerkencijfers 2020 en Parkeernormen Auto 2020) vastgesteld en is de Nota Parkeernormen Amersfoort 2009 geactualiseerd.

Voor de toepassing van de nieuwe parkeernormen hanteren wij het principe dat ontwikkelingen die al in een vergevorderd stadium van voorbereiding zijn en waarover al overeenstemming is over de aantallen parkeerplaatsen met de ontwikkelaar, dat de huidige normen nog gehanteerd kunnen worden. Deze projecten zijn benoemd in bijlage 6 van de actualisering 'Projecten met behoud van de parkeernormen 2019'. Dit project aan de Matthijs Vermeulenstraat valt hieronder.

Relatie met voorliggend plan

Het gemeentelijke beleid voor parkeren is opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan. Daarbij is, conform de overgangsregeling, voor dit project de parkeernorm van 2019 aangehouden.

Parkeren:

Voor het parkeren gelden de volgende uitgangspunten:

  • Aantallen parkeerplaatsen conform de geldende gemeentelijke parkeernormen (in dit geval de normen zoals deze golden in 2019).
  • Parkeren voor bewoners en bezoekers wordt volledig aangelegd binnen de grenzen van het ontwikkelgebied.
  • Parkeerplaatsen voor bewoners en bezoekers worden volledig openbaar aangelegd.

De parkeeroplossing moet voldoen aan de gemeentelijke parkeernormen (Nota Parkeernormen 2009, beleidsregels 2019).

Het plangebied bevindt zich volgens de nota in het gebied 'rest Amersfoort'. Hiervoor gelden de volgende normen voor de categorieën niet-grondgebonden woningen:

  • < 50 m² bvo een norm van 0,8 parkeerplaats per woning
  • 50-80 m² bvo een norm van 1,1 parkeerplaats per woning;
  • 80-120 m² bvo geldt een norm van 1,3 parkeerplaats per woning;
  • 120-160 m² bvo geldt een norm van 1,5 parkeerplaats.

Voor de grondgebonden woningen (met een oppervlakte van 120-460 m² bvo) geldt een norm van 2 parkeerplaatsen per woning.

Dit resulteert in de volgende parkeerbalans:

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00182-0301_0019.png"

Voor dit plan komt de parkeereis dan op 69,2 parkeerplaatsen uit. Dit aantal wordt, afgerond naar boven, dus 70 parkeerplaatsen in totaal.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00182-0301_0020.png"

Parkeerbalans en inrichting parkeerplaatsen in plangebied (stedenbouwkundige visie Imoss)

3.3.3 Beeldkwaliteit

In de stedenbouwkundige visie is ten aanzien van beeldkwaliteit het volgende opgenomen (uit stedenbouwkundige visie van Imoss).

Voor de beeldkwaliteit zijn twee principes leidend. De korrel en uitstraling van de bestaande bebouwing aan de Randenbroekerweg voor de nieuwe grondgebonden woningen en de parksetting voor de nieuwe appartementen.

De volgende kenmerken zijn belangrijk om mee te nemen in het architectonisch ontwerp:

Grondgebonden woningen:

• Twee lagen met kap;

• Entree aan het groen;

• Baksteen architectuur;

• Dakpannen.

Appartementen:

• 3 tot 6 lagen hoog;

• Privéruimte aan het groen;

• Balkons zijn onderdeel van de geheel architectonische uitstraling;

• Accenten van hout;

• Gebouw staat duidelijk op de grond;

• Appartementen op de begane grond aan het park.

3.3.4 Inpassing in de omgeving

De locatie ligt in een woonwijk, dicht bij de binnenstad van Amersfoort. De wijk bestaat uit gevarieerde bebouwing van eengezinswoningen afgewisseld met appartementsgebouwen. Deze mix van stedelijke bebouwing wordt voortgezet in dit plangebied.

Het bestaande schoolgebouw bestaat deels uit twee en deels uit drie bouwlagen. Dit gebouw wordt gesloopt, waarvoor drie appartementsgebouwen en twee rijen van vier eengezinswoningen terugkomen.

De eengezinswoningen worden twee bouwlagen met een kap. Dat sluit aan bij de omliggende eengezinswoningen. Twee van de appartementsgebouwen worden vier bouwlagen hoog. Het centraal gelegen derde appartementsgebouw wordt zes bouwlagen hoog. De zesde bouwlaag van het hoogste gebouw is geen volledige bouwlaag. Deze bouwlaag springt terug (setback), valt daardoor minder in het zicht en oogt minder volumineus. Dit hoogste gebouw ligt centraal in het plangebied en gemiddeld genomen het verst van de omliggende woningen af. Het aantal bouwlagen achten wij, mede vanwege de grotere afstand tot de omliggende woningen, acceptabel. Gebouwen van 4 tot 6 bouwlagen passen in deze stedelijke woonomgeving nabij de binnenstad van Amersfoort.

Voor een impressie van de nieuwe bebouwing in relatie tot de bestaande woningen is een aantal doorsnedes gemaakt, welke zijn opgemen als Bijlage 2 bij deze toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00182-0301_0021.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00182-0301_0022.png"

Stedenbouwkundige inpassing bebouwing rekening houdend met ruimtelijke randvoorwaarden (Imoss)

Privacy en schaduwwerking

Voor dit plan is een hoogbouweffectrapportage opgesteld zie paragraaf 3.3.5/ bijlage 10). Hierin is een bezonningsstudie opgenomen, waarin de schaduwwerking van de huidige bebouwing is vergeleken met de schaduwwerking van de nieuwe bebouwing. Hieruit blijkt dat de in de achtertuinen van woningen aan de Hogeweg en Randenbroekerweg in het voor- en najaar, als de zon laag staat, en in de avonduren in de zomer enigszins toeneemt als gevolg van dit plan. Het gaat daarbij met name om het achterste deel van de tuin. De toename is gering en niet zodanig dat er sprake is van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat. De bestaande bomen en bebouwing zorgen overigens ook al voor enige schaduwwerking.

3.3.5 Mogelijke hoogbouw effecten

Op 19 juni 2019 heeft de gemeenteraad de hoogbouwvisie vastgesteld. Deze hoogbouwvisie bevat een beeld van waar de gemeente hoogbouw wil aanmoedigen, waar de gemeente geen hoogbouw wilt en waar de gemeente voorzichtig is met hoogbouw. De afweging of en hoe hoogbouw op een plek kan, blijft maatwerk en wordt per locatie beoordeeld met de Hoogbouw Effect Rapportage (HER). Tot en met 4 lagen is er geen HER nodig. Op de locatie 'Matthijs Vermeulenstraat 1' wordt één appartementsgebouw 6 lagen hoog en ligt in het gebied 'rest van de stad', waar we voorzichtig zijn met hoogbouw. Er moet in dit gebied een HER worden opgesteld voor gebouwen met een hoogte vanaf 5 lagen. Hierin moet worden ingegaan op de bijdrage aan de Amersfoortse ambities (groei, duurzaam en inclusief) en de beleving en inpassing in de omgeving. Bij het beoordelen van de aanvraag om omgevingsvergunning worden de beeldkwaliteitsaspecten beoordeeld bij de toetsing aan redelijke eisen van welstand. Voor deze ontwikkeling is een HER opgesteld (zie bijlage 10) waarin het effect van het beoogde gebouw met maximaal 5 bouwlagen is onderzocht op onder andere bezonning en privacy.

Amersfoortse ambities

De geplande bebouwing op deze plek draagt op verschillende manieren bij aan de Amersfoortse ambities. Op dit moment is er sprake van een leegstaand voormalig MBO-schoolgebouw. Het programma dat wordt gerealiseerd vormt een aanvulling op het woningaanbod in de wijk. Er worden grondgebonden woningen, sociale- en vrije sectorappartementen van verschillende afmetingen gerealiseerd. Deze variatie aan woningen trekt verschillende doelgroepen en bewoners aan. Het realiseren van deze woningen draagt bij aan de binnenstedelijke woningbouwopgave die er is voor Amersfoort.

Het nieuw aan te leggen openbaar gebied tussen de appartementsgebouwen krijgt een groen karakter met voldoende bomen en een wadi met een groene inrichting. Dit nieuwe openbare gebied zal qua inrichting en met wandelpaden een eenheid vormen met en aansluiten op het aanwezige aangrenzende openbare gebied. Dit, in combinatie met de appartementen op de begane grond en entrees aan de straat, draagt bij aan een levendige straat.

Deze ontwikkeling draagt bij aan de duurzaamheidsambities. De nieuwbouw voldoet aan de duurzaamheidseisen en is CO²-neutraal. Er wordt duurzame energie toegepast en worden diverse maatregelen getroffen waaronder goede isolatie en duurzame materialen. Eén en ander is uitgewerkt in een notitie over duurzaamheid in bijlage 17 en nader beschreven in paragraaf 4.7.5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00182-0301_0023.png"

Ruimtelijke inpassing, conceptschets met massa en kansen (HER d.d. 10-04-2020, Imoss)

Onderzoeken naar de effecten van de hoogbouw 

Beleving op straat

Bij de herontwikkeling zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd om de levendigheid op straat te versterken:

  • Gezamenlijke entree van de appartementen aan de straat, levendigheid op straat;
  • Differentiatie aan programma; tuinen op de begane grond en balkons zorgen voor 'ogen op straat';
  • Parkeren haaks langs de nieuwe ontsluiting;
  • Bergingen mogen de plint niet domineren.

Windhinder

Het bouwplan voorziet in één appartementsgebouw met een maximale bouwhoogte van 6 bouwlagen, waarbij de 6e bouwlaag terug ligt. De andere appartementsgebouwen zijn maximaal 4 bouwlagen hoog.

Conform de NEN 8100 hoeft er voor gebouwen tot 15 meter geen nader windonderzoek uitgevoerd te worden. De 6e verdieping ligt terug met een setback. Aangenomen kan worden dat hiermee de windhinder beperkt wordt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00182-0301_0024.png"

Weergave appartementsgebouw 6 bouwlagen (uit HER d.d. 10-04-2020, pagina 10 Imoss)

Bezonning

Voor het onderzoek naar bezonning, wordt verwezen naar de bezonningsstudie die is opgenomen in de Hoogte Effect Rapportage (bijlage 10 ). De bezonningsstudie is door IMOSS uitgevoerd op basis van de massastudie conform de TNO-norm. De geplande bebouwing geeft een geringe toename van schaduwwerking op het achterste deel van de tuinen van de woningen aan de Randenbroekerweg. Deze schaduwwerking wordt vooral veroorzaakt door de lagere bebouwing dichterbij de perceelsgrenzen, waarbij moet worden opgemerkt dat de bestaande bomen voor de meeste schaduwwerking zorgen. Het appartementsgebouw van 6 lagen geeft geen extra schaduwwerking op de bestaande tuinen in de omgeving.

Privacy

Het effect van de geplande bebouwing op de privacy is vooral van toepassing op de woningen waarvan hun achtertuin direct aan het plangebied grenzen. De huidige grote bomen en de diepte van deze tuinen zorgen al voor de nodige privacy.

Het appartementsgebouw direct aan de Matthijs Vermeulenstraat krijgt geen balkons direct aan de straat ten behoeve van de privacy. Het appartementsgebouw van 6 lagen hoog staat midden in het plangebied en heeft geen nadelige invloed op de privacy van de omliggende bestaande woningen. Binnen een straal van 50 meter vanaf dat gebouw staan geen woningen.

Beeldkwaliteit

Qua uitstraling en vormgeving wordt gestreefd naar eenheid in volume-opbouw, materiaal en uitstraling. Met de toepassing van baksteen wordt aangesloten op de bestaande architectuur in de wijk. De appartementen krijgen een centrale entree, waarbij er ook appartementen en bergingen op de begane grond komen. De gevels van de bergingen wordt zodanig vormgegeven dat deze geen gesloten gevels zullen vormen. De appartementen op de begane grond krijgen een terras aan het groen. Het parkeren gebeurt vindt plaats op maaiveld. De bestaande inrit wordt benut als nieuwe ontsluitingsweg.

De buitenruimte wordt ingericht voor de ontsluiting van de woningen, parkeren, groen en wadi. Door zo min mogelijk verharding aan te leggen en het gebied in te richten met bomen en groen, wordt een prettige leefomgeving gecreëerd. Het parkeren wordt geheel binnen het plangebied opgelost. Het gebied rondom de nieuwe woningen wordt openbaar toegankelijk gebied.

3.3.6 Aanpassing plan na overleg omwonenden

In een eerder plan, waarover de raad in juni 2018 met een raadsinformatiebrief is geïnformeerd, waren twee van de appartementsgebouwen vier bouwlagen hoog en één appartementenblok 3 bouwlagen hoog. Het aantal bouwlagen van de appartementsgebouwen is aangepast naar aanleiding van de gesprekken met de buurt. Omwonenden hadden de wens om de bouwblokken verder van de omliggende woningen af te positioneren. Dit was mogelijk door de bouwvlakken van de appartementsgebouwen te verkleinen. Om toch voldoende woningen en daarmee een financieel haalbaar plan te kunnen realiseren, is een aantal bouwlagen aan de appartementsgebouwen toegevoegd.

Ook is het tweede (middelste) appartementengebouw nog iets gedraaid, om een bredere zichtlijn te realiseren.

Het ruimtelijk model is in vooroverleg besproken met de stadsbouwmeester. Er is waardering voor de zorg die besteed is aan de inventarisatie en inpassing van het groen binnen de voorgenomen bebouwing. Door de compacte bouw kan er het plangebied veel groen worden gerealiseerd. Het in het vooroverleg behandelde plan biedt voldoende uitzicht op positieve welstandsadvisering.

Belanghebbenden uit de buurt worden door de ontwikkelaar betrokken bij de architectonische uitwerking en bij het inrichtingsplan van het terrein.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de omgevingsaspecten besproken die van belang zijn voor het bestemmingsplan.

4.2 Archeologie

4.2.1 Beleid

Inleiding

Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. De uitgangspunten van het Verdrag van Malta vormen de basis voor de omgang met archeologie in deze wet. Naast archeologie op het land en onder water heeft de Erfgoedwet betrekking op museale objecten, musea en monumenten. Samen met de in 2019 in te voeren Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van het Nederlandse cultureel erfgoed mogelijk. In de Omgevingswet worden alle onderdelen rond de omgang met cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving samen gebracht. Tot de invoering van deze wet zullen alle over te nemen delen van de Monumentenwet uit 1988 van kracht blijven. Ze zijn opgenomen in het overgangsrecht in de Erfgoedwet. Op grond van de Monumentenwet is de raad verplicht bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

Archeologische beleidskaart
Deze waarden en verwachtingen zijn aangegeven op de archeologische beleidskaart, die op basis van archeologische waarnemingen en vondsten en landschappelijke en historische gegevens tot stand is gekomen. De archeologische beleidskaart is door het college van burgemeester en wethouders op 12 maart 2019 vastgesteld.

Deze beleidskaart kent een onderverdeling in gebieden. Per gebied is een beleidsadvies geformuleerd. Naast Rijksmonumenten en gemeentelijke ondergrondse monumenten zijn er gebieden met een hoge archeologische waarde aangewezen. Ook is er een verdeling gemaakt tussen gebieden met een hoge, middelhoge en een lage archeologische verwachting.

Ter voldoening aan artikel 38a van de Monumentenwet nemen we in bestemmingsplannen een regeling ten aanzien van de gebieden met archeologische waarden en verwachtingen op, voor zover die al niet anderszins zijn beschermd via de Monumentenwet.

Regeling in bestemmingsplan

Gezien de daarbij betrokken belangen en de wettelijke plicht om in de bestemmingsplannen nadrukkelijk rekening te houden met archeologie wordt in voorkomende gevallen gekozen voor een dubbelbestemming.

Het opnemen van een dubbelbestemming brengt goed tot uitdrukking dat archeologie op zichzelf dient te worden beoordeeld en ten opzichte van de medebestemming van primair belang is. De dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik, dat functioneert naast (of boven) de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.

4.2.2 Archeologie in relatie tot het plangebied

Archeologische waardevolle gebieden

Binnen het plangebied bevinden zich geen wettelijk beschermde archeologische monumenten of bekende archeologische waarden. Wel zijn er archeologische verwachtingen.

Archeologische waardevolle verwachtingsgebieden

Het plangebied ligt in een zone met een middelhoge archeologische verwachting. In het bestemmingsplan geldt de volgende nummering: dubbelbestemming archeologie 3 (middelhoog). In geval van ontwikkelingen van terreinen groter dan 500m2 met bodemingrepen dieper dan 30 cm onder het maaiveld dient voorafgaand een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00182-0301_0025.png"

Uitsnede Archeologische Beleidskaart met locatie plangebied en legenda van de in de uitsnede aangegeven gebieden.

Archeologische verwachtingen

Er is een archeologische inventarisatie opgesteld, zie bijlage 4. Het plangebied ligt op de flank van een dekzandrug net ten noorden van het beekdal van de Flierbeek. Langs de beek zijn op verschillende locaties fragmenten vuursteen uit de steentijd gevonden. Op de dekzandrug ligt meer naar het oosten een vindplaats met resten van boerderijen uit de Ijzertijd. Ook zijn meerder tabaksschuren uit de 17de tot en met de 19de eeuw gevonden op de flanken van de dekzandrug. Het plangebied is tot in de jaren 1970 onbebouwd gebleven. Tijdens het bouwrijp maken van de wijk zijn grote delen van de ondergrond zwaar verstoord, waardoor eventuele archeologische resten niet meer aanwezig zijn. De locatie van het plangebied is echter met circa 2 meter opgehoogd, waardoor resten uit de Prehistorie en de Nieuwe Tijd hier nog wel aanwezig kunnen zijn.

Vervolgonderzoek

De archeologische verwachting moet door middel van een Inventariserend Veldonderzoek middels proefsleuven (IVO-P) worden getoetst. Voor een dergelijk onderzoek is een door de gemeente Amersfoort goedgekeurd Programma van Eisen noodzakelijk.

4.3 Bedrijven- en milieuzonering

Om tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten te komen wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. De milieuzonering zorgt voor een voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen.

4.3.1 Inrichting Besluit omgevingsrecht

Sinds 1 januari 2008 is het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer van kracht, kortweg het Activiteitenbesluit genoemd. Met de invoering van dit besluit wordt de systematiek gehanteerd dat alle inrichtingen, die voldoen aan de minimale omvangeisen, onder dit besluit vallen met uitzondering van die inrichtingen die zijn opgenomen in bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Wanneer een inrichting in bijlage 1 is opgenomen is een vergunning ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (omgevingsvergunning) vereist. Nabij het plangebied komen bedrijven voor die zijn opgenomen in de genoemde bijlage 1 van het Bor.

4.3.2 Nota Stankbeleid

Het algemene stankbeleid is door het Ministerie van VROM beschreven in de Herziene Nota Stankbeleid en in aanvulling daarop in de Brief rijksbeleid geur, opgenomen in de NeR. Het algemene uitgangspunt van het geurbeleid is het zoveel mogelijk beperken van geurhinder en het voorkomen van nieuwe hinder. Dit uitgangspunt vormt samen met het toepassen van Beste Beschikbare Technieken (BBT) de kern van het geurbeleid.

Onderdeel van het geurbeleid is dat de lokale overheden de uiteindelijke lokale afweging moeten maken zodat zij rekening kunnen houden met alle relevante belangen om tot een duurzame kwaliteit van de leefomgeving te komen.

Het geurbeleid bestaat uit de volgende beleidslijnen:

  • als er geen hinder is, zijn maatregelen niet nodig;
  • als er wel hinder is, worden maatregelen op basis van BBT afgeleid;
  • voor bepaalde branches is het hinderniveau bepaald en in een bijzondere regeling vastgelegd;
  • de mate van hinder die nog acceptabel is, wordt vastgesteld door het bevoegd gezag.
  • het landelijk geurbeleid is opgenomen in de NeR (Nederlandse emissierichtlijn lucht). De NeR wordt wel beschouwd als een belangrijke richtlijn met betrekking tot emissies aar de lucht. Het heeft echter geen wettelijke status.
4.3.3 Bedrijven- en milieuzonering in relatie tot het plangebied

In de directe omgeving is geen sprake van bedrijven die in hun bedrijfsuitvoering belemmerd kunnen worden als gevolg van dit bestemmingsplan. In het plangebied wordt de functie 'wonen' voorgestaan, wat geen belemmering voor de omgeving betekent.

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - gemengd gebied' is sprake van een matige tot sterke functiemenging en/of van een ligging direct langs de hoofdontsluitingsstructuur. Bij de beoordeling functies in deze zone worden de richtafstanden in de VNG-brochure 'Handreiking Bedrijven en milieuzonering' met één afstandsstap verlaagd.

4.4 Beschermde planten en dieren en beschermde gebieden

Voor het vaststellen van een ruimtelijke plan moet duidelijk zijn of natuurwetgeving en natuurbeleid, de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staan. Natuur wordt in Nederland beschermd op het niveau van soorten en gebieden.

Vanaf 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking. Deze wet vervangt de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. Met de inwerkingtreding van de Wnb zijn de provincies het bevoegde gezag voor de ontheffing- en vergunningverlening voor plannen en projecten en voor het vaststellen van vrijstellingsregelingen. Bij provincie-overschrijdende projecten is dit de minister van EZ.

De aanwezigheid van beschermde soorten, gebieden en houtopstanden, beschermd middels de Wet natuurbescherming en via planologische bescherming van natuurgebieden en landschap is in onderstaande paragrafen weergegeven.

4.4.1 De Wet natuurbescherming: Soortenbescherming

De Wnb is gericht op het beschermen en ontwikkelen van de natuur en het behouden en herstellen van de biologische diversiteit. In Artikel 1.11 van de wet wordt als algemene bepaling voorgeschreven dat iedereen voldoende zorg in acht neemt voor alle in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving. Deze zorg houdt in dat handelingen die leiden tot negatieve effecten zoveel mogelijk achterwege worden gelaten. Daarnaast zijn in de wet verbodsbepalingen opgenomen ten aanzien van beschermde soorten. Hierbij worden drie beschermingsregimes onderscheiden:

  • § 3.1 Wnb Beschermingsregime soorten vogelrichtlijn (Artikel 3.1 t/m 3.4)

Het is onder meer verboden in het wild levende vogels opzettelijk te doden of te vangen, nesten, rustplaatsen en eieren te beschadigen, eieren te rapen en vogels opzettelijk te storen.

  • § 3.2 Wnb Beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn (Artikel 3.5 t/m 3.9)

Het is onder meer verboden in het wild levende dieren opzettelijk te doden of te vangen, te verstoren, eieren opzettelijk te vernielen of te rapen, voortplantingsplaatsen of rustplaatsen te vernielen en planten in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken, te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen.

  • § 3.3 Wnb Beschermingsregime andere soorten (Artikel 3.10 en 3.11)

Het is verboden in het wild levende zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen en kevers van de soorten, genoemd in de bijlage bij de Wet, onderdeel A, natuurbescherming opzettelijk te doden of te vangen, de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van deze dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen en vaatplanten genoemd in de bijlage, onderdeel B, bij de Wet natuurbescherming, in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken, te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen.

Gedeputeerde staten en de Minister kunnen een ontheffing verlenen van verboden of bij verordening vrijstelling verlenen. Een ontheffing of een vrijstelling wordt uitsluitend verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • er bestaat geen andere bevredigende oplossing,
  • er is voldaan aan een in Art 3.3 dan wel Art 3.8 genoemd belang,
  • er is geen sprake van een verslechtering van de (gunstige) staat van instandhouding van de desbetreffende soort.


Aan een ontheffing kunnen voorwaarden worden gesteld om schade te beperken of te compenseren zodat er geen afbreuk wordt gedaan aan de staat van instandhouding.

Relatie tot dit plangebied

Zoals eerder geschreven ligt de planlocatie in het noorden van de wijk "Randenbroek' en ten oosten van de stadskern in stedelijk gebied.

Op de planlocatie staan een schoolgebouw met fietsenstalling en een noodlokaal. Op het mee te ontwikkelen perceel aan de Randenbroekerweg is bedrijfsbebouwing aanwezig. Verder is de locatie verhard als schoolplein / buitenruimte. Ten westen van de planlocatie ligt en openbaar grasveld met bomen.

De bebouwing zal worden gesloopt en de op het terrein aanwezige verharding en groen wordt verwijderd.

Ten behoeve van deze ontwikkeling, is door Eco Consultancy in opdracht van de ontwikkelaar een quickscan flora en fauna uitgevoerd, zie bijlage 12 (rapportnummer 6481.002, dd. 14 januari 2019).

Het onderzoek heeft tot doel om in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten, gebieden of houtopstanden aanwezig zijn die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk negatieve gevolgen kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep.

De aanwezigheid van geschikte habitat op de onderzoekslocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergegeven in tabel 1. In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningtrajecten. In de tabel is weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Wet natuurbescherming voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00182-0301_0026.png"

Tabel 1: (bron: Rapport Quickscan Flora en Fauna Eco Consultancy)

Er is, naar aanleiding van de mogelijkheid dat er vleermuizen in het schoolgebouw zouden kunnen verblijven, nader onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd, zie bijlage 13, Rapportage aanvullend onderzoek Matthijs Vermeulenstraat, rapportnummer 6481.003 Eco Consultancy 24 oktober 2019.

De onderzoekslocatie is op vijf verschillende momenten onderzocht op verblijfsfuncties van de gewone dwergvleermuis. Hieruit is gebleken dat de onderzoekslocatie geen verblijfsfuncties van de gewone dwergvleermuis bevat.

Uit de verrichte onderzoeken op de onderzoekslocatie is gebleken dat de onderzoekslocatie geen vaste rust- en voortplantingsplaatsen biedt voor de gewone dwergvleermuis. De voorgenomen werkzaamheden zullen geen overtreding van de verbodsbepalingen in de Wet natuurbescherming veroorzaken.

Maatregelen:

Het snoeien of kappen van bomen en struiken (nestgelegenheden) moet worden uitgevoerd buiten het broedseizoen van vogels. Het broedseizoen loopt globaal van half maart tot en met juli. In het kader van de Wnb wordt voor het broedseizoen echter geen standaardperiode gehanteerd. Ook is van belang, ongeacht de periode, of een broedgeval in de struiken of bomen aanwezig is.

4.4.2 De Wet natuurbescherming: Natura 2000

De Wnb heeft tot doel het beschermen en in stand houden van Natura 2000-gebieden. Dit zijn gebieden die op grond van de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn bescherming genieten, omdat er bijzondere soorten of leefgebieden (habitats) voorkomen. Het effect van projecten en andere handelingen op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden wordt geregeld in artikel 2.7 tot en met artikel 2.9 van de Wnb. Hieruit volgt dat voor een plan dat direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, en dat afzonderlijk of in combinatie (in cumulatie) met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, een passende beoordeling noodzakelijk is.

Voor projecten of andere handelingen die de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen, is een vergunning nodig van Gedeputeerde Staten. Ook activiteiten buiten het Natura 2000-gebied kunnen vergunningplichtig zijn als die activiteiten negatieve effecten op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied (kunnen) veroorzaken. Dit wordt de 'externe werking' van de bescherming genoemd. Denk daarbij aan handelingen die van invloed zijn op grondwaterstromen of luchtkwaliteit en stikstofdepositie.

Projecten waar op basis van andere wettelijke bepalingen een passende beoordeling verplicht is (bijvoorbeeld Tracéwet of de Spoedwet wegverbreding) zijn uitgezonderd van deze vergunningprocedure.

Op grond van de Wet natuurbescherming is er door middel van het afgeven van een vergunning toestemming nodig voor het realiseren van een project, als het project de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden kan aantasten of als het tot verslechtering van de kwaliteit van habitattypen of leefgebieden van soorten kan leiden. Dat kan het geval zijn als een project tot een toename van stikstofdepositie leidt op habitattypen of in leefgebieden van soorten die gevoelig zijn voor stikstof. Voor de Veluwe geldt dat er sprake is van stikstofgevoelige habitattypen en/of leefgebieden van soorten en overschrijding van Kritische Depositie Waarden.

De afgelopen jaren was het Programma Aanpak Stof (PAS) het kader waarbinnen op grond van de Wet natuurbescherming toestemming werd verleend voor uitvoering van projecten met toename van stikstofdepositie. Omdat de Raad van State het PAS in mei 2019 vernietigd heeft als toestemmingsbasis voor projecten, is dat niet meer mogelijk. De toetsingskaders voor de nieuwe situatie waarin het PAS niet meer gebruikt kan worden zijn in ontwikkeling. Op dit moment is het zo dat geen enkele toename van stikstofdepositie in Natura 2000- gebieden is toegestaan. Op grond van het stappenplan Toestemmingverlening stikstofdepositie bij nieuwe activiteiten is er geen vergunning in het kader van Wet natuurbescherming nodig als het projecteffect 0,00 mol N/ha/jaar is.

Conclusie plangebied

Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van Amersfoort en maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Arkemheen. Arkemheen heeft echter geen stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden welke deze stikstofgevoelige habitattypes wel bevatten zijn Veluwe en de Oostelijke Vechtplassen. Beide gebieden liggen op ongeveer 17 km afstand van Amersfoort.
Door Spa WNP ingenieurs is er een onderzoek gedaan naar de stikstofdepositie ten gevolge van het de woningbouw aan de Matthijs Vermeulenstraat 1 (d.d. 22 oktober 2019, referentie 21900498.B01). De berekeningen zijn uitgevoerd met de nieuwste AERIUS versie 2019. De berekening is uitgevoerd voor zowel de aanlegfase als voor de permanente gebruiksfase. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 14 bij deze toelichting, de berekeningen zijn te vinden in bijlage 15 (aanlegfase) en bijlage 16 (gebruiksfase). Uit de AERIUS-berekeningen volgt dat er voor zowel de aanlegfase en de gebruiksfase geen effecten op natuurgebieden zijn met rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar.

4.4.3 Planologische bescherming natuurgebieden en landschap

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN; voorheen Ecologische Hoofdstructuur), is een netwerk van natuurgebieden, agrarische beheergebieden en verbindingszones, ten behoeve van de uitbreiding van flora en fauna en behoud van leefgebied. Het doel van het NNN is om van de bestaande en nieuwe natuur een goed functionerend netwerk te maken. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) en de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS) vormen het achterliggende beleidskader. Het ruimtelijk beleid voor het NNN is gericht op 'behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden'. Op plannen, projecten of handelingen binnen het NNN is conform de Provinciale Ruimtelijke Verordening het 'nee, tenzij'-regime van toepassing. Hoofdlijn is daarbij dat nieuwe ontwikkelingen in de NNN per saldo niet mogen leiden tot significante aantasting van het NNN, tenzij er een groot openbaar belang is én geen alternatieven.

In aanvulling op het NNN heeft de provincie gebieden aangeduid als Groene Contour. Deze gebieden zijn van belang voor het functioneren van het Natuurnetwerk. De provincie streeft ernaar deze gebieden aan het NNN toe te voegen. Tot die tijd blijft het bestaand gebruik ervan toegestaan. Wel geldt dat er geen onomkeerbare ingrepen en processen mogen plaatsvinden die het realiseren van natuur onmogelijk maken, tenzij er grote publieke belangen in het spel zijn. Is dat het geval, dan is compensatie nodig.

Gedeputeerde Staten kunnen gebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland aanwijzen die van provinciaal belang zijn vanwege hun natuurwaarden of landschappelijke waarden, met inachtneming van hun cultuurhistorische kenmerken. Deze gebieden worden aangeduid als 'bijzondere provinciale natuurgebieden' en 'bijzondere provinciale landschappen'.

Daarnaast zijn in de Verordening natuur en landschap (VNL) regels opgenomen die het landschap ruimtelijk beschermen. Het gaat hierbij enerzijds om het voorkomen van slootdempingen en het beschermen van kleine landschapselementen. Anderzijds wordt voorkomen dat het Utrechtse landschap er rommelig uitziet.

Conclusie plangebied

Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van Amersfoort en maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland of de Groen Contour. Negatieve effecten ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland zijn niet aan de orde. Binnen het bestemmingsplangebied komen ook geen beschermde kleine landschapselementen voor.

4.5 Bodem

4.5.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging.

Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.

4.5.2 Wet bodembescherming

De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden.

De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging.

De interventiewaarde is de waarde, waarboven er risico’s zijn voor mens, flora en fauna. De spoedeisendheid, de noodzaak om te saneren, hangt hiervan af maar ook van de mate van verspreiding van de bodemverontreiniging.

Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater.

De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn door de Gemeente Amersfoort in beeld gebracht. In een aantal gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.

4.5.3 Besluit bodemkwaliteit

In 2013 is een bodemkwaliteitskaart en een bodembeheerplan voor de gehele gemeente opgesteld. Op deze kaart ligt het bestemmingsplangebied “Matthijs Vermeulenstraat 1" in een zone met de bodemfunctieklasse “Wonen”. De ontgravingsklasse voor de bovengrond is 'Wonen'. De ondergrond betreft 'Landbouw/natuur'. De toepassing dient te voldoen aan klasse wonen.

4.5.4 Bodemenergie

Met de invoering van de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Bodemenergie op 1 juli 2013 zijn de regels voor open bodemenergiesystemen geharmoniseerd en de proceduretijd verkort. Daarnaast voert de AMvB regels in voor gesloten bodemenergiesystemen, die tot 1 juli 2013 nog geen wettelijk kader kenden. Bij bodemenergiesystemen wordt onderscheid gemaakt tussen open en gesloten systemen. De open systemen circuleren grondwater en worden 'Warmte Koude Opslagsystemen' (WKO) genoemd. De gesloten systemen wisselen warmte en koude uit via een gesloten buizenstelsel in de ondergrond en worden daarom 'Bodemwarmtewisselaars' genoemd. Voor de aanleg van open en gesloten systemen geldt een vergunningplicht.

In het plangebied zijn goede mogelijkheden voor ondergrondse energieopslag voor open en gesloten systemen. Nieuwe systemen en grondwateronttrekkingen kunnen worden gerealiseerd indien er geen negatieve beïnvloeding is van bestaande systemen. Binnen het plangebied zijn nog geen systemen gerealiseerd (bron: www.wkotool.nl) en is geen specifiek beleid voor interferentie van toepassing. Het bestemmingsplangebied ligt buiten de invloedssfeer van grondwaterbeschermingsgebieden. Het gebied is geschikt voor bodemenergiesystemen.

4.5.5 Bodem in relatie tot het plangebied

Van de locatie zijn twee bodemonderzoeken uitgevoerd welke inzicht geven in de bodemkwaliteit van het te ontwikkelen perceel.

Het eerste onderzoek heeft betrekking op het perceel Matthijs Vermeulenstraat 1 en het achterterrein van het perceel Randenbroekerweg 23.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00182-0301_0027.png"

Onderzoeksgebied bodemonderzoek 1 PJ Milieu BV

Uit het ontvangen “verkennend bodemonderzoek Matthijs Vermeulenstraat 1” (PJ Milieu BV, kenmerk 18054801A d.d. 3 september 2018, bijlage 5) blijkt dat de hypothese 'onverdachte locatie' geen stand houdt. Enkele parameters zijn in de vaste bodem en het grondwater aangetoond in een gehalte waarbij in lichte mate sprake is van verontreiniging. Een aanvullend onderzoek met een gewijzigde hypothese wordt echter niet noodzakelijk geacht. De vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor een voorgenomen onroerende zaak transactie (aankoop), alsmede de aanvraag van een omgevingsvergunning.

De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding om aanvullend of nader bodemonderzoek te adviseren. Bij afvoer van grond of verhardingsmaterialen van de locatie kan een aanvullend onderzoek verlangd worden.

Het tweede onderzoek heeft betrekking op het gemeentelijk perceel in de noordkant van de planlocatie. Dit onderzoek van 11 november 2019 met projectnummer BO19233 (bijlage 6), is uitgevoerd door milieutechniek ZVS Eemnes BV.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00182-0301_0028.png"

Onderzoeksgebied bodemonderzoek 2, Milieutechniek ZVS Eemnes bv.

In het veld is de opgeboorde grond ter plaatse gekarakteriseerd als baksteenhoudend. Hoewel dergelijke bijmenging conform de NEN 5707 niet asbestverdacht is, is vanwege een uitgevoerde asbestsanering van de kruipruimte van de voormalige noodlokalen eerder dit jaar, de grond toch op asbest onderzocht. In de grond is geen asbest vastgesteld. De hypothese 'onverdacht' ten aanzien van asbest in grond blijft overeind.

Gedurende onderhavig onderzoek is de bovengrond licht verontreinigd bevonden met kwik, lood en PAK. De ondergrond en het grondwater zijn niet verontreinigd.

Deze kwaliteit van de grond komt overeen met de verwachting op basis van de bodemkwaliteitskaart. Hoewel door het aantreffen van lichte verhogingen in de bovengrond de hypothese 'onverdacht' formeel komt te vervallen, is een nader onderzoek niet noodzakelijk.

Conclusie plangebied

Er zijn geen milieutechnische belemmeringen voor de overdracht van het perceel. Wel moet rekening worden gehouden met het feit dat de toepassing van (licht verontreinigde) grond aan beperkingen onderhevig is. Indien gedurende toekomstige nieuwbouw grond vrijkomt en niet op de onderzoekslocatie kan worden verwerkt, dient de grond te worden toegepast binnen de normering van de bodemkwaliteitskaart (inclusief toetsing aan PFAS) of te worden voorzien van een kwaliteitsverklaring conform het Besluit bodemkwaliteit of te worden aangeboden aan een erkend verwerker.

Geconcludeerd wordt dat de kwaliteit van de bodem geen belemmering vormt voor het beoogde gebruik als wonen, mits voldaan wordt aan de hierboven beschreven voorwaarden.

4.6 Conventionele explosieven

De gemeente Amersfoort heeft voor haar gehele beheersgebied een Historisch Vooronderzoek laten uitvoeren om in een vroeg stadium belanghebbenden te kunnen informeren over potentiële risico's. De kaart behorende bij dit onderzoek is op de gemeentelijke website te vinden.

Voorliggend project in relatie tot conventionele explosieven

Uit het bovengenoemde onderzoek blijkt dat het plangebied binnen een gebied met een hoog risicoprofiel valt. De planlocatie is derhalve verdacht voor het voorkomen van niet gesprongen explosieven in de ondergrond. Het laten uitvoeren van een onderzoek naar Niet Gesprongen Explosieven is daarom verplicht.

Om deze reden is op de verbeelding een aanduiding "Veiligheidszone - munitie" opgenomen en zijn, op grond van de regels, grondroerende werkzaamheden of bouwwerkzaamheden alleen toegestaan nadat er onderzoek is uitgevoerd naar Niet Gesprongen Explosieven en burgemeester en wethouders dit onderzoek hebben goedgekeurd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00182-0301_0029.png"

4.7 Duurzaamheid

4.7.1 Duurzame stad algemeen

In 2030 wil Amersfoort een stad zijn zonder CO² uitstoot en daarnaast wil zij afvalloos en klimaatbestendig zijn. Deze ambitie, van een Duurzame Stad, vraagt een aanpak die alle betrokken partijen verbindt en helpt deze ambities te realiseren. Er moet vergaande samenwerking en afstemming tussen alle ontwikkelende partijen plaats gaan vinden om lange termijnopgaven zoals een CO²-, klimaatbestendige-, en energie neutrale stad in 2030 te kunnen realiseren. De gemeente Amersfoort heeft daartoe een duurzaamheidsprogramma dat gaat over meerdere aspecten van duurzaamheid te weten:

  • Energie
  • Circulariteit
  • Klimaatbestendigheid, groen, natuurinclusief en biodiversiteit
  • Duurzame mobiliteit.

Amersfoort moet in alle stadia van het ontwerp- en bouwproces rekening worden gehouden met duurzaam- en milieubewust bouwen. Zo ook in dit bestemmingsplan. Om CO²-(klimaat) neutrale wijken te realiseren moet de gemeente kiezen voor alternatieve, duurzame energiebronnen zoals zon, wind, aardwarmte, oppervlaktewater en restwarmte. We zien nieuwbouw of grootschalige renovatie en herontwikkeling dan ook als kans om de wijkopgave te verkleinen, duurzame energie aan te jagen of om er aan bij te dragen door middel van energieleverende nieuwbouw. Per locatie worden keuzes gemaakt in het verduurzamen van de lokale warmtevoorziening, om zo te komen tot energie-neutrale of energieleverende gebiedsontwikkelingen.

4.7.2 Rijksbeleid

In 2021 moeten alle nieuwbouw gebouwen voldoen aan de BENG-normen (Bijna-Energie-Neutraal-Gebouw). De energieprestatiecoëfficiënt (EPC) methodiek wordt vervangen door de BENG-berekeningsmethodiek. Om Europese afspraken omtrent het beperken van klimaatverandering te behalen moet de gemeente een stevige vermindering van CO² -uitstoot en forse beperking van energieverbruik gaan realiseren. Het landelijke beleid is om in 2050 een CO²-arme gebouwde omgeving te realiseren en geen aardgas meer te gebruiken.

De gemeente Amersfoort werkt ook aan deze opgave en stuurt er op aan om in 2030 een CO²-neutrale gemeente te zijn. Amersfoort heeft daartoe in maart 2017 de Green Deal Aardgasvrije Wijken getekend en in mei 2017 is de motie van de raad aangenomen over 'Aardgasloze Nieuwbouw'. Het Rijk zet ook stappen naar een 'aardgasloze', gebouwde omgeving. Het Rijk heeft daartoe de wettelijke verplichting om nieuwbouw woningen aan te sluiten op het gasnet vanaf juli 2018 laten vervallen.

Bouwbesluit

Het Bouwbesluit vormt het minimaal te realiseren kwaliteitsniveau in Nederland. Het is zaak om toekomstbestendig te bouwen en slimme investeringen te doen die bijdragen aan een CO²-neutrale, afvalloze- en klimaatbestendige stad.

MPG

Vanaf januari 2018 is een MPG berekening, de Milieu Prestatie Gebouwen, voor woningen en kantoren verplicht. De MPG methodiek geeft aan wat de milieubelasting is van de materialen die in een gebouw worden toegepast. Het gaat hierbij om nieuwbouwwoningen en nieuwe kantoorgebouwen die groter zijn dan 100m². De MPG is een belangrijke maatstaf voor de duurzaamheid van een gebouw. Hoe lager de MPG, hoe duurzamer het materiaalgebruik. Na jaren van ervaring opdoen met de Milieuprestatieberekening Gebouw (MPG) is MPG vanaf 1-1-2018 verplicht, het resultaat moet voldoen aan de grenswaarde van 1,0 €/m2/bvo per jaar. Met de MPG is een belangrijke stap gezet om de effecten van het gebruik van grondstoffen in de bouw serieus als criterium geaccepteerd te krijgen.

4.7.3 Proces duurzaam bouwen

Bij bouwprojecten dient vroegtijdig te worden overlegd over de sturing van ontwerp- en materiaalkeuzen. Doel van dit overleg is:

  • het vroegtijdig bepalen van de milieu-ambities en het in beeld brengen van kansen;
  • een programma van 'dubo'-eisen opstellen;
  • de aanpak van duurzaam bouwen in vullen;
  • vast te stellen hoe tijdens het ontwerp en de bouw wordt getoetst op de uitgangspunten van duurzaam bouwen door de afdeling Vergunningen-, Toezicht en Handhaving (VTH)
4.7.4 Materiaalgebruik nieuwbouw

Doelstelling is om een woongebouw te ontwikkelen met een lage onderhoudslast door de toepassing van hoogwaardige materialen. Deze toe te passen materialen moeten allemaal een lage LCA score hebben (Levens Cyclus Analyse). Daarnaast houden we bij de keuze van materialen rekening met de milieubelasting. Voorbeelden zijn uitsluitend gebruik van FSC gecertificeerd hout of gemodificeerd hout en het verbod op gebruik van uitlogende materialen als koper, lood en zink.

4.7.5 Duurzaamheid in relatie tot het plangebied

Bij de ontwikkeling van het plangebied is hetgeen in de vorige paragrafen is geschreven over duurzaamheid het uitgangspunt. Ondanks dat de BENG-normering nog geen regelgeving is, is in de Anterieure Overeenkomst tussen gemeente en ontwikkelaar afgesproken dat deze ontwikkeling aan de BENG-normen moet voldoen. Daarnaast wordt er door de ontwikkelaar bij nieuwbouw naar gestreefd de dakvlakken optimaal te benutten voor het aanbrengen van zonnepanelen.

Het hier onderstaande is een samenvatting van de notitie duurzaamheid, te vinden in bijlage 17.

Een veel gebruikt meetinstrument waarmee duurzaamheid wordt gemeten is de GPR. Dit meetprogramma wordt op dit moment veel gebruikt. Het meet duurzaamheid op 5 verschillende thema’s:

1 Energie

Er zijn vier belangrijke duurzame-energiecomponenten in deze ontwikkeling: een WKO-installatie, PV-panelen, warmteterugwinning uit ventilatielucht en een goede isolatie van de schil van het gebouw. De gebouwen worden zo ingedeeld dat de appartementen zoveel mogelijk tegen elkaar aan zijn gelegen. Onverwarmde functies, zoals bergingen, worden waar mogelijk niet tussen de appartementen gesitueerd. Verder kent het gebouw een compacte opbouw, met weinig in- en uitstulpingen in de gebouwschil en wordt aandacht besteed aan een luchtdichte afwerking.

Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de BENG-normering, waarbij door de extra toe te passen zonnepanelen de grens van EPC 0 benaderd wordt.

2 Milieu

Doelstelling is om een woongebouw te ontwikkelen met een lage onderhoudslast door de toepassing van hoogwaardige materialen. Deze toe te passen materialen moeten allemaal een lage LCA-score hebben (Levens Cyclus Analyse). Daarnaast wordt bij de keuze van materialen rekening gehouden met de milieubelasting. Voorbeelden zijn uitsluitend gebruik van FSC gecertificeerd hout of gemodificeerd hout en het verbod op gebruik van uitlogende materialen als koper, lood en zink. Daarbij wordt gekeken naar duurzaam materiaal gebruik, maar ook toekomstig onderhoud en ´time resistance.

Bij de sloop van het bestaande gebouw wordt zoveel mogelijk voor hergebruik geschikt gemaakt (Urban mining).

3 Gezondheid

Er wordt aandacht besteed aan een goed binnenklimaat, met veel daglicht, hoge plafonds, goede isolatie, vloerverwarming en goede in- en externe geluidswering. Door de woningen zowel te verwarmen als koelen middels een warmtepomp, zijn de woningen op warme en koude dagen goed te conditioneren.

4 Gebruikskwaliteit

De woningen worden efficiënt ingedeeld. Alle woningen hebben een relatief grote gevelbreedte waardoor een hoge kwaliteit ontstaat. Woningen die door de zon-oriëntatie een te grote opwarming zullen hebben, worden voorzien van een glassoort met een lagere zontoetredingswaarde. Het complex heeft voor elke woning een eigen berging. Er worden voldoende parkeerplaatsen aangelegd en het parkeren gebeurt op eigen terrein.

5 Toekomstwaarde

Aan het type woningen waarin wordt voorzien is in Amersfoort een groot tekort en hoogstwaarschijnlijk een blijvende vraag. Er worden extra woningen toegevoegd aan het sociale en middensegment, maar ook aan het dure segment. Voor diverse doelgroepen is er ruimte. Door een doordachte architectuur en een solide vormgeving kunnen de gebouwen in lengte van jaren mee, waarbij de energiehuishouding en de keuze voor materialen aan de moderne eisen voldoen. Hierdoor kan gesteld worden dat dit complex ook toekomstbestendig is.

Klimaatadaptatie

Tot slot worden maatregelen getroffen tegen hitte-accumulatie (lichte kleur dakbedekking en zonnepanelen), wordt voorzien in een goede waterbuffering (afname oppervlakteverharding, toepassen waterdoorlatende verharding en aanleggen wadi/groen), wordt hittestraling tegengegaan (bestaande bomen zoveel mogelijk handhaven en nieuwe bomen aanbrengen, voldoende groen in terreininrichting aanbrengen), wordt met de keuze voor het type beplanting rekening gehouden met de biodiversiteit en worden nestkasten geïntegreerd in de gevel voor gierzwaluwen, huismussen en vleermuizen.

4.8 Externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen in de directe omgeving lopen als gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt en transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Vanuit het externe veiligheidsbeleid worden veiligheidsnormen gesteld voor risicovolle bedrijven, transportroutes en buisleidingen ten opzichte van:

  • kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen en scholen);
  • beperkt kwetsbare objecten (bijvoorbeeld winkels of bedrijfsgebouwen).
4.8.1 Beleid en normstelling

Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen in de directe omgeving lopen als gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt en transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De aan deze activiteiten verboden risico’s moeten aanvaardbaar blijven.

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door leidingen.
4.8.2 Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor bedrijvigheid staat dit in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staat dit in de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Zowel in het besluit als in de circulaire zijn de centrale begrippen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken ) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur.

Het groepsrisico (GR) drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De normen voor het GR hebben een oriënterende waarde (inspanningsverplichting). Indien de oriënterende waarde voor het GR wordt overschreden, legt dit in het algemeen ook ruimtelijke beperkingen op aan een gebied buiten de 10-6-contour (PR).

4.8.3 Externe veiligheid in relatie tot het plangebied

Voor het plangebied is beoordeeld of sprake is van activiteiten met gevaarlijke stoffen in en in de omgeving van het plangebied, die mogelijk risico's zouden kunnen opleveren. Meer specifiek is gekeken naar de aanwezigheid van bedrijven die zijn aangewezen in het Bevi, waaronder LPG-tankstations en daarnaast naar transportroutes over weg, spoor en water en door leidingen. In de directe omgeving van het plangebied is geen van deze risicobronnen aanwezig.

Transformatorstation

Ten westen van het perceel Matthijs Vermeulenstraat 1 is een transformatorstation aanwezig. Het betreft een 50kV transformatorstation van Eneco.

Het is gewenst om enige afstand te realiseren tussen de te bouwen woningen en het transformatorstation, mede vanwege het gevaarsaspect. De VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering geeft per standaard bedrijfstype (waaronder een transformatorstation) een richtafstand aan tot woningen of andere 'gevoelige' functies van 30 tot 50 meter. In deze situatie wordt niet voldaan aan deze richtafstand. Er kan, zo blijkt uit jurisprudentie, gemotiveerd worden afgeweken van deze afstanden. In de notitie "Beoordeling ruimtelijke impact Trafostation realisatie woningbouw aan de Matthijs Vermeulenstraat te Amersfoort (aspect: 'gevaar')" van Peutz d.d. 24 februari 2017 is hiervoor een onderbouwing aangeleverd (bijlage 18). Hierin wordt onderzocht welke afstand tot de woningen acceptabel is, zonder daarbij concessies te doen aan het aspect veiligheid en een goede ruimtelijke ordening.

Huidige situatie:

Er zijn reeds woningen en woonwagens aanwezig zijn op korte afstand van het transformatorstation aan de Sem Dresdenstraat. De afstand tot de woonwagens bedraagt circa 15 meter. De afstand tot de woningen bedraagt circa 25 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00182-0301_0030.png"

Beoordeling

Volgens de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' is de richtafstand vanwege gevaar 30 à 50 m voor een transformatorstation. Met het bouwplan wordt niet aan deze richtafstand voldaan. Om tot een goede ruimtelijke ordening te komen zijn de risico's betreffende de externe veiligheid nader inzichtelijk gemaakt. Relevant zijn hierbij de effecten in de omgeving ten gevolge van een brand en de elektromagnetische straling ten gevolge van het transformatorstation.

Wanneer de geprojecteerde woningbouw op een afstand van 12,5 meter tot het transformatorstation gerealiseerd wordt is er ingeval van brand geen sprake meer van brandoverslag. Indien er op kortere afstand woningen gerealiseerd worden zullen deze brandwerend uitgevoerd moeten worden.

De elektromagnetische straling zal naar verwachting niet voor belemmeringen zorgen, aangezien de elektromagnetische straling zich al op enkele meters van het transformatorstation onder de streefwaarde bevinden. Gezien voorgaande zullen zich, met betrekking tot de gevaar, geen belemmeringen voordoen voor de beoogde ontwikkeling. De afstand van 12,5 meter vanaf het transformatorstation is als randvoorwaarde opgenomen voor deze ontwikkeling en hieraan wordt voldaan.

Conclusie

In de directe omgeving van het plangebied is een transformatorstation aanwezig. Vanaf een afstand van 12,5 meter van het transformatorstation zijn er geen belemmeringen voor woningbouw. Het woongebouw dat het dichtst bij dit transformatorstation komt te liggen, is op een afstand van 14,9 meter vanaf het transformatorstation gepland. Het aspect externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor het plan.

4.9 Geluid

4.9.1 Wet geluidhinder

De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor- ) wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.

Bij vaststelling van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van de Wgh aan de orde:

  • het bestemmen van gronden voor nieuwe of gewijzigde geluidgevoelige objecten nabij (spoor-) wegen en industrieterreinen;
  • het bestemmen van gronden voor de realisatie of wijziging van (spoor-) wegen (met uitzondering van rijksinfrastructuur, zie § 5.8.2) en industrieterreinen;
  • het wijzigen van zonegrenzen van industrieterreinen.

De Wgh werkt met een systeem van voorkeursgrenswaarden en maximaal toegestane geluidsbelastingen. Indien een voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, kan onder bepaalde voorwaarden een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Hierbij mag de geluidsbelasting nooit hoger zijn dan de maximaal toegestane geluidsbelasting. De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort.

4.9.2 Swung 1

Per 1 juli 2012 is Swung 1 in werking getreden. Het gaat om een wijziging van de Wet milieubeheer die onder andere heeft geresulteerd in de invoering van geluidsproductieplafonds voor rijksinfrastructuur (rijkswegen en spoorwegen). Een geluidsproductieplafond geeft de toegestane geluidsproductie (geluidwaarde in Lden) vanwege een weg of spoorweg aan. Geluidsproductieplafonds gelden op referentiepunten langs rijkswegen en spoorwegen. De ligging van de referentiepunten, de grenswaarden en de bijbehorende gegevens zijn opgenomen in een openbaar, elektronisch toegankelijk geluidsregister. De wegbeheerders (Rijkswaterstaat en Prorail) moeten aan de grenswaarden op de referentiepunten voldoen en dat jaarlijks aantonen.

De nieuwe regels zijn, wat de rijksinfrastructuur betreft, in plaats gekomen van de regels in de Wet geluidhinder omtrent de aanleg en reconstructie van een weg en de aanleg of wijziging van een spoorweg. Bij bouwen langs rijkswegen en spoorwegen blijft de Wet geluidhinder gelden, maar moet bij de berekening van de geluidsbelasting gebruik gemaakt worden van de brongegevens uit het register. Ook op decentraal beheerde wegen en spoorwegen blijft de Wet geluidhinder van toepassing.

4.9.3 Verkeerslawaai

In de Wgh is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidszone heeft (Wgh art. 74 lid 1). Een uitzondering hierop zijn wegen die zijn gelegen in een 30 km/uur-zone of in een woonerf. De breedte van de geluidszones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van een weg (zie onderstaande tabel).

  aantal rijstroken   zonebreedte (meter)  
stedelijk gebied   1 of 2   200  
  3 of meer   350  
buitenstedelijk gebied   1 of 2   250  
  3 of 4   400  
  5 of meer   600  

Zonebreedte langs wegen

In geval van een nieuwe of gewijzigde weg of nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen is akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

De voorkeursgrenswaarde voor geluidsgevoelige bestemmingen bedraagt in de meeste gevallen 48 dB (Lden). De maximaal toegestane geluidsbelasting bedraagt 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.

In geval van een nieuwe of gewijzigde weg of nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen is akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

4.9.4 Spoorweglawaai

Spoorwegen hebben een zone, waarvan de breedte afhankelijk is van de hoogte van het geluidsproductieplafond. In artikel 1.4 van het Besluit geluidhinder is de breedte van de zone aangegeven. De zonebreedte varieert van 100 tot 1.200 meter. Bij ontwikkelingen rond geluidsgevoelige bestemmingen in de zone of wijzigingen aan de spoorlijn moet akoestisch onderzoek worden gedaan. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 55 en 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.

4.9.5 Industrielawaai

Rondom industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers, is op grond van art. 41 van de Wgh een geluidszone vastgesteld. In geval van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone of een wijziging aan het industrieterrein of de geluidszone is een akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 50 en 65 dB(A) (Letm), afhankelijk van de situatie. Buiten de zone mag de geluidsbelasting nooit meer dan 50 dB(A) (Letm) bedragen. Er dient te worden gewaarborgd dat deze waarde, en de eventuele vastgestelde hogere grenswaarden niet worden overschreden. Middels zogenaamd zonebeheer wordt daarvoor continu de totale vergunde geluidsbelasting vanwege het industrieterrein beheerd.

4.9.6 Geluidsnota gemeente Amersfoort

De gemeente heeft beleid opgesteld met betrekking tot het vaststellen van hogere grenswaarden (Geluidsnota gemeente Amersfoort, vastgesteld op 11 november 2006). Hierin zijn criteria en voorwaarden opgenomen die aan de hogere grenswaarde worden verbonden.

4.9.7 Geluid in relatie tot het plangebied

Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom en wordt aangemerkt als binnenstedelijk gebied. De voorkeursgrenswaarde voor de woningen (geluidsgevoelige bestemming) bedraagt 48 dB.

Het plangebied ligt binnen de geluidszones van de Hogeweg en de Ringweg Randenbroek/Kruiskamp. De planlocatie bevindt zich niet binnen de zone van een industrieterrein of spoorweg.

Wegverkeer

Er is onderzoek gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels door Kraaij Akoestisch Adviesbureau, zie bijlage 20 (akoestisch onderzoek, VL.2006.R01 d.d. 14-04-2020).

Het plan ligt binnen de geluidszones van de Hogeweg en de Ringweg Randenbroek/Kruiskamp. De planlocatie bevindt zich niet binnen de zone van een industrieterrein of spoorweg.

Voor enkele wegen binnen de wijk Randenbroek geldt een 30 km/u regime. Dergelijke wegen hebben volgens de Wgh geen geluidzone en formeel dus ook geen toetsingsplicht aan de Wgh. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het echter wel wenselijk de geluidbelasting van 30 km/u wegen te beschouwen als de geluidbelasting hiervan relevant geacht wordt voor de beoogde ontwikkeling. In voorliggende situatie is dit mogelijk het geval voor de Matthijs Vermeulenstraat, de Sem Dresdenstraat, de Randenbroekerweg en de Brahmstraat. Deze wegen zijn daarom meegenomen in het akoestisch onderzoek.

Rondom het plan bevinden zich diverse inrichtingen. Globaal is onderzocht of deze inrichtingen hinder kunnen veroorzaken op het plan en of de inrichtingen kunnen blijven voldoen aan de geldende geluidsnormen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00182-0301_0031.png"

Afbeelding uit het akoestisch onderzoek, met de benamingen blok A en B (rijwoningen) en blok 1, 2 en 3 (appartementsgebouwen).

Op basis van de rekenresultaten van de geluidgezoneerde wegen, kan geconcludeerd worden dat vanwege de Hogeweg niet overal voldaan wordt aan de voorkeurs- grenswaarde van 48 dB. De overschrijding vindt alleen plaats op de woningen van blok A (alleen aan de achterzijde, op de verdiepingshoogten) en bedraagt 1 – 2 dB.

Uit het maatregelenonderzoek blijkt dat maatregelen om de geluidbelasting te verlagen op overwegende bezwaren stuiten van financiële of stedenbouwkundige aard. De resultaten van dit onderzoek zijn te vinden in hoofdstuk 6 van het akoestisch onderzoek.

Daarom moet een hogere grenswaarde (Bijlage 21) worden vastgesteld van 50 dB vanwege de Hogeweg. Deze hogere waarde kan worden verleend, omdat voldaan wordt aan het gemeentelijk hogere waarde beleid. Er wordt onder andere voldaan aan de aanwezigheid van minimaal één geluidsluwe geveldeel.

Geluid van omliggende bedrijven

Ten noorden van het plangebied zijn diverse bedrijven gevestigd. Onderzocht dient te worden of mogelijk hinder kan optreden van deze bedrijven en of dat de bedrijven kunnen blijven voldoen aan de geldende geluidnormen. Het gebied is, zowel in het geldende als nieuwe bestemmingsplan, aangewezen als Milieuzone - gemengd gebied. De richtafstanden in de VNG-brochure worden in dit gemengde gebied met 1 afstandsstap verlaagd.

Op basis van het bestemmingsplan is geconstateerd dat de volgende bedrijfs- bestemmingen mogelijk relevant zijn:

50 kV station aan de Sem Dresdenstraat 38

De optredende geluidbelasting ten gevolge van het ten westen van de planlocatie gelegen transformatorstation is onderzocht (Peutz, rapportnummer OA 15784-1-RA-001, d.d. 3 april 2020, bijlage 19).

Uit dit onderzoek blijkt het volgende:

  • Ter hoogte van de geprojecteerde woningen treedt ten gevolge van het transformatorstation een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT in dB(A); inclusief 5 dB toeslag vanwege tonaal geluid) op van ten hoogste 46, 41 en 39 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode.
  • Ter hoogte van de geprojecteerde woningen wordt voldaan aan de grenswaarden voor het maximale geluidsniveau (LAmax in dB(A)) ten gevolge van het trafostation.

Vanuit akoestisch oogpunt zijn er, gelet op het bovenstaande, geen belemmeringen voor het realiseren van de woningen op deze locatie.

Tankstation aan de Hogeweg 55

Het tankstation aan de Hogeweg 55 bevindt zich op meer dan 70 meter tot de grens van het plangebied. De afstand tot het plangebied is dusdanig groot dat voor geluidhinder niet behoeft te worden gevreesd. Bovendien wordt het tankstation grotendeels afgeschermd door de reeds aanwezige bebouwing. De reeds aanwezige woningen aan de Sem Dresdenstraat zijn bepalend voor de geluidnormen van het tankstation. De planontwikkeling betekent geen eventuele verdere beperking van de geluidsruimte van het bedrijf.

Bedrijvigheid Hogeweg 75-77

Direct ten noorden van het plangebied bevindt zich een bedrijfsbestemming aan de Hogeweg 75-77. Op grond van het geldende bestemmingsplan mogen zich hier uitsluitend bedrijven vestigen uit milieucategorie 1. Dat is de laagste milieucategorie met de minste geluidbelasting. Voor deze bedrijvigheid geldt een richtafstand van 0 meter in een gemengd gebied, waar aan wordt voldaan. Op dit moment is hier onder andere een installatie technisch bureau gevestigd. Voor geluidhinder hoeft niet te worden gevreesd.

De nieuwe woningen in het plan worden op een kortere afstand van de bedrijfsbestemming gebouwd dan de bestaande woningen. In theorie kan het bedrijf in zijn geluidsruimte worden beperkt. Het is echter niet nodig om voor het bedrijf de geluidsruimte in de vorm van een maatwerkvoorschrift vast te leggen. Dit omdat het bedrijf in haar bedrijfsvoering niet wordt belemmerd door de beoogde ontwikkelingen.

Bedrijvigheid Randenbroekerweg 23

Aan de oostkant van het plangebied bevindt zich een bedrijfsbestemming aan de Randenbroekweg 23. Op grond van het geldende bestemmingsplan mogen zich hier uitsluitend bedrijven vestigen uit milieucategorie 1, dat is de laagste milieucategorie met de minste geluidbelasting. Het bedrijfsgebouw ligt op het achterterrein van dit perceel. Het bedrijf op deze locatie is beeindigd, de bestaande bedrijfsbebouwing wordt gesloopt ten gunste van de bouw van 4 woningen op deze plek. De (voormalige) bedrijfswoning krijgt in dit bestemmingsplan een woonbestemming, gelijk aan het de aangebouwde woning op nummer 25. De bedrijfsbestemming voor dit perceel komt dus te vervallen.

4.10 Luchtkwaliteit

4.10.1 Wettelijk kader

Uit de Wet luchtkwaliteit volgt dat een voorgenomen ontwikkeling vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar is indien in ieder geval aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • 1. Er worden geen grenswaarden voor de luchtkwaliteit overschreden;
  • 2. Er treedt geen verslechtering van de luchtkwaliteit op, of er vindt per saldo een verbetering van de luchtkwaliteit plaats door compenserende maatregelen;
  • 3. De voorgenomen ontwikkeling draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • 4. De voorgenomen ontwikkeling is onderdeel van het Nationaal;
  • 5. Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).


Ad. 3 Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van projecten een (getalsmatige) invulling aan de NIBM-grens. Eén van die categorieën zijn woningbouwlocaties. Indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvat, dan wel in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer bedraagt dan 3000 woningen dan is er sprake van een NIBM project.
Indien een voorgenomen ontwikkeling binnen de begrenzing van de Regeling NIBM valt is verdere toetsing aan de grenswaarden niet nodig mits de voorgenomen ontwikkeling niet valt onder het Besluit gevoelige bestemmingen.

4.10.2 Luchtkwaliteit in relatie tot het plangebied

Binnen het plangebied worden maximaal 60 woningen mogelijk gemaakt, zodat dit project aangemerkt kan worden als zijnde 'niet in betekenende mate'. Overigens wordt in Amersfoort ruimschoots voldaan aan de wettelijke normen voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Het aspect luchtkwaliteit is geen belemmering voor het plan.

4.11 M.e.r. beoordeling

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde die in onderdeel D is opgenomen, wordt overschreden.

Wijziging Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.)

Op 7 juli 2017 is een wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Deze wijziging impliceert dat vanaf die datum een toets uitgevoerd moet worden of belangrijke nadelige milieugevolgen in verband met een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r. (milieueffectrapportage)-beoordeling gehanteerd.

De vormvrije m.e.r.-beoordeling geldt voor alle ruimtelijke ontwikkelingen die voorkomen in onderdeel D van de bijlage bij het besluit m.e.r. maar onder de drempelwaarde blijven (en daarmee dus niet m.e.r.-plichtig zijn).

De herontwikkeling van de locatie Matthijs Vermeulenstraat 1 naar wonen, valt onder de categorie D11.2 stadsontwikkelingsproject. (zie onderstaande tabel uit onderdeel D van de bijlage bij het besluit m.e.r.). De drempel die gegeven wordt is een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aantal van 2000 woningen of meer, een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00182-0301_0032.png"

Voorliggend plan betreft de bouw van 60 woningen. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 7500 m² (0,750 hectare) en er wordt geen bedrijfsvloeroppervlakte mogelijk gemaakt. Dit aantal valt ruim onder deze drempel en is derhalve niet direct m.e.r.-plichtig.

Het bevoegd gezag (het college van burgemeester en wethouders) beslist of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten of dat een m.e.r. moet worden opgesteld. Omdat er bij voorliggend plan geen sprake is van een directe m.e.r.-plicht wordt een vormvrije m.e.r.-beoordeling toegepast. Het belang van de vormvrije m.e.r. is dat al in een vroeg stadium wordt beoordeeld of het plan of de activiteit belangrijke nadelige milieugevolgen heeft. Deze beoordeling gebeurt aan de hand van een m.e.r.- aanmeldnotitie. Het bevoegd gezag (het college van burgemeester en wethouders) beslist aan de hand van de m.e.r.-aanmeldnotitie of het project belangrijke nadelige milieugevolgen heeft die alsnog aanleiding kunnen geven tot het doorlopen van een uitgebreide m.e.r.-procedure. Ten behoeve van de vormvrije m.e.r.-beoordeling is voor dit bestemmingsplan een m.e.r. aanmeldnotitie opgesteld door het bureau SPA WNP ingenieurs( rapport 21900498.R01b dd 17-02-2020, zie Bijlage 22 ).

Vormvrije m.e.r.

In de vormvrije m.e.r. dient het volgende te worden beschreven: (1) de kenmerken van het project; (2) de plaats van het project en (3) de kenmerken van het potentiële effecten van het project.

1. Kenmerken van het project

Voorliggend plan betreft de bouw van 60 woningen, het plangebied heeft een oppervlakte van ongeveer 7500 m2 (0,750 hectare). Dit ligt ruim onder de drempelwaarden uit categorie D 11.2 van het Besluit m.e.r.

2. Plaats van het project Het plangebied ligt niet in de nabijheid van één of meer kwetsbare gebieden zoals bijvoorbeeld Natura 2000-gebieden of het Natuur Netwerk Nederland. Het plan heeft daarmee geen invloed op kwetsbare gebieden.

3. Kenmerken van het mogelijke effect In de m.e.r. aanmeldnotitie zijn de potentiële (milieu)effecten beoordeeld die kunnen optreden met betrekking tot geluid, trilling, geur, luchtkwaliteit, bodemkwaliteit, (afval)water, energie, verkeer en vervoer, natuurgebieden, landschap en archeologie. Er zijn geen negatieve gevolgen voor flora en fauna, Natura-2000 gebieden en/of waardevolle structuren of elementen in het gebied.

Conclusie

De milieugevolgen zijn beschreven in hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten en de m.e.r. aanmeldnotitie in Bijlage 22. Het bouwproject heeft ten opzichte van de bestaande situatie geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Er zijn geen essentiële milieueffecten, die door middel van een milieueffectrapport nader onderzocht moeten worden.

 

4.12 Water

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet de zogenaamde watertoets uitgevoerd worden. Hierbij moeten de initiatiefnemer en de waterbeheerder overleg voeren over de wateraspecten die verband houden met de voorgenomen ontwikkeling. Naast de watertoets spelen de volgende beleidslijnen een belangrijke rol:

4.12.1 Europese Kaderrichtlijn Water (2000)

De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; verbetering van emissies; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.

4.12.2 Nationaal Waterplan (2016-2021)

Het 2e Nationaal Waterplan (NWP2) beschrijft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.

4.12.3 Provinciaal Bodem- Water en Milieuplan 2016-2021

Het beleidsterrein bodem, water en milieu is de laatste jaren sterk in ontwikkeling geweest. De wetgeving voor bodem, water en milieu is aan verandering onderhevig, internationaal zijn er regels en afspraken bij gekomen en nationaal zijn wetten samengevoegd en vereenvoudigd. Bovendien zijn bevoegdheden tussen overheden verschoven.

Het veranderingsproces dat zich voltrekt, levert een vernieuwde provinciale beleidsinsteek op. Deze is veel meer dan voorheen gericht op het voorkomen van problemen en vooral op het verbeteren van de Utrechtse leefkwaliteit. De gebiedsgerichte aanpak staat hierbij centraal.

In dit kader is het 'Bodem- Water en Milieuplan 2016-2021' opgesteld. Hierin richt de provincie zich op het behoud en verder verbeteren van het aantrekkelijke woon-, werk- en leefklimaat in de provincie.

Voor bodem, water en milieu betekent dit dat er gestreefd wordt naar:

  • een robuust bodem- en watersysteem. Dit houdt in dat onder normale omstandigheden alle functies goed uitgevoerd kunnen worden en dat extreme situaties goed opgevangen kunnen worden;
  • bodem-, water- en milieukwaliteiten die passend zijn voor de functie van een gebied;
  • een duurzaam gebruik van de fysieke leefomgeving, zodat de mogelijkheden die het natuurlijk systeem ons biedt ook in de toekomst gebruikt kunnen worden;
  • een gezonde leefomgeving, die een positieve bijdrage levert aan de economische en maatschappelijke ontwikkelingen in de regio.


De rol van stedelijke gebieden wordt steeds belangrijker. In stedelijke gebieden wonen, werken en recreëren mensen relatief dicht op elkaar waardoor ogenschijnlijk kleine ontwikkelingen relatief veel effect op de fysieke leefomgeving (kunnen) hebben. Om te komen tot een duurzaam gebruik van het bodem- en watersysteem is het vinden van een balans, tussen de groei van het gebruik enerzijds en de bescherming van de leefkwaliteit anderzijds, noodzakelijk. Ook het inspelen op de gevolgen van de klimaatverandering wordt een steeds belangrijkere factor bij de inrichting van gebieden. Zowel in het landelijk als het stedelijk gebied neemt de urgentie toe van het treffen van voorzieningen om wateroverlast door hoge neerslagintensiteiten te voorkomen, overstromingsrobuust te bouwen en het vasthouden van water om droogteperioden te overbruggen.

Ten aanzien van grondwater is de doelstelling dat de grondwatervoorraad mag benut worden, zonder dat deze wezenlijk wordt aangetast of andere belangen worden geschaad. Het stand still-beginsel - het op peil houden van de huidige hoeveelheid en kwaliteit van het grondwater - is de minimale ambitie voor het beleid. Het kan echter nodig zijn om lokaal de grondwaterkwantiteit of -kwaliteit te verbeteren (step forward), bijvoorbeeld omdat er anders negatieve effecten optreden op natuur die van grondwater afhankelijk is.

4.12.4 Waterbeheerprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe

In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 geeft Waterschap Vallei & Veluwe inzicht in de doelen en maatregelen die het waterschap in deze periode van 6 jaar gaat bereiken. De maatregelen zijn hierin op hoofdlijnen beschreven. Dit plan is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied.

4.12.5 Waterplan gemeente Amersfoort 2005-2015

Het Waterplan Amersfoort 2005-2015 is het kader voor integraal en duurzaam waterbeheer in Amersfoort. Het plan is gezamenlijk opgesteld door de Gemeente Amersfoort, Waterschap Vallei & Eem en Hydron Midden-Nederland. Het Waterplan Amersfoort is gebaseerd op een integrale beschouwing van het systeem van oppervlaktewater, ondiep grondwater en de waterketen vanaf de inzameling van afvalwater tot en met de zuivering van afvalwater. Aan de hand van drie streefbeelden wordt geschetst hoe het waterbeheer er in 2030 uit zou moeten zien: water met allure, water van de wijk en water voor natuur. Het gaat hierbij met name om het oppervlaktewatersysteem en het ondiepe grondwater en de interactie tussen de waterketen en het oppervlaktewatersysteem.

4.12.6 Gemeentelijk rioleringsplan 2012-2021

De afgelopen planperiode 2007-2011 werden de 'Wet gemeentelijke watertaken' en de Waterwet van kracht. Met deze wetten zijn de gemeentelijke watertaken verbreed en hebben gemeenten de zorgtaak gekregen voor het: Doelmatig inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater (Wet milieubeheer, artikel 10.33), inzamelen en verwerken van hemelwater dat redelijkerwijs niet op particulier terrein kan worden verwerkt (Waterwet, artikel 3.5), en treffen van doelmatige maatregelen tegen structurele grondwateroverlast en verwerking van ingezameld grondwater (Waterwet, artikel 3.6). De beleidsmatige invulling van deze (verbrede) gemeentelijke watertaken wordt vastgelegd in het wettelijke verplichte gemeentelijke rioleringsplan (Wet milieubeheer, artikel 4.22), daarom ook wel het 'verbreed gemeentelijke rioleringsplan' genoemd.

4.12.7 Watertoets

Bij ruimtelijke plannen geldt vanaf 1 november 2003 de wettelijke verplichting van een waterparagraaf/watertoets. De watertoets is één van de pijlers van het Waterbeleid voor de 21 eeuw, waarin aan water een meesturende rol in de ruimtelijke ordening is toegekend. Met de watertoets wordt beoogd waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken. De watertoets betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

Het doel van een waterparagraaf is een samenhangend beeld te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer en de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het voorkomen van negatieve effecten op de waterhuishouding staat bij de watertoets voorop. Dan pas komen inrichtingsmaatregelen en compensatie in beeld.

4.12.8 Water in relatie tot het plangebied

Ten behoeve van de waterhuishouding is door SPA WNP ingenieurs een notitie Waterhuishouding opgesteld (bijlage 23). Onderstaande tekst is hieruit grotendeels afkomstig.

Huidige Situatie

Oppervlaktewater: 

Binnen en grenzend aan het plangebied is geen open water aanwezig.

Hemelwater: Het grootste deel van het plangebied is momenteel verhard met terreinverharding en het dakoppervlak van bestaande gebouwen. Hemelwater afkomstig van het plangebied wordt gescheiden van het afvalwater via de hemelwaterriolering ingezameld en afgevoerd naar oppervlaktewater in de omgeving.

Grondwater

De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) ligt in de huidige situatie op circa 1,2 meter onder maaiveld.

Afvalwater

In de omgeving van het plangebied ligt een gescheiden rioolstelsel. Het afvalwater wordt via de vuilwaterriolering ingezameld en afgevoerd naar de rioolwaterzuivering.

Toekomstige situatie

Oppervlaktewater

Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Er wordt in de nieuwe situatie wel een wadi aangebracht.

Hemelwater

Voor het hemelwater dat valt in het plangebied gelden twee belangrijke principes:

a) Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen een plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen/geïnfiltreerd en dus niet afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen.

b) Schoon houden - scheiden - schoon maken

Het is van belang dat het grondwater wordt beschermd tegen vervuiling. Om hieraan bij te dragen mogen bij de ontwikkeling van het terrein geen uitloogbare materialen worden gebruikt zoals koper, lood, zink en geïmpregneerd hout op plekken waar die met regenwater in aanraking kunnen komen.

De gemeente Amersfoort wil haar stedelijke gebied klimaatbestendig inrichten. Daarom moet binnen het plangebied een bui met een volume van 60 mm volledig kunnen worden geborgen. Dit komt overeen met een bui die theoretisch éénmaal per 100 jaar voorkomt. Het realiseren van voldoende waterberging is in dit gebied mogelijk.

In de huidige situatie is er circa 5580 m² terreinverharding aanwezig. In de toekomstige situatie neemt dit met circa 760 m² af tot een oppervlakte van circa 4810 m². Op basis van de klimaatrichtlijn van de gemeente Amersfoort is een waterberging van 452 m³ gewenst.

Op basis van de opgestelde Memo Duurzaamheid (d.d. 04-02-2020, zie ook bijlage 17 ) wordt voorgesteld de volgende maatregelen toe te passen:

  • Absorberen en vasthouden van hemelwater door middel van waterdoorlatende verharding bij de parkeerplaatsen met daaronder een waterbergende laag van circa 200 mm. Belangrijk uitgangspunt is dat de waterdoorlatende bestrating voldoende doorlatend is om het water van piekbuien op te vangen. Het oppervlak van de parkeerplaatsen bedraagt circa 481 m². Van dit oppervlak en de dikte van de waterbergende laag kan circa 30% gebruikt worden voor opslag van water. Dit komt neer op een buffer van 29 m³.
  • De voorziene wadi heeft een oppervlak van 734 m². Op deze wadi wordt het hemelwaterafvoer van de appartementsgebouwen geloosd. Uitgangspunt is dat de wadi gemiddeld 0,7 meter diep is en op deze wijze 513 m³ kan bergen.
  • Naast de wadi en de waterdoorlatende parkeervakken is in het plan nog circa 1.989 m² groen ingepast (1.989 x 60 mm = 199 m³).

Met bovengenoemde maatregelen kan aan de hemelwaterberging conform de richtlijn van de gemeente worden voldaan.

Wateroverlast

Enkele naastgelegen percelen aan de noordoostkant van het plangebied liggen lager dan het plangebied. Om dit hoogteverschil op te vangen en wateroverlast te voorkomen wordt drainage toegepast, hetgeen technisch goed uitvoerbaar is. De uitwerking van de afwatering vindt in overleg met de afdeling Leefomgeving van de gemeente Amersfoort plaats.

Grondwater

Voor nieuwe ontwikkelingen geldt dat deze zo moeten worden geordend en ingericht dat dit past bij de bestaande grondwaterstanden. Om problemen door grondwateroverlast in de toekomst te voorkomen moeten eventuele kelders en parkeergarages tot aan maaiveld waterdicht zijn. Onderzoek naar klimaatgevolgen heeft uitgewezen dat de grondwaterstand ten gevolge van klimaatontwikkelingen op verschillende locaties in Amersfoort nog zo'n 20 tot 30 cm gaat stijgen. In onderstaande figuur is het worst case scenario te zien voor Amersfoort.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00182-0301_0033.png"

Afvalwater

In de Matthijs Vermeulenstraat e.o. is een gescheiden rioolsysteem aanwezig. Het afvalwater vanuit het plangebied kan via de vuilwaterriolering worden ingezameld en afgevoerd naar de rioolwaterzuivering.

Compensatie

Met het Waterschap Vallei en Veluwe is de afspraak gemaakt dat voor plannen waarvan het verhard oppervlak met meer dan 1000 m2 toeneemt, een watertoets en watercompensatie nodig is. In de huidige situatie is het plangebied bijna volledig verhard. Met de herontwikkeling van het terrein neemt de totale omvang van de verharding af. Omdat het verhard oppervlak afneemt, is in dit geval watercompensatie niet nodig.

4.12.9 Waterschap Vallei en Veluwe

Voor het plan is een digitale watertoets uitgevoerd op www.dewatertoets.nl. De beoordeling is als volgt:

“In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.”

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

5.1.1 Wat is een bestemmingsplan

Een bestemmingsplan bepaalt hoe de gronden gebruikt mogen worden, of er ergens gebouwd mag worden en wat voor bebouwing dat mag zijn. Het gaat om het toelaten van bepaalde gebruiksmogelijkheden (toelatingsplanologie). De grondgebruiker (zoals eigenaar, huurder) mag de functie die het bestemming geeft uitoefenen. Dit houdt in dat de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een aangewezen bestemming daadwerkelijk te realiseren, maar ook dat de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen die in strijd is met de gegeven bestemming, of in strijd met het bestemmingsplan mag bouwen.

Het is belangrijk om voor de toekomstige en bestaande bebouwing en functies een bestemmingsregeling te ontwerpen die zo veel mogelijk ruimte biedt voor verandering en aanpassing aan veranderende wensen. Het plan dient, met andere woorden, flexibel en doelmatig te zijn, en dient rechtszekerheid te bieden omtrent de ruimte voor verandering. Daar staat tegenover, dat het plan de nodige bescherming moet bieden tegen ontwikkelingen die schadelijk zijn voor anderen. Bescherming tegen een zodanige ontwikkeling wordt samengevat in de term rechtsbescherming.

5.1.2 Waaruit bestaat een bestemmingsplan

Een bestemmingsplan bestaat uit:

  • De verbeelding.
  • De regels.
  • De toelichting.

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. Hierin staat hoe een plan tot stand is gekomen, een beschrijving van het gebied en wat de bedoelingen van de gemeente zijn in het plangebied.

5.1.3 Principe-opzet plangebied

In het voorliggende plan heeft een en ander geleid tot de volgende principe-opzet:

Aan de gebruiker van gronden en opstallen worden zo veel mogelijk vrijheden gegeven om zijn eigen beleid te voeren, zonder dat de overheid daarin regels stelt. Deze vrijheden worden zonder beperking als recht in het plan geformuleerd.

Als in bepaalde gevallen een mogelijke beschadiging van de belangen van andere burgers wordt verwacht, geeft het plan als recht iets beperktere mogelijkheden. Voor uitzonderingssituaties biedt het plan in dat geval wel verruimde mogelijkheden; het is in dit soort situaties niet goed mogelijk om vooraf te bepalen onder welke voorwaarden en in welke situaties deze extra mogelijkheid zal kunnen worden toegekend. Daarom zijn ze voorwaardelijk in het plan opgenomen, in de vorm van een “afwijkingsbevoegdheid”. Het kan in uitzonderlijke gevallen wenselijk zijn nadere eisen te stellen om bepaalde, met name genoemde, waarden te beschermen. De procedure is gelijk aan die voor een afwijking.

5.1.4 Procedurebepalingen bij afwijking en wijziging

De Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat in afdeling 3.4 bepalingen over de openbare voorbereidingsprocedure van een groot aantal uiteenlopende besluiten van bestuursorganen. De procedure is van toepassing als dat bij wettelijke regel is bepaald, of als het bestuursorgaan (in casu het gemeentebestuur) dit zelf heeft bepaald.

Uit praktische overwegingen is het zinvol zoveel mogelijk die uniforme openbare voorbereidingsprocedure te volgen in de gevallen dat een procedure, met o.a. publicatie van het ontwerp-besluit en bezwaarmogelijkheden, nodig wordt geacht.

Het voorliggende bestemmingsplan bevat enige afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden die qua “zwaarte” en reikwijdte directe gevolgen kunnen hebben voor andere belanghebbenden dan de aanvrager van de afwijking.

5.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. In de volgende paragraaf wordt nog een nadere uitleg gegeven over de regels in het bestemmingsplan.

5.2.1 Regels

De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt. Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels.
  • 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Elk artikel kent de volgende opzet: eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw-en/of gebruiksregels.
  • 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het gehele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels en een bepaling uitsluiting aanvullende werking bouwverordening.
  • 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

Hieronder volgt een uitleg van een aantal bestemmingen die het bestemmingsplan kent. Sommige bestemmingen spreken voor zich en worden daarom niet nader toegelicht.

Naast de bestemmingen kent het bestemmingsplan ook dubbelbestemmingen. Een dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik voor het behoud en de bescherming van de in de dubbelbestemming aangegeven waarden. De dubbelbestemming functioneert naast de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.

Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Functieaanduidingen en bouwaanduidingen worden opgenomen in het artikel van de bestemming waarin ze voorkomen. Gebiedsaaanduidingen hebben een eigen artikel omdat deze aanduidingen zich meestal over meerdere bestemmingen uitstrekken.

5.2.1.1 Groen-Buurtgroen

In het plangebied komt veel groen voor. De gronden waarvan het groene karakter in stand moet worden gehouden hebben de bestemming "Groen-Buurtgroen" gekregen. De gronden zijn daarmee bestemd voor groenvoorzieningen, parken en plantsoenen en voet- en fietspaden. Er wordt geen bebouwing mogelijk gemaakt. Er mogen enkel nutsvoorzieningen worden gerealiseerd en andere bouwwerken zoals palen, masten en verlichtingselementen, evenals geluidwerende voorzieningen. Er is een afwijkingsmogelijkheid waarbij, onder voorwaarden, speelvoorzieningen met bijbehorende speeltoestellen kunnen worden toegestaan.

5.2.1.2 Tuin

In het deel van het plangebied dat een echt woonkarakter heeft, hebben de voortuinen bij de woningen de bestemming "Tuin" gekregen. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend erkers, ingangspartijen en andere bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de aangrenzende bestemming. Daarnaast is een verboden gebruik opgenomen voor parkeren.

5.2.1.3 Verkeer - verblijfsgebied

De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is in de eerste plaats bedoeld voor woonerven, woonstraten, ontsluitingswegen en pleinen. Binnen deze bestemmingen zijn daarnaast de voor verblijfsgebieden gebruikelijke functies toegestaan zoals, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen voor zowel auto's als fietsen, groen en water. Ook

Binnen deze bestemmingen mogen enkel nutsvoorzieningen en andere bouwwerken zoals palen, masten en verlichtingselementen worden gerealiseerd evenals geluidwerende voorzieningen. Er is een afwijkingsmogelijkheid waarbij, onder voorwaarden, speelvoorzieningen met bijbehorende speeltoestellen kunnen worden toegestaan.

5.2.1.4 Wonen

In het plangebied komen drie woonbestemmingen voor, elk aangeduid met een nummer. Deze woonbestemmingen worden voor alle bestemmingsplannen gebruikt zodat een eenduidige bestemmingsregeling ontstaat voor de woningen in Amersfoort.

  • Wonen-1: deze bestemming is gegeven aan de aaneengesloten woningen. Op de verbeelding ligt het bouwvlak bij deze bestemming steeds om een rij woningen. Daar binnen zijn de woningen toegestaan, waarbij voldaan moet worden aan een aantal regels. Daar buiten, maar binnen de bestemmingsgrens, mogen de bijbehorende bouwwerken worden gerealiseerd, waarbij ook weer voldaan moet worden aan een aantal regels.
  • Wonen-2: de bestemming 'Wonen - 2' is gegeven aan de twee-onder-één-kap-woningen. Op de verbeelding ligt het bouwvlak bij deze bestemming steeds om een blok van twee woningen. Daar binnen zijn de woningen toegestaan, waarbij voldaan moet worden aan een aantal regels. Daar buiten, maar binnen de bestemmingsgrens, mogen de bijbehorende bouwwerken worden gerealiseerd, waarbij ook weer voldaan moet worden aan een aantal regels.
  • Wonen-4: deze bestemming is gegeven aan de gestapelde woningen. Op de verbeelding ligt het bouwvlak bij deze bestemming om het gebouw. Daar binnen is de bebouwing voor gestapelde woningen toegestaan, waarbij voldaan moet worden aan een aantal regels. Buiten het bouwvlak, maar binnen de bestemmingsgrens, mogen alleen 'andere bouwwerken', waarbij voldaan moet worden aan een aantal regels. Bij de gestapelde woningen zijn geen vrijstaande of aangebouwde bijbehorende bouwwerken of overkappingen toegestaan.

In alle woonbestemmingen is een regeling opgenomen voor beroepen en bedrijven aan huis. Deze regeling biedt de mogelijkheid om onder bepaalde voorwaarden een beroep of bedrijf aan huis uit te oefenen.

5.2.1.5 Waarde - archeologie 3 (dubbelbestemming)

Het plangebied ligt in een zone met een middelhoge archeologische verwachting (Archeologische waardevol verwachtingsgebied 3). In de regels en op de verbeelding is hiervoor de dubbelbestemming "Waarde-Archeologie 3" opgenomen. In geval van ontwikkelingen van terreinen groter dan 500m2 met bodemingrepen dieper dan 30 cm onder het maaiveld dient voorafgaand een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Daarbinnen liggen enkele banen met een hoge verwachting (Archeologische waardevol verwachtingsgebied 2). In geval van ontwikkelingen van terreinen groter dan 100m2 met bodemingrepen dieper dan 30 cm onder het maaiveld dient voorafgaand een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.

5.2.1.6 Waarde - Monumentale bomen (dubbelbestemming)

In het plangebied is een monumentale boom (zomereik) aanwezig. In de regels en op de verbeelding is hiervoor de dubbelbestemming 'Waarde - Monumentale bomen' opgenomen. Deze regels dienen ter bescherming van deze boom. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen of bouwwerken worden opgericht en geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd of verhardingen worden aangebracht.

5.2.1.7 Veiligheidszone - muniti (gebiedsaanduiding)

Het plangebied valt binnen een gebied met een hoog risicoprofiel. De planlocatie is derhalve verdacht voor het voorkomen van niet gesprongen explosieven in de ondergrond. Het laten uitvoeren van een onderzoek naar Niet Gesprongen Explosieven is daarom verplicht.

Om deze reden is een gebiedsaanduiding "Veiligheidszone - munitie" opgenomen en zijn, op grond van de regels, grondroerende werkzaamheden of bouwwerkzaamheden alleen toegestaan nadat er onderzoek is uitgevoerd naar Niet Gesprongen Explosieven en burgemeester en wethouders dit onderzoek hebben goedgekeurd.

5.2.1.8 Milieuzone gemengd gebied

Het plangebied ligt in een omgeving waarin sprake is van een matige tot sterke functiemenging en van een ligging nabij de hoofdontsluitingsstructuur. Het gebied is in het bestemmingsplan "Amersfoort Zuid en Kattenbroek' aangewezen als Milieuzone - gemengd gebied. Deze milieuzone is ook in dit bestemmingsplan opgenomen. Bij de beoordeling functies in deze zone worden de richtafstanden in de VNG-brochure 'Handreiking Bedrijven en milieuzonering' met één afstandsstap verlaagd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

Bij de beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan gaat het zowel over het overleg dat bij de voorbereiding van het plan gevoerd is, als om de economische uitvoerbaarheid. Bij de uitvoerbaarheid speelt ook de handhaving een belangrijke rol.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan 'Matthijs Vermeulenstraat 1' betreft het juridische en planologische instrumentarium voor de ontwikkeling van 60 woningen op de locatie van de voormalige Mbo-school aan de Matthijs Vermeulenstraat. Gelet op het stelsel van de Wet ruimtelijke ordening moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur (= Besluit ruimtelijke ordening) aangewezen bouwplan is voorgenomen.

Op grond van artikel 6.2.1a Bro wordt een bouwplan van een of meer woningen (te weten 60 woningen) toegestaan. Er moet een afweging worden gemaakt over het vaststellen van een exploitatieplan. Dit is niet aan de orde als er sprake is van een overeenkomst.

6.2.1 Exploitatieplan of overeenkomst

Gemeenten zijn op grond van de Wro verplicht om de kosten van de grondexploitatie te verhalen. Ingeval de gemeente de uitgeefbare gronden in eigendom heeft, vindt verhaal van de kosten van de grondexploitatie plaats door verkoop van bouwrijpe grond. Ingeval de gemeente niet over de gronden beschikt, kan de gemeente een overeenkomst over grondexploitatie aangaan waarbij de grondeigenaar zich verbindt de kosten van grondexploitatie aan de gemeente te voldoen. Indien het niet mogelijk is het kostenverhaal bij overeenkomst te verzekeren dient er, gelijktijdig met het bestemmingsplan, een exploitatieplan vastgesteld te worden. In dat laatste geval worden de kosten van de grondexploitatie verhaald door een financiële voorwaarde aan de bouwvergunning te verbinden. Kostenverhaal met behulp van een exploitatieplan wordt het verplichte kostenverhaal genoemd, in tegenstelling tot het vrijwillige kostenverhaal bij overeenkomst. Overeenkomsten die tot stand komen voorafgaand aan de vaststelling van een exploitatieplan worden anterieure overeenkomsten genoemd. Ook na vaststelling van een exploitatieplan is het mogelijk een overeenkomst over grondexploitatie aan te gaan. Laatstbedoelde overeenkomsten worden posterieure overeenkomsten genoemd.

6.2.2 Conclusie

Met de ontwikkelaar is een overeenkomst gesloten. Deze overeenkomst kan worden aangemerkt als een anterieure overeenkomst. Op grond van deze overeenkomst komt de ontwikkeling en realisatie van het project in beginsel voor rekening en risico van de ontwikkelaar. De door de gemeente gemaakte en te maken plan- en apparaatskosten evenals de mogelijk uit te keren tegemoetkomingen in schade (planschade) worden door de ontwikkelaar aan de gemeente vergoed.

Het bestemmingsplan is vanuit gemeentelijk perspectief financieel en economisch uitvoerbaar.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.3.1 Inleiding

De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot de vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

6.3.2 Inspraak

De Wet ruimtelijke ordening zelf bevat geen bepalingen omtrent inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen b.v. op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Inspraak zal plaatsvinden volgens de in de "Rol van de Raad" opgenomen gevallen. In deze notitie wordt een driedeling gemaakt in soorten bestemmingsplannen; model 1, 2 en 3 plannen. Model 1 volgt in feite de wettelijk voorgeschreven behandeling met een zo kort mogelijke procedure, model 2 voegt hieraan een extra moment van kaderstelling door de raad toe en model 3 voorziet in de meest uitgebreide behandeling.

Dit bestemmingsplan voldoet aan de voorwaarden om de procedure behorende bij model 1 te volgen. Het gaat om een bestemmingsplan met een beperkt karakter welke zich afspeelt op perceelsniveau. Er is geen strijd met andere beleidsbeslissingen en er is geen provinciaal vooroverleg nodig.

Er is sprake van een actueel bestemmingsplan ( 'Amersfoort Zuid en Kattenbroek', vastgesteld 04 september 2018) en het stedenbouwkundig plan is recent, op 1 oktober 2019, door de gemeenteraad vastgesteld (zie raadsbesluit met reg. nr. 1122609).

Dit betekent dat er geen inspraak wordt gehouden over het concept- ontwerpbestemmingsplan. Wanneer de procedure behorende bij model 1 wordt gevolgd, betekent dit dat er (na het vooroverleg met instanties, zie paragraaf 7.3.3.) direct een ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd. Er is geen inspraak gehouden over het concept- ontwerpbestemmingsplan. Wel is er op 11 juli, 27 en 28 november 2018 en 24 april 2019 een informatiebijeenkomst voor omwonenden georganiseerd. Op deze bijeenkomsten heeft Schoonderbeek BV haar intenties voor deze ontwikkeling gepresenteerd en is een toelichting gegeven op het planproces. Omwonenden hebben gereageerd op de plannen. Dit heeft tevens tot een aantal aanpassingen in het plan geleid.

6.3.3 Wettelijk (voor)overleg

Het Besluit ruimtelijke ordening geeft in artikel 3.1.1 aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

De ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt met voorliggend bestemmingsplan raakt geen rijksbelang, provinciaal belang of waterschapsbelang. Gelet op de beperkte omvang van deze ontwikkeling, zal deze ontwikkeling geen groot aantal verplaatsingen tot gevolg hebben. Het betreft een inpassingsplan voor woningen binnen de rode contour waarop geen mobiliteitstoets van toepassing is.

In het kader van de watertoets is heeft voorliggende aanpassing van het plan geen invloed op het aspect water, zodat overleg op dit punt achterweg kan blijven.

Voor dit bestemmingsplan kan het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro achterwege gelaten worden.

6.3.4 Vaststelling bestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 11 juni tot en met 22 juli 2020 ter inzage gelegen waarbij een ieder de mogelijkheid had een zienswijze over het plan kenbaar te maken aan de gemeenteraad. Van deze gelegenheid is door 5 reclamanten gebruik gemaakt. De zienswijzen zijn samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien in de zienswijzennota. Enkele zienswijzen geven aanleiding tot aanpassing van het ontwerpbestemmingsplan. Ook zijn in de zienswijzennota enkele ambtshalve aanpassingen voorgesteld.
Het bestemmingsplan is samen met de zienswijzennota ter vaststelling voorgelegd aan de gemeenteraad. Op 10 november 2020 heeft de gemeenteraad van Amersfoort bij besluitnummer 1364161 het bestemmingsplan “Matthijs Vermeulenstraat 1” gewijzigd vastgesteld.

6.4 Handhaving

Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de (gemeentelijke) overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor de daadwerkelijke controle en handhaving ligt op basis van artikel 7.1 van de Wet ruimtelijke ordening bij de gemeente. Daarnaast zijn ook de VROM-Inspectie en de provincie bevoegd tot opsporing van feiten die in het bestemmingsplan strafbaar zijn gesteld. Daarnaast kunnen ook derden belanghebbenden vorderen dat de bepalingen van het bestemmingsplan worden nageleefd.

De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) van het plangebied tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan en een deugdelijk mutatie-registratiesysteem bij de uitvoering van het bestemmingsplan, onder andere met betrekking tot verleende vergunningen.

Belangrijk aspect van handhaving is daarnaast dat het draagvlak heeft. Het gaat hierbij om bestuurlijk draagvlak, ambtelijk draagvlak en maatschappelijk draagvlak. Een lastig onderwerp als handhaving heeft grote kans om aan de aandacht te ontsnappen of terzijde te worden gelegd als het geen draagvlak heeft. Steun, of in ieder geval begrip, van alle bij de handhaving betrokkenen, is dan ook zeer gewenst. Het bestuurlijke en ambtelijke draagvlak kan worden verkregen door tijdens het opstellen van het handhavingsbeleid regelmatig met elkaar om tafel te zitten, door de ins en outs van handhaving te bespreken, door de behaalde resultaten door te spreken en door toetsbare afspraken met elkaar te maken. Daarnaast is ook de "maatschappij" bij de handhaving betrokken via bijvoorbeeld de wijkbeheerteams en de gemeentelijke wijkmanagers.

Handhaving kan nadrukkelijk plaatsvinden via publiekrechtelijke maar tevens via privaatrechtelijke en strafrechtelijke weg. Dit laatste is afhankelijk van het Openbaar Ministerie. In het ruimtelijk bestuursrecht is de gemeente op grond van de Gemeentewet bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang en het opleggen van een dwangsom ten aanzien van ontwikkelingen die strijdig zijn met de belangen van het bestemmingsplan. Deze vormen van handhaving vallen onder de zogenoemde repressieve handhaving. Hiermee wordt gedoeld op de middelen en/of het instrumentarium waarmee de gemeente naleving kan afdwingen, dan wel tegen normafwijkend gedrag correctief kan optreden. De wijze van toepassing van deze bevoegdheden is geregeld in afdeling 5.3. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Daarnaast wordt de preventieve handhaving onderscheiden. Deze komt voornamelijk tot uitdrukking in het toezicht op het gebruik van gronden en gebouwen. Preventieve handhaving geschiedt over het algemeen door informele middelen, waaronder bijvoorbeeld informeel contact tussen de met handhaving belaste personen en de grondgebruikers. Aan preventieve handhaving wordt bovendien bijgedragen door duidelijke, consistente en handhaafbare bestemmingsregelingen en het geven van goede voorlichting, een en ander in nauw overleg met de afdeling Vergunningen, Toezicht en Handhaving (Stadsberichten, folders, gemeentelijke website).

In het plan zijn instrumenten van toezicht opgenomen. Genoemd kunnen worden de afwijkingsbevoegdheden, wijzigingsbevoegdheden en de bevoegdheid om nadere eisen te stellen. Deze instrumenten maken een toetsing mogelijk voordat met de beoogde activiteit (bouwen, gebruiken, het verrichten van werken en/of werkzaamheden) een aanvang wordt gemaakt. De te nemen besluiten op basis van de genoemde bevoegdheden dienen te berusten op een deugdelijke motivering.