direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Hooge Riet, Ermelo
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0233.BPDeHoogeRiet-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Voormalig zorglandgoed 'De Hooge Riet' in Ermelo is al enige tijd niet meer in gebruik als zorglocatie. De initiatiefnemer heeft het plan opgevat om het landgoed te herontwikkelen tot een aantrekkelijke woonlocatie in het groen, waarbij recht wordt gedaan aan de cultuurhistorische betekenis van de locatie.

De herontwikkeling van De Hooge Riet past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de noordwestkant tegen het centrum van Ermelo aan en wordt grofweg omsloten door de verkeersassen Horsterweg, de Hortensialaan, de Chevallierlaan en de Dokter van Dalelaan. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPDeHoogeRiet-0401_0002.png"

Het plangebied en de omgeving (Openstreetmaps.nl)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt aan de noordwestkant van de bebouwde kom van Ermelo en wordt grofweg omsloten door de verkeersassen 'Horsterweg', de 'Hortensialaan', de 'Chevallierlaan' en de 'Dokter van Dalelaan'. De locatie is beter bekend onder de naam 'De Hooge Riet' en maakt onderdeel uit van het landgoed 'Veldwijk'. De Hooge Riet heeft een belangrijke rol gespeeld in de ontstaansgeschiedenis van Ermelo, meer hierover in het vervolg van deze paragraaf. Een uitgebreidere beschrijving van de huidige en historische situatie is als onderdeel van de stedenbouwkundige analyse opgenomen in het stedebouwkundig plan (status: voorlopig ontwerp) (zie bijlage 1).

In de omgeving liggen verschillende functies. Ten noordoosten van de Horsterweg liggen statige woonwijken. Hier staan in de uitlopers van de Veluwse bossen veel villa's op ruim opgezette kavels in het groen. Ten zuidoosten van het plangebied begint direct achter de Chevallierlaan het centrum van Ermelo. Ten westen van de locatie liggen de overige delen van landgoed Veldwijk. Het plangebied wordt hiervan gescheiden door de spoorlijn 'Amersfoort - Zwolle'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPDeHoogeRiet-0401_0003.png"

Luchtfoto van het plangebied (bron: google maps)

Ontstaansgeschiedenis De Hooge Riet

De Hooge Riet is ontstaan als uitbreidingslocatie van het complex 'Veldwijk'. De naam 'Veldwijk'is terug te herleiden tot begin 1800, als naam van een boerenhuis gelegen tussen de heidevelden ten oosten van Ermelo. In 1882 kreeg Ermelo een treinstation. De spoorlijn heeft gezorgd voor de huidige scheiding tussen De Hooge Riet en de rest van Veldwijk. In 1884 is Veldwijk aangekocht door de Vereniging tot Christelijke Verzorging van geestes- en Zenuwzieken. Deze aankoop vormde de basis voor Veldwijk als gesticht. Het gesticht kende een opzet die nieuw was voor Nederland. In plaats van één nieuw gebouw met lange gangen koos men voor losse paviljoens, verspreid in het groen. Niet lang na de opening van het gesticht vonden meerdere uitbreidingen plaats door omliggende terreinen op te kopen. In 1939 werd aan de oostzijde van het spoor, vlakbij de bestaande paviljoens De Rietzoom en De Riethorst, een nieuw sanatorium geopend. Onder de naam 'De Hooge Riet' werd een complex ontwikkeld dat symmetrisch van opzet was en bestond uit een hoofdgebouw met een mortuarium en een ketelhuis, omgeven door kleinere paviljoens en bijgebouwen. Het geheel werd gesitueerd in een landschappelijke parkaanleg met een grote vijver direct vóór het hoofdgebouw. Een uitgebreidere beschrijving van de historische ontwikkeling is opgenomen in het stedenbouwkundig plan (voorlopig ontwerp) in bijlage 1. Navolgende afbeelding toont de de bebouwing en het groen in de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPDeHoogeRiet-0401_0004.png"

Huidige situatie plangebied (bron: H+N+S Landschapsarchitecten)

De Hooge Riet anno nu

Veranderingen in de zorg hebben er toe geleid dat de gebouwen binnen De Hooge Riet overbodig zijn geworden voor de zorgfunctie en nu niet meer in dienst staan van de zorgverlening. De oorspronkelijke functie van het complex is niet meer exploiteerbaar, doordat de kosten voor het beheer en het onderhoud van de gebouwen erg hoog waren. Het geven van goede zorg kreeg de prioriteit boven het benutten, beheren en onderhouden van de cultuurhistorische bebouwing. Veel van de originele bebouwing staat dan ook leeg. Vanaf de Dokter van Dalelaan wordt fraai uitgekeken op het hoofdgebouw en de grote vijver die tussen dit gebouw en de weg in ligt. Aan de oost- en zuidkant van het hoofdgebouw staan meerdere kleinere gebouwen. Een deel van de gebouwen is nog steeds van een hoog architectonisch niveau en cultuurhistorisch van betekenis. De Hooge Riet is als complex beschermd als rijksmonument. Het gaat hierbij om enerzijds de tuinaanleg met vijver, brug en hekwerk, en anderzijds om enkele monumentale gebouwen (het complex van het hoofdgebouw, plus het mortuarium en ketelhuis). Gebouwen en omgeving vormen als het ware een ensemble, waarbij object en de groene contramal onlosmakelijk verbonden zijn. Daarnaast zijn er enkele gemeentelijke monumenten aanwezig op het terrein (Villa Korper Seba, Villa Riethorst, Villa Rustoord annex Paviljoen de Rietzoom). In de uitgangspuntennotitie, die voor de herontwikkeling is opgesteld, wordt nader ingegaan op de (cultuurhistorische) betekenis van deze gebouwen. Een nadere beschrijving van de monumentale status van het parklandschap en de gebouwen is opgenomen in het stedenbouwkundig plan (voorlopig ontwerp) in bijlage 1.

De gebouwen liggen in een parkachtige, groene omgeving. Het vele groen in combinatie met de deels leegstaande gebouwen zorgt ervoor dat de locatie twee sferen uitstraalt: een sfeer van een aantrekkelijke omgeving vol met waardevolle bomen en een rijke historie en een sfeer van achterstallig onderhoud, rommelige plekken, groen op onlogische plaatsen waardoor zichtlijnen verloren gaan en afgelegen plekjes ontstaan waardoor onveilige gevoelens worden opgeroepen. Het terrein nodigt op veel plaatsen dan ook niet uit voor een bezoek. Tussen het groen en de gebouwen ligt veel standaard verharding (asfalt) die niet passend is op een dergelijk landgoed.

De locatie wordt op meerdere plekken ontsloten op het omliggende wegennet. Er is één hoofdontsluiting in de zuidwesthoek van het plangebied. Daar wordt het hoofdgebouw via een lange oprijlaan ontsloten op de Dokter Van Dalelaan. Achterstallig onderhoud en onlogisch gesitueerd groen aan de randen van de locatie leiden er toe dat De Hooge Riet geïsoleerd is komen te liggen en niet goed is opgenomen in het stedelijk weefsel van Ermelo. Navolgend enkele beelden van de bestaande situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPDeHoogeRiet-0401_0005.png"

Enkele sfeerimpressies van het plangebied (bron: H+N+S Landschapsarchitecten)

2.2 Toekomstige situatie

Het plangebied wordt getransformeerd tot een aantrekkelijke plek in Ermelo waar kan worden gewoond, ruimte is voor recreatie en recht wordt gedaan aan de rijksmonumentale status van de locatie. Uitgangspunt bij het ontwerp is te komen tot een duurzaam behoud van het terrein als bijzonder ensemble waarbij bebouwing en omgeving onlosmakelijk met elkaar worden verbonden. Het samenbrengen van de drie kernwaarden zoals geformuleerd in de structuurvisie van De Hooge Riet staan daarbij centraal: het beleven, beschermen en benutten in evenwicht brengen, als basis voor een duurzame toekomst van het complex. De status als rijksmonument blijft behouden (zie paragraaf 4.5).

De bestaande groene parkstructuur blijft behouden en staat aan de basis van het ontwerp. Daarbinnen worden verschillende woonlocaties ingericht, zowel binnen bestaande bebouwing als door middel van nieuwbouw. Ook worden enkele bestaande gebouwen gebruikt als kleinschalige kantoorlocaties, maatschappelijke voorzieningen of voor kleinschalige horeca.

Met betrekking tot de positionering van de nieuwbouw is bewust gekozen voor de oostkant van het plangebied. De bebouwingsdichtheid die in dit deel van het plangebied ontstaat, zorgt ervoor dat De Hooge Riet beter aansluit bij de bebouwingsstructuur van de rest van Ermelo. Binnen de westelijke delen van het plangebied blijft het landschap oververtegenwoordigd, waardoor het plangebied recht blijft doen als overgangslocatie tussen de bebouwde kern en het landschap ten westen van Ermelo.

Dit plan voorziet in een divers woningbouwprogramma gericht op verschillende doelgroepen. Maximaal 47 woningen worden via transformatie in bestaande bebouwing gerealiseerd. Daarnaast worden er maximaal 80 nieuwbouwwoningen gerealiseerd. De toekomstige situatie is nader beschreven in het stedebouwkundig plan in bijlage 1 (status: voorlopig ontwerp). Onderstaand een themakaart over het programma in de toekomstige situatie .

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPDeHoogeRiet-0401_0006.png"

Toekomstige situatie in hoofdlijnen (bron: H+N+S Landschapsarchitecten)

2.3 Duurzame stedenbouw

In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen bieden kansen om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen. Het energieneutraal maken van een gebouw kan bijvoorbeeld beter bij de bouw dan achteraf. Bij de inrichting van de buitenruimte kan rekening worden gehouden met het voorkomen van water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.

Een duurzame leefomgeving is ook een plek waar mensen zich prettig en veilig voelen. In de stedenbouw zijn deze aspecten niet nieuw, maar de reden waarom ze worden meegenomen en hoe ze worden afgewogen verandert. Bij de afweging hoe duurzaamheidsdoelstellingen behaald kunnen worden speelt ook het financiële kader een rol: de te nemen maatregelen dienen in relatie worden bezien met investerings- en de beheerkosten.

Planspecifiek

In onderhavig plan is op de volgende wijze met het thema duurzaamheid rekening gehouden:

  • De nieuwbouwwoningen worden duurzaam en energiezuinig gerealiseerd. Een uitgekiende verhouding tussen open en dichte geveldelen zorgt voor het evenwicht van economisch aantrekkelijke energiebesparing met de comfortabele woonkwaliteiten: een licht interieur en een ruim uitzicht. De bouwkundige en installatietechnische maatregelen dragen bij aan een binnenklimaat dat zowel in de zomer als de winter comfortabel blijft. Alle nieuwe woningen worden geventileerd middels individuele, gebalanceerde ventilatie met hoog rendement van warmteterugwinning en ventilatoren met een laag energieverbruik. Daarnaast worden de woningen gasloos uitgevoerd. Alle woningen worden op een WKO-installatie aangesloten. Daarnaast wordt een deel van de woningen voorzien van zonnepanelen.
  • Het hemelwater wordt op eigen terrein verwerkt, door middel van een combinatie van voorzieningen (infiltratiekratten, smartroof, infiltratie in bodem).
  • Met het stedenbouwkundig ontwerp wordt recht gedaan aan de bestaande cultuurhistorische en landschappelijke waarden. Doordat deze waarden worden gerespecteerd, kunnen de cultuurhistorische en landschappelijke waarden behouden blijven. Bij de revitalisering van het park wordt aandacht besteed aan het behoud en waar mogelijk versterken van de aanwezige biodiversiteit. Daarnaast wordt er natuurinclusief gebouwd. Hierbij zal worden voldaan aan het gemeentelijk Groen- en natuurinclusief bouwen - puntensysteem. Het zal voor dit plan voornamelijk gaan om natuurelementen in de openbare ruimte.
  • In het plangebied wordt langzaam verkeer gestimuleerd. Parkeren gebeurt geclusterd op enige afstand van de woning. Elektrisch vervoer en car-sharing wordt gestimuleerd. De locatie nabij het centrum van Ermelo en het station maakt de locatie hier zeer geschikt voor.
  • Een prettige leefomgeving is bovendien een gezonde leefomgeving wat betreft bodemkwaliteit, luchtkwaliteit, geluid en externe veiligheid (dat dit het geval is, is onderbouwd in hoofdstuk 4) en een ruimte die uitnodigt tot bewegen, spelen en sporten (het groen in het plangebied nodigt hiertoe uit).

Hiermee voldoet het plan aan duurzame stedenbouw. In paragraaf 4.3 van het stedenbouwkundig plan (bijlage 1) is een uitgebreidere toelichting op het aspect duurzaamheid gegeven.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Erfgoedwet

De aanwijzing van een rijksmonument is geregeld in de Erfgoedwet. De Minister kan ambtshalve een monument dat van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorisch aanwijzen als rijksmonument. Met de Erfgoedwet is geregeld dat het verboden is een beschermd rijksmonument te beschadigen of te vernielen of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is. Voor het verbouwen of restaureren van een gebouwd rijksmonument is in veel gevallen een omgevingsvergunning nodig. De gemeente is bij bepaalde ingrepen verplicht om advies te vragen aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro.

Ladder duurzame verstedelijking

Onderhavig plan voorziet in een divers woningbouwprogramma bestaande uit maximaal 47 woningen die middels transformatie worden gerealiseerd en maximaal 80 nieuwbouwwoningen. Jurisprudentie wijst uit dat van een stedelijke ontwikkeling sprake is als een ontwikkeling voorziet in 11 nieuwe woningen of meer. Daarvan is sprake bij dit plan. Naast woningbouw, worden er ook andere functies in het plangebied gerealiseerd. De panden waar de functie als kantoor mogelijk wordt gemaakt, worden in de huidige situatie al gebruikt als (maatschappelijk) kantoor. Daarmee is er kennelijk een concrete behoefte aan deze kantoren. Het daadwerkelijk bestemmen van deze kantoren levert dan ook geen leegstand op in andere kantoren. Het handhaven van deze kantoorfuncties is in het belang van het behoud van deze cultuurhistorisch waardevolle gebouwen. Omdat dit kleinschalige kantoorfuncties betreft, zullen deze niet concurrerend zijn voor andere bestaande kantoorlocaties binnen Ermelo.

In het vervolg van deze paragraaf wordt de behoefte van de woningen in dit plan nader onderbouwd. Aan de hand van de relevante beleidstukken op het thema wonen, regionaal en gemeentelijk, is de behoefte in kaart gebracht. Binnen het gestelde kader is daaropvolgend het woningbouwprogramma van De Hooge Riet, kwantitatief en kwalitatief, getoetst.

Woonvisie Regio Noord-Veluwe 2014

In de regionale woonvisie is het kwantitatieve en kwalitatieve programma tot aan 2020 uiteengezet. Hieronder zijn de meest relevante punten in relatie tot dit plan samengevat:

Kwantitatief:

In de periode 2013 tot 2020 stijgt het aantal huishoudens in de Regio Noord-Veluwe naar verwachting met 5%. Dat zijn 4.300 huishoudens. Als gevolg van de plannen ten aanzien van scheiden van wonen en zorg komen daar in dezelfde periode nog eens circa 1.300 huishoudens bij. De regio stelt het doel de komende jaren een nieuwbouwprogramma van circa 5.600 woningen te realiseren. Voor de gemeente Ermelo is de prognose dat het aantal huishoudens groeit met 530 tot 700 huishoudens tot aan 2020. Daarbij komen nog eens 230 huishoudens extra voortkomend uit de scheiding van wonen en zorg. Na 2020 blijft het aantal huishoudens groeien, de prognose van de groeitrend laat stabilisatie tot lichte daling zien.

Kwalitatief:

Er is in de regio een tekort aan sociale huurwoningen. 28.810 huishoudens in de regio komen in aanmerking voor een sociale huurwoning, terwijl de voorraad in 2013 bestaat uit 23.400 sociale huurwoningen. Tevens wordt er een beperkte uitbreidingsbehoefte geconstateerd van duurdere huurwoningen (boven de liberalisatiegrens) en goedkopere koopwoningen tot circa 181.000,-. Er dreigt namelijk een overschot aan "gewone" koopwoningen (tussenwoningen) te ontstaan en een tekort aan duurdere koopwoningen (hoewel de behoefte aan duurdere koopwoningen naar verwachting lager zal liggen dan de uitkomsten van het woonbehoeftemodel aangeven, aangezien er veel senioren aan de top van hun wooncarrière zitten en niet verhuisgeneigd zijn). Kwalitatief richt de regio zich op het behouden van voldoende betaalbare en kwalitatief goede sociale huurwoningen, aanvullend op de transformatie van de bestaande voorraad.

Woonvisie Ermelo 2014

In de woonvisie wordt gesteld dat in de periode 2013 - 2020 circa 500 tot 700 woningen kunnen worden gebouwd in Ermelo. Dit komt neer op 70 tot 100 woningen op jaarbasis. Na 2020 blijft het aantal huishoudens groeien, de prognose van de groeitrend laat stabilisatie tot lichte daling zien. Het sturingskader woningbouw (2015) vormt daarbij een leidende rol. Uitgangspunt is het kleinschalig en vraaggestuurd toevoegen van nieuwe woningen, met de nadruk op duurzaamheid en het versterken van ruimtelijke kwaliteit (‘groen’ wonen in Ermelo). Voor vrijkomende zorglocaties zoals Veldwijk en De Hooge Riet worden nieuwe vormen van wonen met zorg als kansrijk benoemd. Er wordt niet gedacht aan grote nieuwe uitleglocaties, maar aan kleinschalige ontwikkelingen van twintig tot dertig woningen per keer.

Woningbouwprogrammering en Sturingskader gemeente Ermelo 2016

Om de ambities op het gebied van nieuwbouw te realiseren wil de gemeente Ermelo beschikken over een passend woningbouwprogramma. Dit vraagt in eerste instantie een analyse en inzicht in het huidige woningbouwprogramma. Op basis van deze analyse is bekeken waar sturing plaats kan vinden. De basis van deze sturing wordt gevormd door een sturingskader waarmee de gemeente gefundeerd keuzes kan maken in de huidige woningbouwprogrammering.

In de woningbouwprogrammering is binnen de periode 2013 t/m 2024 een kwantitatief programma opgenomen van in totaal 1.030 tot 1.350 woningen (op basis van regionale afspraken) tot aan 2024. Kwalitatief gaat de aandacht uit naar starters, senioren, kwetsbare doelgroepen, duurzaam en energieneutraal bouwen.

In 2018 is de analyse woningbouwprogrammering opnieuw geactualiseerd. Daaruit blijkt dat wanneer naar de totale plancapaciteit gekeken wordt, deze de regionale afspraken overschrijven. Op dit moment zijn er 379 woningen gerealiseerd, van 448 wooneenheden staat vast dat ze gerealiseerd worden en voor 635 woningen geldt dat de belemmeringen binnen acceptabele tijd oplosbaar zijn, wat betekent dat het realistisch is dat zij op termijn gerealiseerd worden. Het sturingskader geeft aan dat er nog een behoefte is van 478 woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPDeHoogeRiet-0401_0007.png"

Woningbehoefte en indicatie gewenst woningbouwprogramma (Woningbouwprogrammering en het sturingskader in de gemeente Ermelo)

Verordening en beleidsnotitie sociale woningbouw 2019

Middels de verordening uit 2019 en de bijbehorende beleidsnotitie benadrukt de gemeente het belang van voldoende voorraad sociale woningen (huur en koop) bij nieuwe woningbouwontwikkelingen. In de stukken is vastgelegd dat de percentages te realiseren sociale huur, sociale koop en geliberaliseerde woningen voor middenhuur niet alleen op totaal niveau gelden maar ook voor alle afzonderlijke te ontwikkelen plannen in Ermelo. Uitgangspunt is dat een nieuw plan dient te voorzien in minimaal 50% sociale huur of sociale koop van het totale programma (ideale situatie: 30% sociale huur, 20% sociale koop). Indien een ontwikkeling hier niet aan kan voldoen, dient een bijdrage te worden geleverd aan het vereveningsfonds.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPDeHoogeRiet-0401_0008.png"

Behoefte De Hooge Riet tot 2024

Voorliggend plan kent een divers woningbouwprogramma van maximaal 127 woningen. Het programma wordt divers waarbij meerdere doelgroepen aan bod komen (starters, alleenstaanden, gezinnen). De woningen worden deels binnen bestaande bebouwing gerealiseerd (maximaal 47 woningen) en deels door nieuwbouw (maximaal 80 woningen). Navolgende tabel geeft een overzicht van het programma:

Woningbouwprogramma De Hooge Riet  
  maximaal aantal woningen   Type woningen  
Bestaande bebouwing       
Hoofdgebouw   32   dure appartementen  
Hortensialaan 6   6   middeldure appartementen  
Villa Boshoek   1   dure koopwoning  
Villa Riethorst   4   dure appartementen  
Ketelhuis   1   dure koopwoning  
Hortensialaan 10 & 12   2   dure koopwoning (2/1 kap)  
Afscheidhuis   1   dure koopwoning  
Nieuwe bebouwing      
2 x haaks rondom hoofdgebouw   28   levensloopbestendige aaneengebouwde woningen  
Bosmantel   10   dure koopwoningen (2/1 kap, vrijstaand)  
Chevallierlaan   42   sociale huur, appartementen  
Totaal   127    

Kwantitatieve behoefte

Op basis van de prognoses van de huishoudensontwikkeling en het feit dat zorgbehoevenden langer zelfstandig blijven wonen blijft er tot 2024 behoefte aan nieuwe woningen binnen Ermelo. Op basis van het geactualiseerde sturingskader in 2018 gaat het om 478 woningen tot aan 2024. Gelet op het woningbouwprogramma van dit plan dan worden maximaal 127 woningen aan de lokale woningmarkt toegevoegd. Aangezien er tot op heden in Ermelo nog niet alle plancapaciteit 'hard' is geworden of is omgezet in gebouwde woningen, is er op de kortere termijn behoefte aan woningen in Ermelo. Het programma van De Hooge Riet draagt daarmee bij aan het behalen van de gestelde plancapaciteit tot aan 2024.

Kwalitatieve behoefte

Een deel van het woningbouwprogramma (maximaal 47 woningen) wordt gerealiseerd binnen de bestaande monumentale bebouwing. Omdat het krijgen van een nieuwe functie van belang is om het bestaande monumentale hoofdgebouw te behouden, kan een motivatie vanuit de kwalitatieve behoefte voor functies die in het hoofdgebouw gerealiseerd worden, achterwege blijven. Voor de 80 nieuwbouwwoningen dient de kwalitatieve behoefte wel onderbouwd te worden. Hiervan zijn in ieder geval 42 woningen sociale huur en geschikt voor starters/alleenstaanden. Daarnaast zijn in ieder geval 28 woningen (de haakse blokken ten oosten van het hoofdgebouw) levensloopbestendig en daarmee geschikt vooronder andere senioren. De overige woningen zijn appartementen en grondgebonden woningen in het middeldure/dure segment.

Gelet op de kwalitatieve behoefte zoals opgenomen in de woonvisie, het sturingskader en de verordening sociale woningbouw van Ermelo, vormen starters, senioren en kwetsbare groepen de aandachtsgroepen. Ook duurzaam en energieneutraal bouwen krijgt de aandacht. Op basis van het bouwprogramma gaat iets meer dan 50% van de nieuwbouw bestaan uit sociale woningbouw. In de uitgangspuntennotitie voor de herontwikkeling van De Hooge Riet is aangegeven dat alleen voor de nieuwbouw geldt dat 50% van de woningen sociale huur moet zijn, voor de bestaande bouw geldt dit dus niet. Met de woningen voor senioren wordt rekening gehouden met kwetsbare groepen. Aan de ruime twee-onder-een kap en vrijstaande woningen binnen de bosmantel is in Ermelo ook behoefte, zo blijkt uit de tabel 'woningbehoefte t/m 2024' uit het 'Woningbouwprogrammering en Sturingskader gemeente Ermelo 2016'.

Doorkijk behoefte 2030

Het is tevens van belang een doorkijk te geven op de behoefte voor de lange termijn, tot 2030. Op basis van lopend onderzoek is er een voorschot gegeven voor regionale afspraken over aantallen. Dit zijn nog geen vastgestelde aantallen. Voor gemeente Ermelo zou het betekenen dat zij behoefte heeft aan 949 woningen voor de periode 2018-2030. Daarbij kan een marge van 20% worden opgeteld voor planuitval. Dit betekent een woningbouwprogramma van in totaal 1138 woningen. De reeds harde en bijna harde plannen van de gemeente Ermelo betreft 1.038 woningen. De woningen die aan De Hooge Riet gerealiseerd worden, zijn hier onderdeel van. Het vooruitzicht is dat het programma voor De Hooge Riet daarmee ook past binnen de behoefte tot aan 2030. Provincie Gelderland voert zelf ook een onderzoek uit naar de kwantitatieve woningbehoefte tot aan 2030. Deze cijfers zijn nog niet bekend.

Conclusie

Dit plan betreft een herontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied. De bestaande functie blijkt niet meer levensvatbaar, waardoor het plan is gemaakt om (deels in bestaande bebouwing) een aantrekkelijke woonlocatie te creëren. De ontwikkeling is daarmee locatiegebonden, waardoor er geen reële alternatieve locaties zijn. De Hooge Riet kent een woningbouwprogramma tot maximaal 127 woningen (47 in bestaande bouw, 80 nieuwbouw), waarbij 50% van de nieuwbouw bestaat uit sociale huurwoningen. In deze paragraaf is de kwantitatieve en de kwalitatieve behoefte aangetoond. Het programma speelt in op de aandachtsgroepen zoals benoemd in het relevante regionale en gemeentelijke beleid en draagt tevens bij aan het behalen van de gestelde plancapaciteit tot aan 2024 in Ermelo. De voorgenomen herontwikkeling lijkt bovendien ook te passen binnen de behoefte tot aan 2030, waarvoor in deze paragraaf een doorkijk is gemaakt. De ladder voor duurzame verstedelijking is succesvol doorlopen.

Erfgoedwet

De Hooge Riet is als complex beschermd als rijksmonument. Het gaat hierbij om enerzijds de tuinaanleg met vijver, brug en hekwerk, en anderzijds om enkele monumentale gebouwen (het complex van het hoofdgebouw, plus het mortuarium en ketelhuis). Omdat het plan de herontwikkeling van een rijksmonumentaal complex betreft, is het plan voorgelegd aan de RCE. De RCE is al in een vroeg stadium betrokken bij de ontwikkeling. De laatste brief waarin de RCE aangeeft geen bezwaren te hebben dateerd van 9 april 2020 en is toegevoegd in bijlage 20. De RCE kijkt positief tegen de plannen aan en blijft betrokken bij de uitwerking van het plan.

Het plan is uitvoerbaar vanuit het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Algemeen

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:

  • Een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten;
  • Een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid;
  • Een voortvarend en innovatief circulair beleid;
  • Een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit;
  • Efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag;
  • Een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat;
  • Een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.

Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik

De provincie en partners gaan nieuwe ontwikkelingen bezien in samenhang met de bestaande voorraad. Als leidend principe wordt de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik gehanteerd. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Omgevingsverordening Gelderland

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Planspecifiek

De ontwikkeling sluit aan op een aantal van de ambities uit de Omgevingsvisie. Zo richt het plan zich op het realiseren van een duurzaam en divers woon- en leefklimaat in het plangebied, worden bij de nieuwe woningen aandacht besteed aan energiemaatregelen en is het plangebied gezien de ligging nabij het spoor goed bereikbaar. Daarnaast is de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik van belang. Voorliggend plan voorziet in het toevoegen van een woningbouwprogramma van 127 nieuwe woningen. Onder het rijksbeleid in paragraaf 3.1 is de kwantitatieve alsook de kwalitatieve behoefte aan de functies van dit plan aangetoond, waarmee aan de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik wordt voldaan.

Conclusie

Het plan is uitvoerbaar vanuit het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Ermelo 2025

De Structuurvisie gemeente Ermelo 2025 met als ondertitel 'Ontwikkeling vanuit identiteit' is vastgesteld op 1 maart 2012. De structuurvisie bevat een nieuw ruimtelijk perspectief met een integrale ontwikkelingsvisie voor Ermelo. Het toekomstperspectief is in de structuurvisie uitgewerkt naar de verschillende speerpunten zoals omgeving, zorg en recreatie en toerisme.

Het doel van een structuurvisie is het versterken van de sociale en maatschappelijke samenhang, de benutting van economische kansen en versterking van de ecologische en landschappelijke waarden door een samenhangend en integraal beeld te hebben ten aanzien van de toekomstige ontwikkelingen op het gebied van mogelijke woon- en werklocaties, maatschappelijke en sociale voorzieningen, hoofdinfrastructuur, hoofdstructuren van water, landschapsontwikkeling, recreatienetwerk en dergelijke. De structuurvisie geeft daarin een doorkijk voor de komende 10 tot 15 jaar en kent een concreet uitvoeringsprogramma voor de komende 5 jaar en verder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPDeHoogeRiet-0401_0009.png"

Uitsnede van de structuurvisiekaart, waarbij het plangebied is aangegeven met het blauwe kader

Planspecifiek 

Binnen de visiekaart ligt het plangebied binnen de gebieden 'Groen, woon, werk en/of zorglandschap' en 'middenzone (gebouwde omgeving)'. Voorliggend plan voorziet in het toevoegen van verschillende functies binnen de locatie. Wonen vormt de hoofdfunctie binnen bestaande en nieuwe bebouwing. Tevens zijn enkele kleinschalige kantoorlocaties, maatschappelijke functies en horeca voorzien. Hierdoor sluit dit plan direct aan op het gemengde karakter waarvoor de locatie is aangewezen in de visie. Omdat de locatie tot de gebouwde omgeving behoort is een toename van de bebouwingsdichtheid aan de zijde van de dorpskern gerechtvaardigd.

Het plan is uitvoerbaar vanuit de structuurvisie.

3.3.2 Structuurvisie Landgoed Veldwijk en De Hooge Riet

Op 1 februari 2018 is de structuurvisie Landgoed Veldwijk en De Hooge Riet vastgesteld. De visie vormt het globale kader en geeft de uitgangspunten mee voor de herontwikkeling van het terrein van De Hooge Riet. De meest relevante aspecten voor het deelgebied De Hooge Riet zijn:

  • de monumentale Campussfeer, die wordt gekenmerkt door een afwisseling van bebouwing in een groene, ontspannen sfeer, dient behouden te blijven;
  • De monumentale, historische panden en de monumentale bomen zetten de toon. Hierop moet met respect worden aangesloten;
  • Zichtlijnen moeten in stand worden gehouden, verbeterd worden aansluitend bij de stedenbouwkundige opzet dan wel nieuwe zichtlijnen toevoegen in lijn met de bestaande;
  • Ontwikkelingen moeten aansluiten bij de duurzaamheidsambities van de gemeente Ermelo.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPDeHoogeRiet-0401_0010.png"

Uitsnede van de 'Middenkaart': Campussfeer I (Structuurvisie Veldwijk en De Hooge Riet)

Planspecifiek

Voor deelgebied De Hooge Riet wordt een sfeer gewenst die is te omschrijven als 'campussfeer'. Meerdere landschappelijke ingrepen zorgen ervoor dat bestaande waardevolle zichtlijnen en landschapselementen behouden blijven en daar waar mogelijk worden versterkt. De campussfeer wordt in belangrijke mate bepaald door (monumentale) gebouwen in een parkachtige setting. Het grote grasveld aan de voorzijde van het hoofdgebouw blijft behouden en vormt een fundament van de landschappelijke kwaliteit. Zowel de fraaie bomen als de markante gebouwen staan zoveel mogelijk open in het gras en zijn daardoor vrij te bewonderen.

Nieuwbouw is voorzien binnen die gebieden die de visiekaart daarvoor aanwijst, te weten 'ontwikkelzones' en 'versterken centrumfunctie'. Eén van de twee L-vormige gebouwen rondom het hoofdgebouw komt voor een deel buiten de aanduiding 'ontwikkelzone' te liggen. Dit geldt ook voor een paviljoen aan de westkant van het plangebied. In de structuurvisie is benoemd dat ondergeschikt aan en passend bij de monumentale opzet ook buiten de ontwikkelzones gedoseerd enkele nieuwe gebouwen toegevoegd kunnen worden, mits passend bij de historische context en de beeldkwaliteitseisen. Voor zowel voor het L-vormige gebouw als het paviljoen geldt dat deze met respect voor de historische context en beeldkwaliteitseisen worden gebouwd.

Aan de zuidkant komen twee wat grotere volumes, dicht tegen het gemeentehuis aan. Door het toevoegen van bebouwing op deze plek wordt tegemoet gekomen aan het streven om de centrumfunctie in dit deel te versterken.

Duurzaamheid is geïntegreerd in de planvorming. In navolgende subparagraaf komt dit thema verder aan bod.

Het plan sluit aan op de structuurvisie 'Landgoed Veldwijk en De Hooge Riet'.

3.3.3 Programma Duurzaamheid Ermelo

In het vastgestelde Programma Duurzaamheid zijn de volgende ambities verwoord: Ermelo energieneutraal in 2030 en klimaatneutraal in 2035. In het programma Duurzaamheid presenteert Ermelo zich als een op duurzaamheid gerichte gemeente. Op grond van het Bouwbesluit worden vanaf 2019 strikte eisen gesteld aan de EPC waarden. Om duurzaamheid een nog prominentere plek te geven kunnen investeringen in duurzaamheidsmaatregelen, die verder gaan dan het bouwbesluit, bijvoorbeeld in energieneutrale en klimaatneutrale woningen, worden ingezet als vereveningsbijdrage. Ook wil de gemeente duurzaamheid nadrukkelijker agenderen door meer planologische ruimte te bieden aan initiatieven die substantieel bijdragen aan duurzaamheid. Gezien de toekomst van de energie infrastructuur dient geanticipeerd te worden op gasloze nieuwe woningbouw.

Planspecifiek 

Duurzaamheid en in het verlengde daarvan circulariteit en natuurinclusiviteit spelen een grote rol bij de herontwikkelingsopgave. Het aspect is breder uitgewerkt dan enkel energetische duurzaamheid. Allereerst is de gehele ontwikkeling op zich een manier om een locatie die in verval is geraakt weer nieuw leven in te blazen. Leegstaande, monumentale bebouwing krijgt een nieuwe functie. Een locatie van historische betekenis met veel waardevolle gebouwen en landschapselementen blijft zo voor Ermelo behouden. Het behoud van het monumentale groen, zorgt ervoor dat de verstening in het gebied beperkt blijft en draagt bij aan de leefbaarheid van het toekomstige woongebied.

Met betrekking tot energieopwekking worden de daken van de nieuwbouw geschikt gemaakt voor het opwekken van zonne-energie. Verder liggen er kansen voor een collectieve warmte voorziening (WKO, warmtepompen en/of een kleine biomassaverbrandingsketel), waar zowel bestaande als nieuwe gebouwen van kunnen profiteren. Een ander aandachtspunt vormt de herinrichting van de openbare ruimte. Met name op het gebied van waterberging en infiltratie zullen maatregelen genomen gaan worden die er toe bijdrage om wateroverlast binnen het plangebied en de omgeving, te voorkomen.

Het plan is uitvoerbaar binnen het programma duurzaamheid.

3.3.4 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Kom Ermelo', vastgesteld door de gemeente Ermelo op 23 januari 2013. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van dit bestemmingsplan. Het plangebied heeft de volgende bestemmingen:

  • 'Groen', ter versterking en bescherming van de aanwezige groene waarden.
  • 'Maatschappelijk', ten dienste van de voormalige hoofdfunctie van het plangebied, namelijk zorgverlening. Binnen deze bestemming zijn meerdere bouwvlakken opgenomen waarbinnen bebouwing is toegestaan. Binnen deze bouwvlakken zijn meerdere maatvoeringsaanduidingen opgenomen.
  • 'Verkeer', ter plaatse van de Chevallierlaan aan de zuidkant van het plangebied.
  • 'Water', ter plaatse van de grote vijver die tussen het hoofdgebouw en de Dokter van Dalelaan in ligt.
  • Dubbelbestemming 'Archeologie h', ter bescherming van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden'.
  • Dubbelbestemming 'Waarde - Waardevolle boom', ter instandhouding van de waardevolle bomen binnen het plangebied.
  • Gebiedsaanduidingen 'wro - zone - ontheffingsgebied 1 en 2'. Binnen deze aanduiding kunnen bij omgevingsvergunning gebouwen (buiten de bouwvlakken) worden gebouwd, waarbij aan een bepaald bebouwingspercentage voldaan moet worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPDeHoogeRiet-0401_0011.png"

Uitsnede van het geldende bestemmingsplan 'Kom Ermelo' met plangebied binnen witte stippellijn (ruimtelijkeplannen.nl)

Voorliggend plan voorziet in het realiseren van verschillende functies (wonen, horeca, kantoor, maatschappelijk) binnen het plangebied. De regels van de bestemmingen 'Maatschappelijk' en 'Groen' staan deze ontwikkeling niet toe, waardoor dit plan strijdig is met het geldende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Om vast te kunnen stellen of de bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied in lijn is met het beoogde gebruik is in 2016 een verkennend bodemonderzoek, welke is opgenomen in bijlage 2. Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek is een nader bodemonderzoek uitgevoerd. Het gehele rapport is als bijlage 3 toegevoegd. De belangrijkste conclusies van het onderzoek zijn dat ter plaatse van de te slopen gebouwen er op basis van het verkennende asbestonderzoek vastgesteld kan worden dat er sprake is van een onverdachte locatie. Ook de overige onderzoeksresultaten vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling en er is geen aanleiding voor nader bodemonderzoek. In 2020 is een actualiserend verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 4. Hierin wordt geconcludeerd dat er geen belemmeringen zijn voor de herontwikkeling van de locatie. Wel wordt nader onderzoek geadviseerd voor de aangetroffen matige grondwater verontreiniging en de locatie bij het Ketelhuis waar asbest is aangetroffen.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' is het van belang te bepalen wat de bijdrage van het plan is aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor beide stoffen bedraagt de grenswaarde 40 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15875622 (aan de Horsterweg ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 (stikstofdioxide)   PM10 (Fijn stof)   PM2,5 (Zeer Fijn stof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2017 (µg/m3)   17,9 µg/m3   17,7 µg/m3   10,3 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3   25 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Voorliggend plan voorziet in een woningbouwprogramma van maximaal 127 nieuwe woningen. Tevens zijn enkele kleinschalige kantoorlocaties, horecavoorzieningen en/of maatschappelijke voorzieningen voorzien. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (meer dan 1.500 woningen, meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlak). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Het plangebied ligt binnen de onderzoekszones van de spoorlijn Zwolle-Amersfoort en delen van het plangebied liggen binnen onderzoekszones van de Horsterweg en de Dokter van Dalelaan. Een akoestisch onderzoek is uitgevoerd om de gevolgen vanuit spoorweglawaai en wegverkeerlawaai te onderzoek. Hierin zijn ook de 30 km/uur wegen in en rondom het plangebied meegenomen. Het gehele rapport is toegevoegd als bijlage 5. De belangrijkste conclusies van het onderzoek zijn in het vervolg van deze paragraaf beschreven.

Resultaten spoorweglawaai

Voor de nieuwe woningen geldt een voorkeursgrenswaarde van 55 dB voor railverkeer. De maximale ontheffingswaarde bedraagt 68 dB. De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden. Voor diverse locaties waar woningen zijn gepland is sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. Voor deze locaties zijn maatregelen onderzocht om de geluidbelasting omlaag te brengen. Omdat ook na het nemen van deze maatregelen voor een aantal locaties de voorkeursgrenswaarde nog niet wordt behaald en een geluidscherm stedenbouwkundig onwenselijk is, worden ontheffingen voor hogere waarden aangevraagd.

Resultaten wegverkeerslawaai

Vanuit wegverkeerslawaai geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB en een maximale ontheffingswaarde van 63 dB. Bij de berekening is rekening gehouden met een toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van dit plan. In geen van de gevallen is er sprake van een overschrijding van de maximale ontheffingswaarde. Op enkele plaatsen wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden ten gevolge van verkeer op de Horsterweg en de Dokter van Dalelaan. Geluidsreducerende maatregelen zijn onderzocht maar blijken niet goed inpasbaar of financieel niet haalbaar (voor nadere toelichting, zie het akoestisch rapport). Voor de woningen waarvoor de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, worden hogere waarden aangevraagd.

Er worden als gevolg van het extra verkeer vanwege de planontwikkelingen De Hooge Riet en Veldwijk geen significante geluidstoenames verwacht langs wegen in de omgeving.

Dit plan is uitvoerbaar op basis van het aspect geluid.

4.1.4 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

In de toekomstige situatie neemt het aantal gevoelige objecten binnen het plangebied toe. Tevens voorziet het plan in enkele nieuwe functies die mogelijk een milieueffect hebben op gevoelige objecten uit de omgeving.

Het milieueffect van milieubelastende functies in de omgeving op milieugevoelige functies in het plangebied:

Het plangebied wordt omgeven door enkele woonwijken aan de noordoostkant, het centrum van Ermelo aan de zuidoostkant en, achter de spoorlijn Amersfoort - Zwolle, enkele kantoorlocaties die onderdeel uitmaken van landgoed Veldwijk. Onderdeel van de woonwijken aan de noordoost kant zijn enkele maatschappelijke functies (maximaal categorie 2) die verspreid tussen de woningen liggen. Aan de andere kant van de Hortensialaan, aan de noordoostkant van het plangebied, ligt een kleinschalige woonzorg locatie. deze functie is in te delen als 'verpleeghuizen' (categorie 1, max richtafstand 10 m). Gelet op de afstand tot de dichtstbijzijnde nieuwbouw (20 m) is enig nadelig effect uit te sluiten. De overige maatschappelijke functies liggen op voldoende afstand tot het plangebied om milieueffect op voorhand uit te kunnen sluiten.

Het centrum van Ermelo begint direct ten zuidoosten van de locatie. Het gebied kan aangemerkt worden als 'gemend gebied' waardoor de richtafstand met één stap kan worden verlaagd. Dicht bij de twee grotere volumes die binnen dit deel van het plangebied voorzien zijn, staat het gemeentehuis. Een gemeentehuis is aan te merken als 'persoonlijke dienstverlening'/'kantoren' (cat. 1, max richtafstand 10 m). In een gemengd gebied is de richtafstand voor deze functie 0 meter, waardoor het gemeentehuis geen hinder oplevert voor de nieuwe woningen. Ook de overige centrumfuncties liggen op voldoende afstand van de milieugevoelige functies in het plangebied en hebben daardoor op voorhand geen milieueffect.

Ten westen van het plangebied zijn enkele kleinschalige kantoorlocaties aanwezig, behorende bij landgoed Veldwijk. De publicatie hanteert hiervoor een categorie 1, met een maximale richtafstand van 10 m. Gelet op de minimale afstand van het plangebied tot de dichtstbijzijnde kantoorlocatie (meer dan 50 m) is enig nadelig effect op voorhand uit te sluiten. Geen van de functies uit de omgeving van het plangebied leidt daardoor tot een negatief milieueffect, waardoor op basis van milieuzonering sprake is van een goed woon- en leefklimaat binnen het plangebied.

Het milieueffect van milieubelastende functies in het plangebied op milieugevoelige functies in het plangebied en de omgeving:

Binnen het plangebied zijn naast woningen, ook kleinschalige horecafuncties, kantoren en maatschappelijke functies mogelijk. Gezien deze menging van functies in het plangebied kan het worden getypeerd als 'gemengd gebied'. Voor de genoemde milieubelastende functies geldt grotendeels milieucategorie 1 met een maximale richtafstand van 10 m. In gemengd gebied is de richtafstand 0 meter. De maatschappelijke voorzieningen die mogelijk worden gemaakt, vallen in milieucategorie 2, met een maximale richtafstand in gemengd gebied van 10 meter. Ter plaatse van het Mortuarium is enkel milieucategorie 1 toegestaan in de regels van dit bestemmignsplan, daarbij hoort in gemengd gebied een richtafstand van 0 meter. Voor alle milieugevoelige functies die mogelijk worden gemaakt wordt voldaan aan de gegeven richtafstanden. Daardoor kan op voorhand worden gesteld dat de milieubelastende functies binnen het plangebied niet voor milieuhinder zorgen op gevoelige objecten in het plangebied en de omgeving.

Conclusie 

Het plan is uitvoerbaar vanuit het aspect milieuzonering.

4.1.5 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen de invloedsgebieden van twee hogedruk aardgasleidingen van Gasunie en binnen 200 m van de spoorlijn Zwolle - Amersfoort, die onderdeel is van het basisnet. Daarom zijn er risicoberekeningen uitgevoerd, waarvan de rapportage is opgenomen in bijlage 6. De plaatsgebonden risicocontouren 10-6 van de gasleidingen en het spoor vormen geen belemmering voor de ontwikkeling. Voor het spoor is het berekende groepsrisico kleiner dan 10% van de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico wijzigt daarmee nauwelijks en er is geen verantwoording van het groepsrisico nodig. Voor de gasleidingen is geconcludeerd dat oriëntatiewaarden niet worden overschreden en dat een beperkte verantwoording nodig is voor het groepsrisico. De beperkte verantwoording is opgenomen in bijlage 7, waarin tevens een beperkte verantwoording van het groepsrisico vanwege de spoorlijn Zwolle - Amersfoort is opgenomen. Het advies van de veiligheidsregio (zie bijlage 8) is in deze beperkte verantwoording betrokken. In de beperkte verantwoording wordt geconcludeerd dat er voldoende mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid zijn. Dit betekent dat er geen nadere eisen aan het plan worden gesteld in het kader van het milieuaspect externe veiligheid.

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot externe veiligheid.

4.1.6 Milieueffectrapportage

Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapportage (m.e.r.) uit te voeren en een Milieu Effect Rapport (MER) te maken. Hiermee krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r. onderzoekt de milieugevolgen van een plan of een besluit en (milieuvriendelijker) alternatieven. Een plan of besluit is m.e.r.-plichtig in een van de volgende situaties:

  • in het Besluit milieueffectrapportage, artikel 7.4 bijlagen C en D zijn activiteiten aangewezen waarvoor direct een m.e.r.-plicht geldt;
  • een m.e.r.-plicht kan volgen uit een passende beoordeling in het kader van de Wet Natuurbescherming;
  • op grond van de provinciale milieuverordening kunnen aanvullend op het Besluit m.e.r. activiteiten worden aangewezen waarvoor een m.e.r.-plicht geldt.

M.e.r.-beoordeling

Een aantal activiteiten op kleinere schaal zijn m.e.r.-beoordelingsplichtig als een indicatieve drempelwaarde uit bijlage D wordt overschreden. Ook als de drempelwaarden niet worden overschreven kan in overleg worden bekeken of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling, omdat er mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Er kunnen twee uitkomsten zijn:

  • als de conclusie is dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden hoeft er geen m.e.r.-procedure te worden doorlopen. Dit wordt in het betreffende plan of besluit gemotiveerd en moet ook formeel bekend worden gemaakt door het bevoegd gezag;
  • als belangrijke nadelige milieugevolgen niet uitgesloten kunnen worden, moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen.

Planspecifiek

Het onderhavige plan behelst het realiseren van maximaal 127 woningen en een beperkt oppervlakte aan kantoren, kleinschalige horeca en maatschappelijke voorzieningen, en blijft daarmee (ver) onder de drempel van 2.000 woningen en een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² (D 11.2). Daarom kan volstaan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voorliggend bestemmingsplan is die vormvrije m.e.r.-beoordeling omdat in het kader van dit bestemmingsplan de belangrijkste milieuaspecten in beeld zijn gebracht.

In lijn met 'Bijlage III EU richtlijn milieubeoordeling projecten' wordt in Hoofdstuk 2 van deze ruimtelijke onderbouwing ingegaan op de kenmerken van de activiteit en de locatie van de activiteit. In hoofdstuk 4 wordt de aard en omvang van de milieueffecten beschreven. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling welke een forse invloed heeft op het milieu in de omgeving. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Hetgeen beschreven wordt in deze ruimtelijke onderbouwing geeft voldoende inzicht op de milieu gevolgen om een gewogen besluit omtrent dit plan te nemen. Verder onderzoek in het kader van het Besluit milieueffectrapportage is niet nodig: het plan is niet mer-plichtig.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Beleid waterschap Vallei en Veluwe

In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan geeft het waterschap concreet invulling aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen. Daarnaast heeft het waterschap de Keur met de Algemene – en Beleidsregels van Waterschap Vallei en

Veluwe vastgesteld. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst. In de Het Algemene beleidsregels (3e wijziging, 2017) bij de Keur 2013 wordt ten doel gesteld dat een uitbreiding van het verhard oppervlak in principe, vanuit waterhuishoudkundig oogpunt, waterbalans neutraal moet plaatsvinden.

Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van beleid bovengenoemd beleid de volgende uitgangspunten:

  • Hemelwater wordt op basis van de trits 'vasthouden-bergen-afvoeren' zoveel mogelijk ter plaatse vastgehouden. Wanneer lozen in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is kan geloosd worden op oppervlaktewater. Lozen op de riolering is in principe niet toegestaan;
  • Afvalwater niet zijnde 'schoon' hemelwater aansluiten op het riool;
  • Houdt bij het ontwerp rekening met de gemiddelde hoogste grondwaterstand;
  • De ontwikkeling dient in de gebruiksfase grondwaterneutraal te zijn. Structurele drainage of andere middelen om grondwater af te voeren zijn in principe niet toegestaan;
  • Geen uitlogende materialen gebruiken op plaatsen die in contact kunnen komen met (grond)water;

Er is sprake van een vrijstelling van het compenseren van de toename van verhard oppervlak als de toename minder is dan 1.500 m² in stedelijk gebied. In landelijk gebied geldt deze vrijstelling ook, tenzij de afvoer niet plaatsvindt in een oppervlaktelichaam met de aanduiding 'water met natuurfunctie zijnde Hen-Sed water' op de natuurkaart behorende bij de Algemene Regels van de Keur. Dan is er sprake van een vrijstelling bij een toename van het verhard oppervlak van minder dan 4.000 m².

Planspecifiek

Voor de ontwikkeling is een waterparagraaf opgesteld, die is opgenomen als bijlage 9. Hierin is voor de verschillende gebouwen en overige verharding de waterbergingsopgave bepaald. Het water van het hoofdgebouw zal worden afgevoerd via een ringleiding, uitgevoerd als IT-riool. Door de hoge infiltratiewaardes van de ondergrond van minimaal 1 m per dag zal een groot deel van het hemelwater via dit riool kunnen worden geborgen en afgevoerd. Bij extreme buien kan water tijdelijk elders geborgen worden, hiervoor zijn mogelijkheden het gebruik van de bestaande vijver en het maken van wadi's of infiltratiekratten.

Voor de bebouwing die op grotere afstand van het hoofdgebouw ligt worden lokaal infiltratievoorzieningen

aangelegd. Bijvoorbeeld een wadi of infiltratiekratten. Voor de verharding van erven, wegen en

parkeerplaatsen wordt verondersteld dat er in de directe omgeving voldoende onverhard oppervlak is om

het water naartoe af te voeren. Deze verhardingen worden niet aangesloten op het riool en het water kan

direct infiltreren.

De ontwikkeling zorgt niet voor belemmeringen voor oppervlaktewater. Voor afvalwater wordt aangesloten op de bestaande riolering in en rondom het plangebied.

Voor de nieuwbouw wordt het hemelwater afgekoppeld.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en de bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Als gevolg van de voorgenomen ontwikkelingen dienen de gevolgen van het initiatief op beschermde soorten en gebieden in kaart te worden gebracht. Daarom is een ecologische quickscan uitgevoerd. Het rapport is toegevoegd als onderdeel van bijlage 10. De belangrijkste conclusies zijn dat vanuit gebiedsbescherming het plan niet zorgt voor een verslechtering van de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in Natura 2000-gebieden en heeft ook geen significant verstorend effect op de soorten waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen. Met betrekking tot soortbescherming kan in algemene zin redelijkerwijs worden gesteld dat op grond van de mogelijke effecten de uitvoering van de ingreep niet door de Wet natuurbescherming wordt gehinderd, mits tijdig aanvullend onderzoek wordt uitgevoerd naar gierzwaluw, buizerd, boomvalk, vleermuizen, eekhoorn, boommarter en steenmarter, rekening wordt gehouden met broedseizoenen van vogels en er melding wordt gedaan van kappen van bomen. In navolging van de ecologische quickscan is een soortgericht vervolgonderzoek uitgevoerd voor vleermuizen, gierzwaluw, buizerd, boomvalk, wespendief, eekhoorn en de boom- en steenmarter. Het soortenonderzoek is opgenomen in hetzelfde rapport (bijlage 10). Hierin wordt geconcludeerd dat voor het uitvoeren van de werkzaamheden een ontheffing van de Wet natuurbescherming nodig is. Een activiteitenplan is opgesteld (zie bijlage 11) waarin is geconcludeerd dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is, mits de in het activiteitenplan opgenomen mitigerende maatregelen worden uitgevoerd.

In bijlage 12 is het stikstofdepostierapport opgenomen waarin is berekend wat de effecten zijn van stikstofuitstoot op omliggende Natura 2000-gebieden als gevolg van de ontwikkeling. Hierin is geconcludeerd dat de stikstofdepositie in de toekomstige situatie niet toeneemt ten opzichte van de stikstofdepositie in de huidige situatie. Daarmee zorgt de voorgenomen ontwikkeling niet voor negatieve effecten voor Natura 2000-gebieden op het gebied van stikstofdepositie.

Het plan is uitvoerbaar op het gebied van ecologie.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.

Verkeersaantrekkende werking

Aan de hand van de kengetallen van het CROW (publicatie 317) is bepaald wat de verkeersgeneratie in de huidige en toekomstige situatie is. Voor de toekomstige situatie is het meest recente stedenbouwkundige plan het uitgangspunt geweest om de verkeersgeneratie te bepalen. In bijlage 13 is de berekening van de huidige en toekomstige verkeersgeneratie opgenomen. Hierin is als referentiesituatie voor het huidig gebruik uitgegaan van het voormalig gebruik van de locatie voor een zorgfunctie. In deze situatie was er sprake van circa 381 verkeersbewegingen van licht verkeer per dag en circa 20 verkeersbewegingen van middelzwaar verkeer per dag. In de toekomstige situatie zijn er circa 730 verkeersbewegingen van licht verkeer per dag en circa 2 verkeersbewegingen van middelzwaar verkeer per dag. Er is daarmee ten opzichte van het gebruik als zorglocatie sprake van een toename van in totaal circa 330 verkeersbewegingen per dag. Uitgaande van een dag van 12 uur, betreft het 27,5 verkeersbeweging per uur, verdeeld over verschillende wegen. Het verkeer bereikt vanaf de Dokter van Dalelaan, de Chevallierlaan, de Horsterweg en de Hortensialaan via verschillende inritten de parkeerplaatsen die verspreid in het plangebied liggen. De omliggende wegen zijn niet overbelast en kunnen de toename van verkeer goed aan.

Parkeren

Voor het plan is een parkeerbalans opgesteld, welke onderdeel is van het stedenbouwkundig plan (bijlage 1). Hieruit blijkt dat er een totale parkeerbehoefte is van 161 parkeerplaatsen. Uit de doorberekening waarbij rekening wordt gehouden met dubbelgebruik van parkeerplaatsen blijkt dat er een parkeerbehoefte is van 132 parkeerplaatsen. In deze parkeerbalans was nog rekening gehouden met 40 sociale huurappartementen in het zuiden van het plangebied, maar dit worden er uiteindelijk 42. Dit vraagt om maximaal 2 parkeerplaatsen extra, dus in totaal 134 parkeerplaatsen. In het stedenbouwkundig plan (status: voorlopig ontwerp) zijn 134 parkeerplaatsen opgenomen. Hiermee wordt aan de parkeerbehoefte voldaan. In de regels van dit bestemmingsplan is geborgd dat aan de geldende parkeernormen wordt voldaan.

Het stallen van fietsen wordt bij de woningen intern of in gezamenlijke bergingen gerealiseerd. Bij de overige functies zal het stallen van fietsen op eigen terrein worden gerealiseerd. Hierbij zal worden voldaan aan de gemeentelijke normen voor fietsenstallingen conform de Nota parkeernormen Ermelo.

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot verkeer en parkeren.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

De Hooge Riet is als complex beschermd als rijksmonument. Het gaat hierbij om enerzijds de tuinaanleg met vijver, brug en hekwerk, en anderzijds om enkele monumentale gebouwen (het complex van het hoofdgebouw, plus het mortuarium en ketelhuis). De monumenten zijn beschermd middels de Erfgoedwet. Voor het wijzigen van een monument is over het algemeen een omgevingsvergunning nodig.

In de visiebrief cultuur van 2018 geeft het Rijk aan dat Erfgoed een mooi voorbeeld is van hoe cultuur een verbindende kracht in onze samenleving kan zijn. Het is belangrijk dat zo veel mogelijk mensen van jongs af aan meedoen aan cultuur, het maken of er gewoon van genieten. Daarom is één van de speerpunten van de cultuurvisie het toegankelijker maken van erfgoed.

De Provincie Gelderland heeft haar beleid voor cultuurhistorie opgenomen in het beleidsprogramma 'Beleef het mee! Beleidsprogramma Cultuur en Erfgoed 2017-2020'. De provincie heeft met betrekking tot erfgoed als een van de drie hoofddoelen het versterken van de functionaliteit van erfgoed. De provincie wil leegstand van monumenten zoveel mogelijk beperken door herbestemming en revitalisering nadrukkelijk aan de orde te stellen. Er wordt pas geïnvesteerd in restauratie en herbestemming wanneer een monument voldoende economische, intrinsieke en maatschappelijke betekenis heeft of krijgt. Monumenten moeten een duurzame bestemming hebben, die het gebruik voor een langere periode veilig stelt. De provincie geeft ook specifiek voor landgoederen en ander groen erfgoed aan dat ze initiatieven ondersteunen die dit erfgoed duurzaam onderhouden.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Het complex De Hooge Riet heeft een cultuurhistorische waarde als geheel. Zowel de tuin- en parkaanleg als de gebouwen die als rijksmonument of gemeentelijke monument zijn aangewezen zijn cultuurhistorisch waardevol. De monumentale gebouwen blijven intact. De inpandige verbouwplannen worden aan de RCE voor goedkeuring voorgelegd. Omdat er nieuwbouw wordt gerealiseerd op het complex, is voor de tuin- en parkaanleg een waardestellend onderzoek uitgevoerd, welke in bijlage 14 is opgenomen. Vervolgens zijn de effecten van de voorgenomen ontwikkeling op de cultuurhistoriche waarden getoetst in een effectbeoordeling, welke is opgenomen in bijlage 15. Hierin is geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling geen onoverkomelijke aantasting van belangrijke actuele tuinhistorische waarden of elementen veroorzaakt. Op punten zorgt het plan voor een verbetering van de kwaliteit van de historische aanleg en een versterking van de bruikbaarheid en beleving ervan. Op enkele punten is nog aandacht nodig voor de uitwerking, daar zal rekening mee worden gehouden bij de uitvoering van de ontwikkeling.

Archeologie 

De gronden van het plangebied kennen een hoge archeologische verwachting. Daarom is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, welke is opgenomen in bijlage 16. De belangrijkste conclusie van het onderzoek is om de bestaande dubbelbestemming voor het gehele plangebied te behouden. Gelet op de voorgenomen werkzaamheden dient nader onderzoek uitgevoerd te worden in de vorm van een verkennend booronderzoek. In overleg met het bevoegd gezag kan dit onderzoek beperkt blijven tot de ontwikkellocaties. Het rapport van het verkennend booronderzoek is opgenomen in bijlage 17. Hierin zijn de locaties waar bodemingrepen zijn gepland onderzocht. Op basis van het onderzoek is op twee locaties (locatie 4 en 7) nader onderzoek nodig. Op een van deze locaties (locatie 7) was in een eerdere versie van het plan bebouwing voorzien, maar in de uiteindelijke versie niet meer. Nader onderzoek is daardoor nog op een locatie (locatie 4) nodig. Het uitvoeren van dit nader onderzoek wordt als voorwaarde in de omgevingsvergunning voor het bouwen opgenomen. Voor deze twee locaties wordt de archeologische dubbelbestemming behouden. Voor de overige locaties vervalt de archeologische dubbelbestemming. Voor enkele locaties zullen de werkzaamheden archeologisch begeleid worden.

Het plan is uitvoerbaar vanuit cultuurhistorie en archeologie.

4.6 Trillingen

Bij het aspect trillingen gaat het in de afweging meestal om bescherming van personen tegen trillingshinder. Er kan echter ook sprake zijn van verstoring van activiteiten door trillingen (bijvoorbeeld laboratoria of computercentra). In Nederland bestaat tot op heden geen wetgeving voor het voorkomen van hinder of schade door trillingen. In de praktijk wordt veelal aangesloten bij de SBR-richtlijn "Meet- en beoordelingsrichtlijnen voor trillingen". Deze richtlijn bestaat uit drie delen:

  • Deel A, Schade aan gebouwen
  • Deel B, Hinder voor personen in gebouwen
  • Deel C, Storing aan apparatuur

 

Planspecifiek

Om te bepalen of er sprake is van trillingshinder als gevolg van de nabijgelegen spoorlijn Zwolle - Amersfoort is een trillingsonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 18.

In het onderzoek is geconcludeerd dat met uitzondering van het hoofdgebouw (en een horecapaviljoen dat geen onderdeel meer is van het uiteindelijke plan) bij alle onderzochte gebouwen aan de streefwaarden wordt voldaan. Bij het hoofdgebouw gaat het om een beperkte overschrijding van de streefwaarde. Mogelijke maatregelen om de trillingshinder op het hoofdgebouw te beperken zijn bronmaatregelen (aan het spoor) en maatregelen in de bodem (een trillingsscherm). Maatregelen bij de ontvanger zijn niet mogelijk omdat er sprake is van een bestaand gebouw. Bronmaatregelen zijn, aangezien het gaat om een spoorlijn die in gebruik is, niet realistisch. Qua maatregelen in de bodem zou in dit geval een trillingsscherm in de bodem geplaatst kunnen worden met een beoorlijke dikte en diepte. Een dergelijke maatregel stuit op financiële bezwaren en is niet milieuvriendelijk. Een dergelijke maatregel zou tevens zorgen voor een aantasting van de cultuurhistorische waarde van de parkaanleg van het landgoed. Bovendien is er op het hoofdgebouw slechts sprake van een lichte overschrijding van de streefwaarde. Omdat maatregelen niet realistisch zijn en er slechts sprake is van een lichte overschrijding van de streefwaarden, kan voor het hoofdgebouw worden afgeweken van de streefwaarden. Dit is mogelijk omdat het bij trillingshinder gaat om richtwaarden en niet om wettelijke normen.

Op het gebied van trillingen is het bestemmingsplan uitvoerbaar.

4.7 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer.

Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • 'Gemengd', waarbinnen maatschappelijke voorzieningen zijn toegestaan en horeca (lunchroom, restaurant, etc), kantoren of woningen alleen waar dit met een aanduiding is aangegeven. Een aantal bestaande gebouwen hebben deze bestemming gekregen. Er is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om de woonfunctie of de horecafunctie toe te staan, waar deze nog niet rechtstreeks zijn toegestaan.
  • 'Groen', voor de bescherming en versterking van de groene waarden. Het grootste deel van het plangebied heeft deze bestemming. De locaties waar parkeerplaatsen zijn toegestaan zijn aangeduid op de verbeelding. Bij het appartementengebouw in het zuidoosten van het plangebied zijn de aanduidingen voor het parkeren wat ruimer opgenomen en op meerdere locaties, zodat meerdere varianten van de inrichting mogelijk zijn. Bij het appartementengebouw zullen de aanduidingen niet volledig worden ingericht voor parkeren, maar in zoverre als passend is bij het gebruik van het appartementengebouw.
  • 'Verkeer', voor het deel van de Chevallierlaan dat in het plangebied ligt.
  • 'Verkeer – Verblijfsgebied' voor de rondweg rondom het monument.
  • 'Water', voor de bestaande vijver in het plangebied.
  • 'Wonen', voor het hoofdgebouw, de nieuwe woongebouwen en het pand aan de Hortensialaan 6. Met aanduidingen is aangegeven welke woningtypen zijn toegestaan. Voor de nieuwe woningen liggen de bouwvlakken grotendeels over de gehele bestemmingsvlakken om voor een zekere mate aan uitvoeringsvrijheid te zorgen. Per bestemmingsvlak is aangegeven hoeveel woningen er zijn toegestaan.
  • 'Waarde - Archeologie H', ter bescherming van mogelijk aanwezige archeologische waarden.
  • 'Waarde - Cultuurhistorie' voor de bescherming van de cultuurhistorische waarden van de gemeentelijke monumenten en het rijksmonumentale landgoedensemble.

De aanduiding 'overige zone - te behouden bomen' geldt voor het gehele plangebied. Hieraan is een bijlage gekoppeld die aangeeft welke bomen behouden dienen te worden.

De regels van het bestemmingsplan 'Parkeernormen' zijn overgenomen in dit plan.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

De provincie, de veiligheidsregio en het waterschap hebben gereageerd op een eerste versie van het bestemmingsplan. De provincie heeft aangegeven dat er in de onderbouwing van de ladder voor duurzame verstedelijking een doorkijk tot 2030 toegevoegd dient te worden. De veiligheidsregio heeft geadviseerd over de beperkte verantwoording van het groepsrisico. Het waterschap heeft aangegeven dat er geen aanleiding is tot nader overleg met het waterschap. De adviezen zijn verwerkt in het bestemmingsplan.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

Voor dit plan wordt geen formele inspraakprocedure gehouden. Het plan wordt direct als ontwerp ter inzage gelegd. De omgeving is geïnformeerd over de voorgenomen ontwikkeling, in bijlage 19 is een samenvatting opgenomen van de omgevingsdialoog.

6.4 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 10 december 2020 tot en met 20 januari 2021 ter inzage gelegen. Geduredende deze periode zijn twee zienswijzen ingediend, waarvan er later één is ingetrokken. Daarnaast is van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed een advies ontvangen. Als gevolg van de zienswijze zijn er enkele kleine aanpassingen gedaan in de regels en verbeelding van het bestemmingsplan. Daarnaast zijn er enkele ambtshalve wijzigingen gedaan. De zienswijzennota is onderdeel van het vaststellingsbesluit en licht de wijzigingen toe.