direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Garderbroekerweg-Kerkweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0203.1189-0003

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

Op dit moment is op de Kerkweg 6 het bedrijf Verhoef gevestigd. Het bedrijf H. Verhoef BV is een familie bedrijf in de zand- en grindhandel annex aannemingsbedrijf. Hierbij hebben zij beschikking over een voorraad materialen op locatie zoals zand en grind.

Het bedrijf is in de loop van jaren gegroeid waarbij het perceel te klein is geworden om de activiteiten te kunnen uitvoeren op de daarvoor bestemde gronden. De locatie is niet ideaal. Uitplaatsing uit de bebouwde kom is ook voor de leefbaarheid in Kootwijkerbroek een goede oplossing. Daarbij is het vanuit volkshuisvestelijk oogpunt wenselijk woningen te bouwen in de daarvoor bestemde gebieden in Kootwijkerbroek oost.

Gezocht is naar een alternatieve locatie voor het bedrijf. Dit is de Garderbroekerweg (ong). Op deze locatie, is de wens zich te vestigen. In een later stadium zal daar opslag van zand bijkomen aan de Oude Essenerweg. Ook deze locatie is aangekocht door initiatiefnemer.

Om bouwen in het buitengebied mogelijk te maken zal gebruik worden gemaakt van functieverandering in de vorm van een maatwerkoplossing. Hiertoe heeft de initiatiefnemer zo'n kleine 9000m2 (8.830m2) aan opstallen aan de oude Essenerweg aangekocht welke geheel gesloopt zullen worden. Naast de ruimtelijke winst, levert dit ook een grote milieuwinst op. Hiervoor mag 25 procent worden teruggebouwd aan niet agrarische bebouwing ten behoeve van het bedrijf. De locatie Kerkweg zal worden ingevuld met woningen. Tevens zal het perceel Veluweweg 90 in dit bestemmingsplan worden meegenomen. Een deel van dit perceel wordt gebruikt voor de verbreding van de Kerkweg. Het perceel zelf zal wijzigen van een bedrijfsbestemming in een woonbestemming voor 3 woningen.

De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende een herziening van het bestemmingsplan opgesteld. Waar onderstaande locaties deel van uitmaken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1189-0003_0001.png"

Alle samenhangende locaties (links Kerkweg, midden Garderbroekerweg, rechts Oude Essenerweg)

1.1 Aanleiding

Op 29 december 2010 is bij de gemeente een verzoek ontvangen om het bedrijf Verhoef B.V. te verplaatsen. Naar aanleiding van dit verzoek is de procedure om te komen tot een herziening van het bestemmingsplan opgestart. De zand- en grindhandel ligt op dit moment aan de rand van Kootwijkerbroek. Deze locatie geeft beperkingen aan uitbreidingen. Ook de verkeersontsluiting is niet optimaal.

De wens om te verplaatsen is drieledig. De huidige locatie aan de Kerkweg wordt voor woningbouw bestemd. De locatie aan de Garderbroekerweg zal een bedrijfsbestemming krijgen en op de locatie aan de Oude Essenerweg zal 8.830m² aan bestaande bedrijfsbebouwing verdwijnen.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Begrenzing plangebied

Het plangebied ligt in de kern Kootwijkerbroek alsmede in het buitengebied van Kootwijkerbroek nabij de Harskamperweg. De locatie aan de Kerkweg wordt aan de noordzijde begrensd door de Kerkweg, aan de westkant door de kerk en aan de oost en zuidkant door woningen in agrarisch gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1189-0003_0002.png"

Locatie Kerkweg 6 gezien vanuit de noordzijde

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1189-0003_0003.png"

Globale afbakening gebied Kerkweg 6 en Veluweweg 90 gezien vanuit de noordzijde

Het plangebied aan de Garderbroekerweg wordt aan de noordzijde begrensd door bedrijfs- en woonbebouwing langs de Harskamperweg. Aan de oostzijde vormt de Garderbroekerweg de grens van het plangebied. Aan de zuidzijde staat een woning, ligt een agrarisch bouwperceel in agrarisch gebied. De Oostzijde ligt richting de Oude Garderenseweg tegen agrarisch gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1189-0003_0004.png" Locatie Garderbroekerweg

Het plangebied waar de opstallen gesloopt zijn aan de Oude Essenerweg wordt omsloten door een agrarisch bouwblok met aan de noordzijde een bedrijfspand. Aan de oostzijde ligt de Harskamperweg en aan de zuidzijde ligt de Oude Essenerweg. Westelijk is agrarisch gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1189-0003_0005.png" Locatie Oude Essenerweg

2.2 Geldende bestemmingen

Het plangebied is gelegen op meerdere locaties. De Kerkweg ligt in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012". Hier hebben de gronden de bestemming " Bedrijf - Niet Agrarisch", "Wonen" en "Agrarisch" en "Verkeer".

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1189-0003_0006.png"

Bestemmingsplankaart uitsnede Kerkweg 6

De Veluweweg 90 is gelegen in bestemmingsplan "Kootwijkerbroek-Stroe-Kootwijk". De gronden hebben hier de bestemming "Tuin", Bedrijf" en "Verkeer".

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1189-0003_0007.png"

Bestemmingsplankaart uitsnede Veluweweg 90

De locatie Garderbroekerweg is gelegen in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012". De gronden waar het bedrijf zich gaat vestigen hebben de bestemming "Agrarisch".

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1189-0003_0008.png"

Bestemmingsplankaart uitsnede Garderbroekerweg ong.

Tot slot is er het perceel Oude Essenerweg 13/13/a. Deze gronden zijn ook gelegen in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" met een bestemming "Agrarisch " inclusief de omzoming door de bestemming "Groen". Deze gronden zullen gebruikt worden als slooplocatie (de middelste twee schuren op het perceel) en zullen als compensatie dienen voor de bebouwing van het perceel Gardebroekerweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1189-0003_0009.png"

Bestemmingsplankaart uitsnede Oude Essenerweg 13

Realisatie van het gehele plan op deze wijze en op de diverse locaties is niet mogelijk binnen de bepalingen van de voorgenoemde bestemmingsplannen.

In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

2.3 Ontstaansgeschiedenis

De locatie Kerkweg is al sinds lange tijd afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1189-0003_0010.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1189-0003_0011.png"in gebruik bij de familie Verhoef. Sinds de vestiging is het bedrijf gegroeid tot de huidige omvang. De vraag naar ruimte blijft en er is geconstateerd dat er geen mogelijkheden voor uitbreiding zijn op de huidige locatie. Om deze reden is gekozen voor verplaatsing. De locatie aan de Garderbroekerweg is hiervoor in beeld gekomen en een geschikte plaats gebleken. Om bebouwing in het buitengebied te kunnen realiseren zal er een sloop plaatsvinden van twee schuren aan de Oude Essenerweg 13. Deze schuren zijn van een dusdanige omvang dat het reguliere functieveranderingsbeleid niet toereikend is om deze schuren te amoveren. Door een maatwerkconstructie is dit wel mogelijk. Op deze wijze komt er een einde aan de huidige bebouwing die sinds jaar en dag aan zowel de Kerkweg als de Oude Essenerweg aanwezig was.

Hoofdstuk 3 PLANBESCHRIJVING

3.1 Functies

De in dit bestemmingsplan betrokken locaties hebben verschillende functies. De Kerkweg betreft een nieuwe woningbouwlocatie, de Garderbroekerweg wordt een bedrijfslocatie en de Oude Essenerweg krijgt de functie agrarisch onbebouwd.

3.2 Visie

Kerkweg

Het voorliggende bestemmingsplan betreft niet één enkel perceel maar bestaat uit meerdere componenten. Kerkweg, Garderbroekerweg en Oude Essenerweg.

De invulling van de Kerkweg komt voort uit een tweetal aspecten. Enerzijds is er een volkshuisvestelijke behoefte (zie hiervoor ook 4.3 waarin de toekomstige invulling beschreven wordt in zowel de ruimtelijke visie als in de volkshuisvestelijke visie), anderzijds is er de verplaatsingswens van de firma Verhoef.

Indien het bedrijf zou verdwijnen, geeft dit de mogelijkheid om woningbouw te ontwikkelen in dit deel van Kootwijkerbroek. Dit zou gezien de gewenste dorpsuitbreiding een zeer wenselijk iets zijn.

Het bestemmingsplan is gebaseerd op een stedenbouwkundig ontwerp zoals hieronder is weergegeven welke later is uitgewerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1189-0003_0012.png"

Daarnaast is een beeldkwaliteitsplan (Bijlage 22) opgesteld waarin het stedenbouwkundig ontwerp verder is uitgewerkt. Het stedenbouwkundig plan en het beeldkwaliteitsplan bieden de handvatten voor de inrichting van de uitgeefbare percelen en het openbaar gebied en dus ook voor de bestemmingsregeling.

Garderbroekerweg

Daarnaast is er de wens van de firma Verhoef aan de Kerkweg om een ruimere locatie te betrekken. In eerste instantie zou wellicht gedacht kunnen worden aan een locatie op een bedrijventerrein. Bedrijven die meer ruimte nodig hebben zouden in principe naar een bedrijventerrein moeten uitwijken. Dit is echter voor dit bedrijf onwenselijk. De benodigde opslagruimte bedraagt ruim 1.67 ha. Tevens heeft de Garderbroekerweg de voorkeur boven een bedrijventerrein, vanwege de goede ontsluiting op provinciale weg in de winter, bij gladheidsbestrijding waarvoor de firma Verhoef contracten heeft met de wegbeheerder.

Daarnaast is het kostentechnisch gezien een fors bedrag als bedacht wordt dat een groot deel opslag van grond, zand en grind betreft. Door de mogelijkheid van functieverandering is er een mogelijkheid om bestaande vierkante meters bebouwing te slopen en hiervoor nieuwe niet agrarische bedrijfsvierkantemeters voor terug te bouwen.

Oude Essenerweg

Het huidige plan betreft een maatwerksituatie waarbij gezien de locatie en grootte van de te slopen bebouwing aan de Oude Essenerweg de maximaal terug te bouwen bebouwing wordt losgelaten.

De Oude Essenerweg betreft een locatie waar tot voorkort vier grote schuren staan van ruim 300 meter lengte per stuk. Deze schuren hebben een totaal oppervlak van 17.280m2. 8.830m2 betreft eigendom van initiatiefnemer. Deze zijn in het kader van deze procedure reeds gesloopt en geregistreerd.

Wij achten in dit uitzonderlijke geval met een zo grote hoeveelheid aan agrarische opstallen een terugbouw van 25 procent acceptabel met daarbij 1 bedrijfswoning en buitenopslag van 14.126m2 waarbij er in dit plan 4.126m2 aan buitenopslag mogelijk wordt gemaakt met een mogelijke zandopslag aan de Oude Essenerweg/ Harskamperweg zoals is weergegeven in de volgende paragraaf. De locatie Oude Essenerweg wordt voorlopig bestemd als een agrarisch onbebouwd perceel. Daarbij wordt het bestaande bouwperceel welke de vier aanwezige schuren omvat in tact gelaten. Het verschil is echter dat de bouwmogelijkheden hier weg zijn genomen.

Op onderstaande tekening is het gesloopte gedeelte aangegeven. Het aantal sloopmeters bedraagt 8.830m2. Deze zijn inmiddels geregistreerd zodat ze ingezet kunnen worden voor de nieuwbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1189-0003_0013.png"

Te slopen bedrijfsbebouwing aan de Oude Essenerweg

De locatie aan de Kerkweg kan door het vrijkomen van de gronden gebruikt worden voor woningbouw. De gronden aan de Veluweweg 90 worden in deze gelijk meegenomen omdat er een wegverbreding noodzakelijk is en er de wens bij de eigenaar bestaat het bedrijf te beëindigen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1189-0003_0014.png"

 Schematische weergave; wat gaat er gebeuren

3.3 Ontwikkelingen

Kerkweg

De zuidoostelijke zijde van Kootwijkerbroek zal in de loop van de jaren aan verandering onderhevig zijn. Het gebied zal meer verstedelijken. De woningbouw op de locatie Kerkweg, is gelegen in een gemeentelijke zoekzone. Woningbouw hier past binnen de woningbouwontwikkelingen zoals deze zijn beschreven in het woningbouwprogramma voor de komende jaren. Dit document "Rapportage Faseren en doseren woningaanbod in gemeente Barneveld" is toegevoegd als Bijlage 1 (van de toelichting) van dit plan. Daarmee is de locatie Kootwijkerbroek Oost één van de locaties voor te ontwikkelen woningbouw op de kortere termijn.

Garderbroekerweg/Oude Essenerweg

De opstallen (4 lange schuren) aan de Oude Essenerweg zijn in bezit van twee verschillende eigenaren. Getracht wordt de opstallen te laten verdwijnen en hier in de vorm van een maatwerkconstructie nieuwe bebouwing voor te laten terugkomen. Dit bestemmingsplan biedt de eerste aanzet hiertoe waarna de verwachting is dat de twee buitenste gebouwen in een later stadium zullen volgen. Dit zal dan gebeuren in een separaat bestemmingsplan. Op deze wijze zal het gebied verlost worden van ruim 17.000m2 opstallen welke door de veelal vervallen staat waarin deze verkeren een doorn in het oog zijn van omwonenden en passanten. Tevens zal door intrekking van de milieuvergunning voor pluimvee een gunstigere situatie ontstaan in de uitstoot van ammoniak en het effect op de natuur in de directe omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1189-0003_0015.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1189-0003_0016.png"

Opstallen Oude Essenerweg

Verdere toekomst

Overigens zijn de gronden aan de Oude Essenerweg/ Harskamperweg onderdeel van planvorming om in het kader van functieverandering ook de overige schuren te slopen en hier bedrijfsbebouwing voor terug te bouwen. Ook de zandopslag van de firma Verhoef zal hier een plek moeten vinden. De plannen hiervoor zijn echter nog in een voorstadium waardoor deze geen onderdeel uit maken van dit plan. Gedacht wordt aan een invulling zoals hieronder is weergegeven. Hier zou bebouwing kunnen terugkomen ter compensatie van de sloop van de buitenste twee schuren op dat perceel.

De zandopslag van Verhoef zou kunnen aansluiten op deze bedrijfskavel. Dit zoals op de meest zuidelijke groene vlek met de aanduiding 'Bedrijf ZandGrind' wordt weergegeven. Hierbij stellen wij uitdrukkelijk dat dit nog in de planvormingsfase is en niet uitgewerkt. Het opnemen van onderstaande tekening is slechts bedoeld als doorkijkje naar een mogelijke toekomstige invulling,

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1189-0003_0017.png"

Indicatieve toekomstige indeling Oude Essenerweg/ Harskamperweg

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER

4.1 Rijk

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte 

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Ruimte. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.

De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder ook de Nota Ruimte en geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Met de SVIR zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke druk, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. De SVIR geeft invulling aan het streven van het kabinet naar deregulering en decentralisatie van de ruimtelijke ordening. Het Rijk heeft gekozen voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd.

Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

In dit geval is er sprake van een van deze 13 nationale belangen, namelijk:

  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s (nationaal belang 8).

Door de sloop van 8830m2 aan bebouwing verdwijnt ook een aanzienlijke milieubelasting op het Natura 2000 gebied aan de overzijde van de Harskamperweg. Dit levert een verbeterde luchtkwaliteit op. Het plan is hiermee in overeenstemming met de Svir.


Crisis- en herstelwet
Op 1 januari 2010 is de Crisis- en herstelwet (Chw) in werking getreden. Deze wet geeft regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten.

Op 25 april 2013 is de Crisis- en herstelwet via een wijzigingswet permanent gemaakt en zijn verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht doorgevoerd (zie kamerstukken 33.135).

De Chw omvat twee categorieën maatregelen:

  • tijdelijke maatregelen voor afgebakende lijsten met projecten en bevoegdheden;
  • wijzigingen van bijzondere wetten.

In Bijlage I van de Chw worden onder meer de volgende ruimtelijke en infrastructurele projecten genoemd, waarop de wet van toepassing is:

  • zeer diverse projecten op het gebied van duurzame energie;
  • gebiedsontwikkeling en werken van lokaal of regionaal belang, onderverdeeld in:

  • 1. een bestemmingsplan voor de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied, of de herstructurering van woon- en werkgebieden;
  • 2. een bestemmingsplan voor de aanleg of wijziging van wegen;
  • 3. projecten ten behoeve van de inpassing in het landschap, natuurontwikkeling of recreatiedoeleinden, waar deze samenhangen met projecten ten aanzien van de in bijlage I bedoelde projecten ten aanzien van wegen.

Doorwerking in plangebied
In dit geval is de Crisis- en herstelwet van toepassing, want er is sprake van de bouw van meer dan 11 woningen.

4.2 Provincie

Ruimtelijke Verordening Gelderland

4.2.1 Provinciale verordening

De Ruimtelijke Verordening Gelderland (hierna: de verordening) is een gevolg van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die in juli 2008 in werking trad. Deze wet geeft de provincie de bevoegdheid algemene regels vast te leggen in een provinciale verordening. Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen. Gedeputeerde Staten hebben op 15 december 2010 de verordening vastgesteld. De verordening is in werking getreden op 2 maart 2011. Voor de provincie betekent de Wet ruimtelijke ordening dat het goedkeuringsvereiste voor gemeentelijke bestemmingsplannen vervalt. De verordening is gebaseerd op reeds vastgesteld ruimtelijk beleid, zoals het 'Streekplan Gelderland 2005'. De verordening vormt derhalve een beleidsneutrale vertaling van reeds vastgesteld ruimtelijk beleid. Dit betekent dat de verordening geen beleidswijzigingen bevat.

Kerkweg

Het plangebied Kerkweg/Veluweweg van voorliggend bestemmingsplan ligt op de kaarten behorende bij de verordening tegen 'bestaand bebouwd gebied' van de kern Kootwijkerbroek aan. Ook is het gebied gelegen voor een klein gedeelte in en tegen een zogenaamde zoekzone aan. Binnen bestaand bebouwd gebied dan wel zoekzones is nieuwe bebouwing toegestaan. In dit geval is het plan weliswaar buiten deze gebieden, toch is er sprake van een plan welke ruimtelijke kwaliteit genereert. Op de planlocatie is op dit moment een bedrijf gevestigd. Door het verdwijnen van bedrijvigheid en het toevoegen van woonbebouwing aan de bestaande kern van Kootwijkerbroek ontstaat er een kwalitatieve uitbreiding die goed aansluit bij de gemeentelijke ruimtelijke volkshuisvestelijke wensen. Het plan voldoet dus aan de uitgangspunten voor verstedelijking zoals gesteld in de Ruimtelijke Verordening Gelderland (Hoofdstuk 2 paragraaf 6).

In deze verordening wordt gesteld dat, In afwijking van het bepaalde in 2.2 kan in een bestemmingsplan nieuwe bebouwing tevens mogelijk worden gemaakt indien in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat sprake is van een ontwikkeling die redelijkerwijs niet kan worden gerealiseerd binnen de in 2.2 genoemde gebieden en indien deze ontwikkeling bijdraagt aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1189-0003_0018.png"

Zoekzone uit Ruimtelijke Verordening Gelderland

Garderbroekerweg

Voor wat betreft de locatie Garderbroekerweg wordt er vanuit de Ruimtelijke Verordening geen expliciete sturing gegeven. In het geval van nieuwe bebouwing in het kader van functieverandering kan voor de
maatvoering en specifieke voorwaarden worden aangesloten bij het bepaalde in de structuurvisie en het volgende als uitwerking hiervan door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale beleidskader. Voor de regio 'De Vallei' betreft dit: “Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten ". Dit betreft een maatwerkoplossing. Zie hiervoor 4.3.5 onder "Regionale beleidsinvulling functieverandering (2008) en nevenactiviteiten en Nadere invulling (2012)"

4.2.2 Structuurvisie Gelderland (voormalig streekplan)

Provinciale Staten hebben op 29 juni 2005 het Streekplan Gelderland 2005 'kansen voor de regio's" vastgesteld. Het streekplan geeft de beleidskaders aan voor de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2015. Het streekplan is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Op de kaart Ruimtelijke structuur van het streekplan, is het plangebied aangewezen als multifunctioneel platteland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1189-0003_0019.png"

Kaart Ruimtelijke structuur uit het streekplan

Hieronder volgt een samenvatting van de relevante passages uit het streekplan:

Wonen

Het woonbeleid van de provincie wordt in het Kwalitatief Woonprogramma beschreven als een beleid gericht op voldoende aanbod van kwalitatief passende woningen en woonmilieus voor de Gelderse bevolking van nu en van de toekomst. Uitgangspunt van het Gelders kwalitatief woonbeleid is, dat gemeenten voorzien in een aanbod aan woningen dat past bij de geconstateerde regionale kwalitatieve woningbehoefte. In het streekplan gaat het om voldoende ruimte op geschikte locaties voor het accommoderen van die kwalitatieve woningbehoefte. Het Gelders kwalitatief woonbeleid richt zich zowel op bestaand bebouwd gebied (herstructurering, transformatie) als op nieuw stedelijk gebied (uitbreiding). De belangrijkste ruimtelijke beleidsaccenten zijn:

  • het aanbod van woningen en woonmilieus moet beter aansluiten bij de voorkeuren van bewoners;
  • voor het kwalitatief woonprogramma is uitgangspunt dat in de periode 2000 tot 2015 in totaal ca. 120.000 woningen netto aan de voorraad in Gelderland worden toegevoegd.

Multifunctioneel gebied

Het multifunctionele gebied beslaat het grootste deel van de provincie. Dit gebied omvat de steden, dorpen, buurtschappen buiten de provinciaal ruimtelijke hoofdstructuur, waardevolle landschappen en het multifunctioneel platteland. In het provinciaal planologisch beleid wordt op deze gebieden geen expliciete provinciale sturing gericht.

Infrastructuur

Doel van het ruimtelijk-infrastructurele beleid is het streven naar een goede bereikbaarheid van en in Gelderland. Waar nodig moet het systeem worden verbeterd. Het bestaande infrastructuurnetwerk is in hoge mate bepalend voor de invulling van nieuwe stedelijke functies die duidelijke gevolgen hebben voor de mobiliteit. Bereikbaarheid van bestaande kernen wordt in de eerste plaats verbeterd door de bestaande infrastructuur zo efficiënt mogelijk te benutten. Daarnaast is het beleid er op gericht de economische potentie die geboden wordt door het aanwezige infrastructuurnet ten volle te benutten.

Functieverandering

In de regio Vallei wordt de mogelijkheid geboden om in regionaal verband een alternatief beleid te ontwikkelen voor functieverandering van gebouwen in het buitengebied. In 2008 is door regio De Vallei de Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten vastgesteld. Het beleid voor functieverandering is hierin verwoord. Dit is vervolgens door de gemeente Barneveld vastgesteld.

Het plan is, mede gezien door het feit dat dit gebied geen provinciale hoofdstructuur betreft, dat er geen intensieve 'bemoeienis' plaats vindt bij ruimtelijke afwegingen, niet in strijd met de Structuurvisie.

4.2.3 Omgevingsvisie en -verordening Gelderland

De provincie Gelderland heeft een omgevingsvisie en verordening opgesteld, als opvolger van het provinciale Streekplan uit 2005.

De omgevingsvisie is vastgelsteld door Gedeputeerde Staten (GS) op 14 januari 2014 en Provinciale Staten (PS) op 9 juli 2014.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De verordening is vastgesteld door GS op 14 januari 2014 en is door PS op 24 september 2014 vastgesteld.

4.2.3.1 Omgevingsvisie

Het beleid in de Omgevingsvisie is voor een deel een continuering van wat de provincie eerder deed en doet. De provincie beheert wegen, maakt afspraken met partijen over waterbeheer en nog veel meer. Dat beleid blijft overeind staan. De crux van deze Omgevingsvisie ten opzichte van eerdere omgevingsplannen is wel dat de provincie zich meer dan voorheen inzet op verbinden en inspireren. De provincie wil met partijen de goede afwegingen maken over het voorkomen en verminderen van overcapaciteit. Ervoor zorgen dat het proces om te kiezen binnen duidelijke kaders goed wordt doorlopen.

De focus ligt onder andere op kwaliteit van het bestaande. Zowel bij stedelijke gebieden als bij een vitaal platteland. Hierin is een goede afweging van de keuze voor nieuwbouw essentieel waarbij soms een toevoeging in het landelijk gebied een gewenste plus is. Daarbij wil de provincie wil kansen bieden aan nieuwe en bestaande bedrijven.

In het kader van onderhavig plan zijn met name opvattingen over wonen en bedrijvigheid interessant

Krachtige steden en vitale dorpen


De provincie en haar partners streven samen naar:

  • behoud en ontwikkeling van een aantrekkelijke, Gezonde en veilige leefomgeving, waarin het prettig wonen en werken is;
  • het stimuleren van economische ontwikkelingen en dynamiek;
  • kwalitatief hoogwaardige en bereikbare maatschappelijke voorzieningen;
  • respect en aandacht voor cultuur en cultuurhistorie, ruimte voor (sportieve) vrijetijdsbesteding.


De provincie zet zich in voor vitale steden en dorpen en voor een duurzame verstedelijking. Daarvoor biedt deze Omgevingsvisie de volgende handvatten:

  • versterking van de stedelijke netwerken, gecombineerd met aandacht voor de vitaliteit van kleine kernen en dorpen;
  • een basis voor het terugdringen van leegstand en overcapaciteit in plannen;
  • zorgvuldige locatie-afwegingen die voortbouwen op de kwaliteit en de kracht van het bestaande en anticiperen op veranderingen in de toekomst, zonder het uitgaan van het bestaande tot dogma te verheffen;
  • een basis voor regionale afspraken over wonen en werken.


Voor een duurzame verstedelijking schrijft de provincie regionale afspraken voor over wonen en werken, die in gezamenlijkheid worden ingevuld. Daarnaast 'onderneemt' de provincie via gebiedsontwikkeling en inspireert en verbindt zij partijen om te werken aan een goed functionerend netwerk van steden en dorpen.

Wonen

Woningvoorraad

De provincie en haar partners streven er samen naar om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden. Hierbij ligt de opgave de woningvoorraad kwantitatief en kwalitatief mee te laten groeien met een veranderende vraag.

1. Focus van nieuwbouw naar het benutten van de bestaande voorraad;

2. Van aanbod gestuurd naar vraag gestuurd.

 

Provinciale ambitie en rol

In de Regionale Woonagenda agenderen alle (relevante) partijen in een regio de regionale opgaven op het gebied van wonen. Zij maken afspraken over wat zij hieraan gaan doen. De woonagenda's zijn veel meer dan een document. Ze zijn een proces waarvoor een regionaal netwerk wordt opgericht. Het idee is dat er in de loop van de tijd nieuwe coalities ontstaan, dat er meer onderling vertrouwen en uitwisseling ontstaat en dat nieuwe oplossingsrichtingen worden bedacht voor de regionale opgaven. De opgaven kunnen per regio verschillen. De provincie is een van de partijen.

Vanwege de demografische ontwikkelingen neemt de vraag naar groei van de woningvoorraad geleidelijk af. De kwalitatieve mismatch tussen vraag en aanbod op de woningmarkt vraagt echter steeds meer aandacht van alle betrokken partijen. Oplossingen zijn in toenemende mate te vinden in het benutten van kansen en mogelijkheden in (het aanpassen van) de bestaande woningvoorraad.

De Aanpak om deze doelen te bereiken is het agenderen en programmeren van de opgave. Dit gebeurt in het kader van de Regionale Woonagenda en met het oog op benodigde veranderingen in de regionale woningvoorraad. De provincie is een van de partijen. De bestaande woningvoorraad en de mogelijkheden in vrijkomend en leegstaand vastgoed worden expliciet meegewogen. Thema's komen aan bod zoals:

  • a. flexibiliteit;
  • b. levensloopbestendigheid;
  • c. wonen met zorg;
  • d. betaalbaarheid;
  • e. het aandeel 'huur' en andere kwaliteiten waaraan behoefte is.

 

Daarbij streeft de provincie op regionale schaal naar afspraken met gemeenten en woningbouwcorporaties over de (netto) groei van de woningvoorraad op basis van een recente huishoudensprognose (Primos). De kwantitatieve opgave per regio wordt vastgesteld door Gedeputeerde Staten.

Met de programmeringsafspraken wordt bereikt:

  • afstemming met buurprovincies;
  • het voorkomen van concurrentie om inwoners en bijbehorende onbedoelde migratiestromen tussen regio's en gemeenten;
  • de keuze bepalen voor de beste locaties voor woningbouw;
  • het verkleinen van de kans op leegstand;
  • voorzien in de aangetoonde kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte voor de Gelderse bevolking;
  • het bevorderen van binnenregionale samenwerking;
  • het meewegen van de mogelijkheden die de bestaande woningvoorraad en vrijkomend of leegstaand vastgoed bieden;
  • duidelijkheid over hoe om te gaan met overcapaciteit van woningbouwplannen;
  • het voorkomen van nieuwe overcapaciteit aan woningbouwplannen.

De provincie neemt in het maken van de programmeringsafspraken een regierol. In de Omgevingsverordening is de status van de kwantitatieve opgave vastgelegd. Hierdoor kan de provincie optreden als de partijen in een regio er niet in slagen om tot een (binnenregionale) programmering te komen, of wanneer zij zich niet aan de afspraken houden.

Er moet worden gekeken nar hoe wordt omgegaan met overcapaciteit. Bij programmering hoort het periodiek heroverwegen van gemaakte keuzes. Zijn die keuzes nog steeds goed of is de vraag in de loop van de tijd gewijzigd. Hebben zich nieuwe (betere) kansen voorgedaan?

Tijdelijke overcapaciteit kan gewenst zijn wanneer een gemeente een bepaald plan wil inwisselen voor een plan dat beter tegemoet komt aan de woningbehoefte of aan het (locatiekeuze)beleid in deze Omgevingsvisie. Voor zover nodig, streeft de provincie naar maatwerkoplossingen. Voor nieuwe situaties die zich in de toekomst voordoen, streeft de provincie eveneens naar maatwerkoplossingen.

Voor een zorgvuldige en transparante motivering van woonlocaties dient de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. De provincie verkent de mogelijkheden die het werken met de ladder biedt voor zorgvuldige locatiekeuzes in Gelderland.

De kansen en mogelijkheden in de bestaande woningvoorraad en in vrijkomend of leegstaand vastgoed staan expliciet centraal in het meewegen van een locatiekeuze.

De provincie is hierbij normerend, inspirerend en verbindend.

Wonen en werken in het 'buitengebied'

De provincie en haar partners streven samen naar een vitaal buitengebied:

  • met behoud van levendigheid;
  • met een verbetering van de kwaliteit van wonen, werken en vrijetijdsbesteding;
  • rekening houdend met grote verschuivingen door schaalvergroting in de landbouw, energietransitie en urbanisatie de komende jaren.

De gevolgen van de economische recessie en de vastgoedcrisis zijn ook op het platteland sterk voelbaar. In veel regio's willen gemeenten het wonen, de detailhandel en het werken zo veel mogelijk concentreren in de kernen. Bij deze opgave zouden partijen samen moeten inspelen op nieuwe kansen voor de plattelandseconomie en samen moeten anticiperen op bevolkingsdaling, ontgroening en vergrijzing, en op de discrepantie tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. Het voldoen aan een andere behoefte voor wonen en werken vraagt een slagvaardige overheid en om actief burgerschap en zelforganiserend vermogen van groepen en organisaties.

De provincie stelt bij initiatieven voor functieverandering dat deze de aanwezige en te ontwikkelen economie en gebiedskwaliteiten moeten versterken. Dit kunnen initiatieven zijn voor wonen en werken. Bijvoorbeeld bij functieverandering of nieuwe landgoederen.

Dat betekent dat initiatieven gekoesterd worden als een kans en niet bij voorbaat uitgesloten worden. Er moet gezocht worden naar mogelijkheden.

Daarvoor dragen in eerste instantie de initiatiefnemers de verantwoordelijkheid. De provincie voert een beperkte regie op wonen en werken in het buitengebied, namelijk door het geven van kwalitatieve proceskaders om te komen tot locatiekeuzes waarbij zij ondersteuning biedt in de vorm van kennis, begeleiding en inspiratie. Daarbij geldt voor een initiatief in het buitengebied dat het 'nieuwe rood' in het buitengebied een kwaliteitsverbetering moet zijn in het gebied.

Een kwaliteitsverbetering wil zeggen dat er sprake is van sloop en of hergebruik van vrijkomende bebouwing (functieverandering) of ontwikkeling van nieuwe natuur. De rood-rood en rood-groenverhoudingen van de nieuwe situatie ten opzichte van de oude situatie bepalen de aanvaardbaarheid. Specifiek in de Groene Ontwikkelingszone geldt de bijdrage die aan de gewenste natuurontwikkeling geleverd wordt.

De Gelderse regio's kregen met het Streekplan 2005 de mogelijkheid voor een regionale invulling van het beleidskader voor functieverandering van agrarische gebouwen. Deze invulling werd door het college van Gedeputeerde Staten geaccordeerd. De provincie kiest voor een andere rol. Zij vraagt geen apart beleidskader om door de provincie vast te stellen, maar juicht toe dat hierover beleid en afspraken in regionaal verband zijn gemaakt of verder worden gemaakt. De provincie draagt graag bij aan de evaluatie van dit beleid.

Het voortouw ligt nu bij gemeenten. Gemeenten hebben hun beleid op regionaal niveau afgestemd.

Bedrijven

Werken

De provincie en haar partners streven samen naar behoud en verdere economische ontwikkeling van Gelderland tot een krachtige, duurzame, innovatieve en internationaal concurrerende regio. Een regio die passende werkgelegenheid biedt voor iedereen die wil en kan werken. De opgaven die zij hierbij zien, zijn:

  • een gezonde economie die de mensen in Gelderland een behoorlijk inkomen biedt;
  • arbeidsparticipatie van de Gelderse beroepsbevolking optimaliseren;
  • bereikbaar werk voor iedereen.

 

De provincie streeft naar het behoud van kansrijke bestaande bedrijven en werkgelegenheid om de concurrentiepositie van Gelderland te versterken. Een optimaal vestigingsklimaat is het doel, waarbij bedrijven zich kunnen ontwikkelen en kunnen zorgen voor werkgelegenheid. De provincie gaat uit van de kracht van ondernemers en ondernemingen. De provincie zet zich maximaal in om kansrijke bedrijven te faciliteren en gaat op zoek naar de economische dynamiek en ondersteunt de economische kracht van Gelderse bedrijven.

Daarbij bevordert de provincie bevordert de topsectoren agrofood, health, energie- en milieutechnologie en de maakindustrie. In deze sectoren willen provincie en partners excelleren, met name omdat deze zich hebben ontwikkeld tot sectoren met een internationale uitstraling.

Naast deze vier topsectoren beschikt Gelderland over verschillende andere veelbelovende bedrijfstakken, die met een innoverende aanpak hun marktpositie verder kunnen vergroten. Deze 'aandachtssectoren' zijn de logistieke sector, de agrarische sector, de vrijetijdseconomie en de creatieve sector. Voor het midden- en kleinbedrijf wil de provincie extra aandacht besteden aan ontwikkelingsmogelijkheden.

Het uitgangspunt om veelbelovende bedrijven of bedrijfstakken te laten groeien en hun marktpositie te vergroten middels een innoverende aanpak, blijft ook van toepassing.

De provincie streeft naar zorgvuldig ruimtegebruik: terughoudendheid bij het aanleggen van nieuwe bedrijventerreinen en veel aandacht voor het revitaliseren van bestaande terreinen. Als functieverandering, sloop of een andere invulling van ruimtes (voor kantoren) nodig is, dan is het goed hiervoor te kiezen in plaats van het bouwen van nieuwe kantoren. Kansen zijn er ook om beeldbepalende gebouwen niet te slopen, maar in te zetten voor hergebruik op een wijze die de kwaliteit van de omgeving verbetert.

Voor wat betreft het onderhavige plan geldt dat dit initiatief goede aansluit bij de visie. Op een duurzame manier wordt er een aantrekkelijk woongebied gecreëerd gecombineerd door het verplaatsen van het bedrijf Verhoef. (zie ook hiervoor 5.8). Het bedrijf kan zich op deze manier ontwikkelen zonder overlast op de omgeving. Het plan is derhalve in lijn met de omgevingsvisie.

4.2.3.2 omgevingsverordening

De omgevingsverordening legt hetgeen in de visie is gesteld vast in regels. In de verordening is hiertoe een paragraaf opgenomen over verstedelijking en wonen.

Voor wat betreft het aspect 'wonen' wordt gesteld dat De in een bestemmingsplan op te nemen nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen dienen te passen in het vigerende, door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio successievelijk het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Regionaal Programma Wonen.

Conclusie

Het plan is passend in de omgevingsverordening.

4.2.4 Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost

De Reconstructiewet concentratiegebieden 2002 schrijft een zonering van de intensieve veehouderij voor. Dit is hier niet aan de orde. Het plan voorziet in de verwijdering van agrarische bebouwing. Dit raakt wel aan het reconstructieplan dat aangeeft dat terugdringen van aantasting van natuurwaarden in extensiveringsgebieden een doel is. Dit plan draagt hier aan bij.

Extensiveringsgebied

Volgens de Reconstructiewet concentratiegebieden 2002 zijn extensiveringsgebieden ruimtelijk begrensde gedeelten van het reconstructiegebied met het primaat wonen of natuur, waar uitbreiding en nieuwvestiging van intensieve veehouderij onmogelijk is of wordt gemaakt. Terugdringen van de aantasting van natuurwaarden staat voorop. De belangrijkste maatregel is dat uitbreiding van intensieve veehouderijbedrijven buiten de huidige rechten in het bestemmingsplan niet meer mogelijk is. Als flankerend beleid is er een verplaatsings- en beëindigingsregeling voor intensieve veehouderijbedrijven. Grondgebonden veehouderij, biologische landbouw, nieuwe landgoederen, verbreding van de landbouw en functieverandering van landbouw naar wonen worden gestimuleerd.

Conclusie

De locatie Kerkweg/Veluweweg ligt tegen het landbouwontwikkelingsgebied aan. De omzetting naar wonen levert geen beperkingen op voor omliggende agrarische bedrijven en is niet in strijd met de doelstellingen van het Reconstructieplan.

De locatie Garderbroekerweg ligt op de grens van het verwevingsgebied en extensiveringsgebied en de Oude Essenerweg ligt volledig in het extensiveringsgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1189-0003_0020.png"

Ligging percelen in extensiveringsgebied en verwevingsgebied zoals gelegen in het Reconstructieplan Gelderse Vallei/ Utrecht Oost.

Door de sloop van een groot pluimveebedrijf wordt er een enorme milieuwinst gegenereerd. Door de sanering van het agrarisch bedrijf aan de Oude Essenerweg (volledig gelegen in het extensiveringsgebied) met daarvoor terugkomende de zand- en grindhandel (gedeeltelijk in het extensiveringsgebied) wordt er milieuwinst in het extensiveringsgebied geboekt. Dit zowel door de ligging als door de activiteiten. Het plan draagt hierdoor bij aan de doelstellingen in het reconstructieplan.

4.3 Gemeente

4.3.1 Structuurvisie Buitengebied Barneveld

De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De gemeente Barneveld heeft in juni 2009 de Strategische Visie vastgesteld. De Strategische Visie geeft aan welke doelen het gemeentebestuur nastreeft voor de periode tot 2030. Daaraan voorafgaand heeft de raad in januari 2009 de Structuurvisie 2009 vastgesteld waarin de stedelijke ontwikkelingen voor de komende 10 jaar zijn weergegeven. Mede op basis van de Strategische Visie is de Structuurvisie 2009 geactualiseerd door de vaststelling van de Structuurvisie Kernen 2022. De Structuurvisie Buitengebied is het derde en laatste onderdeel van deze beleidstrilogie. In de op 21 september 2011 vastgestelde Structuurvisie Buitengebied wordt specifiek ingegaan op onderwerpen als landbouw, recreatie en landschap in de periode tot 2020. De twee structuurvisies vullen elkaar hierbij inhoudelijk aan. De strategische visie geeft aan wat de overkoepelende doelen zijn.

Met deze Structuurvisie Buitengebied biedt de gemeente Barneveld ruimte voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon - en leefmilieu. Ontwikkelingen in de landbouw en bij recreatieve bedrijven zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap en woon- en leefomgeving. Deze omgevingskwaliteiten zijn ook de belangrijkste vestigingsfactoren voor het buitengebied. Initiatieven beoordeelt de gemeente daarom mede op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon en leefmilieu, verkeer en natuur. Dit moet leiden tot een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat op die manier wordt ingericht is een aangename plek om te werken en te recreëren. De structuurvisie beoogt daarbij ontwikkelingsruimte te bieden aan goede initiatieven en wil een basis zijn voor samenwerking om die te realiseren.

Bovenstaande aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast onderscheiden we deelgebieden met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie (zie bijlage 8 Structuurvisie). Onderstaand is per deelgebied en zone een ontwikkelingsrichting met kwaliteitsbeeld beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum) eisen zijn kaderstellend voor het Bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1189-0003_0021.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1189-0003_0022.png"

Structuurvisie Barneveld, uitsnede kaart en legenda

Agrarisch bedrijvenlandschap

Intensieve landbouw is de belangrijkste gebruiksvorm van dit deelgebied. Het beleid is gericht op herstructurering en passende schaalvergroting, waarbij productieruimte beschikbaar komt voor de toekomst gerichte bedrijven die in staat zijn om te groeien en daarin te investeren.

Overgangszone landschap, landbouw en recreatie

Het ruimtelijk beleid richt zich vooral op handhaving en versterking van het functioneren van de bestaande verblijfsrecreatieve sector, primair door verbetering van de kwaliteit van bestaande verblijfsrecreatiebedrijven. Een landschappelijk aantrekkelijke overgang tussen Veluwe en Vallei is wenselijk. Voor het deel van deze zone ten zuiden van de A1 gaat het in hoofdzaak om een toename van klein landschapselementen zodat meer variatie ontstaat. In de gehele zone blijft ruimte voor de aanwezige agrarische bedrijven binnen de kaders van het reconstructieplan.

Uitbreiding wonen en bedrijven bij kleine kernen.

Ten oosten van de kern Kootwijkerbroek is een zone aangegeven welke is bedoeld als uitbreidingsgebied voor wonen en bedrijven. Hier wordt beleidsmatig gekozen het bebouwde gebied Kootwijkerbroek uit te breiden. Zie hiervoor ook de nadere beschrijving bij de 'Structuurvisie Kernen Barneveld 2022'.

Ontwikkelingsfonds Platteland

De structuurvisie beschrijft het type projecten, die tot doel hebben de beschreven ruimtelijke kwaliteiten te realiseren. Investeringen voor die projecten kunnen, al dan niet gedeeltelijk, worden gefinancierd uit het Ontwikkelingsfonds. Dit fonds wordt gevuld door bijdragen uit ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied, namelijk functieverandering, nieuwe landgoederen en stedelijke uitbreidingen. De werking van dit fonds beoogt hiermee samenhangende ruimtelijke ontwikkeling van het buitengebied met ruimtelijke en maatschappelijke winst. De initiatiefnemer zal op basis van het ingediende plan een bijdrage leveren aan het ontwikkelingsfonds. Daarnaast wordt er een ruimtelijke winst gehaald door de sloop van een tweetal enorme stallen en landschappelijke inpassing van de nieuwe bedrijfsvestiging.

Conclusie

Het plan past daardoor binnen de gestelde kaders van de structuurvisie Buitengebied Barneveld.

4.3.2 Structuurvisie Kernen Barneveld 2022

De gemeenteraad heeft op 22 november 2011 de "Structuurvisie Kernen Barneveld 2022" vastgesteld. De structuurvisie legt de gemeentelijke visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het eigen grondgebied vast. Het bestemmingsplan zal hier binnen moeten passen. De structuurvisie bevat een uitvoeringsprogramma. Hierin laat de gemeente zien hoe het voorgenomen beleid gerealiseerd zal worden. In de structuurvisie is een groot aantal ruimtelijke projecten opgenomen, waarvoor investeringen in de openbare ruimte noodzakelijk zijn. Ook is er een groot aantal lopende en potentiële bouwmogelijkheden.

Op de kaart behorende bij de structuurvisie ligt de planlocatie in een gebied dat is aangeduid als zoekgebied voor wonen. Het ingekomen verzoek is in overeenstemming met deze structuurvisie.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1189-0003_0023.png"

Uitsnede kaart en legenda Structuurvisie Kernen Barneveld 2022

4.3.3 Meerjaren Woningbouw Programma 2011-2020

Op 28 juni 2011 heeft de raad het Meerjaren Woningbouw Programma (MWP) 2011-2020 vastgesteld. Het MWP geeft een actueel beeld van de woningbouwplannen voor de periode 2011 t/m 2020. Het MWP wordt driejaarlijks geactualiseerd, daarbij wordt dan tevens de looptijd met drie jaar verlengd. Het MWP geeft een inzicht in de aantallen op te leveren woningen per kern, en schetst ook een beeld van de differentiatie van deze nieuwbouw in termen van prijsklassen, eigendomsverhouding (huur, koop, Koopgarant) en bouwvorm (gestapeld of grondgebonden). Ook wordt een beeld geschetst van de mate waarin voor bepaalde doelgroepen wordt gebouwd (zoals starters, ouderen of mensen met een beperking).

Elk bouwplan dient te passen in het MWP zoals door de raad is vastgesteld. In MWP zijn voor plannen op inbreidingslocaties ook woningen opgenomen. Om een goede beoordeling van en een afweging tussen de kleinere plannen op inbreidingslocaties mogelijk te maken is een toetsingskader opgesteld, te weten 'Toetsingskader woningbouwplannen op inbreidingslocaties'. In dat beleidsstuk is een toetsingskader voor woningbouwplannen op inbreidingslocaties opgenomen. Het toetsingskader is opgesteld vanuit de gedachte dat de juiste woning op het juiste moment op de juiste plaats moet worden gebouwd.  De behoefte aan starters- en seniorenwoningen is groot. Inbreidingslocaties lenen zich doorgaans uitstekend voor woningbouw voor deze doelgroepen. Het toetsingskader richt zich dan ook op woningbouw voor genoemde doelgroepen waarbij de nadruk ligt op kwalitatieve criteria. Dit is in overeenstemming met de afspraken in het provinciaal Kwalitatief Woonprogramma (KWP).

Het toetsingskader is een volkshuisvestelijk sturingsinstrument. Er kunnen naast volkshuisvestelijke aspecten ook andere belangen spelen die een woningbouwontwikkeling op een bepaalde locatie noodzakelijk of wenselijk maken. Om te voorkomen dat het toetsingskader dergelijke ontwikkelingen frustreert is een zogenaamde hardheidsclausule opgenomen. Op basis hiervan kan het college gemotiveerd afwijken van het toetsingskader.   

Indien afgeweken wordt van het aantal woningen op een perceel dan dient initiatiefnemer aan te tonen dat de woningen passen binnen de gemeentelijke woningbouwprogrammering.

Kootwijkerbroek Oost is in het MWP aangewezen als uitbreidingslocatie. Het streefbeeld is te komen tot een gedifferentieerde wijk. In het geval van de woningcluster 'Kerkweg' passen de woningen binnen het MWP. uitwerking voor wat betreft fasering en woningtypologie zijn nader uitgewerkt. Zie hiervoor ook in de volgende paragraaf 4.3.4.

4.3.4 Rapportage Faseren en doseren woningaanbod in gemeente Barneveld

Met tal van woningbouwontwikkelingen in de verschillende kernen van de gemeente op het netvlies, wordt gewerkt aan de totstandkoming van de gemeentelijke ambitie om voldoende woningen te realiseren. Daarbij gelden niet alleen discussies over aantallen maar vooral ook over kwaliteiten van locaties en projecten en niet in de laatste plaats over de (toekomstige) inwoners van Barneveld die hier willen wonen.

In november is er binnen de gemeente Barneveld een kernteam geformeerd, om de conclusies uit het rapport "Regio FoodValley Inventarisatie en probleemanalyse; Eerste stap naar een regionaal woningbouwprogramma?" (15 oktober 2012) naast de actuele woningbouwprogrammering van gemeente Barneveld te leggen en te bezien hoe vraag en aanbod zich in kwantitatief en kwalitatief opzicht zich verhouden te komen tot een weloverwogen fasering en dosering van woningbouwprojecten.

Doorwerking in het plangebied

Voor Kootwijkerbroek Oost geldt dat het gewenst is om de woningen op korte termijn op de markt te brengen. (Zie ook Bijlage 1 van de toelichting). Het plan betreft 58 woningen in verschillende categorieën conform onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1189-0003_0024.png"

Verdeling woningen VON en fasering

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1189-0003_0025.png"

Verdeling van woningen in prijsklasse in het plangebied

Met dit programma kunnen zowel starters als doorstromers op de woningmarkt uit de voeten. De verdeling in prijsklassen sluit aan bij de behoefte in Kootwijkerbroek.

Daarbij is de bouw van levensloopbestendige seniorenwoningen (6 woningen in de zuidwestelijke kant van het plangebied) een wenselijke aanvulling, Zowel voor de verdeling in het plangebied als op de bestaande woningvoorraad van Kootwijkerbroek

De woningen op het perceel Veluweweg 90 maken geen deel uit van het MWP. Hiervoor is een planologische afweging gemaakt als een individueel geval. Bij beeindiging van het huidige bedrijf is voorgestelde invulling mogelijk zonder hier vanuit volkshuisvestelijk oogpunt hier nadere criteria aan te verbinden qua categorisering.

4.3.5 Regionale beleidsinvulling functieverandering (2008) en nevenactiviteiten en Nadere invulling (2012)

2008

Op 29 juni 2005 is het Streekplan Gelderland 2005 vastgesteld. De mogelijkheid wordt geboden om van het functieveranderingsbeleid in regionaal verband af te wijken, mits passend in een door Gedeputeerde Staten geaccordeerde beleidsinvulling voor functieverandering. Hiertoe is door regio de Vallei het document "Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten opgesteld".

Hieronder worden de relevante bepalingen aangehaald;

In dit beleid wordt voor wat betreft de functieverandering naar bedrijven in paragraaf 5.2.3 aangegeven dat er voor functieverandering op losse kavels een plafond geldt van terugbouw van maximaal 1.000m2, alleen in concentratiegebieden intensieve teelten en in Multifunctioneel Gebied. Daarbij moet het voormalig agrarische perceel op landschappelijk verantwoorde wijze worden ingepast en wordt de omvang van de niet-agrarische bedrijvigheid gerelateerd aan de kosten die de sloop en de inrichting van het perceel met zich mee brengen. Daarnaast dient de functieverandering te leiden tot een kwaliteitsverbetering van het buitengebied. Een deel van de verevening kan geschieden door een bijdrage te leveren aan een in te stellen ontwikkelingsfonds platteland. De bijdrage bedraagt in die gevallen € 10,- per m2 positief bestemde niet agrarische bestemming. De gelden van dit fonds worden gebruikt voor investeringen in de kwaliteit van het landelijk gebied.

Voor wat betreft de gebiedsdifferentiatie richt het multifunctioneel platteland richt zich op een mengeling van economische en andere functies. De functiewisseling naar niet-agrarische bedrijvigheid kan hier in bepaalde gevallen prioriteit krijgen, mits voldoende gemotiveerd, boven functiewijziging naar wonen.

Voor wat betreft de infrastructuur geeft het beleid aan dat bij de beoordeling van verzoeken om functiewijziging de ligging ten opzichte van de beschikbare infrastructuur een belangrijke rol zal spelen. Vrachtverkeer van en naar slecht ontsloten locaties (zand- en halfverharde, smalle wegen) zijn ongewenst.

Voor wat betreft verevening kan behalve door ontstening kan kwaliteitsverbetering ook worden bereikt door de aanleg van passende landschapselementen als bos, houtwallen en poelen of door de verbetering van de bereikbaarheid/toegankelijkheid daarvan met wandel-, fiets- of ruiterpaden. Concrete eisen met betrekking tot verevening kunnen niet in zijn algemeenheid worden geformuleerd, omdat deze afhankelijk zijn van de ligging van het van functie wijzigende bedrijf ten opzichte van landschappelijk waardevol gebied en van de financiële middelen die uit de overwinst van de functiewijziging voortvloeien.

Voor wat betreft de keuze voor welke bedrijven zijn toegelaten wordt beleidsvrijheid gegeven aan de gemeenten. Een indicatieve lijst voor mogelijke functieveranderingen wordt weergegeven in het beleid.

2012

De "Nadere Invulling Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten" d.d. 20 juni 2012 voorziet in een invulling en verbreding van onze werkwijze en het toepassen van maatwerk. Daarmee wordt beoogd in de nabije toekomst op een eenduidige en flexibele wijze de ontwikkelingen in het buitengebied te kunnen sturen om zo een belangrijke bijdrage te kunnen blijven leveren aan het behoud en de ontwikkeling van een goede ruimtelijke kwaliteit van het gebied.

Voor de uitbreiding van bestaande (en als zodanig bestemde) niet-agrarische bedrijven die in het landelijk gebied zijn gevestigd, voorziet de Regionale beleidsinvulling in beperkte mate in verruiming van de planologische mogelijkheden. Ten aanzien van dit beleid worden we in de Vallei geconfronteerd met beperkingen die maatschappelijk, economisch en planologisch moeilijk zijn te verdedigen. Vanuit de ervaringen in de coördinatiegroep functieverandering komt ook voor de niet-agrarische bedrijven, de behoefte naar voren aan een nadere invulling om in uitzonderingsgevallen maatwerk te kunnen verantwoorden in het verlengde van het huidige beleid.

Eén van de uitgangspunten van de nadere invulling is te komen tot een gestaffelde sloopregeling voor de uitbreiding van bestaande niet-agrarische bedrijven en de omvorming van bestaande landelijke bedrijven. Daarnaast heeft de nadere invulling tot doel een werkwijze aan te geven voor het behandelen van verzoeken van niet-agrarische bedrijven die hun bedrijfsbebouwing willen uitbreiden tot meer dan de nu volgens het (functieveranderings)beleid toegestane oppervlakte.

Er wordt een bredere inzet van sloopmeters geboden om niet agrarische bedrijven te realiseren. Daarnaast zijn er uitzonderingen mogelijk. Voor wat betreft dit maatwerk kunnen de voorwaarden per geval worden bepaald.

Planspecifiek

Duidelijk is dat het plan niet past binnen de algemene regels zoals gesteld in het functieveranderingsbeleid aangezien het maximum aantal van 1.000 vierkante meters wordt overschreden. Wel is een maatwerkconstructie mogelijk. Onderhavig geval leent zich daar voor.

De locatie Oude Essenerweg 11-13 heeft 8.830m2 aan agrarische opstallen (Zie ook paragraaf 3.2). Voor de sloop van al deze opstallen zou conform de reguliere functieverandering slechts 1.000m2 terug mogen komen als niet-agrarische bedrijfsbebouwing. (Voor de bouw van 1000m2 zou 2750m2 gesloopt moeten worden. Voor de overige 1207,5m2 moet dan nog 4830m2 [=4x1207,5] gesloopt moeten worden).

4.000m2 sloop zou voldoende zijn waardoor voor de overige kleine 5.000m2 geen compensatie zou gelden. Vanuit financieel economisch oogpunt valt dit lastig te verdedigen. Ook dit wordt in het functieveranderingsbeleid wel onderkend.

Uitbreiding van het bedrijf op de huidige locatie aan de Kerkweg is gezien de ligging en de wensen (woningbouw) die de gemeente heeft met het gebied niet wenselijk. Uitplaatsen naar elders is dan ook het alternatief. Om dit te faciliteren zullen er sloopmeters moeten worden ingezet. Gekozen is om agrarische opstallen van het perceel Oude Essenerweg 11-13 in te zetten. Het perceel Oude Essenerweg is 17.500m2 groot en bevat 8.830m2 aan opstallen. Door het verdwijnen van deze immense schuren met bijbehorende milieurechten ontstaat er een enorme ruimtelijke winst. Om dit te faciliteren is er een maatwerkconstructie gekozen waarbij een terugbouw van 25% acceptabel is met toevoeging van één bedrijfswoning en buitenopslag van zand en grind. Ondanks het feit dat er een hoeveelheid bebouwing terug komt ten behoeve van één bedrijf met een behoorlijke buitenopslag is dit in lijn met de mogelijkheden verwoord is in het functieveranderingsbeleid. Voor een zand en grind bedrijf is het gezien de benodigde ruimte financieel niet haalbaar zich te vestigen op een bedrijventerrein. Gezien de bedrijfsactiviteiten en klantenkring van de firma Verhoef is vestiging in/rond Kootwijkerbroek een vereiste. Zeker in het huidige economische klimaat moet gezocht worden naar mogelijkheden en kansen.

Door een zorgvuldige inpassing van het plan aan de Garderbroekerweg en een forse bijdrage in het ontwikkelingsfonds platteland ontstaat een ruimtelijke kwaliteitswinst. Daarnaast is de gekozen oplossing in het beginstadium al eens voorgelegd aan de provincie dit in dit uitzonderlijke geval zich kon vinden in de gekozen oplossing. Dit ook met de reden dat de grootte van de te slopen opstallen van 330 meter lang zo uitzonderlijk was dat deze, bij het volgen van het algemene beleid niet gaan verdwijnen.

Hoofdstuk 5 RANDVOORWAARDEN

5.1 Bodem

In het kader van de ontwikkeling van het gebied dient te worden beoordeeld of de uiteindelijke bodemkwaliteit binnen dit gebied uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aan zekere kwaliteitsnormen voldoet om te voorkomen dat op verontreinigde grond wordt gebouwd. In dit kader is bodemonderzoek gedaan op de locaties Kerkweg 6 en Garderbroekerweg. Deze onderzoeken zijn als bijlage aan te toelichting toegevoegd.

Kerkweg 6

Voor de locatie Kerkweg 6 is een bodemonderzoek uitgevoerd. Aan de hand van het rapport (Hunneman, februari 2011, zie Bijlage 2 van de toelichting) is bepaald of de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik.

Resultaten

In het onverdachte gedeelte van het terrein zijn in de bovengrond licht verhoogde gehaltes koper, lood en zink aangetroffen. In de ondergrond is voor geen van de geanalyseerde parameters een verhoogd gehalte aangetroffen.

In het grondwater is een licht verhoogd gehalte cadmium, koper en nikkel aangetroffen.

Op de locatie zijn ook drie deellocaties onderscheiden waar sprake is van matig tot sterk verhoogde gehaltes.

  • In de puinhoudende bovengrond van de inrit zijn sterk verhoogde gehaltes PAK en koper aangetroffen. De omvang van deze verontreiniging is circa 100 m3. Het gehalte aan puin is dusdanig dat er sprake is van een bouwstof in plaats van grond, waardoor formeel geen sprake is van een verontreiniging van de bodem;
  • In de werkplaats zijn in de vaste bodem sterk verhoogde gehaltes kobalt; aangetroffen. De hoeveelheid sterk verontreinigde grond bedraagt circa 15 m3;
  • Ter plaatse van het voormalige sloottracé zijn matige verhoogde gehaltes minerale olie aangetroffen. De omvang van deze verontreiniging bedraagt circa 15 m3. j

Om de locatie geschikt te maken voor het beoogde gebruik worden bovengenoemde verontreinigingen onder milieukundige begeleiding te verwijderen. Voorafgaand aan de werkzaamheden zal een plan van aanpak worden opgesteld welke ter goedkeuring zal worden overlegd aan de gemeente.

Garderbroekerweg ong.

In de bovengrond is een licht verhoogd gehalte koper aangetroffen. In de ondergrond is voor geen van de geanalyseerde parameters een verhoogd gehalte aangetroffen.

In het grondwater is een licht verhoogd gehalte barium aangetroffen.

Ter plaatse van de in het rapport genoemde toekomstige wasplaats en OBAS zijn geen verhoogde gehaltes minerale olie en vluchtige aromaten aangetroffen.

In het rapport wordt gemeld dat op de locatie hopen grond en puin aanwezig zijn. De invloed hiervan op de ondergrond is was in eerste instantie niet voldoende onderzocht. Tot voor kort was de locatie als maïsland in gebruik geweest. Dit houdt in dat de locatie na het onderzoek is omgeploegd, waardoor de bovengrond ter plaats van de voormalige grond- en puindepots nu op een grotere diepte beneden maaiveld is gekomen.

Het onderzoek geeft hierdoor geen beeld van de bodemkwaliteit ter plaatse. Het verrichte onderzoek is niet voldoende om een beeld te geven van de huidige bodemkwaliteit. Om deze reden heeft ter plaatse van de voormalige grond- en puindepots nog een aanvullend bodemonderzoek plaatsgevonden van de geroerde vaste bodem.

Dit onderzoek geeft aan dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ook hier geen belemmering vormt voor de voorgenomen Wro-procedure of de afgifte van een omgevingsvergunning. Zie bijlage Bijlage 5

Veluweweg 90

Voor wat betreft de deellocatie Veluweweg 90 is geconstateerd dat de locatie kan niet als onverdacht kan worden beschouwd. Er zal verkennend bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd conform de norm NEN 5740. Dit onderzoek moet worden uitgevoerd nadat de te verwijderen opstallen zijn gesloopt.

Actualiteitswaarde

De actualiteitswaarde van bodemonderzoeksgegevens bedraagt circa vijf jaar. Dit houdt in dat binnen een termijn van vijf jaar, gerekend vanaf de datum van uitvoering van het bodemonderzoek, de nieuwe bestemming moet zijn vastgelegd. Na deze termijn moet, in overleg met het bevoegd gezag, een herijking plaatsvinden

5.2 Cultuurhistorie

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Archeologie lage verwachting

Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Wij hebben een archeologische beleidsadvieskaart voor de gehele gemeente. Deze kaart kan gezien worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat voor het perceel aan de Garderbroekerweg en Kerkweg (grotendeels) een middelmatige archeologische verwachting geldt. De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 10.000 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1189-0003_0026.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1189-0003_0027.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1189-0003_0028.png" 

Uitsnede Archeologische beleidskaart

Uitvoerend bureau Raap heeft een bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. (Notitie 3731, zie Bijlage 6 van de toelichting) Er wordt geen vervolgonderzoek aanbevolen. Het bevoegd gezag (de gemeente Barneveld) stemt, gelet op het door de regioarcheoloog uitgebrachte advies, in met deze conclusie.

Voor het perceel Oude Essenerweg geldt dat dit gedeelte volgens de gemeentelijke archeologische beleidskaart in een zone ligt met een middelhoge archeologische verwachting. Krachtens het gemeentelijke beleid geldt hier een ondergrens van respectievelijk 1000 m2.

Het plangebied ligt grotendeels op een haarpodzol met gwt VIII. Deze relatief droge ligging hangt mede samen met het stuifzandgebied ten oosten van het plangebied. Westelijk liggen veldpodzolen met gwt V/VI. Op de geomorfologische kaart wordt het gebied aangegeven als een gebied met dekzandwelvingen. Het AHN geeft binnen het plangebied geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van een dekzandrug of welving. Er zijn archeologische vondstenbekend binnen 1000 meter. Bij twee onderzoeken direct ten noorden van het gebied is een haarpodzol aangetroffen waarbij opgemerkt wordt dat er sprake is van verstoringen. Er werden geen indicatoren aangetroffen.(RAAP notitie 3593). Bij een groter onderzoek bijna grenzend aan het plangebied is vastgesteld dat de bouwvoor scherp rust op het onderliggende dekzand. Er werden geen indicatoren aangetroffen (RAAP notitie 3731).

Het gebied bestond tot in het begin van de twintigste eeuw uit natte heide. De late ontginning is eveneens een aanwijzing dat het gebied pas laat in gebruik is genomen en sluit aan bij bovengenoemde bevindingen.

Op de plaats van de vier te slopen hallen wordt verwacht dat de bodem grotendeels is verstoord waardoor eventuele archeologische resten verloren zijn gegaan. Overigens is het niet aannemelijk dat deze zich hier hebben bevonden.

Op basis van bovenstaande kan worden gesteld dat het archeologisch belang niet onevenredig wordt aangetast bij de realisatie van de plannen. Verder archeologisch onderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988 melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed RCE) verplicht.

5.2.2 Historische (steden)bouwkundige waarden

In geen van de deelgebieden bevinden zich gebouwde elementen met bijzondere betekenis, zoals molens, bruggen, kastelen of hele dorpen en binnensteden.

Ook bevinden zich geen monumenten in het plangebied. Veluweweg 80 is het dichtstbijzijnde monument. Dit ligt echter op een dusdanige afstand dat er geen belemmeringen zijn voor onderhavige ontwikkeling.

5.2.3 Historisch-geografische waarden

Historisch-geografische waarden verwijzen naar de ontstaanswijze en bijzondere plekken van onze cultuurlandschappen, zoals polders, kavelstructuren, terpen en het landschap van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. In het plangebied zijn dergelijke waarden niet aanwezig.

5.3 Ecologie

De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.

5.3.1 Natuurbeschermingswet 1998

De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden. De ligging van het Natura 2000 gebieden opzichte van de plangebieden wordt op onderstaande luchtfoto weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1189-0003_0029.png" Ligging Natura 2000 gebied


Het plangebied Garderbroekerweg ligt op 80 meter van het Natura 2000 gebied De Veluwe. Doordat een grootschalig agrarisch bedrijf (Oude Essenerweg) zal verdwijnen heeft dit een positief effect op het Natura 2000 gebied. Een toelichting op de effecten is door de provincie beoordeeld waarbij de conclusie is dat de nieuwvestiging aan de Garderbroekerweg de omliggende habitat niet schaadt. De brief met toelichting van de effecten Bijlage 7 (van de toelichting) alsmede de reactiebrief van de provincie Gelderland is toegevoegd als Bijlage 8 (van de toelichting) bij dit bestemmingsplan.

5.3.2 Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet. Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, wordt een natuurtoets uitgevoerd.

In dit kader zijn er voor de locaties Garderbroekerweg, Kerkweg en Oude Essenerweg quickscans uitgevoerd waarin onderzocht is of er in het plangebied beschermde soorten voorkomen die vermeld staan op de lijsten van de Flora- en faunawet. Deze zijn als Bijlage 9, Bijlage 10 en Bijlage 12 (van de toelichting) toegevoegd aan de toelichting.

Garderbroekerweg

Voor wat betreft de Garderbroekerweg geldt dat het plangebied mogelijk wordt gebruikt door enkele soorten grondgebonden zoogdieren en amfibieën die zijn opgenomen op FFlijst 1. Voor deze soorten geldt een vrijstelling: bij het uitvoeren van ruimtelijke ingrepen is het voor deze soorten niet noodzakelijk een ontheffing aan te vragen.


Mogelijk in het onderzoeksgebied voorkomende vleermuizen staan vermeld op FFlijst 3 en zijn strikt beschermd. Ten aanzien van foerageergebied geldt dat hieraan negatieve effecten optreden. Echter omdat het geen essentieel foerageergebied betreft, is het niet nodig te mitigeren of compenseren. Vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen zijn niet aanwezig in het plangebied.


De voorkomende vogelsoorten staan vermeld op FFlijst vogels. Indien de werkzaamheden echter worden uitgevoerd op de wijze zoals is beschreven in het tekstblok onderaan deze paragraaf, zullen geen nadelige effecten optreden ten aanzien van vogels.

Kerkweg

Mogelijk wordt het plangebied gebruikt door enkele soorten grondgebonden zoogdieren en amfibieën die zijn opgenomen op FFlijst 1. Voor deze soorten geldt een vrijstelling: bij het uitvoeren van ruimtelijke ingrepen is het voor deze soorten niet noodzakelijk een ontheffing aan te vragen.


Mogelijk in het onderzoeksgebied voorkomende vleermuizen staan vermeld op FFlijst 3 en zijn strikt beschermd. Mogelijk zijn vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig in het te slopen kantoorgebouw. Nader onderzoek door Hamabest, zoals is weergegeven in Bijlage 11 (van de toelichting) heeft uitgewezen het verharde en bebouwde karakter van het plangebied maakt dat het niet erg geschikt is voor vleermuizen. De verwachting is dat de aanwezige “potentiële” openingen om meerdere redenen niet gebruikt worden door vleermuizen. Vaste verblijfplaatsen van vleermuizen worden in het te amoveren gebouw derhalve niet verwacht.


De voorkomende vogelsoorten staan vermeld op FFlijst vogels. Indien de werkzaamheden echter worden uitgevoerd op de wijze, zoals is beschreven in het tekstblok onderaan deze paragraaf, zullen geen nadelige effecten optreden ten aanzien van vogels.

Oude Essenerweg

Ook hier geldt dat het plangebied mogelijk gebruikt wordt door enkele soorten grondgebonden zoogdieren en amfibieën die zijn opgenomen op FFlijst 1. Voor deze soorten geldt een vrijstelling: bij het uitvoeren van ruimtelijke ingrepen is het voor deze soorten niet noodzakelijk een ontheffing aan te vragen.


Mogelijk in het onderzoeksgebied voorkomende vleermuizen staan vermeld op FFlijst 3 en zijn strikt beschermd. Ten aanzien van foerageergebied geldt dat hieraan mogelijk alleen voor de gewone grootoorvleermuis negatieve effecten optreden. Vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen zijn mogelijk aanwezig in de gevelbetimmering en kieren in de schuur. Nader onderzoek in de hiervoor geschikte periode dient uit te wijzen of dit ook daadwerkelijk het geval is. Dit onderzoek welke als Bijlage 13 (van de toelichting) is bijgevoegd aan de toelichting geeft aan dat het slopen van de aanwezige bebouwing geen negatief effect heeft op vleermuizen


De voorkomende vogelsoorten staan vermeld op FFlijst vogels. Indien de werkzaamheden echter worden uitgevoerd op de wijze, zoals is beschreven in het tekstblok onderaan deze paragraaf, zullen geen nadelige effecten optreden ten aanzien van vogels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1189-0003_0030.png"

5.3.3 EHS

De Garderbroekerweg als ook de Oude Essenerweg liggen in de directe nabijheid (80meter) van de EHS en worden door de provinciale weg hiervan gescheiden. Uit onderzoek blijkt dat herinrichting van het plangebied geen negatief effect hebben op het gebied/ natuurlijke kenmerken van het gebied worden niet aangetast. Daarnaast wordt door middel van landschappelijk inpassen van bedrijvigheid een brede groene wal met beplanting gecreëerd. De locatie Kerkweg ligt op bijna 3000 meter van de EHS. Het nieuwe bestemmingsplan voor de Kerkweg heeft door de beoogde wijziging van het gebruik als ook door de afstand tot de EHS geen negatief effect op het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1189-0003_0031.png"

Situering in relatie tot de EHS

5.4 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. De risico's moeten aanvaardbaar zijn. Met het oog daarop heeft de rijksoverheid risiconormen vastgesteld waarmee bedrijven, wegbeheerders en vervoerders, maar ook gemeenten en provincies, rekening dienen te houden. Voor situaties waarbij het ontwikkelingsgebied binnen het invloedsgebied van een risicobron ligt, moet het resultaat van een risicoanalyse getoetst worden aan de gestelde risiconormen.

Op de signaleringskaart van de gemeente Barneveld is te zien dat in de omgeving van het plangebied geen risicobronnen zijn gelegen. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.5 Geluid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen, moet worden nagegaan of voor deze gronden een geluidszone van kracht is. Alle wegen met uitzondering van 30km/h zones en woonerven hebben een zone. De zonebreedte is afhankelijk van de situatie binnen- of buitenstedelijk en het aantal rijstroken. Ook alle spoorwegen en industrieterreinen hebben een zone. Deze zijn echter hier niet aan de orde. Binnen een zone moet akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan. Als deze wordt overschreden kan onder bepaalde voorwaarden onder andere uit het gemeentelijk geluidbeleid tot een wettelijk maximum ontheffing worden verleend. Dit indien maatregelen niet mogelijk/ wenselijk zijn. Hoe hiermee wordt omgegaan wordt beschreven in de, bij de toelichting gevoegde geluidsonderzoeken (Bijlage 14 en 15)

Garderbroekerweg

Het bedrijf Verhoef wordt verplaatst naar de Garderbroekerweg. Aangezien het plan een bedrijfswoning bevat is hier sprake van een geluidsgevoelige functie. Deze woning ligt binnen de invloedssfeer van de Harskamperweg. De Garderbroekerweg is ook geen 30 km/u zone en is ook onderzocht. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 15 bij de toelichting.

Op basis van de onderzoeksresultaten kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
De geluidbelasting vanwege het verkeer op Garderbroekerweg overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de oostelijke gevel. De maximaal te ontheffen waarde van 53 dB wordt nergens overschreden. Dit betekent dat voor de nieuw te realiseren bedrijfswoning met betrekking tot Garderbroekerweg een hogere waarde zal worden vastgesteld van 52 dB op de Noord en zuid zijde en 56 dB op de oostzijde


Voor deze woning dient te worden voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit 2012 ten aanzien van de karakteristieke geluidwering van de gevels, waarbij uitgegaan dient te worden van de gecumuleerde geluidbelasting exclusief aftrek ex artikel 3.4 RMV 2012.

De grenswaarde van het geluidniveau binnen in de geluidgevoelige ruimten van de nieuw te realiseren woning bedraagt 33 dB (voor verblijfsgebieden en/of -ruimten).

Kerkweg/ Veluweweg

Geluidburo heeft een akoestisch onderzoek uitgevoerd ( zie Bijlage 14 van de toelichting) naar de geluidsbelasting op de woningen op de Kerkweg en Veluweweg. Uit de resultaten van het onderzoek wordt het volgende geconcludeerd. Uit de berekeningen blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden op de gevels van de geplande bebouwing op de Kerkweg overschreden wordt vanwege het verkeer op zowel de N800 | Veluweweg als de Kerkweg. De maximaal te ontheffen waarde van 63 dB wordt nergens overschreden.

De geluidbelasting vanwege het verkeer op de binnen het plan nieuw te realiseren wegen overschreidt op punten de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Dit betekent dat voor 12 nieuw te realiseren woningen met betrekking tot zowel de N800 | Veluweweg als de Kerkweg een verzoek om een hogere grenswaarde zal worden vastgesteld variërend van 49 dB tot maximaal 55 dB.

5.6 Geur

Algemeen

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bepaalt dat het oprichten of veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting niet is toegestaan, behoudens omgevingsvergunning. Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht (Bor) geeft een limitatieve opsomming van die categorieën inrichtingen en van vergunningplichtige inrichtingen. Veehouderijen zijn opgenomen in bijlage 1, categorie 8, onder sub a van dat besluit.

Het bevoegd gezag betrekt bij de beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning de gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken. Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij in werking getreden. Deze wet geeft bindende aanwijzingen aan het bevoegd gezag met betrekking tot het verlenen van de omgevingsvergunning. Slechts in de gevallen waarin de wet dat bepaalt, kan een vergunning worden geweigerd vanwege de nadelige gevolgen van geuremissie vanuit de veehouderij. Daarmee bevat de Wet geurhinder en veehouderij een landsdekkend exclusief beoordelingskader dat, voor zover het de gevolgen van geuremissie vanuit dierenverblijven betreft, in de plaats treedt van de toetsing die anders bij vergunningverlening op grond van de Wabo zou moeten worden uitgevoerd.

Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt de waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is de waarde een wettelijk vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

De Wet geurhinder en veehouderij geeft gemeenten de mogelijkheid om gebiedsgericht beleid vast te stellen door middel van een geurverordening. De standaardnormen zoals opgenomen in de wet mogen binnen een bandbreedte naar boven en beneden worden bijgesteld. Op 7 oktober 2008 heeft de raad de Geurverordening vastgesteld. Deze verordening trad in werking op 18 oktober 2008. Buiten de gebieden die zijn genoemd in de Geurverordening gelden de standaardnormen uit de Wet geurhinder en veehouderij.

Voorgrondbelasting

De voorgrondbelasting is de geurbelasting ten gevolge van een individueel agrarisch bedrijf op een geurgevoelige functie in de omgeving daarvan. In het gemeentelijke geurbeleid (geurverordening) is per gebied bepaald hoe hoog die belasting mag zijn. Voor Kootwijkerbroek en omgeving betekent dit dat de geurbelasting voor de bestaande bebouwde kom 3 ou/m3 mag bedragen, voor de zoekzones 6 ou/m3 en voor de buitengebied schil 14 ou/m3. Voor het plangebied betekent dit dat het grootste westelijke deel van het plangebied valt binnen de zoekzone (lichtblauw) zoals benoemd in de geurverordening. Het oostelijke deel valt in het landbouwontwikkelingsgebied met een geurbelasting van 20 ou/m3.

Respecteren van de voorgrondbelasting is met name van belang om veilig te stellen dat agrarische bedrijven niet in hun mogelijkheden worden beperkt. Toevoegen van geurgevoelige functies binnen de ter plaatse geldende contour leidt in beginsel tot beperking van de mogelijkheden voor de agrariër, tenzij er sprake is van een overbelaste situatie en de agrariër dus al door andere geurgevoelige objecten binnen de contour wordt beperkt.

Achtergrondbelasting

De achtergrondbelasting is de geurbelasting die als gevolg van het totaal van de agrarische bedrijvigheid op een bepaalde locatie wordt ervaren. In de gebiedsvisie die behoort bij de gemeentelijke geurverordening is voor de verschillende kernen in onze gemeente vastgesteld hoe hoog die belasting mag zijn, wil er nog sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Overschrijdt de achtergrondbelasting de norm die voor een bepaalde locatie is vastgesteld, dan is het niet gewenst om hier de ontwikkeling van nieuwe geurgevoelige functies mogelijk te maken. De gemeenteraad heeft op 22 mei 2012 de Geurvorordening en de bijbehorende Gebiedsvisie vastgesteld, in die zin dat de streefwaarde voor de achtergrondbelasting geur van Kootwijkerbroek is vastgelegd op 14 ou/m3.

Door SRE Milieudienst is onderzoek gedaan naar de achtergrondbelasting ten opzichte van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1189-0003_0032.png"

Achtergromdbelasting op het plangebied

Overschrijdt de achtergrondbelasting de norm die voor een bepaalde locatie is vastgesteld, dan is het niet gewenst om hier de ontwikkeling van nieuwe geurgevoelige functies mogelijk te maken.

Bij het opstellen van het plan is bij de positionering van geurgevoelige bebouwing de 14 ou/m3-contour voor de achtergrondbelasting gerespecteerd. Conform het gemeentelijk beleid is er derhalve in het plangebied dan ook sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

Garderbroekerweg

In de omgeving van het plangebied zijn een aantal agrarische bedrijven. Dit betreft de Oude Garderenseweg 14 en Essenerweg 13-15.

Hier is bekeken of:

  • De nieuwe bedrijfswoning en gebouwen binnen de geurhindercontouren worden geplaatst;
  • De uitbreidingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven worden beperkt

Conform de vastgestelde geurverordening (7 oktober 2008) is per gebied aangegeven wat de maximale geurbelastingen per locatie zijn. Voor wat betreft de nieuwbouwlocatie van Verhoef betreft de maximale geurbelasting 14 oue. Uit berekening volgt dat de geurbelasting veroorzaakt door de Oude Garderenseweg 14 op de nieuw te realiseren bebouwing 10.7oue bedraagt. De geurbelasting vanaf de Oude Essenerweg 13-15 bedraagt 4.9 oue. Beiden berekend op de nieuw te bouwen werkplaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1189-0003_0033.png"

Uitsnede geurverordening

De geurhinder wordt berekend door alle geuremissie op de hoek van het bouwperceel te projecteren. Door de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) wordt een andere benaderingswijze gekozen dan voorheen de wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden of de Richtlijn Veehouderij en Stankhinder 1996. Dit komt erop neer dat een berekening vanuit de hoek van het bouwblok alleen realistisch is als er geen belemmerende objecten in de omgeving gelegen zijn en eventueel aangevuld met de motivatie dat het bouwperceel nog voldoende ruimte biedt voor uitbreiding in de richting van het nieuwe geurgevoelige object.

Duidelijk wordt dat voor de Oude Garderenseweg 14 het kantoorpand van Promid de bepalende- en beperkende factor is. De geurbelasting op dit pand betreft 11.3 oue (0.6 oue hoger dan de geurbelasting op het nieuwbouwplan. Voor het perceel Oude Garderenseweg 14 geldt dat dit volledig bebouwd is waardoor verdere vergroting niet in de rede ligt. Daarnaast zijn de emissiepunten van de vleeskuiken ouderdierenstallen aan de achterzijde van de stallen gepositioneerd. Het ligt dan ook niet in de rede dat deze zullen worden verplaatst. Hier is geen enkele aanleiding voor.

Voor Oude Essenerweg 13-15 geldt dat de objecten Oude Essenerweg 10 en 12 al overbelast zijn qua geur. (18.7 en 17.2 oue). Geurreducerende maatregelen dienen getroffen te worden indien het bedrijf wenst uit te breiden. Daarbij liggen de objecten Oude Essenerweg 10 en 12 aan de zuidzijde. Het onderhavige plan ligt aan de noordwestzijde. Aan de noordzijde ligt op korte afstand de werkplaats van JAKO landbouwmachines. De huidige geurbelasting op dit pand bedraagt 13.6 oue. Uitbreiding richting deze zijde is dan ook zeer beperkt. Overigens zijn twee van de vier schuren op dit perceel onderdeel van de planvorming. Deze middelste twee schuren worden namelijk gesloopt waarna bebouwing niet terug kan komen. Op grotere afstand is Garderbroekerweg 237 gelegen. De geurbelasting op dit object bedraagt 6.8 oue.

Conclusie Garderbroekerweg

Uit geurberekeningen blijkt dat er andere geurgevoelige objecten een meer beperkende werking hebben dan het onderhavige plan. Het initiatief ligt derhalve buiten de 11.3 oue contour van de Oude Garderenseweg 14 en buiten de 6.8 oue geurcontour van Oude Essenerweg 13-15.

Kerkweg/Veluweweg

De cluster van woningen op het plangedeelte Kerkweg/Veluweweg is gelegen in een gebied waar de norm conform de geurverordening 6 oue mag bedragen. Ook op deze locatie geldt dat andere objecten al belemmerend werken voor uitbreiding van omliggende agrarische percelen.

Zoals hieronder wordt weergegeven bevinden zich rondom het perceel een veelvoud aan woningen. Deze belemmeren eventuele uitbreiding van agrarische bedrijven. In de omgeving is slechts één woning met agrarische nevenactiviteit van belang. Dit is het perceel Kerkweg 19. Met de belangen en de invloed van dit bedrijf zal rekening worden gehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1189-0003_0034.png"

Woningen rondom plangebied met in het bijzonder Kerkweg 19

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1189-0003_0035.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1189-0003_0036.png"

Uitsnede uit 'Verordening geurhinder en veehouderij'

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1189-0003_0037.png"

Normen geprojecteerd op het plangebied

Conclusie Kerkweg/Veluweweg

Het bedrijf aan de Kerkweg 19 is het enige in de buurt liggende object waar qua voorgrondbelasting rekening mee gehouden moet worden. Het betreft een hobbymatig agrarisch bedrijf met een vergunning voor 86 vleeskalveren. Uitbreiden van het bedrijf is niet wenselijk en onmogelijk. De belasting op de dichtstbijzijnde woningen is echter ruim onder de mogelijke geurbelasting op deze locatie.

Vanwege de ligging van woningen in de nabijheid (Kerkweg 14/14b als ook Kerkweg 17) van agrarische bedrijven en de woningen rondom het planperceel is het aspect geur geen belemmerende factor op dit gebied. Noch voor bewoners noch voor de hobbymatige agrariër. Het bedrijf wordt niet belemmerd en er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefgebied doordat de nieuw te bouwen woningen niet boven de gewenste geurcontouren uitkomen.

Algehele conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.7 Leidingen

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.

5.8 Ladder duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'stappen van de ladder voor duurzame verstedelijking' worden is artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

  • 1. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
  • 2. kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).


Het voorgenomen plan sluit zowel voor het gedeelte Kerkweg als voor het gedeelte Garderbroekerweg aan bij de uitgangspunten van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Hieronder gaan we daarop in:

Kerkweg

ad 1. In regionaal verband is gekeken naar bouwplannen in de periode 2012 tot 2015 is gekeken welke maatregelen nodig zijn om dit aanbod beter te laten aansluiten bij de huidige woningvraag, rekening houdend met het lange termijn beleid van de verschillende gemeenten.

In de rapportage 'Faseren en doseren woningaanbod in gemeente Barneveld' komt naar voren dat het plan voorziet, en aansluit bij de actuele regionale woningbehoefte.

ad 2. In de kern Kootwijkerbroek is geen ruimte voor het ontwikkelen van nieuwe woningen. Het gebied waarop de plannen voor de uitbreiding van toepassing zijn, grenst direct aan de kern Kootwijkerbroek en gelegen in de gemeentelijke zoekzone. Ruimtelijk gezien maakt het gebied in zekere zin al deel uit van het dorp (hier is op dit moment de zand en grindhandel gevestigd). Met de voorgenomen stedelijke invulling van het gebied wordt optimaal gebruik gemaakt van het gebied en wordt geen onnodig extra beslag gelegd op gronden in het landelijk gebied. Door het optimaal inrichten van het plangebied wordt voldaan aan het uitgangspunt om eerst bestaande stedelijke locaties te benutten voor stedelijke ontwikkeling.

ad 3. Ook wordt door de opwaardering van de Kerkweg het gebied op een goede manier ontsloten. Daarnaast wordt het op een goede landschappelijke manier ingepast en geborgd in een overeenkomst met de ontwikkelaar

Garderbroekerweg/Oude Essenerweg

ad 1. Het plangedeelte aan de Garderbroekerweg betreft een functieverandering/ “ruimte voor ruimte” regeling welke geen extra 'rood' mogelijk maakt. Het plan betreft het reduceren en verplaatsen van bebouwing. Daarbij wordt het aantal vierkante meters bebouwing met 75% verminderd.

Ondanks het feit dat het aantal vierkante meters bebouwing af neemt en het nog maar de vraag is, of deze ontwikkeling een stedelijke ontwikkeling betreft op een manier zoals de wetgever het bedoeld heeft, willen wij ingaan op de actuele regionale behoefte.

Daarbij kan gesteld worden dat er hier sprake is van een regionale behoefte. Het bedrijf Verhoef betreft een bestaand bedrijf met personeel en klantenkring uit de directe omgeving van Kootwijkerbroek.

ad 2. Op de huidige locatie is uitbreiding niet mogelijk (Op de huidige locatie zal woningbouw komen zoals ook onder het voorgaande punt aangegeven is.) Ook in de kern Kootwijkerbroek of bestaand stedelijk gebied in de directe omgeving is geen ruimte beschikbaar voor een bedrijf met een dergelijk ruimtebeslag. Het vestigen op een bedrijventerrein is gezien de aard van het bedrijf, het benodigde ruimtebeslag en vanuit financieel oogpunt niet wenselijk.

ad 3. De landschappelijke inpassing is vastgelegd in het bestemmingsplan "Garderbroekerweg/ Kerkweg" en daarbij gesloten overeenkomst. Door de ligging vlak bij de Harskamperweg is het plan goed bereikbaar en passend ontsloten. Kortheidshalve wordt voor de bereikbaarheid verwezen naar

Geconcludeerd wordt dat in onderhavige situatie sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling. De ontwikkeling voorziet in een behoefte en de locatie wordt passend ontsloten. De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de uitgangspunten van de 'ladder voor duurzame verstedelijking':

5.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. In onderhavig geval gaat het om een bedrijfslocatie welke wordt ingevuld met woningen.

De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.

5.10 Fijnstof

In het kader van de bedrijfsverplaatsing van de firma Verhoef is een goed woon- en leefklimaat gewenst. Hiertoe is een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd. Zie Bijlage 16 (van de toelichting). Geconcludeerd wordt dat in de gewenste situatie voldaan wordt aan de wettelijke normering welke ontleend is aan de handreiking fijnstof en veehouderijen. De concentratie fijnstof en het aantal overschrijdingsdagen blijft ruimschoots onder de norm.

5.11 Natuur en landschap

Garderbroekerweg

Op het perceel Garderbroekerweg zijn geen waardevolle elementen aanwezig. Van eventuele compensatie is dan ook geen sprake.

Het nieuw te vestigen bedrijf zal door zijn omvang en activiteiten impact hebben op het buitengebied. Landschappelijke inpassing is dan ook vereiste. De inpassing zal geschieden door de aanleg van een groene buffer tussen het perceel en de noordelijk gelegen percelen aan de Harskamperweg.

De landschappelijke inpassing wordt voorgesteld d.m.v. de aanleg van een grondwal met streekeigen beplanting. De aanleg van grondwallen moet niet leiden tot landschapsvreemde uitwassen. De aanleg van grondwallen, met daarop beplanting zal nog nader worden uitgewerkt qua soorten hoogten etcetera.

De landschappelijke inpassing zal geborgd worden door een voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan op te nemen dat het gebruik strijdig acht indien de landschappelijke inpassing niet wordt aangelegd of in stand wordt gelaten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1189-0003_0038.png"

Landschappelijke inpassing 

Kerkweg

Het plangebied van de Kerkweg zal op een landschappelijke manier worden ingepast. Dit zal geschieden door de aanleg van een zogenaamde groene goot van 3 meter breed.

In de goot worden bomen geplant van de soort “Alnus Spaethii 'Spaeth'"met een minimale aanplantmaat van 18-20cm.

Deze boom, zie foto, is een cultivar van de Els. Een zeer veel gebruikte boom, onderhoudsvriendelijk, (in principe) gebiedseigen, snel op hoogte en kan tegen 'natte voeten'.

De boom wordt in een logisch verband in de goot geplant maar niet op het diepste punt. Omdat in de goot geen kratten geplaatst worden, maar deze alleen ten behoeve van de overloop gebruikt wordt, ontstaat geen probleem met wortelgroei.

Deze goot is ook benodigd voor de afwatering van het plangebied (overloop van het bergingssysteem onder de bestrating) en zal in gemeentelijk bezit komen. Onderhoud en eigendom bij de gemeente geeft een goede borging voor goed en uniform onderhoud.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1189-0003_0039.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1189-0003_0040.png"

Groene goot/landschappelijke inpassing en foto van aan te planten boomsoort

Daarnaast zal er in het plangebied van de Kerkweg een groene centrale ruimte worden aangelegd welke als speel- en ontmoetingsplek kan dienen voor de buurt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1189-0003_0041.png"

De groen- en speelvoorzieningen zijn tevens in het beeldkwaliteitsplan vast gelegd welke als Bijlage 22 is toegevoegd.

Daarnaast zal door middel van een privaatrechtelijke overeenkomst de afscheiding geregeld worden tussen de woningen die grenzen aan de zuidelijke percelen. Dit zal door middel van een paalconstructie met gaas/staal constructie ertussen welke begroeid is met hedera. Dit overeenkomstig onderstaand voorbeeld op locaties zoals aangegeven met rode lijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1189-0003_0042.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1189-0003_0043.png"

Voorbeeld erfafscheiding op locaties nabij zuidelijke percelen aan de Kerkweg

5.12 Milieueffectrapportage

Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r. -procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.

De wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.

Er zijn twee sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:

  • 1. Plan- en/of besluit m.e.r.-plicht: als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrapportage;
  • 2. plan-m.e.r.-plicht: als voor het plan een zogeheten passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 gemaakt moet worden. Dat is het geval als het plan significante negatieve gevolgen kan hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied.

De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-( beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.

Voor de vraag of een bestemmingplan besluit m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingspichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan in kolom 4 wordt genoemd.

Als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, geldt dat moet worden beoordeeld of een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Als dat het geval is, geldt alsnog een m.e.r.-plicht.

Voor de vraag of een bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.

Als een bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat bestemmingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.

In dit geval is de activiteit niet m.e.r.-plichtig. Er is voor het plan geen passende beoordeling nodig op basis van de Natuurbeschermingswet (zie paragraaf 5.3.1) en de activiteit komt niet voor op de lijst in onderdeel C of D van het Besluit milieueffectrapportage.

5.13 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, wordt in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.

In dit kader zijn voor het onderhavige plan de volgende bedrijven en aspect van belang:

Garderbroekerweg

Het bedrijf Verhoef wordt aangemerkt als een groothandel zand en grind (met bijbehorende SBI-code 46735). Als gekeken wordt naar de richtafstanden welke genoemd worden voor dit type bedrijf bedraagt de richtafstand 100 meter. Indien er sprake is van gemengd gebied kan worden volstaan met een richtafstand van 50 meter met eenzelfde richtwaarde In De afstand tot de omliggende woningen tot het bedrijf bedraagt ruim 60 meter tot de woning op Harskamperweg 56 en 60 meter tot de woning Garderbroekerweg 237. Vanuit zorgvuldigheid is een nader akoestisch onderzoek uitgevoerd. Zie bijlage Bijlage 17

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1189-0003_0044.png"

Afstanden bedrijvigheid tot dichtstbijzijnde woningen

Hinder op woningen

Het bedrijf is voornamelijk in de dagperiode in bedrijf. Met het akoestisch onderzoek wordt aangetoond dat bij alle woningen wordt voldaan aan de richtwaarden voor een goede ruimtelijke ordening (conform VNG-uitgave ‘bedrijven en milieuzonering’) behoudens Garderbroekerweg 237 in de nachtperiode.

Ervan uitgaande dat ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening voor de woning Garderbroekerweg 237 als richtwaarde 45 dB(A) wordt aangehouden, vindt er een overschrijding plaats van de richtwaarde in de nachtperiode (35dB(A)). Dit is een gevolg van de vrachtwagens die in de nachtperiode (vroege ochtend) het terrein op- en afrijden.

Bij de woning Garderbroekerweg 237 is het berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveau inde nachtperiode 3 dB hoger dan de richtwaarde. Daarnaast heeft het transport ten behoeve van de gladheidsbestrijding een relevante bijdrage. Hiervan moet bedacht worden dat dit slechts incidenteel voorkomt en (uiteraard) uitsluitend in de winterperiode zich voordoet. Het is niet als incidentele bedrijfssituatie beschouwd omdat deze situatie zich vaker dan 12 dagen (nachten) per jaar voorkomt. Als de gladheidsbestrijding niet plaatsvindt, bedraagt het geluidniveau in de nachtperiode 38 dB(A) ter plaatse van de woning Garderbroekerweg 237. Dat is hoger dan de richtwaarde maar voldoet ruimschoots aan de maximale grenswaarde van 40 dB(A) die volgens genoemde VNG-uitgave geldt.

Voor de volledigheid is nog gekeken of er maatregelen zijn die reductie tot gevolg kunnen hebben. Het is echter niet realistisch langs de uitrit een geluidscherm te realiseren zowel vanuit stedebouwkundig oogpunt als vanuit oogpunt van kosten in relatie tot de geluidwinst. Uit tabel 3.2 volgt dat het maximale geluidniveau bij alle woningen voldoet aan de richtwaarden voor een goede ruimtelijke ordening.

Hinder omliggende agrarische bedrijven

Omdat er vanuit de inspraak naar voren is gekomen dat er wellicht hinder zou ontstaan voor kippen in de nabij gelegen schuren aan de Oude Garderenseweg 16 is bekeken of de geluidniveaus die door Verhoef worden veroorzaakt een negatieve invloed op de kippen hebben.

Vooropgesteld dat kippenschuren en dieren in het algemeen wettelijk niet beschermd worden voor geluid, blijkt uit de verhandeling van de WUR dat vooral hoge geluidniveaus een zekere invloed hebben op broedgedrag, eiproductie en uitval. Het gaat hierbij echter om geluidniveaus vanaf 90 dB(A). Het gemiddelde geluidniveau in een kippenschuur wordt veroorzaakt door de kippen zelf en bedraagt tussen de 65 en 70 dB(A).

In de voorliggende situatie is een hoogste gemiddeld geluidniveau berekend op de kippenschuur (op 1 meter hoogte) van 45 dB(A) (dagperiode). Het maximale geluidniveau op de gevel van de kippenschuur bedraagt 66 dB(A). Omdat het geluidniveau is berekend op de gevel van de kippenschuur, zal het geluidniveau in de kippenschuur vanwege de activiteiten van Verhoef, ca. 10 dB lager zijn (uitgaande van een relatief lage geluidsisolatie van de schuur). Dit impliceert dat het maximale geluidniveau in de kippenschuur vanwege piekgeluiden op het terrein van Verhoef, maximaal 56 dB(A) zal zijn. Hierbij wordt opgemerkt dat het hierbij gaat om een worst case situatie waarbij zeer incidenteel de klep van de kiepwagen tegen de bak klapt.

Uitgaande van een reeds aanwezig geluidniveau van 65 a 70 dB(A) in de kippenschuur (veroorzaakt door de kippen zelf), is een piekgeluid van 56 dB(A) vanwege activiteiten op het terrein van Verhoef akoestisch niet meer relevant en bij de kippen geen schrikreacties geven die leiden tot afwijkingen en verstoringen. In dit verband wordt nog opgemerkt dat de activiteiten en vrachtwagens en tractoren op het terrein van de pluimveehouderij zelf (lossen bulkvoer), op zodanig korte afstand van de eigen kippenschuren plaatsvinden, dat als gevolg hiervan veel hogere geluidniveaus op de gevel van de schuren optreden dan vanwege de bedrijfsactiviteiten van Verhoef. De conclusie is dat de bedrijfsactiviteiten van Verhoef de bedrijfsvoering van de pluimveehouderij niet belemmeren. Ook in dit opzicht is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.

Gesteld kan worden dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Kerkweg/Veluweweg

In de directe nabijheid van de nieuw te ontwikkelen woningen is een kerkgebouw gelegen. De richtafstand volgens de VNG bundel Bedrijven en Milieuzonering is 30m voor geluid. De afstand is toereikend. Ook is er op een afstand van circa 20m een maatschappelijke bestemming die het beste aansluit bij de functie buurthuis. Voor deze functie heeft volgens de VNG bundel een richtafstand van 30m voor geluid. De afstand is niet toereikend. Het gebied is echter een gemengd gebied waar de minimale richtafstand met één stap verkleind kan worden. De minimale richtafstanden voor omgevingstype gemengd gebied is 10 meter. De woningen zijn allen gelegen op grotere afstand. Wij achten de situatie dan ook planologisch aanvaardbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1189-0003_0045.png"

Richtafstanden uit VNG bundel Bedrijven en Milieuzonering

5.14 Veiligheid

Om een veilige omgeving te creëren of te behouden zijn er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.


Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.

Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.

De adviezen van de brandweer zijn verwoord in een memo, welke als Bijlage 18 is toegevoegd aan de toelichting van het bestemmingsplan. Hieronder worden kortheidshalve de conclusies opgesomd waarbij blijkt dat er vanuit het aspect veiligheid geen belemmeringen zijn voor het plan.

Conclusie Kerkweg

De wegen in het plangebied zullen voldoen aan de bereikbaarheidseisen van de brandweer. Ook wordt het gebied aan twee zijden ontsloten.

Daarnaast zal het plan voldoen aan de bluswatervoorziening. Dit zowel primair as secundair.

De opkomstnorm voor de Kerkweg is 8 minuten. Met een werkelijke opkomsttijd van 5 minuten is dit binnen de norm.

Conclusie Garderbroekerweg

De realisatie zal voldoen aan de bereikbaarheidseisen van de brandweer.

Daarnaast zal het plan voldoen aan de bluswatervoorziening. Dit zowel primair as secundair.

De opkomstnorm voor de Garderbroekerweg is 8 minuten. Met een werkelijke opkomsttijd van 9,30 minuten is de brandweer niet binnen de norm aanwezig. Gezien het feit dat het hier om één bedrijfswoning gaat is het niet noodzakelijk aanvullende eisen op te nemen.

Conclusie Veluweweg

De realisatie zal voldoen aan de bereikbaarheidseisen van de brandweer.

De bluswatervoorziening bevindt zich op ongeveer 50 meter en is in dit geval voor deze drie woningen acceptabel.

De opkomstnorm voor de Kerkweg is 8 minuten. Met een werkelijke opkomsttijd van 5 minuten is dit binnen de norm.

5.15 Verkeer

Kerkweg

Ontsluiting

Het nieuwe woongebied wordt ontsloten op de Kerkweg. De Kerkweg is op dit moment niet voldoende breed om de verkeersstroom aan te kunnen. Om het plan nu en in de toekomst op een goede manier te ontsluiten zal de weg verbreed worden.

Parkeren

In het bestemmingsplan worden 58 grondgebonden woningen mogelijk gemaakt in diverse typeringen en bijbehorende prijsklassen. Ten behoeve van deze woningen worden 103 parkeerplaatsen gerealiseerd waarvan 69 openbaar en 34 op eigen terrein. Dit voorziet in een positieve parkeerbalans voor het gehele gebied. Hieronder wordt dit schematisch aangeduid:

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1189-0003_0046.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1189-0003_0047.png"

Garderbroekerweg

Ontsluiting

Het terrein wordt ontsloten op de Garderbroekerweg waar op dit moment ook een bestaande uitrit is welke gehandhaafd kan blijven. De Garderbroekerweg is op dit punt ongeveer 5,2 meter breed. Naast de weg is een gedeelte bermverharding aangebracht tussen de uitrit en de Harskamperweg. Op deze manier is de bereikbaarheid, ook voor groot verkeer, gewaarborgd.

Parkeren

Voor wat betreft het parkeren zal dit op eigen terrein worden opgelost.

Veluweweg

Ontsluiting en parkeren

Twee woningen (waaronder de bestaande bedrijfswoning) worden rechtstreeks ontsloten op de Veluweweg. De derde woning krijgt een rechtstreekse ontsluiting op de Kerkweg.

Het parkeren wordt op eigen terrein opgelost.

Conclusie

Het aspect 'verkeer' is geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.16 Water

Deze waterparagraaf voor de inbreidingslocatie Kerkweg vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.

De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf beschrijft het relevante waterbeleid, de betrokkenheid en het advies van de waterbeheerder en de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.


Waterbeleid

Europese Kaderrichtlijn Water (2003)

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) geeft aan dat water een erfgoed is, dat moet worden beschermd. De KRW geeft het kader voor de bescherming van oppervlaktewater en grondwater. Aquatische ecosystemen en daarvan afhankelijke gebieden dienen voor verdere achteruitgang te worden behoed. De waterkwaliteit dient verbeterd te worden door emissies van schadelijke stoffen terug te dringen. Het duurzaam gebruik van water bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen.


Nationaal Waterplan 2009

Eind 2009 is het Nationaal Waterplan (NW) in werking getreden. Het NW is een algemeen plan voor het op nationaal niveau te voeren waterhuishoudkundig beleid. Het zet veel van het in de voorgaande nota's waterhuishouding opgenomen beleid voort, zoals het uitgaan van integraal waterbeheer en een watersysteembenadering. Nieuw is dat het NW tevens een structuurvisie is voor de ruimtelijke aspecten. Ook wordt meer nadruk gelegd op een gebiedsgerichte en een klimaatbestendige aanpak.


Met het NW wil het Rijk antwoorden formuleren op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie en economie en investeren in een duurzaam waterbeheer. Dit om ervoor te zorgen dat ook volgende generaties van Nederland als veilig en welvarend waterland genieten. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. Daarnaast levert water een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving en behoud van biodiversiteit.


Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Om dit te bereiken moet water bepalender dan voorheen zijn bij de besluitvorming over grotere opgaven op het terrein van onder andere verstedelijking. De mate waarin water bepalend is bij ruimtelijke ontwikkelingen hangt af van de aard, omvang en urgentie van de wateropgave in relatie tot andere opgaven en kenmerken in dat gebied.


Waterplan Gelderland 2010-2015

Het Waterplan zet het vorige beleid van het derde Waterhuishoudingplan (WHP3) voort. In het Waterplan staat beschreven hoe de provincie Gelderland wil zorgen voor voldoende schoon water en droge voeten.


Het plan geeft richtingen aan voor de bescherming, instandhouding en verbetering van de waterhuishouding voor alle maatschappelijke functies zoals landbouw, natuur en stedelijk gebied. De hoofddoelstelling is dat het water in 2027 volledig op orde moet zijn voor de maatschappelijke functies. In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren.


Waterbeheersplan 2010-2015 Waterschap Vallei & Eem

In het plan heeft het waterschap zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd. De plannen zijn gebundeld in de drie programma's Veilige dijken, Voldoende en schoon water en Zuivering afvalwater.


Het programma Veilige dijken richt zich op de bescherming tegen overstroming en daardoor op veiligheid voor de bewoners en gebruikers.


Het programma Voldoende en schoon water gaat over het oppervlakte- en grondwater. De doelstelling is dat het beschikbaar is waar er behoefte aan is, dat het van goede kwaliteit is en dat het geen overlast veroorzaakt. In dat kader bestrijdt het waterschap de verdroging van natuurgebieden en zorgt zij voor het dagelijks beheer van watergangen.


Het programma Zuivering afvalwater behandelt de inzameling (riolering), het transport en het zuiveren van afvalwater. Het waterschap wil door een intensieve samenwerking met gemeenten het beheer van de verschillende schakels beter op elkaar afstemmen. Enerzijds om kosten te besparen, anderzijds om het zuiveringsrendement te verhogen.


De klimaatontwikkelingen worden intensief gevolgd. Er worden maatregelen genomen om ook op de lange termijn het beheersgebied te beschermen tegen hoog water, wateroverlast en droogte, en om de capaciteit van de rioolwaterzuiveringen op peil te houden.


Waterplan Barneveld (2005) en Hemelwaterbeleidsplan (2011)

Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:

  • Vasthouden en/of vertraagd afvoeren van hemelwater.
  • Het scheiden van vuil en schoon water. Bij nieuwbouw het hemelwater van schone oppervlakken niet op de riolering lozen en bij voorkeur lokaal gebruiken, infiltreren of lozen op oppervlaktewater. In bestaand gebied hemelwater afkoppelen van het gemengd riool indien technisch en financieel haalbaar.
  • De afvoer van schoon hemelwater vindt bovengronds plaats.
  • Rioolwateroverstorten beperken om de doelstellingen voor waterkwaliteit te bereiken.


In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.


Inbreidingslocatie Kerkweg

Het plangebied is gelegen aan de Kerkweg op het perceel van de firma Verhoef BV. Het plangebied is 2,0 ha groot en bied ruimte voor 58 grondgebonden woningen. Het plan heeft twee ontsluitingswegen naar de Kerkweg. Om het wateraspect in beeld te brengen is er een watertoets uitgevoerd ( zie Bijlage 20)


Huidige situatie

Het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit Veldpodzolgronden ontstaan in leemarm en zwak lemig zand. De meest voorkomende grondwatertrap binnen het plangebied bedraagt grondwatertrap VI, met de daarbij behorende GHG van 40-80cm beneden maaiveld en GLG van 120-180cm beneden maaiveld. De gegevens vanuit TNO peilbuizen gelegen in het plangebied komen hiermee overeen. Voor het ontwerp dient een optredende gemiddeld hoogste grondwaterstand van 40 cm beneden maaiveld te worden aangehouden. Aan de zuidzijde van het plangebied bevindt zich een primaire watergang met onderhoudsstrook, genaamd kleine Beek. Daarnaast bevinden zich binnen en rondom het plangebied enkele greppels (tertiaire watergangen) met een ontwateringsfunctie. Om de huidige ontwateringssituatie van de omgeving te waarborgen is het van belang dat deze sloten hun functie behouden.


In de Veluweweg ter hoogte van de aansluiting met de Kerkweg is een gemengd riool aanwezig. Het huishoudelijk afvalwater van de woningen aan de Kerkweg met huisnummer 2 en 6 voert onder vrijverval af naar de Veluweweg. De woningen met huisnummer 3, 5, 7, 9 en 9a voeren via drukriolering af naar het gemengd rioolstelsel in de kern Kootwijkerbroek. Het regenwater wordt op locatie verwerkt (infiltratie naar de ondergrond).


Toekomstige situatie

Het toekomstig verhard oppervlak is bepalend voor het vaststellen van de bergingsopgave. Op basis van het stedenbouwkundig plan van juni 2014 het oppervlak als volgt onderverdeeld:

  • wegoppervlak (exclusief Kerkweg) 2.083 m²
  • parkeren (incl. hofjes) 1.159 m²
  • achterpaden (uitgeefbaar) 303 m²
  • trottoirs 1.270 m²
  • kavels 12.429 m² (excl. achterpaden) waarvan 3.577 m² dakoppervlak
  • groen 629 m²


Op basis van de bergingseisen van het waterschap en de verdeling aan afvoerend verhard oppervlak is de minimaal benodigde berging binnen het plangebied 822 m3.


In de toekomstige situatie wordt aan de bergingsopgave voldaan door het realiseren van berging op eigen terrein, aanleg van waterpasserende verharding met een bergingspakket en een verlaagde wegberm aan de Kerkweg. Door te voldoen aan de trits vasthouden-bergen-afvoeren is zo goed mogelijk invulling gegeven aan een duurzaam waterbeheer.


De geplande voorzieningen hebben gezamenlijk een totale berging van 345 m3, waarvan:

  • 35 m3 berging op eigen terrein;
  • 219 m3 berging in waterpasserende bestrating;
  • 90 m3 dynamische berging in de verlaagde wegberm.


Door het waterschap is 500 m3 toegerekend aan infiltratie vanuit de waterpasserende bestrating (Infiltratie via het onderliggend bergingspakket en wegcunet naar de ondergrond).


Met deze bergingscapaciteit kan een T=100 over 24 uur (bergingsopgave 822 m3 en 137 m3/dag aan toegestane afvoer) eenvoudig worden opgevangen. In onderstaande figuur is de beoogde regenwaterstructuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1189-0003_0048.png"

Beoogde regenwaterstructuur weergegeven


De aanwezige ontwateringssloot in het zuiden van het plan blijft behouden en wordt deels verlegd. De zuidelijke perceeleigenaren behouden hun onderhoudsplicht voor hun deel van de sloot. De toekomstige kaveleigenaren, gelegen aan de sloot, krijgen op hun beurt ook een onderhoudsplicht voor de helft van de sloot. Daar waar de sloot aan de openbare ruimte grenst krijgt de gemeente het deel van de sloot in beheer en onderhoud.


Aan de planzijde wordt op insteek talud een keerwand aangelegd om het hoogteverschil efficiënt op te vangen. De keerwand krijgt eveneens een drainageleiding om een goede ontwatering te waarborgen als de sloot niet goed wordt onderhouden door de perceelseigenaren. De drainageleiding wordt onderhouden door de gemeente Barneveld. Hiervoor is het noodzakelijk dat doorspuitputten op openbaar terrein zijn gesitueerd en bereikbaar zijn voor onderhoudsmaterieel van de gemeente. In de koopcontracten moet worden opgenomen dat geen obstakels bovenop de drainageleiding worden aangebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1189-0003_0049.png"

Principe profiel ontwateringssloot


Om een goede ontwatering te waarborgen en de geplande bergingsvoorzieningen te kunnen realiseren wordt het plangebied opgehoogd. De minimaal te hanteren hoogtes variëren van 17.10 m+NAP tot 17.40 m+NAP.


Het plangebied voert het huishoudelijk afvalwater onder vrijverval af naar het bestaand gemengd riool in de Veluweweg. De bestaande drukrioolunits voor de bestaande woningen aan de Kerkweg worden opgeheven, de woningen krijgen een aansluiting op het toekomstig vrij verval systeem in de Kerkweg.

Garderbroekerweg

De ontwikkelingen binnen het plangebied aan de Garderbroekerweg hebben geen directe gevolgen voor de waterhuishouding. Binnen of grenzend aan het plangebied liggen geen keurwatergangen. Het waterschap stelt geen eisen aan de waterhuishoudkundige inrichting van het plangebied.


Waterberging

Binnen het plangebied worden meerdere bouwwerken gerealiseerd. Ook wordt een groot deel verhard met bestrating. Door deze toename van verhard oppervlak wordt het hemelwater versneld afgevoerd. De watergangen aan de noord- en zuidzijde van het perceel zullen een groot deel van dit hemelwater opvangen.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE ASPECTEN

6.1 Juridische aspecten

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.

Bevoegdheid

Onder bevoegd gezag verstaan wij het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.

Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.

Inleidende regels

Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

De omschrijving van het begrip 'bouwperceel' staat in artikel 1. Een voorbeeld van een bouwperceel is een stuk grond waarop een woning staat met een tuin. De bestemmingen 'Wonen-1' en 'Tuin' horen beiden bij het bouwperceel.

Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten. De bepalingen uit hoofdstuk 6.5 van SVBP2012 zijn overgenomen in de standaardregels van gemeente Barneveld.

Bestemmingsregels

Bestemming 'Agrarisch - Onbebouwd'

Veel postzegelplannen in het buitengebied hebben betrekking op functieverandering. Het nieuwe bestemmingsvlak is vaak kleiner dan het voormalige bouwperceel, waardoor er een passende bestemming voor het restgebied gevonden moet worden. De bestemming 'Agrarisch – Onbebouwd' is bedoeld als eenvoudige oplossing voor dit soort situaties. De omschrijving is zo gekozen, dat ook niet-bedrijfsmatig agrarisch gebruik, bijvoorbeeld het houden van een paar schapen door de bewoner van de nieuwe woning, passend is binnen deze bestemming.

Bestemming 'Bedrijf'

De bestemming 'Bedrijf' is bedoeld voor niet-agrarische bedrijven in het buitengebied,
Omdat we bij functieverandering – waarvoor deze bestemming meestal gebruikt zal worden – goede afspraken maken over de stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing, is het van belang deze afspraken veilig te stellen door gebruik te maken van een bouwvlak.
In het buitengebied leggen we nauwkeurig vast hoe groot de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen mag zijn.

Door een aanduiding op de verbeelding op te nemen voor bestaande zware bedrijven zijn naast bedrijven uit categorie 1 of 2 specifiek gekozen bedrijven mogelijk. Dergelijke zware bedrijven zijn niet standaard passend in het buitengebied. De regeling laat toe dat na het vertrek van zo'n zwaar bedrijf daarvoor niet een ander bedrijf in een zelfde milieucategorie terug komt maar bedrijven met activiteiten uit categorie 1 dan wel 2.

 

Bestemming 'Groen'

Het structureel groen krijgt de bestemming 'Groen'. Onder structureel groen worden wijkparken, grotere groenelementen op buurt- of blokniveau, groen om wegen en waterlopen en wadi's verstaan. Binnen deze bestemming zijn ook speelvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen en paden toegestaan. De bestemming 'Groen' wordt alleen toegepast op openbare gronden, niet op particuliere terreinen.

Wanneer sprake is van landschappelijke waarden wordt aan de hand van de geldende bestemming en de eigendomssituatie bepaald welke bestemming wordt toegekend. Bij gemeentelijk eigendom kan het hierbij gaan om diverse bestemmingen, zoals 'Groen' en 'Verkeer' in combinatie met de dubbelbestemming 'Waarde-Landschap. Bij particulier eigendom kan het gaan om de bestemming 'Tuin', met de aanduiding 'groen'.

Het is mogelijk om met een omgevingsvergunning af te wijken van de regels voor de aanleg van in- en uitritten.

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming 'Groen' in 'Tuin' te wijzigen. Deze wijzigingsbevoegdheid kan toegepast worden wanneer de gemeente grond verkoopt aan particulieren ter uitbreiding van tuinen.

Bestemming 'Tuin'

De bestemming 'Tuin' is gelegen bij andere bestemmingen zoals 'Wonen-1' en 'Bedrijf'. De bestemming wordt alleen toegepast op terreinen van particulier eigendom. Dit deel van het perceel mag beperkt bebouwd worden.

De bedrijvenbestemming wordt toegepast bij bedrijven in een woonomgeving. Omdat de woonfunctie dominant is, dienen andere functies hierbij aan te sluiten. Bij bedrijven is, net als bij woningen, sprake van een tuinbestemming tussen het bedrijf en de weg.

In een tuinbestemming mag verharding worden gerealiseerd. Het is ook mogelijk om binnen een tuinbestemming te parkeren.

De grens tussen de bestemming 'Wonen-1' en de bestemming 'Tuin' verspringt. Buiten het bouwvlak is tot 1 meter achter de voorgevelrooilijn geen bebouwing toegestaan. Zo is gewaarborgd dat hoofdgebouwen hun prominente positie behouden. Dit is wenselijk vanuit stedenbouwkundig oogpunt. Bebouwing buiten het bouwvlak is ondergeschikt.

Bestemming 'Verkeer'

De bestemming 'Verkeer' wordt opgenomen voor wegen, straten en paden, voet- en rijwielpaden. Daarnaast zijn parkeer-, groen- en speelvoorzieningen mogelijk. Evenals waterhuishoudkundige doeleinden en bermen.

Bestemming 'Wonen-1'

De bestemming 'Wonen-1' wordt opgenomen voor het woonperceel (met eventuele uitbreidingsmogelijkheden van het hoofdgebouw en aan- en uitbouwen). Het gedeelte van het perceel tussen de woning en de weg krijgt de bestemming 'Tuin'.

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, overkappingen en overige bijgebouwen is een regeling opgenomen waarbij de omvang van het bouwwerk is gekoppeld aan de omvang van het perceel. De oppervlakte van aan- en uitbouwen en overige bijgebouwen wordt berekend per bouwperceel. In principe mag de totale oppervlakte van aan- en uitbouwen en overige bijgebouwen niet meer bedragen dan 20% van het bouwperceel. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bebouwingspercentage en toestaan dat de totale oppervlakte van aan- en uitbouwen en overige bijgebouwen maximaal 30% bedraagt. Voor de goede orde: de bepaling waarin de maximale oppervlakte van bijgebouwen / aan- en uitbouwen is genoemd, geldt onverminderd.

De totale oppervlakte van bijgebouwen mag niet meer dan 60 m² bedragen. De totale oppervlakte van aan- en uitbouwen mag niet meer dan de helft van de oppervlakte van het bouwvlak bedragen.

Omdat aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden (bedrijfs-)activiteiten zowel in de woning als in de aan- en uitbouwen onder voorwaarden zijn toegestaan, is gekozen voor een algemene gebruiksbepaling in een apart artikel.

Bij hoekwoningen worden beide gevels die naar de weg zijn gekeerd aangemerkt als voorgevels.

Algemene regels

Anti-dubbeltelbepaling

Het doel van de anti-dubbeltelbepaling is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene aanduidingsregels

De aanduidingen bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. De volgende soorten gebiedsaanduidingen zijn toegepast: geluidszone, vrijwaringszone en veiligheidszone.

Daarnaast is de bouwaanduiding antennemast mogelijk. Nieuwvestiging van antennemasten binnen de bebouwde kom is in principe niet toegestaan. Bij andere bestemmingen zoals bedrijventerreinen, sportparken, grote parkeerplaatsen, benzinestations, nutsvoorzieningen en/of langs grootschalige infrastructuur is dit wel mogelijk. In de regels is een aanduiding opgenomen die bij de betreffende bestemmingen kan worden toegevoegd.

Algemene afwijkingsregels

Er is een algemene afwijkingsregel opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.

Het is niet de bedoeling dat deze algemene bevoegdheid wordt toegepast in combinatie met het afwijken zoals dat bij een specifieke bestemming is genoemd. Met andere woorden: cumulatie van deze bevoegdheden is uitgesloten. Een voorbeeld: de maximale bouwhoogte voor een woning is 12 meter. Bij de bestemming 'Wonen-1' is de bevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels en die bouwhoogte te vergroten met maximaal 3 meter. Het is niet de bedoeling dat dan nog eens toepassing wordt gegeven aan de algemene afwijkingsbevoegdheid met een vergroting van nog eens 10% tot gevolg.

Algemene procedureregels

Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.

Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 "Algemene regels" van dit bestemmingsplan.

Algemene wijzigingsregels

In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.

Overgangs- en slotregels

Overgangsregels

Onderscheid is gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. De overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken gelden vanaf terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan, de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik vanaf het van kracht worden (inwerkingtreding) van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties.

De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Slotregel

Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.

6.2 Handhaving

De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:

  • de regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving;
  • handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren;
  • niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

In 2007 heeft de gemeente de Nota handhaving ruimtelijke en bouwregelgeving gemeente Barneveld opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren (repressieve handhaving).

Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:

  • de regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels;
  • het afwijkingenbeleid.

In onderhavig bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.

Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

Hoofdstuk 7 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

7.1 Grondexploitatie

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen.

De kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden is anderszins verzekerd door het afsluiten van een expoitatieovereenkomst tussen de ontwikkelaar en de gemeente waarin afspraken gemaakt zijn over de uitvoering en de kosten. De raad behoeft daarom op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro in dit geval geen exploitatieplan vast te stellen.

Daarnaast worden de kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is ook in de afzonderlijke overeenkomst gesloten.

Hoofdstuk 8 OVERLEG EN MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

8.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.


In het kader hiervan is het bestemmingsplan voor overleg aan onderstaande instanties toegezonden:


- Provincie Gelderland

- Waterschap Vallei en Veluwe

Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang.

Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.

Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over een voorontwerp betreffende gemeentelijke ruimtelijke plannen.

Nu er sprake is van een gemeentelijk ruimtelijk plan, waarbij er geen nationale rijksbelangen aan de orde zijn en de betrokken rijksdiensten niet als direct belanghebbende zijn aan te merken, behoeft het onderhavige plan niet voor vooroverleg naar de ILT opgestuurd te worden.

De reactie van de provincie is samengevat en toegevoegd in het de nota inspraak en overleg. Zie bijlage .

De watertoets is afgestemd met het waterschap.

8.2 Inspraak


De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft van 20 september tot en met 3 oktober 2013 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een reactie over het plan naar voren te brengen.

Daarnaast is er door de initiatiefnemer op 23 september 2013 een bijeenkomst georganiseerd voor omwonenden en andere belangstellenden. Tijdens deze bijeenkomst is uitleg gegeven over de plannen.

Tijdens de inspraakperiode van twee weken zijn 22 inspraak reacties ingediend en heeft de provincie in haar reactie laten weten positief te staan tegenover deze ontwikkeling.

Deze reacties hebben geleid tot aanpassing van het plan. De meest in het oog springende wijzigingen zijn:

  • De gewijzigde opzet van het Kerkweg gedeelte waar onder andere het appartementencomplex vervangen is door lagere grondgebonden woningen;
  • De verwijdering van ruim 1.25ha grondopslag aan de achterzijde van het nieuw in te richten bedrijfsperceel aan de Garderbroekerweg.

In de bijlage bij dit bestemmingsplan is het inspraakverslag bijgevoegd.Zie hiervoor Bijlage 21.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 19 september 2014 tot en met 30 oktober 2014 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn 6 reacties ingediend.

Deze reacties hebben geleid tot aanpassing van het plan. In de bijlage bij dit bestemmingsplan is de Nota Zienswijzen bijgevoegd.

Bijlagen bij de toelichting