direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Aar Delft Stroom
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0106.06BP20231000Y-B001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Gemeente en woningcorporatie Actium werken aan de sociale en fysieke verbetering van de woongebieden Assen-Oost, Noorderpark en De Lariks in Assen. Het voorliggende initiatief betreft de locaties aan de Aar, Stroom en Delft. Dit valt onder de wijk De Lariks.

Een deel van de fysieke ingrepen is niet mogelijk binnen de regels van de geldende bestemmingsplannen. Dit betreft in hoofdzaak de sloop en nieuwbouw van woningen en de herinrichting van openbaar gebied. Voor deze locaties worden nieuwe bestemmingsplannen opgesteld. Het voorliggende bestemmingsplan vormt de juridische en planologische onderbouwing voor de herontwikkeling van de locaties Aar, Delft en Stroom.

PLANVOORNEMEN
Er waren in het plangebied 102 rijenwoningen (ofwel woonblokken) en 72 garageboxen aanwezig. De huurders hebben elders woonruimte kunnen vinden.

Bij het herontwikkelen heeft Actium te maken met een duurzaamheids/energieopgave. Actium zal de woningen in lijn met de wens van gemeente Assen aardgasvrij bouwen (‘Lariks aardgasvrij’). Om effectief aardgasvrij te kunnen bouwen, is een minimum aantal woonblokken benodigd. Actium heeft het voornemen om in totaal 125 woningen bestaande uit 73 huurwoningen en 52 koopwoningen te realiseren. Dit ten behoeve van het behalen van de prestatieafspraken zoals vastgelegd tussen gemeente en Actium.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Zoals aangegeven in paragraaf 1.1, ligt het plangebied in de wijk de Lariks. Het plangebied wordt in het noordwesten begrensd door de woningen aan de Langedijk en daarachter is de Ringweg van Assen (De Europaweg - West) gelegen. Voorts wordt het plangebied ten zuidwesten omsloten door woningen die weer gelegen zijn aan de Vaart N.Z. De onderstaande figuur geeft de globale ligging van het plangebied weer. Ten noordoosten van het plangebied is de wijk de Lariks gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.06BP20231000Y-B001_0001.png"
Figuur 1.1. Luchtfoto met globale ligging en begrenzing plangebied (bron: PDOK).

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Het plangebied valt binnen de werkingssfeer van de beheersverordening 'Assen Noord 2014' (vastgesteld 22 september 2016). In de verordening heeft het plangebied woonbestemming met strak omkaderde bouwvlakken en een verkeers- en verblijfsbestemming. Daarnaast geldt er een archeologische dubbelbestemming (archeologische verwachtingswaarde). Hieronder is een uitsnede van de verordening opgenomen, waarbij het plangebied rood is omkaderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.06BP20231000Y-B001_0002.png"
Figuur 1.2. Uitsnede beheersverordening 'Assen Noord 2014' plangebied rood omgekaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl).

Voorts is de 'Facetbeheersverordening woningsplitsing en woningomzetting 2020' (vastgesteld op 19 november 2020) van toepassing, evenals de beheersverordening 'Assen - Facetbeheersverordening Parkeren' (vastgesteld op 15 april 2021). De regelgeving omtrent woningsplitsing, woningomzetting en parkeren blijft van toepassing voor zover daar niet vanaf wordt geweken ten behoeve van het initiatief.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 licht het plan toe. De karakteristiek van het plangebied wordt kort beschreven en er wordt ingezoomd op de nieuwe ontwikkelingen/gewenste activiteiten. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader geschetst. Hoofdstuk 4 geeft een verantwoording ten aanzien van de relevante omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 licht de juridische opzet van het bestemmingsplan toe, onder meer door artikelsgewijs de bij het plan behorende regels en de verbeelding daarvan toe te lichten. De hoofdstukken 6 en 7 gaan tenslotte in op de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Algemeen

In dit hoofdstuk worden de uitgangspunten van de gewenste invulling van het plangebied beschreven. Het betreft onder andere de uitgangspunten met betrekking tot programma en de gewenste inrichting.

2.2 Huidige situatie

Het plangebied bevindt zich in de stad Assen, specifiek in de buurt de Lariks, in de buurt van de Ringweg (Europaweg-West). De buurt de Lariks is gebouwd in de jaren 60. Er waren op de locaties de Aar, Stroom en Delft 102 rijenwoningen (ofwel woonblokken) en 72 garageboxen aanwezig. De huurders hebben elders woonruimte kunnen vinden. De woningen zijn in het voorjaar van 2023 gesloopt. De opstelling van de woningen was zo opgesteld dat er in totaal 17 rechte blokken woningen stonden. Alle woningen waren voorzien van een berging en tevens ook een voor- en achtertuin.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.06BP20231000Y-B001_0003.png"
Figuur 2.1. Luchtfoto met globale ligging en begrenzing plangebied (bron: PDOK).

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.06BP20231000Y-B001_0004.png"
Figuur 2.2 Luchtfoto met begrenzing besluitgebied (bron: GoogleMaps).

2.3 Toekomstige situatie

Voorafgaand aan het opstellen van het schetsontwerp is voor het grotere gebied Lariks west een stedenbouwkundige visie opgesteld. Het plangebied wordt hier 'ontwikkellocatie' genoemd. Op basis van deze visie zijn stedenbouwkundige uitgangspunten voor de locatie gedefinieerd, die hieronder in de schetsen aan de orde komen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.06BP20231000Y-B001_0005.png"
Figuur 2.3 Stedenbouwkundige uitgangspunten (bron: Specht architecten)

Hoofduitgangspunt is een ontspannen, groene en autoluwe woonomgeving. Een eigentijds tuindorp. Het groen draagt bij aan een prettige woonomgeving met focus op sociale cohesie, gezondheid en klimaatadaptatie. De buurt heeft een grote diversiteit aan woontypologieën: 2-onder-1 kappers, patiowoningen, rijtjeswoningen etc. Dit zorgt voor een gemengde buurt voor verschillende doelgroepen.

Daarnaast hebben de volgende uitgangspunten een rol gespeeld bij de uitwerking van het ontwerp:

  • 1. De woonbuurt heeft een adres aan het Lariksbos
  • verbinding versterken door verbeteren fietspad Lariksbos-Vaart;
  • Atlas-locatie als groene stepping stone;
  • fietspad Laak wordt helder verbonden met fietsstraat aan de Vaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.06BP20231000Y-B001_0006.png"
Figuur 2.4 DAS locatie - 'een gevarieerde buurt met een groen hart' (bron: Specht architecten)

  • 2. De buurtontsluitingsweg heeft een heldere structuur
  • continu straatprofiel;
  • bebouwing begeleidt de route;
  • heldere beeindiging op kop van Beek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.06BP20231000Y-B001_0007.png"
Figuur 2.5 DAS locatie - 'een gevarieerde buurt met een groen hart' (bron: Specht architecten)

  • 3. Het woonbuurtje is autovrij/autoluw
  • nieuwe straatprofiele;
  • parkeren op eigen terrein of in parkeerpockets.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.06BP20231000Y-B001_0008.png"
Figuur 2.6 DAS locatie - 'een gevarieerde buurt met een groen hart' (bron: Specht architecten)

  • 4. Groene, veilige openbare ruimte nodigt uit tot
  • parkeerpockets met kwaliteit (raingarden, spelen, ontmoeten etc.);
  • bewegen, spelen en ontmoeten;
  • verzorgde, groene straten (geen of kleine voor/zijtuinen);
  • sociale ogen op de openbare ruimte;
  • behoud van bomen;
  • klimaatadaptieve inrichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.06BP20231000Y-B001_0009.png"
Figuur 2.7 DAS locatie - 'een gevarieerde buurt met een groen hart' (bron: Specht architecten)

  • 5. Gemengde buurt met ruimte voor verschillende doelgroepen
  • de bouwblokken bieden ruimte voor flexibiliteit aan woontypologien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.06BP20231000Y-B001_0010.png"
Figuur 2.8 DAS locatie - 'een gevarieerde buurt met een groen hart' (bron: Specht architecten)

Het uitgewerkte ontwerp is hieronder verbeeld en in het opgestelde beeldkwaliteitsplan opgenomen (zieBijlage 1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.06BP20231000Y-B001_0011.jpg"
F iguur 2.9 Stedenbouwkundig ontwerp (bron: Specht architecten).

Het woonprogramma bestaat uit 125 woningen, waarvan 52 koopwoningen (14 twee onder één kap, 28 tussen/hoek woningen en 10 patiowoningen). Het aantal huurwoningen bedraagt 73, waarvan 17 levensloopbestendige woningen, 10 twee slaapkamer woningen en 46 drie-vier slaapkamer woningen.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Algemeen

Aan nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen liggen relevante beleidsdocumenten met beleidsuitgangspunten ten grondslag. Daarnaast dienen nieuwe ontwikkelingen passend te zijn binnen het beleid van de verschillende overheidsniveaus. In de navolgende paragrafen worden daarom de relevante beleidsuitgangspunten op rijksniveau, provinciaal niveau, regionaal niveau en gemeentelijk niveau beschreven.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie

Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI), geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en ontwikkelingen van de leefomgeving in Nederland. In de NOVI wordt ingegaan op urgente opgaven die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Deze opgaven omvatten onder andere klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Het uitgangspunt in de aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.

Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Er zijn vier nationale belangen waar het Rijk op wil sturen en richting geven:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
  • Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • Sterke en gezonde steden en regio's.
  • Toekomstbestendige ontwikkelingen van het land.

Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen.

Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Uitvoering

De NOVI bevat ook een Uitvoeringsagenda. Daarin wordt niet alleen inzichtelijk gemaakt welke inzet Rijk en regio nu al plegen, maar ook welke (gezamenlijke) acties de NOVI daaraan toevoegt. Daarbij zijn de kansen en risico's uit de plan MER betrokken. Bedoeling is dat de NOVI zich aan nieuwe ontwikkelingen kan aanpassen, in een permanent en cyclisch proces.

Voortvloeiend hieruit is het programma NOVEX, zo ook Mooi Nederland. NOVEX staat voor “Nationale Omgevingsvisie Extra”. Het doel hiervan is om samen met het programma Mooi Nederland te komen tot uitvoering en zo nodig aanscherping van de nationale omgevingsvisie.
Een specifiek onderdeel van de NOVEX is de aanwijzing van zogenaamde ‘NOVEX-gebieden’. Dit zijn gebieden die als gevolg van de nationale opgaven worden herbestemd en/of ingrijpend worden heringericht. De Regio Groningen-Assen behoort hiertoe. Dit komt in de paragraaf 3.3.3 nader aan de orde.

3.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Bij gebiedsontwikkeling is 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van belang. Hierbij hanteert het Rijk de Ladder voor duurzame verstedelijking. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De Ladder houdt in dat de toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het plan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:

  • 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  • 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  • 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  • 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  • 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

In het navolgende worden de hierboven genoemde aspecten beschreven en afgewogen.

Ad 1. Stedelijke ontwikkeling
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervoor kan worden gekeken naar jurisprudentie. Hieruit blijkt dat niet iedere ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren. De aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving bepaalt of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is (ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921).

Voor dit plan geldt dat er meer dan 12 woningen worden gerealiseerd en hiermee overstijgt het plan de grens van 12 woningen. Er is in het onderhavige geval sprake van een stedelijke ontwikkeling en om die reden zullen de volgende stappen van de Ladder worden doorlopen.

Ad 2. Nieuwe stedelijke ontwikkeling
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt, dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.

Op basis van de huidige beheersverordening ligt er een bestemming 'Wonen'. De nieuwe ontwikkeling is niet geheel passend in het huidige planologische regime, mede omdat er meer woningen teruggebouwd worden ten opzichte van de hoeveelheid te slopen woningen. Er vindt een gehele herontwikkeling plaats op de locaties de Aar, Stroom en Delft. Er is aldus sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Ad 3. Ruimtelijk verzorgingsgebied
Wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet de behoefte aan die ontwikkeling worden gemotiveerd. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen. Het ruimtelijk verzorgingsgebied is in onderhavig project beperkt tot de gemeente Assen. De koop- en of huurwoningen voor het grootste gedeelte worden bewoond door inwoners uit de gemeente Assen.

Ad 4. Behoefte
Zoals hiervoor al staat vermeld, dient de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt, te worden beschreven. Daarbij is het niet relevant of het plangebied binnen of buiten bestaand stedelijk gebied ligt. Kort gezegd is de 'behoefte' het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende 10 jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als dit aanbod feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

In paragraaf 3.4.1 en 3.5.2 wordt de Regiovisie Groningen - Assen 2013 en de actuele Woonvisie van de gemeente Assen besproken. Hieruit blijkt dat Assen een hoofdrol speelt en een belangrijke rol in de regionale woningmarkt bedient een grote lokale en regionale doelgroep.

De Assense woningbehoefte is in de Woonvisie Assen, 'Van binnenuit beter' (2021), op basis van woningmarktonderzoek, vastgesteld 2.500 – 3.000 woningen in de periode 2020 – 2030. Dit is in lijn met de woningbouwafspraken in de Regio Groningen – Assen en de 'Interprovinciale Woondeal Regio Groningen – Assen' (2023).

De actuele gemeentelijke woningbouwplanning en -programmering, voorziet in de netto toevoeging van ruim 3.000 woningen in de periode 2020 – 2030. Het betreft concrete projecten, waaronder onderwerpelijk project. Hierbij wordt aangetekend dat er vanuit de Rijksoverheid in verband met de gewenste versnelling van woningbouw op wordt aangedrongen ca. 30% extra plancapaciteit te plannen om planuitval te kunnen compenseren.

Een deel van deze gemeentelijke opgave heeft betrekking op een woningbouwopgave in het woonmilieu 'Bestaande stad'. Daarbij gaat het om toevoeging van circa 1.250-1.550 woningen tot 2030, waarvan 30 tot 35% (sociale) huur moet zijn.

De uitbreidingsbehoefte aan sociale huurwoningen is in de woonvisie vastgesteld op 525-625 woningen.

Voorliggend plan levert een bijdrage aan zowel de uitbreidingsbehoefte aan sociale huurwoningen als de woningbouwopgave in het woonmilieu 'Bestaande stad'.

Ad 5. Bestaand stedelijk gebied
In artikel 1.1.1 onder h van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijk gebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Het plangebied ligt in de wijk De Lariks in Assen en is omringd door woonwijken en bebouwing van onder meer maatschappelijke functies. Geconcludeerd kan worden dat het plangebied onderdeel is van het bestaand stedelijk gebied.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het plan voldoet aan de Ladder van duurzame verstedelijking. Het plan voorziet in een behoefte. Deze behoefte wordt opgevangen in bestaand stedelijk gebied.

3.2.3 Nationale Woon- en Bouwagenda (NWBA)

In de Nationale Woon en Bouwagenda zijn de knelpunten op de Nederlandse woningmarkt benoemd en zes programma's aangekondigd waarmee deze worden aangepakt. Met het Programma Woningbouw beoogt het Rijk met het herpakken van de 'regie op de volkshuisvesting' de woningbouw in Nederland te versnellen en 900.000 woningen te bouwen tot en met 2030.

In dat kader zijn door Rijk, Aedes, VNG en Woonbond de 'Nationale Prestatieafspraken' gemaakt, waarin onder meer afspraken zijn gemaakt over de beschikbaarheid van voldoende betaalbare woningen, verduurzaming, leefbaarheid en betaalbaarheid van woningen. Vervolgens zijn op 13 oktober 2022 door het Rijk met de provincies prestatieafspraken gemaakt over hun aandeel in de nationale woningbouwopgave. De Drentse bijdrage aan de nationale woningbouwopgave is daarbij vastgesteld op netto toevoeging van 13.000 woningen tot en met 2030.

Door Rijk en provincies zijn vervolgens regionale woondeals gesloten met de gemeenten, waarin afspraken staan over de minimaal te realiseren woningbouwproductie tot en met 2030. De 'Interprovinciale Woondeal Regio Groningen - Assen' werd op 15 februari 2023 ondertekend door het Rijk, de provincies Groningen en Drenthe en de gemeenten Assen, Groningen, Het Hogeland, Midden Groningen, Noordenveld, Tynaarlo en Westerkwartier en omvat een opgave van in totaal 21.000 netto toe te voegen woningen tot 2030. Deze opgave is gebaseerd op de regionale woningbouwafspraken en de gemeentelijke woningbouwplanningen en -programmering.

Het project op de locatie Aar, Stroom en Delft is al geruime tijd onderdeel van de Assense woningbouwplanning en -programmering en is daarmee ook onderdeel van de regionale woondeal.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Drenthe

De Omgevingsvisie Drenthe is een centraal visiedocument. Er zijn verschillende actualisaties en wijzigingen geweest; de meest recente dateert van 28 september 2022. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. In de visie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen:

  • de provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);
  • het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer (Wm);
  • het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;
  • het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan op grond van de Planwet verkeer en vervoer.

De Omgevingsvisie is hét kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2030, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode erna. Als in de tekst wordt gesproken over ‘lange termijn’, betreft het de periode na 2030. De Omgevingsvisie heeft voor de provincie vooral een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is.

Missie

De volgende missie is geformuleerd: "het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is." De kernkwaliteiten dragen bij aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Het provinciaal belang ligt in het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van deze kernkwaliteiten. Deze missie is ingegeven door wat inwoners, medeoverheden en maatschappelijke partners belangrijk vinden voor de toekomst van Drenthe. De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Samen met vertegenwoordigers van overheden, belangengroepen, marktpartijen en inwoners heeft de provincie de volgende kernkwaliteiten van Drenthe benoemd:

  • rust, ruimte, natuur en landschap;
  • oorspronkelijkheid (authenticiteit, Drents eigen);
  • noaberschap;
  • kleinschaligheid (Drentse schaal);
  • menselijke maat;
  • veiligheid.

Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteiten. In hoofdstuk 4 van de Omgevingsvisie is voor alle kernkwaliteiten een uitwerking naar meer concrete indicatoren gemaakt, namelijk landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

Zorgvuldig Ruimtegebruik

In Drenthe kunnen mensen nog ruimte beleven. Dat wil de provincie bewaken, ook wanneer er nieuwe ontwikkelingen zijn. Zorgvuldig ruimtegebruik is van provinciaal belang.

Milieu- en leefomgevingskwaliteit

De provincie streeft naar een gezonde en veilige leefomgeving voor mens, plant en dier. Het beschermen van de kwaliteit van milieu en leefomgeving is veelal op Europees en nationaal niveau geregeld. Daarbij zijn diverse taken en verantwoordelijkheden bij de provincies neergelegd. Deze taken, gericht op het beschermen van de kwaliteit van lucht, water en bodem en het verbeteren van de verkeersveiligheid, waterveiligheid en externe veiligheid, zijn daarmee van provinciaal belang.

Kaarten en doelstellingen

De provincie streeft naar een robuuste ontwikkeling van de ruimtelijke dragers: de sociaaleconomische structuur, het landbouwsysteem, het watersysteem en het natuursysteem. Het doel is om functies, kwaliteiten en strategische opgaven met elkaar te combineren. In het combinatiemodel is er sprake van een gelaagde aanpak. De basis wordt gevormd door de kernkwaliteiten. Daarop liggen de robuuste systemen binnen de context van de Drentse identiteit en geeft invulling aan de visie van een bruisend Drenthe.

Op kaarten behorende bij de Omgevingsvisie Drenthe zijn de kernkwaliteiten nader weergegeven. Op een aantal kaarten (wanneer relevant) is het plangebied als volgt aangeduid:

Landschap
De kwaliteit en de diversiteit van het Drentse landschap dragen sterk bij aan een aantrekkelijk milieu om in te wonen, te werken en te recreëren. Landschap is één van de zes kernkwaliteiten van Drenthe. De identiteit van het Drentse landschap wordt bepaald door de ontstaansgeschiedenis en de diversiteit aan landschapstypen. Het plangebied is gelegen binnen het esdorpenlandschap. De essen zijn van provinciaal belang. Deze voor het esdorpenlandschap kenmerkende open ruimtes zijn veelal omgeven met esrandbeplanting. Het provinciaal beleid is gericht op het behoud van de open ruimte en het versterken van esrandbeplanting. Het kenmerkende landschap is niet (meer) zichtbaar in onderhavig gebied. Er staan woningen in het plangebied die worden gesloopt waarbij de verwachting is dat de sloopt in mei 2023 is afgerond. De omgeving van het plangebied is bebouwd. In die zin verandert er voor het landschap niet veel. Er worden geen landschappelijke waarden aangetast.

Cultuurhistorie
Het cultuurlandschap, met daarin het gebouwde erfgoed als ankerpunten, is sterk bepalend voor hoe men de leefomgeving ervaart. Het geeft er betekenis aan en is zo direct verbonden met ons beeld van de Drentse identiteit. Daarom heeft de provincie de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS), die het provinciaal belang vastlegt, met daarin drie sturingsniveaus. Het beleid van de provincie Drenthe ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in de beleidsnota Cultuurhistorisch Kompas Drenthe.

Het terrein is gelegen binnen het deelgebied 2: 'Drenthse Aa - bakens in het beekdal'. De gave beekdalen van de Drentsche Aa zijn de drager van het kleinschalige esdorpenlandschap met de karakteristieke essen, dorpen en beplantingen. Assen heeft zich ontwikkeld van esgehucht met een klooster tot bestuursstad. De Vaart, de Hoofdlaan (en het Asserbos) vormen daarbij structurerende Assen,gericht op het historische centrum, dat met zijn bebouwing de ontwikkeling van geestelijk centrum naar bestuurscentrum weerspiegelt. Bepalend voor dit deelgebied is een gaaf en kleinschalig cultuurlandschap met een duidelijke samenhang in tijd en ruimte.

Het sturingsniveau 'respecteren' is van toepassing. De provincie wil de cultuurhistorische samenhang veilig stellen voor de toekomst. Bij ontwikkelingen ligt de inzet bij het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst. Initiatiefnemers hebben de verantwoordelijkheid om de cultuurhistorische hoofdstructuur als inspiratiebron te benutten voor ontwikkelingen.

Paragraaf  4.10 motiveert dat de cultuurhistorische waarden niet worden aangetast door de ontwikkeling.

Archeologie
Het provinciaal beleid voor de Drentse archeologie is gericht op instandhouding, bescherming, beleven en benutten. Het archeologisch erfgoed behoort tot het ruimtelijk erfgoed en is een belangrijke bouwsteen van de ruimtelijke kwaliteit en identiteit van Drenthe (kernkwaliteit archeologie). Het plangebied heeft het beschermingsniveau '1: Generiek'. Het beschermingsniveau Generiek richt zich op het algemene uitgangspunt dat alle behoudenswaardig archeologische vindplaatsen (waarden) die op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) van Drenthe staan en de nieuw ontdekte behoudenswaardige vindplaatsen niet ongezien kunnen verdwijnen.

In gebieden of terreinen met een archeologische verwachting op de archeologiekaarten, wordt gestuurd op een goede uitvoering van archeologisch onderzoek. Niet voor alle bodemingrepen is archeologisch onderzoek vereist. Dit hangt af van de omvang en aard van de ingreep, de waarde/verwachting van de locatie en het vrijstellingenbeleid zoals dat is uitgewerkt in de gemeentelijke archeologiekaarten.

Het projectgebied heeft een archeologische waarde, maar deze wordt niet aangetast. Dit wordt nader beschreven in hoofdstuk 4.9.

Aardkundige waarden
Drenthe heeft een eigen karakter, een eigen (ruimtelijke) identiteit, die door inwoners en bezoekers hoog wordt gewaardeerd. Het aardkundige landschap van Drenthe is hiervoor in belangrijke mate bepalend. Aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter wil de provincie behouden en, waar mogelijk, herstellen. Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteit aardkundige waarden. De provincie wil inhoud geven aan ruimtelijke kwaliteit, om de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe te behouden en te versterken. Het doel is de archiefwaarde van de bodem te behouden en de landvormen, die karakteristiek zijn voor het Drentse landschap, te behouden en te versterken, als onderdeel van de kernkwaliteit oorspronkelijkheid.

Het perceel heeft een Generiek beschermingsniveau. In deze gebieden wil de provincie de lokale, aardkundige kenmerken voor de toekomst bewaren. De provincie verwacht van gemeenten dat zij in deze gebieden nagaan welke kenmerkende aardkundige waarden aanwezig zijn en dat zij hieraan bescherming geven via het gemeentelijk bestemmingsplan en plannen en initiatieven daarop beoordelen. Bij ontwikkelingen kunnen aardkundige kwaliteiten als inspiratiebron worden gebruikt.

De aardkundige waarden worden niet aangetast. In de huidige situatie is het gebied recentelijk bebouwd geweest. De nieuwe (vervangende) bebouwing zal de archiefwaarde van de bodem en de landvormen niet negatief aantasten.

Robuust sociaal-economisch systeem
Op deze kaart is het plangebied allereerst aangeduid als 'Regio Groningen - Assen'. De ruimtelijke en economische vraagstukken van vandaag en morgen stoppen niet bij de gemeente- of provinciegrenzen. Vanuit dit besef is de samenwerking in de Regio Groningen-Assen ontstaan. De hoofdopgave voor de Regio Groningen-Assen is in ogen van provincie het faciliteren van de te verwachten economische en demografische groei, met een adequaat verkeer- en vervoerssysteem. Dit systeem moet de bereikbaarheid garanderen van de binnensteden van Groningen en Assen en van de belangrijke woon- en werkgebieden in de regio. Daarnaast moet het de groeiende vervoersvraag opvangen. De geactualiseerde regiovisie Veranderende context, blijvend perspectief focust op drie speerpunten:

  • het economische kerngebied versterken;
  • de interne samenhang versterken;
  • de kwaliteit van stad en land behouden en versterken.

Wat betreft laatstgenoemde speerpunt wordt het volgende gezegd. De steden moeten zich verder kunnen ontwikkelen als centra voor werk, onderwijs, voorzieningen en wonen. Meer dan voorheen moet er aandacht zijn voor de kwaliteit van de bestaande omgeving en dan vooral voor de herstructurerings- en transformatieopgaven.

Ten tweede is het plangebied aangeduid als 'Assen'. Assen is een aantrekkelijke, groene woonstad. Assen is geleidelijk gegroeid tot zijn huidige grootte. Op internationaal niveau staat Assen bekend om de jaarlijkse TT. Assen is provinciehoofdstad en garnizoensstad. De ligging aan de A28, de N33 en de spoorlijn Zwolle-Groningen zorgen voor een goede bereikbaarheid. Als onderdeel van het samenwerkingsverband Regio Groningen - Assen wordt de ontwikkeling van Assen voor een groot deel bepaald door de relatie met de stad Groningen. De stad Assen heeft een verzorgingsgebied wat zich uitstrekt tot Smilde, Beilen en Gieten. Assen is samen met Groningen de motor van de noordelijke economie en biedt voldoende werk en voorzieningen voor de eigen inwoners en de regio.

Eén van de ambities hierbij is de leefomgeving voor generaties. De stad moet voor verschillende generaties aantrekkelijk blijven, ook in tijden van druk op de woningmarkt. Dat betekent dat er woningen en voorzieningen zijn voor alle leeftijden. Buurten en wijken bieden voldoende fysieke en sociale veiligheid, die het welzijn en de zelfstandigheid van inwoners bevorderen.

Onderhavig initiatief is gericht op het versterken van de fysieke en sociale woon- en leefomstandigheden in de buurten en wijken van Assen en sluit derhalve aan op de hierboven genoemde speerpunten en ambities.

Daarnaast is het plangebied aangeduid als 'gebiedsgericht grondwaterbeheer'. In Drenthe bevinden zich verontreinigingspluimen (spreiding) die een belemmering zijn voor andere functies voor de ondergrond, zoals de waterwinning, industriële onttrekkingen en bodemenergie. De beschikbaarheid van voldoende grondwater van goede kwaliteit is een nationaal belang. Provincies dienen als coördinerend bestuursorgaan daar uitvoering aan te geven. De provincie richt zich op het oplossen van de knelpunten en bedreigingen die er zijn met betrekking tot grond- en oppervlaktewater en proberen de regeldruk en kosten die daarmee samenhangen te verlagen. Waar dat meerwaarde en mogelijkheden heeft, zet zij het instrument Gebiedsgericht grondwaterbeheer uit de Wet bodembescherming in. Op onderhavig initiatief is dit niet van toepassing.

Overige waarden
Het perceel heeft tot slot nog een specifieke waarde ten aanzien van de milieukwaliteit (externe veiligheid en luchtkwaliteit) en het watersysteem. Deze thema's komen in Hoofdstuk 4 nader en gespecificeerd aan de orde.

3.3.2 Omgevingsverordening

In de Provinciale Omgevingsverordening (POV) vertaalt de provincie Drenthe zijn Omgevingsvisie (deels) door naar concrete regels. Op 3 oktober 2018 is de Omgevingsverordening van de provincie Drenthe vastgesteld. Er hebben verschillende wijzigingen plaatsgevonden in de Omgevingsverordening, de laatste wijziging is van 8 maart 2023.

In de Omgevingsverordening is opgenomen (artikel 2.6) dat in een ruimtelijk plan uiteen wordt gezet dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten. Het plan maakt daarbij geen activiteiten mogelijk die deze kernkwaliteiten significant aantasten. In de vorige paragraaf is het plan hieraan getoetst.

Artikel 2.17 POV stelt dat een ruimtelijk plan kan voorzien in nieuwe woningbouw, mits de behoefte op basis van de gemeentelijke woonvisie kan worden aangetoond en aansluit bij bestaand stedelijk gebied. De gemeentelijke woonvisie ten aanzien van de woningvoorraad:

  • draagt bij aan balans tussen vraag en aanbod in de gehele Drentse woningvoorraad op de lange termijn en is hiertoe afgestemd binnen de woningmarktregio's;
  • benoemt tenminste de kwaliteit, kwantiteit, doelgroepen, duurzaamheid en kernenstructuur.
  • schetst de opgaven in de bestaande woningvoorraad;
  • geeft aan op welke wijze balans op lange termijn wordt gerealiseerd.

Het plangebied is aangeduid als bestaand stedelijk gebied. Het plan wordt in paragraaf 3.5.2getoetst aan het gemeentelijk woonbeleid. De verordening geeft verder geen specifieke bepalingen voor het perceel en de gewenste ontwikkeling. Het initiatief is in lijn met de POV.

3.3.3 NOVEX-aanpak Regio Groningen - Assen

In het programma NOVEX werken alle overheden samen aan een plan voor de inrichting van Nederland. Daarvoor moet eerst duidelijk zijn wat de ruimtevragers zijn, wat er ruimtelijk moet worden ingepast. Zowel nationaal als regionaal. De nationale doelen en belangen zijn samengebracht in een startpakket. Dit startpakket vormt de basis voor het leggen van de ruimtelijke puzzel per provincie. De twaalf provincies gaan nu aan de slag om - met de waterschappen en gemeenten - de nationale opgaven en doelen ruimtelijk te vertalen, te combineren en in te passen in de provinciale plannen. Want pas regionaal wordt duidelijk waar de kansen liggen en waar het knelt.

Er zijn zogenoemde NOVEX-gebieden gecreëerd. Nederland is hiermee opgedeeld in zestien aandachtsgebieden. Het voorliggende plangebied valt onder het aandachtsgebied Groningen- Assen. Er is een verstedelijkheidstrategie Regio Groningen- Assen (RGA) opgesteld. Assen intensiveert het hart van de groene stad. Er is meer aandacht voor stedelijkheid in het hart van de hoofdstad, nieuwe woonmilieus voegen kleur toe aan het palet van de stad. De verstedelijkingsopgave draagt bij aan het versterken van de binnenstad als regionaal voorzieningencentrum, maar ook aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit en het creëren van meer verbinding. In het hart van de stad wordt gewerkt aan een transformatie van het winkelgebied met leegstand naar een compact, aantrekkelijk en groen woon-winkelgebied. Door een afgewogen combinatie van verdichting, maar ook vergroening en verduurzaming ontstaat er ruimte voor ontspannen stedelijk wonen. Daarnaast is de mobiliteit in de regio Groningen-Assen een belangrijk aandachtspunt. De mobiliteitstrategie van de RGA (2020) stelt als centraal doel het versterken en beter benutten van de duurzame mobiliteitsketens en vervoersbewijzen. Dit houdt het beter zichtbaar maken en verbeteren van de keuzemogelijkheden naast alleen de auto. De drie kernwoorden van deze mobiliteitsstrategie zijn hierbij verknopen (van modaliteiten), verslimmen en vergroenen.

Meer over de Regio Groningen-Assen komt in 3.4 aanbod.

Het voorliggende plan draagt bij aan de opgave die uit het NOVEX-programma volgt.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regiovisie Groningen - Assen 2013

De gemeente Assen werkt met twaalf gemeenten en de provincies Groningen en Drenthe samen op het vlak van onder andere woningbouw in het kader van de Regio Groningen-Assen. Het samenwerkingsverband omvat een woningmarktgebied met een sterke positie en circa 235.000 huishoudens en een belangrijke concentratie aan werkgelegenheid in het Noorden van het land.

Het samenwerkingsverband heeft voor de gewenste ontwikkeling van de regio tot 2030 in 2004 een visie op hoofdlijnen vastgesteld. Deze visie is in 2013 geactualiseerd met de publicatie "Veranderende context, blijvend perspectief, actualisatie regiovisie Groningen-Assen".

De oorspronkelijke hoofddoelstellingen voor de Regio blijven in de geactualiseerde visie overeind. Dit betreft het benutten en uitbouwen van economische kansen en het behouden en versterken van gebiedskwaliteiten. Van die hoofddoelstellingen zijn voor de komende periode nieuwe speerpunten afgeleid, namelijk het verder ontwikkelen van het economisch kerngebied, het versterken van de interne samenhang tussen steden en regio en het behouden en versterken van de kwaliteit van stad en land.

De Regio Groningen-Assen streeft naar een gezonde economische basis, een goede bereikbaarheid, een voldoende en gevarieerd woningaanbod. In dit kader zijn ook regionale woningbouwafspraken gemaakt, die destijds vooral een taakstellend karakter hadden om de woningproductie op een hoger niveau te krijgen. In 2012 werden de regionale woningbouwafspraken naar aanleiding van de stagnatie op de woningmarkt herzien en werd de beschikbare plancapaciteit drastisch verminderd om ervoor te zorgen dat de vraag en het aanbod van locaties in goede balans kwam.

Met het 'Woningmarktanalyse Regio Groningen-Assen 2017-2030' werd de regionale woningbouwopgave opnieuw geactualiseerd naar aanleiding van de weer aantrekkende woningmarkt. Hieruit bleek dat de netto uitbreidingsbehoefte in de regio inmiddels weer aanzienlijk groter was dan de in de 2012 afgesproken aantallen. Op basis hiervan werden de regionale woningbouwafspraken in het 'Regionaal Woondocument Regio Groningen Assen' (2018) opnieuw herzien. De regionale uitbreidingsopgave werd vastgesteld op 21.000 woningen in de periode 2020 - 2030 en nog eens 15.000 woningen in de periode 2030 - 2040.

De regionale Verstedelijkingsstrategie Regio Groningen - Assen (2021) geeft antwoord op de vraag hoe de regionale opgaven voor wonen, werken, mobiliteit en groen in samenhang en met de meeste maatschappelijke meerwaarde gerealiseerd kunnen worden.

Met de 'Interprovinciale Woondeal Regio Groningen - Assen' (15 februari 2023) is met het Rijk afgesproken welke bijdrage de regio levert aan de nationale woonopgaven. Deze afspraken zijn gebaseerd op de actuele regionale woningbouwafspraken en de gemeentelijke planlijsten (woningbouwplanning en -programmering).

Het project op de locatie Aar, Stroom en Delft is onderdeel van de Assense bijdrage in de regionale woondeal.

3.4.2 Waterschapsbeleid

Het plangebied ligt in het beheergebied van het waterschap Hunze en Aa's. In het beheerplan is door het waterschap op hoofdlijnen vastgelegd met welke ambities de ontwikkelingen en opgaven worden opgepakt. Hierbij gaat het om de taken, de waarden, de keuzen, de omgeving, de veiligheid, voldoende water, de waterkwaliteit, de waterketen en de interne organisatie van het waterschap. Het aspect water komt nader aan bod in paragraaf 4.2.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Omgevingsvisie ‘Assen nog mooier’

In juli 2021 is de Omgevingsvisie ‘Assen nog mooier’ vastgesteld. De Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Assen. In de Omgevingsvisie is beschreven waar de gemeente nu staat, waar ze heen wil en hoe dit kan worden bereikt. De koers is uitgezet naar 'ontspannen stedelijkheid'; zoals de gemeente het wensbeeld voor Assen in 2040 samenvattend formuleert. De Omgevingsvisie is een langetermijnvisie voor de hele stad. Daarom formuleert de gemeente haar ambities en uitgangspunten op hoofdlijnen. De uitwerking volgt de komende jaren in aparte beleidsterreinen of deelgebieden in omgevingsprogramma’s. Denk bijvoorbeeld aan de woonvisie, de detailhandel- en horecavisie, de binnenstadsvisie of wijkplannen.

Het versterken van de bestaande stadsstructuur en haar kwaliteiten staat op één bij de ontwikkeling van Assen. Denk hierbij aan de groen- en natuurstructuren, de binnenstad, de cultuurhistorie, het culturele aanbod, de zorg- en onderwijsvoorzieningen en het buitengebied. Dit zijn kwaliteiten van een aantrekkelijke stad. De gemeente koestert ook de woonomgeving. De diversiteit aan woonwijken, ruim van opzet en dichtbij dagelijkse voorzieningen. In een wijk waar buren elkaar kennen en waar ruimte is voor ontmoeting. De gemeente noemt dit 'ontspannen stedelijkheid'.

Ontspannen stedelijkheid verenigt het beste van twee werelden – het is de perfecte tussenmaat. Een bruisende stad met alle voorzieningen die je mag verwachten, zonder de nadelen die zich voordoen als het te groot, te druk en te veel wordt. Een ontspannen stad bezit de groene kwaliteiten en de ruimte om te wonen, te bewegen en te ontmoeten. Een plek om fijn te wonen, te werken en te verblijven.

Drie richtinggevende principes

Om invulling te geven aan de ambitie van ontspannen stedelijkheid, zijn drie richtinggevende principes geformuleerd:

  • Groene stad van het Noorden;
  • Dynamische hoofdstad; en
  • Verbonden stad.

Groen en natuur verenigen het nuttige met het aangename. Het maakt de stad aantrekkelijker.

In de dynamische hoofdstad hoeven de inwoners van Assen niet naar een andere gemeente voor hun belangrijkste aankopen, zorg, sport, onderwijs of cultuur. Assen heeft een compleet voorzieningenaanbod. De belangrijkste basisvoorzieningen vindt men in de wijken en voor de meer speciale aankopen of bezoeken kan je terecht in de binnenstad. Daarmee vervult Assen een nog sterkere regiofunctie. Je komt naar Assen om er te wonen, te werken, te winkelen, te recreëren en culturele activiteiten te ondernemen.

In een verbonden stad doet iedereen mee. Of het nu gaat om eenzame ouderen of kwetsbare jongeren. Iedereen krijgt de aandacht die hij of zij verdient. Dit kan bijvoorbeeld gaan over het tegengaan van eenzaamheid, een nu nog vaak onzichtbaar probleem in de Nederlandse samenleving. Of over het zorgen voor toegankelijke routes voor minder validen en ouderen. Een verbonden stad heeft sterke wijken. De woonwijken in Assen zijn veilig, compact en overzichtelijk.

Woningbouw
Assen is een licht groeiende kern in een grotendeels krimpende regio. Assen heeft een hoofdrol in het bedienen van de lokale vraag naar wonen. Daarnaast voorziet Assen in de behoefte van de vraag uit omliggende gemeenten en de regio Groningen-Assen.

De gemeente verwacht dat het aantal gezinnen stabiel blijft. Huishoudens worden gemiddeld gezien kleiner; naar verwachting groeit het absolute aantal een- en tweepersoonshuishoudens aanzienlijk. Kleinere huishoudens hebben vaker een voorkeur voor compacte, stedelijke woonmilieus nabij dagelijkse voorzieningen. Ook in Assen verwacht de gemeente de komende jaren een blijvend hoge vraag naar dergelijke woningen. Ten slotte neemt het aantal mensen met een zorgvraag in de wijk toe.

In de bestaande stad zijn veel plekken die geschikt zijn voor woningbouw. Assen kan aan de vraag voldoen zonder grootschalige uitbreiding. Ook ziet de gemeente dat op bepaalde plekken nog een opgave ligt om de ruimtelijke kwaliteit te versterken. Daarom wil Assen de komende jaren het woningbouwprogramma benutten om invulling te geven aan de versleten of oudere plekken in de bestaande stad.

Opgaven en uitgangspunten
In de omgevingsvisie zijn diverse opgaven en uitgangspunten benoemd ten aanzien van ‘wonen en woonomgeving’:

  • Herstellen, revitaliseren, opknappen ‘versleten’ plekken (binnenstad, het Havenkwartier en oudere woonwijken als Lariks en de wijken langs de A28)
  • Zorgen voor een gevarieerd woonaanbod voor alle doelgroepen en voldoende doorstroommogelijkheden.
  • Tijdig inspelen op de toenemende groep ouderen en kwetsbaren, o.a. door ruimte te bieden aan zorgvoorzieningen in de wijken.
  • Zorgen voor voldoende dagelijkse voorzieningen, groen en plekken om te ontmoeten, te bewegen en te sporten.
  • Wijkcentra toegankelijker maken voor ouderen en minder validen.
  • Nieuwe woningen en bedrijven zijn energieneutraal.

Ten aanzien van het richtinggevende principe 'dynamische hoofdstad' wil de gemeente de regiofunctie van Assen versterken. Dit doet zij onder andere door verouderde plekken weer op te laten bloeien. De naoorlogse wijken zijn toe aan een kwaliteitsimpuls. Veel woningen in deze wijken zijn verouderd en voldoen niet langer aan de eisen en behoeften die worden gesteld in woonkwaliteit, duurzaamheid en woonmilieu. In het woonprogramma en in wijkplannen werkt de gemeente uit hoe ze de woonkwaliteit in deze wijken gaat verbeteren.

Conclusie

In voorliggend plan vindt in aansluiting plaats op diverse van de hiervoor benoemde opgaven en uitgangspunten. Er worden woningen toegevoegd waar vraag naar is op een locatie die vraagt om transformatie. De wijze waarop dit gebeurt is duurzaam van aard en voor de transformatie is het belangrijk dat de benadering van een object in het groen kan worden gehandhaafd. Hiermee is voorliggend plan in lijn met de uitgangspunten ten aanzien van wonen en woonomgeving zoals geformuleerd in de Omgevingsvisie.

3.5.2 Woonvisie Assen

In de Woonvisie Assen 'Van binnenuit beter' (vastgesteld in april 2021) zijn de woningbouwdoelstellingen vastgesteld, waarbij ook richting is gegeven aan de kwalitatieve opgaven. De woonvisie is gebaseerd op het Woningmarktonderzoek Assen 2019 (Companen), waaruit bleek dat de vraag hoofdzakelijk is gericht op wonen in bestaand stedelijk gebied. Daar ligt de grootste behoefte aan wonen en daar ligt ook de urgentie om plekken te vernieuwen en te verbeteren. Dat doet de gemeente op de 'ontspannen stedelijke' manier. De woonvisie is uitgewerkt in vijf opgaven:

  • 1. Woningbouw maakt plekken beter;
  • 2. Prettig wonen met zorg;
  • 3. Met energie aan de slag;
  • 4. Goed wonen voor elke portemonnee;
  • 5. Elke wijk een eigen aanpak.

Assen speelt een belangrijke rol in de regionale woningmarkt en faciliteert naast de lokale vraag ook een aanzienlijke regionale vraag. Steeds meer (en steeds meer verschillende) mensen weten Assen te vinden en te waarderen als hun woonplek. Dat vraagt om de bouw van nieuwe woningen. Hiermee worden (nieuwe) Assenaren direct of indirect in hun woonvraag gefaciliteerd en wordt de doorstroom bevorderd. In de periode 2020-2030 moet Assen netto 2.500 tot 3.000 woningen toevoegen om de woonvraag te beantwoorden. Volgens het woningmarktonderzoek is circa 18-20% van de vraag gericht op het woonmilieu 'Binnenstad' (450-525 woningen tot 2030), met zowel appartementen als grondgebonden woningen. Het grootste deel van de woningzoekenden vraagt echter een vorm van ontspannen stedelijk wonen in het woonmilieu Bestaande stad (1.250-1.550 woningen), nabij de binnenstad, met vooral grondgebonden woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.06BP20231000Y-B001_0012.png"

In bestaand stedelijk gebied zijn in potentie veel kansen om woningen toe te voegen. Dit is ook nodig; plekken verouderen en verliezen soms hun functie. Die ruimte benutten sluit naadloos aan bij de verstedelijkingsstrategie van de regio Groningen-Assen. De uitdaging is om op die plekken op tijd woningen te bouwen, van goede en betaalbare kwaliteit. Daarbij eist het opgelopen woningtekort zo snel mogelijk een versnelling van de woningbouw. Het vraagt een stevige inzet van de gemeente om de gewenste woonmilieus te realiseren, de woningbouw te versnellen en er tegelijk voor zorgen dat deze plekken een kwaliteitsimpuls krijgen. De opgave in het uitbreiden en vernieuwen van het aanbod zit zowel in de (sociale) huur als in de koopsector. Er ligt dus een aanzienlijke opgave bij gemeente, marktpartijen en woningcorporaties.

In de bestaande stad gaat het, naast een kwaliteitsverbetering van de bestaande voorraad (vervanging en woningverbetering), om netto toevoeging van 1.250 tot 1.550 woningen, waarvan 35 tot 40% (sociale) huurwoningen tot 2030, voor met name kleine huishoudens, ten opzichte van de voorraad begin 2020.

Betaalbaarheid krijgt in de woonvisie ook speciale aandacht. In de sociale huursector is sprake van zowel een aanzienlijke uitbreidings- als vervangingsopgave.

Er zijn de afgelopen jaren al veel sociale huurwoningen vervangen om het aanbod beter te laten aansluiten bij de veranderende vraag en de kwaliteit van de woningvoorraad te verhogen. Daarbij wordt gebiedsgericht gewerkt vanuit visies op de wijken, die worden vertaald in wijkuitvoeringsplannen. Hierbij spelen sociale projecten en het organiseren van verbindende activiteiten een belangrijke rol om de leefbaarheid te vergroten.

Conclusie

Met voorliggend projectvoornemen wordt een bijdrage geleverd aan de uitbreidingsopgave in de sociale huursector, de opgave in het kader van de Woningbouwimpuls (WBI) en de regionale woondeal.

De Woonvisie Assen 'Van Binnenuit Beter' inclusief de bijlage bij de Woonvisie is als Bijlage 11 en Bijlage 12 opgenomen bij voorliggend bestemmingsplan.

3.5.3 Visie Energietransitie

In de Visie Energietransitie 2016-2020 is beschreven welke rol de gemeente kan en wil nemen, zodat samen met de bewoners en de bedrijven in de gemeente Assen de energietransitie gestalte gegeven wordt.

  • Visie: Lokaal verantwoordelijkheid nemen
  • Ambitie 2050: Assen CO2-neutraal
  • Focus: Besparen en transitie naar duurzaam
  • Inzet: Versnellen en opschalen: doelen voor 2020

Het stellen van heldere doelen geeft duidelijkheid in afweging van mogelijkheden in bijvoorbeeld gebiedsontwikkeling, handhaving, vergunningverlening en stimuleringsregelingen. Assen wordt nu al herkend als een groene, duurzame stad. De duurzame ambities bekrachtigen dit beeld en geven duidelijkheid.

Stad Assen:

  • 10% energiebesparing in 2020
  • 14% duurzame energie in 2020
  • Gebouwde omgeving klimaatneutraal in 2040
  • Gehele gemeente klimaatneutraal in 2050.

De energiepotentiekaart (zie onderstaande figuur) geeft een beeld welke duurzame energievorm de meeste potentie heeft. Op basis van de energiepotentiekaart bestaan voor het plangebied vooral kansen voor warmte- en koudeopslag en het benutten van zonne-energie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.06BP20231000Y-B001_0013.png"
Figuur 3.1 Energiepotentiekaart (bron: gemeente Assen)

3.5.4 Visie mobiliteit, Nota parkeernormen en Facetplan parkeren

Visie mobiliteit

Om relevante trends en ontwikkelingen voor de gemeente Assen op het gebied van verkeer en vervoer beleidsmatig in beeld te brengen, is in 2017 een visie Mobiliteit vastgesteld. Deze visie beschrijft de plannen voor mobiliteit en schetst een kader voor beleid en investeringen tot ongeveer 2030. De visie beschrijft een aantal doelen, die integraal geformuleerd zijn. Mobiliteit heeft niet alleen als doel om zo snel mogelijk van A naar B te komen, maar moet daarnaast ook sterk bijdragen aan diverse andere maatschappelijke doelen die bijdragen aan verbetering van het leefkwaliteit. Te weten:

  • 1. Assen is een goed bereikbare stad en blijft dit ook. Onze voorzieningruimten houden we bereikbaar, ook voor de regio;
  • 2. Assen is een veilige stad;
  • 3. Assen is een fitte en actieve stad met gezonde inwoners;
  • 4. Assen is een duurzame stad.

Uitvoeringsprogramma mobiliteit
Bij de oplevering van de visie is toegezegd dat er een uitvoeringsprogramma zal worden geschreven met daarin een uitwerking van de beschreven koers. De gemeente Assen heeft in oktober 2018 het Uitvoeringsprogramma mobiliteit (UPM1) 2018-2022 'Onderweg in Assen' vastgesteld. In het uitvoeringsprogramma worden onder meer de opgaven besproken. De gemeente heeft 19 opgaven verdeeld over 5 thema's. De thema's luiden als volgt:

  • 1. De Fiets op één: Assen als fitte en vitale stad;
  • 2. Beter Benutten: Assen als slim bereikbare stad;
  • 3. Goede bereikbaarheid en regiovervoer: Assen als toegankelijke stad voor de gehele regio;
  • 4. Schoon vervoer: Assen als gezonde en duurzame stad;
  • 5. Verkeersveiligheid.

Er is een tweede uitvoeringsprogramma mobiliteit (UPM2) voor de periode 2023-2026 ontwikkeld en vastgesteld (raadsvergadering 15 juni 2023). De kern is het verduurzamen van mobiliteit. Er wordt nog meer ingezet op het stimuleren van fiets, openbaar vervoer, keten- en deelmobiliteit en het stimuleren van het rijden met elektrische auto's. Het eerste uitvoeringsprogramma mobiliteit is niet geheel afgerond en om die reden worden een aantal projecten meegenomen naar het tweede uitvoeringsprogramma. Het betreft projecten die nog steeds van (groot) belang zijn voor het behalen van de mobiliteitsdoelstellingen of het zijn projecten waarover verwachtingen zijn geschapen of ontstaan. Bij de totstandkoming van UPM2 is hier rekening mee gehouden: de projecten uit UPM1 die worden meegenomen in UPM2 zullen in de eerste periode (2023- 2024) tot uitvoering worden gebracht.

Facetplan Parkeren en Nota Parkeren

De gemeente Assen heeft voor onderhavig plangebied de beheersverordening 'Assen - Facetbeheersverordening Parkeren' op 15 april 2021 vastgesteld. Op 1 juli 2018 zijn de stedenbouwkundige bepalingen in de gemeentelijke Bouwverordening vervallen. Een belangrijk gevolg hiervan is dat de daarin specifiek geregelde parkeerregels eveneens zijn vervallen. Middels de facetbeheersverordening Parkeren wordt de parkeerregelgeving gerepareerd. Aan de hand van de parkeernormen in de Nota Parkeernormen Gemeente Assen wordt bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid.

Conclusie

Verkeer en parkeren komt in paragraaf 4.3 Verkeersaspecten nader aan bod. De regelgeving uit het facetplan Parkeren wordt overgenomen in voorliggend bestemmingsplan.

3.5.5 Gemeentelijk water- en rioleringsplan 2019 - 2024

Het Gemeentelijk Water en Rioleringsplan (GWRP) 2019-2024 verwoordt de strategische visie op het gebied van waterbeheer en riolering voor de komende jaren. Dit plan vormt ook de grondslag voor de rioolheffing.

De aanleg van riolering en het beheer ervan is een gemeentelijke taak. Die vindt zijn wettelijke basis in de Wet milieubeheer (artikel 10.33) en is geformuleerd als: “zorgen voor een doelmatige inzameling en een doelmatig transport van het stedelijk afvalwater”. Afvalwater is hierbij al het water waar we van af willen. Dit kan dus ook afvloeiend hemelwater of overtollig grondwater zijn. Rioleringszorg mag niet leiden tot structurele overlast voor de omgeving en gezondheidsrisico’s voor mens en dier. Verder moet de gemeente streven naar rioleringszorg tegen de laagst mogelijke maatschappelijke kosten.

Het GWRP bevat beleidsafwegingen voor de inrichting en het beheer van de openbare ruimte, de bescherming van de bodem en de waterkwaliteit, de zorg voor het totale watersysteem en de rioleringszorg. Ook wordt ingegaan op het financiële beleid, inzet van middelen en toenemende lastendruk.

Bij riool- en oppervlaktewaterbeheer gaat het om de lange termijn. Watersystemen leggen we immers voor lange tijd aan. Dit betekent ook dat het beheer vanuit dit perspectief gebeurt. Dit maakt dat veel zaken uit het GWRP 2013-2018 in dit geactualiseerde plan terugkeren. Uitgangspunt blijft een schoon, heel, veilig en duurzaam riolering- en watersysteem tegen de laagst mogelijke maatschappelijke kosten. De belangrijkste uitdagingen daarbij zijn: inspelen op klimaatverandering (extreme buien, verdroging en hittestress), betaalbaarheid (risico-gestuurd beheer, samenwerking in de (afval)waterketen) en het vergroten van de duurzaamheid.

Bij het opstellen van het Gemeentelijke Water en Rioleringsplan is overleg gevoerd met de waterschappen Noorderzijlvest, Hunze en Aa’s en Drents Overijsselse Delta en onze buurgemeenten in het samenwerkingsverband waterketen cluster Kop van Drenthe.

In het plan worden de volgende vijf hoofdbeleidsthema’s van de gemeentelijke watertaken beschreven:

  • 1. Droge voeten in een veranderend klimaat;
  • 2. Waterkwaliteit;
  • 3. Doelmatig beheer van voorzieningen;
  • 4. Duurzaamheid;
  • 5. Beleving van water, betrokken inwoner.

Het aspect water en de beleidsthema's zoals hierboven beschreven komen in paragraaf 4.2 nader aan de orde.

3.5.6 Nota bodembeheer

De Nota Bodembeheer (2016) geeft invulling aan de bodemambities van de gemeente Assen met betrekking tot hergebruik van grond en baggerspecie. De gemeente Assen heeft voor gebiedsspecifiek beleid gekozen. Het grootste deel van de gemeente Assen heeft een diffuse bodemkwaliteit gelijk aan de achtergrondwaarde (schone grond). Het gebiedsspecifieke beleid houdt in dat binnen bedrijventerreinen categorie wonen grond (LMW2) kan worden toegepast. Binnen woonwijken mag alleen schone grond (achtergrondwaarde, LMW1) worden toegepast. De navolgende figuur toont de toepassingskaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.06BP20231000Y-B001_0014.png"
Figuur 3.2. Toepassingskaart (bron: gemeente Assen)

Het plangebied betreft een woonwijk, waarvoor het toepassingsregime LMW1 (achtergrondwaarde) geldt. In de bodemparagraaf (4.8) vindt nadere toetsing in verband met de haalbaarheid ten aanzien van het aspect bodem plaats.

3.5.7 Beleidsvisie externe veiligheid

In 2017 heeft de gemeente Assen de Beleidsvisie Omgevingsveiligheid vastgesteld. Het beleidsveld omgevingsveiligheid (voorheen genoemd externe veiligheid) houdt zich bezig met de beheersing van activiteiten die een risico voor de omgeving met zich mee kunnen brengen. De gemeente Assen streeft naar een hoogwaardige kwaliteit van de leefomgeving. Een van de aspecten daarbij is veiligheid. In die zin draagt de gemeente Assen een belangrijke verantwoordelijkheid als het gaat om omgevingsveiligheid. Om die verantwoordelijkheid in te vullen dient de gemeente een heldere visie op omgevingsveiligheid binnen haar gemeentegrenzen te hebben. Tegelijkertijd moet er een afweging zijn tussen de ambities enerzijds en de maatschappelijke kosten anderzijds.

Om zowel ruimte te bieden aan de ruimtelijke ontwikkeling van de stad als ervoor te zorgen dat er geen onnodige of onacceptabele veiligheidsrisico's worden gelopen is het wenselijk om sturing te geven aan de situering van bedrijven met een risicocontour en aan ruimtelijke ontwikkelingen binnen bestaande risicocontouren of aandachtsgebieden. Daarom kiest de gemeente Assen voor gebiedsgerichte ambitieniveaus. Door onderscheid te maken in verschillende gebieden met verschillende ruimtelijke functies en daaraan gebiedsgerichte ambities te koppelen, combineert de gemeente Assen de gewenste veiligheidsniveaus optimaal met de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen. In de Omgevingsveiligheidvisie worden de volgende gebieden onderscheiden:

  • 1. Woonwijken;
  • 2. Buitengebied;
  • 3. Bedrijventerreinen.

Voor woonwijken kiest Assen voor een maximaal veiligheidsniveau. In woonwijken wonen en verblijven vrijwel continue mensen, zij het dat er wel verschil is in het verblijf van personen tussen dag en nacht. Daar bevinden zich vaak ook de (zeer) kwetsbare objecten als scholen, winkelcentra, bejaardentehuizen, en dergelijke.

Op bedrijventerreinen kiest Assen voor een grotere flexibiliteit om gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken. Bevolkingsdichtheden zijn vaak minder groot en de verblijfstijden in vergelijking met woonwijken korter.

Voor het buitengebied van het gemeentelijk grondgebied kiest Assen voor een veiligheidsniveau dat voor een groot deel gelijk is aan dat van bedrijventerreinen. Het grootste deel van het buitengebied is primair een (agrarisch) productiegebied. Enkele recreatie- en sportterreinen maken onderdeel uit van het buitengebied.

Per gebied zijn de ambities vertaald in randvoorwaarden met betrekking tot plaatsgebonden risico en groepsrisico. Dat leidt tot het overzicht (vlekkenkaart), zoals woonwijken (geel) en bedrijventerreinen (paars). De rest van de ondergrond betreft het buitengebied. Het plangebied is op de kaart aangeduid als 'woonwijken'.

Tabel 3.1: Ambitieniveaus per gebiedstype.

  Wettelijke norm   Afwijking norm   Verantwoording groepsrisico   Verantwoording groepsrisico  
  Overschrijding grenswaarde PR 10-6 voor kwetsbare objecten   Overschrijding richtwaarde PR 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten   Overschrijding oriëntatiewaarde groepsrisico   Toename groepsrisico
 
Woonwijken   Niet acceptabel   - Bestaande objecten: Risico's zoveel mogelijk beperken
- Nieuwe objecten: Niet acceptabel  
Niet acceptabel   Niet wenselijk  
Bedrijventerreinen   Niet acceptabel   Acceptabel mits er gewichtige redenen zijn   Acceptabel mits er gewichtige redenen zijn   In beginsel acceptabel  
Buitengebied   Niet acceptabel   Acceptabel mits er gewichtige redenen zijn   Acceptabel mits er gewichtige redenen zijn   In beginsel acceptabel  

In de paragraaf externe veiligheid (4.6) vindt nadere toetsing in verband met de haalbaarheid ten aanzien van dit aspect plaats. Alle risicovolle functies, transportroutes en leidingen zijn op voldoende afstand gelegen. Daarnaast maakt het initiatief geen risicobron mogelijk.

3.5.8 Archeologiebeleid

De gemeente Assen heeft als onderdeel van het archeologiebeleid een beleidskaart opgesteld. Op basis van de archeologische verwachtingskaart, de geïnventariseerde vindplaatsen, het overzicht van alle (archeologisch) onderzochte terreinen en de beleidsrichtlijnen van de provincie Drenthe voor de terreinen die als "provinciaal belang archeologie" zijn aangemerkt is de beleidsadvieskaart opgesteld. Er is op 3 september 2020 een geactualiseerde archeologische beleidsadviezenkaart vastgesteld. Op de beleidsadvieskaart zijn de beleidskeuzes van de gemeente Assen weergegeven. Alle elementen hebben een eigen kleurcode gekregen. In de legenda van de kaart zijn hieraan archeologische adviezen gekoppeld. De kaart is dus het instrument om in het geval van ruimtelijke ingrepen te bekijken of archeologisch onderzoek dient plaats te vinden voordat een vergunning kan worden afgegeven.

Onderzoeksplicht

Archeologisch onderzoek altijd verplicht
In een aantal zones is in alle gevallen onderzoek verplicht. De vrijstellingsgrens is daar in principe dus op 0 m2 gelegd. In Assen is in de volgende gebieden archeologisch onderzoek in alle gevallen noodzakelijk:

  • een zone van 50 m (een buffer met een straal van 50 m) rond bekende archeologische vindplaatsen, bekend door archeologische waarnemingen;
  • AMK-terreinen van zeer hoge archeologische waarde (waaronder de rijksmonumenten), hoge archeologische waarde en archeologische waarde, inclusief een bufferzone van 50 m (uitgezonderd de historische kernen, die ook als AMK-terrein zijn aangewezen);
  • een zone van 50 m rond voordes en bruggen, die potentieel zijn voortgekomen uit voorden;
  • depressies en laagten;
  • dekzandkopjes in beekdalen;
  • celtic fields.

Archeologisch onderzoek verplicht bij ingrepen groter dan 1.000 m²
Er geldt een onderzoeksvrijstelling van 1.000 m2 voor alle gebieden met een hoge of middelhoge verwachting op de archeologische beleidsadvieskaart waar geen andere grenzen gelden door de aanwezigheid van bekende vindplaatsen of andere bijzondere bepalingen. Dezelfde ondergrens geldt voor essen en beekdalen, uitgezonderd de dekzandkopjes die zich daarin bevinden. Onderzoek hoeft niet plaats te vinden bij bodemingrepen ondieper dan 0,3 m onder het maaiveld, uitgezonderd (natuur) terreinen zonder bouwvoor, zoals heideterreinen. Het ontbreken van een bouwvoor kan betekenen dat de archeologische resten zich direct aan of onder het oppervlak bevinden.

Archeologisch onderzoek en diepte van de ingrepen
De vraag is hier of bij álle bodemingrepen wel archeologisch onderzoek zou moeten worden uitgevoerd. Bij gebieden met een vrijstellingsgrens van 1.000 m2 geldt namelijk dat men naast een minimale omvang ook een bepaalde diepte de grond in moet gaan om de verplichting opgelegd te krijgen. Zo is geen archeologisch onderzoek nodig voor ploegwerkzaamheden op een es met een oppervlakte van meer dan 1.000 m2 en met een diepte van 25 cm. De bouwvoor is hier immers al eeuwenlang gemengd. In de gebieden met een vrijstellingsgrens van 0 m2 ligt dit anders. Veel van deze gebieden zouden sterk te lijden hebben onder reguliere ploegwerkzaamheden, ook al gaan ze maar 25 cm de bodem in. De wallen van celtic fields kunnen door ploegen op den duur bijvoorbeeld helemaal verdwijnen. In principe geldt hier dat behoud in situ altijd voorop staat en dat ook ingrepen ondieper dan 30 cm onwenselijk zijn. Slechts wanneer duidelijk is dat in het betreffende gebied reeds lange tijd regelmatig wordt geploegd en het type vindplaats hiervan niet te lijden heeft, bijvoorbeeld door de diepteligging van de sporen, kunnen werkzaamheden tot 30 cm -Mv zonder onderzoek plaatsvinden.

In het geval van (deels) bovengrondse sporen (zoals celtic fields en grafheuvels) of van vuursteenvindplaatsen aan het maaiveld, kan uiteraard geen vrijstelling worden verleend en staat behoud voorop.

Geen onderzoeksplicht, wel meldingsplicht

In een aantal gevallen geldt geen onderzoeksverplichting. Het gaat om de volgende zones:

  • gebieden met een lage archeologische verwachting;
  • gebieden met een bekende diepe bodemverstoring;
  • gebieden die reeds eerder zijn onderzocht en waar voor het betreffende deelgebied geen vervolgonderzoek nodig werd geacht of waar onderzoek reeds definitief is afgerond;
  • plangebieden waarvan het oppervlak aan ingrepen beneden een vrijstellingsgrens valt.

De vrijstelling van archeologisch onderzoek ontslaat iemand niet van de plicht archeologische vondsten te melden conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet. Als bij het uitvoeren van de ingrepen toch grondsporen en/of archeologische vondsten worden aangetroffen, dan moet hiervan direct melding gemaakt worden bij de provinciaal archeoloog. De archeologische (verwachtings-)waarden zijn vertaald in regels en komen terug op de verbeelding. Op grond hiervan is het, afhankelijk van de archeologische (verwachtings-)waarde verboden om zonder omgevingsvergunning bepaalde werken en werkzaamheden uit te voeren.

In paragraaf 4.9 Archeologie wordt nader ingegaan op het aspect archeologie.

3.5.9 Cultuurhistorisch beleid

Het cultuurhistorisch beleid voor de gemeente Assen is neergelegd in de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Assen. Deze is in december 2015 vastgesteld.

Monumentale steden doen het de laatste jaren beter dan andere steden. Deze steden groeien harder en hebben minder last van vergrijzing. Ook de huizenprijzen ontwikkelen zich gunstiger in de monumentale stad. Met de Beleidsregels cultuurhistorie kan de gemeente zorgen voor verder behoud en versterking van de cultuurhistorie en daarmee versterking van de aantrekkelijkheid van de gemeente Assen. Daarnaast is één van de pijlers uit de Modernisering Monumentenzorg van het Rijk het opnemen van cultuurhistorische waarden in de ruimtelijke ordening.

Met het opstellen van deze beleidsregels cultuurhistorie, de cultuurhistorische waardenkaart en de doorvertaling hiervan in bestemmingsplannen kan de gemeente aan die wettelijke verplichting voldoen. De cultuurhistorische waardenkaart dient als toetsingsinstrument voor aanvragen of nieuwe plannen, maar vooral ook om al in een voorstadium ter inspiratie in te zetten. Met het opstellen van de cultuurhistorische waardenkaart heeft de gemeente de randvoorwaarden gecreëerd om cultuurhistorische waarden op een goede manier mee te nemen bij ontwikkelingen en andere beleidsterreinen.

In paragraaf 4.10 Cultuurhistorie wordt nader ingegaan op het aspect cultuurhistorie.

3.5.10 Welstands- en reclamenota

Het welstandsbeleid voor de gemeente Assen is neergelegd in de Welstands- en reclamenota Assen, welke op 1 december 2011 is vastgesteld. De nota is ervoor bedoeld om de ruimtelijke kwaliteit in Assen te behouden en versterken. Bepalend voor de ruimtelijke kwaliteit zijn onder meer de gebouwen en bouwwerken, het totaalbeeld van de gebouwen en bouwwerken en de erfinrichting. De welstandstoets is een belangrijk instrument voor de sturing van deze kwaliteiten. Het hele gemeentelijke grondgebied is ingedeeld in verschillende gebiedstypen. Voor elk type zijn op het gebied afgestemde gebiedscriteria opgesteld. Een gebiedstype vertoont samenhang in de verschijningsvorm van de bebouwing, in de stedenbouwkundige opzet of in het landschap. De gebiedscriteria dagen de planindieners uit zich te laten inspireren door de omgeving.

Het plangebied ligt in het gebiedstype 'planmatig opgezette wijken'. Het beleid is hier gericht op het bieden van mogelijkheden voor het aanpassen en vernieuwen van bebouwing binnen de samenhang van het bouwblok, de straat of het cluster. De verandering moet passen binnen het grotere geheel en rekening houden met verwachte ontwikkelingen in de omgeving. Daarnaast moet de verandering passen bij de specifieke plek. Aan een hoofdweg is de uitstraling van de bebouwing van groter openbaar belang dan aan een woonstraat.

Voor het initiatief is een afzonderlijk beeldkwaliteitsplan opgesteld, waarvan de hoofdlijnen in het vorige hoofdstuk (2.3) beschreven is. Voor de welstandsnota wordt verwezen naar Bijlage 13.

3.5.11 Verwerking in bestemmingsplan

Op basis van het hierboven besproken beleid kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het relevante gemeentelijke beleid en het beleid van hogere overheden.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de haalbaarheid en de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Aan de orde komen in dit kader de aspecten water, verkeer, bedrijvigheid, geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, bodem, archeologie, cultuurhistorie, ecologie en de m.e.r.-beoordeling.

4.2 Water

Wettelijk kader

Sinds 1 november 2003 is het verplicht ruimtelijke plannen te toetsen op waterhuishoudkundige aspecten: de zogenaamde watertoets. De watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Waterhuishoudkundige doelstellingen worden daarbij expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing genomen binnen deze ruimtelijke plannen en besluiten. Het watersysteem wordt hierbij op een integrale wijze benaderd. Daarbij gaat het naast de kwantiteit ook om de kwaliteit. De watertoets is een instrument om ruimtelijke plannen waterneutraal vorm te geven en om het watersysteem op orde te krijgen.

Onderzoek

Het plangebied valt in het werkgebied van het waterschap Hunze en Aa's. Voor het voorliggend plan is op 21 juni 2023 een watertoets uitgevoerd. De watertoets is als Bijlage 2 opgenomen. Dit houdt in dat het waterschap Hunze en Aa's een voorlopige uitgangspuntennotitie heeft opgesteld en de normale procedure wordt doorlopen.

Tevens heeft in het kader van het watertoetsproces op 18 april 2023 een overleg met het waterschap, gemeente Assen, de initiatiefnemer (Actium) en ruimtelijk adviesbureau (BügelHajema) plaats gevonden.

Uit het gesprek met het waterschap en gemeente blijkt dat in het plangebied sprake is van hoge grondwaterstanden gerelateerd aan de bodemopbouw en van wateroverlast in de vorm van stroombanen op straat bij heftige buien. Ook de afwezigheid van een sloot tussen de Vaart NZ en de Delft maakt dat er sprake is van (grond)wateroverlast in het gebied. Deze overlast-items en de noodzakelijke vervanging van de aanwezige gemengde riolering maakt dat de gemeente Arcadis heeft gevraagd een Klimaatadaptief rioleringsplan voor de DAS-locatie en de omgeving op te stellen. Dit plan bevat als hoofditems: de aanleg van een gescheiden rioolstelsel, beheersing van de grondwaterstanden in het gebied d.m.v. een IT-riool en de aanleg van een nieuwe sloot tussen Vaart NZ en Delft en de opwaardering van een bestaande sloot tussen Langedijk en Delft, water vasthouden en vertragen d.m.v. aanleg nieuwe sloot en de aanleg van wadi's en voldoende hoge vloerpeilen.

Ten aanzien van de bestaande schouwsloot tussen de Delft en Langedijk wordt opgemerkt dat deze sloot in stand blijft, maar mogelijk na overleg met de eigenaren (o.a. Actium) en waterschap (plaatselijk) opgewaardeerd wordt. De afvoer loopt nu naar de vuilwaterriolering in de Delft, maar zal in de nieuwe situatie op het nieuwe regenwaterriool  danwel infiltratieriool worden gezet. De gemeente is zich er van bewust dat de bestaande schouwsloot onder de werking van de waterschapskeur valt.

Voor verdere inhoudelijke informatie wordt verwezen naar genoemde plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.06BP20231000Y-B001_0015.png"
Figuur 4.1: WOLK Assen, plangebied bevindt zich binnen het rode kader (bron: Tauuw)

Conclusie

Vooralsnog is de conclusie dat ten aanzien van het wateraspect de nodige watertechnische oplossingen kunnen worden gevonden. Hiervoor wordt bovenbeschreven rioleringsplan opgesteld.

4.3 Verkeersaspecten

Wettelijk kader

Voor een ruimtelijk initiatief geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een voornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). Het parkeer- en mobiliteitsbeleid van de gemeente Assen is besproken in paragraaf 3.5.4 Visie mobiliteit, Nota parkeernormen en Facetplan parkeren 

Bij de beoordeling of voldoende parkeergelegenheid bestaat hoeft alleen rekening te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan. Voor de berekening van de parkeerbehoefte is gebruik gemaakt van de parkeernormen van de gemeente Assen.

Onderzoek

De "Nota Parkeernorm Assen 2021" is aangehouden met de volgende kengetallen:

  • koop twee-onder-een-kap: 1,9 pp per woning,
  • koop tussen/hoek woning: 1,6 pp per woning.

Voor de sociale huur wordt in zeer beperkte mate afgeweken van de "Nota Parkeernorm Assen 2021". De sociale huurwoningen in voorliggend plan liggen boven de aftoppingsgrenzen van de Wet op de Huurtoeslag. Er wordt om die reden minimaal afgeweken van het vastgestelde beleid in de "Nota Parkeernorm Assen 2021". Het kengetal voor de sociale huur komt daarmee op 1,2 te staan in plaats van 1,1 zoals is opgenomen in de "Nota Parkeernorm Assen 2021".

  • sociale huur: 1,2 pp per woning.

Op basis van de kengetallen is het aantal parkeerplaatsen:

  • koop twee-onder-een-kap: 14 woningen * 1,9 P-norm = 26,6 p.p. (waarvan op eigen terrein: 14 woningen * 2 = 28 p.p.)
  • Koop tussen/hoek woning: 38 woningen * 1,6 P-norm = 60,8 p.p. (waarvan op eigen terrein: 2 woningen * 2 = 4 p.p.)
  • sociale huur: 73 woningen * 1,2 P-norm = 80,3 p.p.

Het totaal benodigde parkeerplaatsen bedraagt afgerond 168.

Daarnaast wordt een reserve ingebouwd van 5 extra parkeerplekken in de parkeerpockets in verband met de mogelijke toekomstige wijziging van 14 huurwoningen naar koopwoningen. Op het schetsontwerp is ruimte geboden voor in totaal 170 parkeerplaatsen (24+94+38+14).

Op figuur 4.2 zijn de parkeermogelijkheden in het plangebied weergeven

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.06BP20231000Y-B001_0016.png"
Figuur 4.2 Stedenbouwkundig plan DAS-locatie, Specht architectuur en stedenbouw (bron: Specht architectuur en stedenbouw )

Op basis van de kengetallen is het aantal parkeerplaatsen:

  • koop twee-onder-een-kap: 14 woningen * 1,9 P-norm = 27 p.p. (waarvan op eigen terrein: 14 woningen * 1,5 = 21 p.p.)
  • Koop tussen/hoek woning: 34 woningen * 1,6 P-norm = 55 p.p. (waarvan op eigen terrein: 2 woningen * 1,5 = 3 p.p.)
  • sociale huur: 72 woningen * 1,1 P-norm = 79 p.p.

Het totaal benodigde parkeerplaatsen bedraagt 161. Daarnaast wordt een reserve ingebouwd van 7 parkeerplekken in verband met de mogelijke toekomstige wijziging van 14 huurwoningen naar koopwoningen en de vervallen parkeerplekken op straat voor Delft.

Op het schetsontwerp is ruimte geboden voor in totaal 168 parkeerplaatsen (50+24+94).

Conclusie

In het plan is voldoende ruimte beschikbaar voor parkeren.

4.4 Bedrijven en milieuzonering

Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds verstaan. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is.

Onderzoek

Het plan voorziet in de realisatie van woningen. Deze woningen leiden van zichzelf niet tot milieuhinder voor omliggende functies, maar zijn andersom als woonfunctie wel gevoelig voor milieuhinder van omliggende bedrijven. De woningen kunnen ook een belemmering vormen voor deze bedrijven.

De directe omgeving van het plangebied bestaat voornamelijk uit woningen, maar ook maatschappelijke bestemmingen, een kantoor- en (kleinschalige) horecabestemming en een (kleinschalige) bedrijfsbestemming (nutsbedrijf). Deze functies liggen op kortere afstand ten opzichte van de geplande woonbebouwing. In de huidige situatie leveren deze functies geen onevenredige hinder op voor de bestaande woningen. In de nieuwe situatie (waarin het aantal woningen procentueel iets vergroot wordt) wordt verondersteld dat dit hetzelfde zal blijven, dit mede met inachtneming van het gemengde karakter van het gebied.

Kortom, de woningen belemmeren niet in onevenredige mate de functies in de omgeving. Andersom belemmeren de functies niet de woningen.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het plan. De RUD stemt hiermee in.

4.5 Geluid

Wettelijk kader

Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde.

De Wgh is alleen van toepassing binnen de van rechtswege aanwezige zone van een weg. Volgens de Wet geluidhinder heeft elke weg een zone. Conform art. 74 lid 2 Wgh zijn wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt hiervan uitgezonderd, evenals wegen die deel uitmaken van een woonerf.

Getoetst is aan het geldende wettelijk kader. Per 1-1-2024 wijzigt dit wettelijk kader (Omgevingswet).

Onderzoek

Het woningbouwplan is gepland binnen de wettelijke zone van de Europaweg West. Op grond van de Wet geluidhinder moet in een dergelijke situatie onderzoek plaatsvinden naar de geluidbelasting op de geplande woningen vanwege de genoemde weg. De Europaweg West is voorzien van een geluidsreducerende asfalt wegdekverharding. Direct ten zuiden van de Europaweg West staat ter hoogte van het plangebied een 4 meter hoog scherm opgesteld. Ter hoogte van de Vaart loopt de Europaweg verhoogd, middels een viaduct over het water, ten opzichte van de omgeving. Op het viaduct is het scherm geen 4 maar 2 meter hoog. De wettelijk toegestane maximale snelheid bedraagt er 70 km/uur. De

verkeersgegevens van de Europaweg West zijn afkomstig van de gemeente Assen en, op basis van een verkeersgroei van 1,5% per jaar, gecorrigeerd naar het voor deze berekeningen maatgevende jaar 2033.

Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat de geluidbelasting binnen het plangebied, vanwege de Europaweg West, minder dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB is. Voor de woningen binnen het plangebied wordt aldus voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Omdat wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde is het niet noodzakelijk de geluidwering van de nieuw te bouwen woningen te beoordelen. Er hoeft ook geen hogere waarde te worden aangevraagd. Geluid vormt geen obstakel voor het bouwen van woningen binnen het DAS-plangebied.

Het onderzoek is toegevoegd als bijlage 10.

Conclusie

Ten aanzien van het geluidsaspect is het voornemen uitvoerbaar.

4.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. De wet- en regelgeving rond het thema externe veiligheid zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).

Om voldoende ruimte te scheppen tussen de risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak veiligheidsafstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Onderzoek

Volgens de risicokaart (risicokaart.nl) ligt het plangebied niet in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen, spoor-, water- en wegtransportroutes voor gevaarlijke stoffen of buisleidingen. Op circa 500 meter ten westen van het plangebied is het Basisnet-wegvervoer (RRGS) gelegen. Ten zuidwesten van plangebied op circa 250 meter is het aandachtsgebied tanken LPG gelegen waarbij de buitenste ring van de uitstraling van het explosieaandachtsgebied zich op 85 meter bevindt.

Op voldoende afstand is ook een hogedruk aardgasleiding gelegen en loopt de basisnetroute. Hieronder is eveneens een afbeelding van de aardgasleiding en de basisnetroute opgenomen.

Alle risicovolle functies, transportroutes en leidingen zijn op voldoende afstand gelegen. In onderstaande afbeelding is een uitsnede van de risicokaart opgenomen, zo ook een kaart afkomstig van de Veiligheidsregio Drenthe.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.06BP20231000Y-B001_0017.png"
Figuur 4.3. Uitsnede risicokaart, het plangebied bevindt zich globaal in het rode kader (bron: risicokaart.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.06BP20231000Y-B001_0018.png"
Figuur 4.4. Uitsnede risicokaart, het plangebied is in oranje weergegeven (bron: Veiligheidsregio Drenthe)

Conclusie

Ten aanzien van het aspect externe veiligheid treden er geen belemmeringen op. Het plan is op dit punt uitvoerbaar.

4.7 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

De Wet luchtkwaliteit is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Onderzoek nibm-tool

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil de nibm-tool 2020 ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.

Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van koopwoningen. Op grond van de CROW-publicatie 381 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (december 2018) is de verkeersgeneratie per etmaal bepaald. Daarbij is gebruik gemaakt van de verschillende categorieën woningen uit deze publicatie.

Type woning   Verkeersgeneratie/woning   Aantal   Aantal ritten/etmaal  
2 onder 1 kap woning   8,2   14   115  
tussen/hoekwoning   7,5   24   180  
patiowoning   7,5   10   75  
levensloopbestendige woning   5,3   16   85  
woning met twee slaapkamers   5,3   10   53  
woning met drie/vier slaapkamers   5,3   46   244  
Totaal       751  

De verwachting is dat het plan leidt tot een toename van het aantal gemotoriseerde verkeersbewegingen met 751 ritten per etmaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.06BP20231000Y-B001_0019.png"

Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project kan derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit vanwege de toename van het verkeer is niet noodzakelijk.

Onderzoek achtergrondniveau
Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden.

Daartoe is gebruikgemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2018. Het RIVM produceert deze kaarten jaarlijks. De kaarten geven een beeld van de luchtkwaliteit in Nederland en betreffen zowel recente als toekomstige jaren. Per kilometervak worden de concentraties voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen weergegeven waarvoor Europese regelgeving bestaat. De kaarten op deze website hebben een juridisch-formele status.

De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen betreffen stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10 en PM2,5). De grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10 en PM2,5) uit de wet zijn opgenomen in de navolgende tabel.

Grenswaarden luchtkwaliteit NO2, PM2,5 en PM10  
Luchtconcentratie   Norm  
NO2    
jaargemiddelde concentratie   40µg/m3  
PM2,5    
jaargemiddelde concentratie   25µg/m3  
PM10    
jaargemiddelde concentratie   40 µg/m3  

Getoetst dient te worden aan de norm voor NO2 per 1 januari 2015. Vanaf die datum moet blijvend aan de norm van NO2 worden voldaan. Per 21 juni 2011 moest al aan de grenswaarden voor fijn stof worden voldaan. Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het plangebied de volgende achtergrondniveaus zijn gemeten en worden verwacht voor NO2, PM10 en PM2,5.

Achtergrondniveaus luchtkwaliteit  
Stof   2022   2025   2030  
PM2,5   7,2 µg/m3   5,7 µg/m3   4,9 µg/m3  
PM10   14,3 µg/m3   11,7 µg/m3   10,9 µg/m3  
NO2   8,2 µg/m3   6,1 µg/m3   5,1 µg/m3  

Conclusie

Uit de gemeten en berekende achtergrondniveaus blijkt dat deze ruim onder de wettelijke normen blijven. Daarnaast is geconcludeerd dat het een nibm-project betreft. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

4.8 Bodem

Wettelijk kader

Het Besluit Bodemkwaliteit streeft naar duurzaam bodembeheer waarbij een balans gezocht wordt tussen bescherming van de bodemkwaliteit voor mens en milieu enerzijds en het gebruiken van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen anderzijds. Het Besluit bevat regels voor kwaliteitsborging (Kwalibo), bouwstoffen, grond en baggerspecie. Bij het mogelijk maken van ruimtelijke initiatieven moet de vraag worden gesteld of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Dit is het zogenaamde stand still-beginsel.

Onderzoek

Ten behoeve van het bodemonderzoek is een standaard vooronderzoek conform de NEN 5725

(2017) ‘Uitvoeren van een milieuhygiënisch vooronderzoek’ uitgevoerd. In de omgeving van de onderzoekslocatie bevinden zich voornamelijk woningen (bebouwd gebied). In opdracht van Actium is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie Aar, Delft en Stroom in Assen. Het initiatief heeft betrekking op de geplande herontwikkeling van de percelen op de locatie de Aar, Stroom en Delft in Assen.

In het uitgevoerde bodemonderzoek is door middel van de bemonstering en analyse van grond en grondwater de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie vastgesteld. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 14. Hieronder volgt een samenvatting.

Onderzoekshypothese
Conform de aanpak van de NEN 5740 dient, voorafgaand aan de uitvoering van het veld- en laboratoriumonderzoek, op basis van de verkregen informatie een hypothese te worden opgesteld. Het betreft de aanname met betrekking tot het al dan niet aanwezig zijn van bodemverontreiniging op de te onderzoeken locatie

Op basis van het vooronderzoek wordt de onderzoekslocatie onderverdeeld in vier deellocaties;

  • 1. Overig terrein (ca. 30.535 m²),
  • 2. Gedempte watergang noord (ca. 300 m1),
  • 3. Gedempte watergang zuid (ca. 177 m1),
  • 4. Brandplek (ca. 25 m²).

De onderzoekslocatie kan voor de deellocatie 'overig terrein' worden beschouwd als niet-verdacht ten aanzien van de bodemverontreiniging. Voor de overige deellocaties te weten: 'gedempte watergang noord, gedempte watergang zuid en brandplek' wordt de onderzoekslocatie beschouwd als 'verdacht' ten aanzien van de bodemverontreiniging.

Voor de bodemkwaliteit op de onderzoekslocatie is het volgende beeld verkregen:

Gehele onderzoekslocatie

  • Zintuiglijk is aan de achterzijde van Stroom 44 een afgebrand schuurtje waargenomen. Verder zijn zintuigelijk geen verontreinigingen waargenomen;
  • Op basis van de historie van het perceel en het uitgevoerde vooronderzoek wordt geconcludeerd dat onderhavige locatie als een niet verdachte locatie voor de aanwezigheid van asbest kan worden beschouwd. Deze conclusie wordt bevestigd doordat tijdens de boorwerkzaamheden op of in de bodem op basis van zintuiglijke waarnemingen geen asbestverdacht materiaal is geconstateerd.

Overige terrein

  • Analytisch zijn in grondmengmonsters MM1 en MM2 (0,0-0,5 m-mv) licht verhoogde gehalte aan PAK geconstateerd;
  • Analytisch is in grondmengmonster MM3 (0,0-0,5 m-mv) een licht verhoogd gehalte aan kwik geconstateerd;
  • Analytisch zijn in grondmengmonster MM4 (0,0-0,5 m-mv) licht verhoogde gehalten aan kwik en lood geconstateerd;
  • Analytisch zijn in grondmengmonsters MM5 (0,0-0,5 m-mv), MM6, MM8 (0,5-2,0 m-mv) MM7 en MM9 (1,0-2,0 m-mv) geen verhoogde gehalten geconstateerd;
  • Analytisch zijn in het grondwater ter plaatse van peilbuizen 1 en 4 geen verhoogde gehalten geconstateerd;
  • Analytisch zijn in het grondwater ter plaatse van peilbuis 2 licht verhoogde gehalten aan barium en zink geconstateerd;
  • Analytisch zijn in het grondwater ter plaatse van peilbuis 3 licht verhoogde gehalten aan barium, benzeen en naftaleen geconstateerd.

Gedempte watergang noord

  • Analytisch zijn in grondmengmonsters MM10 (0,4-1,0 m-mv), MM11 (1,0-1,6 m-mv) en MM12 (0,7-1,5 m-mv) geen verhoogde gehalten geconstateerd;
  • Analytisch zijn in het grondwater ter plaatse van peilbuis 101 geen verhoogde gehalten geconstateerd.

Gedempte watergang zuid

  • Analytisch zijn in grondmengmonsters MM13 (0,5-1,0 m-mv), MM14 (1,0-1,5 m-mv) en MM15 (0,7-1,5 m-mv) geen verhoogde gehalten geconstateerd;
  • Analytisch zijn in het grondwater ter plaatse van peilbuis 201 geen verhoogde gehalten geconstateerd.

Brandplek

  • Analytisch zijn in grondmengmonster MM16 (0,05-0,5 m-mv) licht verhoogde gehalten aanzink, lood, kwik en PAK geconstateerd;
  • Analytisch zijn in het grondwater ter plaatse van peilbuis 301 licht verhoogd gehalten aanzink en minerale olie geconstateerd.

Beoordeling asbest
Op basis van de historie van het perceel, de uitgevoerde maaiveldinspectie en de zintuiglijke waarnemingen tijdens de boorwerkzaamheden - waarbij geen asbestverdachte materialen zijn aangetroffen- is het aannemelijk dat er geen sprake is van een verontreiniging van de bodem met asbest. Voor meer zekerheid hierover adviseert Klijn Bodemonderzoek B.V. om een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5707 of NEN 5897 uit te laen voeren.

Hergebruik van grond
Voor de volledigheid kan nog worden vermeld dat de grond naar verwachting niet als schone grond kan worden hergebruikt. Voor grond welke op het perceel wordt toegepast gelden gezien de geringe overschrijding(en) ten opzichte van de achtergrondwaarden, geen gebruiksbeperkingen. Hierbij dient te worden opgemerkt dat dit een indicatieve toetsing aan de Regeling en het Besluit Bodemkwaliteit betreft; het uitgevoerde onderzoek betreft immers geen partijkeuring conform BRL SIKB 1000, protocol 1001.

Aanbevelingen
Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese “niet verdachte locatie met verdachte deellocatie”, deels kan worden gehandhaafd.

De hypothese voor het onverdachte deel wordt verworpen aangezien ter plaatse van het overige terrein deel in de grond en het grondwater licht verhoogde gehalten zijn aangetoond. De hypothese voor de gedempte watergangen wordt verworpen aangezien ter plaatse in de grond en het grondwater geen verhoogde gehalten zijn aangetoond. De geconstateerde verhoogde gehalten liggen onder de indexwaarde van 0,5 en/of interventiewaarde en vormen géén aanleiding tot het instellen van een nader bodemonderzoek.

Op basis van de onderzoeksresultaten bestaan er, vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien, geen belemmeringen ten aanzien van het gebruik van het terrein en de herinrichting van het terrein. Aangezien alle boringen op het perceel buiten de aanwezige bebouwing zijn geplaatst, dient rekening te worden gehouden met het feit dat ten behoeve van de herinrichting van het terrein, na de sloop van de aanwezige panden, mogelijk nog aanvullende werkzaamheden ter plaatse van de huidige bebouwing dienen te worden uitgevoerd.

Conclusie

Op basis van onderhavig onderzoek kan vooralsnog gesteld worden dat er geen belemmeringen zijn om dit gebied te herinrichten voor woningbouw. Dit zal in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen nader gestaafd moeten worden op de locaties die nog niet onderzocht konden worden als gevolg van de aanwezigheid van bebouwing.

ADVIES RUD
De RUD is dezelfde conclusie als hierboven weergegeven toegedaan (zie Bijlage 15). In het kader van de aanvraag van een omgevingsvergunning voor nieuw te bouwen woningen is aanvullend bodemonderzoek noodzakelijk. De kwaliteit van de uitpandige bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen bouw. De kwaliteit van de bodem onder de te slopen bebouwing is nog onbekend. Om deze reden moet in de omgevingsvergunning een voorschrift worden opgenomen voor het uitvoeren van een aanvullend bodemonderzoek na de sloop van de bestaande bebouwing. De kwaliteit van de bodem onder het pand dient minimaal 3 weken voor de start van de bouwwerkzaamheden bekend te zijn en aan de gemeente te worden gemeld. Dit is geregeld in artikel 2.7, lid 3 van de MOR. Het onderzoek dient te worden verricht ter plaatse van de verblijfsruimten van de nieuwe bebouwing.

Indien bij eventuele graafwerkzaamheden ter plaatse van de slooplocatie afwijkingen worden geconstateerd of het vermoeden van een bodemverontreiniging bestaat, dient contact te worden opgenomen met de gemeente Assen. Indien sprake is vrijkomende grond van de slooplocatie en deze kan niet op de eigen locatie worden verwerkt kan mogelijk gebruik worden gemaakt van de bodemkwaliteitskaart. Indien dit niet mogelijk is dan dient in dat geval de hergebruiksmogelijkheid, ten behoeve van toepassing elders, vastgesteld te worden.

4.9 Archeologie

Wettelijk kader

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend hierop zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied bevatten. Dit is uitgewerkt in paragraaf 4.10. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, moet op grond van voorgaande dan ook worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden rekening wordt gehouden.

Onderzoek

In mei 2023 is door onderzoeksbureau De Steekproef bv een inventariserend archeologisch onderzoek uitgevoerd. De volledige rapportage is als Bijlage 3 aan dit plan toegevoegd.

Op grond van het bureauonderzoek en de archeologische waarden- en verwachtingkaart van de gemeente Assen geldt voor het plangebied een middelhoge tot hoge verwachtingswaarde voor vindplaatsen uit de steentijd tot en met de nieuwe tijd, bij een intacte bodemopbouw. Voor vindplaatsen voor de periode midden bronstijd tot en met de late middeleeuwen geldt voor het westelijke deel van het plangebied een lage archeologische verwachting. Deze zone van het plangebied was toen door vernatting niet geschikt voor bewoning. Echter, waarschijnlijk is de bodemopbouw en het archeologisch niveau in het verleden al ernstig verstoord geraakt. De blijkt uit de geraadpleegde bronnen die tijdens het bureauonderzoek gebruikt zijn. Daarom kan de archeologische verwachtingswaarde worden bijgesteld naar laag. De kans op intacte archeologische grondsporen en/of behoudenswaardige archeologische resten is zeer klein.

Op basis van de resultaten van het onderzoek, acht het onderzoeksbureau de kans op archeologische waarden in het plangebied laag. In de boringen zijn geen archeologische indicatoren gevonden en er is geen intacte (podzol)bodem (meer) aanwezig. Hierdoor is er een lage kans op archeologische resten. De bodem in het plangebied is in het verleden al vergraven. Ook bij de sloop van de woningen en het bouwrijp maken voor de nieuwe woningbouw zijn graafwerkzaamheden verricht. Deze bodemingrepen hebben de kwaliteit van de bodem verslechterd en hiermee ook de kans op archeologische waarden in het plangebied. Omdat de bodem in het plangebied grotendeels verstoord is, hoeft geen archeologisch vervolgonderzoek voor het onderzochte terrein plaats te vinden.

Conclusie

Op basis van het uitgevoerde archeologisch onderzoek kan worden gesteld dat het plan ten aanzien van het aspect archeologie uitvoerbaar is.

Als bij toekomstig graafwerk onverhoopt toch archeologische vondsten worden gedaan of archeologische grondsporen worden aangetroffen, dan dient daarvan direct melding te worden gemaakt bij de minister/de gemeente Assen conform de Erfgoedwet 2016, artikel 5.10 & 5.11.

4.10 Cultuurhistorie

Wettelijk kader

Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van wijzigingsplannen. De overige cultuurhistorische waarden moeten, naast de archeologische waarden, worden betrokken in het onderzoek.

Onderzoek 

De gemeente Assen heeft een kaart waarop de cultuurhistorische waardering is aangegeven. Hieronder is een uitsnede van de kaart opgenomen, waarop het plangebied zichtbaar wordt. Het gebied is aangeduid als functionalistische open verkaveling (CIAM). Gaandeweg de jaren vijftig schakelde de bouwsector over op geïndustrialiseerde en gestandaardiseerde bouwsystemen omdat de vraag naar woningen onverminderd bleef groeien. Grote uniforme bouwstromen plaveiden de weg voor de architectuur van het modernisme en de stedenbouw van het functionalisme. De scheiding van de stedelijke functies wonen, werken, ontspannen en verkeer werd een populair uitgangspunt. Die functionele benadering ging gepaard met veel aandacht voor gezondheid en hygiëne onder het motto 'licht, lucht en ruimte'. Dat resulteerde in een open en grootschalig stadsbeeld met strokenbouw en gestempelde verkavelingen met laag- en middelhoogbouw in een homogene architectuur met blokvormige bouwmassa's. Door het spiegelen en draaien van verkavelingsstempels werd variatie aangebracht in de orthogonale stedenbouwkundige composities.

Een functionalistische open verkaveling kent een gemiddelde tot lage waardering aldus de gemeentelijke beleidskaart. Voor gebieden met een lagere waardering dient het reguliere landschaps- en stedenbouwkundig beleid als achtervang om kwaliteiten te kunnen sparen en waar nodig te versterken. Verwacht wordt dat de nieuwe stedenbouwkundige verkaveling de cultuurhistorische waarde van het gebied niet aantast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.06BP20231000Y-B001_0020.png"
Figuur 4.5 Uitsnede cultuurhistorische waarderingskaart Assen (bron: gemeente Assen).

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.11 Ecologie

4.11.1 Wettelijk kader

Wet natuurbescherming

Onderdeel van de Wet natuurbescherming is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4);
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).

Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.

Ook de bescherming van specifieke natuurgebieden is in de Wet natuurbescherming geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN.

4.11.2 Ecologische inventarisatie

Om de uitvoerbaarheid van dit plan te toetsen voor het aspect ecologie, is een quick scan uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Op 3 maart 2020 is een verkenning in het plangebied en de directe omgeving (onderzoeksgebied) uitgevoerd door een ecoloog van Buro Bakker. Tijdens dit veldbezoek is een beoordeling gemaakt van het plangebied als geschikt leefgebied voor beschermde flora en fauna. Tevens zijn de waargenomen beschermde soorten genoteerd. Hierbij is extra gelet op de aanwezigheid van open stootvoegen, kieren en andere openingen, die beschermde soort(groep)en zoals huismus, gierzwaluw of vleermuizen toegang zouden kunnen geven tot ruimtes in de daken of spouwmuren van de gebouwen. Het rapport van de inventarisatie is als Bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd. Hieronder worden de resultaten kort benoemd.

Op basis van de quickscan zijn met betrekking tot de aanwezigheid van beschermde flora en fauna de volgende conclusies te trekken:

  • In en rond het plangebied is geschikt broedbiotoop voor de volgende jaarrond beschermde Vogelrichtlijnsoorten aanwezig: huismus;
  • In en rond het plangebied is geschikt broedbiotoop voor onder meer de volgende categorie 5-Vogelrichtlijnsoorten aanwezig: spreeuw, koolmees, ekster;
  • In en rond het plangebied is geschikt broedbiotoop voor overige broedvogels zoals merel, roodborst en kauw aanwezig;
  • In de te slopen woningen zijn mogelijk geschikte verblijfplaatsen voor vleermuizen aanwezig;
  • In te slopen schuurtjes zijn mogelijk geschikte verblijfplaatsen voor steenmarters aanwezig;
  • In en rond het plangebied komt verder een aantal nationaal beschermde soorten voor, namelijk egel, huisspitsmuis en bosmuis. Voor deze andere soorten geldt dat ze allemaal zijn opgenomen in bijlage 5 van de provinciale verordening, zodat voor deze soorten een vrijstelling geldt. De algemene zorgplicht is wel van kracht.

Voordat de werkzaamheden kunnen plaatsvinden is een nader onderzoek nodig naar de volgende soorten, te weten de: huismus, categorie 5-soorten Vogelrichtlijn, vleermuizen en de steenmarter.

Dit nader onderzoek (Bijlage 5 Activiteitenplan Bijlage 6 Mititgatieplan Bijlage 7 Ecologisch memo) is in 2021 uitgevoerd. Hierbij zijn nesten van huismussen en verblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis vastgesteld. Deze door de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde verblijfplaatsen worden aangetast door de werkzaamheden. Voor de werkzaamheden is daarom een ontheffing in het kader van de Wnb vereist. Het bijgevoegde activiteitenplan vormt de onderbouwing voor deze ontheffingsaanvraag. De ontheffing (Bijlage 8) is bijgevoegd en is verleend op 22 augustus 2021. Hierna is het bovenstaande schematisch weergegeven (bron: Activiteitenplan).

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.06BP20231000Y-B001_0021.png"

Er wordt ontheffing aangevraagd voor de periode 1 augustus 2022 tot 1 augustus 2027.

4.11.3 Stikstofdepositie

In het kader van het bestemmingsplan is de depositie van stikstof ten gevolge van de bouw en het gebruik de woningen berekend. Het plan maakt de bouw van 120 woningen op een locatie in het stedelijk woonmilieu mogelijk. Het betreft hier 48 koopwoningen (14 twee onder een kap, 24 tussen- en hoekwoningen, 10 patiowonin-gen) en 72 huurwoningen (16 levensloopbestendige woningen, 10 twee slaapkamerwoningen en 46 drie/vier slaapkamerwoningen). De depositie van stikstof in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden ten gevolge van de emissie van NOx en NH3 van deze ontwikkeling, alsmede van het verkeer van en naar de locatie is berekend met het programmapakket AERIUS (januari 2023). De volledige berekening is als Bijlage 9 aan dit plan toegevoegd.

In de berekening is uitgegaan van het jaar 2023 als start. Met betrekking tot de invoergegevens is uitgegaan van elektrisch materieel in de aanlegfase. Dit uitgangspunt is geborgd in het bestemmingsplan.

De berekeningen genereren een rekenresultaat waarin wordt geconstateerd dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een planbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar.

4.11.4 Conclusie

Op basis van de ecologische onderzoeksresultaten, activiteiten en mitigatieplan met bijbehorende verleende ontheffing is het planvoornemen uitvoerbaar.

Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Het aspect stikstof staat nadere besluitvorming niet in de weg.

4.12 M.e.r.-beoordeling

Wettelijk kader

In de Wet milieubeheer en het bijbehorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is wettelijk geregeld voor welke projecten en besluiten een vorm van m.e.r.-verplichting geldt. Hierbij is onderscheid gemaakt in drie situaties. Ten eerste zijn activiteiten benoemd waarvoor het maken van een milieueffectrapportage verplicht is en waarvoor altijd een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen (m.e.r.-plicht). In bijlage C van het Besluit m.e.r. is aangegeven voor welk type activiteiten een m.e.r.-plicht geldt.

Ten tweede zijn activiteiten benoemd waarvoor het bevoegd gezag nader moet beoordelen of een m.e.r.-procedure wel of niet nodig is (m.e.r.-beoordelingsplicht). In bijlage D van het Besluit m.e.r. is aangegeven voor welk type activiteiten een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen. Hierbij zijn per type activiteiten drempelwaarden opgenomen.

Ten derde moet voor ontwikkelingen die onder de drempelwaarden blijven zoals genoemd in bijlage D van het Besluit m.e.r, wel beoordeeld worden of de geplande activiteiten geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben (vormvrije m.e.r.-beoordeling). Voor deze motivering/toets wordt een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling geschreven. Uit de aanmeldingsnotitie kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, in het andere geval moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure worden gevolgd. Op basis van de aanmeldingsnotitie neemt het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit.

Voor activiteiten die niet zijn opgenomen in de bijlagen C en D van het Besluit m.e.r geldt geen vorm van een m.e.r. verplichting.

Onderzoek

De aanmeldnotitie is opgesteld en hieruit blijkt dat belangrijke nadelige milieueffecten uitgesloten zijn. De activiteit is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig,. Zie hiervoor bijlage 16.

Conclusie

Het planvoornemen is uitvoerbaar ten aanzien van het Besluit m.e.r.

4.13 Conclusie

Uit bovenstaande onderzoeken blijkt dat het planvoornemen uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de regels

5.1 Inleiding

5.1.1 Wat is een bestemmingsplan?

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat vooral om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder enzovoorts), soms onder voorwaardelijke voorwaarden, toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsbepalingen zijn hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van "werken, overige bouwwerken, en werkzaamheden" (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden). Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid.

5.1.2 Over bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de 'verbeelding: wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de 'verbeelding: aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • 1. Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één "enkel" bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • 2. Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de 'verbeelding:Dat teken kan bestaan uit een lijn, een figuur of een lettercode. Via een aanduiding wordt in de regels "iets" geregeld. Dat "iets" kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.
5.1.3 Hoofdstukindeling van de regels

De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
  • 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn, worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Tenslotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
  • 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelbepaling, algemene aanduidingsregels, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels.
  • 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een 'verbeelding:', regels en een toelichting. De 'verbeelding: en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de 'verbeelding: zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.2.1 Bestemmingen

Het bestemmingsplan heeft vier bestemmingen, te weten:

  • Bedrijf-Nutsbedrijf
  • Groen
  • Verkeer - Verblijf
  • Wonen

Bedrijf-Nutsbedrijf

In deze bestemming is het bestaande trafostation opgenomen.

Groen

In de bestemming zijn medebegrepen: groenvoorzieningen, bermen en beplanting, speel- en trimvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen, de waterhuishouding, waaronder waterberging, nutsvoorzieningen en daarbij behorende voet- en rijwielpaden, verhardingen en overige bouwwerken.

Verkeer - Verblijf

De entree, de ontsluitingsweg naar de woningen en het parkeren zijn bestemd als Verkeer - Verblijf.

Wonen

Het maximum aantal woningen per bouwvlak is aangeduid op de verbeelding. Op de verbeelding is tevens de maximale goot- en bouwhoogte opgenomen. De woningen dienen te worden voorzien van een kap. Voor de patiowoningen is een afzonderlijke regeling opgenomen, deze woningen zijn voorzien van een bouwlaag met een platte afdekking. Aan de zuidwestzijde en noordwestzijde zijn uitsluitend dubbele woningen of uitsluitend rijenwoningen toegestaan.

De mogelijkheid voor een veranda of pergola is eveneens op de verbeelding aangeduid.

Eveneens is middels een afwijking woningsplitsing of woningomzetting toegestaan mits voldaan wordt aan de woningbouwprogrammering en er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, het woon- en leefklimaat, de verkeersveiligheid, de parkeersituatie, de sociale veiligheid, de cultuurhistorische waardenen de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Tevens zijn binnen deze bestemming vrije beroepen in een woning en de daarbij bijbehorende bouwwerken toegestaan, mits wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden. Eveneens zijn overige bouwwerken, tuinen en erven en parkeervoorzieningen ten dienste van de bestemming toegestaan.

Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat er gebruik moet worden gemaakt van elektrische materieel voor het bouwrijp maken en het bouwen. Kortom, deze moeten emissieloos zijn. Dit is opgenomen naar aanleiding van de AERIUS-berekening. Zie hiervoor paragraaf 4.11. Voor deze regel is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen. Hier kan bij binnenplanse omgevingsvergunning worden afgeweken indien aantoonbaar op een andere manier kan worden bereikt dat het bouwrijp maken en het bouwen niet leidt tot een stikstofdepositie op de dichtstbijzijnde voor stikstof gevoelige habitats en leefgebieden van soorten in Natura 2000-gebieden van meer dan 0,00 mol/ha/jaar. In dat geval mag dus wel van niet-elektrische bouwkranen en niet-elektrische betonstorters gebruik worden gemaakt.

5.2.2 Algemene regels

Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene aanduidingen, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.

5.2.3 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels (respectievelijk artikel 11 en artikel 12) . De overgangsbepalingen zijn standaardbepalingen die uit het Bro zijn overgenomen.

Hoofdstuk 6 Financiële uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij het vaststellen van een bestemmingsplan tevens een exploitatieplan te worden vastgesteld om het verhaal van de plankosten zeker te stellen. In dit geval is een anterieure overeenkomst gesloten tussen de gemeente en Actium over het verhalen van de kosten en eventuele financiële bijdragen. Hiermee is het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar.

6.2 Verantwoording over inzet van een exploitatieplan

Een exploitatieplan dient te worden vastgesteld wanneer:

  • kosten niet anderszins zijn verzekerd;
  • er nadere eisen worden gesteld aan de inrichting en/of:
  • sprake is van een fasering in de uitvoering.

In dit geval is een anterieure overeenkomst gesloten tussen de gemeente en Actium over het verhalen van de kosten en eventuele financiële bijdragen. Een exploitatieplan is daarmee niet nodig.

6.3 Planschadeaspecten

Ingevolge artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kent het college van burgemeester en wethouders aan degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden welke niet is verjaard, als gevolg van een in het tweede lid van artikel 6.1 genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voorzover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd. Voor eventuele waardemindering geldt een eigen risico van in ieder geval 2%. Genoemde oorzaken zijn o.a. een bepaling van een bestemmingsplan of inpassingsplan, een planwijziging of een planuitwerking, onderscheidenlijk een afwijking of een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 Wro (binnenplanse wijziging of afwijking).

De criteria voor de toekenning van planschadevergoeding zijn ontwikkeld in de jurisprudentie. Daaruit blijkt dat sprake kan zijn van voor vergoeding in aanmerking komende planschade ingeval van bijvoorbeeld:

  • het ontstaan van een onevenredige inbreuk op de privacy van belanghebbende door nabije (woon)bebouwing;
  • het vervallen dan wel onevenredig beperken van een voor de onroerende zaak waardebepalend vrij uitzicht;
  • een onevenredige verslechtering van de bereikbaarheid; een onevenredige beperking van de mogelijkheden tot uitoefening van een beroep of bedrijf;
  • een beperking van de bouwmogelijkheden;
  • de uit een planologische mutatie voortvloeiende blijvende verslechtering van milieuomstandigheden (geluid, geur, trilling of andere overlast);
  • een algemene verslechtering van de situeringwaarde van een onroerende zaak veroorzaakt door omgevingsverslechtering.

De percelen waarop de ontwikkeling plaatsvindt zijn in eigendom van de initiatiefnemer. De eventuele schade als gevolg van de realisatie van het project komt dan ook voor de rekening van de initiatiefnemer. Deze afspraak is tussen gemeente en de initiatiefnemer in bovenbeschreven overeenkomst vastgelegd.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De gemeente Assen heeft een inspraakverordening waarin is opgenomen dat per ruimtelijk plan kan worden afgewogen of inspraak wordt verleend. Ten aanzien van dit bestemmingsplan is besloten geen inspraakmogelijkheid te geven op het voorontwerpbestemmingsplan en het bestemmingsplan meteen als ontwerp in procedure te brengen. Door de initiatiefnemer is sinds 2020 een uitgebreid participatietraject opgestart, waarbij eveneens met een aantal bewoners persoonlijk overleg is gevoerd (januari 2023). Het betreffende participatierapport is opgenomen als Bijlage 17.

Wel vindt, conform het gestelde in het Besluit ruimtelijke ordening, vooroverleg plaats.

7.1 Overleg

In het kader van de watertoets is met het waterschap Hunze en Aa's (mondeling) overleg gepleegd. De waterparagraaf is aangevuld met de door het waterschap gewenste gegevens.

De RUD heeft eveneens haar reactie gegeven omtrent de verschillende (milieu-)onderzoeken. Ten aanzien van de bodem geeft ze aan dat in de omgevingsvergunning een voorschrift moet worden opgenomen voor het uitvoeren van een aanvullend bodemonderzoek ter plaatse van de nieuwe bebouwing, waar overlap is met de contour van de voormalige bebouwing. De kwaliteit van de nog niet onderzochte bodem onder de nieuw te realiseren bebouwingen dient minimaal drie weken voor de start van de bouwwerkzaamheden bekend te zijn en aan de gemeente te worden gemeld. De aspecten geluid, milieuhinder, externe veiligheid vormen geen knelpunt voor onderhavig planvoornemen. Het aspect licht wordt niet relevant geacht. Ten aanzien van lucht concludeert de RUD dat de luchtkwaliteit voldoet aan de wettelijke eisen en dat verwacht wordt dat het WHO-advies grotendeels wordt gehaald in de toekomst. Tot slot zal in overleg met de provincie de gemeente gaan bepalen in welke fase stikstofdepositie beoordeeld moet worden. Dit kan mogelijk in het bestemmingsplan of in de projectfase, dus wanneer de relevante vergunningen aangevraagd moeten worden.

7.2 Wettelijk vooroverleg

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpplan toegezonden aan een aantal vaste overleg- en adviesinstanties, waarvan een aantal instanties een reactie heeft gegeven. Hun reacties komen hieronder aan de orde, en zijn (bij schriftelijke/mailreacties) toegevoegd als Bijlage 18 aan dit plan.

Provincie Drenthe

Op basis van de Omgevingsvisie Drenthe (vastgesteld door Provinciale Staten op 3 oktober 2018) is volgens de provincie gebleken dat er geen provinciaal belang in het plan is opgenomen. Als het plan overeenkomstig dit voorontwerp in procedure wordt gebracht, zal Gedeputeerde Staten vanuit provinciaal belang geen aanleiding zien om in te grijpen in de verdere procedure. Daarmee is wat de provincie betreft voldaan aan het vooroverleg als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening.

Waterschap Hunze en Aa's

Het waterschap geeft aan dat in de toelichting wordt verwezen naar een Klimaatadaptief rioleringsplan voor de DAS-locatie en de omgeving, opgesteld door Arcadis. Dit plan is wezenlijk voor het waterschap om de toekomstige (waterhuishoudkundige) situatie voldoende te kunnen beoordelen.

De gemeente zal dit plan toesturen zodra dit gereed is.

Daarnaast wordt in de toelichting niet ingegaan op de schouwsloot die langs de noordwestkant van het plangebied loopt. Het waterschap verzoekt om aan te geven of deze sloot ongewijzigd blijft of, als dat niet zo mocht zijn, welke wijzigingen er dan worden aangebracht en hoe er voor wordt gezorgd dat dit niet tot nadelige waterhuishoudkundige effecten leidt. Voor aanpassing van watergangen is ook de werking van de Keur (de waterschapsverordening) van toepassing en bijbehorende vergunnings/meldingsverplichtingen.

Ten aanzien van deze sloot merkt de gemeente op dat in de waterparagraaf is opgenomen dat deze sloot een upgrading krijgt, wat verder wordt uitgewerkt in het klimaatadaptief Rioleringsplan.

Tennet

Tennet geeft aan dat binnen de grenzen van dit plan ze geen bovengrondse- of ondergrondse hoogspanningsverbindingen in beheer heeft en het geen belangen van Tennet betreft. Tennet heeft dan ook geen opmerkingen op genoemd plan.

Veiligheidsregio Drenthe

De Veiligheidsregio Drenthe adviseert om de paragraaf Externe veiligheid aan te vullen met de nabijgelegen hogedruk aardgasleiding en de basisnetroute. De betreffende afbeelding hiervan is bijgevoegd ter illustratie. Voor het overige meldt de Veiligheidsregio dat de risicobronnen op voldoende afstand van de beoogde ontwikkeling liggen. Ze ziet dan ten aanzien van de externe veiligheid geen belemmeringen voor deze ontwikkeling.

De paragraaf externe veiligheid is aangevuld met de bovenstaande gegevens.

Enexis

Enexis geeft aan geen aanleiding te zien voor het maken van op- of aanmerkingen over het plan.

7.3 Zienswijzen

P.m.

7.4 Vervolg

De bekendmaking van het vaststellingsbesluit vindt plaats door middel van een publicatie in het gemeentelijke huis-aan-huisblad en in de Staatscourant. Tijdens de daarop volgende inzagetermijn van 6 weken is het mogelijk beroep in te stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Het vaststellingsbesluit treedt in werking op de eerste dag ná de dag waarop de beroepstermijn afloopt, tenzij een voorlopige voorziening bij de voorzitter van de ABRvS is aangevraagd.