Plan: | Buitenpost - Jeltingalaan |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0059.PHBPJlaan75-VG01 |
Aan de noordkant van Buitenpost bevinden zich gronden waar voorheen een glastuinbouwbedrijf gevestigd was. Deze waren in gebruik bij aardappelkeuring. De bedrijfsvoering hiervan is beëindigd. Het plan is om de gronden te herontwikkelen tot een woningbouwlocatie met daarop 32 woningen. Het bijbehorende bedrijfs- en kantoorgebouw is reeds omgebouwd tot woonruimten.
De ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch toch te kunnen regelen, is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Om deze reden wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Dit bestemmingsplan vormt het juridisch-planologisch kader waarbinnen de gewenste situatie mogelijk is.
Het ontwerp bestemmingsplan is vóór 1 januari 2024 in procedure gebracht. Er dient daarom getoetst te worden aan de wet- en regelgeving die voor 1 januari 2024 van toepassing was. De Omgevingswet en daarmee het Omgevingsplan van de gemeente Achtkarspelen zijn niet van toepassing.
De gronden bevinden zich aan de noordkant van Buitenpost. Het plangebied wordt gevormd door het perceel van de Jeltingalaan 75 en staat ook wel kadastraal bekend als (kadastrale) gemeente Buitenpost, sectie A, nummer 5557.
De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1. De begrenzing van het plangebied is afgestemd op de plangrenzen van de toekomstige inrichting.
Figuur 1.1. Ligging plangebied
Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan 'Buitenpost-Dorp', onherroepelijk geworden op 18 mei 2011. In dit bestemmingsplan hebben de gronden de bestemming 'Agrarisch' met deels daarbij de functieaanduiding 'kas'. Verder is de sloot aan de noordkant van het plangebied bestemd met 'Water'.
De bebouwing dient binnen het aangegeven bouwvlak gebouwd te worden. In dit geval is het bouwvlak rondom de bestaande kas gelegd. De goot- en bouwhoogte mag respectievelijk 3,5 en 12 meter bedragen. Ter plaatse van de aanduiding 'kas' zijn kassen toegestaan.
Binnen de bestemming 'Agrarisch' met functieaanduiding 'kas' is de bouw van 32 woningen niet toegestaan. Een uitsnede van het geldende bestemmingsplan is weergeven in figuur 2.
Figuur 1.2. Uitsnede geldend bestemmingsplan
De toelichting bij het bestemmingsplan is opgebouwd in zes hoofdstukken. Hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande en toekomstige situatie van het plangebied. Hoofdstuk 3 vat de relevante beleidsstukken samen en geeft zo nodig aan welke consequenties dit heeft voor het plangebied. Hoofdstuk 4 staat stil bij de relevante milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de gehanteerde bestemmingen met de uitgangspunten hiervoor. Hoofdstuk 6 bevat tenslotte een korte beschrijving van de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.
Het plangebied grenst aan het stedelijk gebied van de kern Buitenpost. Figuur 3 geeft de ligging van het plangebied weer in zijn omgeving. Het landschap betreft een besloten coulissenlandschap. Een belangrijk kenmerk van het besloten gebied zijn de overwegend smalle langgerekte en overwegend kleine percelen, die aan de randen zijn voorzien van een dykswâl (houtwal) of een houtsingel. Ook in het plangebied is sprake van relatief klein perceel, waarbij de randen zijn voorzien van houtsingels.
Het plangebied ligt aan het karakteristieke lint van de Jeltingalaan ten noorden van Buitenpost. Het lint begint in vanaf de spoorlijn Groningen-Leeuwarden en loopt in noordelijke richting het dorp uit en gaat vanuit daar over op de W.H. van Heemstraweg. Het begin van het lint bestaat voornamelijk uit traditionele woningen en kent in dit gedeelte en sterke samenhang in schaal, bouwvorm en kaprichting en is vrij dicht bebouwd. Het tweede gedeelte kent een meer grootschalig karakter. Hier bevinden zich onder andere een begraafplaats, het voormalige kantorencomplex en een voetbalvereniging. De omgeving heeft dan ook een zeer afwisselend karakter met zowel woon, sport- en (agrarische) bedrijfsfuncties.
Het plangebied, een voormalig kassencomplex, ligt aan de noordwestkant van de Jeltingalaan en bevindt zich op de overgang van het stedelijk gebied naar een landelijk gebied. Er bevinden zich geen kassen meer op het terrein. Ook het waterbassin aan de noordkant is reeds verwijderd. De gronden zijn dan ook in de huidige situatie in afwachting van de uitwerking van de beoogde woningbouwplannen. Het plangebied is omringd met houtsingels en kent daardoor een zeer besloten karakter. Figuur 4 geeft een luchtfoto van de voormalige situatie van het plangebied weer.
Figuur 2.1. Ligging plangebied
Figuur 2.2. Luchtfoto van het plangebied
Het plan is om de gronden te herontwikkelen tot een woongebied met daarop 32 woningen. Het gebied krijgt verder een groen- en waterrijke inrichting. De woningen worden allen ontsloten op een aan te leggen weg, welke aansluit op de Jeltingalaan.
Het ontwerp gaat uit van 32 (koop) woningen bestaande uit vrijstaande woningen, rijenwoningen, en twee-onder-een kapwoningen. Het plan gaat uit van een gedifferentieerd woonprogramma. De woningen worden aangeboden in een breed segment van de woningmarkt. De woningen zijn geschikt voor een brede diversiteit aan huishoudenstypen, zoals jongeren, gezinnen en ouderen. Het gaat om een gedifferentieerd aanbod van koopwoningen.
De rooilijn van de woningen volgen de nieuw aan te leggen ontsluitingsweg. Aan de zuidzijde van het plangebied is een groot waterlichaam ingetekend zodat er naast het fraaie uitzicht zicht ook een duidelijke barrière/grens zit tussen het naastgelegen complex.
Met betrekking tot de bouwhoogte is zijn twee of drie verdiepingen met kap, danwel plat dak gewenst. Een platte afdekking is alleen mogelijk bij de rijenwoningen die in het midden van het plangebied geprojecteerd zijn. Specifiek gaat het om de meest linker en meest rechter woning. De rest van de woningen worden met een kap afgewerkt. Onderlinge verschillen zijn voorstelbaar in gevelaanzichten/te openen geveldelen. Bestemmingsplan-technisch leidt dit tot de volgende uitgangspunten:
Ten aanzien van de uiteindelijk vormgeving zijn voor de locatie specifieke welstandskaders ontwikkeld. De welstandsontwikkelingscriteria zijn als bijlage 4 bij deze toelichting opgenomen.
Figuur 2.3. Schetsmatige invulling van het plangebied
Figuur 2.4. Impressie mogelijke uitvoering van de vrijstaande woningen
Figuur 2.5. Impressie mogelijke uitvoering van de halfvrijstaande woningen
Figuur 2.6. Impressie mogelijke uitvoering van de rijtjes woningen
De landschappelijke inpassing van de gehele kavel is vrij dicht en besloten met als doel om hier een afgezonderd, woonkwaliteit te realiseren. Het plangebied leent zich hier goed voor. Aan de zuidwest- en zuidoostzijde zijn elzensingels ingepland om de landschappelijke kamer af te sluiten en daarmee het bestaande coulisselandschap te versterken. Het coulisselandschap is door zijn kleinschaligheid en de aanwezigheid van hagen en houtwallen van groot belang voor de lokale en regionale flora en fauna. Heggen en houtwallen fungeren als broedplaatsen voor de lokale fauna en hun netwerk. De rest van de zijden zijn reeds ingepast met hoogopgaande beplanting en worden waar nodig versterkt. Over de uitvoering van de landschappelijke inpassing wordt tussen de initiatiefnemer en de gemeente een overeenkomst over afgesloten. Ook wordt in dit bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen om de landschappelijke elementen, zoals weergeven op figuur 2.7, uit te voeren. De landschappelijke inpassing is ook als bijlage 1 opgenomen. Er is hiermee sprake van een goede landschappelijke inpassing.
Figuur 2.7 Matenplan inclusief landschappelijke inpassing
In dit hoofdstuk wordt het voor het plan relevante beleid beschreven. Daartoe komen het rijks,- provinciaal en het gemeentelijk beleid aan bod.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.
Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. Regio Friesland is aangewezen als voorlopig NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.
Opgaven
Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:
Realiseren opgaven
In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:
Conclusie
Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen rijksbelangen raakt als opgenomen in de NOVI.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Ieder plan dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, moet een verantwoording bevatten van de ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6. lid 2 Bro). De ladder voor duurzame verstedelijking is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik. Voor projecten binnen bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Voor een stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven en worden gemotiveerd waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De ladder is van toepassing als een plan wordt aangemerkt als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Of er sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Volgens jurisprudentie is in beginsel pas sprake van een stedelijke ontwikkeling bij plannen voor meer dan 11 woningen of een functiewijziging vanaf 500 m2 bvo. Het geldende bestemmingplan is vertrekpunt in de beoordeling of iets een stedelijke ontwikkeling is.
Toetsing stedelijke ontwikkeling
In dit geval is sprake van een stedelijke ontwikkeling, omdat er meer dan 11 woningen mogelijk worden gemaakt. Het plangebied ligt buiten het bestaand stedelijk gebied. Daarom is hierna de behoefte beschreven en de locatiekeuze gemotiveerd.
Beschrijving behoefte
Actuele marktsituatie
Momenteel is er landelijk gezien sprake van een overspannen woningmarkt. De behoefte en daarmee de vraag is groot en het aanbod blijft fors achter.
Vanuit zowel het rijk, de provincies als de gemeenten ligt er een grote opgave om de komende jaren fors meer woningen te bouwen. Niet alleen ten behoeve van het naar beneden brengen van de vraag maar ook om de leefbaarheid in de dorpen richting de toekomst te kunnen behouden. Een van de gevolgen van de huidige woningcrisis is een gebrek aan doorstroming. Een gemêleerde samenstelling van de plaatselijke bevolking is steeds minder haalbaar waardoor vereenzaming, gebrek aan ondersteuning en minimalisering van plaatselijke voorzieningen steeds meer het gevolg zijn.
Met betrekking tot het dorp Buitenpost geldt dat slechts enkele woningen te koop worden aangeboden op Funda. Dit beeld sluit aan bij de huidige situatie op de woningmarkt. De verwachting is dat de vraag zelfs nog iets groter wordt. Tijd dus om kansen die er zijn met beide handen aan te grijpen en zo snel als mogelijk te benutten. Dit wordt ook ondersteund door de enquête en het aanvullende onderzoek dat is gedaan door Plaatselijk Belang Buitenpost in samenwerking met initiatiefgroep Wonen Buitenpost.
Eind 2020 is door de Initiatiefgroep Wonen Buitenpost een enquête uitgevoerd naar de woningbehoefte in Buitenpost tot 2030. Deze enquête is door circa 20% van de huishoudens ingevuld waardoor de resultaten een representatief beeld geven van de beleving, wensen en behoeften van de inwoners. De conclusie is dat er een groot tekort aan beschikbare woningen bestaat in Buitenpost. Dit terwijl maar liefst 44% van de geënquêteerde aangeeft binnen 5 jaar te willen verhuizen.
De meeste invullers van de enquête verklaren het liefst in eigen dorp te willen blijven wonen. Hier gaat een positief signaal vanuit. Blijkbaar is het dorp Buitenpost een dorp waar men zich thuis voelt en graag wil wonen. Voor een gezonde samenstelling van verschillende leeftijdsgroepen is het van belang deze wens te stimuleren en te faciliteren.
lnmiddels blijkt uit cijfers van CBS dat de gemeente sinds 2021 geen krimpgemeente meer is. In 2021 en 2022 kwamen er door binnenlandse verhuizingen per saldo meer nieuwe inwoners bij in Noord-Nederland. Deze ontwikkeling past in de trend die al sinds 2015 gaande is: een toename van verhuizingen vanuit de Randstad naar minder dichtbevolkte delen van het land. Ook in de kern Buitenpost neemt het aantal inwoners sinds 2020 weer toe na een lange dalende trend. Het aantal huishoudens neemt sinds 2019 toe.
Op het kassencomplex is een grote vraag naar grondgebonden woningen (meer dan 70% van de respondenten). Door een ontwikkeling op het voormalige kassencomplex in Buitenpost mogelijk te maken ontstaat doorstroming wat voor iedere bevolkingsgroep kansen biedt. Starters verlaten hun ouderlijk huis, jonge gezinnen kunnen doorstromen naar een eengezinswoning en oudere inwoners kiezen voor een woonvorm die past bij hun leeftijd. Zij laten vervolgens een woning achter die, na geringe aanpassing vaak bij uitstek geschikt is voor een stel of gezin. Met de bouw van 32 woningen op het voormalig kassencomplex in Buitenpost zal binnen het dorp (binnen de gemeente) mobiliteit ontstaan waarvan enthousiasme, vooruitgang en leefbaarheid het automatische gevolg zullen zijn.
Nijsingh Advies is een makelaarskantoor dat actief is in het noorden van het land, maar specifiek werkzaam is in de provincie Fryslân. Door kennis van de Provincie, onderzoek te doen naar woonbehoeften en bekend te zijn met de plaatselijke markt kan een goede inschatting worden gemaakt van de mate van succes van ontwikkelingen. Gezien de huidige woningcrisis, de grote behoefte aan woningen en de uitkomsten van de onderzoeken die specifiek in Buitenpost zijn gehouden schatten zij in dat woningen op het voormalige kassencomplex in Buitenpost zeer snel zullen worden verkocht.
Regionale afspraken en harde plancapaciteit
De provincie en de gemeenten Achtkarspelen, Dantumadiel, Noardeast-Fryslân en Tytsjerksteradiel hebben in 2020 afspraken met elkaar gemaakt over de woningbouw in de regio Noordoost-Fryslân voor de komende 10 jaar. Deze afspraak heeft geleid tot een lange lijst met woningbouwplannen in de regio. In Noordoost-Fryslân zijn nu 2.400 woningen geprogrammeerd. Deze worden verdeeld over alle kernen, waarbij de nadruk ligt op binnenstedelijke locaties. Met de nieuwe afspraken heeft de provincie de verantwoordelijkheid meer bij de gemeenten neergelegd. De gemeenten krijgen meer regie, wat ervoor zorgt dat gemeenten flexibeler zijn in de ontwikkeling van bouwplannen en daardoor sneller te werk kunnen gaan. Dit betekent niet dat er nu al overal gebouwd wordt. Maar de gemeenten zijn wel bezig met het ontwikkelen van woningbouwlocaties. Gemeenten staan dichter op de markt en kunnen binnen de afspraken woningbouwplannen maken die goed aansluiten op de huidige en toekomstige woningbehoefte. Het woningbouwprogramma biedt ook mogelijkheden voor versnelling van de doorstroming op de woningmarkt.
Op 19 november 2020 heeft de gemeenteraad de nieuwe Woonvisie Achtkarspelen 2020-2025 vastgesteld. De regionale woningbouwafspraken voor de komende 10 jaar zijn vertaald in het Woningbouwprogramma 2021 en geactualiseerd in 2022. Uit het gemeentelijke woningbouwprogramma blijkt dat er in totaal harde plancapaciteit is voor 386 woningen, waarvan 189 in Buitenpost. De locatie Jeltingalaan is opgenomen als zacht plan.
Op 20 april 2023 is de Woondeal Noordoost Fryslân getekend. In de regionale woondeal is vastgelegd dat er tot en met 2030 minimaal 2.660 nieuwe woningen gebouwd worden. Achtkarspelen zet zich in voor de bouw van 600 woningen. Er zijn in de regio nog onvoldoende harde plannen om in de behoefte te voorzien.
Bestaande plannen worden zo snel mogelijk in uitvoering gebracht. Bij nieuwe plannen gaat de regio sturen op betaalbaarheid, voldoende corporatiewoningen en woningen voor ouderen, passend bij de aard en schaal van de regio’s en de lokaal aanwezige behoefte. De
gemeenten in de regio Noordoost Fryslân zetten zich tot en met 2030 in voor de realisatie van ca 2.360 aantal betaalbare huur- en koopwoningen. Hiermee wordt meer dan 2/3 van de opgave in de regio gerealiseerd in het betaalbare segment. De provincie en gemeenten onderzoeken wat in Fryslân betaalbaar is voor de inwoners en de beoogde doelgroepen. Hierbij is bijzondere aandacht voor starters op de woningmarkt. In deze afspraken vallen vooralsnog de volgende definities onder betaalbaar:
25% van de woningen in het plangebied heeft een prijs onder de 355.000. Daarmee valt 25% de woningen onder de categorie betaalbaar.
Monitor Achtkarspelen (najaar 2022)
Achtkarspelen bestaat uit twee voorzieningenkernen (Buitenpost, Surhuisterveen), drie basisdorpen (Drogeham, Harkema, Kootstertille) en een aantal woondorpen.
De koopmarkt in Achtkarspelen is krapper geworden. De krapte is het grootst bij appartementen en tussenwoningen.
In de hele gemeente is nog behoefte aan extra woningen. Er is vraag naar nieuwe koop- en huurwoningen, maar in de sociale huursector moet dat deels samengaan met verdunning. Er is vooral behoefte aan tweekappers, vrijstaande woningen en patio's / bungalows in de koopsector. Er is ook vraag naar betaalbare rij-koopwoningen, o.a. voor starters, met meer kwaliteit (nieuwer en duurzamer). Op hoofdlijnen past de planvoorraad in Achtkarspelen bij de vraag. Er mogen nog wat meer koop-patio's en rijkoopwoningen bij. In Buitenpost is meer ruimte nodig om in te spelen op de vraag. Er is vooral behoefte aan koopwoningen in alle woningtypes.
Figuur 3.1 Verwachte woningbehoefte gemeente en Buitenpost (bron: monitor Achtkarspelen, najaar 2022)
In dit plan wordt invulling gegeven aan de behoefte met rijwoningen, tweekappers en vrijstaande woningen in de voorzieningenkern Buitenpost.
Regionaal woningbehoefteonderzoek
Uit de regionale Woningmarktmonitor 2022 (KAW) blijkt dat in de hele gemeente nog behoefte is aan woningen tot 2030.
Buitenpost is een voorzieningenkern met veel dagelijkse voorzieningen. Het dorp heeft een verzorgende functie voor de woon- en basisdorpen eromheen.
Er is ruimte voor 40 tot 55 extra woningen tot 2030. Daarbinnen is er vraag naar 20 tot 35 koopwoningen en zo'n 15 sociale huurwoningen. Er is ook vraag naar enkele particuliere huurwoningen, maar het gaat daarbij wel om een nichemarkt. Naar verwachting blijft het aantal huishoudens ook na 2030 nog groeien.
De krapte op de woningmarkt is toegenomen. Er is vraag naar extra woningen, vooral in de koop- en sociale huursector. Naar verwachting blijft het aantal huishoudens ook na 2030 nog groeien. Er is vooral behoefte aan vrijstaande woningen en patio's/bungalows in de koopsector en in mindere mate aan rijwoningen, tweekappers en appartementen (koop). Bij de vraag naar rijwoningen gaat het ook om de behoefte aan meer kwaliteit (minder vroeg-naoorlogs, meer nieuw en duurzaam) en betere betaalbaarheid voor starters. Er is ook behoefte aan sociale huurappartementen en patio's/bungalows in de sociale huur. De vraag naar rijwoningen is stabiel maar ook hier is meer vraag naar kwaliteit.
Er zijn weinig harde plannen voor woningbouw.
Woonvisie Achtkarspelen 2020-2025
Uit de prognoses en het regionaal woningmarktonderzoek blijkt dat Achtkarspelen nog een bouwopgave heeft voor de komende jaren. In kernen waar geen inbreidingslocaties beschikbaar zijn, maar wel een duidelijke woningvraag, zoekt de gemeente mogelijkheden om op uitbreidingslocaties te bouwen (conform de motie binnenstedelijke locaties).
In de woonvisie zijn speerpunten per kern benoemd. Speerpunten voor Buitenpost zijn:
Waarom niet binnenstedelijk
Binnen het dorpsgebied van Buitenpost zijn nog beperkt mogelijkheden voor woningbouw (met name langs de Voorstraat en het ombouwen van de winkels aan de Kerkstraat). De binnenstedelijke locaties zijn vooral geschikt voor appartementen ten behoeve van de doelgroep senioren en jongeren.
Deze locatie biedt de mogelijkheid voor het realiseren van een substantieel aantal grondgebonden woningen. De locatie Jeltingalaan sluit aan op het bestaand stedelijk gebied en voldoet daarmee aan de voorkeursvolgorde voor stedelijke ontwikkelingen. Dit geldt ook voor andere locaties waar substantieel grondgebonden woningen gerealiseerd kunnen worden. Hier is tevens sprake van herstructurering. Een voormalig kassencomplex wordt omgezet naar een woningbouwlocatie.
Tevens zijn er al relatief veel vrijstaande woningen bestemd of gerealiseerd. Er is hierdoor nog met name behoefte aan rijwoningen, 2^1 kappers en levensloopbestendige woningen ('patio'). In dit plan wordt met name ingezet op rijwoningen en 2^1 kappers. De 2^1 kappers worden levensloopbestendig uitgevoerd.
Figuur 3.2 Mogelijke nieuwbouwlocaties (Bron: woonenquête Plaatselijk Belang Buitenpost (PBB) en de Initiatiefgroep Wonen Buitenpost (IWB))
Conclusie
Er is sprake van een grote druk op de woningmarkt. Buitenpost is een voorzieningenkern waar naar verwachting ook op lange termijn een woningbehoefte zal blijven.
De binnenstedelijke locaties zijn veelal geschikter voor appartementen ten behoeve van de doelgroep senioren en jongeren. En er zijn veel vrijstaande woningen bestemd. Dit plan voorziet met name in de behoefte aan rijwoningen en levensloopbestendige 2^1 kapwoningen.
Conclusie
Het voornemen is passend binnen het rijksbeleid, daar waar het de ladder voor duurzame ontwikkeling betreft
Structuurvisie Grutsk op 'e Romte
In het Streekplan worden de kernkwaliteiten van het cultuurhistorische erfgoed en het landschap beschreven. Onder kernkwaliteiten wordt verstaan: 'die ruimtelijke eigenschappen die zo typisch zijn voor het Friese landschap, dat zij tezamen de ruimtelijke identiteit van Fryslân vormen'. Het Streekplan bevat een beschrijving van welke kernkwaliteiten er zijn en kondigt een nadere uitwerking en waardering aan van deze kernkwaliteiten. De thematische structuurvisie Grutsk op 'e Romte, zoals vastgesteld in maart 2014, vormt deze uitwerking en geeft de provinciale belangen en ontwikkelingsrichting ten aanzien van de kernkwaliteiten.
Volgens de kaart bij de structuurvisie ligt het plangebied in het gebied Noordelijke Wouden. Van provinciaal belang is:
Met de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt wordt aangesloten bij de provinciale belangen die voor de Noordelijke Wouden relevant zijn. Door de landschappelijke inpassing, zoals in paragraaf 2.3 beschreven, blijft sprake van een kleinschalig gebied met hoge dichtheid. Dit door de hoogopgaande beplanting rondom het plangebied. Door de sanering van het grootschalige kassencomplex naar een kleinschalig woongebied wordt aangesloten bij belang van kleinschaligheid. De maat en schaal van de nieuwe gebouwen staat in verhouding met de maat en schaal van de bestaande gebouwen in de omgeving.
Met de landschappelijke inpassing, zoals beschreven in paragraaf 2.3, is rekening gehouden met de kernkwaliteiten van de Noordelijke Woudenmilieuparagrafen milieuparagrafen. Het bestemmingsplan past hiermee binnen de beleidsuitgangspunten van Structuurvisie Grutsk op 'e Romte.
Omgevingsvisie Fryslân 2019 - De romte diele
Het ruimtelijk beleid van de provincie vormt een belangrijk kader voor het gemeentelijk (bestemmingsplan)beleid. Dit is neergelegd in de Omgevingsvisie Provincie Fryslân. Deze is op 23 september 2020 vastgesteld. In de omgevingsvisie gaat de provincie voor een vitale economie door te investeren in omgevingskwaliteiten. Dit zorgt onder andere voor leefbaarheid en dat leegstand en verpaupering van bebouwing wordt teruggedrongen. Daarnaast gaat de provincie voor een veerkrachtig beleid, waarin ingrijpende ontwikkelingen opgevangen kunnen worden, het behoud van de karakteristiek van de provincie wordt nagestreefd door het beschermen van de eigen identiteit en voor een gezonde leefomgeving.
Dit plan voorziet in de herontwikkeling van een voormalig (agrarisch) bedrijfsperceel. Het project sluit aan bij deze uitgangspunten van de provincie. Het plan doet recht aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving en is daarmee in overeenstemming met het provinciale beleid.
Verordening Romte Fryslân
Op 25 juni 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. In deze verordening is het beleid, zoals verwoord in het Streekplan, vertaald naar regels voor bestemmingsplannen. De verordening is daarna een aantal keren partieel herzien en wordt eind 2021 vervangen door de nieuwe Omgevingsverordening.
Zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 1)
Binnen bestaand stedelijk gebied wordt ruimte geboden voor het ontwikkelen van stedelijke functies, voor zover deze naar aard en omvang passen bij de kern. De provincie is terughoudend met het toestaan van stedelijke functies in het landelijk gebied. Uitbreidingen aansluitend op bestaand stedelijk gebied zijn wel (onder voorwaarden) toegestaan. Het plangebied van dit bestemmingsplan sluit aan op het bestaand stedelijk gebied.
Wonen (artikel 3)
Artikel 3.1.1. van de provinciale verordening stelt dat een ruimtelijk plan mogelijkheden voor woningbouw kan bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft.
Regionale woningbouwafspraken
Zowel de provincie als het Rijk gaan uit van een regionale afstemming van de woningbouw- programmering. De provincie bepaalt op basis van bevolkingsprognoses en in overleg met gemeenten en regio's hoeveel woningbouwruimte er is in een bepaalde periode. In de Verordening Romte gaat de provincie in op regionale afstemming en heeft de provincie tevens aangegeven dat gemeenten een actueel woonplan moeten hebben. In de volgende paragraaf wordt beschreven dat het plan binnen het woonplan van de gemeente past.
Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het plan in overeenstemming is met de Verordening Romte Fryslân.
Ontgrondingenverordening Friesland
Voor bepaalde werkzaamheden is op basis van de Ontgrondingenverordening Friesland een ontgrondingsvergunning nodig. In verband met de beoogde inrichting wordt een waterpartij van 3.810 m2 gegraven. Indien de waterpartij aan onderstaande voorwaarden voldoet is voor de graafwerkzaamheden geen ontgrondingsvergunning nodig.
In dit geval is sprake van ontgrondingen met een diepte van circa 2,4 tot 2,5 meter beneden maaiveld. Er wordt daarbij minder dan 10.000 m3 afgevoerd. Voor de ontwikkeling is derhalve een ontgrondingsvergunning benodigd. Deze wordt ten tijde van de uitvoering aangevraagd.
Conclusie
Het voornemen is passend binnen het provinciaal beleid.
Omgevingsvisie Achtkarspelen 2021 - 2040
In de Omgevingsvisie Achtkarspelen 2021 - 2040 wordt de ruimtelijk-functionele ontwikkeling voor de gemeente beschreven. Deze visie geeft aan wat de gemeente wil bereiken in 2040. De gemeente heeft hiervoor ambities bedacht, zoals dat iedere inwoner een passende woonruimte heeft. De gemeente zorgt voor een woningvoorraad die aansluit bij de vraag en behoefte van onze inwoners, met name ook de jongeren en mogelijk mensen van buiten. Dat betekent dat de gemeente nieuw bouwen wanneer die vraag er is, en ook dat we de mogelijkheid bieden bestaande woningen aan te passen aan de veranderende samenstelling van gezinnen en zorgbehoefte. Daarnaast biedt de gemeente de mogelijkheid om nieuwe -mogelijk innovatieve – woonvormen toe te voegen aan de voorraad.
Met dit bestemmingsplan wordt bijgedragen aan de ambitie om iedereen een passende woonruimte te bieden.
Woonvisie Achtkarspelen 2020-2025 en woningbouwprogramma
Op 19 november 2020 heeft de gemeenteraad de Woonvisie Achtkarspelen 2020-2025 vastgesteld. De inwoners van Achtkarspelen zijn trots op hun woonomgeving en zijn betrokken bij het reilen en zeilen in hun woonplaats en gemeente. Dat blijkt niet alleen uit het bloeiende verenigingsleven, maar ook uit de betrokkenheid bij het woonbeleid.
In de woonvisie staan een aantal zaken die de gemeente belangrijk vindt:
Aan de Woonvisie wordt een woningbouwprogramma gekoppeld. De functiewijziging met het toevoegen van 32 woningen die met het voorliggende bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, draagt bij aan oplossingen voor een aantal van de genoemde opgaven.
Het woningbouwprogramma maakt onderdeel uit van de Woonvisie. Hierin worden de beleidsspeerpunten vertaald naar concretere woningbouwprojecten, waarmee deze projecten verder kunnen worden uitgewerkt. Door de provincie Fryslân wordt de woonvisie en het woningbouwprogramma getoetst aan de ruimtelijke doelstellingen die voortvloeien uit Omgevingsvisie Fryslân en zijn doorvertaald in de provinciale verordening Romte Fryslân.
De gemeente weegt bij nieuwbouwplannen af of het plan een aanvulling is op de bestaande voorraad. In het woningbouwprogramma is opgenomen aan welke projecten woningbouwruimte wordt toebedeeld. Met dit plan worden 32 extra woningen toegevoegd aansluitend aan bestaand stedelijk gebied vastgelegd in de Verordening Romte van de provincie. Dit past in het woningbouwprogramma.
In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe rekening is gehouden met de in en rond het plangebied voorkomende relevante milieu- en omgevingsaspecten.
Beleid en Normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Onderzoek
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van maximaal 32 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.
Derhalve is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig. Deze beoordeling is opgenomen in bijlage 2. Op basis hiervan is geconcludeerd dat de impact van het plan op het milieu gering is. Het is op basis van de mer-beoordeling niet nodig om een volledige mer-procedure te doorlopen.
Algemeen
Om een belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat in de omgeving en bedrijvigheid te kunnen maken, wordt in het algemeen gebruik gemaakt van de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten, bijbehorende richtafstanden en milieunormen die gehanteerd worden voor gevoelige functies.
De VNG-publicatie is bedoeld voor nieuwe situaties en niet voor de toetsing van bestaande situaties. In bestaande situaties kan de VNG-brochure evenwel een indicatie geven van de mate van hinder bij bestaande conflictsituaties. Verder moet ook bij de vaststelling van een bestemmingsplan waarin mogelijk een (deels) feitelijk bestaande situatie wordt bestemd, worden onderzocht of het laten voortbestaan van een dergelijke situatie in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
De VNG-brochure hanteert twee soorten omgevingstypen. Een rustige woonwijk/rustig buitengebied en gemengd gebied, voor beide omgevingstypen gelden andere richtafstanden en/of normen.
De definitie van een rustige woonwijk/rustig buitengebied is:
“Een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied (eventueel inclusief verblijfsrecreatie), een stiltegebied of een natuurgebied.“
De definitie van een gemengd gebied is:
“Een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden en hogere milieunormen rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten meestal bepalend.“
In tabel 4.1 is een overzicht gegeven van de richtafstanden voor de verschillende milieucategorieën (t/m 4.2).
Tabel 4.1: richtafstanden per milieucategorie t/m 4.2
Milieucategorie | Richtafstand | |
Rustige woonwijk en rustig buitengebied | Gemengd gebied | |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
Gebiedstypering
De Jeltingalaan is een straat die zich laat kenmerken door een hoge mate van functiemenging. De Jeltingalaan vormt een belangrijke verbinding met de N358 en de Stationsstraat en daarmee het treinstation van Buitenpost. Tevens staat de Jeltingalaan in verbinding met bedrijventerrein de Swadde. De Jeltingalaan is een essentiële ontsluitingsroute voor middelzwaar en zwaar verkeer richting het bedrijventerrein. Via deze route hoeft het bestemmingsverkeer voor het station en het bedrijventerrein niet via het centrum te rijden. De Jeltingalaan maakt om die reden deel uit van de hoofdinfrastructuur van Buitenpost. Richting de N358 is sprake van lintbebouwing. Om bovenstaande redenen kan de omgeving van het plangebied formeel worden getypeerd als gemengd gebied. In de beoordeling (zie volgend) wordt vanwege de transformatie uitgegaan van een rustige woonomgeving.
Kantoren
Ten zuiden van het plangebied bevinden zich kantoren. Kantoren zijn aangewezen als categorie 1 bedrijven, met een richtafstand van 10 meter. Aan deze afstand wordt voldaan. De kantoren zijn inmiddels getransformeerd tot een wooncomplex en van bedrijvigheid is derhalve geen sprake meer. Ondanks dat er nog een kantoorbestemming op zit, komt deze functie niet terug.
Sportvelden
Ten oosten van het plangebied bevinden zich sportvelden met verlichting. Dit betreft een milieucategorie 3.1 waarvoor een richtafstand van 50 meter geld. De sportvelden bevinden zich op circa 100 meter afstand, waarmee ruimschoots wordt voldaan aan de richtafstand.
W.H. Van Heemstraweg 16
Binnen de bestemming Agrarisch - Kleinbedrijf zijn de gronden bestemd voor agrarische kleinbedrijven al dan niet in combinatie met ondergeschikte intensieve veehouderij en agrarische cultuurgronden. Ondergeschikte functies die zijn toegestaan aan de W.H. van Heemstraweg 16 betreffen bedrijfswoningen, nevenactiviteiten, recreatieappartementen, maatschappelijke en zorgactiviteiten, bêd & brochje en een boerderijwinkel.
Agrarisch kleinbedrijf is gedefinieerd als een bedrijf met een omvang van ten minste 5 hectare en ten hoogste 15 hectare. In de toelichting van het bestemmingsplan waar het bedrijf deel van uit maakt wordt duidelijk dat de hectares niet gaan over het bestemmingsvlak (ook zijnde bouwvlak) en de grootte daarvan, maar de gronden die in eigendom zijn dan wel langdurige huur/pacht. Het bouwvlak is ten hoogste 0,5 ha en maximaal 50% mag worden bebouwd tot een oppervlakte van niet meer dan 2500 m2. Intensieve veehouderij is een agrarisch bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van dierlijke producten door middel van het houden van vee - niet zijnde een wormenkwekerij, viskwekerij of een paardenfokkerij - waar hoofdzakelijk geen gebruik wordt gemaakt van open grond. De bebouwing die hiervoor mag worden gebruikt is maximaal 250 m2.
Op grond van Bedrijven en milieuzonering geldende volgende richtafstanden ten opzocht van een rustige woonomgeving:
Akkerbouw: | 30 meter |
Fokken en houden van rundvee: | 100 meter |
Fokken en houden van overige graasdieren: | 50 meter |
Fokken en houden van varkens: | 200 meter |
Fokken en houden van pluimvee: | van 100 tot 200 meter |
Fokken en houden van overige dieren: | van 30 tot 200 meter |
Akker- en/of tuinbouw in combinatie met het fokken en houden van dieren (niet intensief): |
100 meter |
De bestemming Tuin (binnen het plangebied) ligt op 50 meter van de grens van de uiterste grens van het bestemmingsvlak Agrarisch – Kleinbedrijf. Aan deze afstand wordt alleen voldaan wanneer sprake is van akkerbouw en het houden van overige graasdieren en voor een deel het fokken en houden van overige dieren.
Deze beoordeling op basis van de richtafstanden kan dus niet (geheel) volstaan, omdat ook het fokken en houden van rundvee en andere vormen van agrarisch bedrijf zijn toegestaan. Bovendien geeft Bedrijven en milieuzonering indicatieve afstanden tussen een geurgevoelig objecten en agrarisch bedrijf. Wanneer uit de Wet geurhinder en Veehouderij situatie specifieke afstanden worden gegeven dan moeten deze worden aangehouden in plaats van de indicatieve afstanden.
De Wet geurhinderij en veehouderij moet in de beoordeling in ogenschouw worden genomen omdat de hierin opgenomen afstanden wettelijk zijn vastgelegd. Deze wet gaat uit van dieren met geuremissiefactoren en zonder. Varkens en schapen zijn bijvoorbeeld dieren met geuremissiefactoren en melkrundvee zonder. Voor dieren met een geuremissiefactor gelden waarden voor geurbelasting (en minimumafstanden voor (voormalige)bedrijfswoningen bij andere veehouderij). Voor dieren zonder geuremissiefactoren gelden alleen minimumafstanden. Als een veehouder dieren met en dieren zonder geuremissiefactor aanvraagt, moeten deze beide los van elkaar worden beoordeeld.
In de Wet geurhinder en veehouderij (artikel 4) is aangegeven dat de afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld de afstand tot een geurgevoelig object tenminste 100 meter bedraagt indien het geurgevoelig object binnen de bebouwde kom is gelegen en ten minste 50 meter buiten de bebouwde kom. Een geurgevoelig object is een gebouw voor menselijk verblijf. Wat betreft de afstand gaat het om de afstand van het emissiepunt van een dierenverblijf tot de buitenzijde (gevel) van een geurgevoelig object.
Situatie plangebied
Vaste afstandsdieren
Er zijn drie woningen in het plangebied van dit bestemmingsplan die niet aan de afstand van 100 meter kunnen voldoen. Voor deze woningen bedraagt de afstand namelijk 80 meter. Met artikel 6 Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) kan een gemeente met een verordening afwijken van de waarden of afstanden van de Wgv. De gemeente Kollumerland kent een geurverordening die aangeeft dat bestaande veehouderijbedrijven in plaats van de afstand van 100 meter aan de afstand van 50 meter mogen voldoen. Hoewel de verordening is vastgesteld voor de gemeente Kollumerland is het ook aannemelijk dat het bedrijf aan W.H. van Heemstraweg 16 zich op deze verordening kan beroepen en in zoverre een afstand van 50 meter als redelijk kan worden aangehouden. Daarom wordt de bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf ook niet in zijn bedrijfsvoering belemmert.
Voor het houden van vaste afstandsdieren heeft in de destijds verleende milieuvergunning (1995) ten behoeve van 30 koeien of vergelijkbaar te houden rundvee een beoordeling op inpassing plaatsgevonden. In deze beoordeling zijn de naastgelegen woningen als maatstaf genomen en gemotiveerd waarom de stallen op korte afstand aanvaardbaar zijn. Gelet op de nu aan te houden afstand van 80 meter kan dan ook worden gesteld dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Dieren met geurnorm
Uit de bij de gemeente Noardeast Fryslân opgevraagde milieu vergunde situatie blijkt echter dat voor het houden van deze diercategorie geen melding is gedaan / vergunning is verleend. Zoals blijkt uit voorgaande mogen aan de W.H. Heemstraweg 16 planologisch wel dieren met een geuremissiefactor worden gehouden. Daarom moet dan ook rekening worden gehouden met deze ontwikkelingsmogelijkheden. In de feitelijke situatie is waargenomen dat er schapen worden gehouden.
Volgens de planologische situatie mag maximaal 250 m2 aan stalruimte aanwezig zijn voor het houden van dieren met een geurnorm. Het bedrijf mag maximaal 15 hectare aan gronden hebben. Het is gebruikelijk dat er maximaal 10 tot 15 schapen per hectare zijn. Dit betekent dat het bedrijf maximaal 300 schapen kan houden. Voor de berekening is daarbij dan ook aangesloten.
Wat betreft de berekening van geur moet er rekening mee worden gehouden dat de woningen rondom het bedrijf zijn gelegen buiten de bebouwde kom. Het plangebied zelf is overeenkomstig de jurisprudentie met zekerheid onderdeel van de bebouwde kom als bedoeld in de Wet geurhinder en veehouderij. Dat betekent dat voor het houden van dieren met een geurnorm de bestaande woningen een belasting mogen onder vinden van 8,0 OU/m3 lucht, en de woningen binnen het plangebied geldt een norm van 2,0 OU/m3 lucht. Met V-stacks-vergunning is een berekening uitgevoerd voor het houden van maximaal 300 schapen. De berekening is als bijlage opgenomen.
Uit de berekening blijkt dat dat bij een maximaal te veronderstellen veebezetting van 300 schapen, diercategorie B1.100, met een geurbelasting van 2.340 OU ter plaatse van het wonen binnen het plangebied aan de gestelde geurnorm van 2,0 OU/m3 lucht wordt voldaan. Geconcludeerd wordt dat de planontwikkeling ook op dit punt niet leidt tot een beperking van het agrarisch bedrijf aan W.H. van Heemstraweg 16, en tevens ter plaatse van het plangebied sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Geluid warmtepompen
Warmtepompen, en dan met name lucht-/water warmtepompen, kunnen geluid produceren. In artikel 3.8, lid 2 van het Bouwbesluit 2012 worden eisen gesteld aan buiten opgestelde installaties voor warmte- of koudeopwekking (dus ook Airco's). Op de perceelsgrens mag het geluidniveau niet meer bedragen dan 40 dB(A), bepaald volgens de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai en het gestelde in bijlage VIII bij de Regeling Bouwbesluit 2012. Op basis daarvan geldt dat indien een installatie een afzonderlijke instelling heeft voor de avond- en nachtperiode (19:00 - 7:00 uur), wordt het gemeten geluidsniveau in de dagperiode (7:00 - 19:00 uur) gecorrigeerd met -5 dB, wat betekent dat 45 dB(A) is toegestaan.
In of rond meerdere nieuwe woningen kan er een cumulatief effect ontstaan vanwege alle individuele warmtepompen. Dit effect is locatiespecifiek en afhankelijk van de per woning te installeren installatie en daarmee op voorhand niet te kwantificeren. Gezien de eisen op de perceelsgrens wordt er geen relevant cumulatief effect verwacht. Door de eisen uit het Bouwbesluit en de afstand naar omliggende woningen is geluidhinder in de omgeving uitgesloten. Ten aanzien van de warmtepompen zal er sprake zijn van een akoestisch aanvaardbare situatie voor de omgeving en het projectgebied zelf.
Conclusie
Het aspect milieuzonering is geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is onderzoek gedaan naar de bereikbaarheid, verkeersgeneratie, afwikkeling en de parkeerbehoefte.
Bereikbaarheid
Gemotoriseerd verkeer
Het plangebied wordt ontsloten via de Jeltingalaan. De Jeltingalaan loopt in zuidelijk richting de kern van Buitenpost en sluit in noordelijke richting aan op de N358. Via de N358 is de N910 en de N355 te bereiken. Dit zijn provinciale gebiedsontsluitingsweg met een maximum snelheid van 80 km/uur. De N358 sluit in zuidelijke richting aan de op A7.
Langzaam verkeer
Op de Jeltingalaan is het fietsverkeer gescheiden van het gemotoriseerde verkeer middels een aparte fietsstrook. Vanaf het fietspad zijn de omliggende kernen in de omgeving goed te bereiken.
Openbaar vervoer
Op circa 1.100 meter ten zuiden van het plangebied is een treinstation aanwezig. Het treinstation zorgt voor een verbinding tussen Groningen en Leeuwarden. Het station is op ongeveer 15 minuten lopen. Daarnaast is er een bushalte op de Jeltingalaan ter hoogte van de begraafplaats/sportvelden.
Parkeren
De ontwikkeling zorgt voor een parkeervraag. De gemeente heeft parkeernormen opgenomen in het beleidsdocument Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan (GVVP) Achtkarspelen Beleidskader richting 2020. De parkeernormen voor woningen zijn in onderstaand tabel weergeven. Het plan voorziet in 6 vrijstaande woningen in de categorie 'Woning duur (> €300.000,-)'. Hiervoor zijn dus 13,2 (6 * 2,2) parkeerplaatsen nodig. De rest van de 26 woningen vallen in de categorie 'Woning midden (€150.000- €300.000)'. Hiervoor zijn dus (26*1,9) 49,4 parkeerplaatsen nodig. In totaal zijn daarmee 63 parkeerplaatsen nodig. In het plangebied is voldoende ruimte om aan deze parkeervraag te kunnen voldoen. Specifiek zijn 56 parkeerplaatsen beschikbaar bij de woningen en 24 parkeerplekken in de openbare ruimte. Totaal gaat het om 80 parkeerplaatsen.
Verkeersgeneratie
De nieuwe ontwikkeling zorgt naast een toename van de parkeervraag ook voor een toename van het verkeer. De verkeersgeneratie is bepaald op basis van CROW kencijfers (publicatie 381 "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie", 2012). Er is aangesloten bij de kencijfers opgenomen in de publicatie 317. Conform het CBS wordt de gemeente Achtkarspelen aangemerkt als 'weinig stedelijk gebied'. Het plangebied grenst aan het stedelijk gebied. In onderstaand tabel is de toekomstige verkeersgeneratie weergeven.
Afwikkeling
Het plangebied sluit aan op de Jeltingalaan. Het verkeer wordt via de Jeltingalaan afgewikkeld. De toename van de verkeersbewegingen van de beoogde ontwikkeling bedraagt 277 mvt/etmaal. De verkeersafwikkeling wordt beoordeeld in het drukste uur van de dag, waarin doorgaans maximaal 10% van de etmaalwaarde wordt afgewikkeld. Op het drukste uur zullen de ontsluitende wegen een verkeerstoename van circa 28 mvt ondervinden. Deze verkeerstoename zal merkbaar zijn in de drukkere uren maar naar verwachting geen negatieve gevolgen hebben op de omliggende ontsluitingswegen en niet leiden tot een verminderde doorstroming op de wegvakken en de relevante kruispunten. De afwikkeling van het verkeer zal daardoor niet voor problemen zorgen.
De bebouwde kom zal door de gemeente opgeschoven worden zodat dit plan binnen de kom (30km/u) komt te liggen. Er dient dus voorrang verleent te worden aan het verkeer vanuit dit plan. Daarom is het kruispunt (drempelconstructie) ook onderdeel geworden van het projectgebied.
Conclusie
De ontsluiting is voor alle modaliteiten voldoende. Als gevolg van de ontwikkeling worden voldoende parkeerplaatsen op het eigen terrein gerealiseerd waardoor aan de parkeervraag wordt voldaan. Daarnaast zorgt de ontwikkeling voor een toename van circa 277 mvt/etmaal. Deze toename van de verkeersgeneratie kan voldoende worden afgewikkeld op de omliggende wegen. Het aantal is dermate gering dat het opgaat in de dagelijkse fluctuatie van het verkeer. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling niet in de weg.
Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.
De woningen zijn nieuwe geluidsgevoelige objecten om die reden is dan ook een akoestisch onderzoek voor onder andere dit plangebied nodig. In bijlage 5 wordt het akoestisch onderzoek bijgevoegd. Hieronder wordt kort ingegaan op de belangrijkste conclusies voor het plangebied.
Wegverkeerslawaai
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat niet overal aan de (huidige) voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB kan worden voldaan, ten gevolge van het wegverkeer op de Jeltingalaan. Ten gevolge van deze wegen wordt de maximale ontheffingswaarde van Lden = 53 dB niet overschreden. Het toepassen van maatregelen is onderzocht, maar naar verwachting zijn deze maatregelen onvoldoende doelmatig, dan wel vanuit stedenbouwkundige/landschappelijke niet gewenst.
Conclusie
Voor één woning in het plangebied wordt niet voldaan aan de voorkeursgrenswaarden maar wel aan de maximale ontheffingswaarden. Het bestemmingsplan is binnen de Wgh uitvoerbaar en er wordt hogere waarden besluit genomen. Het ontwerp hogere waarden besluit is als bijlage 6 opgenomen.
Toetsingskader
Van groot belang in de ruimtelijke ordeningspraktijk is de vroegtijdige afstemming met het betreffende waterschap. Het projectgebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân. Doorgaans wordt hiervoor de wettelijk verplichte 'watertoets' doorlopen, als procesinstrument waarmee wordt gewaarborgd dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen.
Toetsing
Het voornemen is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het Wetterskip Fryslân (kenmerk: 20210330-2-25982). Hieruit is naar voren gekomen dat het voornemen invloed kan hebben op wateraspecten die van belang kunnen zijn bij ruimtelijke plannen. De uitkomst is daarom dat de normale procedure moet worden gevolgd. Dit betekent dat Wetterskip Fryslân een wateradvies verstrekt (zie bijlage 7). Bij de uitwerking van het bouwplan wordt hier rekening mee gehouden.
Hoofdwateren
Hoofdwateren hebben een belangrijke aan-, af- en doorvoerfunctie. Aan weerszijden van een hoofdwatergang ligt een beschermingszone 5 meter. De beschermingszone is nodig voor de bereikbaarheid voor beheer en onderhoud aan de hoofdwatergang. Het is niet toegestaan om in de beschermingszone bebouwingen en dergelijke te realiseren of opgaande beplanting aan te brengen tenzij e.e.a. is geregeld in een Watervergunning. Met dit project vinden geen werkzaamheden plaats binnen de beschermingszone van 5 meter.
Vrij voor de boezem
Het plangebied ligt vrij voor de boezem. Dit wil zeggen dat het gebied niet is beschermd tegen hoge waterstanden in de Friese boezem. Bij het bepalen van de aanleghoogte is hier rekening mee gehouden. Hierover heeft afstemming plaatsgevonden met het waterschap.
Toename verharding
Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van oppervlaktewater. Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. In de waterparagraaf, regels en of verbeelding dient duidelijk aan te worden gegeven wat voor maatregelen er worden genomen om de versnelde afvoer als gevolg van de toename verharding te compenseren.
Wanneer een gebied (deels) wordt verhard dan stroomt hemelwater versneld af naar het oppervlaktewater. Om overlast te voorkomen, moet deze versnelde afstroom gecompenseerd worden. Wetterskip Fryslân hanteert een compensatienorm van 10 %. Voor bebouwd gebied is de ondergrens van 200 m² van toepassing, in het buitengebied geldt een ondergrens van 1.500 m². Daarnaast dient, indien hier sprake van is, het dempen van oppervlaktewater 100% gecompenseerd te worden.
Binnen het plangebied wordt circa 10.388 m2 verhard oppervlak toegevoegd. De watercompensatie betreft 10% van de toename van het verhard oppervlak. Dat betekend circa 1.038 m2 aan oppervlaktewater moet worden gerealiseerd. Daarnaast wordt circa 42 m2 aan bestaand water gedempt. Het dempen van water dient één op één te gebeuren. De compensatie vindt plaats in het plangebied. Er wordt nieuw water gegraven met een gezamenlijke oppervlakte van circa 1.350 m2. Hiermee wordt ruim voldaan aan de compensatie eis. Het nieuwe water wordt aangesloten op het bestaande watersysteem. Het bestaande watersysteem blijft hierbij gehandhaafd.
Figuur 4.1 Overzicht toekomstige verharding inclusief watercompensatie
Ruimtelijke adaptatie
Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Het is belangrijk kansen te benutten om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming.
Bij de inrichting van het plangebied kan hier op geanticipeerd worden door bijvoorbeeld het percentage verhard oppervlak te verminderen en het plangebied groener in te richten. Door nú maatregelen te nemen, worden steden en dorpen mooier en wordt grote schade in de toekomst voorkomen. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat ze kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium in het proces worden meegenomen. Binnen het plan is rekening gehouden met een groene en waterrijke inrichting. Zie hiervoor hoofdstuk 2.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Het huishoudelijk afvalwater wordt gescheiden van het hemelwater afgevoerd via een nieuw aan te leggen drukriool stelsel (in overleg en afstemming met gemeente) welke vervolgens afvoert via het bestaande stelsel van de kern Buitenpost en daarna aangeboden voor zuivering. Het hemelwater wordt afgevoerd op het oppervlaktewater in het plangebied die in verbinding staat met het huidig watersysteem. Afstemming hierover heeft plaats gevonden met het waterschap. De uitwerking hiervan is terug te vinden in het matenplan.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. Voor het beplanten van de te realiseren sloten is het niet toegestaan om gebruik te maken van exoten.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Uitgangspunt ten aanzien van de bodemkwaliteit is dat deze bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zodanig goed moet zijn dat er geen risico's voor de volksgezondheid bestaan bij het gebruik van het plangebied.
Gelet op de beoogde functie is het plangebied in ieder geval geschikt als de bodemkwaliteit voldoet aan de maximale waarden van de bodemfunctieklasse wonen en de grondwaterkwaliteit voldoet aan de streefwaarden.
Om de kwaliteit van de bodem in kaart te brengen is het Bodemloket geraadpleegd. Op het Bodemloket staat dat in 2003 een verkennend onderzoek is uitgevoerd. De resultaten van dit uitgevoerde (historische) bodemonderzoek geven aan dat de (voormalige) activiteiten en/of de onderzoekslocatie voldoende zijn onderzocht in het kader van de Wet bodembescherming. Er is dan ook geen sprake van een verdachte locatie.
Gezien het voormalige agrarisch functiegebruik in het plangebied en de reeds beschikbare historische gegevens is het niet aannemelijk dat er verontreinigingen in de bodem zijn ontstaan. Zekerheidshalve is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 8 toegevoegd. Geconcludeerd wordt dat de gemeten gehalten en concentraties geen aanleiding geven voor een aanvullend onderzoek. Voor zover zijn er geen milieuhygiënische belemmeringen voor de bestemmingswijziging en het toekomstig gebruik van het perceel.
Opgemerkt dient te worden dat tijdens de veldwerkzaamheden het niet mogelijk was om ter plaatse van de verdachte locatie "voormalige bovengrondse HBO-tank" een boring te verrichten. De bovengrondse tank is inmiddels verwijderd. Voor deze locatie is ook een eindsituatie bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 9 toegevoegd. Op basis van de onderzoeksresultaten worden de volgende conclusies getrokken:
Conclusie
Vanuit milieuhygiënisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor de toekomstig beoogde
functie van het terrein.
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.
Voor een globaal inzicht in mogelijke waarden heeft de provincie de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) gepubliceerd. De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd - bronstijd (300.000 - 800 v Chr.), en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen (800 v Chr. - 1500 n Chr.).
Conform de advieskaart Ijzertijd - middeleeuwen valt het plangebied het adviesgebied: karterend onderzoek 3. Hier geldt dat bij ingrepen van meer dan 5.000 m² door de provincie wordt aanbevolen een karterend (boor)onderzoek uit te voeren. Conform de advieskaart Steentijd - Bronstijd valt het plangebied het adviesgebied: waarderend onderzoek (dobbe). Hier geldt dat bij ingrepen van meer dan 500 m² door de provincie wordt aanbevolen een karterend (boor)onderzoek uit te voeren.
De gronden ter plaatse van het voormalige kassencomplex en het waterbassin zijn reeds verstoord bij de aanleg daarvan. Dat verstoorde gebied wordt daarom niet meegenomen als zijnde een nieuwe bodemingreep in het kader van archeologie. Per saldo is er echter in de nieuwe situatie wel sprake van een ingreep van meer dan 500 m². Dit betekent dat de oppervlakte de grenswaarden uit de advieskaarten van het FAMKE overschrijdt.
Daarom is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Zie daarvoor bijlage 10. Uit het onderzoek blijkt dat binnen het gehele gebied een oud bouwlanddek (es) voorkomt met een dikte tussen 0,5 tot 1,1 m. In het onderliggende zand kunnen archeologische grondsporen aanwezig zijn, die door dit dek zijn afgeschermd. Om te voorkomen dat de eventueel aanwezige archeologische sporen worden aangetast, is geadviseerd om bij de geplande (graaf)werkzaamheden minstens 0,2 m boven het onderliggende zand te blijven. Indien dit niet mogelijk is, zal archeologisch vervolgonderzoek in de vorm van een waarderend proefsleuvenonderzoek worden aanbevolen om te bepalen of er daadwerkelijk archeologische sporen aanwezig zijn en wat de waarde daarvan is. Daar de graafwerkzaamheden dieper zijn, is nader onderzoek uitgevoerd. Zie daarvoor bijlage 11.
Het verwachte vondstniveau uit de steentijd is niet aangetroffen in het plangebied. Op basis van het nadere onderzoek heeft het bevoegd gezag de locatie vrij gegeven. Omdat het onderzoek geen aanwijzingen heeft opgeleverd voor de aanwezigheid van een archeologische steentijdvindplaats of voor een nederzetting uit de late middeleeuwen/nieuwe tijd binnen het plangebied kan worden geconcludeerd dat het terrein niet van archeologische waarde is.
Daarnaast geldt dat bij het vinden van een object waarvan de vinder weet of redelijkerwijs vermoedt dat het een archeologische vondst/monument is, geldt een meldingsplicht. Het is ook verplicht om het gevonden monument voor zes maanden ter beschikking te houden of te stellen voor wetenschappelijk onderzoek.
Toetsingskader
De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.
Toetsing
Om te onderzoeken of sprake is van cultuurhistorische waarden in het plangebied is de Cultuurhistorische kaart Fryslân geraadpleegd. Hieruit komen geen specifieke bijzonderheden naar voren waarmee rekening gehouden dient te worden in dit bestemmingsplan. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
• Natura-2000 gebieden;
• Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
• alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
• het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
• de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
• soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
• soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
• overige soorten.
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Fryslân
In de provincie Fryslân wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingericht of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, of bestendig beheer en onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage I bij deze verordening. Per soort worden de handelingen, middelen en methoden genoemd die mogen worden toegepast, slechts voor zover er geen andere bevredigende oplossing bestaat. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, steenmarter, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Uit de kaart van het Natuurbeheerplan blijkt dat in het plangebied of directe omgeving geen beschermde landschapselementen aanwezig zijn. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Lauwersmeer bedraagt circa 6,5 kilometer. De afstand tot de Waddenzee en Groote Wielen bedraagt circa 15,5 kilometer en tot het dichtstbijzijnde NNN -gebied bedraagt de afstand circa 450 meter.
Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Gezien de grote afstand van ruim 15 kilometer tot stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden worden significante effecten afkomstig van stikstofemissies ook niet verwachten. De Lauwersmeer is niet stikstofgevoelig.
Voor de ontwikkeling is zekerheidshalve wel een stikstofonderzoek uitgevoerd. Deze is als bijlage 12 toegevoegd. Uit de berekeningen blijkt dat de stikstofdepositie nergens hoger is dan afgerond 0,00 mol/ha/jaar en er derhalve geen relevant effect is.
Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen derhalve worden uitgesloten. De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie Fryslân staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Figuur 4.2 Ligging beschermde natuurgebieden
Soortenbescherming
De gronden zijn reeds gesaneerd en zijn in de huidige situatie in afwachting van de uitwerking van de bouwplannen. Voor de ontwikkeling is een quickscan soortenbescherming uitgevoerd. Deze is als bijlage 13 toegevoegd.
Effectbespreking en aanbevelingen
Algemene broedvogels
Binnen en vlak buiten het plangebied kunnen enkele vogelsoorten tot broeden komen waarvan de nesten geen jaarronde bescherming genieten. We adviseren om de voorgenomen werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Voor het broedseizoen wordt over het algemeen de periode van 15 maart-15 juli aangehouden. Afhankelijk van de soort en klimatologische omstandigheden kunnen soorten echter eerder of later in het jaar tot broeden komen. Wat voor deze soorten van belang is, is of er sprake is van een broedgeval. Zo ja, dan is deze altijd beschermd.
Jaarrond beschermd nest
De aanwezigheid van een jaarrond beschermd boomnest ten zuiden van het plangebied kan niet op voorhand worden uitgesloten. Dit boomnest bevindt zich naar ons inzicht binnen de invloedsfeer van de voorgenomen werkzaamheden en een broedgeval kan als het gevolg van bouwwerkzaamheden worden verstoord. We adviseren de werkzaamheden buiten de broedperiode uit te voeren. Deze periode loopt grofweg van 15 maart tot 15 juli, maar kan eerder beginnen of later eindigen als het gevolg van klimatologische omstandigheden. Indien men deze periode kan vermijden, kunnen negatieve effecten op een eventueel jaarrond beschermd boomnest naar ons inzicht op voorhand worden uitgesloten.
Indien het niet mogelijk is om buiten de broedperiode te werken adviseren we om nader onderzoek uit te voeren om de aanwezigheid van een jaarrond beschermd boomnest vast te stellen, dan wel uit te sluiten. Dit dient uitgevoerd te worden aan de hand van een drietal gerichte veldbezoeken in de periode begin februari tot begin juli.
Indien een jaarrond beschermd boomnest wordt vastgesteld, dient er voor de desbetreffende soort een ontheffing te worden aangevraagd bij het bevoegd gezag, de provincie Fryslân. Deze ontheffing wordt in de regel afgegeven onder de voorwaarde dat er mitigerende en compenserende maatregelen worden uitgevoerd.
Vleermuizen
De aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen binnen de invloedsfeer van het
planvoornemen kan op voorhand worden uitgesloten. Negatieve effecten op essentiële vliegroutes van vleermuizen als gevolg van de voorgenomen werkzaamheden kunnen op voorhand worden uitgesloten. Negatieve effecten op een essentieel foerageergebied als gevolg van de voorgenomen werkzaamheden kunnen op voorhand worden uitgesloten.
Waterspitsmuis
De aanwezigheid van leefgebied van waterspitsmuis in de sloten rond het plangebied kan niet op voorhand worden uitgesloten. Daarom is nader onderzoek uitgevoerd. Zie daarvoor bijlage 14. In het plangebied zijn waterspitsmuizen aangetroffen. Gezien de vangst van de soort in het plangebied en de vergelijkbaarheid van de sloten, gaat het onderzoeksbureau ervan uit dat de waterspitsmuis zich langs het gehele perceel bevindt. Op basis hiervan is geconstateerd dat de kans op aanwezigheid van waterspitsmuis binnen het gehele plangebied aanwezig is.
Waterspitsmuizen, evenals het leefgebied hiervan genieten bescherming onder de Wet natuurbescherming (habitatrichtlijn). Conform de verbodsbepaling onder Artikel 3.10 van de Wnb is het verboden waterspitsmuizen te doden, te verwonden, te vangen, te verstoren of de functionele leefomgeving hiervan te beschadigen. Met het oog op de voorgenomen werkzaamheden kan niet worden uitgesloten dat deze gepaard gaan met negatieve effecten op het leefgebied van de aangetroffen waterspitsmuizen. Hierdoor dient voorafgaand aan de voorgenomen werkzaamheden een ontheffing te worden aangevraagd aan de Wet natuurbescherming bij het bevoegd gezag, de provincie Fryslân. Deze ontheffing wordt aangevraagd op basis van een activiteitenplan, waarin de werkzaamheden en mitigerende en compenserende maatregelen worden besproken. Na uitvoering van de mitigerende en compenserende maatregelen is de ontwikkeling in overeenstemming met de Wet natuurbescherming. De ontheffing is inmiddels door de provincie verleend. Deze is als bijlage 15 toegevoegd.
Ontheffing
Kleine marterachtigen
De aanwezigheid van (verblijfplaatsen van) kleine marterachtigen (wezel, bunzing & hermelijn) binnen het plangebied kan niet op voorhand worden uitgesloten. Deze soorten zijn op het moment van dit schrijven vrijgesteld voor ruimtelijke ingrepen binnen de provincie Fryslân. Echter, vanaf de ingang van de omgevingsverordening verliezen deze soorten hun vrijstelling. Het is op dit moment nog niet bekend wanneer de omgevingsverordening daadwerkelijk in werking zal treden. De verwachting is echter dat dit binnen een jaar vanaf het moment van dit schrijven zal gebeuren. Indien de werkzaamheden voor de inwerkingtreding van de omgevingsverordening kunnen worden afgerond, is het wat ons betreft niet nodig om naast de zorgplicht extra aandacht aan kleine marterachtigen te besteden.
Als het nog niet zeker is wanneer de werkzaamheden zullen worden afgerond, of men niet zeker weet of dit kan worden afgerond voor de inwerkingtreding van de omgevingsverordening, adviseren we om nader onderzoek naar de aanwezigheid van kleine marterachtigen uit te voeren om de aanwezigheid hiervan vast te stellen, dan wel uit te sluiten. Op deze manier kunnen vertragingen als het gevolg van veranderingen in de regelgeving worden voorkomen. Dit nader onderzoek kan worden uitgevoerd aan de hand van het plaatsen van cameravallen en sporenbuizen binnen het plangebied, die hier tussen maart en augustus voor minimaal zes weken blijven staan en vervolgens worden gecontroleerd op beelden en/of sporen van kleine marterachtigen. Indien deze worden aangetroffen, en de omgevingsverordening in werking is getreden, dient voor de desbetreffende soort een ontheffing te worden aangevraagd bij het bevoegd gezag, de provincie Fryslân. Deze ontheffing wordt in de regel afgegeven onder de voorwaarde dat er mitigerende en compenserende maatregelen worden uitgevoerd.
Kappen van bomen
Uit de quick scan en gesprekken is gebleken dat er sprake is van een herplantplicht in verband met het kappen van bomen. Om te borgen dat de gekapte bomen terug worden geplaatst (evt. elders) is een kapvergunning aangevraagd en verleend (zie bijlage 16en 17) waarin de herplantregeling conform afspraken mee genomen is. Bij nader inzien is er echter geen sprake van een herplantplicht. Er is overleg gevoerd met het team Groene Regelgeving van de provincie. Uit dit overleg is gebleken dat het een binnenstedelijke locatie betreft waarbij de gemeente het bevoegd gezag is. Er is beoordeeld dat er geen sprake is van een herplantplicht op grond van de Wnb.
Zorgplicht
Er kunnen soorten voorkomen in het plangebied waarvoor een vrijstelling geldt voor ruimtelijke ingrepen. De zorgplicht van de Wnb (art. 1.11) schrijft echter voor dat men verplicht is om alles wat redelijkerwijze mogelijk is, te doen of juist te laten om schade aan wilde planten en dieren zo veel mogelijk te voorkomen. Dit kan bijvoorbeeld tot uiting worden gebracht door altijd zo te werken, dat dieren kunnen ontsnappen en/of deze te verplaatsen naar een geschikt biotoop in de directe omgeving. De algemene zorgplicht geldt voor elke soort en elk individu in Nederland. Voor de voorwaarden waaraan de vrijstellingen moeten voldoen in het kader van de soorten waarvoor een vrijstelling geldt, wordt verwezen naar Bijlage I.
Nadere onderzoeken
De nadere onderzoeken naar de mogelijk aanwezige soorten in het plangebied worden op dit moment uitgevoerd en ter zijner tijd aan het ontwerp bestemmingsplan toegevoegd.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Onderzoek
Uit de professionele risicokaart blijkt in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen of bijzondere vervoersroutes van gevaarlijke stoffen liggen. Ook ligt het plangebied niet binnen het invloedsgebied van buisleidingen. Er is geen sprake van externe veiligheidsrisico's.
Uit oogpunt van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde | |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | ||
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van een woongebied met daarop 32 woningen en leidt tot een toename van verkeer van 277 mvt/etmaal (weekdaggemiddelde). Hierbij wordt uitgegaan van een aandeel vrachtverkeer van 1%. Uit de nimb-tool blijkt dat deze verkeerstoename zorgt voor een toename van het gehalte stikstof in de lucht van 0.06µg/m³ en van fijn stof van 0.27 µg/m³ (zie figuur 4.3). Beide toenames blijven beneden de 1,2 µg/m³. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Figuur 4.3 Berekening NIBM-tool
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.
In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels. Ook liggen er geen relevante zones over het plangebied. Voor het bestemmingsplan gelden ten aanzien van kabels, leidingen en zoneringen geen belemmeringen.
In dit hoofdstuk wordt een motivatie gegeven van de gehanteerde bestemmingen en de daarbij behorende uitgangspunten van het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Bro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare manier zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden. Verder sluit de regeling in het voorliggende bestemmingsplan aan bij de regels zoals opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied Achterkarspelen.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
In deze paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen zoals deze op de verbeelding en in de regels zijn opgenomen, beschreven.
Groen
De groenstroken rondom het in te richten gebied zijn bestemd als 'Groen'. Deze bestemming is van toepassing op het structuurbepalend groen in de dorpen.
Tuin
De gronden zijn bestemd als 'Tuin'. In-/uitritten zijn toegestaan. Binnen deze bestemming mogen in verband met de kwaliteit van het straat- en bebouwingsbeeld, geen gebouwen worden gebouwd en beperkt bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Verkeer - Verblijfsgebied
De nieuwe ontsluitingswegen in het plangebied hebben de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied gekregen. Binnen deze bestemming zijn woonstraten toegestaan, alsmede het openbare gebied, zoals groenvoorzieningen, speelplekken, parkeervoorzieningen, paden en dergelijk.
Water
De structuurbepalende waterlopen ten behoeve van de waterhuishouding zijn als "Water" in het plan bestemd. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd en de bouw van steigers is eveneens uitgesloten.
Wonen
In dit bestemmingsplan gaat het om het mogelijk maken van een woongebied met daarop 32 woningen. Aan het plangebied is daarom de bestemming 'Wonen' aan deze gronden toegekend. Qua bouwregels gelden de volgende uitgangspunten:
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheidsaspecten van een bestemmingsplan en de grondexploitatie. Bij de uitvoerbaarheid wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wro vastgelegde procedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun zienswijze op het plan kenbaar kunnen maken. Hieronder volgt een nadere toelichting.
Overleg
Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg voor een periode van vier weken ter inzage gelegd. Hierop heeft de brandweer en de provincie gereageerd. Hieronder een korte samenvatting inclusief inhoudelijke reactie van de gemeente.
Overlegreactie provincie
Overlegreactie brandweer
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan volgt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het ontwerpplan heeft gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Een ieder is daarbij in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling zienswijzen op het plan naar voren te brengen. Er zijn twee zienswijzen ingediend. Deze zijn door de gemeente samengevat en beantwoord in een zienswijzenota. Zie hiervoor bijlage 21. De zienswijzen hebben geleid tot een actualisatie van het stikstofonderzoek (zie bijlage 12), een tekstuele wijziging met betrekking tot de herplantplicht en het verwijderen van de hierbij behorende voorwaardelijke verplichting én het aanpassen van de inrichtingstekening (Zie bijlage 1).
Vaststellingsfase
Het bestemmingsplan is vervolgens op 20 juni gewijzigd vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.
Economische uitvoerbaarheid
Over de verdeling van de kosten, voor de herinrichting van het openbaar gebied, worden afspraken gemaakt. De kosten hiervoor komen uit financiële middelen van de ontwikkelaars. De kosten voor de ontwikkeling van de woningen worden verhaald uit de verkoop van de woningen. Het in paragraaf 2.3 beschreven programma is afgestemd op de noodzakelijke investeringen. Zoals beschreven in hoofdstuk 3.1 is de behoefte voor dit programma evident. Daarmee is de financiële haalbaarheid geborgd.
Grondexploitatie
Het doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal, waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn.
In dit bestemmingsplan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. In dergelijke gevallen dient een grondexploitatieplan opgesteld te worden tenzij het kostenverhaal anderszins verzekerd is.
In dit plan is het kostenverhaal geregeld in een exploitatieovereenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer. Hierin is onder andere het planschadeverhaal geregeld. Verder worden de plankosten via leges op de initiatiefnemer verhaald. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en wordt van het vaststellen van een exploitatieplan afgezien.