direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Uelserdijk 1 Oud Ootmarsum
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1774.BUIBPUELSERDIJK1-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het erf en de omliggende gronden aan de Uelserdijk 1 te Oud Ootmarsum (zie afbeelding 2) zijn in bezit van de provincie Overijssel. Het erf en de gronden zijn aangekocht met als doel het landschap, de Ecologische Hoofdstructuur en het aangrenzende Natura 2000-gebied 'het Springendal' te versterken. Ten behoeve van deze doelstelling is het de bedoeling dat de huidige camping gesaneerd wordt en dat het agrarische erf wordt ontwikkeld tot woonerf. Het voorliggende bestemmingsplan heeft alleen betrekking op de ontwikkeling op het erf. Deze voorgenomen ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan ('Bestemmingsplan Buitengebied 2010'). Hiertoe is een herziening van dit bestemmingsplan noodzakelijk.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen in het buitengebied, ten noorden van de kern Ootmarsum (zie afbeelding 1). Het plangebied ligt in het natuurgebied 'Springendal en Dal van de Mosbeek'. Deze gebieden liggen op de stuwwal van Ootmarsum. Diverse wandel- en fietsroutes lopen door het gebied, waardoor het plangebied is verankerd in de omgeving. In het natuurgebied bevinden zich natte schraalgraslanden, bronnetjesbos, jeneverbesstruweel, droge en vochtige heiden en heischrale graslanden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPUELSERDIJK1-VG01_0001.png"

Afbeelding 1: Ligging plangebied t.o.v. kern Ootmarsum (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Momenteel heeft het erf aan de Uelserdijk 1 een agrarische bestemming. Er bevinden zich twee voormalige bedrijfswoningen, een karakteristieke schuur (voormalige boerderij) en een aantal leegstaande stallen en schuren. Afbeelding 2 bevat een weergave van het plangebied (rood omllijnd) en de directe omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPUELSERDIJK1-VG01_0002.png"

Afbeelding 2: Weergave plangebied, in rood omlijnd (het erf Uelserdijk 1) (Bron ondergrond: Google Earth)

1.3 Huidig planologisch regime

Het erf aan de Uelserdijk 1 te Oud Ootmarsum maakt onderdeel uit van het geldende bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied 2010' van de gemeente Dinkelland (vastgesteld op 18 februari 2010 en op 20 april 2012 onherroepelijk geworden).

Het erf heeft de enkelbestemming 'Agrarisch – 2' en de aanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch – bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf' en 'specifieke vorm van wonen – tweede bedrijfswoning'. De gronden hebben tevens de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone – extensiveringsgebied'. In figuur 3 is een uitsnede van de verbeelding van het 'Bestemmingsplan Buitengebied 2010' opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPUELSERDIJK1-VG01_0003.png"

Afbeelding 3: Weergave plangebied op verbeelding 'Bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' (in rood omlijnd) (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

De gronden zijn daarmee grotendeels bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf. De voorgenomen transformatie van het erf (van agrarisch naar wonen) past daarmee niet binnen het huidige bestemmingsplan. Hiertoe is een herziening van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk.

1.4 Bij het plan behorende stukken

Het 'Bestemmingsplan 't Lippert, Uelserdijk 1 Oud Ootmarsum' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr NL.IMRO.1774.BUIBPUELSERDIJK1-VG01) en een renvooi;
  • regels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van het projectgebied weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van de voorliggende toelichting.

1.5 Leeswijzer

De toelichting is opgebouwd uit 7 hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt eerst ingegaan op het voorgenomen plan. In hoofdstuk 3 komt het beleidskader aan bod. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het van toepassing zijnde rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. Het voorgenomen plan wordt daarbij getoetst aan dit beleid. Hoofdstuk 4 bevat een waardentoets. Hieruit blijkt welke waarden er in het plangebied aanwezig zijn en of deze worden aangetast door de ontwikkeling. In hoofdstuk 5 komen de relevante milieuaspecten aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 een korte toelichting gegeven van de juridische aspecten en planverantwoording. In hoofdstuk 7 wordt tot slot ingegaan op de ruimtelijke, maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt kort ingegaan op de geschiedenis van het projectgebied en de directe omgeving, wordt de huidige situatie weergegeven en wordt ingegaan op de voorgenomen ontwikkeling.

2.2 Beknopte beschrijving geschiedenis plangebied

Het plangebied en de directe omgeving is van oudsher in agrarisch gebruik. Zie hiertoe o.a. de historische kaart van 1848 in afbeelding 4. Er was destijds reeds bebouwing langs de Uelserdijk aanwezig. Aan de west- en zuidkant van het projectgebied lag woeste grond en bosgebied en aan de noordkant het beekdal. Dit beekdal bestond uit enkele moerassige stukken en bosschages. Vanaf 1905 tot nu zijn het beekdal en het natuurgebied 'Het Springendal' (aan de noordkant van het plangebied) dichter bebost en zijn de open gedeelten kleiner geworden. Enkele beeklopen ten noorden van het gebied zijn vergraven, enkele percelen in het beekdal zijn ontgonnen en er zijn erven gerealiseerd. Momenteel zijn de open gedeelten nog steeds landbouwkundig in gebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPUELSERDIJK1-VG01_0004.png"

Afbeelding 4: Weergave historische kaarten van 1848 en 1905

2.3 Beschrijving huidige situatie plangebied

In afbeelding 2 is het huidige projectgebied weergegeven. Op het erf bevinden zich twee bedrijfswoningen, een karakteristieke schuur (voormalige boerderij) en een aantal leegstaande stallen en schuren. Afbeelding 5 bevat enkele foto's van het erf.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPUELSERDIJK1-VG01_0005.png"

Afbeelding 5: Foto's van het agrarische erf, met op de foto rechtsonder de karakteristieke schuur

2.4 Toekomstige situatie

Momenteel bestaat het agrarische erf uit twee (bedrijfs)woningen en een aantal agrarische stallen en schuren (zie afbeelding 6 en de foto's in afbeelding 5). Alle leegstaande agrarische stallen en schuren, de kuilvoerplaten, de erfverharding en de mestsilo worden gesloopt. Ter compensatie van de sloop mag één nieuwe woning worden gebouwd. De karakteristieke schuur blijft daarbij behouden. De twee bestaande woningen kunnen ook behouden blijven, maar mogen ook gesloopt en vervangen worden. De te slopen stallen en schuren hebben een gezamenlijke oppervlakte van 863 m2. De mestsilo heeft daarnaast een oppervlakte van 153 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPUELSERDIJK1-VG01_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPUELSERDIJK1-VG01_0007.png"

Afbeelding 6: Weergave te slopen bebouwing op het huidige erf

Ten behoeve van het plan is een inrichtingsplan opgesteld. Dit inrichtingsplan is bijgevoegd in de bijlagen, Bijlage 1 van de regels. In dit inrichtingsplan wordt uitgebreid ingegaan op de nieuwe erfinrichting en de landschappelijke onderbouwing daarvan. Hierna wordt een korte beschrijving van het inrichtingsplan gegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPUELSERDIJK1-VG01_0008.png"

Afbeelding 7: Weergave inrichtingsplan

2.4.1 Bebouwing

Op het nieuwe erf komen drie woningen te staan. Hiervan zijn twee woningen bestaand en wordt er één nieuwe woning gebouwd van 750 m³, met een bijgebouw van maximaal 100 m². Bij de bestaande woning ten noorden van het erf mag ook een bijgebouw van maximaal 100 m² worden gebouwd. De nieuwe woning komt aan het gezamenlijke erf te liggen, waarbij de achterzijde grenst aan het erf en de voorzijde naar het landschap is gericht. De woning en het bijgebouw zijn tactisch geplaatst zodat er goede privacy ontstaat en dat auto’s en bijvoorbeeld afvalcontainers uit het zicht, vanuit de openbare weg, geplaatst kunnen worden.

2.4.2 Gezamenlijk erf

Het gezamenlijke erf is voor iedere bewoner en gebruiker bereikbaar vanaf de openbare weg en voor iedere bewoner eventueel ook vanaf de woning. Het is belangrijk dat er wel genoeg privacy vanuit het erf blijft bij de woningen. Vanuit het gezamenlijke erf zijn ook de twee weiden te bereiken die in gezamenlijk gebruik genomen kunnen komen, verkocht kunnen worden aan één of meerdere bewoners of verhuurd kunnen worden aan derden.

2.4.3 Beplanting

Op het erf komt nieuwe inheemse beplanting. Op deze manier wordt het erf op een landschappelijke manier ingepast. De beplanting op het erf zorgt, naast de landschappelijke inpassing, ook voor scheiding en privacy tussen de verschillende percelen. Tussen de bestaande woningen komen een haag en enkele solitaire bomen die voor een natuurlijke scheiding moeten zorgen. Naast de boomgaard, en langs de inrit voor de nieuwe woning, komt een haag om de perceelsgrens aan te geven. Om het gezamenlijke erf wordt een houtsingel aangeplant om te zorgen voor genoeg privacy vanuit het erf op de woningen. Daarnaast komt er ten zuiden van het erf, op de grens, een bomenrij om het erf vanaf deze kant landschappelijk in te passen. De bestaande bomen op het erf worden zoveel mogelijk behouden. Dit zorgt er onder ander voor dat het erf aan de wegkant niet veranderd en zodoende in het landschap blijft passen. Naast de karakteristieke schuur komt een boomgaard (eiken). Deze draagt bij aan de landschappelijke inpassing van het erf en daarnaast vult het direct een ruimte op die niet in contact staat met één van de woningen. Het zorgt voor een fraaie entree tot het gezamenlijke erf.

2.4.4 Materiaal

Het gezamenlijk erf wordt bestraat met gebakken stenen zodat er een elementverharding ontstaat die past bij het erf karakter. Voor de verlichting op het erf is het belangrijk dat deze laag blijft en alleen op strategische plekken wordt geplaatst om verstoring van de fauna tegen te gaan.

2.4.5 Kavelindeling

De kavelindeling is zo dat er drie woonkavels ontstaan. Het betreffen ongeveer gelijke woonkavels. Alle kavels zijn via het gezamenlijke erf bereikbaar, ook de twee weidekavels.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In 2012 is deze visie officieel in werking getreden. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. staan. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028, daarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn. De tijdshorizon is gesteld omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts één van de instrumenten die worden ingezet. Kennis, bestuurlijke afspraken en kaders kunnen ook worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities. De ruimtelijke waarden die het nationaal belang waarborgen zijn opgenomen in 13 verschillende belangen. In de structuurvisie wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken. Dit zorgt voor een duidelijk overzicht in één document gezamenlijk met de doelen die het Rijk heeft opgesteld.

Het onderhavige plan maakt geen inbreuk op de nationale belangen, zoals in de SVIR benoemd.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen. Binnen het Barro worden de volgende onderdelen besproken:

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de EHS, de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, maximering van het de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer en is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen.

Ecologische Hoofdstructuur (EHS)

Op het voorliggende bestemmingsplan is de EHS relevant. Het erf grenst aan deze EHS en heeft geen negatieve invloed op de EHS. In paragraaf 3.3.1 van deze toelichting wordt hier nader op ingegaan.

Ladder voor duurzame verstedelijking

De ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) bepaalt dat voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. In het voorliggende plan worden voormalige agrarische bedrijfsgebouwen gesloopt, en wordt de agrarische bedrijfsbestemming omgezet in een woonbestemming, waarbij de realisatie van één extra nieuwe woning mogelijk wordt gemaakt. Blijkens jurisprudentie wordt een dergelijke kleinschalige ontwikkeling niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling in de zin van de Bro. Een verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet noodzakelijk.

Het onderhavige plan heeft verder geen betrekking op de overige benoemde onderdelen in het Barro.

3.1.3 Conclusie Rijksbeleid

De voorgenomen ontwikkelingen op het erf Uelserdijk 1 voldoen aan de SVIR en het Barro. Vanuit de SVIR en de Barro gelden geen randvoorwaarden of uitgangspunten die rechtstreeks doorwerken op het voorgenomen plan.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie- en verordening Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel betreft een integrale visie. Het plan is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden. De twee grote thema's van de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Deze thema's zijn in de Omgevingsverordening in definities verankerd. De definitie van duurzaamheid luidt: "duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien". Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities. De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: "het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is". Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen.

De provincie heeft een hoofdambitie, zorgen voor een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met daarbij een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • Herstructurering: Er wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's, dorpen en steden worden gestimuleerd om hun eigen kleur te ontwikkelen.
  • Hoofdinfrastructuur: Investeren in wegverkeer: trein, fiets, waar veiligheid en doorstroming centraal staan.
  • SER-ladder: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik toepassen bij bebouwing door hantering van de 'SER-ladder'. Deze methode maakt eerst het gebruik van de ruimte, die wordt geoptimaliseerd, daarna de wordt toepassing van meervoudig ruimtegebruik onderzocht, vervolgens de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden. Hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma?s en bedrijfslocaties noodzakelijk.
  • Plannen: Ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.


Actualisatie Omgevingsvisie- en verordening
Provinciale Staten hebben op 3 juli 2013 de actualisatie Omgevingsvisie vastgesteld, evenals de actualisatie van de verordening. Daarmee staat onder andere ook de herbegrenzing van de EHS vast. Binnen de begrenzing van de EHS heeft de provincie de gronden opgenomen die nodig zijn om de doelen te halen voor Natura 2000. Een deel van de doelen wordt bereikt via Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). De PAS wordt wettelijk geregeld en is bedoeld om Natura 2000-doelen veilig te stellen én ruimte te maken voor nieuwe economische activiteiten. Voor de begrenzing van de ontwikkelopgave Natura 2000 heeft de provincie gebiedsdocumenten en maatregelkaarten laten opstellen. De provincie maakt samen met haar partners een uitvoeringsplan voor de realisatie van maatregelen voor Natura 2000 en de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Voor het realiseren van de EHS en de Ontwikkelopgave Natura 2000 en PAS zijn landbouwgronden nodig. Deze gronden worden gebruikt voor het realiseren van nieuwe natuur of om maatregelen te nemen voor de naastgelegen natuurgebieden. Deze maatregelen zorgen veelal voor vernatting van de gronden en/of hebben betrekking op minder of geen bemesting. Hierdoor worden deze gebieden minder of ongeschikt voor de landbouw.


Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Door de Omgevingsvisie is het eerdere detailkader, zoals o.a. 'Rood voor Rood', 'Rood voor Groen' en 'Nieuwe landgoederen' vervallen en is er een nieuw document opgesteld: de 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' (KGO). KGO is vastgelegd in de provinciale verordening (artikel 2.1.6). De KGO gaat er vanuit dat er ruimte is voor grootschalige uitbreidingen en nieuwe functies in het buitengebied, uitsluitend indien hier sociaal economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn en er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Het voorliggende plan betreft een plan waarbij 850 m2 aan landschapsontsierende agrarische schuren worden gesloopt. Ter compensatie wordt één woningbouwkavel gerealiseerd en wordt het erf landschappelijk ingepast. Het plan behelst geen verlies aan ecologische en landschappelijke waarden, maar juist een aanmerkelijke winst. De kwaliteitseisen uit het opgestelde inrichtingsplan (zie Bijlage 1 van de regels) zijn daarbij vastgelegd in dit bestemmingsplan. Hiermee voldoet het plan aan het KGO-beleid, zoals vastgelegd in artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus. Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de Omgevingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. De volgende niveaus komen aan de orde.

  • 1. Generieke beleidskeuzes;
  • 2. Ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. Gebiedskenmerken.

1. Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, Rijk of de provincie. Deze keuzes kunnen bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn of niet. Op diverse terreinen verlangt de provincie van gemeenten dat ze goede afspraken maken over plannen met buurgemeenten. Zo blijft het evenwicht bewaard tussen ruimte voor gemeenten en anderzijds het voorkomen van inefficiënte concurrentie. Op deze manier bereikt de provincie een goed afgestemd en zuinig ruimtegebruik en wordt er overcapaciteit voorkomen. Daarnaast zorgt de provincie voor reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden en begrenzing van nationale landschappen. Deze beleidskeuzes zijn vaak normstellend.

In en om het plangebied zijn geen belemmeringen op basis van het generieke beleid. Het plangebied is wel omgeven door de EHS en er ligt Natura 2000-gebied in de nabijheid. Het voorgenomen plan, waarbij het agrarische erf een woonbestemming krijgt en schuren worden gesloopt, sluit aan op dit van toepassing zijnde natuur-beleid en past binnen de van toepassing zijnde specifieke regels van de provinciale Omgevingsverordening. Zie voor een uitgebreidere toetsing met betrekking tot dit aspect, de toetsing aan de geldende ontwikkelingsperspectieven in de volgende paragraaf. Het voorliggende bestemmingsplan maakt de bouw van één extra woning mogelijk. In overeenstemming met artikel 2.2 van de provinciale Omgevingsverordening past dit binnen de gemeentelijke woonvisie, en ander gemeentelijk beleid waarnaar verwezen wordt (de Structuurvisie en de mogelijkheden in het gemeentelijke functieveranderingsbeleid (zoals 'Rood voor Rood'). Tot slot is er in grote delen van Overijssel een Reconstructiewetzonering van toepassing. Deze zonering geeft aan waar landbouw voorrang heeft (landbouwontwikkelingsgebied), waar verschillende functies naast elkaar kunnen bestaan (verwevingsgebied) en waar natuur de voorrang heeft (extensiveringsgebied). Het plangebied ligt in extensiveringsgebied. Het voorgenomen plan past daarmee ook in het Reconstructiebeleid.

2. Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn daarnaast geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vorm gegeven. Het beleid voor de ontwikkelingsperspectieven is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening. In dit artikel is bepaald dat gemotiveerd moet worden dat een voorziene ontwikkeling past binnen de vastgestelde ontwikkelingsperspectieven.

Het erf aan de Uelserdijk 1 ligt in het ontwikkelingsperspectief 'Buitengebied met het accent op veelzijdige gebruiksruimte, mixlandschap' (zie afbeelding 8). Een deel van het agrarische bouwblok (gelegen aan de zuidkant van het erf en onderdeel van het plangebied) ligt in het ontwikkelingsperspectief 'Ecologische Hoofdstructuur (EHS), uitwerkingsgebied ontwikkelopgave Natura2000'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPUELSERDIJK1-VG01_0009.png"

Afbeelding 8: Uitsnede kaart ontwikkelingsperspectieven omgevingsvisie provincie Overijssel

In dit ontwikkelingsperspectief 'Buitengebied met het accent op veelzijdige gebruiksruimte, mixlandschap' is sprake van verweving van functies. Aan de ene kant land- en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. Hier staat de kwaliteitsambitie voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop. Daarmee wil de provincie de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw en andere sectoren zoals recreatie, nog nadrukkelijker verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorie, natuur en landschap.

De functiewijziging van het erf past binnen het ontwikkelingsperspectief. Het voormalige agrarische erf wordt getransformeerd naar een woonerf. Deze functie is veelvoorkomend in het gebied. Ook beperkt deze functie geen andere ontwikkelingen in het omliggende gebied.

Het erf grenst direct aan een gebied waar het ontwikkelingsperspectief 'Ecologische Hoofdstructuur (EHS), uitwerkingsgebied ontwikkelopgave Natura2000' (zie figuur 8) geldt. Een klein deel van het plangebied van dit bestemmingsplan ligt binnen dit ontwikkelingsperspectief (aan de zuidzijde). Voor gebieden die zijn aangewezen als 'EHS, Uitwerkingsgebied ontwikkelopgave Natura 2000' geldt dat de provincie de gronden opneemt die nodig zijn voor het realiseren van de opgave voor Natura 2000 en de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS).

De staking van het agrarische bedrijf nabij de EHS en Natura 2000-gebied sluit aan op dit geldende beleid. Het bestaande agrarische bouwvlak wordt verkleind en gewijzigd in de bestemming 'Wonen'. Het deel van het plangebied welke binnen het ontwikkelingsperspectief 'Ecologische Hoofdstructuur (EHS), uitwerkingsgebied ontwikkelopgave Natura2000' ligt, is en blijft agrarisch gebied.

3. Gebiedskenmerken

In het provinciale beleid zijn voor alle gebieden gebiedskenmerken aangegeven. Het beleid voor deze gebiedskenmerken is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de provinciale verordening. Hierin is bepaald dat inzichtelijk moet worden gemaakt dat voldaan wordt aan dit beleid. Wanneer in het beleid normerende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze normerende uitspraken. Wanneer in het beleid richtinggevende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze richtinggevende uitspraken. De gebiedskenmerken zijn opgenomen in verschillende lagen; de natuurlijke laag, de agrarische cultuur laag, de stedelijke laag en de lust- en leisurelaag. Op basis van deze kenmerken is er ingezoomd op het plangebied en gekeken welke specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven (normerend en richtinggevend) voor ruimtelijke ontwikkelingen van toepassing zijn.


Natuurlijke laag

De natuurlijke laag is ontstaan doordat abiotische en biotische processen inwerken op de ondergrond van bodem en geologie. Van oudsher bestaat er een sterke samenhang tussen het natuur- en watersysteem. Vervolgens heeft de natuurlijke laag plek en betekenis gekregen in het menselijke occupatieproces. Lange tijd is de natuurlijke laag sturend geweest voor een groot deel van de ruimtelijke ontwikkelingen. Mensen vestigden zich op de droge plekken en wegen werden aangelegd bij goed doorwaadbare plekken in de beek. Pas de laatste eeuw is deze samenhang door technische mogelijkheden verminderd en zijn de kwaliteiten van de natuurlijke laag aangetast. Het beter afstemmen van de ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag, kan voorkomen en er voor zorgen dat natuurlijke kwaliteiten weer medebepalend worden. Het plangebied ligt grotendeels in het stuwwallengebied (bruine kleur) en gedeeltelijk in het beekdal (blauwe kleur) van de Springendalse beek (zie figuur 9).

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPUELSERDIJK1-VG01_0010.png"

Afbeelding 9: Uitsnede gebiedskenmerkenkaart Omgevingsvisie Provincie Overijssel, kaartlaag
'natuurlijke laag'.

Stuwwallen

De stuwwallen bestaan uit aardlagen die tijdens de ijstijd zijn opgestuwd. Door de vaak grote hoogteverschillen zijn ze nu nog goed zichtbaar. De stuwwallen hebben als regionale inzijggebieden een belangrijke functie in het watersysteem. Het zijn de ingangen van regionale en lokale stelsels van grondwaterstromen. Lagen met diverse bodemsamenstelling zijn scheef gesteld, waardoor er voedselrijker en armere, waterdoorlatende en ondoorlatende lagen direct naast elkaar kunnen liggen. Zo bestaan de Twentse stuwwallen voor een groot deel uit tertiaire klei en keileem. Hierdoor zijn ze overwegend nat en komen er talrijke brongebieden voor. De ambitie is het eigen karakter van de afzonderlijke stuwwallen te behouden en versterken. De inzet is het reliëf daarbij beeldbepalend te laten zijn. Door bijvoorbeeld de overgangen naar andere landschappen te accentueren en door de zichten erop en er vanaf te versterken. Uitgangspunten vanuit de natuurlijke laag zijn:

Normerend

  • Stuwwallen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de hoofdlijnen van het huidige reliëf.

Richtinggevend

  • Als ontwikkelingen plaatsvinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en van de overgang tussen stuwwal en omgeving;
  • Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan versterking van de potentiële natuurlijke kwaliteiten van de 'natte voet' van de stuwwal (kwelzone, brongebied) en deze beter zichtbaar maken.

In het voorliggende plan betreft een ontwikkeling op een bestaand erf. Er worden daarbij schuren gesloopt en het erf wordt verkleind. Het kenmerkende reliëf wordt hierbij niet aangetast. Het plan draagt bij aan het beter beleefbaar maken van het bestaande reliëf in het gebied, door onder andere de sloop van schuren en stallen en het toevoegen van inheemse (en waar mogelijk autochtone) beplanting op de juiste plekken op het erf. De inrichtingseisen uit het inrichtingsplan zijn als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan. Ook is de sloop van de landschapsontsierende schuren geborgd in een voorwaardelijke verplichting.

Beekdalen

Het Overijsselse zandlandschap is van oorsprong kletsnat. In de laagtes verzamelde zich water. De beken waren zomers kleine stromen met droge geulen en hadden 's winters een bredere stroomdraad met meestromende geulen. De dynamiek (water, wind) bepaalt de verschijningsvorm. Het is een dynamisch landschap met een open karakter. Plaatselijk is de oorspronkelijke beek nog aanwezig. De laagtes werden in de loop van eeuwen doorgegraven, verbonden en steeds sterker ontwaterd, waarbij vanaf de vorige eeuw ook de natuurlijke beken over grotere lengte zijn rechtgetrokken. Dit alles om de lagere en hogere gronden van het dekzandcomplex sneller te ontwateren ten behoeve van de landbouw. De snelle waterafvoer heeft uiteindelijk geleid tot verdroging bovenstrooms en wateroverlast benedenstrooms. Uitgangspunten hiervoor zijn:

Normerend

  • Het waterpeil is niet lager dan voor graslandgebruik noodzakelijk is.

Richtinggevend

  • Beekdalen en laagtes krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van het watersysteem, de waterkwaliteit en voldoende ruimte voor water en indien het bestaande (agrarisch) gebruik dat toelaat natuurlijke dynamiek.
  • Als ontwikkelingen plaats vinden in of in de directe nabijheid van beekdalen en natte laagtes, dan dragen deze bij aan extra ruimte voor de dynamiek van het stromende water en het vasthouden van water, aan versterking van de samenhang in het beeksysteem en aan vergroting van de zichtbaarheid, bereikbaarheid en beleefbaarheid van het water. Dit zijn uitgangspunten bij (her)inrichting.

Het voorliggende plan betreft een relatief kleinschalige ontwikkeling op een bestaand erf. Hierbij wordt het waterpeil niet aangetast.

Laag agrarische cultuurlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen, daardoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan. Afhankelijk van de stand van de techniek en de beschikbaarheid van meststoffen is door de eeuwen heen een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing gegroeid. Dit verschil in tijd geeft mede richting aan de ontwikkeling van deze gebieden. Binnen de regionale landschappen is er vaak op korte afstand sprake van verschillen: de es, de flank en het beekdal. Het plangebied ligt in het oude hoevenlandschap (zie afbeelding 10).

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPUELSERDIJK1-VG01_0011.png"

Afbeelding 10: Uitsnede gebiedskenmerkenkaart Omgevingsvisie Provincie Overijssel, kaartlaag 'agrarisch cultuurlandschap'.

Oude hoevenlandschap

Het oude hoevenlandschap heeft verspreide erven met vaak een 'eigen' es. Ze zijn ontstaan nadat de complexen met grote essen 'bezet' waren. Dit leidde tot een landschap dat dezelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Dit is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Het betreft contrastrijke landschappen met veel variatie op de korte afstand: open es, kleinschalige flank met erf, kleinschalige natte laagtes met veel houtwallen, open heidevelden en ontginningen. Daartussen kleinere bovenlopen van beken. De ambitie is de kenmerkende afwisseling te versterken. Het gaat hierbij met name om de open es, de routes over de erven, de erven en de landschapsbeplanting. Het belangrijkste uitgangspunt is:

Normerend

  • De essen en esjes krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de karakteristieke openheid, de bodemkwaliteit en het reliëf.

Richtinggevend

  • Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen: de erven met erfbeplanting; open es(je); beekdal; voormalige heidevelden, de mate van openheid en kleinschaligheid.
  • Ontwikkelingen vergroten de toegankelijkheid van erven en erfroutes

Het voorliggende plan betreft een ontwikkeling op een bestaand erf. Er worden daarbij schuren gesloopt en het erf wordt verkleind. Het kenmerkende reliëf wordt hierbij niet aangetast. Het plan draagt bij aan het beter beleefbaar maken van het bestaande reliëf in het gebied. Daarnaast wordt het erf landschappelijk ingepast. Er wordt daarbij gebruik gemaakt van nieuwe inheemse beplanting. De nieuwe inrichting van het erf versterkt de aanwezige structuur van erven, beplantingen, routes en open ruimten in het landschap.

Stedelijke laag

In de stedelijke laag is de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen een belangrijk ordenend principe. Efficiëntie en nabijheid zijn belangrijke vestigingsoverwegingen. Daarbij wordt kwaliteit, eigenheid en onderscheidend vermogen van de regio steeds belangrijker. Agrarische erven hebben van oudsher een hele sterke binding met het landschap. Vanuit het erf werden de omliggende gronden in cultuur gebracht en vervolgens eeuwenlang bewerkt. Bijzonder is dat elk landschap zijn eigen erftype heeft. De opbouw, erfbebouwing, erfbeplantingen en relaties met de omliggende gronden zijn specifiek voor het betreffende landschapstype, alsof in het erf de genen van het landsschap besloten liggen. Bij de transformatie van erven in het landelijk gebied vervalt vaak de vanzelfsprekende samenhang tussen erf en landschap. De ambitie is de erven levend te houden, verbonden met het landschap. Uitgangspunten vanuit de stedelijke laag met betrekking tot het plangebied:

  • Bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit;
  • Behoud en versterking kenmerkende erfstructuur en volumematen;
  • Behouden robuuste ensemble;
  • Koppelen erf aan landschap.

Met deze uitgangspunten is waar mogelijk rekening gehouden in het inrichtingsplan. Zo wordt de ruimtelijke kwaliteit verbeterd (landschappelijk inpassing en sloop landschapsontsierende schuren) en is het erf gekoppeld aan het landschap.

Lust- en leisurelaag

De lust- en leisurelaag is het domein van de belevenis, betekenis en identiteit. De lust- en leisurelaag voegt eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken, en recreatieve routes, maar benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis. Het belevingsaspect en identiteit worden steeds belangrijker pijlers van ruimtelijke kwaliteitsbeleid.

Met betrekking tot de Lust- en leisurelaag geldt het aspect 'donkerte'. Dit aspect geldt in relatief luwe en dunbevolkte gebieden met een lage gebruiksdruk. De ambitie is gericht op het koesteren van donkerte als kwaliteit. Het streven is gericht op het handhaven van de donkerte en, waar mogelijk, de gebieden bij ontwikkelingen nog donkerder te maken. De richting van de sturing betreft het minimaal toelaten van kunstlicht. Het vereist het selectief inzetten en 'richten' van kunstlicht en het vermijden van onnodig kunstlicht bij ontwikkelingen. De kansen hiervoor doen zich met name voor bij ontwikkelingen die een grote invloed hebben op het aspect donkerte, zoals grotere woon- en werklocaties en wegen.

De in het voorliggende plan opgenomen ruimtelijke ontwikkeling heeft nauwelijks negatieve gevolgen voor het aspect 'donkerte'. Een voormalige agrarisch erf wordt getransformeerd naar een woonerf. In het inrichtingsplan is opgenomen dat verlichting zo laag mogelijk en op strategische punten moet worden toegepast, en naar beneden gericht (om verstoring voor fauna te voorkomen).

Conclusie gebiedskenmerken

In het inrichtingsplan (zie Bijlage 1 van de regels) is rekening gehouden met de uitgangspunten die voortkomen uit de geldende gebiedskenmerken. De inrichting van het plangebied draagt bij aan het herstellen van karakteristieken en de schaal van het landschap.

Conclusie provinciaal beleid

Het voorliggende ruimtelijke plan past binnen het provinciale beleid, zoals ook vastgelegd in de provinciale verordening. Het plan past binnen het geldende ontwikkelingsperspectief en is uitgewerkt op basis van de gebiedskenmerken.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Dinkelland

De Structuurvisie gemeente Dinkelland (gewijzigd vastgesteld op 10 september 2013) bevat een  integrale  ruimtelijke  en functionele toekomstvisie voor de gemeente Dinkelland voor de periode tot 2020. Zij  bevat  de  hoofdlijnen  van  het  ruimtelijke  beleid  voor  het  grondgebied  van  de gemeente Dinkelland. Voor de ruimtelijke ontwikkeling van het buitengebied staat Dinkelland o.a. voor een duurzame ontwikkeling van haar grondgebied met respect voor het natuurlijke en culturele erfgoed. De komende jaren moet er concreet gewerkt worden aan de handhaving en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. Er zullen nieuwe vormen van landschapsbeheer worden ontwikkeld als alternatief voor het teruglopende beheer door agrarische ondernemers. Vestiging in het buitengebied betekent medeverantwoordelijkheid dragen voor een goed beheer van het buitengebied.

De projectlocatie ligt daarbij in een gebied welke in de structuurvisie is aangewezen als 'Deelgebied 1 Midden'. Het accent ligt hier o.a. op natuur en landschap in verband met de ligging van de Ecologische Hoofdstructuur, Natura 2000-gebieden, de stuwwallen en de natuurlijke bronnen. Daarnaast ligt het accent ook op het herstel van de beekdalenstructuur.

In de structuurvisie is daarnaast de mogelijkheid van functieverandering in het buitengebied (zoals opgenomen in bijvoorbeeld de 'Rood voor Rood-regeling') opgenomen. Het voorliggende plan betreft de transformatie van een agrarisch erf naar een woonerf. Er wordt landschapsontsierende bebouwing en erfverharding verwijderd en ter compensatie wordt één nieuwe woning gerealiseerd (met bijgebouw). Het erf wordt daarbij landschappelijk ingepast. Het betreft een plan welke wordt uitgevoerd conform de 'Rood voor Rood-regeling' (zie paragraaf 3.3.2 van deze toelichting).

In de structuurvisie is ook het beleid 'Transformatie vrijkomende agrarische bebouwing in Dinkelland; ruimtelijke voorwaarden' opgenomen. Dit specifieke beleidskader richt zich op het transformeren van cultuurhistorisch waardevolle agrarische erven tot woonerf, waarbij de grondslag voor extra woningen (welke ook in de schuren kunnen worden gerealiseerd), in cultuurhistorie, landschappelijke en recreatieve waarden ligt. Bij het plan voor het erf aan de Uelserdijk 1 ligt de grondslag van de extra te realiseren woning in de sloop van leegstaande, landschapsontsierende schuren, conform de 'Rood voor Rood-regeling. De aanwezige karakteristieke schuur blijft behouden middels een stimuleringsregeling (groter bijgebouw).

De transformatie van het agrarische erf naar een woonerf in dit gebied, sluit aan op de genoemde doelstelling voor dit gebied (natuur en landschap) en wordt uitgevoerd conform de 'Rood voor Rood-regeling'. Het plan doet dan ook geen afbreuk aan de doelstellingen uit de gemeentelijke structuurvisie.

3.3.2 Rood voor Rood met gesloten beurs

Het beleid

Voor de transformatie van (voormalige) agrarische erven tot woonerven heeft de gemeente Dinkelland specifiek 'Rood voor Rood-beleid' opgesteld. Dit beleid is vastgesteld op 6 oktober 2015. Het hoofddoel van de beleidsnotitie is het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied. De realisatie van dit doel vindt plaats door de sloop van landschapsontsierende voormalige agrarische bedrijfsgebouwen en door overige verbeteringen van de ruimtelijke kwaliteit. Om de realisatie mogelijk te maken mogen op planologisch verantwoorde locaties één of meerdere woningen worden gebouwd.

Toetsing plan aan relevante voorwaarden uit het beleid:

  • Ter compensatie van de ontwikkeling van één woningbouwkavel moet minimaal 850 m2 aan landschapsontsierende, legale, voormalige agrarische bebouwing gesloopt worden;

In het voorliggende plan wordt 863 m2 aan landschapsontsierende, legale, voormalige agrarische schuren en stallen gesloopt. De karakteristieke schuur blijft behouden.

  • ook overige silo's en kuilvoerplaten moeten verwijderd worden;

In het voorliggende plan wordt ook de aanwezige silo verwijderd.

  • De nieuwe woning moet in principe worden teruggebouwd op dezelfde locatie;

De nieuwe woning (met bijgebouw) wordt teruggebouwd op het bestaande erf, binnen het bestaande bouwvlak.

  • De agrarische bedrijvigheid moet worden gestaakt;

De agrarische bedrijvigheid op dit erf is reeds gestaakt.

  • De nieuwe woning (met bijgebouw) moet qua maatgeving voldoen aan de regels zoals opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied;

De nieuwe woning (met bijgebouw) voldoet qua maatgeving aan deze regels. Deze regels zijn overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.

  • Het erf moet landschappelijk ingericht worden;

Het erf wordt landschappelijk ingericht. Hiertoe is een erfplan gemaakt. Zie Bijlage 1 van de regels van dit bestemmingsplan.

  • Een erfplan wordt voorgelegd aan het Kwaliteitsteam van de gemeente voor een advies;

Het Kwaliteitsteam heeft een positief advies uitgebracht (zie Bijlage 1 van de toelichting van dit bestemmingsplan). Het Kwaliteitsteam is wel van mening dat bij de 'achterzijde' van de oorspronkelijke boerderij een fruitboomgaard geen landschappelijk toegevoegde waarde is. Daar is een hoog opgaande en robuustere eiken-beukengaard meer passend. Op basis van dit advies is het inrichtingsplan aangepast;

  • De sloop van de te slopen bebouwing en de uitvoering van het erfplan worden middels een voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan verzekerd. De te slopen bebouwing dient gesloopt te worden na afronding van het bestemmingsplan;

Deze voorwaardelijke verplichting is opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan.

  • Beoordeling beeldkwaliteit van het plan aan de hand van 'Algemeen beeldkwaliteitsplan Rood voor Rood';

In dit bestemmingsplan is een juridische regeling opgenomen over de wijze waarop gronden mogen worden gebruikt en in welke mate ze mogen worden bebouwd. De beoordeling van de stedenbouwkundige en architectonische vormgeving van bouwwerken vindt plaats aan de hand van het algemene 'Beeldkwaliteitsplan Rood voor Rood'. Hiermee wordt geborgd dat de bebouwing qua beeldkwaliteit voldoet aan redelijke eisen van Welstand.

  • Binnen de gemeentelijke Woonvisie moet ruimte zijn om een compensatiekavel te kunnen realiseren. Wanneer hierbinnen geen ruimte is, dan wordt de aanvraag afgewezen.

Deze ruimte is er. Zie hiertoe paragraaf 3.3.3.

  • De compensatiewoning mag geen onevenredige aantasting van agrarische en/of andere belangen in de omgeving veroorzaken, zoals belemmering van de bedrijfsmatige activiteiten van een bedrijf in de omgeving;

Hier is geen sprake van. Zie voor deze toetsing hoofdstuk 5 van de toelichting van dit bestemmingsplan.

Conclusie is dat het plan hiermee past binnen het geldende gemeentelijke 'Rood voor Rood-beleid'.

3.3.3 Woonvisie 2016+

De Woonvisie 2016+ is op 11 juli 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Dit betreft een document met daarin de gemeentelijke visie op het wonen in Dinkelland.

Er is in Dinkelland geen woningleegstand van betekenis. Dinkelland krijgt de komende jaren wel te maken met enige bevolkingskrimp. Tot 2035 blijft het aantal huishoudens echter toenemen. Daarvoor is aanvullende nieuwbouw nodig. De totale additionele woningbehoefte in de periode 2015-2024 bedraagt 620 woningen. De gemeente vindt het belangrijk dat er in alle kernen woningen worden gebouwd om te kunnen voorzien in de lokale woonbehoefte. Daarom is in eerste aanleg de gemeentelijke omvang van de lokale behoefte verdeeld over de verschillende kernen op basis van het inwonertal. Voor de kern Ootmarsum geldt een additionele woningbehoefte van 130 woningen in de periode 2015-2024. Een deel van het totaal is gereserveerd voor woningen in het buitengebied. Het aantal is gebaseerd op de ervaringen in de afgelopen jaren met de toepassing van regelingen als Rood voor Rood en Rood voor Groen. Dit percentage bedraagt 5%. Voor het buitengebied rondom Ootmarsum gaat het dan om 7 woningbouwkavels. Hier valt ook voorliggend Rood voor Rood-project onder.

In kwalitatieve zin streeft de gemeente Dinkelland naar een adequate bouwproductie, die niet alleen belangrijk is voor de lokale economie, maar ook essentieel om huishoudens nu en in de toekomst te kunnen blijven huisvesten in de gemeente. De woonvoorkeuren van consumenten wijzigen, de rol van de gemeente wijzigt en de wijze van projectontwikkeling verandert. Consumenten en ontwikkelaars vragen om meer 'ontwikkel-vrijheid', meer maatwerk en mogelijkheden om eigen ideeën te kunnen vormgeven. Een nieuwbouwprogramma moet flexibel zijn naar type woning, prijsklassen en eigendomsvormen en woonconcepten. Het voorliggende plan voor een nieuwe woning (met toepassing van 'Rood voor Rood') op het erf aan de Uelserdijk biedt enige flexibiliteit in bijvoorbeeld de verkaveling, vormgeving en prijsklasse. Het zal met het oog op de erfopzet en verkaveling wel gaan om vrijstaande woningen.

Conclusie is dat het voorliggende plan daarmee past binnen de Woonvisie 2016+.

3.3.4 Landschapsontwikkelingsplan Dinkelland

Het Landschapsontwikkelingsplan Dinkelland (LOP) is vastgesteld op 2 september 2008. In het LOP is weergegeven dat het erf aan de Uelserdijk 1 en het direct omliggende gebied in het beekdallandschap ligt. In de brongebieden ligt het landschappelijk streefbeeld op behoud en het versterken van het afwisselende karakter met bronbosjes en natte schraallanden. In de boven- en middenlopen van de beekdalen zijn natte graslanden of bosjes ontwikkeld, de beken meanderen in hun beekdal, water is vertraagd en er zijn op verschillende locaties retentiegebieden aangelegd. Het oude matenlandschap is grotendeels hersteld. Het heeft een kleinschalig nat karakter met natte graslanden, houtwallen, singels en vloeivelden.

Ontwikkelingsrichtingen

  • Behoud en herstel matenlandschap. Het accent is gericht op behoud en herstel van de kleinschalige singelstructuur van het matenlandschap en het extensieve gebruik als vochtig hooi- en weiland.
  • Beekdalbrede ontwikkeling. Het accent is gericht op herstel van het beekdalsysteem en het stimuleren van een beekdalbrede inrichting. De brongebieden, de boven-, midden- en benedenlopen hebben ieder hun eigen karakteristieken, waardoor de gewenste breedte van de beekdalbrede inrichting uiteenloopt.

Deelgebied Springendal

Verder gelden voor het deelgebied Springendal, waar het plangebied onderdeel van uitmaakt, onderstaande aandachtspunten en kansen:

  • Behouden en versterken van het afwisselend karakter van bronbosjes, natte schraallanden en heide.
  • Aansluiten bij het project 'terug naar de bron'. Bron terugbrengen naar de oppervlakte, niet in sloten afvoeren.
  • Stimuleren van extensief (agrarisch) natuurbeheer rond de bronnen en beekdalen.
  • Ontwikkeling van beekzones (smaller dan vijf meter breed). Iedere beek zijn eigen identiteit meegeven.
  • Rekening houden met een natuurgerichte waterhuishouding.
  • Uitbreiding van bossen aan de randen van bestaand bos, in combinatie met nieuwe landgoederen, natuur- en landschapscampings (rood voor groen).
  • Ontwikkelen nieuwe architectuur van landelijke villa's en landhuizen.
  • Verbeteren mogelijkheden extensief recreatief medegebruik. Meer ruimte bieden voor natuur- en landschapsbeleving door openstellen van terreinen.

Conclusie

Het voorgenomen plan betreft een relatief kleinschalig plan. Een erftransformatie van agrarisch naar wonen. Er is een inrichtingsplan opgesteld, welke is opgenomen in Bijlage 1 van de regels. In dit plan is aangesloten op de gebiedskenmerken. Zo wordt het erf ingericht met inheemse beplanting. De nieuwe inrichting van het erf versterkt de aanwezige structuur van erven, beplantingen, routes en open ruimten in het landschap, en past daarmee binnen het LOP.

3.3.5 Casco-benadering in Noordoost-Twente

Alterra heeft voor de gemeenten in Noordoost-Twente een generieke methode beschreven om vorm te geven aan de doelen voor het Nationaal Landschap: behoud en ontwikkeling van het landschap inclusief al haar functies. In relatie tot het provinciaal beleid is de casco-benadering een middel om invulling te geven aan het fenomeen 'ruimtelijke kwaliteit' en de uitvoering aan de kwaliteitsagenda van de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel. De casco-benadering leidt tot een landschap waarin de afzonderlijke landschapstypen beter van elkaar te onderscheiden zijn. Hierdoor wordt de variatie van landschappen in Noordoost-Twente beter beleefbaar en geeft ook richting aan toekomstige initiatieven.

In de praktijk werkt de casco-benadering met het principe dat landschapselementen die tot het casco behoren niet verplaatst mogen worden. De landschapselementen buiten het casco mogen wel worden verplaatst, mits voldaan is aan de spelregels voor compensatie. Afbeedling 11 bevat een weergave van de 'casco-kaart'. De groen gearceerde delen betreffen het casco. Deze worden in het voorliggende plan niet verwijderd of verplaatst.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPUELSERDIJK1-VG01_0012.png"

Afbeelding 11: Uitsnede Casco-kaart

3.3.6 Conclusie gemeentelijk beleid

Het voorliggende ruimtelijke plan past binnen het gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 4 Waardentoets

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de waardentoets beschreven. Hieronder vallen natuur, archeologie, cultuurhistorie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met betrekking tot de gewenste ontwikkeling.

4.2 Natuurwaarden

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de EHS/NNN. Bij soortenbescherming heeft men te maken met de Flora- en faunawet.

Soortenbescherming

De Flora- en faunawet richt zich op de bescherming van soorten. De Flora- en faunawet gaat uit van het 'nee, tenzij'-principe, bepaalde handelingen waaronder ruimtelijke ingrepen waarbij beschermde soorten in het geding zijn, zijn slechts bij uitzondering en onder voorwaarden mogelijk. Centraal hierbij staat de zorgplicht. Dit houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.

Er is een flora- en faunaonderzoek uitgevoerd op het erf, welke is bijgevoegd in de bijlagen (zie Bijlage 2). Conclusie van dit onderzoek is dat er verblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis en gewone grootoorvleermuis zijn aangetroffen. Met de ruimtelijke ontwikkeling worden negatieve effecten op verblijfplaatsen van gewone grootoorvleermuis en gewone dwergvleermuis verwacht. De vaste rust- en verblijfplaatsen van deze soorten zijn jaarrond beschermd. Met de voorgenomen ontwikkeling treedt verstoring op de aanwezige gewone grootoorvleermuizen en gewone dwergvleermuizen en hun verblijfplaatsen op. Hiervoor dient een ontheffing aangevraagd te worden. Deze ontheffing kan aangevraagd worden voor belang ruimtelijke inrichting of ontwikkeling.

Om een ontheffing Flora- en faunawet te verkrijgen voor soorten van tabel 3 en jaarrondsoorten moet:

  • de gunstige staat van in standhouding gegarandeerd blijven,
  • invulling gegeven worden aan de zorgplicht,
  • voldaan worden aan een bij de wet genoemd belang, en er mogen geen alternatieven zijn.

Dit moet worden uitgewerkt in een activiteitenplan. In het activiteitenplan staat concreet welke werkzaamheden, wanneer, op welke wijze worden uitgevoerd. Dit wordt aangevuld met een onderbouwing van de noodzaak van het project. Het activiteitenplan is opgenomen in de bijlagen (Bijlage 3), inclusief ecologisch werkprotocol (Bijlage 4). De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland heeft vervolgens een ontheffing flora en fauna verleend. Deze ontheffing is opgenomen in Bijlage 5.

In 2016 heeft een actualisatie van het flora- en faunaonderzoek plaatsgevonden. Het rapport is opgenomen in Bijlage 11. Geconcludeerd is dat binnen het plangebied verblijfplaatsen van gewone grootoorvleermuis en kerkuil zijn aangetroffen. Tevens is het waarschijnlijk dat gewone dwergvleermuis nog een verblijfplaats heeft op het erf. De vaste rust- en verblijfplaatsen van deze soorten zijn jaarrond beschermd. Met de voorgenomen ontwikkeling treedt verstoring op de aanwezige gewone grootoorvleermuizen, gewone dwergvleermuizen, kerkuil en hun verblijfplaatsen op. Hiervoor dient een ontheffing aangevraagd te worden. De ontheffing voor gewone dwergvleermuis en gewone grootoorvleermuis is reeds aangevraagd en verleend. Aanbevolen wordt deze ontheffing tevens aan te vragen voor kerkuil. Deze ontheffing kan aangevraagd worden voor belang ruimtelijke inrichting of ontwikkeling. Ook hiertoe dient een activiteitenplan te worden opgesteld. Dit activiteitenplan is opgenomen in Bijlage 12 van de toelichting van dit bestemmingsplan. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland heeft vervolgens een (gewijzigde) ontheffing flora en fauna verleend. Deze ontheffing is opgenomen in Bijlage 13.

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden betreffen een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/43/EEG) en de gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingsweg 1998 beschermd. De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) betreft een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen.

Het plangebied aan de Uelserdijk 1 grenst aan het Natura 2000-gebied Springendal en bronnen van de Mosbeek. Het gebied is aangewezen als een Habitatrichtlijngebied. Hiertoe is een 'Voortoets Natuurbeschermingswet' uitgevoerd (zie Bijlage 6). De conclusie is dat met de voorgenomen ontwikkelingen geen negatieve effecten worden verwacht op de begrensde natuurwaarden binnen het Natura 2000-gebied 'Springendal en bronnen van de Mosbeek. Aandachtspunt is een mogelijke en gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling zeer geringe toename van de uitstoot van stikstof door verkeer. Significante negatieve effecten worden echter niet verwacht, waardoor het voorliggende bestemmingsplan uitvoerbaar is.

Het plangebied bevindt zich binnen begrensd EHS-gebied. Er vinden echter geen werkzaamheden plaats die de wezenlijke waarden of kenmerken van de EHS aantasten. Met de voorgenomen maatregelen worden deze juist versterkt. Negatieve effecten op de EHS worden niet verwacht.

Wet natuurbescherming

Inmiddels is per 1 januari 2017 de nieuwe Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt de Flora- en faunawet, Natuurbeschermingswet en Boswet. De intreding van deze nieuwe wet leidt niet tot wijzigingen ten aanzien van de conclusies van het natuuronderzoek. De soorten die in de nieuwe Wet natuurbescherming beschermd zijn, betreffen grotendeels dezelfde soorten als die onder de Flora- en faunawet beschermd waren. De beschermde soorten die op de lijst zijn toegevoegd worden niet in het plangebied verwacht.

4.3 Archeologische waarden

Aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden. Op basis van het verdrag van Malta en de wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologische erfgoed zoveel mogelijk terplekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn. Betreffende archeologie heeft de gemeente Dinkeland een archeologische verwachtings- en advieskaart opgesteld.

Op de archeologische verwachtings- en advieskaart van de gemeente Dinkkelland is aangegeven dat het plangebied grotendeels in een gebied ligt welke is aangemerkt als 'diepe erosiedalen met natte, zandige bodems' (zie afbeelding 12). Het overige deel van het plangebied betreft een 'stuwwalhelling met een plaggendek'. Hier vinden geen relevante bodemingrepen plaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPUELSERDIJK1-VG01_0013.png"

Afbeelding 12: Uitsnede archeologische verwachtings- en advieskaart, gemeente Dinkelland

Voor de gebieden die zijn aangemerkt als 'diepe erosiedalen met natte, zandige bodems' wordt voor het erf een onderzoeksplicht geadviseerd voor ingrepen met een omvang groter dan 5000 m2, waarvoor een middelmatige of lage verwachtingswaarde geldt. In dit geval blijven de ingrepen in de bodem ruim onder deze 5000 m2. Nader archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

4.4 Cultuurhistorische waarden

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, ook cultuurhistorische waarden in het plangebied worden meegewogen bij de vaststelling van een bestemmingsplan. Met het voorliggende plan worden geen cultuurhistorische waardevolle gebouwen gesloopt of aangetast. De karakteristieke voormalige boerderij is van cultuurhistorische waarde (gezien o.a. historie, bouwstijl, huidige staat) en blijft gehandhaafd. Deze krijgt als bijgebouw op het nieuwe woonerf een vervolgfunctie. De cultuurhistorische waardevolle landschappen en elementen in het plangebied worden daarnaast versterkt, door elementen die hier van oorsprong niet thuishoren te verwijderen.

4.5 Water

Het is verplicht om in elk bestemmingsplan een waterparagraaf op te nemen. In deze waterparagraaf wordt een overzicht gegeven van het beleid dat van toepassing is op het plangebied. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden aangetoond dat in het plan mogelijkheden bestaan voor een goede waterhuishouding.

Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

Rijksbeleid

Het Nationaal Waterplan (NWP) is in december 2009 opgesteld en geeft de hoofdlijnen aan van het beleid dat het Rijk voert in de periode 2009 tot en met 2015 om tot een duurzaam waterbeheer te komen. Het NWP richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. NWP is een opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het NWP is tevens eens structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wro. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogt en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn de basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. De volgende generaties moeten Nederland als veilig en welvarend waterland ervaren. Water is mooi en Nederlanders genieten graag van water. Het doel van het NWP is: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. De uitvoering van projecten van het NWP zijn al in volle gang. Zo hebben we in Nederland het Hoogwaterbeschermingsprogramma, programma's voor de rivierverruiming (Ruimte voor de rivier en de maaswerken) en stroomgebiedbeheersplannen zodat de waterkwaliteit wordt verbeterd.

Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel 2009 wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

De provincie werkt nauw samen met Waterschappen om haar ambities te realiseren. Hiervoor hebben de waterschappen eigen regionale waterbeheerplannen opgesteld. De Provinciale Staten hebben de wettelijke bevoegdheid tot het instellen en opheffen van waterschappen, tot regeling van hun gebied, taken, inrichting, samenstelling van hun bestuur en tot de verder reglementering van waterschappen. De manier waarop de waterschappen hun taak uitoefenen is onderhevig aan provinciaal toezicht doordat het waterbeheerplan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten behoeft. Dus de provincie stelt de regels en de waterschappen doen verder de uitvoering van het waterbeheer.

Waterschap Vechtstromen

Het waterschap Vechtstromen heeft het waterbeleid vastgelegd in de Waterbeheerplan (voormalig waterschap Regge en Dinkel). Het plan is opgesteld in samenwerking met de vier andere waterschappen in Rijn-Oost (de Reest en Wieden, Groot Salland, Regge en Dinkel en Rijn en IJssel). Het nieuwe Waterbeheerplan 2016-2021 is op 7 oktober 2015 vastgesteld. In het waterbeheerplan staan de korte en de lange termijndoelstellingen van het waterschap. Het waterschap kiest daarbij voor ruimtelijke, duurzame oplossingen, zowel in tijd als kwaliteit, waarbij het gedachtegoed van het Waterbeheer 21e eeuw en de Kaderrichtlijn Water nadrukkelijk is meegenomen. Door de watertoets wordt er al meteen vroegtijdig nagedacht over de rol van water binnen een ontwikkeling.

Watertoets

In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Gevolgen plan voor waterhuishouding

Op het erf vindt functiewijziging plaats, waarbij het totale verharde oppervlak niet toeneemt. Het plan heeft dan ook geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding. Ten behoeve van het plan is de 'Watertoets' (zie bijlage 8) doorlopen. Dit betrof nog een groter plan, waarbij ook de omliggende gronden betrokken waren. Uitkomst van de watertoets was dat de 'normale procedure' moest worden doorlopen. Dit betekent dat het plan ter controle en advies is toegezonden aan het waterschap Vechtstromen. Het waterschap heeft per e-mail aangegeven dat het waterschap geen bezwaren heeft tegen het voorgenomen plan. Geconcludeerd wordt dat het plan geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishouding in het gebied. Het waterschap geeft een positief wateradvies af (zie Bijlage 7, Bijlage 8 en Bijlage 9).

Eén aandachtspunt is wel van belang bij de ontwikkeling van het erf, namelijk de mogelijke invloed van de herinrichting van de Springendalsebeek op de grondwaterstanden en op het T=100 niveau in het gebied. De doelstellingen van de herinrichting van de Springendalsebeek zijn onder meer het langer vasthouden van water in het gebied. Dit betekent onder meer dat de beekbodem zal worden verhoogd. Dit kan invloed hebben op het T=100 niveau, die als veiligheidsnorm voor de aanleghoogte van de bebouwing moet worden aangehouden. T=100 is een neerslaggebeurtenis die statistisch eens in de 100 jaar optreedt. De aanleghoogte van bebouwing moet voldoende hoog zijn, zodat dat bij deze gebeurtenis nog net geen inundatie vanuit de beek optreedt. Door het beekherstel kan de grondwaterstand ook hoger worden dan in de huidige situatie. Geadviseerd wordt hier bij de aanleghoogte van de bebouwing rekening mee te houden. Dit kan door op te hogen dan wel kruipruimtevrij te bouwen. Het is dus raadzaam de aanleghoogte van de nieuwe bebouwing af te stemmen op te verwachten grond- en oppervlaktewaterpeilen in de toekomstige situatie. Dit in nadere afstemming met het waterschap.

Hoofdstuk 5 Milieutoets

5.1 Inleiding

Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:

  • bodem;
  • geluid;
  • luchtkwaliteit;
  • externe veiligheid;
  • bedrijven en milieuzonering;
  • vormvrije m.e.r.-beoordeling;
  • Verkeer en parkeren.

5.2 Bodem

Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik. Hiertoe is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (over een groter plangebied). De resultaten zijn verwerkt in het rapport van 6 mei 2010 met kenmerk 20100258/rap01, welke is opgenomen in de bijlagen (Bijlage 10). Op het erf zijn in de bodem zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen. Visueel is in en op de grond geen asbest aangetroffen. Ook in het pad is geen asbest aangetroffen. Lokaal is op het erf wel iets puin en in het pad veel puin aangetroffen. De bovengrond op het erf is hooguit licht verontreinigd met enkele onderzochte componenten. Ter plaatse van 'verdachte locaties' als bovengrondse olietank, werkplaats en werktuigenberging zijn geen verontreinigingen in de bodem geconstateerd. In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aan onderzochte componenten gemeten. Het grondwater op het erf bevat geen verhoogde gehalten aan onderzochte componenten. De grond in het puinpad is licht verontreinigd met minerale olie, PAK en PCB's.

Op basis van de resultaten van het uitgevoerde bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat in de bodem geen of geen noemenswaardige verontreinigingen zijn geconstateerd. Het uitvoeren van een nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt zijn er geen belemmeringen om op het terrein van het erf een woonbestemming te realiseren. Wel moet het achtergelegen puinpad, voordat deze wordt verwijderd, aanvullend op asbest worden onderzocht.

Indien bij de toekomstige bestemming grond wordt ontgraven, dan kan deze op het eigen terrein worden toegepast, maar niet op het achterliggende agrarisch perceel. Bij afvoer en elders toepassen van meer dan 50 m³ grond dient een melding te worden gedaan bij het Meldpunt Bodemkwaliteit.

5.3 Geluid

Het aspect geluid speelt een belangrijke rol in de omgevingskwaliteit. Ook is geluid van invloed op het welbevinden van mensen. Hierdoor komt het aspect geluid in veel verschillende wetten (met elk hun eigen reikwijdte) voor. Per 1 januari 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. Hierin staat dat inzichtelijk moet worden gemaakt welke geluidsbronnen in het gebied aanwezig zijn en wat de geluidsbelasting is voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen zoals onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij nieuwe ruimtelijke plannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai. Artikel 76 Wgh verplicht er toe om bij ruimtelijke ontwikkelingen die betrekking hebben op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Daarnaast heeft de gemeente Dinkelland een nota geluidsbeleid vastgesteld (“Gebiedsgericht geluidsbeleid gemeente Dinkelland”). Het doel van dit beleid is het behouden van de goede kwaliteiten en het benutten van kansen om voor de verschillende gebieden in de gemeente de geluidskwaliteit te verbeteren. Zo heeft de gemeente per gebied ambities uitgesproken. In natuurgebied geldt dat de gemeente streeft naar een geluidsniveau van maximaal 48 dB door verkeerslawaai.

Uit de geluidniveaukaart (zie afbeelding 13) van de gemeente Dinkelland (2012) is op te maken dat het geluidniveau binnen de projectlocatie minder dan 48 dB bedraagt. Met het voorliggende plan (functie wonen) zal het geluidniveau dalen ten opzichte van de vroegere situatie (van agrarische bedrijfsactiviteiten). De te realiseren burgerwoning kan daarbij voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB kan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPUELSERDIJK1-VG01_0014.png"

Afbeelding 13: Uitsnede geluidcontourkaart, gemeente Dinkelland

Op meer dan 30 meter van het betreffende bouwblok voor de woningen ligt een voormalige gasproductiestation van de NAM. Deze gaswinning is hier echter gestopt en gaat in de toekomst ook niet meer plaatsvinden. Momenteel worden er op de locatie alleen met olie vervuild water doorgevoerd (transportroute). Hiervoor gelden geen geluidscontouren die tot aan het bouwblok aan de Uelserdijk 1 reiken. Het voorliggende plan is tot slot ook afgestemd met de NAM, om er ook voor de zorgen dat het voorgenomen plan niet beperkend werkt voor eventuele toekomstige ontwikkelingen op de NAM-locatie.

5.4 Luchtkwaliteit

Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur: 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In titel 5.2 van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder andere beschreven wanneer en hoe overschrijding van luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt. In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen hoeven niet te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor projecten die niet in betekende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. De natuurlijke inrichting van agrarische gronden en de functiewijziging van het agrarische erf is aan te merken als een project welke 'niet in betekende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Betreffende woningbouw is pas sprake van 'in betekende mate' indien het gaat om de nieuwbouw van minimaal 1500 woningen. In het voorliggende plan gaat het om de nieuwbouw van één extra woning. Ook doen zich geen andere ontwikkelingen voor die tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leiden. Het plan kan daarmee zonder verdere toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

5.5 Externe veiligheid

5.5.1 Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport. Het doel van het veiligheidsbeleid is zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken verplicht het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en op termijn ook het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) gemeenten en provincies bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet op de ruimtelijke ordening afstand te houden tussen gevoelige objecten (zoals woningen) en risicovolle activiteiten. Geregeld is hoe gemeenten moeten omgaan met risico's voor mensen in de omgeving van een risicobron als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in de risicobron. Afstanden die aangehouden moeten worden, worden bepaald door het plaatsgebonden risico van een risicovolle activiteit. Het ijkpunt voor het groepsrisico wordt bepaald door een oriëntatiewaarde. De externe veiligheid van risicobronnen wordt uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van de risicobron.

Plaatsgebonden Risico (PR)

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per risicobron vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 10-6 (één op 1.000.000) per jaar bedraagt. Deze contour is wettelijk vastgesteld als grens- of richtwaarde. Kwetsbare objecten zoals bijvoorbeeld woningen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, grote (kantoor)gebouwen en grotere recreatieterreinen zijn niet toegestaan binnen deze 10-6 contour.

Groepsrisico

Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting, transportroute gevaarlijke stoffen of buisleiding en als gevolg van een ongewoon voorval in dit invloedsgebied waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het invloedsgebied is het gebied waarin personen nog worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het groepsrisico geeft aan hoe groot de kans is dat bij een ongeval bij een risicolocatie 10, 100 of 1000 slachtoffers tegelijk vallen. Bij transportrisico's geldt dat de oriëntatie waarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op 10 slachtoffers gelijk aan één op de tienduizend (10-4). De kans op 100 slachtoffers gelijk aan één op de miljoen (10-6) enzovoorts. Voor stationaire bronnen geldt dat de oriëntatiewaarde een factor 10 lager ligt. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico is geen wettelijke norm, het is bedoeld als een ijkpunt. Er kunnen redenen zijn dat een gemeente meer of juist minder risico's accepteert. De gemeente is verplicht om bij risicovolle situatie een belangenafweging te maken (verantwoording groepsrisico). Daarbij spelen onder anderen de zelfredzaamheid van bewoners, vluchtwegen, economische en maatschappelijke belangen een rol. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt in principe een verantwoordingsplicht voor de gemeente voor de toename van het groepsrisico ten gevolge van een verhoogde personendichtheid.

Transportroutes

Momenteel is het toetsingskader voor transportroutes vastgelegd in de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen 2009. Er wordt gewerkt aan nieuwe wet- en regelgeving (Besluit transportroutes externe veiligheid, Btev), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet, voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen over rijkswegen, hoofdvaarwegen en spoorwegen.

5.5.2 Onderzoek

Om in beeld te brengen of er in het plangebied of in de nabijheid daarvan risicobronnen aanwezig zijn, is de provinciale risicokaart geraadpleegd. Een uitsnede daarvan is weergegeven in figuur 14.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPUELSERDIJK1-VG01_0015.png"

Afbeelding 14: Uitsnede risicokaart Overijssel

Uit de risicokaart blijkt dat er in de nabijheid van de projectlocatie een gasproductiestation aanwezig is. De risicocontour 10-6/j ligt, wanneer het gasproductiestation in gebruik zou zijn, buiten het plangebied. Nu de gaswinning is gestaakt (en ook niet terugkomt) brengen de werkzaamheden op deze locatie geen belemmeringen. De huidige werkzaamheden (transportroute van met olie vervuild water) hebben geen risicocontouren die tot aan het bouwblok aan de Uelserdijk 1 reiken. Het voorliggende plan is tot slot ook afgestemd met de NAM, om er ook voor de zorgen dat het voorgenomen plan niet beperkend werkt voor eventuele toekomstige ontwikkelingen op de NAM-locatie.

5.6 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt in eerste instantie doorgaans de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen. De transformatie van het erf levert geen hinder of gevaar aan omliggende gevoelige functies. De te realiseren functies kennen geen milieucontouren. Er is derhalve geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden. De nieuwe functies zijn ook niet beperkend voor omliggende functies/bedrijven. Op de relatief dichtbijgelegen gaswin-locatie, vindt geen gaswinning meer plaats. Dit zal in de toekomst ook niet meer gaat plaatsvinden. Zodoende beperken deze twee locaties met hun functies elkaar niet. Het voorliggende plan is tot slot ook afgestemd met de NAM, om er ook voor de zorgen dat het voorgenomen plan niet beperkend werkt voor eventuele toekomstige ontwikkelingen op de NAM-locatie.

5.7 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben ook wel genoemd de 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, deze geeft aan of er voor acitiviteiten en projecten beoordeeld moet worden of er een MER gemaakt moet worden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. beoordeling noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

De ontwikkeling betreft de realisatie van één nieuwe burgerwoning (met bijgebouw). Deze ontwikkeling is niet opgenomen in de D-lijst van het Besluit m.e.r. Deze activiteiten worden niet aangemerkt als M.E.R. beoordelingsplichtig. De locatie is niet gelegen in een kwetsbaar of gevoelig gebied. Dit kan worden gesteld door middel van het uitgevoerde natuuronderzoek, de waterparagraaf en de milieuonderzoeken.

Op basis van de beschikbare informatie kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige milieueffecten met zich meebrengt. De ontwikkeling is daarom niet M.E.R. beoordelingsplichtig.

5.8 Verkeer en parkeren

Met het voorliggende plan wordt het agrarische erf met twee bedrijfswoningen getransformeerd naar een woonerf met drie woningen. Ten opzichte van de huidige (bestemmingsplanmatige) situatie worden de agrarische bedrijfsactiviteiten beëindigd. De verkeersbewegingen die gepaard gaan met een agrarisch bedrijf vervallen. Ter compensatie wordt één nieuwe woning gebouwd. Er is daarmee geen sprake van een toename van verkeersbewegingen.

Het woonerf blijft ontsloten op de Uelserdijk en parkeren vindt plaatst op het woonerf.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit bestemmingsplan is vormgegeven.

In paragraaf 1.3 van deze toelichting is reeds aangegeven dat de realisatie van één nieuwe burgerwoning (op basis van de 'Rood voor Rood-regeling') niet past binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is voor de locatie een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Wanneer dit bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen, zal het als zelfstandig plan vigeren.

Er zijn vier typen rergels opgenomen: inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en een slotregel. Deze regels sluiten waar mogelijk en relevant aan op het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' van de gemeente Dinkelland. De regels zijn opgesteld conform de SVBP2012-standaarden en er is aangesloten op de meest recente wetgeving.

6.2 Inleidende regels

In artikel 1 Begrippen is omschreven wat met de gebruikte begrippen wordt bedoeld. Het gaat om begrippen die van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifieke juridische betekenis hebben. Bij toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toehgekende betekenis.

In artikel 2 Wijze van meten is aangegeven hoe de maten die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, gemeten dienen te worden.

6.3 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - 2 , gaat in op de bouw- en gebruiksmogelijkheden ten behoeve van agrarische activiteiten.

Artikel 4 Wonen geeft aan dat binnen het bestemmingsvlak drie woningen zijn toegestaan van maximaal 750 m3. Binnen deze bestemming zijn erf en tuin tevens toegestaan. Bijgebouwen zijn mogelijk tot de oppervlaktematen zoals deze in de regels zijn genoemd. Ook in dit artikel zijn een aantal specifieke afwijkingsmogelijkheden opgenomen.

6.4 Algemene regels

Artikel 5 t/m 8 bevatten de algemene regels. Dit zijn regels die niet specifiek aan een bestemming zijn gekoppeld, maar die altijd voor elke locatie gelden. In artikel 5 Anti-dubbeltelregel wordt bijvoorbeeld beoogd om te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan is toegestaan, bijvoorbeeld bij een toekomstige afsplitsing van het bestemmings- of bouwvlak.

Artikel 6 bevat de Algemene bouwregels en artikel 7 de Algemene gebruiksregels.

In artikel 8 Algemene afwijkingsregels worden een aantal mogelijkheden geboden om af te wijken van de bouwregels binnen diverse bestemmingen.

6.5 Overgangs- en slotregels

Het overgangsrecht ten aanzien van bouwen en gebruik is opgenomen in artikel 9 Overgangsrecht. Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt is slechts mogelijk met afwijking van het bevoegd gezag.

Het laatse artikel is artikel 10 Slotregel . Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

In artikel art. 3.1.6 lid 1, Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is en beschreven moet worden hoe burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.2.1 Overleg

Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld is dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

Onderhavig plan (Rood voor Rood-projecten) staat op de vooroverleglijst ruimtelijke plannen van de provincie Overijssel d.d. april 2015. Dit houdt in dat er geen vooroverleg met de provincie noodzakelijk is.

Waterschap Vechtstromen

Tevens is het plan afgestemd met het waterschap. De resultaten van deze afstemming zijn weergegeven in paragraaf 4.5.

7.2.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Na voorafgaande publicatie op 7 mei 2015 in het huis-aan-huis blad Dinkellandvisie is in overeenstemming met de inspraakverordening met ingang van 8 mei 2015 het voorontwerp bestemmingsplan ‘Buitengebied, Uelserdijk 1 Oud Ootmarsum’ voor een ieder ter inzage gelegd.

Het voorontwerp bestemmingsplan had tot doel de herontwikkeling van zowel de camping als het voormalige agrarische erf ’t Lippert mogelijk te maken. Concreet ging het om de sanering van de camping en de sloop van landschapontsierende agrarische bedrijfsgebouwen aan de Uelserdijk 1-3 in Oud Ootmarsum. Ter compensatie werd het voormalige agrarische erf ontwikkeld tot woonerf, waarbij in het voorontwerpbestemmingsplan 2 extra woningen mogelijk werden gemaakt. Samen met de bestaande 2 voormalige agrarische bedrijfswoningen ging het om maximaal 4 woningen op het erf.

Gedurende de hiervoor genoemde termijn kon een ieder mondeling dan wel schriftelijk zijn of haar inspraakreactie kenbaar maken. Er zijn 5 reclamanten die gebruik hebben gemaakt van het recht om een inspraakreactie in te dienen.

Samenvattend hebben de ingediende inspraakreacties geleid tot een aanpassing van de planopzet. Het ontwerpbestemmingsplan ziet alleen nog toe op de herontwikkeling van het voormalige agrarische erf waarbij de landschapontsierende agrarische bedrijfsgebouwen worden gesloopt. Ter compensatie kan 1 extra woning worden gebouwd. Samen met de bestaande 2 voormalige agrarische bedrijfswoningen gaat het om maximaal 3 woningen op het erf aan de Uelserdijk 1-3 in Oud Ootmarsum.

De volledige inspraaknotitie is opgenomen in Bijlage 14 van de toelichting van dit bestemmingsplan.

7.2.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor de duur van zes weken, na voorafgaande publicatie op 20 april 2017, voor zienswijzen ter inzage gelegen. Binnen deze termijn heeft een reclamant zienswijzen ingediend. De reactienota zienswijzen is opgenomen in Bijlage 15 van de toelichting van dit bestemmingsplan.

Ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan zijn enkel in de toelichting twee aanpassingen aangebracht. Ten eerste is in paragraaf 3.3.1 de tekst aangepast om duidelijk te maken hoe dit plan zich verhoudt tot de notitie 'Transformatie vrijkomende agrarische bebouwing in Dinkelland: ruimtelijke voorwaarden'. Ten tweede is in paragraaf 4.2 aangegeven dat inmiddels de Wet natuurbescherming in werking is getreden, maar dat dit niet leidt tot wijzigingen ten aanzien van de conclusies met betrekking tot het natuuronderzoek.

7.3 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten zijn beperkt tot de ambtelijke kosten, welke worden verhaald middels de gemeentelijke legesverordening. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe is een anterieure overeenkomst afgesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is op grond van artikel 6.12 Wro geen exploitatieplan nodig.