direct naar inhoud van Regels

Oostland - Berkel

Status: Vastgesteld
Idn: NL.IMRO.1621.BP0120-VAST

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

 

Artikel 3 Agrarisch

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

 

3.1.1 Bestemmingen

De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. agrarische grondgebonden bedrijven c.q. agrarische grondgebonden bedrijfsactiviteiten in maximaal één bouwlaag;

  2. een agrarisch hulp- en nevenbedrijf ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - agrarisch verwant bedrijf';

 

met de daarbij behorende voorzieningen zoals:

  1. water, watergangen en watertoevoersloot;

  2. waterhuishoudkundige voorzieningen;

  3. groenvoorzieningen;

  4. verkoop producten uit eigen bedrijf;

  5. weilanden;

  6. parkeervoorzieningen;

  7. erven en terreinen, in- en uitritten en ontsluitingswegen;

  8. verhardingen;

  9. bermen, bermsloten en greppels;

  10. bouwwerken, bruggen, duikers en/of dammen, overige kunstwerken, infiltratievoorzieningen en overige voorzieningen, die wat betreft aard en afmetingen passen bij en ten dienste staan van de bestemming.

 

3.1.2 Medebestemmingen

Ter plaatse van een aanduiding zijn de gronden mede bestemd voor:

  1. één agrarische bedrijfswoning per agrarisch bedrijf, ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;

  2. een groepsaccommodatie ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - groepsaccomodatie'.

 

3.1.3 Verkeersaantrekkende werking en parkeren

Vestiging van nieuwe agrarische grondgebonden bedrijven en/of agrarische grondgebonden bedrijfsactiviteiten is slechts toegestaan voor zover:

  1. de verkeersaantrekkende werking hiervan in overeenstemming is met de functie en vormgeving van de wegen in de nabije omgeving;

  2. op een goede wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien.

 

3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Algemeen

Op de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

 

3.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van de bedrijfsgebouwen bedraagt maximaal 12 meter;

  2. de bedrijfsgebouwen dienen te worden geclusterd, inclusief de bedrijfswoning (indien van toepassing), waarbij de afstand tussen een bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen minimaal 6 en maximaal 30 m dient te bedragen;

  3. de afstand van bedrijfsgebouwen tot de perceelsgrens(zen) en/of andere bestemmingen dient ten minste 5 m te bedragen.

 

3.2.3 Bedrijfswoningen

Bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd (ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’), mits voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  1. bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen de aangegeven bouwvlakken met de aanduiding ‘bedrijfswoning’, waarbij per aanduiding ten hoogste één bedrijfswoning is toegestaan;

  2. de inhoud van de bedrijfswoning bedraagt exclusief aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen, doch inclusief dakkapellen, maximaal 750 m3;

  3. ondergrondse bouwwerken ten dienste van een bedrijfswoning zijn toegestaan binnen de gevels van die woning en tellen wat betreft de inhoud daarvan niet mee in de toegestane totaal inhoud;

  4. de goothoogte van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 7 m;

  5. de bouwhoogte van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 11 m;

  6. de afstand van een bedrijfswoning tot de perceelsgrens(zen) naar de openbare weg bedraagt ten minste 5 m, mits de verkeersveiligheid gewaarborgd is;

  7. de afstand van een bedrijfswoning tot de perceelsgrens(zen) en/of andere bestemmingen dient ten minste 5 meter te bedragen;

  8. de bedrijfswoning dient te worden geclusterd met de bedrijfsgebouwen, waarbij de afstand tussen een bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen minimaal 6 en maximaal 30 m dient te bedragen.

 

3.2.4 Aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen

  1. bij iedere bedrijfswoning mogen aan de achtergevel van de woning aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd, waarbij:

  1. de diepte gemeten uit de achtergevelbouwgrens van het hoofdgebouw (de woning) niet meer dan 3 m mag bedragen;

  2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,3 m tot een maximum van 4 m;

  3. voldaan dient te worden aan het bepaalde in sub d;

  1. bij iedere bedrijfswoning mogen aan de zijgevel van de woning aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd, waarbij:

  1. de diepte gemeten uit:

  • de (lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van de) achtergevelbouwgrens van het hoofdgebouw niet meer dan 3 m mag bedragen;

  • de (lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van de) zijgevelbouwgrens van het hoofdgebouw niet meer dan 3 m mag bedragen;

  1. de afstand tot:

  • de (lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van de) (voor)gevelrooilijn van het hoofdgebouw niet minder dan 1 m zal bedragen;

  • de zijdelingse perceelsgrens ten minste 2 m zal bedragen, tenzij de uitbreiding wordt gerealiseerd op de perceelsgrens;

  • de zijdelingse perceelsgrens ten minste 2 m zal bedragen, indien deze grenst aan het openbaar gebied;

  1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,3 m tot een maximum van 4 m;

  2. voldaan dient te worden aan het bepaalde in sub d;

  1. bij iedere bedrijfswoning mogen vrijstaande bijgebouwen en/of overkappingen worden gebouwd, waarbij:

  1. de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen, gemeten ten opzichte van het aansluitende terrein;

  2. de afstand tot:

  • de achtergevelbouwgrens van het hoofdgebouw ten minste 6 m zal bedragen;

  • de (lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van de) (voor)gevelrooilijn van het hoofdgebouw minimaal 1 m zal bedragen;

  • de zijdelingse perceelsgrens minimaal 1 m zal bedragen, tenzij de uitbreiding wordt gerealiseerd op de perceelsgrens;

  • de zijdelingse perceelsgrens minimaal 2 m zal bedragen, indien deze grenst aan het openbaar gebied;

  • de zijgevel ten minste 1 m zal bedragen;

  1. bijgebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd;

  2. voldaan dient te worden aan het bepaalde in sub d;

  1. de gebouwen en overkappingen als bedoeld onder a, b en c mogen slechts worden opgericht, indien de maximale grondoppervlakte van de gebouwen en overkappingen niet meer bedraagt dan 75 m².

 

3.2.5 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 m;

  2. in afwijking van het bepaalde in sub a bedraagt de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de (voor)gevelrooilijn van een bedrijfswoning maximaal 1 m;

  3. de hoogte van (voeder)silo’s en hooibergen bedraagt maximaal 10 m;

  4. de hoogte van damwanden, mest en kuilplaten bedraagt maximaal 1,50 m;

  5. de hoogte van overige andere bouwwerken, geen overkappingen zijnde, bedraagt maximaal 5 m.

 

3.2.6 Bestaande bouwwerken

Bouwwerken, welke niet voldoen aan het bepaalde in overige bouwregels binnen deze bestemming, zijn toegestaan voor zover deze rechtsgeldig zijn gebouwd of een rechtsgeldige bouwtitel hebben op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van dit plan. De bestaande, afwijkende maatvoering geldt dan als maximale maatvoering.

 

3.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bouwwerken ten behoeve van:

  1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de sociale veiligheid;

  4. het behoud van parkeervoorzieningen;

  5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groen- en waterelementen;

  6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;

  7. het milieu.

 

3.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor:

 

3.4.1 Bedrijfsgebouwen

  1. het verkleinen van de afstand van bedrijfsgebouwen tot de perceelsgrens(zen) en/of andere bestemmingen, mits:

  1. dit niet leidt tot negatieve gevolgen in het kader van de milieuwetgeving;

  2. de verkeersveiligheid gewaarborgd is;

  3. de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd blijft, dit ter beoordeling van de stedenbouwkundige.

 

3.4.2 Bedrijfswoningen

het verkleinen van de afstand van een bedrijfswoning tot de perceelsgrens(zen) en/of andere bestemmingen, mits:

  1. dit niet leidt tot negatieve gevolgen in het kader van de milieuwetgeving;

  2. de verkeersveiligheid gewaarborgd is;

  3. de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd blijft, dit ter beoordeling van de stedenbouwkundige.

 

3.4.3 Aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen

  1. de bouw van een vrijstaand bijgebouw en/of overkapping op een kortere afstand tot de achtergevel van het hoofdgebouw indien de diepte van het perceel gemeten uit de achtergevel van het hoofdgebouw minder dan 9 m bedraagt;

  2. de bouw van andere bouwwerken zoals borstweringen met een hoogte van maximaal 1 m, gemeten vanaf het betreedbaar oppervlak, op een aanbouw.

 

3.4.4 Andere bouwwerken

  1. de bouw van erf- en terreinafscheidingen met een maximale hoogte van 3 m, mits:

  1. dit aantoonbaar bedrijfmatig, waaronder begrepen de beveiliging, noodzakelijk is;

  2. het een volledig open hekwerk betreft, zodanig dat het zicht op het voorterrein vanaf de openbare weg behouden blijft;

  3. dit voldoet aan stedenbouwkundige eisen, dit ter beoordeling van de stedenbouwkundige.

 

3.4.5 Paardenbakken

de bouw van een paardenbak voor hobbymatig gebruik bij een (bedrijfs)woning, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. er is ten hoogste één paardenbak per (bedrijfs)woning toegestaan;

  2. de oppervlakte van de paardenbak bedraagt maximaal 800 m2;

  3. de paardenbak wordt binnen de aanduiding ‘bedrijfswoning’ gebouwd;

  4. indien de paardenbak aantoonbaar niet haalbaar is binnen de aanduiding ‘bedrijfswoning’, wordt de paardenbak aansluitend aan of gedeeltelijk binnen het bouwvlak gebouwd, waarbij de paardenbak binnen een afstand van 75 meter van de betreffende aanduiding gebouwd dient te worden;

  5. de afstand van een paardenbak tot (bedrijfs)woningen van derden bedraagt ten minste 30 meter;

  6. de afstand van een paardenbak tot de bestemmingen ‘Verkeer – Wegverkeer 1’en ‘Verkeer – Wegverkeer 2’ bedraagt ten minste 5 m;

  7. de paardenbak minimaal 1 meter achter de voorgevelrooilijn wordt gebouwd;

  8. schuurtjes, lichtmasten en andere aan de paardenbak verwante bouwwerken zijn niet toegestaan;

  9. in afwijking van het bepaalde onder h mag een afrastering/omheining worden gebouwd;

  10. in afwijking van het bepaalde onder h zijn aan de paardenbak verwante bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals stapmolens, toegestaan, mits zij binnen de aanduiding worden gebouwd;

  11. de hoogte van de afrastering/omheining en van andere aan de paardenbak verwante bouwwerken mag niet meer dan 1,5 meter bedragen.

 

3.4.6 Algemene randvoorwaarden voor afwijken van de bouwregels

De genoemde afwijkingen bij een omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend, mits:

  1. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde;

  2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de sociale veiligheid;

  4. het aantal parkeervoorzieningen;

  5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groen- en waterelementen;

  6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;

  7. het milieu.

 

3.5 Specifieke gebruiksregels

 

3.5.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 26 'Algemene gebruiksregels’, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:

  1. meer dan één bouwlaag van bedrijfsgebouwen voor agrarische functies;

  2. gronden en/of bouwwerken voor de uitoefening van enige tak van handel, bedrijf (waaronder begrepen een intensieve veehouderij) of dienstverlening anders dan volgens het bepaalde in 3.1.1 is toegestaan;

  3. gronden en/of bouwwerken voor het bedrijfsmatig vervaardigen, verwerken en/of herstellen van goederen en/of producten, uitgezonderd goederen en/of producten afkomstig van het betrokken agrarisch bedrijf;

  4. gronden en/of bouwwerken voor het verkopen of ter verkoop aanbieden van goederen en/of producten, uitgezonderd de verkoop of het ter verkoop aanbieden van agrarische producten afkomstig van het betrokken agrarisch bedrijf, waarbij deze activiteiten niet meer bedragen dan 25% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte met een maximum van 75 m²;

  5. bouwwerken, niet zijnde de bedrijfswoning, voor bewoning;

  6. gronden en/of bouwwerken voor de stalling van caravans;

  7. gronden en/of bouwwerken voor recreatieve doeleinden;

  8. gronden en/of bouwwerken voor verblijfsrecreatie, waaronder begrepen recreatiewoningen en stacaravans;

  9. gronden en/of bouwwerken voor kampeermiddelen;

  10. gronden en/of bouwwerken als sport- en/of wedstrijdterrein.

 

3.5.2 Keren en parkeren

Bij de beoordeling van bouwaanvragen voor bedrijfsgebouwen geldt:

  1. de eis dat vrachtwagens op eigen terrein moeten kunnen keren of er moet een in- en een uitgang aanwezig zijn, waardoor het keren niet noodzakelijk is;

  2. een parkeernorm volgens de ASVV 2012.

 

3.5.3 In- en uitritten

Voor de inrichting van een in/uitrit geldt dat een maximale breedte mag worden gehanteerd van 10 m, waarbij er voor het overige een duidelijk onderscheid dient te zijn tussen het privé en openbaar terrein door middel van een (groene) (erf)afscheiding.

 

3.5.4 'Specifieke vorm van agrarisch - groepsaccommodatie'

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - groepsaccommodatie is een groepsaccommodatie toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  1. er mogen niet meer dan 25 personen ondergebracht worden;

  2. er dient voldaan te worden aan de eisen van brandveiligheid;

  3. de overnachtingen zijn uitsluitend toegestaan, gerelateerd aan dienstverlening op educatief gebied;

  4. overnachtingen niet plaatsvinden ten behoeve van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur.

 

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

 

3.6.1 Bed & breakfast

het bepaalde in artikel 3.1 en een bed & breakfast voorziening bij woningen toestaan, waarbij de volgende voorwaarden zullen gelden:

  1. alleen toegestaan ingeval een woonfunctie aanwezig is;

  2. de woonfunctie als hoofdfunctie blijft behouden;

  3. de bed & breakfast voorzieningen zijn toegestaan binnen de bestaande woning of de daarbij behorende bouwwerken en/of bestaande bedrijfsbebouwing;

  4. de exploitatie moet plaatsvinden door degene die op het perceel woonachtig is;

  5. de totale vloeroppervlakte aan logeereenheden mag niet meer bedragen dan 25% van het woonoppervlak met een maximum van 75 m²;

  6. het aantal logeereenheden mag niet meer bedragen dan 4 per woning;

  7. duur van het verblijf maximaal 7 nachten;

  8. de activiteiten mogen geen negatieve gevolgen in het kader van de Wet milieubeheer hebben voor (bedrijven in) de omgeving;

  9. het betreft geen zodanige verkeersaantrekkende activiteit, die kan leiden tot nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van verkeer;

  10. op eigen terrein dient te worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte naast het oorspronkelijk aantal parkeerplaatsen op eigen terrein voor de woonfunctie;

  11. het andere gebruik mag door de visuele aspecten, zoals buitenopslag en -stalling, reclame-uitingen en technische installaties, het landelijk karakter van de omgeving niet aantasten; ter bewerkstelliging van een goede visuele inpassing van een en ander in het landschap kunnen nadere eisen worden gesteld.

 

3.6.2 Dienstverlening op educatief gebied

het bepaalde in artikel 3.1 en dienstverlening op educatief gebied zoals voorlichting, cursussen en workshops toestaan, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. de agrarische (-glastuinbouw) functie dient in overwegende mate gehandhaafd te blijven;

  2. de dienstverlenende activiteiten dienen binnen de bestaande bebouwing plaats te vinden;

  3. de exploitatie moet plaatsvinden door degene die op het perceel woonachtig is;

  4. de totale bedrijfsvloeroppervlakte voor dienstverlening op educatief gebied mag per perceel niet meer dan 25% bedragen met een maximum van 75 m2;

  5. de dienstverlenende activiteiten geschieden door degene die op het perceel woonachtig is;

  6. er mogen geen detailhandelsactiviteiten plaatsvinden;

  7. de activiteiten mogen geen negatieve gevolgen in het kader van de Wet milieubeheer hebben voor (bedrijven in) de omgeving;

  8. het betreft geen zodanige verkeersaantrekkende activiteit, die kan leiden tot nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van verkeer;

  9. op eigen terrein wordt voorzien in de eigen parkeerbehoefte naast het oorspronkelijk aantal parkeerplaatsen op eigen terrein voor de toegestane functies.

  10. het andere gebruik mag door de visuele aspecten, zoals buitenopslag en -stalling, reclame-uitingen en technische installaties, het landelijk karakter van de omgeving niet aantasten; ter bewerkstelliging van een goed visuele inpassing van een en ander in het landschap kunnen nadere eisen worden gesteld.

 

3.6.3 Nevenactiviteiten

het bepaalde in artikel 3.1 en be- en verwerking van ter plaatste geproduceerde of geteelde agrarische producten toestaan, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. de agrarische (-glastuinbouw) functie dient in overwegende mate gehandhaafd te blijven;

  2. de be- en verwerking van ter plaatse geproduceerde of geteelde agrarische producten dienen binnen de bestaande bebouwing plaats te vinden;

  3. de exploitatie moet plaatsvinden door degene die op het perceel woonachtig is;

  4. de totale bedrijfsvloeroppervlakte voor de be- en verwerking van ter plaatse geproduceerde of geteelde agrarische producten mag niet meer dan 25% bedragen met een maximum van 75 m2;

  5. de activiteiten mogen geen negatieve gevolgen in het kader van de Wet milieubeheer hebben voor (bedrijven in) de omgeving;

  6. het betreft geen zodanige verkeersaantrekkende activiteit, die kan leiden tot nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van verkeer;

  7. op eigen terrein wordt voorzien in de eigen parkeerbehoefte naast het oorspronkelijk aantal parkeerplaatsen op eigen terrein voor de toegestane functies;

  8. het andere gebruik mag door de visuele aspecten, zoals buitenopslag en -stalling, reclame-uitingen en technische installaties, het landelijk karakter van de omgeving niet aantasten; ter bewerkstelliging van een goede visuele inpassing van een en ander in het landschap kunnen nadere eisen worden gesteld.

 

3.6.4 Combinatie bed&breakfast, dienstverlening op educatief gebied en nevenactiviteiten

het bepaalde in artikel 3.1 en een bed & breakfast voorziening bij woning, dienstverlening op educatief gebied zoals voorlichting, cursussen en workshops en be- en verwerking van ter plaatste geproduceerde of geteelde agrarische producten toestaan, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. het bepaalde in de artikelen 3.6.1, 3.6.2en 3.6.3 is van toepassing.

  2. het totaal aan activiteiten mag niet meer bedragen dan 25% van de vloeroppervlakte binnen de bestaande bebouwing.

 

3.6.5 Plattelandswoning

het bepaalde in artikel 3.1 voor het gebruik van een bedrijfswoning als plattelandswoning, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. het agrarisch bedrijf waarvan de plattelandswoning deel uitmaakte doet afstand van de betreffende woning;

  2. het verlenen van de afwijking voor het gebruik van een bedrijfswoning als plattelandswoning levert voor het betrokken agrarisch bedrijf geen mogelijkheid op voor het realiseren van een andere (tweede) bedrijfswoning.

  3. het verlenen van de afwijking mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen en functies of van het woon- en/of leefmilieu;

  4. voor het overige blijven de bouwregels en de gebruiksregels die van toepassing zijn op de bedrijfswoning van toepassing.

 

3.6.6 In- en uitritten

Het aanleggen en in gebruik nemen van een bredere in/uitrit, mits:

  1. dit als zodanig aantoonbaar noodzakelijk is vanwege de onmogelijkheid om anders vanaf de (openbare) weg het eigen terrein op te kunnen draaien;

  2. er een duidelijk onderscheid is tussen het privé en openbaar terrein door middel van een (groene) (erf)afscheiding;

  3. goedkeuring is verleend door de verkeerskundige.

 

3.6.7 Algemene randvoorwaarden voor afwijken van de gebruiksregels

De genoemde afwijkingen bij een omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend, mits:

  1. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde;

  2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke waarden van de grond, dan wel de mogelijkheid van herstel van die waarden niet onevenredig wordt verkleind en de overige belangen niet onevenredig worden geschaad. Vooraf dient hieromtrent schriftelijk advies worden ingewonnen bij een deskundige instantie.

  3. de verkeersveiligheid;

  4. de sociale veiligheid;

  5. het gewenste voorzieningenniveau;

  6. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groen- en waterelementen;

  7. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;

  8. het milieu.

  1. de verkeersaantrekkende werking in overeenstemming is met de functie en vormgeving van de wegen in de nabije omgeving;

  2. voorzien wordt in de (extra) parkeerbehoefte.

 

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

 

3.7.1 Wijziging bouwhoogte bedrijfsgebouwen ten behoeve van de uitbreiding van de agrarische functie in meer bouwlagen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de vergroting van de hoogte van bedrijfsgebouwen ten behoeve van de uitoefening van de agrarische bedrijfsfunctie in meer bouwlagen, onder de volgende voorwaarden:

  1. uitoefening van de agrarische functie in meer bouwlagen is noodzakelijk in het kader van een doelmatige bedrijfsvoering;

  2. de bouwhoogte als bepaald in 3.2.2 onder a, mag niet meer bedragen dan 15 m;

  3. omliggende bedrijven en woningen worden niet onevenredig in hun uitoefening aangetast;

  4. er is geen sprake van milieuhygiënische belemmeringen;

  5. de wijziging leidt niet tot een onevenredige toename van de verkeersbewegingen.

 

3.7.2 Wijziging bedrijfswoning in burgerwoning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de gronden met de bestemming ‘Agrarisch’ ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' te wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ met als doel een bedrijfswoning van bestemming te doen wijzigen naar een burgerwoning, waarbij vast dient te staan dat:

  1. er reconstructie of een andere ontwikkeling plaats vindt met een, in enigerlei vorm, positieve uitwerking op de ruimtelijke ordening en/of indeling van een gebied, die mede door de wijziging mogelijk wordt gemaakt. Aan deze voorwaarde wordt ook voldaan als in het verleden schaalvergroting of reconstructie heeft plaatsgevonden;

  2. de agrarische functie van de bedrijfswoning niet langer noodzakelijk is c.q. de woning niet meer bij een bedrijf behoort. Hierbij moet per (te reconstrueren) bedrijf één agrarische bedrijfswoning blijven bestaan;

  3. de ligging van de af te splitsen bedrijfswoning toekomstige reconstructie, bestaande bedrijvigheid of andere ruimtelijke opgaven (onder andere waterberging en wegen) niet in de weg staat;

  4. er sprake is van ‘Saldo minder of nul’. Dit betekent dat er niet meer woningen in het plangebied mogen worden gebouwd dan er worden gesloopt. Bij voorkeur worden er minder woningen herbouwd dan er worden gesloopt;

  5. de maximale oppervlakte van het perceel zo beperkt mogelijk is, met een maximum van 1000 m². Bij een groter oppervlak vervalt de aanduiding 'bedrijfswoning' voor dat deel en blijft de agrarische bestemming voor het overige deel gehandhaafd;

  6. de bij de woning behorende erfbebouwing (aan-, bijgebouwen en/of overkappingen bij de woning, maar ook voormalige bedrijfsgebouwen) na bestemmingswijziging geen groter vloeroppervlak hebben dan:

  1. 75 m² ingeval de oppervlakte van de bij de woning behorende gronden 300 m² of minder bedraagt,

  2. 100 m² ingeval de oppervlakte van de bij de woning behorende gronden tussen de 300 m² en 500 m² bedraagt, en

  3. 150 m² ingeval de oppervlakte van de bij de woning behorende gronden meer dan 500 m² bedraagt.

Bij een groter vloeroppervlak dient het verschil aan m² te worden gesloopt. Daarnaast blijven voor deze bijgebouwen de bepalingen (bouwregels, alsmede eventuele afwijkingsmogelijkheden) van toepassing. De zogeheten vergunningsvrije bouwwerken maken hier geen deel vanuit;

  1. er aan de milieuzonering wordt voldaan en er sprake is van een milieuhygiënisch verantwoorde situatie;

  2. ieder verzoek door een agrarisch adviseur aan bovenstaande voorwaarden dient te worden getoetst.

 

3.7.3 Wijziging naar 'Agrarisch-glastuinbouw'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden binnen deze bestemming te wijzigen naar de bestemming 'Agrarisch-glastuinbouw' al dan niet met bijbehorende bedrijfswoning, onder de volgende voorwaarden:

  1. vaststaat dat de bedrijfsactiviteiten ter plaatse niet meer worden uitgeoefend;

  2. op de bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw' wordt naar gelang de situatie ter plaatse en in aansluiting op aangrenzende gronden, een bouwvlak aangeduid;

  3. de verkeersaantrekkende werking in overeenstemming is met de functie en vormgeving van de wegen in de nabije omgeving;

  4. voorzien wordt in de (extra) parkeerbehoefte;

  5. tenminste 12,50 % van de gronden, die deel uitmaken van de wijzigingsbevoegdheid voor water worden benut, tenzij met instemming van het Hoogheemraadschap van Delfland compensatie elders plaats kan vinden;

  6. instemming is verkregen van het Hoogheemraadschap van Delfland.

 

3.7.4 Algemene randvoorwaarden wijzigingsbevoegdheid

Een wijzigingsbevoegdheid kan alleen worden toegepast, mits:

  1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de sociale veiligheid;

  4. het gewenste voorzieningenniveau;

  5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;

  6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;

  7. het milieu;

  1. de verkeersaantrekkende werking in overeenstemming is met de functie en vormgeving van de wegen in de nabije omgeving;

  2. voorzien wordt in de (extra) parkeerbehoefte.

 

Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch verwant bedrijf

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

 

4.1.1 Bestemmingen

De voor 'Agrarisch - Agrarisch verwant bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. een agrarisch hulp- en nevenbedrijf in maximaal één bouwlaag;

 

met de daarbij behorende voorzieningen zoals:

  1. water, watergangen en watertoevoersloten;

  2. waterhuishoudkundige voorzieningen;

  3. groenvoorzieningen;

  4. verkoop producten uit eigen bedrijf;

  5. weilanden;

  6. parkeervoorzieningen;

  7. erven en terreinen, in- en uitritten en ontsluitingswegen;

  8. verhardingen;

  9. bermen, bermsloten en greppels;

  10. bouwwerken, bruggen, duikers en/of dammen, overige kunstwerken, infiltratievoorzieningen en overige voorzieningen, die wat betreft aard en afmetingen passen bij en ten dienste staan van de bestemming.

 

4.1.2 Medebestemmingen

Ter plaatse van een aanduiding zijn de gronden mede bestemd voor:

  1. één agrarische bedrijfswoning per agrarisch bedrijf ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan.

 

4.1.3 Verkeersaantrekkende werking en parkeren

Vestiging van nieuwe agrarische hulp- en nevenbedrijven is slechts toegestaan voor zover:

  1. de verkeersaantrekkende werking hiervan in overeenstemming is met de functie en vormgeving van de wegen in de nabije omgeving;

  2. op een goede wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien.

 

4.2 Bouwregels

 

4.2.1 Algemeen

Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

 

4.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van de bedrijfsgebouwen bedraagt maximaal 12 meter;

  2. de bedrijfsgebouwen dienen te worden geclusterd, inclusief de bedrijfswoning (indien van toepassing), waarbij de afstand tussen een bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen minimaal 6 en maximaal 30 m dient te bedragen;

  3. de afstand van bedrijfsgebouwen tot de perceelsgrens(zen) en/of andere bestemmingen dient ten minste 5 m te bedragen.

 

4.2.3 Bedrijfswoningen

Bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd (ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’, mits voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  1. bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen de aangegeven bouwvlakken met de aanduiding ‘bedrijfswoning’, waarbij per aanduiding ten hoogste één bedrijfswoning is toegestaan;

  2. de inhoud van de bedrijfswoning bedraagt exclusief aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen, doch inclusief dakkapellen, maximaal 750 m3;

  3. ondergrondse bouwwerken ten dienste van een bedrijfswoning zijn toegestaan binnen de gevels van die woning en tellen wat betreft de inhoud daarvan niet mee in de toegestane totaal inhoud;

  4. de goothoogte van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 7 m;

  5. de bouwhoogte van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 11 m;

  6. de afstand van een bedrijfswoning tot de perceelsgrens(zen) naar de openbare weg bedraagt ten minste 5 m, mits de verkeersveiligheid gewaarborgd is;

  7. de afstand van een bedrijfswoning tot de perceelsgrens(zen) en/of andere bestemmingen dient ten minste 5 meter te bedragen;

  8. de bedrijfswoning dient te worden geclusterd met de bedrijfsgebouwen, waarbij de afstand tussen een bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen minimaal 6 en maximaal 30 m dient te bedragen.

 

4.2.4 Aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen

  1. Bij iedere bedrijfswoning mogen aan de achtergevel van de woning aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd, waarbij:

  1. de diepte gemeten uit de achtergevelbouwgrens van het hoofdgebouw (de woning) niet meer dan 3 m mag bedragen;

  2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,3 m tot een maximum van 4 m;

  3. voldaan dient te worden aan het bepaalde in sub d;

  1. bij iedere bedrijfswoning mogen aan de zijgevel van de woning aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd, waarbij:

  1. de diepte gemeten uit:

  • de (lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van de) ` achtergevelbouwgrens van het hoofdgebouw niet meer dan 3 m mag bedragen;

  • de (lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van de) zijgevelbouwgrens van het hoofdgebouw niet meer dan 3 m mag bedragen;

  1. de afstand tot:

  • de (lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van de) (voor)gevelrooilijn van het hoofdgebouw niet minder dan 1 m zal bedragen;

  • de zijdelingse perceelsgrens ten minste 2 m zal bedragen, tenzij de uitbreiding wordt gerealiseerd op de perceelsgrens;

  • de zijdelingse perceelsgrens ten minste 2 m zal bedragen, indien deze grenst aan het openbaar gebied;

  1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,3 m tot een maximum van 4 m;

  2. voldaan dient te worden aan het bepaalde in sub d;

  1. bij iedere bedrijfswoning mogen vrijstaande bijgebouwen en/of overkappingen worden gebouwd, waarbij:

  1. de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen, gemeten ten opzichte van het aansluitende terrein;

  2. de afstand tot:

  • de achtergevelbouwgrens van het hoofdgebouw ten minste 6 m zal bedragen;

  • de (lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van de) (voor)gevelrooilijn van het hoofdgebouw minimaal 1 m zal bedragen;

  • de zijdelingse perceelsgrens minimaal 1 m zal bedragen, tenzij de uitbreiding wordt gerealiseerd op de perceelsgrens;

  • de zijdelingse perceelsgrens minimaal 2 m zal bedragen, indien deze grenst aan het openbaar gebied;

  • de zijgevel ten minste 1 m zal bedragen;

  1. bijgebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd;

  2. voldaan dient te worden aan het bepaalde in sub d;

  1. de gebouwen en overkappingen als bedoeld onder a, b en c mogen slechts worden opgericht, indien de maximale grondoppervlakte van de gebouwen en overkappingen niet meer bedraagt dan 75 m².

 

4.2.5 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 m;

  2. in afwijking van het bepaalde in sub a bedraagt de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de (voor)gevelrooilijn van een bedrijfswoning maximaal 1 m;

  3. de hoogte van damwanden, mest en kuilplaten bedraagt maximaal 1,50 m;

  4. de hoogte van overige andere bouwwerken, geen overkappingen zijnde, bedraagt maximaal 5 m.

 

4.2.6 Bestaande bouwwerken

Bouwwerken, welke niet voldoen aan het bepaalde in overige bouwregels binnen deze bestemming, zijn toegestaan voor zover deze rechtsgeldig zijn gebouwd of een rechtsgeldige bouwtitel hebben op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van dit plan. De bestaande, afwijkende maatvoering geldt dan als maximale maatvoering.

 

4.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bouwwerken ten behoeve van:

  1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de sociale veiligheid;

  4. het behoud van parkeervoorzieningen;

  5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groen- en waterelementen;

  6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;

  7. het milieu.

4.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor:

 

4.4.1 Bedrijfsgebouwen

  1. het verkleinen van de afstand van bedrijfsgebouwen tot de perceelsgrens(zen) en/of andere bestemmingen, mits:

  1. dit niet leidt tot negatieve gevolgen in het kader van de milieuwetgeving;

  2. de verkeersveiligheid gewaarborgd is;

  3. de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd blijft, dit ter beoordeling van de stedenbouwkundige.

 

4.4.2 Bedrijfswoningen

het verkleinen van de afstand van een bedrijfswoning tot de perceelsgrens(zen) en/of andere bestemmingen, mits:

  1. dit niet leidt tot negatieve gevolgen in het kader van de milieuwetgeving;

  2. de verkeersveiligheid gewaarborgd is;

  3. de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd blijft, dit ter beoordeling van de stedenbouwkundige.

 

4.4.3 Aanbouwen, bijgebouwen overkappingen bij bedrijfswoningen

  1. de bouw van een vrijstaand bijgebouw en/of overkapping op een kortere afstand tot de achtergevel van het hoofdgebouw indien de diepte van het perceel gemeten uit de achtergevel van het hoofdgebouw minder dan 9 m bedraagt;

  2. de bouw van andere bouwwerken zoals borstweringen met een hoogte van maximaal 1 m, gemeten vanaf het betreedbaar oppervlak, op een aanbouw.

 

4.4.4 Andere bouwwerken

  1. de bouw van erf- en terreinafscheidingen met een maximale hoogte van 3 m, mits:

  1. dit aantoonbaar bedrijfmatig, waaronder begrepen de beveiliging, noodzakelijk is;

  2. het een volledig open hekwerk betreft, zodanig dat het zicht op het voorterrein vanaf de openbare weg behouden blijft;

  3. dit voldoet aan stedenbouwkundige eisen, dit ter beoordeling van de stedenbouwkundige.

 

4.4.5 Paardenbakken

de bouw van een paardenbak voor hobbymatig gebruik bij een (bedrijfs)woning, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. er is ten hoogste één paardenbak per (bedrijfs)woning toegestaan;

  2. de oppervlakte van de paardenbak bedraagt maximaal 800 m2;

  3. de paardenbak wordt binnen de aanduiding ‘bedrijfswoning’ gebouwd;

  4. indien de paardenbak aantoonbaar niet haalbaar is binnen de aanduiding ‘bedrijfswoning’, wordt de paardenbak aansluitend aan of gedeeltelijk binnen het bouwvlak gebouwd, waarbij de paardenbak binnen een afstand van 75 meter van de betreffende aanduiding gebouwd dient te worden;

  5. de afstand van een paardenbak tot (bedrijfs)woningen van derden bedraagt ten minste 30 meter;

  6. de afstand van een paardenbak tot de bestemmingen ‘Verkeer – Wegverkeer 1’en ‘Verkeer – Wegverkeer 2’ bedraagt ten minste 5 m;

  7. de paardenbak minimaal 1 meter achter de voorgevelrooilijn wordt gebouwd;

  8. schuurtjes, lichtmasten en andere aan de paardenbak verwante bouwwerken zijn niet toegestaan;

  9. in afwijking van het bepaalde onder h mag een afrastering/omheining worden gebouwd;

  10. in afwijking van het bepaalde onder h zijn aan de paardenbak verwante bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals stapmolens, toegestaan, mits zij binnen de aanduiding worden gebouwd;

  11. de hoogte van de afrastering/omheining en van andere aan de paardenbak verwante bouwwerken mag niet meer dan 1,5 meter bedragen.

 

4.4.6 Algemene randvoorwaarden voor afwijken van de bouwregels

De genoemde afwijkingen bij een omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend, mits:

  1. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde;

  2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de sociale veiligheid;

  4. het aantal parkeervoorzieningen;

  5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groen- en waterelementen;

  6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;

  7. het milieu.

 

4.5 Specifieke gebruiksregels

 

4.5.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 26 'Algemene gebruiksregels’, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:

  1. meer dan één bouwlaag van bedrijfsgebouwen voor agrarische functies;

  2. gronden en/of bouwwerken voor de uitoefening van enige tak van handel, bedrijf (waaronder begrepen een intensieve veehouderij) of dienstverlening anders dan volgens het bepaalde in 4.1.1 is toegestaan;

  3. gronden en/of bouwwerken voor het bedrijfsmatig vervaardigen, verwerken en/of herstellen van goederen en/of producten, uitgezonderd goederen en/of producten afkomstig van het betrokken agrarisch bedrijf;

  4. gronden en/of bouwwerken voor het verkopen of ter verkoop aanbieden van goederen en/of producten, uitgezonderd de verkoop of het ter verkoop aanbieden van agrarische producten afkomstig van het betrokken agrarisch bedrijf, waarbij deze activiteiten niet meer bedragen dan 25% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte met een maximum van 75 m²;

  5. bouwwerken, niet zijnde de bedrijfswoning, voor bewoning;

  6. gronden en/of bouwwerken voor de stalling van caravans;

  7. gronden en/of bouwwerken voor recreatieve doeleinden;

  8. gronden en/of bouwwerken voor verblijfsrecreatie, waaronder begrepen recreatiewoningen en stacaravans;

  9. gronden en/of bouwwerken voor kampeermiddelen;

  10. gronden en/of bouwwerken als sport- en/of wedstrijdterrein.

 

4.5.2 Keren en parkeren

Bij de beoordeling van bouwaanvragen voor bedrijfsgebouwen geldt:

  1. de eis dat vrachtwagens op eigen terrein moeten kunnen keren of er moet een in- en een uitgang aanwezig zijn, waardoor het keren niet noodzakelijk is;

  2. een parkeernorm volgens de ASVV 2012.

 

4.5.3 In- en uitritten

Voor de inrichting van een in/uitrit geldt dat een maximale breedte mag worden gehanteerd van 10 m, waarbij er voor het overige een duidelijk onderscheid dient te zijn tussen het privé en openbaar terrein door middel van een (groene) (erf)afscheiding.

 

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

 

4.6.1 Bed & breakfast

het bepaalde in artikel 4.1 en een bed & breakfast voorziening bij woningen toestaan, waarbij de volgende voorwaarden zullen gelden:

  1. alleen toegestaan ingeval een woonfunctie aanwezig is;

  2. de woonfunctie als hoofdfunctie blijft behouden;

  3. de bed & breakfast voorzieningen zijn toegestaan binnen de bestaande woning of de daarbij behorende bouwwerken en/of bestaande bedrijfsbebouwing;

  4. de exploitatie moet plaatsvinden door degene die op het perceel woonachtig is;

  5. de totale vloeroppervlakte aan logeereenheden mag niet meer bedragen dan 25% van het woonoppervlak met een maximum van 75 m²;

  6. het aantal logeereenheden mag niet meer bedragen dan 4 per woning;

  7. duur van het verblijf maximaal 7 nachten;

  8. de activiteiten mogen geen negatieve gevolgen in het kader van de Wet milieubeheer hebben voor (bedrijven in) de omgeving;

  9. het betreft geen zodanige verkeersaantrekkende activiteit, die kan leiden tot nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van verkeer;

  10. op eigen terrein dient te worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte naast het oorspronkelijk aantal parkeerplaatsen op eigen terrein voor de woonfunctie;

  11. het andere gebruik mag door de visuele aspecten, zoals buitenopslag en -stalling, reclame-uitingen en technische installaties, het landelijk karakter van de omgeving niet aantasten; ter bewerkstelliging van een goede visuele inpassing van een en ander in het landschap kunnen nadere eisen worden gesteld.

 

4.6.2 Dienstverlening op educatief gebied

het bepaalde in artikel 4.1 en dienstverlening op educatief gebied zoals voorlichting, cursussen en workshops toestaan, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. de agrarische (-glastuinbouw) functie dient in overwegende mate gehandhaafd te blijven;

  2. de dienstverlenende activiteiten dienen binnen de bestaande bebouwing plaats te vinden;

  3. de exploitatie moet plaatsvinden door degene die op het perceel woonachtig is;

  4. de totale bedrijfsvloeroppervlakte voor dienstverlening op educatief gebied mag per perceel niet meer dan 25% bedragen met een maximum van 75 m2;

  5. de dienstverlenende activiteiten geschieden door degene die op het perceel woonachtig is;

  6. er mogen geen detailhandelsactiviteiten plaatsvinden;

  7. de activiteiten mogen geen negatieve gevolgen in het kader van de Wet milieubeheer hebben voor (bedrijven in) de omgeving;

  8. het betreft geen zodanige verkeersaantrekkende activiteit, die kan leiden tot nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van verkeer;

  9. op eigen terrein wordt voorzien in de eigen parkeerbehoefte naast het oorspronkelijk aantal parkeerplaatsen op eigen terrein voor de toegestane functies.

  10. het andere gebruik mag door de visuele aspecten, zoals buitenopslag en -stalling, reclame-uitingen en technische installaties, het landelijk karakter van de omgeving niet aantasten; ter bewerkstelliging van een goed visuele inpassing van een en ander in het landschap kunnen nadere eisen worden gesteld.

 

4.6.3 Nevenactiviteiten

het bepaalde in artikel 4.1 en be- en verwerking van ter plaatste geproduceerde of geteelde agrarische producten toestaan, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. de agrarische (-glastuinbouw) functie dient in overwegende mate gehandhaafd te blijven;

  2. de be- en verwerking van ter plaatse geproduceerde of geteelde agrarische producten dienen binnen de bestaande bebouwing plaats te vinden;

  3. de exploitatie moet plaatsvinden door degene die op het perceel woonachtig is;

  4. de totale bedrijfsvloeroppervlakte voor de be- en verwerking van ter plaatse geproduceerde of geteelde agrarische producten mag niet meer dan 25% bedragen met een maximum van 75 m2;

  5. de activiteiten mogen geen negatieve gevolgen in het kader van de Wet milieubeheer hebben voor (bedrijven in) de omgeving;

  6. het betreft geen zodanige verkeersaantrekkende activiteit, die kan leiden tot nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van verkeer;

  7. op eigen terrein wordt voorzien in de eigen parkeerbehoefte naast het oorspronkelijk aantal parkeerplaatsen op eigen terrein voor de toegestane functies;

  8. het andere gebruik mag door de visuele aspecten, zoals buitenopslag en -stalling, reclame-uitingen en technische installaties, het landelijk karakter van de omgeving niet aantasten; ter bewerkstelliging van een goede visuele inpassing van een en ander in het landschap kunnen nadere eisen worden gesteld.

 

4.6.4 Combinatie bed & breakfast, dienstverlening op educatief gebied en nevenactiviteiten

het bepaalde in artikel 4.1 en een bed & breakfast voorziening bij woning, dienstverlening op educatief gebied zoals voorlichting, cursussen en workshops en be- en verwerking van ter plaatste geproduceerde of geteelde agrarische producten toestaan, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. het bepaalde in de artikelen 4.6.1, 4.6.2 en 4.6.3 is van toepassing.

  2. het totaal aan activiteiten mag niet meer bedragen dan 25% van de vloeroppervlakte binnen de bestaande bebouwing.

 

4.6.5 In- en uitritten

Het aanleggen en in gebruik nemen van een bredere in/uitrit, mits:

  1. dit als zodanig aantoonbaar noodzakelijk is vanwege de onmogelijkheid om anders vanaf de (openbare) weg het eigen terrein op te kunnen draaien;

  2. er een duidelijk onderscheid is tussen het privé en openbaar terrein door middel van een (groene) (erf)afscheiding;

  3. goedkeuring is verleend door de verkeerskundige.

 

 

4.6.6 Algemene randvoorwaarden voor afwijken van de gebruiksregels

De genoemde afwijkingen bij een omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend, mits:

  1. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde;

  2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke waarden van de grond, dan wel de mogelijkheid van herstel van die waarden niet onevenredig wordt verkleind en de overige belangen niet onevenredig worden geschaad. Vooraf dient hieromtrent schriftelijk advies worden ingewonnen bij een deskundige instantie.

  3. de verkeersveiligheid;

  4. de sociale veiligheid;

  5. het gewenste voorzieningenniveau;

  6. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groen- en waterelementen;

  7. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;

  8. het milieu.

  1. de verkeersaantrekkende werking in overeenstemming is met de functie en vormgeving van de wegen in de nabije omgeving;

  2. voorzien wordt in de (extra) parkeerbehoefte.

 

4.7 Wijzigingsbevoegdheid

 

4.7.1 Wijziging bouwhoogte bedrijfsgebouwen ten behoeve van de uitbreiding van de agrarische functie in meer bouwlagen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de vergroting van de hoogte van bedrijfsgebouwen ten behoeve van de uitoefening van de agrarische bedrijfsfunctie in meer bouwlagen, onder de volgende voorwaarden:

  1. uitoefening van de agrarische functie in meer bouwlagen is noodzakelijk in het kader van een doelmatige bedrijfsvoering;

  2. de bouwhoogte als bepaald in 4.2.2 onder a, mag niet meer bedragen dan 15 m;

  3. omliggende bedrijven en woningen worden niet onevenredig in hun uitoefening aangetast;

  4. er is geen sprake van milieuhygiënische belemmeringen;

  5. de wijziging leidt niet tot een onevenredige toename van de verkeersbewegingen.

 

4.7.2 Wijziging bedrijfswoning in burgerwoning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de gronden met de bestemming ‘Agrarisch’ ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' te wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ met als doel een bedrijfswoning van bestemming te doen wijzigen naar een burgerwoning, waarbij vast dient te staan dat:

  1. er reconstructie of een andere ontwikkeling plaats vindt met een, in enigerlei vorm, positieve uitwerking op de ruimtelijke ordening en/of indeling van een gebied, die mede door de wijziging mogelijk wordt gemaakt. Aan deze voorwaarde wordt ook voldaan als in het verleden schaalvergroting of reconstructie heeft plaatsgevonden;

  2. de agrarische functie van de bedrijfswoning niet langer noodzakelijk is c.q. de woning niet meer bij een bedrijf behoort. Hierbij moet per (te reconstrueren) bedrijf één agrarische bedrijfswoning blijven bestaan;

  3. de ligging van de af te splitsen bedrijfswoning toekomstige reconstructie, bestaande bedrijvigheid of andere ruimtelijke opgaven (onder andere waterberging en wegen) niet in de weg staat;

  4. er sprake is van ‘Saldo minder of nul’. Dit betekent dat er niet meer woningen in het plangebied mogen worden gebouwd dan er worden gesloopt. Bij voorkeur worden er minder woningen herbouwd dan er worden gesloopt;

  5. de maximale oppervlakte van het perceel zo beperkt mogelijk is, met een maximum van 1000 m². Bij een groter oppervlak vervalt de aanduiding 'bedrijfswoning' voor dat deel en blijft de agrarische bestemming voor het overige deel gehandhaafd;

  6. de bij de woning behorende erfbebouwing (aan-, bijgebouwen en/of overkappingen bij de woning, maar ook voormalige bedrijfsgebouwen) na bestemmingswijziging geen groter vloeroppervlak hebben dan:

  1. 75 m² ingeval de oppervlakte van de bij de woning behorende gronden 300 m² of minder bedraagt,

  2. 100 m² ingeval de oppervlakte van de bij de woning behorende gronden tussen de 300 m² en 500 m² bedraagt, en

  3. 150 m² ingeval de oppervlakte van de bij de woning behorende gronden meer dan 500 m² bedraagt.

Bij een groter vloeroppervlak dient het verschil aan m² te worden gesloopt. Daarnaast blijven voor deze bijgebouwen de bepalingen (bouwregels, alsmede eventuele afwijkingsmogelijkheden) van toepassing. De zogeheten vergunningsvrije bouwwerken maken hier geen deel vanuit;

  1. er aan de milieuzonering wordt voldaan en er sprake is van een milieuhygiënisch verantwoorde situatie;

  2. ieder verzoek door een agrarisch adviseur aan bovenstaande voorwaarden dient te worden getoetst.

 

4.7.3 Wijziging naar 'Agrarisch-glastuinbouw'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden binnen deze bestemming te wijzigen naar de bestemming 'Agrarisch-glastuinbouw' al dan niet met bijbehorende bedrijfswoning, onder de volgende voorwaarden:

  1. vaststaat dat de bedrijfsactiviteiten ter plaatse niet meer worden uitgeoefend;

  2. op de bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw' wordt naar gelang de situatie ter plaatse en in aansluiting op aangrenzende gronden, een bouwvlak aangeduid.

  3. de verkeersaantrekkende werking in overeenstemming is met de functie en vormgeving van de wegen in de nabije omgeving;

  4. voorzien wordt in de (extra) parkeerbehoefte;

  5. tenminste 12,50 % van de gronden, die deel uitmaken van de wijzigingsbevoegdheid voor water worden benut, tenzij met instemming van het Hoogheemraadschap van Delfland compensatie elders plaats kan vinden;

  6. instemming is verkregen van het Hoogheemraadschap van Delfland.

 

4.7.4 Algemene randvoorwaarden wijzigingsbevoegdheid

Een wijzigingsbevoegdheid kan alleen worden toegepast, mits:

  1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de sociale veiligheid;

  4. het gewenste voorzieningenniveau;

  5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;

  6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;

  7. het milieu;

  1. de verkeersaantrekkende werking in overeenstemming is met de functie en vormgeving van de wegen in de nabije omgeving;

  2. voorzien wordt in de (extra) parkeerbehoefte.

 

Artikel 5 Agrarisch - Glastuinbouw

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

 

5.1.1 Bestemmingen

De voor ‘Agrarisch - Glastuinbouw’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. volwaardige glastuinbouwbedrijven voor alle typen glastuinbouwteelt (waaronder groenten, bloemen en planten, substraat, belicht en niet-belicht) uitgezonderd grondgebonden teelten, met de daarbij behorende kassen, klimaathallen, of andere opstallen van glas, alsmede bedrijfsgebouwen waaronder bedrijfsgebonden kantoren, verwerkingsruimten, onderzoeksruimten, laboratoria, presentatieruimten, (niet-zelfstandige) kantoorruimten, energievoorzieningen, stookhuizen en/of ketelhuizen, warmtekrachtkoppelingen, warmwateropslagtanks, gietwatersilo’s, waterbassins en overige waterbergingen, centrale sorteerinrichtingen;

met de daarbij behorende voorzieningen zoals:

  1. voorzieningen van algemeen nut behorende bij de glastuinbouwbedrijven als bedoeld sub a, met uitzondering van verkoop- c.q. uitgiftepunten voor motorbrandstoffen;

  2. verkoop producten uit eigen bedrijf;

  3. water, watergangen en watertoevoersloot;

  4. waterhuishoudkundige voorzieningen;

  5. groenvoorzieningen;

  6. parkeervoorzieningen;

  7. erven en terreinen, in- en uitritten en ontsluitingswegen;

  8. verhardingen;

  9. bermen, bermsloten en greppels;

  10. bouwwerken, bruggen, duikers en/of dammen, overige kunstwerken, infiltratievoorzieningen en overige voorzieningen, die wat betreft aard en afmetingen passen bij en ten dienste staan van de bestemming;

  11. weilanden.

 

5.1.2 Medebestemmingen

Ter plaatse van een aanduiding zijn de gronden mede bestemd voor:

  1. één agrarische bedrijfswoning per agrarisch bedrijf ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;

  2. een veldschuur, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veldschuur'.

 

5.1.3 Verkeersaantrekkende werking en parkeren

Vestiging van nieuwe glastuinbouwbedrijven als bedoeld in lid 5.1 dan wel uitbreiding van bestaande glastuinbouwbedrijven als bedoeld in lid 5.1 is slechts toegestaan voor zover:

  1. de verkeersaantrekkende werking hiervan in overeenstemming is met de functie en vormgeving van de wegen in de nabije omgeving;

  2. op een goede wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien.

 

5.2 Bouwregels

 

5.2.1 Algemeen

Op de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

 

5.2.2 Bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen

  1. bedrijfsgebouwen mogen alleen worden gebouwd binnen het opgenomen bouwvlak en beslaan een maximum vloeroppervlak van 12,5% van een glastuinbouwbedrijf;

  2. de bouwhoogte van de bedrijfsgebouwen bedraagt maximaal 12 meter;

  3. de afstand tussen bedrijfsgebouwen en een (bedrijfs)woning van derden bedraagt minimaal 10 meter;

  4. bedrijfsgebonden kantoren maken onderdeel uit van een bedrijfsgebouw waarbij per glastuinbouwbedrijf het bedrijfsvloeroppervlakte voor bedrijfsgebonden kantoren niet meer mag bedragen dan 10% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte aan bedrijfsgebouwen, met een maximum van 750 m2;

  5. onderzoeksruimten, laboratoria, presentatieruimten, niet-zelfstandige kantoorruimten en verwerkingsruimten, maken onderdeel uit van een bedrijfsgebouw waarbij per glastuinbouwbedrijf het bedrijfsvloeroppervlakte voor onderzoeksruimten, laboratoria, presentatieruimten, niet-zelfstandige kantoorruimten en verwerkingsruimten niet meer mag bedragen dan 10% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte aan bedrijfsgebouwen, met een maximum van 750 m2;

  6. de afstand van bedrijfsgebouwen tot de perceelsgrens(zen) en/of andere bestemmingen dient ten minste 5 m te bedragen.

 

5.2.3 Kassen

  1. kassen mogen alleen worden gebouwd binnen het opgenomen bouwvlak;

  2. de goothoogte van kassen bedraagt maximaal 8 m;

  3. de bouwhoogte van kassen bedraagt maximaal 10 m;

  4. de afstand tussen kassen en een (bedrijfs)woning van derden bedraagt minimaal 10 meter;

  5. de afstand van kassen tot de perceelsgrens(zen) en/of andere bestemmingen dient ten minste 1 m te bedragen.

 

5.2.4 Bedrijfswoningen

Bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd (ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’), mits voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  1. bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen de aangegeven bouwvlakken met de aanduiding ‘bedrijfswoning’, waarbij per aanduiding ten hoogste één bedrijfswoning is toegestaan;

  2. de inhoud van de bedrijfswoning bedraagt exclusief aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen, doch exclusief dakkapellen, maximaal 750 m3;

  3. ondergrondse bouwwerken ten dienste van een bedrijfswoning zijn toegestaan binnen de gevels van die woning en tellen wat betreft de inhoud daarvan niet mee in de toegestane totaal inhoud;

  4. de goothoogte van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 7 m;

  5. de bouwhoogte van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 11 m;

  6. de afstand van een bedrijfswoning tot de perceelsgrens(zen) naar de openbare weg bedraagt ten minste 5 m mits de verkeersveiligheid gewaarborgd is;

  7. de afstand van een bedrijfswoning tot de perceelsgrens(zen) en/of andere bestemmingen dient ten minste 5 meter te bedragen.

 

5.2.5 Aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  1. bij iedere bedrijfswoning mogen aan de achtergevel van de woning aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd, waarbij:

  1. de diepte gemeten uit de achtergevelbouwgrens van het hoofdgebouw (de woning) niet meer dan 3 m mag bedragen;

  2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,3 m tot een maximum van 4 m;

  3. voldaan dient te worden aan het bepaalde in sub d;

  1. bij iedere bedrijfswoning mogen aan de zijgevel van de woning aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd, waarbij:

  1. de diepte gemeten uit:

  • de (lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van de) achtergevelbouwgrens van het hoofdgebouw niet meer dan 3 m mag bedragen;

  • de (lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van de) zijgevelbouwgrens van het hoofdgebouw niet meer dan 3 m mag bedragen;

  1. de afstand tot:

  • de (lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van de) (voor)gevelrooilijn van het hoofdgebouw niet minder dan 1 m zal bedragen;

  • de zijdelingse perceelsgrens ten minste 2 m zal bedragen, tenzij de uitbreiding wordt gerealiseerd op de perceelsgrens;

  • zijdelingse perceelsgrens ten minste 2 m zal bedragen, indien deze grenst aan het openbaar gebied;

  1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,3 m tot een maximum van 4 m;

  2. voldaan dient te worden aan het bepaalde in sub d;

  1. bij iedere bedrijfswoning mogen vrijstaande bijgebouwen en/of overkappingen worden gebouwd, waarbij:

  1. de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen, gemeten ten opzichte van het aansluitende terrein;

  2. de afstand tot:

  • de (lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van de) (voor)gevelrooilijn van het hoofdgebouw minimaal 1 m zal bedragen;

  • de zijdelingse perceelsgrens minimaal 2 m zal bedragen, tenzij de uitbreiding wordt gerealiseerd op de perceelsgrens;

  • de zijdelingse perceelsgrens minimaal 2 m zal bedragen, indien deze grenst aan het openbaar gebied;

  1. de afstand tussen het vrijstaande bijgebouw en/of de pverkapping tot:
    - de (lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van de) achtergevelbouwgrens van de bedrijfswoning ten minste 6 m zal bedragen;

- de (lijn) welke getrokken kan worden getrokken in het verlengde van de) zijgevel van de bedrijfswoning tenminste 6 m zal bedragen;

  1. het vrijstaande bijgebouw en/of overkapping in zijn geheel moet worden gerealiseerd binnen een afstand van 15 m van de meest nabij gelegen zijgevelgrens en binnen 30 m van de achtergevelbouwgrens;

  2. voldaan dient te worden aan het bepaalde in sub d;

  1. de gebouwen en overkappingen als bedoeld onder a, b en c mogen slechts worden opgericht, indien de maximale grondoppervlakte van de gebouwen en overkappingen niet meer bedraagt dan 75 m².

 

5.2.6 Andere bouwwerken

  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 m;

  2. in afwijking van het bepaalde in sub a bedraagt de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de (voor)gevelrooilijn van een bedrijfswoning c.q. hoofdgebouw maximaal 1 m;

  3. de hoogte van damwanden bedraagt maximaal 1,50 m;

  4. de maximale bouwhoogte van warmwater(opslag)tanks, warmtekrachtkoppelingen, en /of watersilo's zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, waarbij de maximale hoogte niet meer mag bedragen dan 12 m;

  5. de maximale hoogte van waterbassins bedraagt 4,50 m;

  6. de afstand van warmwater(opslag)tanks, warmtekrachtkoppelingen, en watersilo’s tot de perceelsgrens(zen) naar de openbare weg bedraagt ten minste:

  1. 10 m, indien het een hoofdontsluiting betreft;

  2. 5 m, in overige gevallen;

mits de verkeersveiligheid gewaarborgd is;

  1. de afstand van warmwater(opslag)tanks, warmtekrachtkoppelingen, en gietwatersilo’s tot de perceelsgrens(zen) en/of andere bestemmingen moet(en) ten minste 5 m bedragen;

  2. de afstand van warmwater(opslag)tanks en/of warmtekrachtkoppelingen tot een (bedrijfs)woning van derden moet ten minste 65 m bedragen;

  3. warmwater(opslag)tanks, warmtekrachtkoppelingen en/of gietwatersilo’s moeten achter het verlengde van de (voor)gevelrooilijn de bedrijfswoning/het hoofdgebouw gebouwd worden, zodanig dat het bouwwerk een (ondergeschikt) onderdeel uitmaakt van en een eenheid vormt met de bedrijfswoning/het hoofdgebouw

  4. warmtekrachtkoppelingen en warmwater(opslag)tanks en/of andere bedrijfsmatige bouwwerken voor energieproductie, met als doel energie te produceren (en/of de verkoop daarvan) voor meerdere glastuinbouwbedrijven, mogen alleen worden gebouwd, mits:

  1. deze als zodanig aantoonbaar noodzakelijk zijn in bedrijfsmatig opzicht;

  2. niet meer dan een ondergeschikt gedeelte van het bedrijfsinkomen wordt gehaald uit de verkoop van energie aan derden;

  1. de hoogte van overige andere bouwwerken, geen overkappingen zijnde, bedraagt maximaal 5 m.

 

5.2.7 Centrale sorteerinrichtingen

  1. centrale sorteerinrichtingen mogen alleen gevestigd worden in bedrijfsgebouwen van glastuinbouwbedrijven waar ook wordt geteeld;

  2. het parkeren, laden en lossen in verband met de centrale sorteerinrichting dient geheel op eigen terrein plaats te vinden.

 

5.2.8 Bestaande bouwwerken

Bouwwerken, welke niet voldoen aan het bepaalde in overige bouwregels binnen deze bestemming, zijn toegestaan voor zover deze rechtsgeldig zijn gebouwd of een rechtsgeldige bouwtitel hebben op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van dit plan. De bestaande, afwijkende maatvoering geldt dan als maximale maatvoering.

 

5.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bouwwerken ten behoeve van:

  1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de sociale veiligheid;

  4. het behoud van parkeervoorzieningen;

  5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groen- en waterelementen;

  6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;

  7. het milieu.

  8. de lichtsterkte en het soort licht.

 

5.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor:

 

5.4.1 Bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen

  1. het vergroten van het maximaal oppervlak aan bedrijfsgebouwen tot een maximum van 15% van een glastuinbouwbedrijf;

  2. het verkleinen van de afstand tussen bedrijfsgebouwen en een (bedrijfs)woning van derden tot minimaal 5 meter;

  3. bedrijfsgebouwen ten behoeve van een glastuinbouwbedrijf met meerdere, verspreid liggende kassen binnen het plangebied, mogen geconcentreerd worden op één locatie, waarbij het oppervlakte aan bedrijfsgebouwen mag worden vergroot met 30% van het glastuinbouwbedrijf, mits:

  1. er op deze locatie ook kassen aanwezig zijn;

  2. de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd blijft, dit ter beoordeling van de stedenbouwkundige;

  3. de ontsluiting en het aantal benodigde parkeerplaatsen niet op bezwaren stuit.

  1. het vergroten van het bedrijfsvloeroppervlakte aan bedrijfsgebonden kantoren waarbij per glastuinbouwbedrijf het bedrijfsvloeroppervlakte voor bedrijfsgebonden kantoren maximaal 20% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte aan bedrijfsgebouwen is, met een maximum van 1500 m², mits deze oppervlakte als zodanig ook aantoonbaar noodzakelijk is in bedrijfsmatig opzicht;

  2. het vergroten van het bedrijfsvloeroppervlakte van onderzoeksruimten, laboratoria, presentatieruimten, niet-zelfstandige kantoorruimten en verwerkingsruimten waarbij per glastuinbouwbedrijf het bedrijfsvloeroppervlakte maximaal 20% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte aan bedrijfsgebouwen is, met een maximum van 1500 m², mits deze oppervlakte als zodanig ook aantoonbaar noodzakelijk is in bedrijfsmatig opzicht;

  3. het verkleinen van de afstand van bedrijfsgebouwen tot de perceelsgrens(zen) en/of andere bestemmingen, mits:

  1. dit niet leidt tot negatieve gevolgen in het kader van de milieuwetgeving;

  2. de verkeersveiligheid gewaarborgd is;

  3. de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd blijft, dit ter beoordeling van de stedenbouwkundige.

 

5.4.2 Kassen

het verkleinen van de afstand tussen kassen en een (bedrijfs)woning van derden tot minimaal 5 meter.

 

5.4.3 Bedrijfswoningen

  1. het verkleinen van de afstand van een bedrijfswoning tot de perceelsgrens(zen) en/of andere bestemmingen, mits:

  1. dit niet leidt tot negatieve gevolgen in het kader van de milieuwetgeving;

  2. de verkeersveiligheid gewaarborgd is;

  3. de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd blijft, dit ter beoordeling van de stedenbouwkundige.

 

5.4.4 Aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen

  1. de bouw van een vrijstaand bijgebouw en/of overkapping op een kortere afstand tot de achtergevel van het hoofdgebouw indien de diepte van het perceel gemeten uit de achtergevel van het hoofdgebouw minder dan 9 m bedraagt;

  2. de bouw van andere bouwwerken zoals borstweringen met een hoogte van maximaal 1 m, gemeten vanaf het betreedbaar oppervlak, op een aanbouw.

 

5.4.5 Andere bouwwerken

  1. de bouw van erf- en terreinafscheidingen met een maximale hoogte van 3 m, mits:

  1. dit aantoonbaar bedrijfmatig, waaronder begrepen de beveiliging, noodzakelijk is;

  2. het een volledig open hekwerk betreft, zodanig dat het zicht op het voorterrein vanaf de openbare weg behouden blijft;

  3. dit voldoet aan stedenbouwkundige eisen, dit ter beoordeling van de stedenbouwkundige;

  1. het bouwen van warmwater(opslag)tanks, warmtekrachtkoppelingen en/of watersilo's met een maximale bouwhoogte van 15 m;

  2. het bouwen van warmwater(opslag)tanks en/of warmtekrachtkoppelingen tot ten minste 30 meter van een (bedrijfs)woning van derden, mits aantoonbaar voldoende geluidsisolerende maatregelen zijn getroffen om deze afstand te rechtvaardigen;

  3. het bouwen van warmwater(opslag)tanks, warmtekrachtkoppelingen en/of gietwatersilo’s voor (het verlengde van) de (voor)gevelrooilijn van de bedrijfswoning/hoofdgebouw, mits:

  1. dit niet leidt tot negatieve gevolgen in het kader van de milieuwetgeving;

  2. de verkeersveiligheid gewaarborgd is;

  3. de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd blijft, dit ter beoordeling van de stedenbouwkundige.

 

5.4.6 Paardenbakken

De bouw van een paardenbak voor hobbymatig gebruik bij een (bedrijfs)woning, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. er is ten hoogste één paardenbak per (bedrijfs)woning toegestaan;

  2. de oppervlakte van de paardenbak bedraagt maximaal 800 m2;

  3. de paardenbak wordt binnen de aanduiding ‘bedrijfswoning’ gebouwd;

  4. indien de paardenbak aantoonbaar niet haalbaar is binnen de aanduiding ‘bedrijfswoning’, wordt de paardenbak aansluitend aan of gedeeltelijk binnen het bouwvlak gebouwd, waarbij de paardenbak binnen een afstand van 75 meter van de betreffende aanduiding gebouwd dient te worden;

  5. de afstand van een paardenbak tot (bedrijfs)woningen van derden bedraagt ten minste 30 meter;

  6. de afstand van een paardenbak tot de bestemmingen ‘Verkeer – Wegverkeer 1’en ‘Verkeer – Wegverkeer 2’ bedraagt ten minste 5 m;

  7. de paardenbak minimaal 1 meter achter de voorgevelrooilijn wordt gebouwd;

  8. schuurtjes, lichtmasten en andere aan de paardenbak verwante bouwwerken zijn niet toegestaan;

  9. in afwijking van het bepaalde onder h mag een afrastering/omheining worden gebouwd;

  10. in afwijking van het bepaalde onder h zijn aan de paardenbak verwante bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals stapmolens, toegestaan, mits zij binnen de aanduiding worden gebouwd;

  11. de hoogte van de afrastering/omheining en van andere aan de paardenbak verwante bouwwerken mag niet meer dan 1,5 meter bedragen.

 

5.4.7 Algemene randvoorwaarden voor afwijken van de bouwregels

De genoemde afwijkingen bij een omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend, mits:

  1. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde;

  2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de sociale veiligheid;

  4. het aantal parkeervoorzieningen;

  5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groen- en waterelementen;

  6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;

  7. het milieu.

 

5.5 Specifieke gebruiksregels

 

5.5.1 'Specifieke vorm van agrarisch - veldschuur'

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van 'Agrarisch - veldschuur' is agrarisch hobbymatig gebruik toegestaan binnen de bestaande omvang.

 

5.5.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 26'Algemene gebruiksregels’, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:

  1. meer dan één bouwlaag van kassen voor het telen van gewassen;

  2. meer dan één bouwlaag van bedrijfsgebouwen voor agrarische functies;

  3. gronden en/of bouwwerken voor de uitoefening van enige tak van handel, bedrijf (waaronder begrepen een intensieve veehouderij) of dienstverlening anders dan volgens het bepaalde in 5.1.1 is toegestaan;

  4. gronden en/of bouwwerken voor het bedrijfsmatig vervaardigen, verwerken en/of herstellen van goederen en/of producten, uitgezonderd goederen en/of producten afkomstig van het betrokken glastuinbouwbedrijf;

  5. gronden en/of bouwwerken voor het verkopen of ter verkoop aanbieden van goederen en/of producten, uitgezonderd de verkoop of het ter verkoop aanbieden van agrarische producten afkomstig van het betrokken glastuinbouwbedrijf, waarbij deze activiteiten niet meer bedragen dan 25% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte met een maximum van 75m²;

  6. bouwwerken, niet zijnde de bedrijfswoning, voor bewoning;

  7. gronden en/of bouwwerken voor de stalling van caravans;

  8. gronden en/of bouwwerken voor recreatieve doeleinden;

  9. gronden en/of bouwwerken voor verblijfsrecreatie, waaronder begrepen recreatiewoningen en stacaravans;

  10. gronden en/of bouwwerken voor kampeermiddelen;

  11. gronden en/of bouwwerken als sport- en/of wedstrijdterrein.

 

5.5.3 Keren en parkeren

Bij de beoordeling van bouwaanvragen voor bedrijfsgebouwen geldt:

  1. de eis dat vrachtwagens op eigen terrein moeten kunnen keren of er moet een in- en een uitgang aanwezig zijn, waardoor het keren niet noodzakelijk is;

  2. een parkeernorm volgens de ASVV 2012.

 

5.5.4 In- en uitritten

Voor de inrichting van een in/uitrit geldt dat een maximale breedte mag worden gehanteerd van 10 m, waarbij er voor het overige een duidelijk onderscheid dient te zijn tussen het privé en openbaar terrein door middel van een (groene) (erf)afscheiding.

 

5.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

 

5.6.1 Bed & breakfast

Het bepaalde in artikel 5.1 en een bed & breakfast voorziening bij woningen toestaan, waarbij de volgende voorwaarden zullen gelden:

  1. alleen toegestaan ingeval een woonfunctie aanwezig is;

  2. de woonfunctie als hoofdfunctie blijft behouden;

  3. de bed & breakfast voorzieningen zijn toegestaan binnen de bestaande woning of de daarbij behorende bouwwerken en/of bestaande bedrijfsbebouwing;

  4. de exploitatie moet plaatsvinden door degene die op het perceel woonachtig is;

  5. de totale vloeroppervlakte aan logeereenheden mag niet meer bedragen dan 25% van het woonoppervlak met een maximum van 75 m²;

  6. het aantal logeereenheden mag niet meer bedragen dan 4 per woning;

  7. duur van het verblijf maximaal 7 nachten;

  8. de activiteiten mogen geen negatieve gevolgen in het kader van de Wet milieubeheer hebben voor (bedrijven in) de omgeving;

  9. het betreft geen zodanige verkeersaantrekkende activiteit, die kan leiden tot nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van verkeer;

  10. op eigen terrein dient te worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte naast het oorspronkelijk aantal parkeerplaatsen op eigen terrein voor de woonfunctie;

  11. het andere gebruik mag door de visuele aspecten, zoals buitenopslag en -stalling, reclame-uitingen en technische installaties, het landelijk karakter van de omgeving niet aantasten; ter bewerkstelliging van een goede visuele inpassing van een en ander in het landschap kunnen nadere eisen worden gesteld.

 

5.6.2 Dienstverlening op educatief gebied

Het bepaalde in artikel 5.1 en dienstverlening op educatief gebied zoals voorlichting, cursussen en workshops toestaan, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. de agrarische (-glastuinbouw) functie dient in overwegende mate gehandhaafd te blijven;

  2. de dienstverlenende activiteiten dienen binnen de bestaande bebouwing plaats te vinden;

  3. de exploitatie moet plaatsvinden door degene die op het perceel woonachtig is;

  4. de totale bedrijfsvloeroppervlakte voor dienstverlening op educatief gebied mag per perceel niet meer dan 25% bedragen met een maximum van 75 m2;

  5. de dienstverlenende activiteiten geschieden door degene die op het perceel woonachtig is;

  6. er mogen geen detailhandelsactiviteiten plaatsvinden;

  7. de activiteiten mogen geen negatieve gevolgen in het kader van de Wet milieubeheer hebben voor (bedrijven in) de omgeving;

  8. het betreft geen zodanige verkeersaantrekkende activiteit, die kan leiden tot nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van verkeer;

  9. op eigen terrein wordt voorzien in de eigen parkeerbehoefte naast het oorspronkelijk aantal parkeerplaatsen op eigen terrein voor de toegestane functies;

  10. het andere gebruik mag door de visuele aspecten, zoals buitenopslag en -stalling, reclame-uitingen en technische installaties, het landelijk karakter van de omgeving niet aantasten; ter bewerkstelliging van een goed visuele inpassing van een en ander in het landschap kunnen nadere eisen worden gesteld.

 

5.6.3 Nevenactiviteiten

Het bepaalde in artikel 5.1 voor:

  1. be- en verwerking van ter plaatste geproduceerde of geteelde agrarische producten toestaan;

  2. het centraal be- of verwerken van elders geproduceerde of geteelde producten, mits de geteelde producten die verwerkt en verpakt worden afkomstig zijn van eenzelfde onderneming, dit noodzakelijk is in bedrijfsmatig opzicht, niet meer producten verwerkt worden dan afkomstig van maximaal 3 x de op het perceel aanwezige hoeveelheid kassen;

waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. de agrarische (-glastuinbouw) functie dient in overwegende mate gehandhaafd te blijven;

  2. de be- en verwerking van ter plaatse geproduceerde of geteelde agrarische producten dienen binnen de bestaande bebouwing plaats te vinden;

  3. de exploitatie moet plaatsvinden door degene die op het perceel woonachtig is;

  4. de totale bedrijfsvloeroppervlakte voor de be- en verwerking van ter plaatse geproduceerde of geteelde agrarische producten mag niet meer dan 25% bedragen met een maximum van 75 m2;

  5. de activiteiten mogen geen negatieve gevolgen in het kader van de Wet milieubeheer hebben voor (bedrijven in) de omgeving;

  6. het betreft geen zodanige verkeersaantrekkende activiteit, die kan leiden tot nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van verkeer;

  7. op eigen terrein wordt voorzien in de eigen parkeerbehoefte naast het oorspronkelijk aantal parkeerplaatsen op eigen terrein voor de toegestane functies;

  8. het andere gebruik mag door de visuele aspecten, zoals buitenopslag en -stalling, reclame-uitingen en technische installaties, het landelijk karakter van de omgeving niet aantasten; ter bewerkstelliging van een goede visuele inpassing van een en ander in het landschap kunnen nadere eisen worden gesteld.

 

5.6.4 Combinatie van bed&breakfast, dienstverlening op educatief gebied en nevenactiviteiten

Het bepaalde in artikel 5.1 en een bed & breakfast voorziening bij woning, dienstverlening op educatief gebied zoals voorlichting, cursussen en workshops en be- en verwerking van ter plaatste geproduceerde of geteelde agrarische producten toestaan, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. het bepaalde in de artikelen 5.6.1, 5.6.2 en 5.6.3 is van toepassing.

  2. het totaal aan activiteiten mag niet meer bedragen dan 25% van de vloeroppervlakte binnen de bestaande bebouwing.

 

5.6.5 Huisvesting arbeidsmigranten

Het bepaalde in lid 5.1 en ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ de huisvesting van arbeidsmigranten of seizoensarbeid in de zin van kamerverhuur of logies toestaan, mits:

  1. per werknemer een minimale gebruiksoppervlakte wordt aangehouden van 12 m²;

  2. maximaal 6 personen tegelijk mogen worden gehuisvest in de bedrijfswoning;

  3. parkeren op eigen terrein plaatsvindt.

 

5.6.6 Plattelandswoning

Het bepaalde in artikel 5.1 voor het gebruik van een bedrijfswoning als plattelandswoning, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. het agrarisch bedrijf waarvan de plattelandswoning deel uitmaakte doet afstand van de betreffende woning;

  2. het verlenen van de afwijking voor het gebruik van een bedrijfswoning als plattelandswoning levert voor het betrokken agrarisch bedrijf geen mogelijkheid op voor het realiseren van een andere (tweede) bedrijfswoning.

  3. het verlenen van de afwijking mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen en functies of van het woon- en/of leefmilieu;

  4. voor het overige blijven de bouwregels en de gebruiksregels die van toepassing zijn op de bedrijfswoning van toepassing.

 

5.6.7 Aquacultuur

Het gebruik van bedrijfsgebouwen en kassen ten behoeve van aquacultuur als ondergeschikt onderdeel van de glastuinbouwfunctie, mits:

  1. aantoonbaar sprake is van een gesloten systeem;

  2. niet meer dan een ondergeschikt gedeelte van het bedrijfsinkomen wordt gehaald uit de verkoop van aquatische producten en aquatische organismen;

  3. vrachtwagens op eigen terrein kunnen keren of er een in- en een uitgang aanwezig zijn, waardoor het keren niet noodzakelijk is;

  4. er wordt voldaan aan de parkeernorm volgens de betreffende regelgeving;

  5. dit geen (milieu)hinder, gevaar of schade veroorzaakt voor aangrenzende gronden en/of bouwwerken.

 

5.6.8 In- en uitritten

Het aanleggen en in gebruik nemen van een bredere in/uitrit, mits:

  1. dit als zodanig aantoonbaar noodzakelijk is vanwege de onmogelijkheid om anders vanaf de (openbare) weg het eigen terrein op te kunnen draaien;

  2. er een duidelijk onderscheid is tussen het privé en openbaar terrein door middel van een (groene) (erf)afscheiding;

  3. goedkeuring is verleend door de verkeerskundige.

 

5.6.9 Algemene randvoorwaarden voor afwijken van de gebruiksregels

De genoemde afwijkingen bij een omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend mits:

  1. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde;

  2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de sociale veiligheid;

  4. het gewenste voorzieningenniveau;

  5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;

  6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;

  7. het milieu;

  1. de verkeersaantrekkende werking in overeenstemming is met de functie en vormgeving van de wegen in de nabije omgeving;

  2. voorzien wordt in de (extra) parkeerbehoefte.

 

5.7 Wijzigingsbevoegdheid

 

5.7.1 Wijziging goot- bouwhoogte kassen ten behoeve van de uitbreiding van de teelt van gewassen in meer bouwlagen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de vergroting van de hoogte van bedrijfsgebouwen ten behoeve van de uitoefening van de agrarische bedrijfsfunctie in meer bouwlagen, onder de volgende voorwaarden:

  1. uitoefening van de agrarische functie in meer bouwlagen is noodzakelijk in het kader van een doelmatige bedrijfsvoering;

  2. de goothoogte als bepaald in 5.2.3 onder b, mag niet meer bedragen dan 10 m;

  3. de bouwhoogte als bepaald in 5.2.3 onder c, mag niet meer bedragen dan 12 m;

  4. omliggende bedrijven en woningen worden niet onevenredig in hun uitoefening aangetast;

  5. er is geen sprake van milieuhygiënische belemmeringen;

  6. de wijziging leidt niet tot een onevenredige toename van de verkeersbewegingen.

 

5.7.2 Wijziging bouwhoogte ten behoeve van de uitbreiding van de agrarische functie in meer bouwlagen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de vergroting van de hoogte van bedrijfsgebouwen ten behoeve van de uitoefening van de agrarische bedrijfsfunctie in meer bouwlagen, onder de volgende voorwaarden:

  1. uitoefening van de agrarische functie in meer bouwlagen is noodzakelijk in het kader van een doelmatige bedrijfsvoering;

  2. de bouwhoogte als bepaald in 5.2.2 onder b, mag niet meer bedragen dan 15 m;

  3. omliggende bedrijven en woningen worden niet onevenredig in hun uitoefening aangetast;

  4. er is geen sprake van milieuhygiënische belemmeringen;

  5. de wijziging leidt niet tot een onevenredige toename van de verkeersbewegingen.

 

5.7.3 Wijziging bedrijfswoning in burgerwoning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de gronden met de bestemming ‘Agrarisch - Glastuinbouw’ ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' te wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ onder de voorwaarden dat:

  1. er reconstructie of een andere ontwikkeling plaats vindt met een, in enigerlei vorm, positieve uitwerking op de ruimtelijke ordening en/of indeling van een gebied, die mede door de wijziging mogelijk wordt gemaakt. Aan deze voorwaarde wordt ook voldaan als in het verleden schaalvergroting of reconstructie heeft plaatsgevonden;

  2. de agrarische functie van de bedrijfswoning niet langer noodzakelijk is c.q. de woning niet meer bij een bedrijf behoort. Hierbij moet per (te reconstrueren) bedrijf één agrarische bedrijfswoning blijven bestaan;

  3. de ligging van de af te splitsen bedrijfswoning toekomstige reconstructie, bestaande bedrijvigheid of andere ruimtelijke opgaven (onder andere waterberging en wegen) niet in de weg staat;

  4. er sprake is van ‘Saldo minder of nul’. Dit betekent dat er niet meer woningen in het plangebied mogen worden gebouwd dan er worden gesloopt. Bij voorkeur worden er minder woningen herbouwd dan er worden gesloopt;

  5. de maximale oppervlakte van het perceel zo beperkt mogelijk is, met een maximum van 1000 m². Bij een groter oppervlak vervalt de aanduiding 'bedrijfswoning' voor dat deel en blijft de agrarische bestemming voor het overige deel gehandhaafd;

  6. de bij de woning behorende erfbebouwing (aan-, bijgebouwen en/of overkappingen bij de woning, maar ook voormalige bedrijfsgebouwen) na bestemmingswijziging geen groter vloeroppervlak hebben dan:

  1. 75 m² ingeval de oppervlakte van de bij de woning behorende gronden 300 m² of minder bedraagt,

  2. 100 m² ingeval de oppervlakte van de bij de woning behorende gronden tussen de 300 m² en 500 m² bedraagt, en

  3. 150 m² ingeval de oppervlakte van de bij de woning behorende gronden meer dan 500 m² bedraagt.

Bij een groter vloeroppervlak dient het verschil aan m² te worden gesloopt. Daarnaast blijven voor deze bijgebouwen de bepalingen (bouwregels, alsmede eventuele afwijkingsmogelijkheden) van toepassing. De zogeheten vergunningsvrije bouwwerken maken hier geen deel vanuit;

  1. er aan de milieuzonering wordt voldaan en er sprake is van een milieuhygiënisch verantwoorde situatie;

  2. ieder verzoek door een agrarisch adviseur aan bovenstaande voorwaarden dient te worden getoetst.

 

5.7.4 Zelfstandige hybride bedrijven

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het vestigen van een zelfstandig hybride bedrijf, mits:

  1. dit schaalvergroting, reconstructie of een andere ontwikkeling met een, in enigerlei vorm, positieve uitwerking op de glastuinbouw(gebied) niet in de weg staat;

  2. vrachtwagens op eigen terrein kunnen keren of er een in- en een uitgang aanwezig zijn, waardoor het keren niet noodzakelijk is;

  3. er wordt voldaan aan de parkeernorm volgens de betreffende regelgeving;

  4. dit geen (milieu)hinder, gevaar of schade veroorzaakt voor aangrenzende gronden en/of bouwwerken.

 

5.7.5 Verplaatsing bedrijfswoning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de gronden binnen deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de verplaatsing van een bedrijfswoning, onder de volgende voorwaarden:

  1. Het aantal bedrijfswoningen mag niet toenemen.

  2. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde;

  3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de sociale veiligheid;

  4. het gewenste voorzieningenniveau;

  5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;

  6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;

  7. het milieu.

 

5.7.6 Algemene randvoorwaarden wijzigingsbevoegdheid

De wijzigingsbevoegdheid kan alleen worden toegepast, mits:

  1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de sociale veiligheid;

  4. het gewenste voorzieningenniveau;

  5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;

  6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;

  7. het milieu;

  1. de verkeersaantrekkende werking in overeenstemming is met de functie en vormgeving van de wegen in de nabije omgeving;

  2. voorzien wordt in de (extra) parkeerbehoefte.

 

Artikel 6 Bedrijf

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

 

6.1.1 Bestemmingen

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 1': een houtzagerij, groothandel in hout alsmede loodsenbouwbedrijf;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 2': een aannemer;

  3. detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd of verwerkt en voor zover deze detailhandelsactiviteit ondergeschikt is aan de bedrijfsvoering ter plaatse en geen zelfstandig onderdeel vormt van de bedrijfsvoering ter plaatse;

  4. een bedrijf dat/bedrijven die naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de onder a bedoelde bedrijven, na afwijking van de gebruiksregels als bedoeld in lid 6.6;

met de daarbij behorende voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen en bedrijfsgebonden kantoren;

 

met de daarbij behorende voorzieningen zoals:

  1. verhardingen, wegen en paden;

  2. in- en uitritten;

  3. tuinen, erven en terreinen;

  4. groenvoorzieningen;

  5. nutsvoorzieningen;

  6. water;

  7. bouwwerken, waaronder straatmeubilait, bruggen, duikers en/of dammen, overige kunstwerken en overige voorzieningen, die wat betreft aard en afmetingen passen bij en ten dienste staan van de bestemming.

 

6.1.2 Verkeersaantrekkende werking en parkeren

Vestiging van nieuwe bedrijven en/of bedrijfsactiviteiten dan wel uitbreiding van bestaande grondgebonden bedrijven en/of bedrijfsactiviteiten is slechts toegestaan voor zover:

  1. de verkeersaantrekkende werking hiervan in overeenstemming is met de functie en vormgeving van de wegen in de nabije omgeving;

  2. op een goede wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien.

 

6.2 Bouwregels

 

6.2.1 Algemeen

Op de in lid 6.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

 

6.2.2 Bedrijfswoningen

Bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.

 

6.2.3 Bedrijfsgebouwen

  1. een bedrijfsgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

  2. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;;

  3. de goothoogte en de bouwhoogte van de hoofdgebouwen mogen niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte en 'maximale bouwhoogte'.

 

6.2.4 Andere bouwwerken

Bij ieder hoofdgebouw mogen andere bouwwerken worden gebouwd, waarbij buiten het bouwvlak de hoogte niet meer mag bedragen dan:

  1. 1 m voor erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel;

  2. 2 m voor erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevel;

  3. 3 m voor overige andere bouwwerken.

 

6.2.5 Bestaande bouwwerken

Bouwwerken, welke niet voldoen aan het bepaalde in overige bouwregels binnen deze bestemming, zijn toegestaan voor zover deze rechtsgeldig zijn gebouwd of een rechtsgeldige bouwtitel hebben op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van dit plan. De bestaande, afwijkende maatvoering geldt dan als maximale maatvoering.

 

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bouwwerken ten behoeve van:

  1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de sociale veiligheid;

  4. het behoud van parkeervoorzieningen;

  5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groen- en waterelementen;

  6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;

  7. het milieu.

 

6.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor:

 

6.4.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. de bouw van andere bouwwerken zoals borstweringen met een hoogte van maximaal 1 m, gemeten vanaf het betreedbaar oppervlak, op een aanbouw;

  2. het bouwen van een terreinafscheiding met een maximale hoogte van 3 m, mits:

  1. dit aantoonbaar bedrijfmatig, waaronder begrepen de beveiliging, noodzakelijk is;

  2. het een volledig open hekwerk betreft, zodanig dat het zicht op het voorterrein vanaf de openbare weg behouden blijft;

  1. het oprichten van vlaggenmasten en oriëntatie- en/of reclamezuilen, mits deze niet hoger zijn dan 11 m.

 

6.4.2 Algemene randvoorwaarden voor afwijken van de bouwregels

De genoemde afwijkingen bij een omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend mits:

  1. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde;

  2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de sociale veiligheid;

  4. het aantal parkeervoorzieningen;

  5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groen- en waterelementen;

  6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;

  7. het milieu.

  1. uitbreiding van functies is slechts toegestaan voor zover:

  1. de verkeersaantrekkende werking hiervan in overeenstemming is met de functie en vormgeving van de wegen in de nabije omgeving;

  2. op een goede wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien.

 

6.5 Specifieke gebruiksregels

 

6.5.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 26 'Algemene gebruiksregels’, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:

  1. van bouwwerken, niet zijnde de bedrijfswoning, voor bewoning;

  2. van gronden en/of bouwwerken voor bedrijfsactiviteiten anders dan bedoeld in lid 6.1.1 onder a;

  3. van gronden en/of bouwwerken voor (bedrijfsgebonden) detailhandel, voor zover de detailhandelsactiviteit niet ondergeschikt is aan de bedrijfsvoering ter plaatse en een zelfstandig onderdeel vormt van de bedrijfsvoering ter plaatse;

  4. van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;

  5. van onbebouwde terreinen voor de opslag van caravans, boten en overige zaken;

  6. van gronden en/of bouwwerken voor de opslag van vuurwerk.

 

6.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels voor:

 

6.6.1 Bedrijven

De vestiging van bedrijven en bedrijfsactiviteiten die naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de in lid 6.1.1 onder a bedoelde bedrijven.

 

6.6.2 Algemene randvoorwaarden voor afwijken van de gebruiksregels

De genoemde afwijkingen bij een omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend, mits:

  1. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde;

  2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de sociale veiligheid;

  4. het gewenste voorzieningenniveau;

  5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groen- en waterelementen;

  6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;

  7. het milieu.

  1. de verkeersaantrekkende werking in overeenstemming is met de functie en vormgeving van de wegen in de nabije omgeving;

  2. voorzien wordt in de (extra) parkeerbehoefte.

 

6.7 Wijzigingsbevoegdheden

 

6.7.1 Wijziging naar 'Agrarisch-glastuinbouw'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden binnen deze bestemming te wijzigen naar de bestemming 'Agrarisch-glastuinbouw' al dan niet met bijbehorende bedrijfswoning, onder de volgende voorwaarden:

  1. vaststaat dat de bedrijfsactiviteiten ter plaatse niet meer worden uitgeoefend;

  2. op de bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw' wordt naar gelang de situatie ter plaatse en in aansluiting op aangrenzende gronden, een bouwvlak aangeduid.

  3. de wijzigingsbevoegdheid kan alleen worden toegepast, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de sociale veiligheid;

  4. het gewenste voorzieningenniveau;

  5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;

  6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;

  7. het milieu;

  1. de verkeersaantrekkende werking in overeenstemming is met de functie en vormgeving van de wegen in de nabije omgeving;

  2. voorzien wordt in de (extra) parkeerbehoefte.

 

Artikel 7 Bedrijf - Nutsvoorziening

 

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijfsmatige doeleinden in de vorm van voorzieningen voor het openbaar nut, zoals de energie-, warmte- en telecommunicatievoorziening;

met daaraan ondergeschikt:

  1. rioolgemalen;

  2. verhardingen, paden en wegen;

  3. parkeervoorzieningen;

  4. tuinen, ervan en terreinen;

  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  6. groenvoorzieningen.

 

7.2 Bouwregels

 

7.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van gebouwen gelden in het algemeen de volgende regels:

  1. bouwen is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;

  2. de bebouwde oppervlakte mag niet meer bedragen dan 100 m2;

  3. in afwijking van het bepaalde onder b, mag de bebouwde oppervlakte van een transformatorstation niet meer bedragen dan 500 m² .

 

7.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  1. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m;

  3. in afwijking van het bepaalde onder a en b, mag de goot- en bouwhoogte van een transformatorstation niet meer bedragen dan 7 m.

 

7.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, mogen uitsluitend binnen bouwvlak worden gebouwd;

  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;

  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor:

 

7.3.1 Andere bouwwerken

  1. het bouwen van een terreinafscheiding met een maximale bouwhoogte van 3 m, mits:

  1. dit aantoonbaar bedrijfsmatig, waaronder begrepen de beveiliging, noodzakelijk is;

  2. het een volledig open hekwerk betreft, zodanig dat het zicht op het voorterrein vanaf de openbare weg behouden blijft.

 

Artikel 8 Groen

 

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen;

  2. voet- en fietspaden;

  3. ruiterpaden;

  4. water;

  5. waterhuishoudkundige voorzieningen;

  6. ondergrondse afvalinzamelingpunten;

  7. objecten van beeldende kunst;

  8. speelplaatsen, speelvoorzieningen en speeltoestellen;

  9. bruggen en overige kunstwerken;

  10. dijken en taluds;

  11. hondenuitlaatplaatsen;

  12. in- en uitritten;

  13. voorzieningen van algemeen nut;

  14. ontsluitingen ten behoeve van calamiteitenverkeer;

 

met de daarbij behorende:

  1. verhardingen;

  2. kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;

  3. bouwwerken, zoals straatmeubilair, kunstwerken, infiltratievoorzieningen, kleinschalige infrastructurele voorzieningen en overige voorzieningen, die wat betreft aard en afmetingen passen bij en ten dienste staan aan de bestemming.

 

8.2 Bouwregels

 

8.2.1 Algemeen

Op de in lid 8.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

 

8.2.2 Gebouwen

Op of in de in lid 8.1 bedoelde gronden mogen gebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  1. de oppervlakte van gebouwde nutsvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 25 m²;

  2. de bouwhoogte van gebouwde nutsvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 3 m;

 

8.2.3 Andere bouwwerken

Op of in de in lid 8.1 bedoelde gronden mogen andere bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemmingen worden gebouwd.

 

8.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bouwwerken ten behoeve van:

  1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de sociale veiligheid;

  4. het behoud van parkeervoorzieningen;

  5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;

  6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;

  7. het milieu.

 

Artikel 9 Recreatie - Natuurgebied

 

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Recreatie - Natuurgebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. extensieve openluchtrecreatie;

  2. instandhouding en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden;

  3. instandhouding en ontwikkeling van watergangen, (watertoevoer)sloten en andere waterpartijen, waterberging, kades en andere voorzieningen voor waterbeheer;

  4. parkeervoorzieningen;

  5. groenvoorzieningen;

  6. nutsvoorzieningen;

  7. wegen en fiets- en voetpaden;

  8. weilanden;

 

met de daarbij behorende:

  1. verhardingen;

  2. bouwwerken, zoals straatmeubilair, kunstwerken, infiltratievoorzieningen, kleinschalige infrastructurele voorzieningen en overige voorzieningen, die wat betreft aard en afmetingen passen bij en ten dienste staan aan de bestemming.

 

9.2 Bouwregels

 

9.2.1 Algemeen

Op de in lid 9.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

 

9.2.2 Gebouwen

Op of in de in lid 9.1 bedoelde gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

9.2.3 Andere bouwwerken

Op of in de in lid 9.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd, waarbij geldt dat:

  1. de bouwhoogte van windmolens ten behoeve van het waterneheer niet meer mag bedragen dan 10 m;

  2. de bouwhoogte van lichtmasten, verkeerstekens en wegwijzers niet meer mag bedragen dan 6 m;

  3. de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van waterbeheer mag niet meer bedragen dan 3 m.

  4. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken niet meer mag bedragen dan 2 m.

 

9.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bouwwerken ten behoeve van:

  1. de kwaliteit van de openbare ruimte;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de sociale veiligheid;

  4. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;

  5. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;

  6. het milieu.

 

9.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 9.2, ten behoeve van de bouw van gebouwen zoals schuilgelegenheden en bergingen, mits de noodzaak daarvan is aangetoond en de natuur- en landschapswaarden niet worden aangetast, waarbij:

  1. de oppervlakte van elk gebouw niet meer mag bedragen dan 30 m² tot een gezamenlijke oppervlakte van 150 m².

  2. de bouwhoogte van gebouwen niet meer mag bedragen dan 3 m.

 

9.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

9.5.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² per perceel wordt gewijzigd of het maaiveld zelf met meer dan 0,20 m wordt gewijzigd;

  2. het omzetten van grond of uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 0,50 m onder maaiveld;

  3. het aanleggen, dempen of wijzigen (van oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit) van waterlopen, sloten en greppels;

  4. het verlagen van de grondwaterstand door aanleg van drainage of door bemaling en/of bronnering;

  5. het vellen of rooien van bos en/of het verwijderen van houtopstanden;

  6. het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;

  7. het aanleggen of aanplanten van bos-, natuur- en landschapselementen of ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;

  8. het aanleggen of aanplanten van hoger dan 1,5 m opgaand of dieper dan 0,40 m onder maaiveld wortelend houtgewas met agrarische productiefunctie;

  9. het permanent (voor meer dan 2 jaar aaneengesloten) omzetten van grasland naar een ander bodemcultuur;

  10. het verwijderen van perceelsindelingen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten, steilranden;

  11. het verwijderen van onverharde wegen of paden;

  12. het verwijderen, aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen, of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, voor zover groter dan 100 m² per perceel.

 

9.5.2 Uitzonderingen

Het in lid 9.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

9.5.3 Toelaatbaarheid

De in lid 9.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de natuur en landschappelijke waarden. Indien de vergunning ziet op een wijziging in de waterhuishouding winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij het Hoogheemraadschap.

 

Artikel 10 Verkeer - Wegverkeer 1

 

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer - Wegverkeer 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. een provinciale weg met een regionale stroomfunctie;

  2. verkeersaansluitingen voor gebiedsontsluitende wegen;

  3. onderdoorgangen voor landbouwverkeer en/of langzaamverkeersverbindingen;

  4. groenvoorzieningen (bermen) en water;

  5. geluidbeperkende voorzieningen;

  6. watergangen;

  7. waterhuishoudkundige voorzieningen waaronder ecoducten en duikers;

  8. kunstwerken, waaronder bruggen, viaducten en tunnels;

  9. overige verkeersvoorzieningen, niet zijnde verkooppunten voor motorbrandstoffen;

  10. (onderdelen van) een ecologische verbindingszone;

met de daarbij behorende bouwwerken, waaronder straatmeubilair, werken en werkzaamheden.

 

10.2 Bouwregels

 

10.2.1 Algemeen

Op de in lid 10.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

 

10.2.2 Gebouwen

Op of in de in lid 10.1 bedoelde gronden mogen gebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  1. de oppervlakte van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 50 m3;

  2. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

10.2.3 Andere bouwwerken

  1. Op of in de in lid 10.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waaronder begrepen straatmeubilair.

 

10.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bouwwerken ten behoeve van:

  1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de sociale veiligheid;

  4. het behoud van parkeervoorzieningen;

  5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;

  6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;

  7. het milieu.

 

10.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 26 ‘Algemene gebruiksregels’ wordt in ieder geval gerekend het gebruik:

  1. van bouwwerken voor bewoning;

  2. van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van een verkooppunt voor motorbrandstoffen;

  3. van ongebouwde parkeervoorzieningen en overige gronden voor de opslag van caravans, boten en overige zaken;

  4. van gronden en/of bouwwerken voor prostitutie;

  5. van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;

  6. van gronden en/of bouwwerken voor het opslaan van vuurwerk.

 

Artikel 11 Verkeer - Wegverkeer 2

 

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer - Wegverkeer 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen met een erftoegangsfunctie, bestaande uit maximaal 2 rijstroken voor het gemotoriseerd verkeer;

  2. verkeersvoorzieningen, zoals in- en uitvoegstroken en opstelstroken, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen;

  3. voorzieningen voor het openbaar vervoer;

  4. fietspaden en/of -stroken en voetpaden;

  5. ongebouwde parkeervoorzieningen;

  6. overdekte fietsenstallingen;

  7. geluidsafschermende voorzieningen;

  8. nutsvoorzieningen en beeldende kunstwerken;

  9. kruisende wegen en water;

  10. groenvoorzieningen en water;

  11. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder ecoducten en duikers;

met de daarbij behorende bouwwerken, waaronder straatmeubilair, werken en werkzaamheden.

 

11.2 Bouwregels

 

11.2.1 Algemeen

Op de in lid 11.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

 

11.2.2 Gebouwen

Op of in de in lid 11.1 bedoelde gronden mogen gebouwen worden gebouwd, voor zover hieronder genoemd, met inachtneming van de volgende regels:

  1. de oppervlakte van gebouwde nutsvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 25 m²;

  2. de bouwhoogte van een gebouwde fietsenstalling mag niet meer bedragen dan 3 m;

  3. de bouwhoogte van gebouwde nutsvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

11.2.3 Andere bouwwerken

Op of in de in lid 11.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waaronder begrepen straatmeubilair.

 

11.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan adere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bouwwerken ten behoeve van:

  1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de sociale veiligheid;

  4. het behoud van parkeervoorzieningen;

  5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;

  6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;

  7. het milieu.

 

11.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 26 ‘Algemene gebruiksregels’ wordt in ieder geval gerekend het gebruik:

  1. van bouwwerken voor bewoning;

  2. van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van een verkooppunt voor motorbrandstoffen;

  3. van ongebouwde parkeervoorzieningen en overige gronden voor de opslag van caravans, boten en overige zaken;

  4. van gronden en/of bouwwerken voor prostitutie;

  5. van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;

  6. van gronden en/of bouwwerken voor het opslaan van vuurwerk.

 

Artikel 12 Water

 

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. water;

  2. waterhuishouding (waterberging,-aanvoer en –afvoer, (hoofd)watergangen, e.d.);

  3. taluds.

 

12.2 Bouwregels

 

12.2.1 Gebouwen

Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

12.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op de in lid 12.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de bestemming, zoals borstweringen, hekwerken en daarmee gelijk te stellen constructies, niet zijnde bruggen, dammen (al dan niet met duikers), vlonders, aanlegplaatsen en/of kaden, worden gebouwd met een maximale hoogte van niet meer dan 1 m.

 

12.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bouwwerken ten behoeve van:

  1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de sociale veiligheid;

  4. het behoud van parkeervoorzieningen;

  5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;

  6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;

  7. het milieu.

 

12.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor de bouw van bruggen, dammen (al dan niet met duikers), vlonders, aanlegplaatsen en/of kaden, indien de waterstaatkundige belangen dit gedogen. Alvorens toepassing te geven aan deze bepaling dient advies te worden ingewonnen bij het Hoogheemraadschap van Delfland.

 

12.5 Specifieke gebruiksregels

 

12.5.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 26 ‘Algemene gebruiksregels’ wordt in ieder geval gerekend het gebruik van water als ligplaats voor en/of voor opslag van boten en overige zaken.

 

12.5.2 Keurvergunning

Voor werkzaamheden aan of in deze bestemming, niet behorende tot het normale onderhoud, dient een (Keur)vergunning te worden aangevraagd bij het Hoogheemraadschap van Delfland.

 

12.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels voor:

 

12.6.1 Ligplaats voor boten

het gebruik van water als ligplaats voor boten, indien de waterstaatkundige belangen dit gedogen. Alvorens toepassing te geven aan deze bepaling dient advies te worden ingewonnen bij het Hoogheemraadschap van Delfland.

 

12.6.2 Algemene randvoorwaarden voor afwijken van de gebruiksregels

De genoemde afwijkingen bij een omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend mits:

  1. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde;

  2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de sociale veiligheid;

  4. het gewenste voorzieningenniveau;

  5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groen- en waterelementen;

  6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;

  7. het milieu.

  1. de verkeersaantrekkende werking in overeenstemming is met de functie en vormgeving van de wegen in de nabije omgeving;

  2. voorzien wordt in de (extra) parkeerbehoefte.

 

Artikel 13 Wonen

 

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. vrijstaande woningen;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - vab': tevens hobbymatige agrarische activiteiten;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - 1': een smederij;

  4. aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen;

  5. tuinen en erven;

  6. parkeervoorzieningen;

  7. water;

met de daarbij behorende bouwwerken, werken en werkzaamheden.

 

13.2 Bouwregels

 

13.2.1 Algemeen

Op de in lid 13.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

 

13.2.2 Hoofdgebouwen

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - hoofdgebouwen' mogen geen hoofdgebouwen worden gebouwd;

  2. Als hoofdgebouw mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd binnen de aangegeven bouwvlakken;

  3. Voor zover binnen een bouwvlak bestaande woningen aanwezig zijn, mag het aantal woningen binnen dit vlak niet worden vergroot of verkleind;

  4. Voor zover binnen een bouwvlak een bouwaanduiding voor een ‘maximum aantal wooneenheden’ is aangegeven, mag het aantal woningen binnen dit vlak niet groter zijn dan is aangegeven;

  5. De inhoud van de woning mag, exclusief aanbouwen bijgebouwen en overkappingen, doch inclusief dakkapellen, maximaal 750 m3 bedragen.

  6. Ondergrondse bouwwerken ten dienste van een bedrijfswoning zijn toegestaan binnen de gevels van die woning en tellen wat betreft de inhoud daarvan niet mee in de toegestane totaal inhoud.

  7. De goothoogte van de woning bedraagt maximaal 7 m.

  8. De bouwhoogte van de woning bedraagt maximaal 11 m.

  9. Heroprichting van de woning mag alleen plaatsvinden op dezelfde locatie als de locatie van de bestaande woning.

 

13.2.3 Aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen

  1. bij iedere woning mogen aan de achtergevel van de woning aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd, waarbij:

  1. de diepte gemeten uit de achtergevelbouwgrens van de woning niet meer dan 3 m mag bedragen;

  2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning, vermeerderd met 0,3 m tot een maximum van 4 m;

  3. voldaan dient te worden aan het bepaalde in sub d;

  1. bij iedere woning mogen aan de zijgevel aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd, waarbij:

  1. de diepte gemeten uit:

  1. de (lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van de) achtergevelbouwgrens van de woning niet meer dan 3 m mag bedragen;

  2. de (lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van de) zijgevelbouwgrens van de woning niet meer dan 3 m mag bedragen;

  1. de afstand tot:

  1. de (lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van de) (voor)gevelrooilijn van de woning niet minder dan 1 m zal bedragen;

  2. de zijdelingse perceelsgrens niet minder dan 2 m zal bedragen, tenzij de uitbreiding wordt gerealiseerd op de perceelsgrens;

  3. de zijdelingse perceelsgrens minimaal 2 m zal bedragen, indien deze grenst aan het openbaar gebied;

  1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning vermeerderd met 0,3 m tot een maximum van 4 m;

  2. voldaan dient te worden aan het bepaalde in sub d;

  1. bij iedere woning mogen vrijstaande bijgebouwen en/of overkappingen worden gebouwd, waarbij:

  1. de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen, gemeten ten opzichte van het aansluitende terrein;

  2. de afstand tot:

  1. de achtergevelbouwgrens van de woning ten minste 6 m zal bedragen;

  2. de (lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van de) (voor)gevelrooilijn van de woning minimaal 1 m zal bedragen;

  3. de zijdelingse perceelsgrens minimaal 2 m zal bedragen, tenzij de uitbreiding wordt gerealiseerd op de perceelsgrens;

  4. de zijdelingse perceelsgrens minimaal 2 m zal bedragen, indien deze grenst aan het openbaar gebied;

  5. de zijgevel ten minste 1 m zal bedragen;

  1. voldaan dient te worden aan het bepaalde in sub d;

  1. de gebouwen en overkappingen als bedoeld onder a, b en c mogen slechts worden opgericht, indien:

  1. de maximale grondoppervlakte van de gebouwen en overkappingen niet meer bedraagt dan 75 m², indien de oppervlakte van het perceelsgedeelte met de bestemming ‘Wonen’, minder dan 300 m² bedraagt;

 

  1. de maximale grondoppervlakte van de gebouwen en overkappingen niet meer bedraagt dan 100 m², indien de oppervlakte van het perceelsgedeelte met de bestemming ‘Wonen’, tussen de 300 en 500 m² bedraagt;

  2. in afwijking van het bepaalde onder 2 mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - vab' de maximale grondoppervlakte van gebouwen en overkappingen niet meer bedragen dan de bestaand grondoppervlakte;

  3. de maximale grondoppervlakte van de gebouwen en overkappingen niet meer bedraagt dan 150 m², indien de oppervlakte van het perceelsgedeelte met de bestemming ‘Wonen’, meer dan 500 m² bedraagt;

  4. het perceelsgedeelte met de bestemming ‘Wonen’, binnen het bouwvlak, voor niet meer dan 50% van de oppervlakte wordt bebouwd en minimaal 35 m² onbebouwd en onoverdekt blijft.

 

13.2.4 Andere bouwwerken

Bij ieder woning mogen andere bouwwerken worden gebouwd, waarbij buiten het bouwvlak de hoogte niet meer mag bedragen dan:

  1. 1 m voor erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel;

  2. 2 m voor erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevel;

  3. 3 m voor overige andere bouwwerken.

 

13.2.5 Bestaande bouwwerken

Bouwwerken, welke niet voldoen aan het bepaalde in de leden 13.2.1 t/m 13.2.4, zijn toegestaan voor zover deze rechtsgeldig zijn gebouwd of een rechtsgeldige bouwtitel hebben op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van dit plan. De bestaande, afwijkende maatvoering geldt dan als maximale maatvoering.

 

13.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van bouwwerken ten behoeve van:

  1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de sociale veiligheid;

  4. het behoud van parkeervoorzieningen;

  5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;

  6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;

  7. het milieu.

 

13.4 Afwijking van de bouwregels

 

13.4.1 Afwijkingen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor:

  1. de heroprichting van de woning op een andere locatie dan de bestaande locatie van de woning, waaronder het verkleinen van de afstand van een bedrijfswoning tot de perceelsgrens(zen) en/of andere bestemmingen;

  2. de bouw van een vrijstaand bijgebouw en/of overkapping op een kortere afstand tot de achtergevel van de woning indien de diepte van het perceel gemeten uit de achtergevel van de woning minder dan 9 m bedraagt;

  3. de bouw van een kap op een vrijstaand bijgebouw op voorwaarde dat:

  1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 m;

  2. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3 m;

  1. de bouw van andere bouwwerken zoals borstweringen met een hoogte van maximaal 1 m, gemeten vanaf het betreedbaar oppervlak, op een aanbouw.

 

13.4.2 Paardenbakken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor de bouw van een paardenbak voor hobbymatig gebruik bij een woning, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. er is ten hoogste één paardenbak per woning toegestaan;

  2. de oppervlakte van de paardenbak bedraagt maximaal 800 m2;

  3. de paardenbak wordt binnen het bestemmingsvlak ‘Wonen’ gebouwd;

  4. de afstand van een paardenbak tot (bedrijfs)woningen van derden bedraagt ten minste 30 meter;

  5. de afstand van een paardenbak tot de bestemmingen ‘Verkeer – Wegverkeer 1’ en ‘Verkeer – Wegverkeer 2’ bedraagt ten minste 5 m;

  6. de paardenbak minimaal 1 meter achter de voorgevelrooilijn wordt gebouwd;

  7. schuurtjes, lichtmasten en andere aan de paardenbak verwante bouwwerken zijn niet toegestaan;

  8. in afwijking van het bepaalde onder g mag een afrastering/omheining worden gebouwd;

  9. in afwijking van het bepaalde onder g zijn aan de paardenbak verwante bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals stapmolens, toegestaan, mits zij binnen de aanduiding worden gebouwd;

  10. de hoogte van de afrastering/omheining en van andere aan de paardenbak verwante bouwwerken mag niet meer dan 1,5 meter bedragen.

 

13.4.3 Algemene randvoorwaarden voor afwijken van de bouwregels

De genoemde afwijkingen bij een omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend mits:

  1. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde;

  2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de sociale veiligheid;

  4. het aantal parkeervoorzieningen;

  5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groen- en waterelementen;

  6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;

  7. het milieu.

 

13.5 Specifieke gebruiksregels

 

13.5.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 26 ‘Algemene

gebruiksregels’ wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:

  1. een vrijstaand bijgebouw voor bewoning;

  2. een gebouwde parkeervoorziening voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of bedrijf;

  3. gronden en/of bouwwerken voor prostitutie;

  4. gronden en/of bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;

  5. gronden voor de opslag van caravans, boten en overige zaken;

  6. gronden en/of bouwwerken voor/als bedrijfsmatige werkruimte;

  7. gronden en/of bouwwerken voor de opslag van vuurwerk.

 

13.5.2 Beroep aan huis

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in Artikel 26 ‘Algemene gebruiksregels’ wordt gerekend het gebruik van gedeelten van de woning, aanbouwen en/of bijgebouwen voor een beroep aan huis, voor zover niet aan de volgende randvoorwaarden wordt voldaan:

  1. de woonfunctie dient in overwegende mate gehandhaafd te blijven (met name ingeval de beroepsmatige werkruimte in het hoofdgebouw wordt gerealiseerd);

  2. de beroepsmatige activiteiten geschieden door degene die op het perceel woonachtig is;

  3. de totale bedrijfsvloeroppervlakte mag per perceel niet meer dan 25% bedragen met een maximum van 75m²;

  4. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;

  5. in de omgeving mag geen onevenredige toename van de verkeersbelasting optreden;

  6. er mogen geen vergunningplichtige activiteiten ingevolge de Wet milieubeheer/Wet algemene bepalingen omgevingsrecht plaatsvinden;

  7. er mogen geen detailhandelsactiviteiten plaatsvinden;

  8. op eigen terrein wordt voorzien in de eigen parkeerbehoefte naast het oorspronkelijk aantal parkeerplaatsen op eigen terrein voor de woonfunctie.

 

13.5.3 Hobbymatige agrarische activiteiten

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen-vab' zijn hobbymatige agrarische activiteiten binnen de bestaande bebouwing toegestaaan.

 

13.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels voor:

 

13.6.1 Bedrijf aan huis

het gebruik van gedeelten van de woning, aanbouwen en/of bijgebouwen voor de uitoefening van een bedrijf aan huis, mits:

  1. de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd;

  2. de effecten van het bedrijf / de bedrijfsactiviteiten mogen geen nadelige gevolgen hebben voor (bedrijven in) de omgeving zoals:

  1. ambachtelijke en/of verzorgende bedrijven genoemd in milieucategorie 1 van de in de bijlage bij deze planregels opgenomen 'Staat van bedrijfsactiviteiten' of daarmee naar de aard (qua milieuplanologische hinder) gelijk te stellen bedrijven/bedrijfsactiviteiten;

  1. de totale bedrijfsvloeroppervlakte per perceel niet meer dan 25% bedraagt met een maximum van 75 m²;

  2. de bedrijfsactiviteiten geschieden door degene die op het perceel woonachtig is;

  3. in de omgeving mag geen onevenredige toename van de verkeersbelasting optreden;

  4. op eigen terrein wordt voorzien in de eigen parkeerbehoefte naast het oorspronkelijk aantal parkeerplaatsen op eigen terrein voor de woonfunctie;

  5. er geen detailhandelsactiviteiten mogen plaatsvinden.

 

13.6.2 Detailhandel bij een beroep of bedrijf aan huis

het medegebruik van een beroeps- of bedrijfsmatige werkruimte bij woningen voor detailhandelsactiviteiten, op voorwaarde, dat:

  1. er sprake is van detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd;

  2. het detailhandel betreft als ondergeschikt en niet zelfstandig onderdeel van de bedrijfsvoering;

  3. de detailhandel geen onevenredige afbreuk doet aan het voorzieningenniveau binnen de gemeente.

 

13.6.3 Algemene randvoorwaarden voor afwijken van de gebruiksregels

De genoemde afwijkingen bij een omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend mits:

  1. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde;

  2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de sociale veiligheid;

  4. het gewenste voorzieningenniveau;

  5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groen- en waterelementen;

  6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;

  7. het milieu.

  1. de verkeersaantrekkende werking in overeenstemming is met de functie en vormgeving van de wegen in de nabije omgeving;

  2. voorzien wordt in de (extra) parkeerbehoefte.

 

13.6.4 Bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 13.1 en een bed & breakfast voorziening bij woningen toestaan, waarbij de volgende voorwaarden zullen gelden:

  1. alleen toegestaan ingeval een woonfunctie aanwezig is;

  2. de woonfunctie als hoofdfunctie blijft behouden;

  3. de bed & breakfast voorzieningen zijn toegestaan binnen de bestaande woning of de daarbij behorende bouwwerken en/of bestaande bedrijfsbebouwing;

  4. de exploitatie moet plaatsvinden door degene die op het perceel woonachtig is;

  5. de totale vloeroppervlakte aan logeereenheden mag niet meer bedragen dan 25% van het woonoppervlak met een maximum van 75 m²;

  6. het aantal logeereenheden mag niet meer bedragen dan 4 per woning;

  7. duur van het verblijf maximaal 7 nachten;

  8. de activiteiten mogen geen negatieve gevolgen in het kader van de Wet milieubeheer hebben voor (bedrijven in) de omgeving;

  9. het betreft geen zodanige verkeersaantrekkende activiteit, die kan leiden tot nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van verkeer;

  10. op eigen terrein dient te worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte naast het oorspronkelijk aantal parkeerplaatsen op eigen terrein voor de woonfunctie;

  11. het andere gebruik mag door de visuele aspecten, zoals buitenopslag en -stalling, reclame-uitingen en technische installaties, het landelijk karakter van de omgeving niet aantasten; ter bewerkstelliging van een goede visuele inpassing van een en ander in het landschap kunnen nadere eisen worden gesteld.

 

13.7 Wijzigingsbevoegdheden

 

13.7.1 Wijziging naar de bestemming 'Agrarisch-glastuinbouw'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden binnen deze bestemming te wijzigen naar de bestemming 'Agrarisch-glastuinbouw' al dan niet met bijbehorende woning, onder de volgende voorwaarden:

  1. vaststaat dat de woonfunctie ter plaatse niet meer wordt uitgeoefend;

  2. op de bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw' wordt naar gelang de situatie ter plaatse en in aansluiting op aangrenzende gronden, een bouwvlak aangeduid.

  3. De wijzigingsbevoegdheid kan alleen worden toegepast, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de sociale veiligheid;

  4. het gewenste voorzieningenniveau;

  5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;

  6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;

  7. het milieu;

  1. de verkeersaantrekkende werking in overeenstemming is met de functie en vormgeving van de wegen in de nabije omgeving

  2. voorzien wordt in de (extra) parkeerbehoefte.

 

13.7.2 Wijziging ten behoeve van het verwijderen van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - 1'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen voor wat betreft het verwijderen van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - 1' indien de betreffende activiteit, zijnde een smederij, ter plaatse gedurende minimaal één jaar is beeindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet.

 

Artikel 14 Leiding - Brandstof

 

 

14.1 Bestemmingsomschrijving

 

14.1.1 Algemeen

De voor 'Leiding - Brandstof' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. een leiding voor brandbare vloeistoffen ter plaatse van de 'hartlijn leiding - brandstof';

  2. de aanleg, het herstel en de instandhouding van een leiding voor brandbare vloeistoffen met een diameter van ten hoogste 12,75 inch en een druk van ten hoogste 80 bar;

  3. de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de leiding.

 

14.1.2 Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten

In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen zijn op de in artikel 14.1.1 bedoelde gronden geen nieuwe kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten toegestaan.

 

14.2 Bouwregels

Op de voor 'Leiding - Brandstof' bestemde gronden mag niet worden gebouwd.

 

14.3 Afwijken van de bouwregels

 

14.3.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor de bouw van bouwwerken ten behoeve van de onderliggende bestemming(en).

 

14.3.2 Voorwaarden

De genoemde afwijkingen bij een omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend mits:

  1. de veiligheid met betrekking tot de leiding niet wordt geschaad en geen kwetsbare objecten worden toegestaan;

  2. door de bouwwerken geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding;

  3. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder(s);

  4. voldaan wordt aan de bepalingen van de onderliggende bestemming(en).

 

14.4 Specifieke gebruiksregels

 

14.4.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 26 'Algemene gebruiksregels' lid 1, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden voor opslag.

 

14.5 Afwijken van de gebruiksregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 14.1.2 voor het toestaanvan nieuwe beperkt kwetsbare objecten, mits ter plaatse een aanvaardbaar verblijfsklimaat kan worden gerealiseerd.

 

14.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

14.6.1 Verbod

Het is verboden op of boven de in lid 14.1 genoemde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanleggen en/of verharden van gronden, zoals wegen, fiets- en voetpaden en oppervlakteverhardingen;

  2. het uitvoeren van grondbewerkingen, zoals afgraven, woelen, mengen, diepploegen, ontginnen, bodemverlagen, ophogen of egaliseren van de bodem en aanleggen van (drainage)leidingen;

  3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;

  4. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;

  5. het aanleggen van boven- of ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen anders dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

  6. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

  7. het verhogen of verlagen van de grondwaterstand.

 

14.6.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in lid 14.6.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  1. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer ten dienste van de onderliggende en bovenliggende bestemming(en);

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning;

  4. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals bedoeld in 14.3 .

 

14.6.3 Toelaatbaarheid

De in 14.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:

  1. door de werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct of indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding;

  2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

 

Artikel 15 Leiding - CO2

 

 

15.1 Bestemmingsomschrijving

 

15.1.1 Algemeen

De voor 'Leiding - CO2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. leiding voor CO2 ter plaatse van de 'hartlijn leiding - CO2';

  2. de aanleg, het herstel en de instandhouding van een leiding voor CO2 met een diameter van ten hoogste 26 inch en een druk van ten hoogste 22 bar;

  3. de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de leiding.

 

15.1.2 Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten

In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen zijn op de in artikel 15.1.1 bedoelde gronden geen nieuwe kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten toegestaan.

 

15.2 Bouwregels

Op de voor 'Leiding - CO2' bestemde gronden mag niet worden gebouwd.

 

15.3 Afwijken van de bouwregels

 

15.3.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor de bouw van bouwwerken ten behoeve van de onderliggende bestemming(en).

 

15.3.2 Voorwaarden

De genoemde afwijkingen bij een omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend mits:

  1. de veiligheid met betrekking tot de leiding niet wordt geschaad en geen kwetsbare objecten worden toegestaan;

  2. door de bouwwerken geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding;

  3. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder(s);

  4. voldaan wordt aan de bepalingen van de onderliggende bestemming(en).

 

15.4 Specifieke gebruiksregels

 

15.4.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 26 'Algemene gebruiksregels' lid 1, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden voor opslag.

 

15.5 Afwijken gebruiksregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 15.1.2 voor het toestaan van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, mits ter plaatse een aanvaardbaar verblijfsklimaat kan worden gerealiseerd.

 

15.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

15.6.1 Verbod

Het is verboden op of boven de in lid 15.1 genoemde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanleggen en/of verharden van gronden, zoals wegen, fiets- en voetpaden en oppervlakteverhardingen;

  2. het uitvoeren van grondbewerkingen, zoals afgraven, woelen, mengen, diepploegen, ontginnen, bodemverlagen, ophogen of egaliseren van de bodem en aanleggen van (drainage)leidingen;

  3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;

  4. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;

  5. het aanleggen van boven- of ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen anders dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

  6. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

  7. het verhogen of verlagen van de grondwaterstand.

 

15.6.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in lid 15.6.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  1. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer ten dienste van de onderliggende en bovenliggende bestemming(en);

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning;

  4. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals bedoeld in 15.3

 

15.6.3 Toelaatbaarheid

De in 15.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:

  1. door de werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct of indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding;

  2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

 

 

Artikel 16 Leiding - Gas

 

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Gas aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor gasleidingen.

 

16.2 Bouwregels

Op voor ‘Leiding - Gas’ bestemde gronden mag niet worden gebouwd.

 

16.3 Afwijken van de bouwregels

 

16.3.1 Afwijkingen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor de bouw van:

  1. andere bouwwerken, die noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de leidingen met een maximale bouwhoogte van 3 m;

  2. bouwwerken ten behoeve van de onderliggende bestemming(en).

 

16.3.2 Randvoorwaarden voor het afwijken van de bouwregels

De genoemde afwijkingen bij een omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend mits:

  1. de veiligheid met betrekking tot de gasleiding niet wordt geschaad en geen kwetsbare objecten worden toegelaten;

  2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder(s);

  3. voldaan wordt aan de bepalingen van de onderliggende bestemming(en).

 

16.4 Specifieke gebruiksregels

 

16.4.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 26 'Algemene gebruiksregels' lid 1, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden voor opslag.

 

16.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

16.5.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op de gronden met de bestemming ‘Leiding - Gas’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het aanleggen en/of verharden van gronden, zoals wegen, fiets- en voetpaden en oppervlakteverhardingen.

  2. het uitvoeren van grondbewerkingen, zoals afgraven, woelen, mengen, diepploegen, ontginnen, bodemverlagen, ophogen of egaliseren van de bodem en aanleggen van (drainage)leidingen;

  3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;

  4. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;

  5. het aanleggen van boven- of ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen anders dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

  6. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

  7. het verhogen of verlagen van de grondwaterstand.

 

16.5.2 Uitzonderingen

Het in lid 16.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer ten dienste van de onderliggendebestemming;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning;

  4. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals bedoeld in 16.3

 

16.5.3 Toelaatbaarheid

De in 16.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:

  1. door de werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct of indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding;

  2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

 

Artikel 17 Leiding - Hoogspanning

 

17.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  1. de aanleg, het beheer en het onderhoud van een ondergrondse 380 kV hoogspanningsleiding;

met de daarbij behorende:

  1. gebouwen;

  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

17.2 Bouwregels

 

17.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. De oppervlakte van een gebouw mag niet meer dan 40 m2 bedragen;

  2. De bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan 3 m bedragen.

 

17.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen.

 

17.2.3 Bouwen andere bestemmingen

Op of in deze gronden mag uitsluitend ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en) - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte en de bouwhoogte niet worden vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

 

17.3 Afwijking van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 17.2, ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de desbetreffende andere bestemming van deze gronden, mits:

  1. de belangen en de veiligheid van de betrokken hoogspanningsleiding niet worden geschaad;

  2. de leidingbeheerder gedurende drie weken in de gelegenheid is gesteld schriftelijk advies uit te brengen danwel zoveel eerder als het advies is uitgebracht.

 

17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

17.4.1 Omgevingsvergunningplicht

Behoudens het bepaalde in sublid 17.4.2, is het verboden zonder een omgevingsvergunning de hierna aangegeven werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanbrengen van beplantingen en bomen;

  2. aanleggen en verharden van wegen of paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

  3. het indrijven van voorwerpen in de bodem;

  4. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage.

  5. aanleggen, vergraven, verruimen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

  6. het permanent opslaan van goederen.

 

17.4.2 Uitzonderingen

Het in sublid 17.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:

  1. die verband houden met de aanleg van de betreffende bovengrondse hoogspanningsverbinding;

  2. die in het kader van het normale beheer en onderhoud, ten aanzien van de verbinding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen.

 

17.4.3 Toelaatbaarheid

Werken en werkzaamheden als bedoeld in sublid 17.4.1, zijn slechts toelaatbaar, indien:

  1. de betreffende werken en/of werkzaamheden niet strijdig zijn met de belangen en de veiligheid van de hoogspanningsleiding. Bij die afweging wordt de diepte waarop de kabel ligt mede betrokken;

  2. de leidingbeheerder gedurende drie weken in de gelegenheid is gesteld schriftelijk advies uit te brengen danwel zoveel eerder als het advies is uitgebracht.

 

Artikel 18 Leiding - Hoogspanningsverbinding 1

 

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  1. de aanleg, het beheer en het onderhoud van een bovengrondse 380 kV hoogspanningsverbinding;

met de daarbij behorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

18.2 Bouwregels

 

18.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. Op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, ten behoeve van hoogspanningsverbindingen worden gebouwd die voldoen aan de volgende criteria:

  1. De bouwhoogte van hoogspanningsmasten mag niet meer dan 60 m bedragen.

  2. In afwijking van het bepaalde onder 1 mag de bouwhoogte van een hoogspanningsmast ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende bouwhoogte' niet meer dan 65 m bedragen.

  3. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen.

  1. Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen mag - met inachtnerming van de voor de betrokken bestemmingen geldende bouwregels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte en bouwhoogte niet worden vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

 

18.3 Afwijking van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 18.2 , ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de desbetreffende andere bestemming van deze gronden, mits:

  1. de belangen en de veiligheid van de betrokken hoogspanningsverbinding niet worden geschaad;

  2. de leidingbeheerder gedurende drie weken in de gelegenheid is gesteld schriftelijk advies uit te brengen danwel zoveel eerder als het advies is uitgebracht.

 

18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

18.4.1 Omgevingsvergunningplicht

Behoudens het bepaalde in sublid 18.4.2, is het verboden zonder een omgevingsvergunning de hierna aangegeven werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanbrengen van beplantingen en bomen;

  2. aanleggen en verharden van wegen of paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

  3. het indrijven van voorwerpen in de bodem;

  4. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, ontginnen en ophogen;

  5. aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

  6. het permanent opslaan van goederen.

 

18.4.2 Uitzonderingen

Het in sublid 18.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:

  1. die verband houden met de aanleg van de betreffende bovengrondse hoogspanningsverbinding;

  2. die in het kader van het normale beheer en onderhoud, ten aanzien van de verbinding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen.

 

18.4.3 Toelaatbaarheid

Werken en werkzaamheden als bedoeld in sublid 18.4.1, zijn slechts toelaatbaar, indien:

  1. de betreffende werken en/of werkzaamheden niet strijdig zijn met de belangen en de veiligheid van de hoogspanningsverbinding;

  2. de leidingbeheerder gedurende drie weken in de gelegenheid is gesteld schriftelijk advies uit te brengen danwel zoveel eerder als het advies is uitgebracht.

 

Artikel 19 Leiding - Riool

 

19.1 Bestemmingsomschrijving

 

19.1.1 Algemeen

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. een rioolleiding ter plaatse van de 'hartlijn leiding - riool';

  2. de aanleg, het herstel en de instandhouding van een rioolleiding met een diameter van ten hoogste 250 mm en een druk van ten hoogste 6 bar.

 

19.2 Bouwregels

Op de voor 'Leiding - Riool' bestemde gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten behoeve van de bestemming worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 3 m.

 

19.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bouwwerken ten behoeve van:

  1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de sociale veiligheid;

  4. het behoud van parkeervoorzieningen;

  5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;

  6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;

  7. het milieu.

 

19.4 Afwijken van de bouwregels

 

19.4.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor de bouw van bouwwerken ten behoeve van de onderliggende bestemming(en).

 

19.4.2 Voorwaarden

De genoemde afwijkingen bij een omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend mits:

  1. door de bouwwerken geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding;

  2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder(s) van de leiding;

  3. voldaan wordt aan de bepalingen van de onderliggende bestemming(en).

 

19.5 Specifieke gebruiksregels

 

19.5.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 26 'Algemene gebruiksregels' lid 1, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden voor opslag.

 

19.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

19.6.1 Verbod

Het is verboden op of boven de in lid 19.1.1 genoemde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanleggen en/of verharden van gronden, zoals wegen, fiets- en voetpaden en oppervlakteverhardingen van meer dan 20 m2;

  2. het uitvoeren van grondbewerkingen, zoals afgraven, woelen, mengen, diepploegen, ontginnen, bodemverlagen, ophogen of egaliseren van de bodem en aanleggen van (drainage)leidingen;

  3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;

  4. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;

  5. het aanleggen van boven- of ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen anders dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

  6. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

  7. het verhogen of verlagen van de grondwaterstand.

 

19.6.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in lid 19.6.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  1. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer ten dienste van de onderliggende bestemming;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning;

  4. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals bedoeld in 19.4.

 

19.6.3 Toelaatbaarheid

De in 19.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:

  1. door de werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct of indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding;

  2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

 

Artikel 20 Waarde - Archeologie 1

 

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud van de (potentieel) aanwezige archeologische waarden.

 

20.2 Bouwregels

Op de in lid 20.1 bedoelde gronden is uitsluitend bebouwing toegestaan voor zover geen bouwwerkzaamheden, niet zijnde heiwerkzaamheden dienen te worden verricht die dieper reiken dan 0,50 m beneden het maaiveld en die een grondoppervlakte bestrijken die groter is dan 100 m2 en tevens wordt voldaan aan de bepalingen van de onderliggende bestemming(en).

 

20.3 Afwijken van de bouwregels

 

20.3.1 Afwijken

Bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor de bouw van bouwwerken ten behoeve van de onderliggende bestemming(en).

 

20.3.2 Voorwaarden

Algemene randvoorwaarden voor afwijken van de bouwregels

De genoemde afwijkingen bij een omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend, mits:

  1. door de bouwwerken geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan de archeologische (verwachtings)waarden van het gebied of een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft dat, onverminderd het elders in het plan bepaalde, een afwijking in alle redelijkheid niet kan worden geweigerd;

  2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende archeologisch deskundige;

  3. voldaan wordt aan de bepalingen van de onderliggende bestemming(en).

 

In afwijking van het bepaalde onder a en b kan de afwijking bij een omgevingsvergunning worden verleend, indien voor de werkzaamheden voortvloeiend uit de bouwaanvraag reeds een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in lid 20.4 is verleend en voor het overige wordt voldaan aan het bepaalde onder c.

 

20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

20.4.1 Verbod

Het is verboden op of boven de in lid 20.1 genoemde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanleggen en/of verharden van gronden, zoals wegen, fiets- en voetpaden en oppervlakteverhardingen;

  2. het uitvoeren van grondbewerkingen, zoals afgraven, woelen, mengen, diepploegen, ontginnen, bodemverlagen, ophogen of egaliseren van de bodem en aanleggen van (drainage)leidingen;

  3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;

  4. het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen met uitzondering van heipalen;

  5. het aanleggen van boven- of ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen anders dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

  6. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

  7. het aanleggen van geluidswallen;

  8. het verhogen of verlagen van de grondwaterstand.

 

20.4.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld sub 20.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  1. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer ten dienste van de onderliggende bestemming; reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

  2. mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning;

  3. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend zoals bedoeld in lid 20.1 of 20.3;

  4. betrekking hebben op een grondoppervlakte van minder dan 100 m2 en tevens wordt voldaan aan de bepalingen van de onderliggende bestemming(en).

 

20.4.3 Toelaatbaarheid

De sub 20.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien op basis van een schriftelijk advies van een archeologische deskundige, gebleken is dat de genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot onevenredige aantasting van de archeologisch waarden.

 

20.4.4 Nadere voorwaarden

Voor zover de sub 20.4.1 genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van het archeologisch materiaal kan in afwijking van het bepaalde sub 20.4.3 de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning de volgende nadere voorwaarden worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  3. de verplichting de werken en werkzaamheden die tot de bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologische deskundige.

 

20.5 Wijzigingsbevoegdheid

 

20.5.1 Wijziging

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' te wijzigen door de bestemmingsvlakken aan te passen, toe te voegen en/of te verwijderen, indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat er (geen) sprake (meer) is van te beschermen archeologische waarde(n).

 

20.5.2 Algemene randvoorwaarde wijzigingsbevoegdheid

Alvorens toepassing te geven aan het bepaalde sub 20.5.1 winnen burgemeester en wethouders advies in bij een archeologische deskundige.

 

Artikel 21 Waarde - Archeologie 2

 

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud van de (potentieel) aanwezige archeologische waarden.

 

21.2 Bouwregels

Op de in lid 21.1 bedoelde gronden is uitsluitend bebouwing toegestaan voor zover geen bouwwerkzaamheden, niet zijnde heiwerkzaamheden dienen te worden verricht die dieper reiken dan 0,30 m beneden het maaiveld en die een grondoppervlakte bestrijken die groter is dan 500 m2 en tevens wordt voldaan aan de bepalingen van de onderliggende bestemming(en).

 

21.3 Afwijken van de bouwregels

 

21.3.1 Afwijken

Bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor de bouw van bouwwerken ten behoeve van de onderliggende bestemming(en).

 

21.3.2 Voorwaarden

Algemene randvoorwaarden voor afwijken van de bouwregels

De genoemde afwijkingen bij een omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend, mits:

  1. door de bouwwerken geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan de archeologische (verwachtings)waarden van het gebied of een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft dat, onverminderd het elders in het plan bepaalde, een afwijking in alle redelijkheid niet kan worden geweigerd;

  2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende archeologisch deskundige;

  3. voldaan wordt aan de bepalingen van de onderliggende bestemming(en).

 

In afwijking van het bepaalde onder a en b kan de afwijking bij een omgevingsvergunning worden verleend, indien voor de werkzaamheden voortvloeiend uit de bouwaanvraag reeds een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in lid 21.4 is verleend en voor het overige wordt voldaan aan het bepaalde onder c.

 

21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

21.4.1 Verbod

Het is verboden op of boven de in lid 21.1 genoemde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanleggen en/of verharden van gronden, zoals wegen, fiets- en voetpaden en oppervlakteverhardingen;

  2. het uitvoeren van grondbewerkingen, zoals afgraven, woelen, mengen, diepploegen, ontginnen, bodemverlagen, ophogen of egaliseren van de bodem en aanleggen van (drainage)leidingen;

  3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;

  4. het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen met uitzondering van heipalen;

  5. het aanleggen van boven- of ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen anders dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

  6. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

  7. het aanleggen van geluidswallen;

  8. het verhogen of verlagen van de grondwaterstand.

 

21.4.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld sub 21.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  1. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer ten dienste van de onderliggende bestemming;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning;

  4. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend zoals bedoeld in lid 21.1 of 21.3;

  5. betrekking hebben op een grondoppervlakte van minder dan 500 m2 en tevens wordt voldaan aan de bepalingen van de onderliggende bestemming(en).

 

21.4.3 Toelaatbaarheid

De sub 21.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien op basis van een schriftelijk advies van een archeologische deskundige, gebleken is dat de genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot onevenredige aantasting van de archeologisch waarden.

 

21.4.4 Nadere voorwaarden

Voor zover de sub 21.4.1 genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van het archeologisch materiaal kan in afwijking van het bepaalde sub 21.4.3 de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning de volgende nadere voorwaarden worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  3. de verplichting de werken en werkzaamheden die tot de bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologische deskundige.

 

21.5 Wijzigingsbevoegdheid

 

21.5.1 Wijziging

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstige het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' te wijzigen door de bestemmingsvlakken aan te passen, toe te voegen en/of te verwijderen, indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat er (geen) sprake (meer) is van te beschermen archeologische waarde(n).

 

21.5.2 Algemene randvoorwaarde wijzigingsbevoegdheid

Alvorens toepassing te geven aan het bepaalde sub 21.5.1 winnen burgemeester en wethouders advies in bij een archeologische deskundige.

 

Artikel 22 Waarde - Archeologie 3

 

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud van de (potentieel) aanwezige archeologische waarden.

 

22.2 Bouwregels

Op de in lid22.1 bedoelde gronden is uitsluitend bebouwing toegestaan voor zover geen bouwwerkzaamheden, niet zijnde heiwerkzaamheden dienen te worden verricht die dieper reiken dan 1 m beneden het maaiveld en die een grondoppervlakte bestrijken die groter is dan 500 m2 en tevens wordt voldaan aan de bepalingen van de onderliggende bestemming(en).

 

22.3 Afwijken van de bouwregels

 

22.3.1 Afwijken

Bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor de bouw van bouwwerken ten behoeve van de onderliggende bestemming(en).

 

22.3.2 Voorwaarden

Algemene randvoorwaarden voor afwijken van de bouwregels

De genoemde afwijkingen bij een omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend, mits:

  1. door de bouwwerken geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan de archeologische (verwachtings)waarden van het gebied of een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft dat, onverminderd het elders in het plan bepaalde, een afwijking in alle redelijkheid niet kan worden geweigerd;

  2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende archeologisch deskundige;

  3. voldaan wordt aan de bepalingen van de onderliggende bestemming(en).

 

In afwijking van het bepaalde onder a en b kan de afwijking bij een omgevingsvergunning worden verleend, indien voor de werkzaamheden voortvloeiend uit de bouwaanvraag reeds een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in lid 22.4 is verleend en voor het overige wordt voldaan aan het bepaalde onder c.

 

22.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

22.4.1 Verbod

Het is verboden op of boven de sub 22.1 genoemde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanleggen en/of verharden van gronden, zoals wegen, fiets- en voetpaden en oppervlakteverhardingen;

  2. het uitvoeren van grondbewerkingen, zoals afgraven, woelen, mengen, diepploegen, ontginnen, bodemverlagen, ophogen of egaliseren van de bodem en aanleggen van (drainage)leidingen;

  3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;

  4. het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen met uitzondering van heipalen;

  5. het aanleggen van boven- of ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen anders dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

  6. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

  7. het aanleggen van geluidswallen;

  8. het verhogen of verlagen van de grondwaterstand.

 

22.4.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld sub 22.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  1. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer ten dienste van de onderliggende bestemming;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning;

  4. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend zoals bedoeld in lid 22.1 of 22.3;

  5. betrekking hebben op een grondoppervlakte van minder dan 500 m2 en tevens wordt voldaan aan de bepalingen van de onderliggende bestemming(en).

 

22.4.3 Toelaatbaarheid

De sub 22.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien op basis van een schriftelijk advies van een archeologische deskundige, gebleken is dat de genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot onevenredige aantasting van de archeologisch waarden.

 

22.4.4 Nadere voorwaarden

Voor zover de in artikel 22.4.1 genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van het archeologisch materiaal kan in afwijking van het bepaalde in artikel 22.4.3 de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning de volgende nadere voorwaarden worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  3. de verplichting de werken en werkzaamheden die tot de bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologische deskundige.

 

22.5 Wijzigingsbevoegdheid

 

22.5.1 Wijziging

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstige het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' te wijzigen door de bestemmingsvlakken aan te passen, toe te voegen en/of te verwijderen, indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat er (geen) sprake (meer) is van te beschermen archeologische waarde(n).

 

22.5.2 Algemene randvoorwaarde wijzigingsbevoegdheid

Alvorens toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 22.5.1 winnen burgemeester en wethouders advies in bij een archeologische deskundige.

 

Artikel 23 Waterstaat – Waterkering

 

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  1. waterkering;

  2. de waterhuishouding;

met de daarbij behorende bouwwerken, werken en werkzaamheden.

 

23.2 Bouwregels

Op de in lid 23.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met een maximale hoogte van 1 m.

 

23.3 Afwijking van de bouwregels

  1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor de bouw van bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en), met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels.

  2. De genoemde afwijkingen bij een omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend, indien de waterstaatsbelangen dit gedogen. Alvorens toepassing te geven aan deze bepaling dient advies te worden ingewonnen bij het Hoogheemraadschap van Delfland.

.

23.4 Specifieke gebruiksregels

 

23.4.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 26 ‘Algemene gebruiksregels’ wordt in ieder geval gerekend het gebruik van water als ligplaats voor en/of voor opslag van boten en overige zaken.

 

23.4.2 Keurvergunning

Voor werkzaamheden aan of in deze bestemming, niet behorende tot het normale onderhoud, dient een (Keur)vergunning te worden aangevraagd bij het Hoogheemraadschap van Delfland.

 

23.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels voor:

 

23.5.1 Ligplaats voor boten

het gebruik van water als ligplaats voor boten, indien de waterstaatkundige belangen dit gedogen. Alvorens toepassing te geven aan deze bepaling dient advies te worden ingewonnen bij het Hoogheemraadschap van Delfland.

 

23.5.2 Algemene randvoorwaarden voor het afwijken van de gebruiksregels

De genoemde afwijkingen bij een omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend mits:

  1. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde;

  2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de sociale veiligheid;

  4. het gewenste voorzieningenniveau;

  5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groen- en waterelementen;

  6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;

  7. het milieu.

  1. de verkeersaantrekkende werking in overeenstemming is met de functie en vormgeving van de wegen in de nabije omgeving;

  2. voorzien wordt in de (extra) parkeerbehoefte.

 

23.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

23.6.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op de gronden met de bestemming ‘Waterstaat - Waterkering’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het aanleggen van wegen of paden en/of andere oppervlakteverhardingen;

  2. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;

  3. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem;

  4. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;

  5. het ophogen, verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte.

 

23.6.2 Uitzonderingen

Het in lid 23.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

23.6.3 Toelaatbaarheid

De in lid 23.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de functie van de waterkering.

Alvorens te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij de beheerder van de waterkering, het Hoogheemraadschap van Delfland.