direct naar inhoud van Regels

Oostland - Berkel

Status: Vastgesteld
Idn: NL.IMRO.1621.BP0120-VAST

Artikel 16 Leiding - Gas

 

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Gas aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor gasleidingen.

 

16.2 Bouwregels

Op voor ‘Leiding - Gas’ bestemde gronden mag niet worden gebouwd.

 

16.3 Afwijken van de bouwregels

 

16.3.1 Afwijkingen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor de bouw van:

  1. andere bouwwerken, die noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de leidingen met een maximale bouwhoogte van 3 m;

  2. bouwwerken ten behoeve van de onderliggende bestemming(en).

 

16.3.2 Randvoorwaarden voor het afwijken van de bouwregels

De genoemde afwijkingen bij een omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend mits:

  1. de veiligheid met betrekking tot de gasleiding niet wordt geschaad en geen kwetsbare objecten worden toegelaten;

  2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder(s);

  3. voldaan wordt aan de bepalingen van de onderliggende bestemming(en).

 

16.4 Specifieke gebruiksregels

 

16.4.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 26 'Algemene gebruiksregels' lid 1, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden voor opslag.

 

16.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

16.5.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op de gronden met de bestemming ‘Leiding - Gas’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het aanleggen en/of verharden van gronden, zoals wegen, fiets- en voetpaden en oppervlakteverhardingen.

  2. het uitvoeren van grondbewerkingen, zoals afgraven, woelen, mengen, diepploegen, ontginnen, bodemverlagen, ophogen of egaliseren van de bodem en aanleggen van (drainage)leidingen;

  3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;

  4. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;

  5. het aanleggen van boven- of ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen anders dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

  6. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

  7. het verhogen of verlagen van de grondwaterstand.

 

16.5.2 Uitzonderingen

Het in lid 16.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer ten dienste van de onderliggendebestemming;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning;

  4. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals bedoeld in 16.3

 

16.5.3 Toelaatbaarheid

De in 16.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:

  1. door de werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct of indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding;

  2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.