direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Rucphen 2012, 3e herziening
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0840.9000B0013-DEF2

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het bestemmingsplan Buitengebied Rucphen 2012 van de gemeente Rucphen als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0840.9000B0001-DEF2 (hierna: moederplan) is door de gemeenteraad op 29 maart 2012 vastgesteld. Op 21 mei 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan. De uitspraak, met zaaknummer 2012070151R3, is als bijlage bij de voorliggende toelichting gevoegd.

1e herziening

Op 11 december 2013 heeft de gemeente Rucphen de 1e herziening van het bestemmingsplan Buitengebied Rucphen 2012 vastgesteld. In deze herziening zijn de regels ten aanzien van de inhoudsmaat van woningen gewijzigd. De provincie Noord-Brabant heeft de eis laten vervallen dat bij vergroting van een woning voldaan dient te worden aan artikel 2.2 van de Verordening Ruimte 2011. Om deze reden heeft de gemeente met vaststelling van de 1e herziening het vergroten van woningen tot 750 m³ niet via een wijzigingsbevoegdheid maar rechtstreeks mogelijk gemaakt. Deze wijziging is ter informatie verwerkt in de set regels behorende bij deze herziening.

2e herziening

In de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak wordt het vaststellingsbesluit van de gemeenteraad op een aantal punten vernietigd. Voor een aantal daarvan heeft de Afdeling de gemeenteraad opgedragen om binnen 26 weken na verzending van de uitspraak - met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen - een nieuw besluit te nemen. Hiervoor is een 2e herziening opgesteld. De 2e herziening heeft geen betrekking op de overige onderdelen waarvan de afdeling het vaststellingsbesluit heeft vernietigd. Voor zover dat nodig is, worden deze overige onderdelen in deze 3e herziening aangepast.

3e herziening

De resterende wijzigingen naar aanleiding van de uitspraak van De Raad van State zijn in deze derde herziening opgenomen. In deze herziening komen nog een aantal andere onderwerpen aan de orde, te weten:

  • het nieuwe provinciale beleid dat sinds de vaststelling van het moederplan van kracht is geworden (Verordening Ruimte 2014; VR 2014);
  • de resultaten van de uitgevoerde planMER;
  • geconstateerde verbeterpunten in de regels en omissies op de verbeelding;
  • initiatieven waaraan de gemeente haar medewerking wil verlenen.

1.2 Vigerend bestemmingsplan

Voorliggend bestemmingsplan Buitengebied Rucphen 2012, 3e herziening' betreft een herziening op onderdelen van het bestemmingsplan Buitengebied Rucphen 2012, zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Rucphen op 29 maart 2012 en de daarop volgende 1e en 2e herziening.

1.3 Ligging plangebied

Deze herziening heeft betrekking op gronden die verspreid in het buitengebied van de gemeente Rucphen liggen. Tevens zal een deel van de regels worden herzien. Omdat sinds de vaststelling van het moederplan diverse postzegelbestemmingsplannen zijn vastgesteld - waar het moederplan Buitengebied Rucphen 2012 dus inmiddels niet meer geldt - wordt de plangrens van deze 3e herziening afgestemd op de actuele situatie.

1.4 Leeswijzer

De standaarden voor het opstellen van bestemmingsplannen voorzien niet in een standaard voor het opstellen van herzieningen. Omdat de wijze van opstellen van de herziening bepalend is voor de wijze waarop de toelichting is opgesteld en het juridische gedeelte van de herziening (regels en verbeelding) in beeld is gebracht, is in hoofdstuk 2 de juridische plantoelichting opgenomen. Hoofdstuk 3 is een weergave van alle wijzigingen ten opzichte van het moederplan. Tot slot komt in hoofdstuk 4 het aspect uitvoerbaarheid aan de orde.

Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 augustus 2017 is hoofdstuk 5 toegevoegd.

Hoofdstuk 2 Juridische plantoelichting

2.1 Algemeen

Een bestemmingsplan bestaat uit de juridisch bindende regels en verbeelding en gaat vergezeld van een toelichting.

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij de harde randvoorwaarden. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan.

De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

2.2 Opzet van de 3e herziening

Voorliggend bestemmingsplan betreft een gedeeltelijke herziening van het geldende bestemmingsplan Buitengebied Rucphen 2012 (moederplan). Hierdoor is sprake van een afwijkende opzet in vergelijking met een 'regulier' bestemmingsplan.

Voor het inzichtelijk krijgen van de geldende juridisch-planologische situatie binnen het plangebied, is het noodzakelijk om naast deze 3e herziening ook het geldende bestemmingsplan (moederplan) en de 1e en 2e herziening te raadplegen; de 3e herziening geeft geen compleet overzicht van de nieuwe juridisch-planologische situatie. Op www.ruimtelijkeplannen.nl is door de gemeente een geconsolideerd plan tot en met de 2e herziening gepubliceerd; dit plan biedt een goed inzicht in het juridisch planologische kader maar is niet juridisch bindend. Nadat ook de 3e herziening onherroepelijk is geworden zal het geconsolideerde plan worden geactualiseerd.

Verbeelding

Alleen de percelen waar naar aanleiding van deze herziening een aanpassing plaatsvindt worden op de verbeelding opgenomen. De SVBP2012 biedt de mogelijkheid om uitsluitend die zaken in de herziening op te nemen die wijzigen. Uitgangspunt voor de weergave op de verbeelding is dat alleen het gewijzigde aspect in beeld gebracht wordt. Gebleken is dat niet alle wijzigingen op basis van deze systematiek in beeld gebracht kunnen worden. Hierbij gaat het voornamelijk om zaken die van de verbeelding verwijderd dienen te worden. Denk bijvoorbeeld aan het verwijderen van een functieaanduiding of het verwijderen van een gedeelte van het bouwvlak (dit is het geval wanneer het bouwvlak verkleind of van vorm veranderd dient te worden).

Om die reden wordt ten aanzien van de verbeelding gebruik gemaakt van 2 systematieken:

  • Alleen het gewijzigde aspect wordt in beeld gebracht. Aangenomen kan worden dat het overige op het perceel niet wijzigt en derhalve van toepassing blijft. Voorbeeld: de bestemming Agrarisch wordt gewijzigd in de bestemming Wonen waarbij het bouwvlak niet wordt gewijzigd. In dit geval wordt alleen de gele kleur van de woonbestemming in beeld gebracht. Logisch gevolg is dat de groene kleur van de bestemming Agrarisch komt te vervallen omdat een perceel niet twee enkelbestemmingen kan bevatten. Deze verwijdering van de bestemming Agrarisch behoeft niet in beeld gebracht te worden.
  • Voor percelen waar bijvoorbeeld een aanduiding of een bouwvlak verwijderd dient te worden, worden alle perceelsgebonden enkelbestemmingen, functie, maatvoerings- en bouwaanduidingen in beeld gebracht behalve het te verwijderen aspect. Voor deze percelen geldt dat de nieuwe situatie/de eindsituatie op perceelsniveau zichtbaar is (dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen die niet worden gewijzigd, worden voor het perceel niet zichtbaar gemaakt).

Om een compleet beeld te krijgen van de nieuwe situatie dient deze herziening derhalve in samenhang met het basisplan geraadpleegd te worden.

Voor de percelen in de herziening waar een andere enkelbestemming wordt toegekend of een aanduiding wordt gewijzigd, kunnen de regels uit het basisplan en de herziening met betrekking tot deze enkelbestemming of aanduiding ter discussie worden gesteld.

Regels

Voor de regels geldt dat de regels zijn weergegeven zoals die na vaststelling van de herziening gelden. De niet gemarkeerde regels hebben betrekking op de regels zoals deze gelden vanuit het moederplan en de 1e en 2e herziening. De wijzigingen dan wel aanvullingen/verwijderingen als gevolg van onderhavige 3e herziening zijn in de planregels - met een doorhaling in groen (' regel ') of een toevoeging in geel ('regel') - opgenomen. Alleen de geel (toevoegingen) of groen (vervallen tekst) gemarkeerde aanpassingen maken dus juridisch-planologisch onderdeel uit van de 3e herziening. De niet gemarkeerde regels zijn ter informatie opgenomen zodat een goed beeld ontstaat van de nieuwe regels en hoe deze ingepast zijn in de (bestaande) regels van het moederplan. Van belang is dat de niet gemarkeerde regels niet opnieuw ter discussie gesteld kunnen worden omdat deze enkel een informatieve rol in deze herziening vervullen en formeel geen onderdeel van deze 3e herziening uitmaken. Een aantal regels van het moederplan Buitengebied Rucphen 2012 is vernietigd door de uitspraak van de Raad van State. Deze vernietigde regels zijn, voor zover ze niet worden herzien, niet meer zichtbaar in de regels van de 3e herziening.

De herziening is opgesteld op basis van SVBP2012 omdat terinzagelegging plaatsvindt na 1 juli 2013. Voor alle bestemmingsplannen die worden opgesteld na deze datum - ook voor partiële herzieningen - dient op basis van de Wro SVBP2012 te worden toegepast. De gebruikte terminologie van SVBP2012 kan op onderdelen verschillen van die van SVBP2008, de standaard die in het moederplan is toegepast.

Hoofdstuk 3 Beschrijving onderdelen 3e herziening

3.1 Inleiding

Zoals in paragraaf 1.1. aangegeven worden in de 3e herziening van het bestemmingsplan Buitengebied Rucphen 2012 de volgende onderwerpen opgenomen:

  • ontwikkelingsruimte voor de agrarische bedrijven: zowel de uitspraak van de Raad van State als het nieuwe provinciale beleid (Verordening ruimte 2014; VR 2014) leiden tot een heroverweging van de ontwikkelingsruimte die in het bestemmingsplan opgenomen kan worden voor de veehouderij. Het onderzoek in het kader van het planMER is mede bepalend voor de ruimte die aan de veehouderij kan worden geboden; deze ontwikkelingsruimte en de daaruit voortvloeiende aanpassingen worden beschreven in paragraaf 3.2;
  • de resterende elementen uit de uitspraak van de Raad van State die leiden tot een aanpassing van het bestemmingsplan worden beschreven in paragraaf 3.3;
  • de overige elementen uit de VR2014 voor zover deze moeten leiden tot een aanpassing van het plan staan beschreven in paragraaf 3.4;
  • ambtshalve aanpassingen zijn opgenomen in paragraaf 3.5;
  • en de initiatieven die meegenomen worden in dit plan staan vernoemd in paragraaf 3.6.

3.2 Ontwikkelingsruimte agrarische bedrijven

3.2.1 Inleiding

Er zijn drie belangrijke aspecten die bepalend zijn voor de ontwikkelingsmogelijkheden die het bestemmingsplan kan bieden aan agrarische bedrijven:

  • de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft tot gevolg gehad dat mogelijkheden voor vormverandering en vergroting van agrarische bouwvlakken, omschakelingsmogelijkheden naar productiegerichte paardenhouderij en de oprichting van permanente teeltondersteunende voorzieningen zijn vernietigd vanwege het ontbreken van een planMER/passende beoordeling;
  • de provincie heeft in de Verordening Ruimte 2014 (VR 2014) de ontwikkelingsmogelijkheden voor met name de veehouderij aangescherpt;
  • de resultaten van het planMER met passende beoordeling.

In deze paragraaf wordt de uitspraak van de Afdeling beschreven (paragraaf 3.2.2) alsmede het provinciaal beleid (paragraaf 3.2.3). De gemeentelijke visie op de uitspraak en de VR 2014 (de mate waarin de gemeente de provinciale mogelijkheden wil vertalen in het bestemmingsplan) wordt beschreven in paragraaf 3.2.4 en vormt het uitgangspunt van het planMER.

Het planMER wordt beschreven in paragraaf 3.2.5. De resultaten van het planMER leiden tot bijstelling van de gemeentelijke visie op het buitengebied en aanpassing van het bestemmingsplan (beschreven in paragraaf 3.2.6).

3.2.2 Uitspraak Raad van State

De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 21 mei 2014 vernietigd:

  • de wijzigingsbevoegdheden voor vormverandering en vergroting van agrarische bouwvlakken (artikel 3, 4 en 5);
  • de wijzigingsbevoegdheden voor omschakeling naar productiegebonden paardenhouderij (artikel 3, 4 en 5);
  • de wijzigingsbevoegdheid voor hervestiging en omschakeling naar een intensieve veehouderij (artikel 5);
  • en de wijzigingsbevoegdheden voor uitbreiding van permanente teeltondersteunende voorzieningen (artikel 3, 4 en 5);

zoals opgenomen in het moederplan Buitengebied Rucphen 2012.

Bij de totstandkoming van het bestemmingsplan Buitengebied Rucphen 2012 is geen onderzoek uitgevoerd naar de gevolgen van de hiervoor genoemde ontwikkelingen voor Natura 2000-gebieden (Brabantse Wal, Ulvenhoutse Bos, Kalmthoutse Heide en De Maatjes, Wuustwezelheide en Groot Schietveld ). De gemeenteraad heeft niet inzichtelijk kunnen maken dat op grond van objectieve gegevens kan worden uitgesloten dat de genoemde ontwikkelingen waarin het plan voorziet de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen zodat geen passende beoordeling en evenmin een MER hoefden te worden gemaakt.

Ingevolge artikel 19j, eerste lid, aanhef en onder a, van de Natuurbeschermingswet (Nbw 1998) houdt een bestuursorgaan bij het nemen van een besluit tot het vaststellen van een plan dat, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, voor een Natura 2000-gebied, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in dat gebied kan verslechteren of een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, rekening met de gevolgen die het plan kan hebben voor het gebied.

Ingevolge het tweede lid maakt het bestuursorgaan voor plannen als bedoeld in het eerste lid, die niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied maar die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied, alvorens het plan vast te stellen, een passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstelling van dat gebied. Ingevolge het vierde lid maakt de passende beoordeling van deze plannen deel uit van de ter zake van die plannen voorgeschreven milieueffectrapportage.

Een dergelijk planMER met passende beoordeling ontbrak ten onrechte en leidde tot de vernietiging van de betreffende wijzigingsbevoegdheden.

Voortschreidend inzicht jurisprudentie

In diverse uitspraken van de Afdeling inzake bestemmingsplannen buitengebied is gebleken dat ook de latente ruimte voor ontwikkeling van agrarische bedrijven binnen de bouwvlakken in het planMER en de passende beoordeling aan de orde moeten komen omdat ook de benutting van deze latente ruimte kan leiden tot significante effecten op Natura 2000-gebieden.

Uitgangspunten herziening en planMER

Voor het opnieuw vaststellen van wijzigingsbevoegdheden voor de ontwikkeling van agrarische bedrijven is de opstelling van een planMER/passende beoordeling noodzakelijk waarbij tevens de ontwikkelingsmogelijkheden binnen het bouwvlak worden meegewogen.

3.2.3 Uitgangspunten Verordening Ruimte 2014 (VR 2014)

De provincie Noord-Brabant heeft op 7 februari 2014 en 14 maart 2014 de VR 2014 vastgesteld. Het beleid en de toegestane ontwikkelingsmogelijkheden voor de veehouderijen in Brabant worden hiermee ingrijpend gewijzigd: uitbreiding van bedrijven is geen recht maar moet 'verdiend' worden door te voldoen aan de eisen van een zorgvuldige veehouderij.

In de VR 2014 wordt het volgende onderscheid gemaakt in agrarische bedrijven:

  • (vollegrond)teeltbedrijven: agrarisch bedrijf in de land- en tuinbouwsector dat zich richt op het telen van gewassen met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt;
  • veehouderij: agrarisch bedrijf gericht op fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en/of pelsdieren;
  • glastuinbouwbedrijven: agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in kassen plaatsvindt;
  • overige agrarische bedrijven: agrarisch bedrijf dat niet binnen de definitie van veehouderij, (vollegronds)teeltbedrijf of glastuinbouwbedrijf valt. Hieronder worden ook de paardenhouderijen begrepen.

De VR 2014 maakt daarbij binnen veehouderijbedrijven geen onderscheid tussen grondgebonden veehouderij en intensieve veehouderij.

Voor de toelaatbare ontwikkelingen bij agrarische bedrijven is verder van belang dat binnen de provincie gebieden zijn aangewezen als Groenblauwe mantel of Gemengd landelijk gebied en dat er gebieden zijn aangewezen met Beperkingen veehouderij. De aanduidingen 'verwevingsgebied' en 'extensiveringsgebied' zoals voor Rucphen in de voorheen geldende verordening opgenomen zijn niet meer van toepassing.

In de volgende paragrafen worden diverse onderdelen van de VR 2014 beschreven.

3.2.3.1 Veehouderij

Voor het beleid voor veehouderijen is het onderscheid tussen Groenblauwe mantel en Gemengd landelijk gebied niet van belang: de toelaatbare ontwikkelingen zijn in beide gebieden identiek.

Uitbreiding van de bebouwing binnen een bouwvlak

Uitbreiding van de bestaande bebouwingsoppervlakte - door nieuwbouw ten behoeve van het uitoefenen van een veehouderij (zoals stallen, machinebergingen of mestopslag) dan wel door bestaande bebouwing in gebruik te nemen voor het huisvesten van dieren - op het bouwvlak is uitsluitend toegestaan indien aan de voorwaarden uit de VR 2014 wordt voldaan. Deze voorwaarden zijn:

  • er moet geborgd worden dat sprake is van een ontwikkeling naar en instandhouding van een zorgvuldige veehouderij (Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij (BZV));
  • de ontwikkeling moet, vanuit een goede leefomgeving (zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit ) inpasbaar zijn in de omgeving;
  • er moet een zorgvuldige dialoog worden gevoerd, gericht op het betrekken van belangen van omwonenden bij de planontwikkeling;
  • er moet geborgd worden dat binnen gebouwen ten hoogste één bouwlaag gebruikt mag worden voor het houden van dieren, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden;
  • er moet voldaan worden aan extra eisen ten aanzien van geur en fijn stof;
  • daarbij geldt als extra voorwaarde dat veebedrijven gelegen in het gebied Beperkingen veehouderij aan moeten tonen in voldoende mate grondgebonden te zijn.

Op gemengde bedrijven (bijvoorbeeld veehouderij in combinatie met (vollegronds)teeltbedrijven of paardenhouderijen) mag worden gebouwd ten behoeve van de niet-veehouderijtak zonder dat aan de bovengenoemde voorwaarden behoeft te worden voldaan. Tot slot moet worden geborgd dat bij een gebruikswijziging van bestaande gebouwen, gericht op de uitbreiding van de veehouderij, ook aan bovenstaande voorwaarden wordt voldaan.

De Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij is opgebouwd rond diverse thema's en om te voldoen aan het criterium 'zorgvuldig' moet een minimale score van 7 op de BZV worden gehaald. In de loop der tijd zal het aantal thema's worden uitgebreid en de scores worden bijgesteld.

Hoewel het in theorie mogelijk is dat ook intensieve veehouderijen in het gebied Beperkingen veehouderij voldoen aan de voorgeschreven grondgebondenheid, gaat de provincie ervan uit dat intensieve veehouderijen hier geen ontwikkelingsmogelijkheden meer hebben (voortzetting van het beleid zoals dat geldt voor de voormalige extensiveringsgebieden).

Vergroten van agrarische bouwvlakken en omschakeling

Het wijzigen en vergroten van agrarische bouwvlakken alsmede het wijzigen van de bedrijfsvoering naar veehouderij (omschakeling) is toegestaan, maar ook hier gelden de volgende voorwaarden:

  • er moet geborgd worden dat sprake is van een zorgvuldige veehouderij (Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij (BZV));
  • de ontwikkeling moet, vanuit een goede leefomgeving (zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit) inpasbaar zijn in de omgeving;
  • er moet een zorgvuldige dialoog worden gevoerd, gericht op het betrekken van belangen van omwonenden bij de planontwikkeling;
  • er moet sprake zijn van een landschappelijke inpassing ter grootte van ten minste 10% van de omvang van het bouwvlak;
  • er moet geborgd worden dat binnen gebouwen ten hoogste één bouwlaag gebruikt mag worden voor het houden van dieren, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden;
  • er moet voldaan worden aan extra eisen ten aanzien van geur en fijn stof;
  • daarbij geldt als extra voorwaarde dat veebedrijven gelegen in het gebied Beperkingen veehouderij aan moeten tonen in voldoende mate grondgebonden te zijn.

Hierbij moet worden geborgd dat bij een gebruikswijziging van bestaande gebouwen, gericht op de uitbreiding van de veehouderij, ook aan bovenstaande voorwaarden wordt voldaan.

Voor uitbreiding boven 1,5 ha geldt tevens dat bedrijven blijvend moeten beschikken over voldoende gronden om een veebezetting van 2 GVE/ha of minder te garanderen. Deze voorwaarde met betrekking tot de veebezetting geldt niet voor uitbreidingen in combinatie met de sanering van een overbelaste situatie waarbij er elders feitelijk en juridisch een veehouderij wordt opgeheven en er per saldo geen groei plaatsvindt van het vergunde aantal dieren. De uitbreiding van bouwvlak tot een oppervlakte boven de 1,5 ha kan ook worden toegestaan voor een vernieuwend bedrijfsconcept.

Uitzonderingen

Een aantal uitbreidingen valt niet onder de BZV:

  • uitbreidingen van nevenfuncties;
  • kleine uitbreidingen tot 100 m² (eenmalig door een bedrijf toe te passen);
  • opslagvoorzieningen voor ruwvoer.

Nieuwe agrarische bouwvlakken

Nieuwvestiging (het opnemen van een agrarisch bouwvlak op een locatie waar voorheen geen agrarisch bouwvlak aanwezig was) is alleen toegestaan op een zogenaamde vestigingslocatie: een bestaand bestemmings- of bouwvlak waarbinnen het geldend bestemmingsplan het bouwen van gebouwen en bijbehorende bouwwerken met een gezamenlijke oppervlakte van meer dan 100 m² toestaat. Ook voor deze nieuwvestiging gelden de voorwaarden zoals genoemd bij de vergroting van bouwvlakken.

Verwevingsgebieden, landbouwontwikkelingsgebieden en extensiveringsgebieden

Het beleid zoals in voorheen geldende verordeningen beschreven voor intensieve veehouderij in de verwevingsgebieden, landbouwontwikkelingsgebieden en extensiveringsgebieden komt te vervallen. In plaats daarvan wordt de gebiedscategorie 'Beperkingen veehouderij' geïntroduceerd die in grote lijnen overeenkomt met de extensiveringsgebieden. In de gebieden met Beperkingen veehouderij worden extra eisen gesteld aan de grondgebondenheid van veehouderijen.

Voorzieningen buiten het bouwvlak

De VR 2014 biedt ruimte om, bij bedrijven die in de bedrijfsvoering in overwegende mate zijn aangewezen op de opslag van ruwvoer en waarbij binnen het bouwvlak hiervoor geen ruimte meer aanwezig is, opslagvoorzieningen (sleufsilo's, kuilvoerplaten en bijbehorende verhardingen) buiten het bouwvlak te realiseren tot een maximale omvang van 0,5 ha.

3.2.3.2 Vollegrondteeltbedrijven

Voor (vollegrond)teeltbedrijven is het onderscheid tussen de Groenblauwe mantel en het Gemengd landelijk gebied wel van belang. Een bestemmingsplan mag voorzien in de uitbreiding of de vestiging (op een locatie waar al bebouwing was toegestaan) van een (vollegrond)teeltbedrijf mits de omvang noodzakelijk is voor de agrarische bedrijfsvoering. In de Groenblauwe mantel geldt daarbij tevens dat er een positieve bijdrage wordt geleverd aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken.

Bij een (vollegrond)teeltbedrijf in de Groenblauwe mantel is de bouw van kassen niet toegestaan. In het Gemengd landelijk gebied zijn kassen toelaatbaar tot ten hoogste 5.000 m².

Bij (vollegronds)teeltbedrijven is het gebruik van teeltondersteunende voorzieningen toegestaan waarbij voor permanente teeltondersteunende voorzieningen in de Groenblauwe mantel een maximale omvang van 3 ha per bouwvlak geldt.

3.2.3.3 Glastuinbouw

In de VR 2014 wordt bepaald dat de omschakeling naar en de vestiging (op een locatie waar al bebouwing was toegestaan) van glastuinbouwbedrijven niet zijn toegestaan. Uitbreiding van bestaande glastuinbouwbedrijven in de Groenblauwe mantel wordt niet meer toegestaan.

In het Gemengd landelijk gebied is uitbreiding van een bestaand glastuinbouwbedrijf toegestaan tot ten hoogste 3 ha netto glas mits uitbreiding van het bedrijf noodzakelijk is om de continuïteit voor langere termijn te waarborgen en er een zorgvuldige dialoog is gevoerd gericht op het betrekken van de belangen van omwonenden bij de planontwikkeling.

3.2.3.4 Overige agrarische bedrijven

Op basis van de VR 2014 mag de omschakeling naar overige agrarisch bedrijven en uitbreiding van de bouwvlakken voor overige agrarische bedrijven tot 1,5 ha worden toegestaan.

Van de categorie 'overige agrarische bedrijven' komen in het buitengebied van Rucphen uitsluitend paardenhouderijen en een wormenkwekerij voor.

Paardenhouderijen worden in de systematiek van de VR 2014 aangemerkt als overig agrarisch bedrijf om te voorkomen dat de regels voor de veehouderij van toepassing zijn. Op basis van de VR 2014 mogen omschakeling naar een paardenhouderij en uitbreiding van het bouwvlak voor paardenhouderij worden toegestaan.

3.2.3.5 Mestverwerking

Op basis van de VR 2014 mogen mestverwerking en -vergisting niet langer aangemerkt worden als agrarische hulp- en nevenbedrijven maar gelden hiervoor de regels voor Bedrijf.

3.2.3.6 Directe werking

De regels uit de VR 2014 voor de veehouderij en de mestverwerking zijn al op het buitengebied van Rucphen van toepassing, ondanks dat het bestemmingsplan er nog niet op is aangepast (rechtstreeks werkende regels van de VR 2014, artikel 33 en 34). De rechtstreekse werking van de VR 2014 vervalt op het moment dat de 3e herziening in werking treedt. De gemeenten in Noord-Brabant hebben twee jaar de tijd om bestemmingsplannen met betrekking tot de veehouderij aan te passen aan de VR 2014.

3.2.4 Gemeentelijke visie: uitgangspunten voor planMER

Primair uitgangspunt voor het gemeentelijk beleid is de gemeentelijke visie en regeling zoals deze was opgenomen in het moederplan Buitengebied Rucphen 2012.

Onderscheid intensieve veehouderij en overige veehouderij

De gemeente is van mening dat het uit ruimtelijk oogpunt relevant blijft om een onderscheid te maken tussen (grondgebonden) veehouderij en intensieve veehouderij gelet op:

  • ruimtelijke uitstraling: grondgebonden veehouderijbedrijven met omliggende onbebouwde gronden voor de voerproductie versus intensieve veehouderijen waarbij in een gebied sprake zal zijn van een relatief hogere bebouwingsdichtheid vanwege het niet noodzakelijkerwijs aanwezig zijn van omliggende onbebouwde gronden;
  • geur: de geurbelasting vanuit intensieve veehouderijen is doorgaans groter dan vanuit grondgebonden veehouderijen; dit houdt verband met enerzijds de gehouden diersoort, maar ook met de omvang/aantal te houden dieren (het bouwvlak voor een intensieve veehouderij wordt bijna geheel ingericht voor de huisvesting van dieren terwijl de bouwvlakken voor grondgebonden veehouderij ook worden benut voor de stalling van landbouwmachines voor de voerwinning en de opslag van voer);
  • fijn stof: de emissie van fijn stof vanuit intensieve veehouderijen is doorgaans groter dan de emissie bij grondgebonden veehouderijen.

Ontwikkelingsmogelijkheden veehouderij

In het gebied met Beperkingen veehouderij zal voor de intensieve veehouderij worden bepaald dat omschakeling naar intensieve veehouderij of vormverandering en vergroting van bouwvlakken ten behoeve van intensieve veehouderij niet is toegestaan. Dit komt overeen met het beleid zoals impliciet door de provincie in de VR 2014 is beoogd en in het moederplan was opgenomen.

Er zijn, indien het provinciale beleid gevolgd wordt (alleen uitbreidingsmogelijkheden voor grondgebonden bedrijven in de gebieden aangeduid met 'beperkingen veehouderij') feitelijk geen mogelijkheden om de bebouwing ten behoeve van intensieve veehouderijen binnen het gebied Beperkingen veehouderij uit te breiden (de vigerende toegekende bouwaanduiding 'maximum bebouwd oppervlak' kan om die reden komen te vervallen). Dit komt overeen met het beleid zoals impliciet door de provincie in de VR 2014 is beoogd en in het moederplan was opgenomen.

De mogelijkheid zoals opgenomen in het moederplan om op de gronden met de bestemming Agrarisch met waarden – Natuur en de aanduiding 'verwevingsgebied' een grondgebonden agrarisch bedrijf om te schakelen naar een intensieve veehouderij komt te vervallen. De te beschermen waarden van de gronden met de bestemming Agrarisch met waarden – Natuur zijn niet verenigbaar met een uitbreiding van de mogelijkheden om er intensieve veehouderijen op te starten.

Het bestemmingsplan behoeft naar de mening van het gemeentebestuur evenmin mogelijkheden te bevatten voor de vergroting van bouwvlakken voor veehouderij tot een oppervlakte van meer dan 1,5 ha. In het moederplan was een maximale omvang van 1,5 ha opgenomen voor intensieve veehouderijen en een maximale omvang van 2 ha voor overige veehouderijen. Door gebruik te maken van de mogelijkheden die de provinciale VR 2014 biedt om sleufsilo's en kuilvoerplaten ook buiten het bouwvlak te realiseren blijven de effectieve ontwikkelingsmogelijkheden voor de grondgebonden veehouderij nagenoeg gelijk.

In het bestemmingsplan wil het gemeentebestuur ontwikkelingsruimte bieden aan bestaande bedrijven, dan wel de aanwezige ruimte reserveren voor de huidige aanwezige bedrijfsactiviteiten. In specifieke situaties waarbij omschakeling naar intensieve veehouderij of vergroting alsnog toelaatbaar wordt geacht, kan gekozen worden voor een maatwerkoplossing, met een aparte planologische procedure.

Het gemeentelijke beleid is voorts gericht op het behoud van de mogelijkheden om op agrarische bouwvlakken paardenhouderij uit te oefenen.

Ontwikkelingsmogelijkheden permanente teeltondersteunende voorzieningen

Daar waar mogelijk wordt de mogelijkheid om permanente teeltondersteunende voorziening te realiseren opnieuw opgenomen in het bestemmingsplan.

Dialoog met de omgeving

De gemeente hanteert de volgende uitgangspunten bij de verplichte dialoog met de omgeving:

  • de ondernemer met plannen voor de ontwikkeling van het agrarisch bedrijf neemt het initiatief om, nog voor er sprake is van concrete of definitieve bouwplannen, direct omwonenden te informeren;
  • uitnodigingen worden daarbij in de omgeving huis aan huis verspreid (ter indicatie: onder 'omgeving' wordt verstaan het gebied dat ligt aan - of kan uitzien op - het initiatief, tot een straal van ongeveer 500 m - naar redelijkheid - vanaf de initiatieflocatie;
  • omwonenden worden door hem of haar uitgenodigd om over de ontwikkeling van het bedrijf van gedachten te wisselen waarbij de initiatiefnemer een volledige uitleg over het initiatief geeft en aangeeft wat de knelpunten en pluspunten van het bedrijf zijn, mede in relatie tot de Brabantse Zorgvuldigheidsscore;
  • de initiatiefnemer weegt de resultaten van de dialoog met de omgeving;
  • de initiatiefnemer draagt zorg voor een presentielijst, objectieve schriftelijke verslaglegging van het gevoerde overleg en de ingebrachte reacties, alsmede een schriftelijke overweging over de wijze waarop de dialoog eventueel van invloed is geweest op de concrete bouwplannen;
  • met de omwonenden wordt een afspraak gemaakt over de wijze waarop men kennis kan nemen van het verslag;
  • het verslag van de bijeenkomst alsmede de schriftelijke overweging over de wijze waarop de dialoog van invloed is geweest op het initiatief wordt door de initiatiefnemer ter beschikking gesteld aan de gemeente.

3.2.5 PlanMER
3.2.5.1 Planmer-plicht

Toetsingskader

In de Wet milieubeheer en het bijbehorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer) is wettelijk geregeld voor welke projecten en besluiten een milieueffectrapport dient te worden opgesteld. Een planmer-plicht is voor een bestemmingsplan aan de orde als het plan:

  • kaderstellend is voor een toekomstig besluit over mer-(beoordelings)plichtige activiteiten: bijvoorbeeld bedrijfsactiviteiten die in het kader van de omgevingsvergunning milieu mer-(beoordelings)plichtig zijn;
  • mogelijkheden biedt voor activiteiten die een significant negatief effect kunnen veroorzaken op Natura 2000-gebieden (waardoor een passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 noodzakelijk is).

Herziening bestemmingsplan Buitengebied Rucphen 2012

Drempelwaarden Besluit milieueffectrapportage

Met de herziening worden ontwikkelingsmogelijkheden geboden aan agrarische bedrijven, waaronder veehouderijen. Conform wet- en regelgeving en jurisprudentie dient bij de beoordeling of sprake is van een planmer-plicht ook rekening te worden gehouden met onbenutte ruimte die wordt overgenomen uit vigerende bestemmingsplannen en afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden. In de herziening van het bestemmingplan wordt de provinciale VR 2014 verwerkt. Dit betekent dat slechts onder strikte voorwaarden ontwikkelingsruimte wordt geboden aan veehouderijen. Door de ontwikkelingsmogelijkheden die de herziening biedt, is het mogelijk dat in bepaalde gevallen bij toekomstige uitbreidingen van veehouderijen drempelwaarden uit het Besluit mer zullen worden overschreden. Concreet betekent dit bijvoorbeeld dat een initiatief tot wijziging of realisatie van een stal betrekking heeft op bijvoorbeeld 200 stuks melkrundvee (> 2 jaar) of 2.000 mestvarkens. Stallen van een dergelijke omvang kunnen worden gerealiseerd binnen de bouwvlakken die met de herziening (via wijzigingsbevoegdheid) worden mogelijk gemaakt. Daarmee vormt de herziening het kader voor mogelijke toekomstige besluiten over mer-(beoordelings)plichtige activiteiten. Om deze reden is in het kader van de 3e herziening van het bestemmingsplan Buitengebied Rucphen 2012 sprake van een planmer-plicht.

Effecten op Natura 2000

Binnen de gemeentegrenzen van Rucphen zijn geen Natura 2000-gebieden aanwezig. In de omgeving van het plangebied zijn echter wel verschillende gebieden gelegen, zowel in Nederland (onder andere de Brabantse Wal en het Ulvenhoutse Bos) als in België (onder andere De Maatjes, Wuustwezelheide & Groot Schietveld). In de Natuurbeschermingswet 1998 is vastgelegd dat voor plannen die mogelijk leiden tot significante negatieve effecten op Natura 2000 een zogenaamde 'passende beoordeling' noodzakelijk is. Voor wat betreft de 3e herziening van het bestemmingsplan Buitengebied Rucphen 2012 kan niet op voorhand worden uitgesloten dat sprake is van significante negatieve effecten op Natura 2000. Met name als het gaat om het aspect stikstofdepositie kan op vele kilometers afstand sprake zijn van significante negatieve effecten als gevolg van de bouwmogelijkheden in het bestemmingsplan. Dit bekent dat een passende beoordeling dient te worden uitgevoerd. Wanneer voor een plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 noodzakelijk is, leidt dit automatisch tot een planmer-plicht.

3.2.5.2 Procedure

Milieueffectrapportage (m.e.r.) is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Doel van een planMER is het integreren van milieuoverwegingen in de voorbereiding van in dit geval een herziening van een bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat het planMER (in ieder geval) inzicht geeft in de maximaal optredende milieugevolgen en maatregelen beschrijft waarmee eventuele negatieve effecten kunnen worden voorkomen of beperkt. De planmer-procedure bestaat uit de volgende stappen:

  • 1. openbare kennisgeving opstellen planMER en herziening;
  • 2. raadpleging bestuursorganen en inspraak over reikwijdte en detailniveau van het planMER;
  • 3. opstellen planMER;
  • 4. terinzagelegging planMER (met in dit geval de ontwerpherziening);
  • 5. toetsingsadvies van de Commissie voor de m.e.r.

In een eerder stadium zijn met de Notitie reikwijdte en detailniveau (Nrd) de overlegpartners en bestuursorganen geraadpleegd over de reikwijdte en het detailniveau van het planMER. Omdat het planMER van invloed is op de uitgangspunten voor de herziening, is er voor gekozen om een eerste concept- planMER als bijlage toe te voegen aan de voorontwerp-herziening. Het definitieve planMER is gelijktijdig met de ontwerpherziening formeel in procedure gebracht. Het planMER is ter toetsing voorgelegd aan de Commissie voor de m.e.r. Naar aanleiding van de toetsing door de Commissie is een aanvulling op het planMER opgesteld.

3.2.5.3 Resultaten planMER en passende beoordeling

Het planMER (met passende beoordeling) is opgenomen in bijlage 13, de aanvulling op het planMER in bijlage 14. Het planMER beschrijft per milieuthema de referentiesituatie (huidige situatie en eventuele autonome ontwikkelingen). Vervolgens is inzicht gegeven in de maximale milieugevolgen die kunnen optreden. Deze maximale ontwikkelingsruimte omvat alle mogelijkheden die bij recht, via afwijking met een omgevingsvergunning of wijzigingsbevoegdheden worden geboden. De effectbeschrijvingen in het planMER en de daarin opgenomen passende beoordeling hebben betrekking op:

  • de agrarisch bouwvlakken en de wijzigingsbevoegdheden voor omschakeling en vergroting van bouwvlakken voor veehouderijen en paardenhouderijen;
  • de wijzigingsbevoegdheden voor permanente teeltondersteunende voorzieningen.

De effectbeoordelingen in het planMER en de passende beoordeling spitsen zich toe op de effecten die samenhangen met de ontwikkelingsruimte voor veehouderijen en teeltondersteunende voorzieningen.

Veehouderijen

Belangrijkste aandachtspunt dat volgt uit de effectbeschrijvingen zijn de gevolgen van de mogelijke toename van stikstofdepositie. Uit de passende beoordeling blijkt dat met de ontwikkelingsruimte uit de derde herziening significante negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten. In de passende beoordeling is bekeken op welke wijze kan worden gekomen tot een uitvoerbaar alternatief binnen de kaders van de Natuurbeschermingswet. In paragraaf 3.2.5.4 is toegelicht op welke wijze in de herziening is omgegaan met de uitkomsten van de passende beoordeling.

De effecten van de veehouderijen op het woon- en leefklimaat blijven relatief beperkt. Bij de maximale benutting van de ontwikkelingsruimte die met de derde herziening wordt geboden kan plaatselijk kan sprake zijn van een toename van de geurbelasting en/of concentraties fijn stof (en daarmee samenhangende gezondheidseffecten). Omdat het aandeel intensieve veehouderijen binnen de gemeente Rucphen relatief beperkt is, geen omschakeling naar intensieve veehouderij wordt toegestaan en een groot deel van het plangebied is aangewezen als gebied 'beperkingen veehouderij' zullen geen onaanvaardbare situaties ontstaan. Er is geen aanleiding om (bovenop de eisen uit de VR2014) aanvullende voorwaarden op te nemen om een verslechtering van het woon- en leefklimaat tegen te gaan. Dat geldt ook voor de andere thema's die in het planMER zijn beoordeeld. Daarbij dient te worden opgemerkt dat de maatregelen die dienen te worden getroffen om een toename van depositie binnen Natura 2000 te voorkomen, ook leiden tot een beperking van de potentiële effecten op het woon- en leefklimaat.

Teeltondersteunende voorzieningen

Bij maximale benutting van de ontwikkelingsruimte voor teeltondersteunende voorzieningen die met de derde herziening wordt geboden, kan negatieve effecten met zich meenemen. De effecten hebben met name betrekking op de waterhuishouding (en daarmee samenhangende ecologische gevolgen) en de mogelijke aantasting van landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Binnen een afstand van circa 500 m rondom de natte natuurparels zullen nieuwe permanente teeltondersteunende voorzieningen worden uitgesloten. Daarnaast zijn in de wijzigingsregels verschillende voorwaarde opgenomen waarmee ongewenste effecten worden voorkomen.

3.2.5.4 Uitvoerbaar alternatief

Uit de planMER/passende beoordeling blijkt dat wanneer alle bestaande grondgebonden en intensieve veehouderijen gebruik maken van de maximale ontwikkelingsruimte die de herziening biedt, significante negatieve effecten niet zijn uit te sluiten. Het volledig uitsluiten van significante negatieve effecten binnen het bestemmingsplan is alleen mogelijk wanneer aanvullende voorwaarden worden verbonden aan veehouderij-initiatieven. In deze herziening wordt op basis van de uitkomsten van de passende beoordeling een emissiestandstill op bedrijfsniveau opgenomen, waarvan onder voorwaarden kan worden afgeweken. Ontwikkelingsruimte kan alleen worden benut door het treffen van voldoende stikstof reducerende maatregelen en/of saldering. In het onderzoek stikstofdepositie is in de berekeningen voor de maximale invulling uitgegaan van het stalsysteem dat minimaal dient te worden toegepast op grond van provinciale regelgeving. Er zijn echter aanzienlijk gunstigere stalsystemen waarbij de emissie per dierplaats lager is. Dit betekent in bepaalde gevallen dat met de sloop van bestaande stallen en de realisatie van volledig nieuwe stallen een toename van het aantal stuks vee kan worden gerealiseerd, zonder dat dit leidt tot een toename van stikstofdepositie.

Het uitvoerbaar alternatief zoals uitgewerkt in het planMER gaat uit van maatwerk op perceelsniveau voor alle typen veehouderijen. De vervolgvraag is op welke wijze hieraan in de herziening een goede doorvertaling kan worden gegeven en op welke wijze het ontwerpbestemmingplan gewijzigd moet worden vastgesteld. Het gaat daarbij om de volgende onderdelen van het plan:

  • het emissiestandstill en bouwvlakken;
  • de afwijking van het emissiestandstill;
  • bouwvlakken en de uitbreiding van bouwvlakken met toepassing van een wijzigingsbevoegdheid;
  • paardenhouderijen.

Emissiestandstill

Een emissiestandstill is, gezien de uitkomsten van de passende beoordeling, het meest voor de hand liggende vertrekpunt voor de regeling in het bestemmingsplan. Gezien de afstand tussen bouwvlakken en overbelaste situaties binnen Natura 2000, zal vrijwel iedere toename van emissie tot een relevante toename van depositie leiden. De emissiestandstill-regeling borgt dat het plan geen significante negatieve effecten veroorzaakt. Tegelijkertijd biedt deze regeling agrariërs enige flexibiliteit/uitbreidingsruimte. Door de toepassing van emissie-arme staltechnieken bij bestaande bedrijven is het namelijk in veel gevallen mogelijk om een vee-uitbreiding/wijziging te realiseren zonder dat de emissie op bedrijfsniveau toeneemt (dit toont het onderzoek in het planMER aan). Het bouwvlak kan in tact blijven; het bouwvlak wordt immers niet alleen gebruikt voor de bouw van stallen maar ook voor andersoortige bebouwing, voorzieningen voor opslag, verharding om de gebouwen te kunnen bereiken en aan de eisen van een moderne bedrijfsvoering te voldoen (geen kruisende verkeerstromen op het erf), manoeuvreerruimte en loze ruimte in verband met inefficiënte of verouderde inrichting van een erf. Door het behoud van het bouwvlak, in combinatie met het emissie-standstill blijft de nodige flexibiliteit met betrekking tot locatiekeuze binnen het bouwvlak in tact zonder dat er sprake is van significante effecten.

De bestaande emissie wordt per bedrijf bepaald door een combinatie van de diercategorie (melkrundvee, schapen, varkens etc), het aantal dieren en het toegepaste stalsysteem (met de specifieke bijbehorende Rav-code). Om tot een juridisch houdbare doorvertaling te komen van het uitvoerbaar alternatief in de vast te stellen correctieve herziening, dient zo veel mogelijk rekening te worden gehouden met de jurisprudentie op het gebied van Natura 2000 en veehouderijen. De jurisprudentie in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna Nb-wet) is nog niet uitgekristalliseerd. Regelmatig verschijnt er een uitspraak die verduidelijkt hoe met het aspect stikstof in het bestemmingsplan en bijbehorende onderzoeken moet worden omgegaan. De tot nu toe gewezen relevante hoofdlijnen in jurisprudentie zijn als volgt.

  • Het is niet toegestaan om als voorwaarde aan directe bouwregels te koppelen dat ofwel een Nb-wet-vergunning moet zijn verleend, ofwel vast moet staan dat een Nb-wet-vergunning niet noodzakelijk is. Dit omdat dit enerzijds tot een doorkruising leidt van de bevoegdheid van de provincie (bevoegd gezag Natura 2000) en anderzijds omdat de vraag of een bepaald gebruik is toegestaan afhankelijk wordt van de vraag of een Nb-wet-vergunning wordt verleend, waardoor op voorhand niet duidelijk is welk gebruik al dan niet is toegestaan.
  • Als referentiesituatie dient de bestaande situatie. Indien de vergunde ruimte in het bestemmingsplan is opgenomen en deze meer ruimte biedt dan de bestaande situatie, dienen de gevolgen van het opvullen van die ruimte te worden onderzocht . Gezien de jurisprudentie dient dit in het bestemmingsplan nader te worden gedefinieerd.
  • Een planregeling die een toename mogelijk maakt van agrarische bedrijfsbebouwing is alleen aanvaardbaar indien is verzekerd dat geen uitbreiding van veebezetting zal plaatsvinden, dan wel indien is verzekerd dat op een andere wijze geen aantasting van Natura 2000 plaatsvindt.
  • Om te bepalen hoeveel dierplaatsen een plan mogelijk maakt (bv via oppervlakte stal) moet worden uitgegaan van de normen die gelden ten tijde van vaststelling van het plan. Wel kan – met een goede onderbouwing, bv door fluctuaties in geboortes – worden afgeweken van de normen, bijvoorbeeld als meer plaatsen nodig zijn voor jongvee dan werkelijk worden gehouden.
  • Het is toegestaan om vergunde ruimte weg te bestemmen indien uit onderzoek blijkt dat opvulling van die ruimte tot significante effecten leidt. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van een regeling waarbij wordt aangesloten bij het bestaande aantal dierplaatsen in de bestaande bebouwing ten tijde van vaststelling van het plan.

De emissie komt tot stand op basis van aantallen dieren, diersoorten en stalsystemen. Voor het bepalen van het type stalsysteem wordt uitgegaan van het ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan aanwezige stalsysteem. Uit de (milieu)vergunning/melding en onderliggende stukken, dan wel de omgevingsvergunning (bouwen) kan worden opgemaakt van welk stalsysteem gebruik wordt gemaakt. Bij het bepalen van het aantal en soort dieren wordt uitgegaan van het aantal gerealiseerde dierplaatsen ten tijde van vaststelling van het plan. Het aantal gerealiseerde dierplaatsen is hierbij gebaseerd op de legaal aanwezige stal en de inrichting van die stal ten tijde van vaststelling van het plan. De regeling is daarmee bepaalbaar en handhaafbaar en biedt agrariërs de ruimte om aanwezige stallen volledig te gebruiken en de ondernemers worden op deze manier niet onevenredig beperkt in de bedrijfsvoering. Het is onwenselijk om in plaats van het gerealiseerde aantal dierplaatsen de feitelijk aanwezige dieraantallen als uitgangspunt voor het emissieplafond te hanteren. Binnen een normale bedrijfsvoering kan immers sprake zijn van fluctuaties in de aanwezige dieraantallen. Wanneer het aanwezige aantal dieren op een (voor de ondernemer) ongunstig moment wordt gehanteerd als uitgangspunt voor het emissieplafond, leidt dit tot een directe beperking van de bedrijfsvoering. Door het gerealiseerde aantal dierplaatsen als uitgangspunt te hanteren, wordt dit voorkomen.

Daarbij is wel van belang dat structureel onbenutte ruimte binnen de bestaande stallen (buiten de normale fluctuaties in de dieraantallen) niet tot de bestaande situatie wordt gerekend. In de herziening wordt om deze reden voor een aantal adressen de agrarische bestemmingen aangepast of de aanduiding voor intensieve veehouderij of niet intensieve veehouderij, geschrapt.

Verder geldt dat rekening moet worden gehouden met nog niet benutte, maar wel verleende vergunningen voor de bouw/het gebruik van stallen. Voor deze situaties wordt een uitzondering gemaakt op de voorwaarde dat het om reeds gerealiseerde dierplaatsen moet gaan mits gegevens beschikbaar zijn in het kader van de verleende vergunningen (of aangevraagde Nbw-vergunning) waaruit blijkt dat geen sprake is van significante effecten op Natura 2000. In die gevallen wordt in de herziening verwezen naar de emissie die samenhangt met de nog niet gerealiseerde stal of de nog niet benutte stal en wordt deze daarmee positief bestemd. Deze bedrijven zijn opgenomen in een bijlage bij de regels.

Afwijken van het emissiestandstill

Het is niet ondenkbaar dat in specifieke gevallen afgeweken kan worden van het emissiestandstill zonder dat direct sprake is van negatieve effecten binnen Natura 2000. Gezien de afstand tot Natura 2000 kunnen er gevallen zijn waarbij de emissie weliswaar beperkt toeneemt, maar deze toename van emissie niet leidt tot een toename van depositie binnen Natura 2000. Daarnaast zijn er wellicht situaties waarin maatregelen kunnen worden getroffen (bijvoorbeeld door specifieke, aanvullende beheersmaatregelen binnen Natura 2000) om significante negatieve effecten als gevolg van een toename van depositie uit te sluiten. Uit de aanvulling op het planMER blijkt dat er binnen de kaders van de PAS ontwikkelingsruimte beschikbaar is om binnen de gemeente Rucphen te komen tot uitvoerbare veehouderij initiatieven, waarbij (ondanks een toename van emissies) significante negatieve effecten kunnen worden uitgesloten. Om deze redenen is de mogelijkheid opgenomen om binnenplans met een omgevingsvergunning af te wijken van het emissiestandstill.

Bouwvlakken en wijzigingsbevoegdheden voor vergroting van bouwvlakken

Uit het planMER blijkt dat binnen het emissiestandstill de veehouderijen niet alle bouwruimte die de bouwvlakken bieden kunnen benutten voor stallen (zowel binnen de rechtstreekse bouwvlakken, als de ruimere bouwvlakken die via wijzigingsbevoegdheden kunnen worden gecreëerd). In het planMER is per bedrijf bekeken wat de mogelijkheden zijn om met de toepassing van emissie-arme technieken te komen tot een uitbreiding zonder dat sprake is van een toename van de emissie. In het bestemmingsplan is op de volgende wijze omgegaan met de uitkomsten uit de passende beoordeling en planMER. Aan het gedetailleerde beeld dat het planMER geeft van de ontwikkelingsruimte, ligt een aantal algemene uitgangspunten ten grondslag. De resultaten uit het planMER kunnen dan ook niet 1-op-1 worden door vertaald in het bestemmingsplan, zonder dat individuele bedrijven in hun belangen kunnen worden geschaad.

Met het bouwvlak maakt de raad duidelijk waar in het buitengebied verstening is toegestaan. Zoals aangegeven, is het bouwvlak niet alleen bedoeld voor stallen, maar ook voor de bedrijfswoning, erfbebouwing, loodsen/platen voor opslag (voer, mest, werktuigen, etc), silo's, ontsluiting, etc. Ruimte en flexibiliteit binnen de bouwvlakken is wenselijk voor de inrichting van agrarische percelen. Het beperken van de omvang van bouwvlakken, verkleint deze beoogde flexibiliteit en is in het algemeen niet gewenst. Daarnaast maakt het bestemmingsplan (vanwege de consequenties van de provinciale verordening) geen nieuwe stallen bij recht mogelijk, maar altijd via afwijking. Bij nieuwe initiatieven dient tevens te worden aangetoond dat wordt voldaan aan het emissiestandstill. Bouwvlakken worden derhalve als gevolg van de uitkomsten van het planMER niet aangepast en de wijzigingsbevoegdheden voor vergroting worden opnieuw opgenomen (waarbij het emissiestandstill van toepassing is, dan wel de afwijking in combinatie wordt toegepast).

Paardenhouderijen

Voor paardenhouderijen geldt dat er geen emissiearme stalsystemen voorhanden zijn. Bij bedrijven die uitsluitend paarden houden geldt dat elke toename van het aantal paarden leidt tot een verhoging van de emissie. Dat geldt ook voor locaties waar nu geen dieren worden gehouden: indien er (bedrijfsmatig) paarden gehouden gaan worden, neemt de emissie toe. Om deze reden is het noodzakelijk paardenhouderijen apart aan te duiden en de omschakeling van (vollegronds)teeltbedrijven naar bedrijfsmatige paardenhouderijen niet langer mogelijk te maken. Omschakeling van intensieve veehouderij en niet intensieve veehouderij naar paardenhouderij is veelal, in verband met de emissiefactoren van de betreffende dieren, wel mogelijk binnen het emissie-standstill en wordt gezien als een aanvaardbare ontwikkeling.

Uitbreiding van een bouwvlak of vormverandering van een bouwvlak voor paardenhouderij is mogelijk, bijvoorbeeld voor de aanleg van een paardenbak, maar mag niet leiden tot een toename van het aantal dierplaatsen.

Vertaling in herziening

De resultaten zoals opgenomen in het planMER/passende beoordeling (zie bijlage 13) bieden het gemeentebestuur de nodig informatie omtrent de milieugevolgen van voorgestelde ontwikkelingen en leiden samenvattend tot de volgende aanpassing van beleid en regels.

  • Emissiestandstill: om een toename van stikstofdepositie binnen Natura 2000-gebieden uit te kunnen sluiten wordt in het bestemmingsplan een emissiestandstill opgenomen voor toekomstige veehouderij initiatieven. Binnen het emissiestandstill kan door toepassing van emissie-arme technieken (interne saldering) worden gekomen tot uitvoerbare initiatieven.
  • Afwijking van het emissiestandstill: tevens wordt een binnenplanse afwijking via omgevingsvergunning opgenomen waarmee onder voorwaarden een toename van emissie wordt toegestaan. Daarbij dient te worden aangetoond dat geen sprake is van een toename van depositie, dan wel maatregelen worden getroffen om de negatieve effecten van een toename van depositie te mitigeren.
  • Wegens het ontbreken van emissie-arme stalsystemen voor paardenhouderijen kan een uitbreiding van het aantal dieren niet worden toegestaan (ieder extra paard leidt tot een toename van de emissie). Uitbreiding en vormverandering van bouwvlakken ten behoeve van bijvoorbeeld een rijhal of paardenbak is mogelijk maar mag niet leiden tot een toename van de emissie/het aantal dierplaatsen.
  • De omschakeling van een veehouderij naar een paardenhouderij is mogelijk omdat hierbij sprake is van een afname van de emissie.
  • Vormverandering van een agrarisch bouwvlak wordt mogelijk gemaakt voor alle agrarische bedrijven en paardenhouderijen met uitzondering van intensieve veehouderijen in het gebied Beperkingen veehouderij.
  • Vergroting van bouwvlakken voor veehouderijen en intensieve veehouderijen wordt via wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakt tot 1,5 ha (waarbij ook dient te worden voldaan aan het emissiestandstill of de voorwaarden voor afwijking daarvan); vergroting van bouwvlakken voor intensieve veehouderij in het gebied Beperkingen veehouderij wordt niet mogelijk gemaakt.
  • Er worden geen omschakelingsmogelijkheden opgenomen voor agrarisch bedrijven zonder vee naar agrarisch bedrijven met vee, productiegerichte paardenhouderijen of gebruiksgerichte paardenhouderijen; de omschakeling van intensieve veehouderijen en niet intensieve veehouderijen naar paardenhouderijen en de omschakeling van intensieve veehouderij naar niet intensieve veehouderij wordt wel mogelijk gemaakt.
  • De mogelijkheden voor het realiseren van permanente teeltondersteunende voorzieningen zoals voorzien in het moederplan worden opnieuw opgenomen met dien verstande dat in de beschermingszone rond natte natuurparels permanente teeltondersteunende voorzieningen niet mogelijk worden gemaakt.

3.2.6 Aanpassingen plan

Op basis van de paragrafen 3.2.3 tot en met 3.2.5 worden de volgende aanpassingen doorgevoerd in het plan.

Begrippen en indeling van agrarische bedrijven

De VR 2014 maakt een onderscheid in 4 soorten van agrarische bedrijven ((vollegronds)teeltbedrijven, veehouderij, glastuinbouw en overige agrarische bedrijven). Het huidige moederplan Buitengebied Rucphen 2012 is op een andere definitie van agrarische bedrijven gebaseerd. De provinciale begripsbepalingen zijn overgenomen met dien verstande dat intensieve veehouderijen zijn onderscheiden en gedefinieerd.

Gezocht is naar een onderscheid in agrarische bedrijven die hanteerbaar is voor vertaling van het gemeentelijke beleid in de regels en die voldoet aan de provinciale indeling.

De volgende begripsbepalingen zijn aangepast, vervallen of toegevoegd: begripsbepalingen 1.13, 1.33, 1.47, 1.68, 1.84, 1.110, 1.111, 1.120, 1.121, 1.150, 1.154 en 1.155. Een nieuwe begripsbepaling is toegevoegd voor zorgvuldige veehouderij (artikel 1.170).

Op basis van de aangepaste begripsbepaling voor agrarisch bedrijf, de huidige plansystematiek en noodzakelijke aanpassingen aan de VR 2014 zijn agrarisch bedrijven geïnventariseerd en voorzien van een relevante functieaanduiding:

  • (vollegronds)teeltbedrijven: deze bedrijven zijn algemeen toelaatbaar en deze behoeven geen nadere aanduiding op de verbeelding; aan deze bedrijven kunnen rechtstreekse bouwmogelijkheden geboden worden;
  • niet-intensieve veehouderijbedrijven: op basis van de VR 2014 moeten voorwaarden gesteld worden aan de ontwikkelingsmogelijkheden van veehouderijen en op basis van gemeentelijk beleid/planMER wijken de voorwaarden voor intensieve veehouderij af van de mogelijkheden voor niet intensieve veehouderijen; om het onderscheid te kunnen maken is het noodzakelijk de niet intensieve (grondgebonden) veehouderij op de verbeelding met een specifieke aanduiding weer te geven (specifieke vorm van agrarisch - veehouderij);
  • intensieve veehouderij (iv): deze bedrijven zijn ook in het moederplan als zodanig onderscheiden en deze indeling wordt gehandhaafd; voor alle bedrijven met intensieve veehouderij wordt in de bestemmingsomschrijving opgenomen dat tevens niet intensieve veehouderij is toegestaan zodat de omschakeling van intensieve veehouderij naar grondgebonden veehouderij relatief eenvoudig kan worden gerealiseerd (mits voldaan wordt aan alle andere voorwaarden);
  • glastuinbouw (gt): de bedrijven die in het moederplan waren aangemerkt als glastuinbouwbedrijf behouden de aanduiding (gt);
  • paardenhouderijen: de bedrijven die in het moederplan waren aangemerkt als paardenhouderij behouden de aanduiding (ph);
  • de wormenkwekerij aan de Heimolendreef 32 was nog niet als zodanig aangeduid, deze omissie is hersteld waarbij de verbeelding is aangepast en de regels in artikel 3 zijn aangevuld.

De bestemmingsomschrijvingen in de artikelen 3.1, 4.1 en 5.1 worden hierop aangepast.

De inventarisatie en actualisering van gegevens over de agrarisch bedrijven hebben er toe geleid dat voor een aantal bedrijven de functieaanduidingen zijn aangepast of een maatvoeringsaanduiding is toegevoegd. Dit betreft de volgende bedrijven.

Locatie   Overweging   Aanpassing  
Heimolendreef 32   Huidige activiteiten (wormenkwekerij) zijn ten onrechte niet bestemd.   De functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - wormenkwekerij' wordt toegevoegd.  
Bremstraat 155, Vorenseindseweg 79, Roosendaalsebaan 27, De Schietbaan 3, Langendijksestraat 19, Plattebaan 2, Nederheide 9a, Vinkenbossenstraat 1 en Bredasebaan 68   Hier zijn paardenhouderijen gevestigd die nog niet zijn aangeduid.   De aanduiding 'paardenhouderij' wordt aan het bouwvlak toegevoegd.  
Bernhardstraat 21, Canadastraat 13, Bernardstrata 23, Schijfse Vaartkant 8, Heesterbosstraat 7 en Munnikendijk 1   Op deze lokaties in het gebied Beperkingen veehouderij komt de maatvoeringsaanduiding 'maximum bebouwd oppervlak' te vervallen.   Om zichtbaar te maken dat de maatvoeringsaanduidingen komen te vervallen zijn de enkelbestemmingen, de bouwvlakken en de functieaanduidingen in de herziening opgenomen, zonder de betreffende maatvoeringsaanduiding.  
Roosendaalseweg 33 en Achterhoeksestraat 100   Op deze locaties is niet langer sprake van een intensieve veehouderij. De aanduiding 'intensieve veehouderij' komt te vervallen.   Om zichtbaar te maken dat de aanduiding 'intensieve veehouderij' komt te vervallen is het bouwvlak en de enkelbestemming in de herziening opgenomen, zonder de betreffende aanduiding.  
Schijfse Vaartkant 4a   Op deze locatie is de intensieve veehouderij inmiddels beëindigd en de provincie heeft het verzoek gedaan de aanduiding 'intensieve veehouderij' te laten vervallen. Om te laten zien dat een aanduiding is vervallen, laat de verbeelding alle, na vaststelling van de 3e herziening, geldende aanduidingen binnen het bouwvlak zien.   Voor het perceel Schijfse Vaartkant 4a wordt een enkelbestemming met bouwvlak, zonder functie- of maatvoeringsaanduidingen opgenomen. Hieruit blijkt dat ter plaatse de aanduiding 'intensieve veehouderij' niet meer is opgenomen.  
Bredasebaan 88 en Scherpenbergsebaan 39   Op de genoemde locatie is geen sprake van intensieve veehouderij maar van niet intensieve veehouderij.   Voor deze locaties wordt de aanduiding 'intensieve veehouderij' gewijzigd in de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – veehouderij'. De bouwvlakken en enkelbestemmingen zijn opgenomen.  
Bremstraat 158, Hogestraat 12, Berkstraat 2a, Sporthei 7, Kerkstraat 19, Onze Lieve Vrouwestraat 217, Heesterbosstraat 6, Oude Zoek 6 en Schoutestraat 9   Op deze locaties is sprake van een intensieve veehouderij, veelal in combinatie met een niet intensieve veehouderij. Aan de bouwvlakken wordt de aanduiding 'intensieve veehouderij' toegevoegd. Op basis van de bestemmingsomschrijvingen bij de agrarische artikelen zijn ter plaatse ook niet intensieve bedrijven toegestaan.   Aan de bouwvlakken wordt de aanduiding 'intensieve veehouderij' toegevoegd.  
Kastanjestraat 25, Omgangstraat 12, Moervenstraatje 10, Bakkersmeer 3, Vorenseindseweg 66, Vorenseindseweg 72, Hogestraat 4, Klein Zundertseweg 17, Kolkstraat 12, De Heikant 23, Bosstraat 34, Oosteindseweg 37, Oosteindseweg 77, De Heikant 24, De Heikant 33, Turfstraat 30, Groenstraat 8a, de Wildert 3, Bredasebaan 88, Martenstraat 4, Roosendaalsebaan 25, Roosendaalsebaan 31, De Schietbaan 3, Langendijksestraat 27, Langendijksestraat 5, Langendijksestraat 7, Postbaan 11, De Brand 14, De Brand 29, Achterhoeksestraat 106, Achterhoeksestraat 69, Achterhoeksestraat 77, Achterhoeksestraat 84, Bernhardstraat 21, Bernhardstraat 40, Sporthei 10, Vennestraat 1, Rijksweg-Zuid 15, Gastelsebaan 12, Rucphenseweg 31, Zoeksedijk 12, de Heiningen 10, Nederheide 13, Nederheide 15, Nederheide 9a, Het Dreefje 1, Het Dreefje 11, Het Dreefje 2a, Het Dreefje 3, Oud Kerkpad 47, Molendreef 1, De Berg 5, De Heiberg 4, Hoeksestraat 24, Scherpenbergsebaan 12, Hoekvensedreef 3, Witte Moeren 8, Zundertseweg 112, Kapelstraat 4, Bosschenhoofdseweg 19, Bosschenhoofdseweg 23, Onze Lieve Vrouwestraat 205, Noordhoekstraat 2, Onze Lieve Vrouwestraat 211, Lage Zegstraat 11, Hoefstraat 24 en Rijksweg-Noord 20   Op deze locaties zijn niet intensieve veehouderijen gevestigd. Deze worden als zodanig bestemd.   Voor deze bouwvlakken wordt de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – veehouderij' opgenomen.  

Gebiedsaanduidingen

De gebiedsaanduidingen 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' en 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' komen te vervallen. In de regels komen deze gebiedsaanduidingen voor in de artikelen 1.68, 1.154, 39.18 en 39.19. De verwijzing naar de reconstructiewetzones wordt in deze artikelen geschrapt.

De gebieden in de VR 2014 aangeduid als Beperkingen veehouderij worden aangeduid met de gebiedsaanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij'. Het gebied Beperkingen veehouderij komt nagenoeg overeen met de 'oude' extensiveringsgebieden. In de bestemmingsomschrijving van de artikelen 3.1, 4.1 en 5.1 wordt de gebiedsaanduiding opgenomen, alsmede in artikel 39.7.

Bouw- en ontwikkelingsmogelijkheden

Niet intensieve veehouderij en intensieve veehouderij

Voor intensieve veehouderijen en niet intensieve veehouderijen worden aanpassingen doorgevoerd op basis van de VR 2014 en de resultaten van het planMER.

Voor niet intensieve veehouderijen en intensieve veehouderijen worden de regels zodanig aangepast dat:

  • De bestaande bebouwingsoppervlakte ten behoeve van de uitoefening van de veehouderij (in de ruime zin van het woord dus inclusief gebouwen die niet gebruikt worden voor de huisvesting van dieren maar wel noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de veehouderij) niet mag worden uitgebreid (artikelen 3.2.1, 4.2.1 en 5.2.1).

Evenmin is het toegestaan om bestaande bebouwing die nog niet voor de uitoefening van veehouderij of de huisvesting van dieren wordt gebruikt, als zodanig te gaan gebruiken (artikelen 3.4.2, 4.4.2 en 5.4.2).

  • De bestaande ammoniakemissie niet mag toenemen (emissiestandstill). De bestaande ammoniakemissie wordt bepaald door het legaal aantal gerealiseerde dierplaatsen, het legaal gerealiseerde stalsysteem en de daaraan verbonden normen voor ammoniakemissie. Dit leidt tot het opnemen van een begripsbepaling voor bestaande emissie (artikel 1.37) en aanpassing van de artikelen 3.4.2, 4.4.2 en 5.4.2.
  • Voor de uitbreiding van de bebouwingsoppervlakte of gebruikswijzigingen worden vervolgens afwijkingsbevoegdheden voor bouwen (artikel 3.3.2, 4.3.2 en 5.3.2 ) en afwijkingsbevoegdheden voor gebruik (artikel 3.5.6, 3.5.7, 4.5.6, 4.5.7, 5.5.6 en 5.5.7) opgenomen.

De voorwaarden in de afwijkingsbevoegdheden komen overeen met/zijn afgestemd op de voorwaarden uit de VR 2014 (artikel 3.5.7, 4.5.7 en 5.5.7 ) of verwijzen naar de te beschermen natuurgebieden (artikel 3.5.6, 4.5.6, en 5.5.6).

Ten behoeve van (vollegronds)teelten of paardenhouderij als neventak bij niet intensieve veehouderijen of intensieve veehouderijen geldt geen verbod op uitbreiding van de bebouwing. Voor uitbreiding van de neventak paardenhouderij is overigens wel het emissiestandstill van toepassing.

De vormverandering van bouwvlakken wordt mogelijk gemaakt met het opnieuw vaststellen van een wijzigingsbevoegdheid (artikel 3.7.2, 4.7.2 en 5.7.2).

De uitbreiding van bouwvlakken voor niet intensieve veehouderijbedrijven of voor intensieve veehouderijbedrijven wordt mogelijk gemaakt met het opnieuw vaststellen van een wijzigingsbevoegdheid (artikelen 3.7.4, 4.7.4 en 5.7.4). In deze wijzigingsbevoegdheden zijn de voorwaarden zoals opgenomen in de VR 2014 verwerkt en is het emissiestandstil opgenomen. Bij een concreet initiatief kan de wijzigingsbevoegdheid gecombineerd met de afwijkingsbevoegdheid voor het emissiestandstill worden toegepast.

Voor alle wijzigingsbevoegdheden voor vergroting en vormverandering geldt dat de opgenomen voorwaarden afgestemd zijn op de VR 2014.

De omschakeling van een intensieve veehouderij naar een niet intensieve veehouderij is op basis van de bestemmingsomschrijving mogelijk maar de regels omtrent de omvang van de bebouwing en het emissiestandstill zijn van toepassing (afwijking voor bouwen en/of in gebruik nemen van gebouwen voor veehouderij en/of emissiestandstill). In concrete gevallen kan daarbij de vigerende wijzigingsbevoegdheid voor het verwijderen van de aanduiding 'intensieve veehouderij' worden toegepast. Deze vigerende wijzigingsbevoegdheden (artikel 3.7.6, 4.7.6 )worden aangepast om de aanduiding 'intensieve veehouderij' te wijzigen in 'specifieke vorm van agrarisch – veehouderij). In artikel 5 ontbreekt de wijzigingsbevoegdheid voor het verwijderen van de aanduiding 'intensieve veehouderij' ten onrechte en wordt het artikel toegevoegd (artikel 5.7.5).

Na toepassing van de wijzigingsbevoegdheden gelden voor de aangepaste bouwvlakken de bouw- en gebruiksregels en afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot de bestaande bebouwing zoals hiervoor beschreven.

De omschakeling van een intensieve veehouderij of een niet - intensieve veehouderij naar een productiegebonden of gebruiksgericht paardenhouderij wordt weer mogelijk gemaakt door het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid (zoals oorspronkelijk ook opgenomen in het moederplan; kan niet worden toegepast voor vollegrondteeltbedrijven). Hieraan zijn op grond van de VR 2014 geen specifieke eisen gesteld: de regels met betrekking tot ammoniakemissie zijn wel van toepassing (artikel 3.7.8, 4.7.8 en 5.7.7 en aanpassing van het vigerende artikel 3.7.15, 4.7.15 en 5.7.14).

Het gebruik van gronden buiten het bouwvlak ten behoeve van sleufsilo's en kuilvoerplaten door bedrijven die in de bedrijfsvoering afhankelijk zijn van ruwvoeder is opgenomen in bouwregels (sleufsilo's) en gebruiksregels (verharding). Het gaat om de artikelen 3.2.3, 3.4.2, 4.2.3, 4.4.2, 5.2.3 en 5.4.2).

(Vollegronds)teeltbedrijven

Uitbreiding van bebouwing voor (vollegronds)teeltbedrijven is rechtstreeks mogelijk binnen het bouwvlak. In de herziening worden opnieuw wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor de uitbreiding en vormverandering van bouwvlakken voor (vollegronds)teeltbedrijven. Deze wijzigingsbevoegdheden (artikel 3.7.2, 3.7.3, 4.7.2, 4.7.3, 5.7.2 en 5.7.3 ) komen overeen met de bevoegdheden die oorspronkelijk in het moederplan waren opgenomen.

Omschakeling van een (vollegronds)teeltbedrijf naar een bedrijf met vee of een productiegebonden of gebruiksgericht paardenhouderij is niet mogelijk gemaakt.

Glastuinbouw

In de herziening worden opnieuw wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor de uitbreiding van bouwvlakken voor glastuinbouwbedrijven. Deze wijzigingsbevoegdheden (artikel 3.7.3, 4.7.3 en 5.7.3 ) komen overeen met de bevoegdheden die oorspronkelijk in het moederplan waren opgenomen met dien verstande dat het vereiste van een zorgvuldige dialoog met de omgeving wordt toegevoegd.

Paardenhouderijen

Uitbreiding van bebouwing voor paardenhouderijen is rechtstreeks mogelijk binnen het bouwvlak mits er geen uitbreiding plaatsvindt van het aantal dierplaatsen (emissiestandstill) dan wel geen afbreuk wordt gedaan aan natuurwaarden (afwijking). In de herziening worden wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor de uitbreiding en vormverandering van bouwvlakken voor paardenhouderijen. Deze wijzigingsbevoegdheden (artikelen 3.7.2, 3.7.3, 4.7.2, 4.7.3, 5.7.2 en 5.7.3) komen grotendeels overeen met de bevoegdheden die oorspronkelijk in het moederplan waren opgenomen.

Permanente teeltondersteunende voorzieningen

In de herziening worden opnieuw mogelijkheden opgenomen voor de realisering van permanente teeltondersteunende voorzieningen (artikel 3.7.1, 4.7.1 en 5.7.1) met dien verstande dat de wijzigingsbevoegdheid niet mag worden toegepast in de beschermingszones van de natte natuurparels (gebieden met de aanduiding 'Attentiegebied ehs').

Mestbewerking

In de begripsbepaling 1.15 wordt mestbewerking uitgesloten; deze worden niet langer aangemerkt als een agrarisch aanverwantbedrijf. Voor mestbewerking en -verwerking zijn nieuwe begripsbepalingen opgenomen of aangepast (artikel 1.105 en 1.106).

3.3 Resterende elementen uitspraak Raad van State

Met de uitspraak van de Raad van State is de aanduiding 'recreatiewoning' van 35 recreatiewoningen in de Ecologisch Hoofdstructuur, vernietidgd. In paragraaf 3.3.1 is beschreven op welke wijze deze vernietiging in deze herziening wordt gerepareerd. De resterende elementen uit de uitspraak van de Raad van State worden, voor zover ze leiden tot aanpassing van het bestemmingsplan Buitengebied Rucphen 2012, in paragraaf 3.3.2 in tabelvorm weergegeven.

3.3.1 Recreatiewoningen

Met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 mei 2014 zijn 35 aanduidingen 'recreatiewoning' vernietigd omdat voor de betreffenden recreatiewoningen geen bouwvergunning is verleend en ze gelegen zijn in de EHS. Voorts is het plandeel met de bestemming Bos ter plaatse van het perceel Postbaan (ongenummerd), kadastraal bekend gemeente Rucphen, sectie K, nummer 1636 is vernietigd. Op het betreffende perceel is een caravan met een bijgebouw aanwezig. De gemeenteraad is ervan uitgegaan dat hier uitsluitend dagrecreatie plaatsvindt en dat de caravan niet voor verblijfsrecreatie wordt gebruikt. De Afdeling heeft geoordeeld dat de raad dat niet aannemelijk heeft gemaakt en concludeert dat het op de weg van de raad had gelegen om te overwegen of voor het perceel met de caravan een uitsterfregeling in het plan had kunnen worden opgenomen.
Net als de eerder genoemde 35 recreatiewoningen is ook de caravan aan de Postbaan in de EHS gelegen. Het gemeentebestuur acht het mede daarom gewenst de bestemmingsregeling voor de caravan aan de Postbaan in samenhang met de bestemmingsregeling voor de 35 recreatiewoningen te bezien en zo een zorgvuldige afweging en eenduidige regeling te construeren.

Recreatiewoningen - bouwen
Bij het opstellen van het moederplan heeft de gemeenteraad een duidelijk standpunt ingenomen, inhoudende dat voor de meeste recreatiewoningen een positieve bestemming is opgenomen in het moederplan.

Bij het opstellen van deze 3e herziening is uitgezocht of een aantal van de 36 recreatiewoningen alsnog positief kunnen worden bestemd. Hiertoe zijn alle beschikbare documenten, die vaak decennia terug gaan, per object bekeken. Voor 7 recreatieobjecten is de bouwvergunning alsnog achterhaald en is gebleken dat het legale bouwwerken betreft. Voor deze recreatiewoningen wordt een positieve bestemming (opnemen van een functieaanduiding 'recreatiewoning') opgenomen omdat het legale bouwwerken betreft. Ook voor 4 andere objecten waarbij de gemeente in het verleden het besluit heeft genomen om akkoord te gaan met de algehele vernieuwing van het zomerhuisje (geen bouwvergunning want dat was niet mogelijk gelet op het bestemmingsplan destijds) wordt een positieve aanduiding opgenomen. Op grond van artikel 2 lid 3 onder b van de provinciale Verordening Ruimte 2014 kunnen voor deze 4 recreatiewoningen als bestaande bebouwing en een bestaande gebruiksactiviteit worden aangemerkt omdat vaststaat dat er geen sprake meer kan zijn van handhaving. Voorgaande komt neer op 11 recreatieobjecten waarvoor in deze 3e herziening de aanduiding 'recreatiewoning' wordt opgenomen.

Recreatiewoningen - gebruik
De gemeente heeft, door het opnemen van een positieve recreatiebestemming in het bestemmingsplan Buitengebied Rucphen 2012, aangegeven positief tegenover de aanwezige recreatiewoningen te staan. Voor de 25 recreatiewoningen waarbij legalisering van de bebouwing niet mogelijk is wordt een objectgebonden uitsterfregeling opgenomen. Met een objectgebonden uitsterfregeling mag het huidige recreatieve gebruik worden voortgezet totdat het wordt beëindigd.

Bij het opnemen van een objectgebonden uitsterfregeling is het volgende overwogen:

  • Het op enigerlei wijze tegemoet komen aan de gebruikers van de recreatiewoningen is in lijn met het beleid dat door de gemeenteraad is ingezet en in het moederplan Buitengebied Rucphen 2012 was vertaald.
  • In of grenzend aan de Rucphense bossen zijn een aantal burgerwoningen, bedrijven, een militair oefenterrein en tentenkamp en 3 verblijfsrecreatieve terreinen gelegen. Niet kan worden ingezien dat het reeds langdurig aanwezige verblijfsrecreatieve gebruik van 25, doorgaans eenvoudige recreatieverblijven een extra onevenredige aantasting van het bosgebied tot gevolg heeft.
  • De 25 recreatiewoningen zijn voornamelijk aan de randen van de Rucphense bossen gelegen. In het planMER is een ecologisch hoofdstuk opgenomen met informatie over de natuurwaarden van de Rucphense bossen. De bijzondere natuurwaarden zijn veelal gerelateerd aan het centrale heidegebied en overgangen van heide naar bos. Naar verwachting zijn de natuurwaarden aan de randen, ter plaatse van de recreatiewoningen niet zodanig dat voortzetting van het huidige gebruik (tot het moment van beëindiging), niet kan worden toegestaan.
  • De recreatiewoningen waren er al voordat de gebieden werden aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur (deze werd in 1990 geïntroduceerd in het Natuurbeleidsplan). Deze heeft zich als het ware hier omheen gevormd. Daarbij is uit de foto's behorende bij de controlerapporten te halen dat de verstoring ter plaatse ten aanzien van de biodiversiteit minimaal is.
  • Er is geen sprake van permanente bewoning. Het langdurige gebruik van tientallen jaren in combinatie met het tijdelijke karakter (alleen verblijfsrecreatief gebruik gedurende het jaar) leidt ertoe dat het gebruik ruimtelijk aanvaardbaar wordt geacht en niet aan de belangen van de eigenaren/gebruikers en rechtsopvolgers voorbij kan worden gegaan.
  • Voortzetting van het huidige gebruik totdat het wordt beëindigd wordt ruimtelijk aanvaardbaar geacht. Omdat voortzetting van het gebruik aanvaardbaar wordt geacht verdient een objectgebonden uitsterfregeling de voorkeur boven een persoonsgebonden overgangsrecht.
  • Het handhavingsbeleid ziet niet op beëindiging van het gebruik op korte termijn; een persoonsgebonden overgangsrecht wordt om die reden niet opgenomen. Opname van een uitsterfregeling is hiermee wel in overeenstemming.

De uitsterfregeling heeft betrekking op het gebruik: omgevingsvergunningen voor verbouw, vernieuwing, renovatie of vergroting van de recreatiewoning kunnen niet worden verleend. Met de uitsterfregeling voor het gebruik wordt voorkomen dat er ook een bouwtitel ontstaat voor de aanwezige gebouwen die zonder bouwvergunning zijn gerealiseerd. Voor deze gebouwen geldt het overgangsrecht niet (dus geldt er ook geen calamiteitenregeling of mogelijkheid voor uitbreiding met 10 %).

Vergunningsvrij onderhoud van de aanwezige recreatiewoning is toegestaan.

Er kan géén gebruik worden gemaakt van de regeling opgenomen in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, Hoofdstuk III, Artikel 3 sub 2 (vergunningsvrij bouwen van een recreatiewoning tot 70m²) omdat het bestemmingsplan geen bebouwing toestaat.

Aanpassing

Elf recreatiewoningen worden positief bestemd door het opnemen van de functieaanduiding 'recreatiewoning'.
De maatvoeringsaanduiding die in het moederplan aan de recreatiewoningen is toegekend, is niet vernietigd. Van de overige 25 recreatiewoningen die niet positief worden bestemd, wordt de maatvoeringsaanduiding ingetrokken. Om dit inzichtelijk te maken wordt de enkelbestemming opnieuw vastgesteld. Hierdoor is zichtbaar dat de overige, niet vernietigde maatvoeringsaanduidingen niet meer van toepassing zijn. Voor deze 25 recreatiewoningen wordt de functieaanduiding 'specifieke vorm van recreatie - uitsterfregeling' opgenomen en de regels in artikel 9 aangepast.

In dit artikel wordt opgenomen dat indien het verblijfsrecreatieve gebruik gedurende 1 jaar is beëindigd, het gebruik niet meer is toegestaan. Inherent aan verblijfsrecreatief gebruik is dat de recreatiewoning ook gedurende een langere periode van weken of maanden niet gebruikt wordt. Om die reden wordt uitgegaan van een perode van 1 jaar waarbinnen geen verblijfsrecreatief gebruik plaatsvindt om daadwerkelijk te spreken van beëindiging.

3.3.2 Overige aanpassingen

Onderdeel uitspraak Raad van State   Overweging   Aanpassing  
Camping de Posthoek   Het plandeel met de bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie ter plaatse van het perceel De Posthoorn 7a is vernietigd omdat de geboden bouwmogelijkheden ten onrechte niet waren ingekaderd.   Voor de camping wordt een aparte projectafwijkingsprocedure gevoerd die, indien mogelijk, in een latere fase in deze herziening wordt verwerkt. De regels voor het naturistenterrein in artikel 20 worden vooralsnog geschrapt.
 
Uitbreiding de Zilverden   Het plandeel met de uitbreiding van de Zilverden is vernietigd omdat de natuurcompensatie niet was veilig gesteld.   Voor de uitbreiding van de Zilverden wordt een aparte herziening opgesteld.  
Teeltondersteunende voorzieningen   Bij de totstandkoming van het moederplan is geen onderzoek (planMER en passende beoordeling) uitgevoerd naar de gevolgen van de in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheden in artikel 3.7.1, 4.7.1 en 5.7.1 voor Natura 2000-gebieden.

Voor de onderhavige herziening is een planMER met passende beoordeling gemaakt. Daarin straat beschreven dat eventuele negatieve gevolgen van permanente teeltondersteunde voorzieningen voor de waterhuishouding van natuurgebieden kunnen worden beperkt door in een zone van 500 m rond natte natuurgebieden geen nieuwe permanente teeltondersteunende voorzieningen toe te staan. Deze zone van 500 m rond natte natuur komt overeen met de beschermingszone rond de natte natuurparels die de provincie Noord-Brabant in haar VR 2014 heeft aangewezen en die in het bestemmingplan zijn opgenomen met de aanduiding 'attentiegebied ehs'.
De wijzigingsbevoegdheden voor nieuwe permanente teeltondersteunende voorzieningen worden opnieuw vastgesteld met de toevoeging dat de bevoegdheid niet kan worden toegepast op de gronden met de aanduiding 'attentiegebied ehs'.  
De artikelen 3.7.1, 4.7.1 en 5.7.1 worden opnieuw vastgesteld met de aanvulling dat de bevoegdheid niet kan worden toegepast op de gronden met de aanduiding 'attentiegebied ehs'.  
Teeltondersteunende kassen   Het moederplan maakte in de artikelen 4.2.1 onder c en 5.2.1 onder c teeltondersteunende kassen mogelijk binnen het bouwvlak. Deze bepaling is gedeeltelijk vernietigd omdat het plan, in strijd met de provinciale VR 2014, kassen in de groenblauwe mantel mogelijk maakte. De betreffende regels worden opnieuw vastgesteld met de toevoeging dat kassen op de gronden met de aanduiding 'groenblauwe mantel' niet zijn toegestaan. Aangezien er ook gronden met de bestemming Agrarisch en de aanduiding voor teeltondersteunende voorzieningen in de groenblauwe mantel zijn gelegen wordt de bepaling ook toegevoegd aan artikel 3.   De artikelen 3.2.1 onder c, sub b, 4.2.1 onder c , sub b en 5.2.1 onder c, sub b worden opnieuw vastgesteld met de toevoeging dat op de gronden met de aanduiding 'groenblauwe mantel' geen kassen zijn toegestaan. Artikel 3.2.1 onder c, sub b wordt aangevuld.  
Langendijksestraat 7   Aan het perceel Langendijksestraat 7 is in het moederplan per abuis een aanduiding 'intensieve veehouderij' toegekend. De aanduiding is vernietigd door de Afdeling maar de bijbehorende maatvoeringsaanduiding is niet vernietigd. De aanduiding is overbodig geworden en wordt ingetrokken.   Voor het perceel Langendijksestraat 7 wordt een enkelbestemming en een bouwvlak opgenomen, zonder verdere aanduidingen. Hiermee wordt zichtbaar gemaakt dat voor het betreffende bouwvlak geen functieaanduiding of maatvoeringsaanduiding geldt.  
Schietbaan 3h   Voor het perceel Schietbaan 3h is volgens de uitspraak een onjuiste maatvoeringsaanduiding opgenomen. De maatvoeringsaanduiding 'maximum bebouwd oppervlak' met de waarde '30 m²' voor het plandeel met de bestemming Bos en de aanduiding 'recreatiewoning' ter plaatse van het perceel is als gevolg hiervan vernietigd. De correcte maatvoeringsaanduiding zou 50 m² moeten zijn.   Uit archiefonderzoek blijkt dat voor deze recreatiewoning geen positieve bestemming kan worden opgenomen. Het plan wordt niet aangepast.  

3.4 Resterende elementen Verordening Ruimte 2014

De resterende elementen uit de VR 2014 worden, voor zover ze leiden tot aanpassing van het bestemmingsplan Buitengebied Rucphen 2012, in tabelvorm weergegeven.

Onderdeel VR 2014   Overweging   Aanpassing  
Ecologische hoofdstructuur   In het moederplan Buitengebied Rucphen 2012 is de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie - ecologische hoofdstructuur' opgenomen voor de gronden die in de toenmalige verordening zijn aangemerkt als 'ecologische hoofdstructuur'. Op onderdelen is de begrenzing in de VR 2014 aangepast. Als gevolg daarvan wordt ook de begrenzing in het bestemmingsplan aangepast.

De VR 2014 biedt ook de mogelijkheid om kleinschalige bebouwing tot 90 m² op te richten in de EHS ten behoeve van natuurbeheer of recreatief medegebruik mits de waarden van de EHS niet onevenredig worden geschaad. De afwijkingsbevoegdheid in artikel 32.3 wordt uitgebreid met deze mogelijkheid waarbij de maximale oppervlakte van gebouwtjes, gelet op de waarden van het natuur- en bosgebied is bepaald op 20 m².  
De begrenzing van de dubbelbestemming Waarde - Ecologie - ecologische hoofdstructuur wordt op onderdelen aangepast. Om de wijziging ten opzichte van het moederplan inzichtelijk te maken wordt de bestemming Waarde - Ecologie - ecologische hoofdstructuur in zijn geheel, in de nieuwe begrenzing, in de herziening opgenomen.

Aan artikel 32.3 is een afwijkingsbevoegdheid toegevoegd om gebouwen van maximaal 20 m² te realiseren in de EHS.  
Groenblauwe mantel   In het moederplan Buitengebied Rucphen 2012 is de gebiedsaanduiding 'groenblauwe mantel' opgenomen voor de gronden die in de toenmalige verordening zijn aangemerkt als 'groenblauwe mantel'. Op onderdelen is de begrenzing in de VR 2014 aangepast. Als gevolg daarvan wordt ook de begrenzing in het bestemmingsplan aangepast.   De begrenzing van de gebiedsaanduiding 'groenblauwe mantel' wordt op onderdelen aangepast. Om de wijziging ten opzichte van het moederplan inzichtelijk te maken wordt de gebiedsaanduiding 'groenblauwe mantel' in zijn geheel, in de nieuwe begrenzing, in de herziening opgenomen.  
Ecologische verbindingszones   In het moederplan Buitengebied Rucphen 2012 is de dubbelbestemming Waarde - Ecologie - verbindingszone opgenomen voor de gronden die in de toenmalige verordening zijn aangemerkt als 'ecologische verbindingszones'. Op onderdelen is de begrenzing in de VR 2014 aangepast. Als gevolg daarvan wordt ook de begrenzing in het bestemmingsplan aangepast.   De begrenzing van de dubbelbestemming Waarde - Ecologie - verbindingszone wordt op onderdelen aangepast. Om de wijziging ten opzichte van het moederplan inzichtelijk te maken wordt de bestemming Waarde - Ecologie - verbindingszone in zijn geheel, in de nieuwe begrenzing, in de herziening opgenomen.  
Behoud en herstel watersystemen   In het moederplan Buitengebied Rucphen 2012 is de dubbelbestemming Waarde - Ecologie - watersysteem opgenomen voor de gronden die in de toenmalige verordening zijn aangemerkt als 'behoud en herstel watersystemen'. Op onderdelen is de begrenzing in de VR 2014 aangepast. Als gevolg daarvan wordt ook de begrenzing in het bestemmingsplan aangepast.   De begrenzing van de dubbelbestemming Waarde - Ecologie - watersysteem wordt op onderdelen aangepast. Om de wijziging ten opzichte van het moederplan inzichtelijk te maken wordt de bestemming Waarde - Ecologie - watersysteem in zijn geheel, in de nieuwe begrenzing, in de herziening opgenomen.  
Complex van cultuurhistorisch belang   In het moederplan Buitengebied Rucphen 2012 is de gebiedsaanduiding 'cultuurhistorisch vlak' opgenomen voor de gronden die in de toenmalige verordening zijn aangemerkt als 'complex van cultuurhistorisch belang'. Op onderdelen is de begrenzing in de VR 2014 aangepast. Als gevolg daarvan wordt ook de begrenzing in het bestemmingsplan aangepast.   De begrenzing van de gebiedsaanduiding 'cultuurhistorisch vlak' wordt op onderdelen aangepast. Om de wijziging ten opzichte van het moederplan inzichtelijk te maken wordt de gebiedsaanduiding 'cultuurhistorisch vlak' in zijn geheel, in de nieuwe begrenzing, in de herziening opgenomen.  
Attentiegebied ecologische hoofdstructuur, regionale waterberging, waterwingebied, grondwaterbeschermingsgebied, boringsvrije zone   De begrenzing van deze aanduidingen uit de VR 2014 komen overeen met de begrenzingen in het moederplan. Er vindt geen aanpassing plaats.   Geen aanpassingen.  
Reserveringsgebieden waterberging   De begrenzing van deze gebieden in de VR 2014 niet gewijzigd ten opzichte van eerdere verordeningen. Uit informatie van het waterschap blijkt dat de VR 2014 in het najaar van 2015 op dit onderdeel wordt aangepast. Deze aanpassing wordt alvast meegenomen in de herziening.   De aanduiding 'reserveringsgebied - waterberging' wordt in een latere fase van deze herziening aangepast aan de hand van informatie van waterschap Brabantse Delta.  
Kleinschalige voorzieningen in kernrandzones   De VR 2014 biedt de mogelijkheid om kleinschalige bebouwing te realiseren in de kernrandzones ten behoeve van hobbymatig agrarisch grondgebruik. Deze mogelijkheid wordt vertaald in een afwijkingsbevoegdheid die wordt toegevoegd aan de agrarische artikelen.   In de regels worden nieuwe afwijkingsbevoegdheden opgenomen in de artikelen 3.3.1, 4.3.1 en 5.3.1.  
Agrarisch-technische hulpbedrijven en agrarisch verwante bedrijven   De vigerende regels in artikel 3.7.11, 4.7.11 en 5.7.10 maken in principe ook de vestiging van agrarisch-technische hulpbedrijven en agrarisch verwante bedrijven in de groenblauwe mantel mogelijk. Dit is in strijd met de VR 2014 en wordt aangepast.   Aan de regels in artikel 3.7.11, 4.7.11 en 5.7.10 wordt een bepaling toegevoegd die de vestiging van agrarisch-technische hulpbedrijven en agrarisch verwante bedrijven uitsluit op de gronden met de gebiedsaanduiding 'groenblauwe mantel'.  
Kwaliteitsverbetering landschap   In de vastgestelde VR 2014 is in hoofdstuk 2 een artikel opgenomen dat ziet op kwaliteitsverbetering van het landschap (artikel 3.2). In West-Brabant zijn inmiddels regionale afspraken gemaakt die een vertaling vormen van artikel 3.2 van de VR. Het document 'Afsprakenkader kwaliteitsverbetering van het landschap regio West- Brabant' vormt hiervan de neerslag en wordt verwerkt in de herziening.

Rekening houdend met de impact op de omgeving worden in het document 'Afsprakenkader kwaliteitsverbetering van het landschap regio West- Brabant' drie categorieën van ruimtelijke ontwikkelingen (met de bijbehorende kwaliteitsverbetering) onderscheiden:

Categorie 1: geen tegenprestatie
Dit betreft ruimtelijke ontwikkelingen die:
niet onder de werking van de VR 2014 vallen (zoals ruimtelijke ontwikkelingen die rechtstreeks in een bestemmingsplan worden toegestaan);
ruimtelijke ontwikkelingen die maatschappelijk gezien zeer gewenst zijn of tot doel hebben een kwaliteitsverbetering te leveren; een zeer beperkte invloed hebben zoals vergrotingen van woonbestemmingsvlakken tot 1.500 m², vergroting van de inhoud van (bedrijfs)woningen tot 750 m³, vergroting oppervlakte aan bijgebouwen bij burgerwoningen tot maximaal 100 m², oprichting van aan huis gebonden beroepen/bedrijven, bed&breakfast en kleinschalige recreatieve nevenactiviteiten in bestaande gebouwen, nevenactiviteiten binnen bestaande bebouwing, verkoop van eigen producten en de oprichting van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen).

Categorie 2: de basisinspanning
Dit betreft kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen waarbij, meer dan voorheen gebruikelijk was, een goede landschappelijke inpassing wordt vereist. Daarmee wordt beoogd het initiatief in samenhang met de al bestaande situatie en rekening houdend met de kwaliteiten van de omgeving, landschappelijk verantwoord in te passen. Daardoor moet de kwaliteit van het landschap verbeteren. Het gaat hierbij vooral om ontwikkelingen die een relatief beperkte invloed op de omgeving hebben en (traditioneel) als passend binnen en eigen aan het landelijk gebied worden beschouwd. Enkele voorbeelden zijn onder meer vormverandering van agrarische bouwvlakken, uitbreiding van agrarische bouwvlakken tot 1,5 ha, aanleg van minicampings en paardenbakken).
Aan deze vorm van kwaliteitsverbetering worden geen kwantitatieve normen gekoppeld waaraan voldaan moet worden, maar worden enkele kwalitatieve eisen gesteld.

Categorie 3: ruimtelijke kwaliteitswinst
Dit betreft ruimtelijke ontwikkelingen waarop de regels inzake kwaliteitsverbetering van toepassing zijn en waarbij sprake is van een (substantiële) invloed op het landschap (zowel landschappelijke inpassing als ruimtelijke kwaliteitsverbetering vereist).
De inspanning die verricht moet worden ten behoeve van kwaliteitsverbetering van het landschap kan relatief eenvoudig kwantitatief genormeerd worden, omdat het mogelijk is deze ontwikkeling te koppelen aan waardevermeerdering van de grond of van het object ('de bestemmingswinst'). Dit betreft veelal ontwikkelingen die een beduidende invloed hebben op de omgeving en waarbij vergroting van de geldende bouwmassa/-oppervlakte, vergroting van het geldende bestemmingsvlak en/of bestemmingswijziging aan de orde is. De 'spelregels' waarmee de tegenprestatie kwantitatief wordt bepaald, zijn in regionaal nader uitgewerkt. Er is gekozen voor een instrument waarbij de waardevermeerdering van de ruimtelijke ontwikkeling wordt bepaald op basis van stijging in grondprijs. 20% van de toename van de grondwaarde moet geïnvesteerd worden in ruimtelijke kwaliteitsverbetering.
Het betreft ondermeer vergroting van agrarische bouwvlakken boven de 1,5 ha, de vergrotingen van bebouwingsoppervlakten bij niet-agrarische bedrijven, alsmede functieveranderingen van voormalig agrarische bedrijven naar een niet-agrarisch bedrijf of sport bestemming.

Vertaling
De regels voor landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteitswinst zoals deze opgenomen zijn in de afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden het moederplan worden afgestemd op de 'Afsprakenkader kwaliteitsverbetering van het landschap regio West- Brabant'. De huidige werkafspraken kunnen binnen de plantermijn veranderen, in de regels wordt opgenomen dat, indien deze werkafspraken in de loop der tijd zijn aangepast, bij de toetsing van een ontvankelijke aanvraag voor toepassing van de afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid getoetst wordt aan de werkafspraken zoals deze op dat moment gelden.  
Aan de regels wordt een nieuwe begripsbepaling voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering toegevoegd (een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving; artikel 1.132).

De volgende artikelen worden gewijzigd:
- artikel 3.5.3, 4.5.3 en 5.5.3 (tijdelijke huisvesting seizoensarbeiders): landschappelijke inpassing alleen voor stacaravans en tijdelijke units;
- artikel 3.5.5 onder b, 4.5.5 onder b en 5.5.5 onder b (afwijking voor dagrecreatieve nevenactiviteiten bij agrarisch bedrijven): vereiste van landschappelijke inpassing schrappen;
- bij het opnieuw vaststellen van de artikelen 3.7.1, 4.7.1 en 5.7.1 (permanente t.o.v. met wijziging): alleen vereiste van landschappelijke inpassing opnemen;
- bij het opnieuw vaststellen van de artikelen 3.7.2, 4.7.2 en 5.7.2 (vormverandering agrarisch bouwvlak): alleen vereiste van landschappelijke inpassing opnemen;
- bij het opnieuw vaststellen van de artikelen 3.7.3, 4.7.3 en 5.7.3 vergroting agrarisch bouwvlak): vereiste van ruimtelijke kwaliteitsverbetering opnemen;
- bij het opnieuw vaststellen van de artikelen 3.7.4, 4.7.4 en 5.7.4 vergroting agrarisch bouwvlak veehouderij): vereiste van landschappelijke inpassing, 10% omvang bouwvlak;
- bij artikel 3.7.11, 4.7.11 en 5.7.10 (agrarisch technisch of agrarisch verwant bedrijf): vereiste van ruimtelijke kwaliteitsverbetering opnemen;
- artikel 3.7.15, 4.7.15 en 5.7.14(manege): vereiste van ruimtelijke kwaliteitsverbetering opnemen ;
- artikel 6.3.2 (uitbreiding bebouwing bestemming Bedrijf): alleen vereiste van landschappelijke inpassing;
- artikel 6.5.1 (ander soort bedrijf): het vereiste van landschappelijke inpassing vervalt;
- artikel 41.2: de bepaling voor landschappelijke inpassing wordt tekstueel geactualiseerd;
- bijlage 4 van de regels wordt ingetrokken.  

3.5 Ambtshalve aanpassingen

Inleiding

De ambtelijk geconstateerde omissies en verbeterpunten van het bestemmingsplan Buitengebied Rucphen 2012 worden in onderstaande tabellen weergegeven.

3.5.1 Algemeen

Locatie/regel   Overweging   Aanpassing  
Aanpassing plangrens   Sinds de vaststelling van het moederplan zijn diverse (postzegel)bestemmingsplannen vastgesteld. Op de gronden waarvoor deze bestemmingsplannen zijn vastgesteld in het plan Buitengebied Rucphen 2012 niet langer van toepassing. Op deze gronden moet de herziening dan ook geen betrekking hebben. De plangrens wordt ter plaatse aangepast.   De plangrens wordt aangepast ter plaatse van de plannen:
- Bestemmingsplan Buitengebied Rucphen 2012, De Leijkens
(vastgesteld 27-03-2013);
- Bestemmingsplan Buitengebied Rucphen 2012, Roosendaalseweg 39 (vastgesteld 25-06-2013);
- Bestemmingsplan Buitengebied Rucphen 2012, Antwerpsebaan 18 (vastgesteld 04-07-2013);
- Bestemmingsplan Buitengebied Rucphen 2012, Verlengde Helakkerstraat (vastgesteld 11-12-2013);
- Bestemmingsplan Kom St. Willebrord, Verlengde Vosdonkseweg (vastgesteld 11-12-2013);
- Bestemmingsplan Buitengebied Rucphen 2012, Langendijksestraat 29 te Rucphen (vastgesteld 12-02-2014);
- Hooghei I en Hooghei II (vastgesteld 02-04-2013);
- Bedrijventerrein Nijverhei 2009 (vastgesteld 26-06-2013;
- Kom Schijf (vastgesteld 06-02-2013);
- Kom Rucphen (vastgesteld 25-06-20130;
- Bestemmingsplan Jan Vermeerstraat naast nr 17 (vastgesteld 11-12-2013);
- Bestemmingsplan Buitengebied Rucphen 2012, Pauwenstraat 1a (vastgesteld 03-06-2015).;
- Partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied 1998, Ettenseweg 4 (vastgesteld 08-11-2012).  
Aanpassing plangrens   Momenteel (juni 2015) zijn er voorontwerp- en ontwerpbestemmingsplannen in procedure voor gronden waarop het bestemmingsplan Buitengebied 2012 geen betrekking meer moet hebben. Ter plaatse is de plangrens aangepast.   De plangrens wordt aangepast ter plaatse van de plannen:
- Bestemmingsplan Buitengebied Rucphen 2012, Turfstraat 36;
- Bestemmingsplan Buitengebied Rucphen 2012, verkeersvoorzieningen Bernhardstraat;
- Bestemmingplan Buitengebied Rucphen 2012, De Heimolen;
- Bestemmingsplan Buitengebied Rucphen 2012, Scherpenbergsebaan 8a.  
Aanpassing plangrens   De plangrens sluit niet goed aan op de gemeentegrens met Roosendaal (Langendijksestraat) en het bestemmingsplan voor camping de Posthoorn.   De plangrens wordt aangepast ter plaatse van de Langendijksestraat en camping de Posthoorn.
Aan de gronden aan de Langendijksestraat wordt de bestemmingen Verkeer toegekend alsmede de gebiedsaanduidingen 'vrijwaringszone - radar' en 'veiligheidszone - leiding'. De beide gebiedsaanduidingen worden in zijn geheel, met de nieuwe begrenzing , opgenomen. Aan de gronden grenzend aan camping de Posthoorn worden de bestemmingen Agrarisch, Groen - Landschapselement, Bos, Verkeer en Natuur toegekend alsmede alle relevante aansluitende gebiedsaanduidingen en dubbelbestemmingen doorgetrokken en toegekend.  
Gemeentelijke Archeologische waardenkaart   Na de vaststelling van het moederplan heeft de gemeenteraad op 27 september 2012 de Gemeentelijke Erfgoedkaart met bijbehorend beleid vastgesteld. De erfgoedkaart onderscheidt voor het plangebied 5 verschillende, relevante archeologisch waardevolle gebieden waar sprake is van een archeologisch onderzoeksplicht, te weten:
- archeologisch beleidsadviesgebied 1 (archeologische terreinen; AMK- terrein);
- archeologisch beleidsadviesgebied 2 (dorpskernen);
- archeologisch beleidsadviesgebied 3 (gebied met een hoge archeologische verwachtingen);
- archeologisch beleidsadviesgebied 4 (gebied met een middelhoge archeologische verwachting);
- archeologisch beleidsadviesgebied 5 (gebieden met een lage archeologische verwachting).  
Het bestemmingsplan wordt als volgt aangepast:
- archeologisch beleidsadviesgebied 1 (archeologische terreinen; AMK- terrein); deze gronden zijn in het moederplan bestemd tot Waarde - Archeologie; de regels in artikel 31 zijn aangepast aan de regels die in de Gemeentelijke Erfgoedkaart zijn voorgesteld;
- archeologisch beleidsadviesgebied 2 (dorpskernen); deze gebieden zijn in het moederplan nog niet bestemd en worden met de 3e herziening toegevoegd (volgens de systematiek van het plan met een gebiedsaanduiding); aan de regels wordt een nieuw artikel toegevoegd (artikel 39.1);
- archeologisch beleidsadviesgebied 3 (gebied met een hoge archeologische verwachtingen); deze gronden zijn in het moederplan aangeduid met een gebiedsaanduiding die op de nieuwe begrenzing wordt afgestemd; het vigerende artikel 39.2 wordt aangepast en afgestemd op de voorbeeldregels uit de Gemeentelijke Erfgoednota;
- archeologisch beleidsadviesgebied 4 (gebied met een middelhoge archeologische verwachting); deze gronden zijn in het moederplan aangeduid met een gebiedsaanduiding die op de nieuwe begrenzing wordt afgestemd; het vigerende artikel 39.3 wordt aangepast en afgestemd op de voorbeeldregels uit de Gemeentelijke Erfgoednota;
- archeologisch beleidsadviesgebied 5 (gebieden met een lage archeologische verwachting): deze gebieden zijn in het moederplan nog niet bestemd en worden met de 3e herziening toegevoegd (volgens de systematiek van het plan met een gebiedsaanduiding); aan de regels wordt een nieuw artikel toegevoegd (artikel 39.4).
De dubbelbestemmingen zijn ook weergegeven in bijlage 15.  
Waterleiding Oosteindseweg   De bestemming Leiding komt niet overeen met de feitelijke ligging van de leiding. De bestemming wordt aangepast.   De bestemming Leiding - Water wordt aangepast. De leiding wordt in zijn geheel opgenomen in het plan om inzichtelijk te maken dat een gedeelte van de leiding komt te vervallen.  
Ecologische verbindingszone Zwarte Sloot   De ecologische verbindingszone langs de Zwarte Sloot is niet conform het inrichtingsplan bestemd tot Natuur.   De bestemming Natuur wordt verbreed tot 25 m.  
Droge ecologische verbindingszone Posthoorn Noord   Deze ecologische verbindingszone is inmiddels gerealiseerd.   De bestemming Agrarisch met waarden - Natuur wordt gewijzigd in de bestemming Natuur en de bestemming Agrarisch. De dubbelbestemming Waarde - Ecologie - verbindingszone komt te vervallen.  
Retentie Kerlinge   In 2016 wordt aan de Omgangstraat een retentievijver gerealiseerd. De gronden worden bestemd tot Water.   De bestemming Agrarisch wordt gewijzigd in de bestemming Water.  
Wijzigingsbevoegdheid aanleg gasleiding   Van de bevoegdheid om gasleidingen gewijzigd aan te leggen is inmiddels gebruik gemaakt: de aanduidingen 'wro-zone - wijzigingsgebied 2' (zie hieronder, gebied in rood) kan van de verbeelding worden verwijderd en de bepalingen in artikel 41.3 komen te vervallen.
afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000B0013-DEF2_0001.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000B0013-DEF2_0002.png"


 
De aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 2' wordt ingetrokken;
de regels in artikel 41.3 komen te vervallen.  
Plattelandswoningen   In de regels voor plattelandswoningen is abusievelijk ook een regeling opgenomen voor functiewijziging naar Wonen. Dit is niet zoals de regeling voor plattelandswoningen kan en mag worden toegepast. Bovendien is functiewijziging naar Wonen ook in andere artikelleden al mogelijk gemaakt.   De volgende regels komen te vervallen:
- artikel 3.7.16 onder a;
- artikel 4.7.16 onder a;
- artikel 5.7.15 onder a;
- artikel 6.6.2 onder a.  
Projectafwijkingsbesluiten   Sinds de vaststelling van het moederplan is een aantal projectafwijkingsbesluiten genomen. Deze besluiten worden in deze herziening verwerkt. Het gaat daarbij om:
- Omgangstraat 12: uitbreiding bestaande stal;
- scoutinggebouw Molenberg: bouw van een scoutinggebouw;
- Keijtenburgstraat 5: vergroting van een woning (1.050 m³) en bijgebouwen (270 m²);
- Klein Zundertseweg 12: oprichting van teeltondersteunende voorzieningen.  
Het plan wordt als volgt aangepast:
- Omgangstraat 12: vormverandering van een agrarisch bouwvlak, enkelbestemmingen toegevoegd om zichtbaar te maken waar bouwvlak vervalt;
- scoutinggebouw Molenberg: toekenning van de bestemming Maatschappelijk en een bouwvlak met de functieaanduiding 'scouting' en de maatvoeringsaanduidingen 'maximum bebouwd oppervlak' met een waarde van 750 m² en 'maximum bouwhoogte' met een waarde van 4,5 m; artikel 16.1.1 wordt aangevuld met de aanduiding 'scouting';
- Keijtenburgstraat 5: aan het perceel wordt de aanduiding 'maximum volume' met een waarde van 1.050 m³ en de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak' met een waarde van 270 m² toegevoegd; de regels in artikel 25.2.2 en 25.2.3 worden aangevuld;
- Klein Zundertseweg 12: uitbreiding van een agrarisch bouwvlak en de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - teeltondersteunende voorziening'; toekenning van de bestemming Groen.  
     

3.5.2 Regels

Regel   Overweging   Aanpassing  
cultuurhistorisch waardevolle gebouwen   Het moederplan bevat een lijst met cultuurhistorisch waardevolle panden (bijlage 2 bij de regels). Dit overzicht is geactualiseerd; de waardering van een aantal panden is aangepast. Zie ook paragraaf 3.5.3 voor de aanpassingen op de verbeelding.
De begripsbepaling voor cultuurhistorisch waardevolle bebouwing (artikel 1.56) bevat een regeling voor verbouwing of vervanging van deze bouwwerken die thuis hoort in hoofdstuk 2 van de regels. De aanduiding 'cultuurhistorisch waarden' komt ook voor binnen de bestemming Horeca (café Jagersrust): de bestemmingsomschrijving van deze bestemming is hierop aangepast.
De vigerende regeling bood geen duidelijkheid over de status van het advies van de deskundigen. Ook ontbrak de voorwaarde van advies bij sloop. De regeling was daarmee zeer vrijblijvend; dit wordt aangepast.  
Bijlage 2 van de regels is aangepast.

Begripsbepaling artikel 1.56 is aangepast en de bestemmingsomschrijving in artikel 14.1 is aangevuld.
In de artikelen 3, 4, 5, 14 en 25 zijn bepalingen opgenomen die betrekking hebben op verbouw, uitbreiding of sloop van de cultuurhistorisch waardevolle panden.  
artikel 18.1.2   Het artikel bevat een foutieve verwijzing. Deze wordt gecorrigeerd.   In artikel 18.1.2 wordt verwezen naar artikel 18.1.1.  
artikel 3.5.3, 4.5.3 en 5.5.3   Aan de opsomming van bouwwerken waar tijdelijke huisvesting is toegestaan wordt de bedrijfswoning toegevoegd.   Aanpassing van de artikelen 3.5.3, 4.5.3 en 5.5.3 onder a door toevoeging van 'agrarische bedrijfswoningen'.  
artikel 3.2.3 en 4.2.3    In deze artikelen worden tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen (t.o.v.) toegelaten die aan te merken zijn als een gebouw. Volgens de aanhef van de regels zijn echter uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. Het is de bedoeling dat ook tijdelijke t.o.v. die aangemerkt kunnen worden als een gebouw, zijn toegestaan.   De aanhef van de artikelen 3.2.3 en 4.2.3 wordt aangevuld met 'en/of gebouwen'.  
artikel 25.2.3   De voorwaarde dat de afstand van bijbehorende bouwwerken tot de perceelsgrens minimaal 3 m moet bedragen is niet in overeenstemming met het voorheen geldende bestemmingsplan en komt te vervallen.   Artikel 25.2.3 onder f wordt ingetrokken.  
artikel 25.4.1   In dit artikel wordt abusievelijk verwezen naar artikel 5.1.1. Er moet verwezen worden naar artikel 25.1.1.   De foutieve verwijzing wordt gecorrigeerd.  
artikel 1.58   In de begripsbepaling voor detailhandel ontbreekt de mogelijkheid voor verhuur van goederen.   Begripsbepaling 1.58 is aangevuld met verhuur.  
artikel 13.4.2   In dit artikel wordt abusievelijk verwezen naar artikel 13.4.1.a. Er moet verwezen worden naar artikel 13.1.1.   De foutieve verwijzing wordt gecorrigeerd.  
artikel 37.1   In diverse artikelen in hoofdstuk 2 van de regels wordt, uit oogpunt van verkeersveiligheid, een minimale afstand van bedrijfsgebouwen en hoofdgebouwen tot de as van een weg vastgelegd. Artikel 37.1 bevat een afwijkingsbevoegdheid om geluidgevoelige objecten op een kleinere afstand tot de as van de weg te bouwen indien voldaan wordt aan geluidsnormen. Daarmee ontbreekt er een afwijkingsmogelijkheid om bedrijfsgebouwen en hoofdgebouwen uit oogpunt van verkeersveiligheid dichter op een weg te bouwen. Deze bevoegdheid wordt toegevoegd aan het plan en artikel 37.1 wordt ook aangepast.   In artikel 37.1 komt de verwijzing naar verkeersveiligheid te vervallen. In een nieuw artikel 37.2 wordt een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om, indien er geen bezwaren zijn uit oogpunt van verkeersveiligheid, dichter op de weg te bouwen.

 
artikel 6   Binnen de bestemming Bedrijf ontbreekt de mogelijkheid om binnen het bouwvlak een paardenbak te realiseren. Het buitengebied leent zich uitstekend voor de realisering van paardenbakken en er is geen reden de gronden met de bestemming Bedrijf hiervan uit te sluiten.   Aan artikel 6 worden twee nieuwe leden 6.3.3 en 6.4.1 toegevoegd.  
artikel 6   Volgens de systematiek van het plan heeft elke locatie met de bestemming Bedrijf een functieaanduiding waarmee de activiteiten van het ter plaatse gevestigde bedrijf worden beschreven. Voor een aantal bedrijfspercelen is dit abusievelijk niet gebeurd en dit wordt hersteld. Als gevolg hiervan wordt ook artikel 6.1.1 aangevuld.   De bestemmingsomschrijving van artikel 6.1 wordt aangevuld met de aanduidingen 'specifieke vorm van bedrijf - opslag caravans en fouragehandel' en 'specifieke vorm van bedrijf - opslag machinewerktuigen en meubelen'.  
artikel 19   Op de gronden met de bestemming Recreatie - Dagrecreatie en de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - outdoor' (Outdoorcentrum Steketee) is een bedrijfswoning aanwezig en met een aanduiding 'bedrijfswoning' op de verbeelding opgenomen. In de regels ontbreken echter bepalingen voor de toelaatbaarheid en omvang van de bedrijfswoning.   Aan artikel 19worden twee nieuwe leden 19.1.1 onder i en 19.2.1 onder c toegevoegd.


 
artikel 25.5.2   De bepaling is taalkundig niet correct; dit wordt aangepast.   De werkwoordsvorm in artikel 25.5.2 onder d wordt gecorrigeerd.  
artikel 3.7.17, 3.7.19, 4.7.17, 4.7.19, 5.7.16 en 5.7.18   In de genoemde artikelen is sprake van 'perceel' waar bouwvlak is bedoeld. De redactie van de regels wordt aangepast.   In artikel 3.7.17, 3.7.19, 4.7.17, 4.7.19, 5.7.16 en 5.7.18 wordt de zinsnede 'perceel', in relatie tot de hoeveelheid te behouden erfbebouwing, gewijzigd in 'bouwvlak'.  
artikel 3.7.17, 3.7.19, 4.7.17, 4.7.19, 5.7.16 en 5.7.18   In de wijzigingsbevoegdheden voor bedrijfsbeëindiging en woningsplitsing staat ten onrechte dat voor wijziging uitsluitend bouwvlakken met de aanduiding 'bedrijfswoning' in aanmerking komen. Deze aanduiding komt binnen de agrarische bestemmingen niet voor. De wijzigingsbevoegdheden worden aangepast.   In de aanhef van de bepalingen in de artikelen 3.7.17, 3.7.19, 4.7.17, 4.7.19, 5.7.16 en 5.7.18 komt de zinsnede 'en 'bedrijfswoning'' te vervallen.  
maximum oppervlakte   Op de verbeelding is de maatvoeringsaanduiding 'maximum bebouwd oppervlak' gebruikt. Op verschillende plaatsen in de regels wordt abusievelijk gesproken van de aanduiding 'maximum oppervlakte' of 'maximum bebouwde oppervlakte'. De regels worden in overeenstemming gebracht met de gehanteerde aanduiding op de verbeelding.
 
De correcte naam van de maatvoeringsaanduiding 'maximum bebouwd oppervlak' wordt opgenomen in artikel 3.2.1, 4.2.1, 5.2.1, 6.2.1, 8.2.1, 9.2.2, 10.2.1, 11.2.1, 13.2.2, 14.2.1, 15.2.1, 16.2.1, 17.2.1, 18.2.1, 19.2.1, 20.2.1, 21.2.1 en 25.2.4.  
artikel 3.7.19, 4.7.19 en 5.7.18   In de genoemde artikelen wordt abusievelijk verwezen naar de sloopbepalingen in sub d; er moet verwezen worden naar sub e.   De verwijzing in artikel 3.7.19, 4.7.19 en 5.7.18 wordt aangepast: verwezen wordt naar sub e.  
artikel 9.1.2 en 9.2.3   In artikel 9.1.2 is abusievelijk het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet mogelijk gemaakt. Dit wordt aangepast. Tevens wordt, uitsluitend bij deze bestemming het realiseren van speel- en trimtoestellen voor extensief recreatief medegebruik mogelijk gemaakt.   Aan artikel 9.1.2 wordt een nieuw sub b toegevoegd waarmee bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en speel- en trimtoestellen worden toegelaten. De regels worden voorts aangevuld met bouwregels (artikel 9.2.3).  
artikel 3.7.17, 4.7.17, 5.7.16 en 6.6.3   In de wijzigingsbevoegdheden is onvoldoende duidelijk dat op percelen waar een bedrijfswoning niet is toegestaan, de omzetting naar een bestemming Wonen ook niet mogelijk is. De bepalingen zijn aangescherpt.   Aan de artikelen 3.7.17, 4.7.17, 5.7.16 en 6.6.3 is toegevoegd dat de bevoegdheid niet toegepast mag worden voor gronden met de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten'.  
artikel 44.1 en 44.2   Op basis van jurisprudentie moet bij elk bestemmingsplan en daarmee ook bij een herziening overgangsbepalingen worden vastgesteld.   Artikel 44.1 en 44.2 worden opgenomen en vastgesteld.  
artikel 44.4.2   In het artikel wordt nog verwezen naar de Woningwet.   In het artikel wordt verwezen naar de Wabo.  
artikel 39.32   De regeling voor het radarverstoringsgebied van de Vliegbasis Woensdrecht wordt aangepast aan de regels zoals opgenomen in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).   In plaats van een algemene toelaatbare hoogte van 63 meter in het gehele radarverstoringsgebied is sprake van een gedeeltelijk oplopende hoogte, gemeten vanaf NAP.  
artikel 24.1   Aan het artikel Water wordt toegevoegd dat natuurvriendelijke oevers zijn toegestaan.   In artikel 24.1 onder f worden natuurvriendelijke oevers toegevoegd.  
artikel 41.2    In artikel 41.2 is sprake van een 'wro-zone' overeenkomstig SVBP2008; voor de publicatie van een geconsolideerde versie (SVBP2012) moet de omschrijving 'wetgevingszone' worden gehanteerd.   Artikel 41.2 wordt aangepast en de wro-zone wordt met de nieuwe benaming 'wetgevingszone'opgenomen op de verbeelding. Ter plaatse van de woning tussen Bredasebaan 62 en 68 is de begrenzing aangepast.  
artikel 1.122   De toevoeging voor boomteelthekken in deze begripsbepaling leidt tot verwarring. Boomteelthekken worden gebruikt ter afscherming van jonge aanplant en zijn daarmee niet per definitie permanent.   Het artikellid wordt aangepast.  
artikel 3.7.16, 4.7.16 en 5.7.15   Deze vigerende artikelen bevatten regels voor het gebruik als plattelandswoningen terwijl er nog sprake is van een bijbehorend, functionerend agrarisch bedrijf. Gelet op de aanwezigheid van een bedriijf wordt aan de voorwaarden toegevoegd dat ter plaatse sprake moet zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.   Aan de artikel 3.7.16, 4.7.16 en 5.7.15 wordt de voorwaarde toegevoegd dat sprake moet zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.  
artikel 3.5.5, 4.5.5 en 5.5.5   De afwijkingsbevoegdheid voor nevenactiviteiten kan ten onrechte niet worden toegepast voor statische opslag. Dit wordt aangepast.   In de artikelen 3.5.5, 4.5.5 en 5.5.5 wordt opgenomen dat ook afwijking kan worden verleend van het verbod op statische opslag in artikel 3.4.2 onder d, 4.4.2 onder d en 5.4.2 onder c.  

3.5.3 Verbeelding

Locatie   Overweging   Aanpassing  
Rijksweg Zuid 25, Rijksweg Zuid 17, Gastelsebaan 16, De Oliepot 5, Achtmaalsebaan 46, Scherpenbergsebaan 37, Vorenseindseweg 97, Oosteindseweg 40   Aan de genoemde percelen is de bestemming Wonen toegekend. Het is binnen de bestemming Wonen uitsluitend toegestaan om te bouwen binnen een bouwvlak. Bij de genoemde adressen zijn deze bouwvlakken abusievelijk niet opgenomen. Aan de percelen wordt alsnog een bouwvlak toegekend.   Voor de percelen Rijksweg Zuid 25, Rijksweg Zuid 17, Gastelsebaan 16, De Oliepot 5, Achtmaalsebaan 46, Scherpenbergsebaan 37, Vorenseindseweg 97 en Oosteindseweg 40 wordt een bouwvlak opgenomen.  
Hoge Heistraat 6, Canadastraat 4, Omgangstraat 29, Kolkstraat 15 en Antwerpsebaan 14
Heimolendreef 22  
Volgens de systematiek van het plan heeft elke locatie met de bestemming Bedrijf een functieaanduiding waarmee de activiteiten van het ter plaatse gevestigde bedrijf worden beschreven. Voor de genoemde percelen ontbreekt deze functieaanduiding. Zie ook paragraaf 3.5.2 voor de aanpassing van de regels die hiermee verband houdt.
 
Aan het perceel Hoge Heistraat 6 wordt de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - stalling' gewijzigd in de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opslag caravans en fouragehandel'. De enkelbestemming en alle overige aanduidingen op perceelsniveau zijn zichtbaar om de verandering zichtbaar te maken.
Aan het bedrijf Canadastraat 4 'specifieke vorm van bedrijf – timmerbedrijf' toegekend.
Op de percelen Omgangstraat 29 en Kolkstraat 15 zijn momenteel geen bedrijven gevestigd; de bestemming wordt vooralsnog niet aangepast. Voor het perceel Heimolendreef 22 worden de aanduidingen en bestemmingen ook niet gewijzigd in verband met een lopende procedure.
Aan het perceel Antwerpsebaan 14 wordt de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opslag machinewerktuigen en meubelen' toegekend.  
Bosstraat 11   Het perceel met de bestemming Groen is in gebruik voor de teelt van kerstbomen. De bestemming Groen is niet passend en wordt gewijzigd in Agrarisch.   De bestemming Groen wordt gewijzigd in Agrarisch.  
Beatrixweg 32   Het agrarische bouwvlak is te smal, een gedeelte van de woning en een schuur zijn buiten het bouwvlak gelegen. Hierdoor ontstaat een ongewenste situatie. Het bouwvlak wordt vergroot en aangepast, conform het bestemmingsplan Buitengebied uit 1998.   Er wordt een vergroot bouwvlak opgenomen.  
OL Vrouwenstraat 56   De bestemming Wonen en het bouwvlak zijn gedeeltelijk gelegen op het perceel van de buren. De bestemmingslegging wordt aangepast.   De bestemming Wonen en het bouwvlak worden met de juiste grenzen opgenomen. De aangrenzende gronden worden bestemd tot Agrarisch met waarden - Landschappelijk.  
Kolkstraat 3   Het perceel met de bestemming Groen is in het voorheen geldende bestemmingsplan bestemd tot agrarisch gebruik. De bestemming Groen is niet passend en wordt gewijzigd in Agrarisch met waarden - Natuur.   De bestemming Groen wordt gewijzigd in de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur.  
Canadapolderstraat 1   De bestemming Groen is toegekend aan een rij coniferen. De bestemming Groen is niet passend en wordt gewijzigd in Agrarisch.   De bestemming Groen wordt gewijzigd in Agrarisch.  
Heistraat 3   De vergunde schuur/paardenstal is ten onrechte niet bestemd.   Aan de schuur wordt een bouwvlak toegekend (strak rond de stal) en de functieaanduidingen 'bedrijfswoning uitgesloten' en 'specifieke vorm van agrarisch - dierenverblijf'.  
Scherpenbergsebaan 19   Voor het perceel Scherpenbergsebaan 19 is bepaald dat het bebouwd oppervlak ten hoogste 550 m² mag zijn. Dit is niet in overeenstemming met de vergunde 600 m². Het plan wordt aangepast.   De waarde 550 m² van de maatvoeringsaanduiding 'maximum bebouwd oppervlak' wordt gewijzigd in 600 m².  
Vennestraat 1   Voor het bedrijf aan de Vennestraat zijn verschillende omgevingsvergunningen voor bouwen verleend en wijzigingen van het bouwvlak doorgevoerd. Als gevolg van overlappingen in procedures is een vergunning verleend voor een loods die nu buiten het vigerende bouwvlak is gelegen. Het bouwvlak wordt zodanig aangepast dat de loods binnen het bouwvlak komt te liggen. Het bouwvlak kan daarvoor niet worden vergroot, gezien de huidige omvang. Er is sprake van een vormverandering.   Het bouwvlak Vennestraat 1 wordt van vorm veranderd, de enkelbestemming is zichtbaar om weer te geven waar het bouwvlak is vervallen.  
Klein -Zundertseweg 14   Voor het betreffende bouwvlak is de maximale inhoud van de bedrijfswoning vastgelegd met een specifieke bouwaanduiding. Deze aanduiding is niet vertaald in de regels en kan vervallen. De algemene regels voor de inhoud van bedrijfswoningen zijn van toepassing.   Voor het perceel Klein-Zundertseweg 14 wordt een enkelbestemming en bouwvlak, zonder aanduidingen opgenomen. Hieruit blijkt dat ter plaatse de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - maximale inhoud' niet meer is opgenomen.  
Scherpenbergsebaan 55   De aanwezige dagrecreatieve activiteit (kinderboerderij) is niet in het bestemmingsplan opgenomen.   Aan de gronden wordt de aanduiding 'kinderboerderij' toegevoegd. Artikel 4.1 wordt aangevuld.  
Het Dreefje 3/3a   Aan Het Dreefje 3 is een verblijfsrecreatieve accommodatie gelegen, op de grens van de bestemming Recreatie - Dagrecreatie en de bestemming Agrarisch. De accommodatie is vergund maar niet positief bestemd. Dit wordt hersteld.   Op de verbeelding wordt de grens tussen de bestemmingen Recreatie - Dagrecreatie en Agrarisch aangepast en het bouwvlak uitgebreid zodat de verblijfsaccommodatie in het agrarisch bouwvlak komt te liggen. Aan de accommodatie wordt de functieaanduiding 'verblijfsrecreatie' toegekend. De regels in artikel 3 worden aangevuld (artikel 3.1.1 en 3.2.1 onder g).  
Verkeer nabij Kozijnenhoek   Een klein hoekje bij de Kozijnenhoek is ten onrechte niet tot Verkeer bestemd.   De gronden zijn opgenomen met de bestemming Verkeer.  
Perceel T70, Hoge Donk   Het perceel T70 heeft in het moederplan de bestemming Water. Inmiddels is overeenstemming bereikt over een gewijzigde inrichting van het perceel en kan de bestemming gewijzigd worden in Groen en Agrarisch.   De bestemming Water wordt gewijzigd in de bestemming Agrarisch en Groen.

 
Hoeksestraat 8a/10/12/12a   Deze woningen zijn bestemd tot Wonen waarbij is bepaald dat er maximaal 3 woningen zijn toegestaan. In de huidige situatie zijn er 4 woningen aanwezig. Deze omissie wordt hersteld.   De maatvoeringsaanduiding wordt aangepast naar 4.  
Molenweg 17   Bij de in een natuurgebied gelegen recreatiewoning ontbreekt een maatvoeringsaanduiding van 50 m². Gelet op de regels binnen de bestemming Natuur is een maatvoeringsaanduiding vereist.   Aan de gronden met de aanduiding 'recreatiewoning' wordt de maatvoeringsaanduiding 'maximum bebouwd oppervlak' met een waarde van 50 m² toegevoegd.  
Spiekestraat 8   Een landschapselement aan de Spiekestraat wordt gekapt en ter compensatie wordt een nieuw landschapelement aangelegd.   De bestemming Groen - Landschapelement wordt gewijzigd in de bestemming Agrarisch. De bestemming Agrarisch wordt gewijzigd in de bestemming Groen - Landschapelement.  
Postbaan 38/38a   Ten behoeve van de groepsaccomodatie is in 2008 een procedure gevoerd voor de bouw van een bedrijfswoning. Deze woning is inmiddels gebouwd maar het bestemmingsplan is hierop nog niet aangepast. Bij de aansluitende recreatieve bestemming ontbreekt abusievelijk een bouwvlak.   De bestemming Bos wordt gewijzigd ten behoeve van de uitbreiding van de bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie en er wordt een bouwvlak. toegevoegd. Aan de bestemming wordt de aanduiding 'bedrijfswoning' toegekend.  
De Schietbaan, naast camping de Oliepot   Voor de aanwezige propaantank is de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - propaantank' opgenomen. Deze aanduiding is niet helemaal op de juiste locatie opgenomen.   De situering van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - propaantank' en het bouwvlak wordt aangepast.  
Hazelaarstraat/Kastanjestraat   De bestemming Groen ter plaatse van een rij coniferen wordt verwijderd.   De bestemming Groen - Landschapselement wordt gewijzigd in de bestemming Agrarisch.  
Bosheidestraat   Op de gronden met de bestemming Agrarisch met waarden - Landschappelijk was in het hiervoor geldende bestemmingsplan een bestemming voor wonen opgenomen. Het ontbreken van deze bestemming in het moederplan is een omissie De bestemming Wonen wordt weer opgenomen in dit bestemmingsplan.   De bestemming Agrarisch met waarden - Landschappelijk wordt gewijzigd in de bestemming Wonen met een bouwvlak.  
Veiligheidszones munitie   De veiligheidszones munitie A, B en C zijn aansluitend op elkaar getekend. De zones gelden echter vanaf het munitiedepot.   De aanduidingen 'veiligheidszone - munitie - b' en 'veiligheidszone - munitie - c' worden vergroot en opgenomen vanaf en inclusief het munitiedepot. Ter verduidelijking is ook de 'veiligheidszone - munitie - a' opgenomen.  
Scherpenbergsebaan 49   Op het perceel Scherpenbergsebaan 49 is een bedrijf gevestigd dat gebuik maakt van explosieven en waarop de Circulaire ontplofbare stoffen voor civiel gebruik van toepassing is. Rond de opslag van de ontplofbare stoffen moeten veiligheidszones worden opgenomen om te voorkomen dat binnen deze zones nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten gerealiseerd worden.   De aanduidingen 'veiligheidszone - munitie - a 1 t/m c 1' worden rond het perceel Scherpenbergsebaan 49 opgenomen. De gehanteerde 'veiligheidszone - bevi' komt daarmee te vervallen en het betreffende lid in artikel 39 wordt ingetrokken.  
Bedrijfswoningen bij de bestemming Bedrijf

 
Binnen de bestemming Bedrijf is met de aanduiding 'bedrijfswoning' of 'bedrijfswoning uitgesloten' aangegeven of er een bedrijfswoning is toegestaan. In het plangebied komen 27 adressen voor waarvoor abusievelijk geen van de aanduidingen is opgenomen. Voor deze adressen wordt een aanduiding 'bedrijfswoning' of 'bedrijfswoning uitgesloten' opgenomen.   De aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' (-bw) wordt toegevoegd aan de percelen Torenstraat 6,
Gastelsebaan 21a, Rijksweg Zuid 86, Rijksweg Noord 1, Schuurkerkstraat 7, Luienhoeksestraat 18A Achtmaalsebaan 6a en
Hoekvensedreef 23.

De aanduiding 'bedrijfswoning' (bw) wordt toegevoegd aan de percelen Hoge Heistraat 6, Lage Zegstraat naast nr. 5, Heistraat 18, Onze Lieve Vrouwestraat 30, Rijksweg Zuid 89-93, Heimolendreef 22, Canadastraat 4, Luienhoeksestraat 18, Lokkerstraat 26, Omgangstraat 29, Waterstraat 9A, Sprundelseweg 14, Kolkstraat 15, Scherpenbergsebaan 49, Scherpenbergsebaan 17-19, Schijfsebaan 19, Roosendaalsebaan naast nr. 20, Spoorstraat 3 en Antwerpsebaan 14.  
Cultuurhistorisch waardevolle panden   Bijlage 2 van de regels met cultuurhistorisch waardevolle panden is geactualiseerd. De panden genoemd in bijlage 2 zijn ook op de verbeelding opgenomen; voorzover de bijlage is geactualiseerd, wordt ook de verbeelding aangepast.   Aan de percelen Oude Zoek 2, Het Dreefje 5 en Keijtenburgstraat 5 wordt de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' toegevoegd ter plaatse van de waardevolle schuren. De aanduiding 'cultuurhistorische waarden' vervalt bij de percelen Achtmaalsebaan 22, Heesterbosstraat 18 en Waterstraat 3. Ter plaatse wordt de enkelbestemming met het bouwvlak opgenomen met alle van toepassing zijnde functie- en maatvoeringsaanduidingen waardoor zichtbaar is dat de aanduiding 'cultuurhistorisch waarden' niet langer van toepassing is.  
Rucphenseweg 6   De aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak' (waarde 900 m²) is abusievelijk toegekend aan de woning Rucphenseweg 6 terwijl deze toegekend had moeten worden aan het naastgelegen verblijfsrecreatieve terrein met de bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie. Voor deze locatie ontbreekt ook het bouwvlak.   De maatvoeringsaanduiding 900 m² en een bouwvlak worden toegekend aan de recreatieve bestemming. De bestemming Wonen wordt in de herziening opgenomen om zichtbaar te maken dat hier niet langer een maatvoeringaanduiding is opgenomen.  
Roosendaalsebaan tussen 5 en 7a   In het moederplan is aan een smalle strook tussen de percelen Roosendaalsebaan 5 en 7a geen enkelbestemming toegekend. Voor deze gronden wordt de bestemming Wonen opgenomen.   Aan de gronden tussen Roosendaalsebaan 5 en 7a wordt de enkelbestemming Wonen toegekend.  
OLVrouwestraat 56 en terrein Backhuys Roozeboom   In de 2e herziening is abusievelijk op de verbeelding aan deze twee locaties de maatvoeringsaanduiding 'maximum oppervlakte' toegekend terwijl de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak' is bedoeld. Dit wordt gecorrigeerd.   Voor de locaties OLVrouwestraat 56 en terrein Backhuys Roozeboom wordt de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak' opgenomen alsmede de enkelbestemming, bouwvlak en overige aanduidingen om aan te geven dat de aanduiding 'maximum oppervlakte' niet meer is opgenomen.  
Groenstraat 3/3a   Voor dit agrarisch bouwvlak wordt een procedure doorlopen voor de bouw van een stal en daarmee samenhangend de vergroting van het bouwvlak tot 1,5 ha. Tevens blijkt uit uitgevoerd archeologisch onderzoek dat de archeologische verwachtingswaarden laag zijn.   Voor het perceel wordt het vergrote bouwvlak opgenomen met een aangepaste aanduiding 'intensieve veehouderij' en de enkelbestemming Agrarisch. De archeologische verwachtingswaarde wordt gewijzigd van hoog naar laag.  
Schijfsebaan 19   De aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - corsobouwplaats' voldoet niet. Gronden die niet als zodanig zijn anageduid worden ook ten behoeve van de corsobouwplaats gebruikt.   De bestemming Agrarisch, het agrarisch bouwvlak en de aanduiding en 'bedrijfwoning uitgesloten'en 'specifieke vorm van maatschappelijk - corsobouwplaats' worden aangepast.  

3.5.4 Toelichting

De toelichting maakt geen onderdeel uit van het juridische plan. Een aanpassing van de toelichting van het moederplan wordt in deze paragraaf dan ook niet beschreven. Het betreft enkele aanvullingen op de toelichting van het moederplan die bij kunnen dragen aan een betere toepassing van het bestemmingsplan.

Straalpad Roosendaal - Loon op Zand

Tussen de zendmasten van Roosendaal en Loon op Zand is sprake van een zogenaamde Fresnel zone (genoemd naar de natuurkundige Augustin-Jean Fresnel), een ellips vormige baan waarbinnen de verzonden optische en radiogolven zich bewegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000B0013-DEF2_0003.png"

De Fresnel zone wordt onder andere gebruikt om de toelaatbare mate van verstoring van de golven te berekenen.

Het traject van de straalverbindingen tussen de mast in Roosendaal en Rucphen is ongeveer 5,5 km. Ten opzichte van het maaiveld is de hoogte van de Fresnel zone in het buitengebied 50 m en is de zone ongeveer 15 m breed. Voor een straalverbinding moet de Fresnel zone ten minste voor 60% vrij zijn. Zonder een ernstige belemmering te vormen voor de straalverbinding zou een obstakel in het buitengebied 50 + 0,4 x 15 = 56 m boven het maaiveld uit mogen komen.

Het bestemmingsplan maakt dergelijke obstakels niet mogelijk (de hoogst toelaatbare bouwwerken zijn hoogspanningsmasten van 40 m). Het bestemmingsplan hoeft niet te worden aangevuld met een regeling voor de bescherming van de straalverbinding.

Grondwaterbescherming

Het drinkwater in Noord-Brabant wordt gewonnen uit grondwater. Brabant Water pompt dit grondwater op in de waterwingebieden. Het is gunstig dat grondwater de grondstof is voor ons drinkwater. Grondwater is namelijk bacteriologisch betrouwbaar, de bodem beschermt het grondwatertegen verontreiniging en de bodem zorgt voor een natuurlijke zuivering. Daarom is voor de drinkwaterproductie uit grondwater slechts een beperkte zuivering nodig.

Om de locaties waar grondwater gewonnen wordt als bron voor drinkwater, schoon te houden en te beschermen tegen verontreinigingen heeft de provincie beschermingszones vastgelegd. Aan de hand van de geohydrologische opbouw, de diepte van de onttrekkingen en de nabijheid van de winputten is hierbij het volgende onderscheid gemaakt.

  • Waterwingebieden, dit zijn de zones direct rondom de winputten (60-dagen zone).
  • Grondwaterbeschermingsgebieden (zeer kwetsbaar en kwetsbaar) liggen als een schil rond het waterwingebied. Op basis van geohydrologische opbouw van de ondergrond zijn er kwetsbare en zeer kwetsbare grondwaterbeschermingsgebieden te onderscheiden. Voor de kwetsbare grondwaterbeschermingsgebieden is een 25-jaarszone begrensd. In de zeer kwetsbare grondwaterbeschermingsgebieden (waar beschermende kleilagen ontbreken) is de 25-jaarszone bovendien omgeven door een 100-jaarszone.
  • Bij boringsvrije zones bevindt zich in de ondergrond een aaneengesloten slecht doordringbare kleilaag. Deze gebieden zijn minder kwetsbaar voor verontreinigingen en aantastingen dan grondwaterbeschermingsgebieden. Hier gelden daarom minder strenge regels.

In het buitengebied van Rucphen zijn de waterwinningen Schijf (waterwingebied in het plangebied gelegen) en Seppe (waterwingebied buiten het plangebied gelegen) van belang.

Beleid en wettelijk kader drinkwaterbescherming

De bescherming van het water is een algemeen belang. Zowel de gemeentelijke-, provinciale als rijksoverheid hebben bevoegdheden om de bron van het drinkwater te beschermen.

De basis van de bescherming van grondwater ligt in het generieke (landelijke) milieubeleid, met name de Wet bodembescherming, de Wet milieubeheer, het Derde Nitraatactieprogramma en het gewasbeschermingsmiddelen en biocidenbeleid. Met het oog op de continuïteit van de levering van drinkwater bestaat er reeds enkele decennia een provinciaal beschermingsbeleid, gericht op minimalisering van de risico's op achteruitgang van de kwaliteit. Er zijn waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden en boringsvrije zones aangewezen waarbinnen bepaalde activiteiten en het gebruik van bepaalde stoffen zijn verboden of aan voorschriften gebonden.

De aanwijzing van grondwaterbeschermingsgebieden heeft een effect gehad op de ruimtelijke ordening, waardoor (nieuwe) risicovolle bedrijven en activiteiten uit de omgeving van die winningen geweerd zijn. De consequentie hiervan is dat er beperkingen en extra kosten voor de omgeving zijn. Dit is gerechtvaardigd vanwege het grote maatschappelijk belang van de drinkwaterlevering. De Europese Kaderrichtlijn Water (Richtlijn 2000/60/EG) heeft hieraan een nieuwe dimensie toegevoegd en stelt eisen aan de kwaliteit van het grondwater waaruit water wordt gewonnen.

De voor grondwaterbescherming relevante wetgeving op Europees en nationaal niveau is:

  • Europese Kaderrichtlijn Water;
  • Drinkwaterwet en -besluit;
  • Wet Milieubeheer;
  • Waterwet;
  • Wet op de Ruimtelijke Ordening;
  • Wet Bodembescherming.

Grondwaterbescherming

Het beschermingsbeleid van het grondwater voor drinkwater in de provincie Noord-Brabant verloopt via twee sporen:

  • via de ruimtelijke ordening (VR 2014);
  • via de milieuregelgeving (Provinciale Milieuverordening).

Ruimtelijke ordening

Hoe de Provincie Noord-Brabant de ruimte wil verdelen en gebruiken staat in de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010 (partieel herzien 2014). In de structuurvisie beschrijft de provincie de hoofdlijnen van het beleid en heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt.

Het strategisch waterbeleid van de provincie is beschreven in het Provinciaal waterplan 2010-2015 (PWP). Het PWP is de structuurvisie voor het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening. In het PWP is beschreven dat de provincie toeziet op een adequate vertaling en bescherming in ruimtelijke plannen voor de beschermingszones voor grondwaterwinningen voor drinkwater. Het gaat daarbij met name om een ruimtelijke sturing op risicovolle bedrijven en activiteiten die uit de omgeving van die winningen worden geweerd, dan wel aan strenge voorwaarden verbonden.

In de VR 2014 wordt bepaald dat:

  • een bestemmingsplan dat is gelegen in een waterwingebied uitsluitend strekt tot instandhouding van de drinkwatervoorziening waarbij een medebestemming voor natuur of bos is toegelaten (artikel 15);
  • een toelichting bij een bestemmingsplan dat is gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied een verantwoording bevat waaruit blijkt dat de risico's voor de kwaliteit van het grondwater geheel of nagenoeg geheel gelijk blijven (artikel 16);
  • een bestemmingsplan dat is gelegen in een boringvrije zone mede strekt tot het behoud van de beschermende kleilaag in de bodem (artikel 17).

Om te zorgen dat water een volwaardige rol speelt in ruimtelijke plannen is het watertoetsproces in 2003 in het leven geroepen. Het watertoetsproces is geen toets achteraf maar maakt direct onderdeel uit van de planvorming. De essentie van het watertoetsproces is een vroegtijdig contact tussen zogeheten initiatiefnemers en waterbeheerders (Rijkswaterstaat, waterschappen).

Onderlinge goede afspraken moeten ervoor zorgen dat het waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed wordt toegepast en uitgevoerd. De Brabantse drinkwaterbedrijven treden in het watertoetsproces op als adviseur. Dit omdat zij er belang bij hebben dat een ruimtelijk plan de kwaliteit van het water niet aantast.

Milieuregelgeving

Met beschermende maatregelen ziet de provincie erop toe dat het grondwater in de beschermingszones niet vervuild raakt. In beschermingszones is het dan ook verboden om bodembedreigende activiteiten uit te voeren. In bepaalde gevallen en met de juiste voorzorgsmaatregelen kan er toestemming worden verkregen. Bijvoorbeeld voor het uitvoeren van aanleg- of renovatiewerkzaamheden van riolering. Voor de meeste activiteiten moet vooraf een melding worden gedaan waarin is aangegeven welke voorzorgsmaatregelen worden getroffen. De provincie beoordeelt of de maatregelen voldoende zijn.

Kleine en grotere bedrijven in grondwaterbeschermingsgebieden die beschikken over een gemeentelijke of provinciale milieuvergunning (omgevingsvergunning), moeten aan extra eisen voldoen. Maar ook particulieren en bedrijven en die geen vergunning nodig hebben (maar wel een inrichting in de zin van het activiteitenbesluit) moeten in grondwaterbeschermingsgebieden aan extra voorschriften voldoen.

Herziening plan Buitengebied Rucphen 2012

In het moederplan zijn het waterwingebied, de grondwaterbeschermingsgebieden en de boringsvrije zones opgenomen op de verbeelding. In de artikelen 39.12 tot en met 39.14 zijn regels opgenomen die in principe meer dan voldoen aan de vereisten uit de VR 2014. Het plan behoeft geen aanpassing.

Reserveringsgebieden waterberging

In de VR 2014 zijn reserveringsgebieden waterberging opgenomen. Dit zijn gebieden die vanwege hun lage ligging ten opzichte van de omgeving van nature gevoelig zijn voor wateroverlast. Bij hoge afvoeren lopen deze gebieden onder en bergen daarmee aanzienlijke hoeveelheden water. Die gevoeligheid voor wateroverlast maakt deze gebieden niet zomaar geschikt voor kapitaalsintensieve gebruiksvormen. In het provinciaal ruimtelijk beleid (wat in de VR 2014 zijn uitwerking vindt), staat het waarborgen van dit bergende vermogen van de reserveringsgebieden waterberging centraal. Ten eerste omdat het geschikt maken van een inundatiegevoelig gebied voor kapitaalsintensief gebruik meestal betekent dat berging verloren gaat, met als gevolg afwentelen van wateroverlast naar andere gebieden. Ten tweede omdat dergelijke laaggelegen gebieden juist bij uitstek geschikt zijn om extra waterberging aan te leggen indien dat een effectieve oplossing blijkt om wateroverlast aan te pakken. Om die reden schrijft de VR 2014 voor dat in de watertoets een afweging om te intensiveren in een reserveringsgebied expliciet gemaakt wordt.

Los van de VR 2014 heeft de aanduiding reserveringsgebied ook een signalerende functie richting grondgebruikers.

De begrenzing van de reserveringsgebieden waterberging in de VR 2014 gaat naar verwachting veranderen in het najaar van 2015. Te zijner tijd zal deze wijziging in de bestemmingsplanherziening worden verwerkt.

Bouwverordening

Via een “Reparatiewet BZK” is op 29 november 2014 de wettelijke grondslag van de stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening vervallen. Dit betekent dat in bestemmingsplannen die vanaf 29 november 2014 worden vastgesteld indien nodig een eigen regeling in het plan moet worden opgenomen voor onder andere parkeren en ruimte voor laden en lossen.  
Het niet regelen van deze aspecten kan tot onwenselijkere situaties leiden, omdat bouwplannen dan niet meer op het aspect parkeren kunnen worden getoetst.
In het bestemmingsplan Buitengebied 2012 is bij alle relevante afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen dat parkeren op eigen terrein plaats dient te vinden. Er is daarmee geen noodzaak aanwezig om aanvullende bepalingen in het bestemmingsplan op te nemen voor parkeren.  

3.6 Initiatieven

Inleiding

De volgende particuliere initiatieven worden meegenomen in deze 3e herziening van het bestemmingsplan Buitengebied Rucphen 2012. Voor al deze ontwikkelingen/wijzigingen is de verantwoording en beoordeling opgenomen in een ruimtelijke onderbouwing welke als bijlage wordt toegevoegd aan de 3e herziening.

Locatie   Overweging   Aanpassing  
Keijtenburgstraat 6a   De locatie Keijtenburgstraat 6a is gelegen binnen de bestemming Sport, met de aanduiding 'manege'. Het betreft een voormalige bedrijfswoning bij de manege die door initiatiefnemer als burger wordt bewoond; er is geen relatie meer met de manege (bouwvergunning is verleend voor een bedrijfswoning).
In de uitspraak van 21 mei 2014 van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State op het bestemmingsplan Buitengebied Rucphen 2012 is opgedragen om binnen de bestemming Sport een wijzigingsbevoegdheid op te nemen voor het gebruik van voormalige bedrijfswoningen als burgerwoning. In navolging hierop is in de 2e herziening binnen de bestemming Sport (aanduiding 'manege) een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
De mogelijkheid voor het omzetten naar een bestemming waarbinnen een voormalige bedrijfswoning wordt gebruikt als burgerwoning is aldus een binnenplanse mogelijkheid in het vigerende bestemmingsplan. Om gebruik te maken van deze wijzigingsbevoegdheid zijn wel enkele voorwaarden gesteld. Een en ander moet worden aangetoond in een ruimtelijke onderbouwing.
Omdat het bestemmingsplan (conform de uitspraak RvS) al een wijzigingsmogelijkheid biedt om ter plaatse, onder voorwaarden medewerking te verlenen aan onderhavig verzoek, is in principe besloten om het verzoek van initiatiefnemer mee te nemen in deze 3e herziening van het bestemmingsplan Buitengebied Rucphen 2012.
In bijgaande ruimtelijke onderbouwing zijn de voorwaarden zoals genoemd in het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2012, 2e herziening uitgewerkt (zie bijlage 2) en is aangetoond dat aan de voorwaarden wordt voldaan. Op basis van de ruimtelijke onderbouwing wordt het initiatief beoordeeld als passend uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening en wordt medewerking verleend. Op basis van de regionale afspraken is geen landschappelijke inpassing of kwaliteitsverbetering nodig aangezien het een plattelandswoning betreft (categorie 1 van de regionale afspraken).  
Aan het perceel Keijtenburgstraat 6a wordt de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – voormalige bedrijfswoning' toegekend. In artikel 21.3.2 is al opgenomen dat op de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – voormalige bedrijfswoning' het gebruik als burgerwoning is toegestaan.
 
Ettenseweg 51   De locatie Ettenseweg 51 heeft de bestemming Wonen met bijbehorend bouwvlak. In het bestemmingsplan zijn geen regels opgenomen om het bouwvlak bij de bestemming Wonen van vorm te veranderen. Initiatiefnemer heeft verzocht het bouwvlak van vorm te veranderen zodat in de toekomst eventueel nog een bijgebouw geplaatst kan worden.
Besloten is om in principe medewerking te verlenen aan vormverandering van het bouwvlak met inachtneming van bijgaande ruimtelijke onderbouwing (zie bijlage 3) waarin aangetoond is dat deze wijziging niet leidt tot een aantoonbaar onevenredige aantasting van in de omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, bodem- en waterhuishoudkundige en milieu hygiënische waarden en er geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden en (agrarische) bedrijven. Op basis van de ruimtelijke onderbouwing wordt het initiatief beoordeeld als passend uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening en wordt medewerking verleend. Op basis van de regionale afspraken is geen landschappelijke inpassing of kwaliteitsverbetering nodig aangezien het bouwvlak kleiner is dan 1.500 m2 (categorie 1 van de regionale afspraken).  
De bestemming Agrarisch aansluitend aan het perceel Ettenseweg 51 wordt deels gewijzigd in de bestemming Wonen en de bestemming Wonen wordt gedeeltelijk gewijzigd in de bestemming Agrarisch en Verkeer. Het bouwvlak wordt van vorm veranderd waarbij de oppervlakte niet toeneemt.  
Zoeksedijk 10   De locatie Zoeksedijk 10 heeft de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur met een bijbehorend bouwvlak. Er vinden echter geen agrarische activiteiten meer plaats. Initiatiefnemer heeft verzocht om de agrarische bestemming met bijbehorend bouwvlak om te zetten naar een woonbestemming.
Binnen de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om deze bestemming om te zetten naar de bestemming Wonen. In de planregels zijn een aantal voorwaarden gesteld, waaronder de sloop van overtollige bebouwing, met dien verstande dat aan bijgebouwen mag blijven behouden:
- bij een perceel kleiner dan 1 ha: maximaal 200 m²;
- bij een perceel groter dan 1 ha: maximaal 300 m².
Daarbij dient het bouwvlak te worden verkleind in overeenstemming met de na de sloop resterende bebouwing.
Ter plaatse beoefent de eigenaar het beroep loodgieter. Bij de bestemming Wonen is het mogelijk om beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten toe te staan mits voldaan wordt aan de in het bestemmingsplan gestelde voorwaarden waaronder onder andere een maximale oppervlakte van 70 m², kleinschaligheid, geen verkeer aantrekkende werking en geen detailhandel.
Besloten is om in principe medewerking te verlenen aan de gevraagde omzetting van de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur naar een bestemming Wonen. In bijgaande ruimtelijke onderbouwing (zie bijlage 4) is aangetoond dat er geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van in de omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, bodem- en waterhuishoudkundige en milieu hygiënische waarden en er geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden en (agrarische) bedrijven. Het bouwvlak wordt verkleind.
Op basis van de ruimtelijke onderbouwing wordt het initiatief beoordeeld als passend uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening en wordt medewerking verleend.  
De bestemming Agrarisch met waarden – Natuur en de bestemming Groen worden gedeeltelijk gewijzigd in de bestemming Wonen. Het bouwvlak wordt verkleind en afgestemd op het bestemmingsvlak Wonen.  
Hoeksestraat 20   In het bestemmingsplan heeft het perceel Hoeksestraat 20 de bestemming 'Agrarisch met waarden – Landschappelijk'. Hierbij is als ondergeschikte nevenactiviteit, op basis van een tijdelijke vergunning (artikel 2.12 lid 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)) de opslag en verkoop van consumentenvuurwerk toegestaan. Initiatiefnemer heeft verzocht de tijdelijke vergunning voor de opslag en verkoop van consumentenvuurwerk om te zetten naar een definitieve mogelijkheid in het bestemmingsplan.
Het opnemen van de verkoop van vuurwerk als nevenactiviteit bij de boomkwekerij houdt in dat bij beëindiging van de boomkwekerij ook de verkoop van vuurwerk beëindigd moet worden. Het gaat hier om een zeer beperkte activiteit doordat hier per jaar gedurende 4 dagen consumentenvuurwerk mag worden verkocht. Deze vorm van verkoop wordt geschaard onder beroeps- en/ of bedrijfsmatige activiteiten aan huis.
Besloten is om in principe medewerking te verlenen aan het opnemen van een aanduiding die de verkoop van consumentenvuurwerk op het perceel Hoeksestraat 20 toestaat onder voorwaarden zoals gesteld bij beroeps- en/ of bedrijfsmatige activiteiten aan huis. Een vertaling hiervan is uitgewerkt in bijgaande ruimtelijke onderbouwing (zie bijlage 5). Op basis van de ruimtelijke onderbouwing wordt het initiatief beoordeeld als passend uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening en wordt medewerking verleend. Op basis van de regionale afspraken is geen landschappelijke inpassing of kwaliteitsverbetering nodig aangezien het een beroep aan huis betreft (categorie 1 van de regionale afspraken).  
Aan een gebouw aan de Hoeksestraat 20 wordt de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – verkooppunt voor vuurwerk' toegekend. In het artikel 5.1.1 wordt de functieaanduiding toegevoegd aan de begripsomschrijving en worden tevens voorwaarden gesteld aan het gebruik (artikel 5.4.2 specifieke gebruiksregels: maximaal aantal verkoopdagen overeenkomstig het Vuurwerkbesluit; maximale oppervlakte voor verkoop, beëindiging bij beëindiging agrarisch bedrijf).  
Lokkerstraat 44a   In het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2012' heeft het perceel de bestemming 'Agrarisch met waarden – Natuur'. Op het perceel zijn twee bijgebouwen vergund en gebouwd maar niet positief bestemd. Initiatiefnemer heeft verzocht de twee bijgebouwen in het bestemmingsplan op te nemen met een positieve bestemming. Besloten is om in principe medewerking te verlenen aan het opnemen van een agrarisch bouwvlak waarbinnen de bebouwing van totaal 61m² mogelijk is. Eveneens wordt een aanduiding opgenomen waarmee het realiseren van een (bedrijfs)woning wordt uitgesloten. Een nadere motivering van voorgaande is uitgewerkt in bijgaande ruimtelijke onderbouwing (zie bijlage 6). Op basis van de regionale afspraken is geen landschappelijke inpassing of kwaliteitsverbetering nodig aangezien het bestaande legale bouwwerken betreft (categorie 1 van de regionale afspraken).   Twee bestaande en vergunde gebouwen worden voorzien van een bouwvlak, de functieaanduidingen 'bedrijfswoning uitgesloten' en 'specifieke vorm van agrarisch - dierverblijf' en de maatvoeringsaanduiding 'maximum bebouwd oppervlak' met een waarde van 61 m².  
Rozenven   Door initiatiefnemer is verzocht om ter plaatse van de percelen O.433 en O.225 de bestemming te wijzigen in 'Natuur', ten behoeve van herinrichting van het Rozenven ter verbetering en behoud van de natuurwaarden. De genoemde percelen hebben een landbouwkundig verleden maar zijn gelegen in de ecologische hoofdstructuur. Besloten is om medewerking te verlenen aan het omzetten van de onderhavige locatie naar de bestemming 'Natuur'. In bijgaande ruimtelijke onderbouwing is de verantwoording opgenomen (zie bijlage 7).   De bestemming Groen en Agrarisch met waarden – Natuur van de percelen kadastraal bekend O.433 en O.225 worden gewijzigd in de bestemming Natuur.  
Turfstraat 7   Het perceel Tufstraat 7 heeft de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur maar is niet meer agrarisch in gebruik. Initiatiefnemer heeft verzocht de bestemming om te zetten naar een woonbestemming.
Binnen de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om deze bestemming om te zetten naar de bestemming Wonen. In de planregels zijn een aantal voorwaarden gesteld, waaronder de sloop van overtollige bebouwing, met dien verstande dat aan bijgebouwen mag blijven behouden:
- bij een perceel kleiner dan 1 ha: maximaal 200 m²;
- bij een perceel groter dan 1 ha: maximaal 300 m².
Daarbij dient het bouwvlak te worden verkleind in overeenstemming met de na de sloop resterende bebouwing.
Het bouwvlak aan de Turfstraat 7 heeft een oppervlakte van 4.448,5 m². Dit is kleiner dan 1 ha en dus mag bij omzetting naar de bestemming Wonen 200 m² aan bijgebouwen blijven bestaan.
In het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2012' is de mogelijkheid opgenomen om door middel van een omgevingsvergunning 10% verruiming van de oppervlakte toe te staan. Dit betekent een oppervlakte van 20 m² extra. Het totaal komt dan op 220 m² en hiermee zou de bestaande schuur van 215 m² behouden kunnen blijven. In 2013 is vergunning aangevraagd voor de sloop van de oude opstallen (1.100 m² aan asbest). Deze vergunning is op 25 september 2013 verleend en eind 2013 is alles gesloopt.
Besloten is om in principe medewerking te verlenen aan de gevraagde omzetting naar een bestemming Wonen. In bijgaande ruimtelijke onderbouwing (zie bijlage 8) is aangetoond dat er geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van in de omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, bodem- en waterhuishoudkundige en milieu hygiënische waarden en er geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden en (agrarische) bedrijven. Evenals een verantwoording voor het gebruik maken van de 10% regeling en het terugbrengen van de oppervlakte van het agrarisch bouwvlak naar een kleinere woonbestemming, passend in de omgeving en bij de ligging van het perceel. Op basis van de ruimtelijke onderbouwing wordt het initiatief beoordeeld als passend uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening en wordt medewerking verleend.  
De bestemming Agrarisch met waarden – Natuur van het perceel Turfstraat 7 wordt gedeeltelijk gewijzigd in de bestemming Wonen. Het bouwvlak wordt verkleind en afgestemd op de bestemming Wonen. Daarmee wordt ook duidelijk dat de aanduiding 'caravanstalling' niet langer van toepassing is.  
Bredasebaan 58   De locatie Bredasebaan 58 heeft de bestemming Wonen met bijbehorend bouwvlak. In het bestemmingsplan zijn geen regels opgenomen om het bouwvlak bij de bestemming Wonen van vorm te veranderen. Initiatiefnemer heeft verzocht om vormverandering van het bestaande bouwvlak. Het totale oppervlak van het bouwvlak wordt niet vergroot. Besloten is om in principe medewerking te verlenen aan vormverandering van het bouwvlak met inachtneming van bijgaande ruimtelijke onderbouwing (zie bijlage 9) waarin aangetoond is dat deze wijziging niet leidt tot een aantoonbaar onevenredige aantasting van in de omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, bodem- en waterhuishoudkundige en milieu hygiënische waarden en er geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden en (agrarische) bedrijven. Op basis van de ruimtelijke onderbouwing wordt het initiatief beoordeeld als passend uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening en wordt medewerking verleend. Op basis van de regionale afspraken is geen landschappelijke inpassing of kwaliteitsverbetering nodig aangezien het een bouwvlak kleiner dan 1.500 m2 betreft (categorie 1 van de regionale afspraken).   De bestemming Agrarisch grenzend aan het perceel Bredasebaan 58 wordt gedeeltelijk gewijzigd in de bestemming Wonen. Het bouwvlak wordt binnen de bestemming Wonen van vorm veranderd.  
Nederheide 21   De locatie Nederheide 21 heeft binnen de gemeentegrenzen van de gemeente Rucphen de bestemming Agrarisch met Waarden – Natuur, met bijbehorend bouwvlak.
Het voor het bedrijf in bestemmingsplannen opgenomen agrarisch bouwvlak wordt doorsneden door de gemeentegrens Roosendaal-Rucphen.
Initiatiefnemer heeft verzocht om aanduiding 'paardenhouderij' op te nemen en het bouwvlak van vorm te veranderen.
Het bouwvlak dient een nieuwe vorm te krijgen zodat de voorzieningen op Rucphens grondgebied binnen dit bouwvlak komen te liggen. Dit houdt in dat het bouwvlak aan de oostzijde (grondgebied Rucphen) wordt verruimd en aan de westzijde (grondgebied Roosendaal) wordt verkleind. Per saldo blijft sprake van een bouwvlak van 1,5 ha.
Er dient tevens een aanduiding 'paardenhouderij' voor Nederheide 21 te worden opgenomen.
Besloten is om in principe medewerking te verlenen aan de vormverandering van het bouwvlak met inachtneming van bijgaande ruimtelijke onderbouwing (zie bijlage 10) waarin aangetoond is dat deze wijziging niet leidt tot een aantoonbaar onevenredige aantasting van in de omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, bodem- en waterhuishoudkundige en milieu hygiënische waarden en er geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden en (agrarische) bedrijven en woningen. Op basis van de ruimtelijke onderbouwing wordt het initiatief beoordeeld als passend uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening en wordt medewerking verleend. Op basis van de regionale afspraken is een landschappelijke inpassing nodig aangezien het een vormverandering van een agrarisch bouwvlak betreft (categorie 2 van de regionale afspraken). Deze landschappelijke inpassing is grotendeels op Roosendaals grondgebied gelegen. Het gedeelte gelegen op het Rucphens grondgebied wordt als zodanig bestemd.  
Het bouwvlak Nederheide 21 wordt van vorm veranderd en daarmee op Rucphens grondgebied vergroot. Aan het bouwvlak wordt de aanduiding 'paardenhouderij' toegekend en de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' aangepast op de begrenzing van het bouwvlak. De landschappelijke inpassing wordt bestemd tot Groen - Landschapelement.  
Oosteindseweg 64   In het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2012' heeft het perceel de bestemming 'Agrarisch met waarden – Natuur' en een bouwvlak. Initiatiefnemer heeft verzocht het bouwvlak van vorm te veranderen en de aanduiding 'paardenhouderij' toe te voegen. Het huidige hobbymatige gebruik wordt geprofessionaliseerd. Besloten is om in principe medewerking te verlenen aan de gevraagde wijzigingen met inachtneming van bijgaande ruimtelijke onderbouwing (zie bijlage 11) waarin aangetoond is dat deze wijziging niet leidt tot een aantoonbaar onevenredige aantasting van in de omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, bodem- en waterhuishoudkundige en milieu hygiënische waarden. Voorts is er geen sprake van een aantoonbaar onevenredige aantasting van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden en (agrarische) bedrijven en woningen. Op basis van de ruimtelijke onderbouwing wordt het initiatief beoordeeld als passend uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening en wordt medewerking verleend. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat op grond van artikel 5.4.2 het niet is toegestaan om de gronden en bouwwerken te gebruiken ten behoeve van het geven van lessen en/of het verzorgen van instructies dan wel het exploiteren van een manege of een paardenhouderij met een grote publieks- en verkeersaantrekkende werking.
Als gevolg van de regionale afspraken is een landschappelijke inpassing nodig aangezien het een vormverandering van een agrarisch bouwvlak betreft (categorie 2 van de regionale afspraken).  
Het bouwvlak Oosteindseweg 64 wordt aangepast en de bestemming Groen - Landschapselement wordt opgenomen voor de noodzakelijke landschappelijke inpassing. Aan het bouwvlak wordt de aanduiding 'paardenhouderij' toegevoegd.  
Het Dreefje 1   In het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2012' heeft het perceel de bestemming 'Agrarisch met waarden – Landschappelijk' en een bouwvlak. Initiatiefnemer heeft verzocht het bouwvlak van vorm te veranderen om de bouw van een werktuigenberging in de toekomst mogelijk te maken. Besloten is om in principe medewerking te verlenen aan de vormverandering van het bouwvlak met inachtneming van bijgaande ruimtelijke onderbouwing (zie bijlage 12) waarin aangetoond is dat deze wijziging niet leidt tot een aantoonbaar onevenredige aantasting van in de omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, bodem- en waterhuishoudkundige en milieu hygiënische waarden en er geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden en (agrarische) bedrijven en woningen. Bij de daadwerkelijke aanvraag voor een omgevingsvergunning bouwen zal voldaan moeten worden aan de regels voor een zorgvuldinge veehouderij en de (provinciale) regels voor geur en fijnstof.
Op basis van de ruimtelijke onderbouwing wordt het initiatief beoordeeld als passend uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening en wordt medewerking verleend. Op basis van de regionale afspraken is een landschappelijke inpassing nodig aangezien het een vormverandering van een agrarisch bouwvlak betreft (categorie 2 van de regionale afspraken). De huidige bestemming Groen - Landschapelement dient hiervoor te worden aangepast.  
Het bouwvlak Het Dreefje 1 wordt van vorm veranderd en de bestemming Groen - Landschapselement wordt aangepast.  

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Economische uitvoerbaarheid

De aanpassingen in deze herziening vloeien voort uit de uitspraak van de Raad van State en de gewijzigde Verordening Ruimte 2014 en dient verder tot reparatie van een aantal onvolkomenheden in het vastgestelde plan. Deze aanpassingen zien niet op ontwikkelingen op basis waarvan kostenverhaal mogelijk is. De kosten voor het opstellen van het bestemmingsplan zijn dan ook voor rekening van de gemeente. Het opstellen van een exploitatieplan is daarom niet aan de orde.

4.2 Overleg en inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan is toegezonden aan een aantal overlegpartners in het kader van het wettelijke verplichte vooroverleg. Tevens is het plan vrijgegeven voor inspraak (vanaf 9 april 2015 t/m 20 mei 2015). Naar aanleiding van deze inspraak- en overlegronde is het plan aangepast. De aanpassingen zijn in de toelichting, regels en de verbeelding verwerkt. Voor een overzicht van de inspraak- en overlegreacties wordt verwezen naar bijlage 16. Ook de ambtshalve aanpassingen zijn direct in de toelichting, regels en verbeelding verwerkt.

4.3 Vaststellingsprocedure

Burgemeester en wethouders hebben, ter voldoening van het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) juncto afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), met een publicatie in de Staatscourant en de Rucphense Bode van 12 augustus 2015 en op de gemeentelijke website kennis gegeven van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan “Buitengebied Rucphen 2012, 3e herziening”. Het ontwerpbestemmingsplan heeft aansluitend vanaf 13 augustus 2015 gedurende een termijn van zes weken ter inzage gelegen in het Dienstverleningscentrum en was daarnaast digitaal raadpleegbaar via de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl. Belanghebbende (overheids)instanties zijn voorts separaat op de hoogte gebracht van de terinzagelegging.

Gedurende de termijn van terinzagelegging heeft een ieder over het ontwerpbestemmingsplan een zienswijze, naar keuze schriftelijk of mondeling, naar voren kunnen brengen bij de gemeenteraad. De geboden mogelijkheid heeft geleid tot 17 schriftelijke zienswijzen.

.

Zienswijzen 

Voor de (samenvatting van de) inhoud van de zienswijzen wordt verwezen naar bijlage 17. De zienswijzen hebben geleid tot de volgende aanpassingen van het ontwerpplan:

  • Verbeelding:
    • 1. opname van een 'veiligheidszone - leiding' in een zone van 25 meter rondom het meet- en regelstation Zegge;
    • 2. aanpassing van het vlak 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 1' ter plaatse van de Roosendaalsebaan in Schijf, conform het vastgestelde beleid voor 'Ruimte voor ruimte, visie op toepassing regeling, 25 mei 2011';
  • Regels:
    • 1. opnemen van artikel 1.36.1 in de herziening;
    • 2. aanvullen artikel 39.20 in verband met de ligging van het meet- en regelstation Zegge in een reserveringsgebied waterberging;
    • 3. aanpassing artikel 39.2.3 waardoor werkzaamheden tot de diepte waar eerdere verstoringen hebben plaatsgevonden niet omgevingsvergunningplichtig zijn (aangetoond dient te worden dat de grond is verstoord en geroerd);
    • 4. de voorwaarde 'inpasbaar in een goede leefomgeving' in de artikelen 3.3.2, 3.5.7, 4.3.2, 4.5.7, 5.3.2 en 5.5.7 is nader uitgewerkt en aangevuld.

Ambtshalve

Behalve de ingediende zienswijzen is er ook ambtshalve aanleiding het ontwerpbestemmingsplan op onderdelen gewijzigd vast te stellen (zie bijlage 18):

  • Verbeelding:
    • 1. aan sportpark de Molenberg aan de Sprundelseweg is een bouwvlak toegekend en is een maatvoeringsaanduiding opgenomen; conform de systematiek van het moederplan had een bouwvlak met maatvoeringsaanduiding moeten worden overgenomen uit het voorheen geldende bestemmingsplan uit 1998; dit was abusievelijk niet gedaan en is hersteld;
    • 2. het bouwvlak Nederheide 21 is aangepast en sluit nu aan op het gedeelte van het bouwvlak dat in de gemeente Roosendaal is gelegen; de landschappelijke inpassing is bestemd tot Groen - Landschapelement;
    • 3. de provincie heeft recent de aanduiding 'reserveringsgebieden waterberging' in de VR 2014 gewijzigd vastgesteld; deze aanduiding wordt overgenomen zoals in paragraaf 3.4 al was aangekondigd;
    • 4. de plangrens is aangepast ter plaatse van het eveneens op 16 december 2015 vastgestelde bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2012, Schijfsebaan 4a en 2b te Schijf';
    • 5. het bouwvlak Bernardstraat 23 wordt opgenomen in de vorm die het vlak in de 2e herziening van het plan Buitengebied 2012 heeft gekregen;
  • Toelichting:
    • 1. in paragraaf 3.2.6 was abusievelijk nog sprake van maatvoeringsaanduidingen bij intensieve veehouderijen: de tekstpassage is aangepast;
    • 2. in paragraaf 3.3 is een nadere toelichting opgenomen over de betekenis van de regeling voor de recreatiewoningen die niet positief zijn bestemd;
  • Regels:
    • 1. de regels in artikel 39.4 zijn aangepast: alleen bij grootschalige ingrepen is archeologisch onderzoek verplicht;
    • 2. de foutieve verwijzingen in de artikelen 3.3.1, 4.3.1 en 5.3.1 zijn aangepast en aangevuld;
    • 3. bijlage 5 van de regels is aangevuld.

Hoofdstuk 5 Uitspraak Raad van State

Op 2 augustus 2017 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in de beroepen die tegen de 3e herziening waren ingediend (zaaknummer 201601168/1/R2). Deze uitspraak heeft ertoe geleid dat het besluit van de gemeente Rucphen van 16 december 2015 tot vaststelling van deze herziening:

  • is vernietigd voor zover het de plandelen met de aanduidingen 'recreatiewoning' of 'specifieke vorm van recreatie - uitsterfregeling' betreft;
  • is aangehouden voor zover het de regeling voor de veehouderij betreft.

De Afdeling heeft de raad van de gemeente Rucphen opgedragen om binnen 26 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen met betrekking tot de recreatiewoningen.

De Afdeling heeft de raad tevens opgedragen om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de vernietiging van de plandelen wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, http://www.ruimtelijkeplannen.nl.

Aan deze verplichting wordt voldaan met dit aangepaste plan met publicatieversie DEF2.