Plan: | Ruimte voor Ruimte Vinkenberg |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0824.BPVinkenberg-VA01 |
De gemeente Oisterwijk is voornemens om in het kader van haar volkshuisvestelijke doelstelling en de ‘Ruimte voor Ruimte’- regeling een nieuw woongebied te realiseren aan de noordzijde van de Heuvelstraat en ten zuiden van de kern Moergestel en de A58. Om de ontwikkeling van het woongebied mogelijk te maken moet het vigerende bestemmingsplan worden aangepast. Onderhavig bestemmingsplan schept een ruimtelijk kader waardoor de beoogde bouw van 8 woningen mogelijk wordt gemaakt. Tevens wordt voorzien in de splitsing van de bestaande langgevelboerderij (Vinkenberg 16) in twee woningen.
Figuur 1.1 Ligging plangebied
Het bestemmingsplan bestaat uit de toelichting, de regels en de verbeelding.
De toelichting heeft geen bindende werking. De toelichting maakt juridisch geen onderdeel uit van het bestemmingsplan. Dit onderdeel heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan. Ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, gebouwen en bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.
De verbeelding heeft een ondersteunende rol van toepassing van de regels evenals een visualiserende functie van de bestemmingen. Op de verbeelding worden de bestemmingen en randvoorwaarden weergegeven. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan.
Het plangebied is opgenomen binnen de grenzen van het 'Bestemmingsplan Buitengebied', dat is vastgesteld door de raad van de gemeente Oisterwijk d.d. 29 juni 2011. De Raad van State heeft in haar uitspraak d.d. 14 augustus 2013 echter alle agrarische bouwvlakken vernietigd. Dit betekent dat wordt teruggevallen op het bestemmingsplan 'Buitengebied deel Moergestel', dat door de raad is vastgesteld op 19 maart 1998.
In dit bestemmingsplan is het plangebied bestemd als 'agrarisch gebied met landschapswaarden', met de differentiatie 'cultuurhistorisch open, bolle akker'. Als detailfuncties zijn agrarische bouwblokken opgenomen.
In het kader van de uitvoering van de 'Ruimte voor Ruimte'-regeling is de provincie een samenwerkingsverband aangegaan, waarin op dit moment de volgende partijen participeren:
Binnen dit samenwerkingsverband is de Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte CV opgericht. Deze ontwikkelingsmaatschappij heeft tot doel het financieren van de sloopvergoedingen. In ruil daarvoor heeft de ontwikkelingsmaatschappij het recht op de ontwikkeling van woningbouwkavels in het kader van de 'Ruimte voor Ruimte'-regeling.
Op basis van de eerste tranche ontwikkelt Ruimte voor Ruimte CV 964 kavels. De tweede tranche bevat in totaal 1.700 kavels. In onderhavig plan worden ondermeer 8 woningen gerealiseerd binnen de tweede tranche.
Voor de totstandkoming van het plan Ruimte voor Ruimte Vinkenberg zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd, waarvan de resultaten op hoofdlijnen in dit bestemmingsplan zijn verwoord. De volgende rapportages, behorende bij dit plan, zijn als bijlagen opgenomen:
In dit bestemmingsplan staat een beschrijving van het relevante beleidskader centraal in hoofdstuk 2, gevolgd door de beschrijving van het plan (situering, voorwaarden, planconcept en beeldkwaliteit) in hoofdstuk 3. De uitgevoerde onderzoeken zijn samengevat en voorzien van een conclusie in hoofdstuk 4. Uiteindelijk wordt het plan Ruimte voor Ruimte Vinkenberg juridisch vastgelegd met behulp van de regels en de verbeelding. De opzet hiervan wordt beschreven in hoofdstuk 5. De uitvoerbaarheid van het plan komt in hoofdstuk 6 aan de orde, waarna de procedure van het plan uiteen wordt gezet in hoofdstuk 7.
De relevante beleidskaders voor de voorgenomen ontwikkeling zijn op een drietal niveaus beschreven. In dit hoofdstuk gaat achtereenvolgens in op het rijksbeleid, het provinciaal- en regionaal beleid en het gemeentelijk beleid ten aanzien van de ruimtelijke- en de functionele structuur.
In het kader van de aanpak van de mestproblematiek is de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken (RBV) opgesteld. Voor de beëindiging van verschillende takken van veehouderij kan subsidie worden aangevraagd. Indien een beëindigingsubsidie wordt aangevraagd, kan op aanvraag ook subsidie worden verstrekt voor de afbraak van stallen. De sloopsubsidie kan alleen worden verstrekt voor gebouwen binnen de reconstructiegebieden.
Om de sloopsubsidies te kunnen financieren is de 'Ruimte voor Ruimte'-regeling in het leven geroepen. De provincies binnen de concentratiegebieden krijgen de mogelijkheid extra woningen te realiseren bovenop het reeds toegekend reguliere contingent, om met de opbrengsten daarvan de sloop van stallen te betalen. Op 31 maart 2000 hebben Provinciale Staten van Noord-Brabant ingestemd met het beginsel 'Ruimte voor Ruimte'.
Aan de 'Ruimte voor Ruimte'-regeling zijn meerdere voordelen verbonden. De verstening van het platteland wordt teruggebracht, de milieukwaliteit en de ruimtelijke kwaliteit worden verbeterd en er wordt een bijdrage geleverd aan het terugdringen van het mestoverschot. De gemaakte afspraken brengen met zich mee dat er in Noord-Brabant circa 2.700 extra woningen mogen worden gerealiseerd boven op de reguliere aantallen. Dit aantal kavels wordt in twee tranches uitgegeven van respectievelijk 964 en 1.700 kavels. De tweede tranche bevat in totaal 1.700 kavels waarvan 1.100 kavels in het kader van de RBV (Regeling Beëindiging Veehouderijtakken), de regeling waarop ook de eerste tranche is gebaseerd, en 600 kavels in het kader van de verbrede aanpak Ruimte voor Ruimte. De verbrede aanpak houdt in dat de 'Ruimte voor Ruimte'-regeling ook kan worden ingezet ter financiering van de beëindiging en sanering van glastuinbouwbedrijven in kwetsbare gebieden, de sloop van niet meer voor intensieve veehouderij in gebruik zijnde agrarische bedrijfsgebouwen of de sloop van andere ongewenste bebouwing in het buitengebied.
In paragraaf 2.3.3 wordt verder ingegaan op de aanpak van de provincie Noord-Brabant bij de financiering van de sloopsubsidies.
In de Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte (SVIR), die in maart 2012 is verschenen, zijn door het Ministerie van Infrastructuur & Milieu de principes voor de ruimtelijke inrichting van Nederland vastgelegd. Hoofddoel van de Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte is Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden.
Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Naast de hoofddoelen heeft het Rijk een keuze gemaakt om de sturingsfilosofie te wijzigen. Het Rijk brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven) en laat het meer over aan gemeenten en provincies (‘decentraal, tenzij…’). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving.
Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:
Deze drie criteria zijn leidend bij de in de structuurvisie benoemde rijksdoelen en bijbehorende nationale belangen. Voor de gemeente Oisterwijk zijn geen directe rijksdoelen benoemd. Het rijksbeleid heeft geen directe werking op de ontwikkeling van het plangebied.
De Europese Unie heeft het initiatief genomen voor 'Natura 2000', een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden op het grondgebied van de lidstaten van de EU. Dit netwerk vormt de hoeksteen van het EU-beleid voor behoud en herstel van biodiversiteit. Alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogel- en/of Habitatrichtlijn zijn ook aangegeven als Natura 2000-gebied. Het is niet toegestaan om zonder vooraf toegekende vergunning nieuwe activiteiten in deze gebieden uit te voeren.
Ten noorden van de A58 ligt het natuurmonument Hildsven. Voorliggend bestemmingsplan heeft geen geen invloed op het Hildsven.
Het plangebied ligt niet in of nabij één van de Natura 2000-gebieden. De ontwikkeling van het plangebied betekent dan ook geen aantasting van het Natura 2000-gebied.
Om de ontwikkeling van nieuwe functies mogelijk te maken dient de luchtkwaliteit in beschouwing te worden genomen. Op 15 november 2007 is wet- en regelgeving in werking getreden die tezamen bekend staat onder de naam 'Wet luchtkwaliteit' (wijziging Wet milieubeheer, hoofdstuk 5.2. luchtkwaliteitseisen). In deze wet zijn voor verschillende vervuilende stoffen normen opgenomen waaraan minimaal voldaan moet worden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Een vervuilde lucht kan immers leiden tot gezondheidsklachten bij mensen. Voor Nederland zijn voornamelijk overschrijdingen van de grenswaarden voor fijn stof en stikstofdioxide aan de orde en plaatselijk van benzeen (parkeergarages).
De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin worden gebiedsgerichte programma's en rijksmaatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren opgenomen. Projecten worden niet meer aan de normen getoetst maar aan het doel van het programma. Bouwprojecten in een gebied kunnen dan doorgaan als maatregelen worden genomen om de luchtkwaliteit op zijn minst gelijk te houden. De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Projecten die opgenomen zijn in het NSL mogen worden vervangen door plannen van gelijke of kleinere omvang.
Naast de 'Wet Luchtkwaliteit' is in 2007 het begrip 'niet in betekenende mate bijdragen' verduidelijkt (Besluit niet in betekenende mate bijdragen en Regeling niet in betekenende mate bijdragen). Door het in werking treden van het NSL op 1 augustus 2009 worden projecten die minder dan 3% bijdragen aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof of stikstofdioxide geacht niet in betekenende mate bij te dragen. Voor dergelijke projecten is geen luchtkwaliteitsonderzoek noodzakelijk.
De voorgenomen locatieontwikkeling valt binnen de categorie die minder dan 3% bijdraagt aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof of stikstofdioxide en daarmee is geen onderzoek naar de luchtkwaliteit benodigd.
In de structuurvisie geeft de provincie aan hoe ruimtelijke ontwikkelingen een plek kunnen krijgen die aansluit bij de kwaliteiten van Brabant. Er zijn twee ruimtelijke trends te onderscheiden: de schaalvergroting en de behoefte aan identiteit. De structuurvisie is op 17 december 2010 door Gedeputeerde Staten vastgesteld en op 1 januari 2011 in werking getreden.
De structuurvisie geeft aan welke ambities de provincie heeft op het gebied van het provinciale ruimtelijke beleid tot 2025. De Verordening Ruimte is een concrete uitwerking van de ambities van de provincie Noord-Brabant.
De provincie streeft naar een concentratie van verstedelijking, robuuste en aaneengesloten natuurgebieden, concentratiegebieden voor glastuinbouw en intensieve veehouderijen en voldoende ruimte voor waterberging nu en in de toekomst. De provincie wil duurzaam en zuinig omgaan met de leefomgeving en de ruimte en een goede relatie creëren tussen wonen en werken in de stedelijke omgeving en een groene landelijke omgeving daarbuiten.
De provincie kiest in haar ruimtelijke beleid tot 2025 voor de verdere ontwikkeling van gevarieerde en aantrekkelijke woon-, werk- en leefmilieus en een kennisinnovatieve economie met als basis een klimaatbestendig en duurzaam Brabant. Het principe van behoud en ontwikkeling van het landschap is in deze structuurvisie de 'rode' draad die de ruimtelijke ontwikkelingen stuurt.
De structuurvisie is juridisch niet bindend. In de Verordening Ruimte staan de juridisch bindende regels.
Op de kaarten van de Verordening Ruimte is het plangebied niet aangewezen als bestaand stedelijk gebied of zoekgebied voor verstedelijking. In het kader van de Ruimte voor Ruimteregeling is echter woningbouwontwikkeling mogelijk (2.2.1 Regeling Beëindiging Veehouderijtakken). Het plangebied ligt niet in of in de nabijheid van de ecologische hoofdstructuur. Specifieke maatregelen zijn niet vereist.
De ontwikkeling van de woningen is in lijn met het provinciaal beleid zoals verwoord in de Verordening Ruimte, artikel 11.2 waarin de ontwikkeling van Ruimte voor Ruimtewoningen beschreven staat. In het kader van dit artikel 11.2 van de Verordening Ruimte is het toegestaan dat Ruimte voor Ruimte de kavels realiseert.
De plannen met betrekking tot de splitsing van de agrarische langgevelboerderij in twee burgerwoningen geven invulling aan de doelstellingen uit de structuurvisie Ruimtelijke ontwikkeling van de Provincie. De kwaliteit van het landelijk gebied is steeds belangrijker voor een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat van Noord-Brabant. Binnen het gemengd landelijk gebied is de ontwikkeling van een woonfunctie mogelijk. Voor de beleving van de kwaliteiten van het landelijk gebied is het belangrijk authentieke bebouwing te behouden. Met deze splitsing wordt het behoud van de boerderij gewaarborgd, waarmee de huidige omgevingskwaliteit behouden blijft. Hierbij wordt rekening gehouden met (ontwikkelingsmogelijkheden van) omliggende bestaande functies, wonen en niet-agrarische bedrijvigheid.
De concept Verordening Ruimte 2014 heeft geen consequenties voor voorliggend plan.
Figuur 2.1: Bestaand stedelijk gebied, uitsnede kaart Verordening Ruimte
Figuur 2.2: Kaart natuur en landschap, uitsnede kaart Verordening Ruimte
Hemelwaterbeleid
In het kader van het huidige overheidsbeleid (Nationaal Waterplan 2009-2015 en Waterwet) en
het beleid van het Waterschap De Dommel dient invulling te worden gegeven aan 'duurzaam stedelijk waterbeheer'. Het beleid van het Waterschap is opgenomen in het Waterbeheersplan 2010-2015.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, hanteert het Waterschap een aantal beleidsuitgangsprincipes ten aanzien van het duurzaam omgaan met water, die van belang zijn als vertrekpunt van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder.
In hoofdlijnen betekent dit dat het bestaande grondwater- en oppervlaktewaterregime intact moet blijven, oftewel er dient hydrologisch neutraal gebouwd te worden. Hemelwater wat valt ter plaatse van daken en verhardingen mag niet versneld worden afgevoerd naar het regionale afwateringsstelsel. Voor de verwerking van hemelwater dienen de afwegingsstappen
hergebruik-vasthouden-bergen-afvoeren als uitgangspunt te worden gehanteerd. De afvoer
mag niet meer bedragen dan de afvoer in de oorspronkelijke situatie. Hiervoor hanteert het
Waterschap een bergingsnorm en een maximale toegestane landbouwkundige afvoer.
De huidige bergingsnorm houdt in dat een bui met een herhalingstijd van 10 jaar + 10 % binnen
het plangebied gelegen voorzieningen geborgen dient te worden. De berging dient boven de
GHG aangelegd te worden. Daarnaast dient aangegeven te worden wat de verwachte gevolgen
zijn van een bui met een herhalingstijd van 100 jaar + 10%. Bij deze bui mag geen schade
ontstaan aan onder andere gebouwen. De berging dient met behulp van de HNO-tool
(Toetsinstrumentarium Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen) berekend te worden.
Bij het berekenen van de waterberging mag een afvoercoëfficiënt (landbouwkundige afvoer)
meegenomen worden. Volgens gegevens van het Waterschap ligt de afvoercoëfficiënt binnen
het plangebied op 0,67 l/s/ha.
Ten aanzien van de waterkwaliteit geldt de volgorde schoon houden-scheiden-zuiveren. Afvoer van schoon water naar het gemengd stelsel wordt in principe niet meer toegestaan. Afvalwater en hemelwater dienen gescheiden te worden aangeboden bij de perceelsgrens. Verder dienen bij inrichting, bouwen en beheer zo min mogelijk vervuilende stoffen te worden toegevoegd aan de bodem en het grond- en oppervlaktewatersysteem. Conform de waterkwaliteitstrits dienen in alle gevallen de mogelijkheden voor bronmaatregelen (schoonhouden) te worden onderzocht.
Voor het totale overzicht van de uitgangspunten wordt verwezen naar de "Handreiking
watertoets" (september 2009) van waterschap De Dommel.
Keurbeleid
Binnen de keur wordt onderscheid gemaakt tussen vergunningsplichtige ingrepen en de
meldingsplichtige ingrepen die binnen de algemene regels van het Waterschap vallen.
Vergunningsplichtige ingrepen zijn:
Voor het totale overzicht van de vergunnings- en meldingsplichtige ingrepen en de algemene regels wordt verwezen naar het keurbeleid van het Waterschap.
Het plangebied wordt niet vermeld in de Provinciale Milieu Verordening (Provincie Noord-Brabant, 2004). Het plangebied is ook niet gelegen in een attentiegebied of grondwaterbeschermingsgebied volgens de Verordening Waterhuishouding Noord-Brabant 2005.
De provincie Noord-Brabant heeft als voorwaarde aan de 'Ruimte voor Ruimte'-regeling gesteld dat de ontwikkeling van kavels direct dient te worden gerelateerd aan concreet te slopen staloppervlak. Voor de sloop van 1.000 m² stal mag 1 kavel worden ontwikkeld.
Om aan te tonen dat er inderdaad per te ontwikkelen woningbouwkavel 1.000 m² stallen gesloopt zijn, stelt de provincie conform afspraken met de ontwikkelingsmaatschappij 'Ruimte voor Ruimte' dossiernummers ter beschikking van aanvragen voor sloopsubsidie in het kader van de beëindigingsregeling.
De benodigde dossiernummers voor plangebied Vinkenberg te Moergestel zijn opgenomen in tabel 2.1. Het betreft dossiernummers voor in totaal 8 Ruimte voor Ruimte bouwcontingenten.
Tabel 2.1: Dossiernummers Ruimte voor Ruimte
Aanvraagnummer | Mestnummer | Sloop m² | Toegekende sloop m² |
4531925 | 112010652 | 2.073 | 2.073 |
4531936 | 114010269 | 2.065 | 2.065 |
4531982 | 114070792 | 2.127 | 2.127 |
4529632 | 112031692 | 1.041 | 258 |
4530843 | 113098677 | 1.278 | 263 |
4530855 | 111022100 | 903 | 696 |
4530882 | 111012210 | 1.488 | 518 |
Totaal ingebrachte m² sloop | 8.000 |
Voor de ontwikkeling in het plangebied is een analyse gemaakt van het ruimtelijk beleid van de gemeente Oisterwijk. Achtereenvolgens komen de volgende beleidsstukken aan de orde:
De gemeente Oisterwijk heeft zijn ruimtelijk beleid vastgelegd in de Structuurvisie Plus (2005). In de Structuurvisie Plus staan de hoofdlijnen aangegeven voor de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente.
In de Structuurvisie Plus worden de kernkwaliteiten van Oisterwijk benoemd:
'Met name de bossen vennen en heide het aantrekkelijk kleinschalig agrarisch landschap en de waardevolle beken bepalen de identiteit van de gemeente. De andere kernkwaliteiten zijn een afgeleide van deze identiteit. Het betreft twee aantrekkelijke woonkernen en een mooi buurtschap met aantrekkelijke exclusieve woonmilieus. Ook is Oisterwijk een toeristisch-recreatieve trekker van formaat met bijbehorende voorzieningen zoals horeca-aanbod congres- en vergaderfaciliteiten dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen en (exclusief) winkelaanbod.'
De ambitie van de gemeente Oisterwijk is in de Structuurvisie Plus als volgt verwoord:
'Oisterwijk wil ook in de toekomst de titel 'Parel van Brabant' met trots kunnen voeren meer in het bijzonder ziet zij zichzelf als een 'Groene parel tussen de steden'. Dit impliceert dat de ontwikkelingsmogelijkheden een afgeleide zijn van de groene kwaliteiten en dat de gemeente 'los' van Tilburg blijft en afstand tot de N65 behoudt. Daarnaast worden de natuurwaarden behouden vindt verduurzaming van het overige buitengebied plaats en winnen de kernen aan kwaliteit door het versterken van de groene potenties en cultuurhistorische kwaliteit.'
Deze kernambitie 'Groene parel tussen de steden' krijgt vorm met een viertal strategieën:
De ambitie van de gemeente is per deelgebied en kern uitgewerkt. De ontwikkeling vindt plaats in het buitengebied van Moergestel. Algemene uitdaging die wordt beschreven is het streven naar een economisch sterke agrarische sector. Per gebied moet bepaald worden welke functies in het gebied gewenst zijn. In de structuurvisie zijn de volgende algemene uitgangspunten voor het buitengebied opgenomen:
Bij de algemene uitgangspunten is een 'duurzaam streefbeeld' toegevoegd van het buitengebied. Het plangebied ligt op de kaart op de grens tussen het landbouwontwikkelingsgebied en verwevingsgebied 'ruimte voor nieuwe economische dragers'.
Figuur 2.3: Uitsnede kaart duurzaam streefbeeld, Structuurvisie Plus
De sanering van agrarische activiteiten aan de Vinkenberg, maken nieuwe functies, met respect voor natuur en landschap mogelijk. Daarnaast wordt met de ontwikkeling aangesloten op de reconstructieplannen van het agrarisch gebied en de intensieve veehouderij. De ontwikkeling van woningbouw aan de Heuvelstraat en Heuveldwarsstraat en de woningsplitsing aan de Vinkenberg zorgen voor nieuwe functies in dit gebied. De ontwikkeling vormt als het ware de overgangszone tussen Moergestel en het landelijk gebied. Gezien de toegekende functie aan dit gebied volgens de streefkaart, past de ontwikkeling in de gestelde kaders.
In 2011 is de 'Visie op Oisterwijk 2030' vastgesteld. Het document is een richtinggevende visie voor de gemeente ter ondersteuning bij de keuze voor beleid.
In de visie is een ambitie verwoord.
'In 2030 onderscheidt de gemeente Oisterwijk zich als Parel in ’t groen als resultaat van duurzame investeringen in kwaliteit. De gemeente is krachtig en toekomstgericht en heeft een bovenlokale uitstraling.'
Specifiek voor woningbouw zijn de volgende passages opgenomen:
De ontwikkeling van de Ruimte voor Ruimte kavels en de woningsplitsing dragen bij aan een divers woningaanbod voor doelgroepen. Met de plannen wordt het buitengebied en de diversiteit van het buitengebied verder versterkt.
De gemeente Oisterwijk heeft haar beleid voor woningbouwontwikkeling vastgelegd in de Woonvisie 2011-2021. In de visie is ingegaan op de huidige woonvoorraad en nieuwe woningbouwontwikkelingen.
In de Woonvisie zijn de volgende centrale uitgangspunten opgenomen:
De ontwikkeling van de Ruimte voor Ruimte kavels zorgt voor een gedifferentieerd aanbod van woningen en is in lijn met het eerste uitgangspunt van de woonvisie. De ontwikkeling van de kavels draagt bij aan het versterken van de ambitie van Parel in't groen. De ontwikkeling versterkt het woningaanbod en zorgt er tevens voor dat de intensieve veehouderij op deze locatie verdwijnt. De woningbouw draagt dan ook bij aan de ruimtelijke kwaliteit, zowel van de omgeving als ook van de woning Vinkenberg 16. Deze langgevelboerderij kan behouden blijven vanwege de splitsing waardoor het karakteristieke beeld van de Vinkenberg behouden blijft. Op het gebied van duurzaamheid zijn in het plan maatregelen opgenomen (randvoorwaarden) waardoor de woningen op diverse aspecten van duurzaamheid een bijdrage leveren.
Woningbouwprogramma
In de Woonvisie is een referentieprogramma / woningbouwprogramma opgenomen voor de periode 2011 – 2021. Het referentieprogramma geeft een evenwichtige opbouw van het woningbouwprogramma weer (tabel 2.2).
Tabel 2.2: Referentieprogramma woningbouw
De ontwikkeling van de Ruimte voor Ruimte kavels valt in de categorie 'Dure koop' (grondgebonden). De ontwikkeling van deze woningen is gezien de percentages gewenst. De ontwikkeling van de kavels is in lijn met programma. Aangezien de Ruimte voor Ruimte kavels geen invloed op het woningbouwcontingent hebben kunnen op deze wijze extra woningen toegevoegd worden aan de voorraad en ingespeeld worden op de vraag.
De gemeente Oisterwijk heeft parallel aan de onderhavige bestemmingsprocedure de visie 'Bebouwingsconcentraties Buitengebied Oisterwijk' vastgesteld. De visie is opgenomen als bijlage 14.
Deze visie is opgesteld als aanvulling op het toetsingskader uit het bestemmingsplan Buitengebied, om in bebouwingsconcentraties extra bouwen voor niet-agrarische functies mogelijk te maken. In de visie worden de voorwaarden genoemd. Daarbij wordt concreet ingegaan op waar extra bebouwing voor niet-agrarische functies mogelijk is en onder welke voorwaarden. Als een burger of ondernemer een initiatief tot extra bouwen indient, dan zal door de gemeente worden getoetst of dit kan. Het voorliggende plan sluit aan bij de uitgangspunten van de visie en geeft direct uitvoering aan de ambities zoals in de visie zijn benoemd.
Het College van Burgemeester & Wethouders van de gemeente Oisterwijk heeft in 2008 besloten in principe medewerking te verlenen aan de wijziging van de bestemming van het perceel Vinkenberg 16 te Moergestel in 'wonen' en het splitsen van de woning. De voorziene woningsplitsing van Vinkenberg 16 geeft uitvoering aan het collegebesluit. Paragraaf 3.4 gaat nader in op de woningsplitsing en op de cultuurhistorische waarde van de langgevelboerderij.
Aan de hand van de Parkeerfondsverordening gemeente Oisterwijk 2010 is de parkeerbehoefte bepaald. Overeenkomstig deze verordening zijn de normen uit de ASVV 2004 van toepassing. Volgens deze normering dienen er minimaal 1,5 en maximaal 2,2 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd bij een woning in het dure segment in een niet stedelijke omgeving. In het plan is dan ook als uitgangspunt gehanteerd dat er twee parkeerplaatsen per woning op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd, waarbij de eventuele garage niet wordt meegerekend. Daarmee wordt voldaan aan de parkeernorm.
De gemeente Oisterwijk heeft naast het landelijk, provinciaal en waterschapsbeleid ook zelf specifiek beleid vastgesteld op het gebied van grond- en oppervlaktewater. In paragraaf 4.3 wordt hier nader op ingegaan.
Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen herontwikkeling past binnen de Europese richtlijnen, het rijksbeleid, het beleid van de provincie en regio en het gemeentelijke beleid. Vanuit beleidsoogpunt zijn er dan ook geen belemmeringen voor de voorgestane ontwikkeling.
In aansluiting op de beschrijving van de huidige situatie is in dit hoofdstuk het voorgenomen plan beschreven, ondersteund door afbeeldingen.
In dit hoofdstuk komt de situering en de begrenzing van het plan aan de orde. Vervolgens wordt ingegaan op de randvoorwaarden en eisen die aan de locatieontwikkeling ten grondslag liggen. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een beschrijving van het planconcept, het stedenbouwkundig plan en de beoogde beeldkwaliteit van het gebied.
Het plangebied ligt in de gemeente Oisterwijk, aan de zuidzijde van de A58 ter hoogte van de kern Moergestel. Aan de zuidzijde wordt het plangebied begrensd door de doorgaande weg 'Heuvelstraat'. Ten oosten bevindt zich de weg 'Vinkenberg'. Een tweetal woningen is gesitueerd aan de Heuveldwarsstraat.
Het terrein is kadastraal bekend onder Gemeente Oisterwijk, sectie L, nummers 408, 1075 en 1076 en heeft een oppervlakte van in totaal ca. 15.675 m2. De percelen worden momenteel gebruikt voor agrarische doeleinden. De bestaande langgevelboerderij Vinkenberg 16 wordt gebruikt als bedrijfswoning. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 3.1.
Figuur 3.1: Het plangebied (bron: Topografische kaart Noord-Brabant + Google Maps)
Voor het plangebied zijn zowel programmatische als stedenbouwkundige uitgangspunten en randvoorwaarden opgesteld. Randvoorwaarden zijn de punten waar in het plan aan voldaan moet worden. Uitgangspunten zijn keuzes die in het verdere planproces een sturende rol vervullen en waarvan, onder omstandigheden, mag worden afgeweken. Een groot deel van de randvoorwaarden en uitgangspunten is opgesteld conform de wensen en het programma van eisen van de gemeente. Tevens zijn randvoorwaarden opgenomen welke gelden conform de keur van het waterschap. Overige randvoorwaarden volgen uit het programma van eisen van de Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte. Op basis van gebieds- en locatiekenmerken en de gestelde voorwaarden en uitgangspunten is een ruimtelijk planconcept voor het gebied gemaakt.
Randvoorwaarden
Uitgangspunten
Het stedenbouwkundig plan bestaat uit 8 kavels langs bestaande argrarisch linten. 6 Kavels worden ontsloten aan de Heuvelstraat en 2 kavels aan de Heuveldwarsstraat. Aan de Heuvelstraat staat (veelal agrarische) bebouwing uit diverse periodes. Er worden overwegend langgevel boerderijtype vanuit het verleden aangetroffen.
Figuur 3.2: Stedenbouwkundig plan Ruimte voor Ruimte Vinkenberg
Langgevelboerderij Vinkenberg 16
Met betrekking tot de bestaande langgevelboerderij aan de Vinkenberg 16, in het oosten van het plangebied, is het plan dat de agrarische bedrijfswoningfunctie met aangebouwde schuur wordt omgezet naar een reguliere burgerwoning en het pand daarbij wordt gesplitst in twee wooneenheden. Bij het beëindigen van de agrarische bedrijfsvoering zal de achtergelegen grote bedrijfsstal en enkele kleinschalige bijgebouwtjes worden gesloopt. Twee kleinschaligere bijgebouwen zullen worden bestemd als bijgebouw bij de twee te creëren woningen in de langgevelboerderij.
Het is noodzakelijk dat de agrarische bedrijfsvoering op het perceel wordt gestaakt, om de ontwikkeling van de 8 nieuwe kavels mogelijk te maken. De eigenaar, partner in de plannen, heeft dan ook reeds ingestemd met het intrekken van de milieuvergunning op het moment dat de beoogde plannen onherroepelijk zijn.
Naast de noodzaak die er bestaat de agrarische bedrijfsvoering te beëindigen, moet gesteld worden, dat dit tevens een gewenste ontwikkeling is ten behoeve van de huidige situatie aan de Vinkenberg, aangezien in de directe omgeving van de langgevelboerderij alleen maar woonfuncties aanwezig zijn: aan de Vinkenberg zijn verder alleen burgerwoningen en andersoortige bedrijfsvormen gesitueerd met woonfunctie. De bestaande burgerwoningen zijn voornamelijk van het langgeveltype, die in het verleden ook een reguliere woonfunctie hebben gekregen.
Aan de randen van de kern zijn nog wel agrarische bedrijven te vinden.
De beoogde splitsing van de boerderij in twee wooneenheden wordt ingegeven door het feit dat het schuurgedeelte van het pand nu ook zijn agrarische functie verliest, en dat tegelijk wel moet worden gewaarborgd dat het pand in zijn huidige verschijning gehandhaafd blijft. Deze waarborg is opgenomen in de regels. Boerderijgebouwen van dit type kunnen door hun verschijningsvorm altijd als beeldbepalend beschouwd worden. Daarmee wordt veel belang gehecht aan het behoud van dergelijke panden in het buitengebied.
Door de functie en bijbehorende bestemming van de langgevelboerderij om te zetten naar twee wooneenheden met reguliere woonfunctie wordt zo een beter woon- en leefklimaat bereikt voor de bestaande woningen aan de Vinkenberg, en de 8 nieuw geplande woningen, terwijl tegelijkertijd wordt gewaarborgd dat een beeldbepalend boerderijgebouw wordt behouden.
Figuur 3.3: Langgevelboerderij Vinkenberg 16
De acht nieuwe woningen in de Heuvelstraat aan de Vinkenberg worden ingepast in twee losse linten, de Vinkenberg en de Heuvelstraat. Binnen dit bestaande lint is de woonbebouwing vaak gerelateerd aan een (vroegere) agrarische functie. De bestaande woningen zijn vaak traditioneel van aard.
Figuur 3.4: Voorbeelden woningen in de omgeving
Het is het doel om de nieuwe woningen hier zo veel mogelijk aansluiting op te laten vinden, zodat een logisch vervolg van het lint ontstaat. Deze aansluiting bij de traditionele woningen in de omgeving wordt vooral gezocht in traditionele hoofdvormen van de nieuwe woningen. Daarom is gekozen om vanuit de beeldkwaliteit voor te schrijven dat de woningen in verschijningsvorm in een van twee woningtypologieën kunnen worden ingedeeld. Die twee categorieën zijn langgevelboerderijen en dorpswoningen. Deze zijn op alle kavels mogelijk.
Woningtypen
Langgeveltype
De hoofdvorm van deze woningen wordt gekenmerkt door de volgende eigenschappen.
Figuur 3.5: Schematische weergave van mogelijke dakvormen langgeveltype
Figuur 3.6: Referentiebeelden langgeveltype. Let op: de bovenstaande beelden geven de beoogde sfeer weer. Voor de exacte kleuren wordt verwezen naar kleur- en materiaalgebruik.
Dorpswoningen
In het bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de bebouwingsmogelijkheden in de rest van het buitengebied. Dat betekent dat een maximale goothoogte is toegestaan van 6 meter en een bouwhoogte van 10 meter. Met name die goothoogte sluit niet aan bij het type langgevelboerderij.
Om de maximale bebouwingsmogelijkheden uit het bestemmingsplan te kunnen benutten is ervoor gekozen om vanuit beeldkwaliteitseisen het langgeveltype niet verplicht te stellen, maar ook een alternatief woningtype toe te staan, waarbij de bebouwingsmogelijkheden uit het bestemmingsplan meer worden benut. We noemen dit type de dorpswoningen.
Voor woningtype zijn de volgende kenmerken voorgeschreven.
Figuur 3.7: Schematische weergave van mogelijke dakvormen dorpswoningen
Figuur 3.8: Referentiebeelden dorpswoningen. Let op: de bovenstaande beelden geven de beoogde sfeer weer. Voor de exacte kleuren wordt verwezen naar kleur- en materiaalgebruik.
Algemene uitgangspunten
Bij beide typen geldt dat de nokrichting vrij is en dat de woningen traditioneel of eigentijds mogen worden uitgevoerd.
Kleurgebruik en materialisatie (richtlijn)
Aan-, uit- en bijgebouwen
Erfafscheidingen
De groene erfafscheidingen ondersteunen de groenstructuur van de bestaande bomenrij aan de Heuvelstraat, aan de voorzijde van de kavels. Het is van belang voor de beeldkwaliteit en de landschappelijke inpassing van het plangebied, dat deze bomenrij behouden blijft.
De erfafscheidingen worden als hagen of heggen uitgevoerd. De groene erfafscheidingen horen bij het agrarisch cultuurlandschap. De volgende soorten kunnen gebruikt worden als plantmateriaal: beuk, veldesdoorn, liguster, linde en gebiedseigen soorten.
Figuur 3.9: Referentiebeelden van hagen
Parkeren
Parkeren vindt plaats op de kavel en niet in het openbaar gebied. Per kavel worden minimaal 2 parkeerplekken op eigen terrein opgelost, de eventuele garage niet meegerekend.
In het kader van de ontwikkeling van Ruimte voor Ruimte Vinkenberg zijn diverse onderzoeken uitgevoerd naar de inpasbaarheid van deze ontwikkeling in de omgeving. De onderzoeken zijn uitgevoerd op het deel van de ontwikkeling van de acht Ruimte voor Ruimte kavels. Voor de woningsplitsing Vinkenberg 16, is conform de voorwaarde van de gemeente, een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De uitkomsten van de diverse onderzoeken zijn, voor zover relevant, in onderstaande paragrafen beschreven.
Om inzicht te krijgen in de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van de Ruimte voor Ruimtekavels is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 1). De belangrijkste conclusies zijn onderstaand weergegeven.
Onderzoek
Door middel van het uitgevoerde bodemonderzoek is inzicht verkregen in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie. Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese “onverdachte locatie”, strikt genomen niet juist is. Gezien de relatief lage gehalten en de toekomstige bestemming van de locatie is er echter geen aanleiding tot het verrichten van vervolgonderzoek met een aangepaste hypothese.
Op basis van de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat er, vanuit milieuhygiënisch oogpunt, geen belemmeringen zijn tegen de voorgenomen ontwikkeling van het onderzoeksgebied en gebruik als “wonen met tuin”.
Ter plaatse van de schuur met betonnen bak op het erf (oostelijk deel) zijn vanwege een betonverharding geen boringen verricht. Er wordt geadviseerd om hier na een eventuele sloop meer inzicht te verkrijgen in plaatselijke bodemkwaliteit, middels aanvullende boringen alvorens eventuele funderingen weer worden opgevuld.
Ter plaatse van het pad met asfaltbrokken is in onderliggende bovengrond geen verontreiniging aangetroffen. Er wordt geadviseerd om de verharding te verwijderen om het gebruik “wonen met tuin” mogelijk te maken.
Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is er op basis van de onderzochte parameters geen reden om het grondwater niet te gebruiken als sproeiwater voor toekomstige tuinen. Indien grond van de locatie vrijkomt en wordt toegepast gelden de regels van het Besluit bodemkwaliteit.
Conclusie
Vanuit het aspect bodem bestaan er geen beperkingen voor het toekomstig gebruik van het plangebied als wonen met tuin. Voor meer gedetailleerde informatie wordt verwezen naar het Verkennend bodemonderzoek Vinkenberg te Moergestel.
Nederland is groot geworden door het leven met en de strijd tegen het water. In de 20e eeuw is, doordat er te weinig rekening is gehouden met het waterbelang, veel ruimte aan het water ontrokken en veel afvalwater direct geloosd op oppervlaktewater. Om de toekomst van Nederland veilig te stellen is het nodig om te anticiperen op klimaatsveranderingen en bij de ruimtelijke planvorming goed rekening te houden met water. De waterbeheerder heeft de taak, kennis en kunde om daar zorg voor te dragen. Daarom is het belangrijk om hem vroegtijdig te betrekken bij de planvorming.
Het vroegtijdig betrekken van de waterbeheerder en het meewegen van het waterbelang is, door middel van de Watertoets, sinds 1 november 2003 verankerd in het 'Besluit op de ruimtelijke ordening 1985'.
Het streven naar een veilig, gezond en duurzaam waterbeheer staat landelijk in de belangstelling. Thema's zoals 'water in de stad' en 'water als ordenend principe' zijn als speerpunten aangegeven in het vigerende beleid zoals vastgelegd in de Vierde Nota Waterhuishouding (ministerie van V&W), de Nota Ruimte (ministerie van VROM), de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw (WB21), de Handreiking Watertoets (VROM), het Provinciaal Waterhuishoudingsplan van Noord-Brabant (Provincie Noord-Brabant), De beleidsnota Stedelijk Water (Waterschap De Dommel), Wet gemeentelijk watertaken en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW).
In het V-GRP 2009-2015 heeft de gemeente Oisterwijk haar beleid voor het stedelijk waterbeheer vastgelegd.
Op Europees, nationaal en stroomgebiedsniveau wordt gewerkt aan de Kaderrichtlijn Water (KRW). De KRW streeft naar duurzame en robuuste watersystemen. Basisprincipes van het nationaal en Europees beleid zijn: meer ruimte voor water, voorkomen van afwenteling van de waterproblematiek in ruimte of tijd en stand-still (géén verdere achteruitgang in de huidige (2000) chemische en ecologische waterkwaliteit).
Het bovenstaande resulteert in twee drietrapsstrategieën:
Beide strategieën zijn vastgelegd in de Nota Ruimte (2006).
Aan de hand van deze waterparagraaf en het gemeentelijk beleid wordt duidelijk gemaakt hoe het vigerend waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichtingsmaatregelen in het plan Ruimte voor Ruimte Vinkenberg, hoe met water in dit plan wordt omgegaan en op welke wijze de inrichtingsmaatregelen bijdragen aan 'Veiligheid, Voldoende en Schoon Water'.
Volgens de Bodemkaart van Nederland (BvN, blad 51 west, schaal 1: 50.000) bestaat de bodem uit een hoge zwarte enkeerdgrond, bestaande uit lemig fijn zand. De grondwatertrap bedraagt VI, dat overeenkomt met een gemiddeld hoogste grondwaterstand van 0,4 tot 0,8 m –mv en een gemiddeld laagste grondwaterstand die dieper is dan 1,2 m –mv.
Er zijn ter plaatse handboringen verricht. De bij de boringen vrijkomende grond is beoordeeld op bodemkundige eigenschappen zoals textuur (lutumgehalte en zandgrofheid), het organische stofgehalte en de consistentie. Uit het onderzoek blijkt dat de bodemopbouw als volgt kan worden geschematiseerd:
Er is in een aantal boringen een zandige leemlaag aangetroffen beginnend op een diepte van 0,7 à 1,9 m –mv. de dikte van de laag is op één plaats gemeten en heeft een dikte van circa 1,0 meter. Voor de opbouw van de bodem per boring wordt verwezen naar bijlage 3 (boorprofielen) van het Verkennend bodemonderzoek Vinkenberg te Moergestel (Grontmij, 4 oktober 2011, GM-0035305).
Tijdens het bodemonderzoek zijn binnen het plangebied drie doorlatendheidsmetingen, met behulp van de omgekeerde boorgatmethode, verricht. De resultaten zijn in onderstaande tabel opgenomen.
Tabel 4.1: Resultaten doorlatendheidsmetingen
Naast de metingen is op basis van expert judgement de doorlatendheid in de verschillende bodemlagen geschat. Op grond van deze schattingen en metingen kan de waterdoorlatendheid van de bodem als volgt worden weergegeven:
De waterdoorlatendheid varieert sterk door de laagopbouw van de bodem, waar zwak lemige en sterk lemige zandlagen zich afwisselen.
Op grond van de TNO gegevens (TNO/DGV; kaartblad Midden-Brabant, 50 Oost, 51 West) blijkt dat het freatisch grondwater stroomt in noordoostelijke richting.
Ter hoogte van de geplaatste peilbuizen is de grondwaterstand afgelezen. In onderstaande tabel zijn het maaiveld en de afgelezen grondwaterstanden per peilbuis ten opzichte van maaiveld en NAP weergegeven.
Tabel 4.2: Gemeten grondwaterstanden
De wisseling in grondwaterstanden wordt uitgedrukt door middel van de gemiddeld hoogste (GHG) en laagste grondwaterstand (GLG). Daarbij wordt de GHG als maatgevende grondwaterstand gehanteerd voor de toetsing van het ontwerp aan de te hanteren ontwateringsnormen.
Voor een globale indicatie zijn de gemiddeld hoogste (GHG) en de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) uit de wateratlas van de provincie Noord-Brabant (internet) geraadpleegd. In onderstaande figuur 4.1 is te zien dat de GHG grotendeels op 0,4 tot 0,6 m –mv ligt. Volgens figuur 4.2 ligt de GLG grotendeels op 1,6 tot 1,8 m –mv.
Figuur 4.1: Gemiddeld hoogste grondwaterstand in m -mv (bron wateratlas provincie Noord-Brabant)
Figuur 4.2: Gemiddeld laagste grondwaterstand in m –mv (bron wateratlas provincie Noord-Brabant)
Voor een nauwkeurige bepaling van de GHG en GLG is tijdens het geohydrologisch bodemonderzoek een inschatting gedaan van de optredende grondwaterstanden. Deze inschatting is gebaseerd op de hydromorfe kenmerken (ondermeer roest – en reductieverschijnselen), voorkomend in de bodemprofielen. Het is mogelijk gebleken om ter plaatse van twee boringen de GHG en GLG te schatten. Hieruit is het beeld ontstaan dat de GHG zich op NAP +11,0 m (1,0 a 1,7 m-mv) bevindt. De GLG zou op ongeveer NAP + 10,0 m (2,0 a 2,8 m-mv) liggen.
Naar aanleiding van opmerkingen van het waterschap (zie hiervoor de Nota van inspraak, vooroverleg en wijzigingen), is met name nog gedetailleerd bekeken of de conclusie met betrekking tot de GHG terecht is. Hierbij is afgegaan op de volgende zaken:
Samenvattend loopt de GHG in de worst-case scenario van NAP +11,7 m in het oosten van het gebied af naar NAP +11,6 m in het westen. Afgaand op het maaiveldverloop binnen het gebied ligt de GHG tussen 0,8 m –mv in het oosten tot 0,4 m –mv in het westen.
Het plangebied valt binnen het beheergebied van het Waterschap De Dommel. Binnen het gebied komen een waterloop categorie A voor. Deze watergang inclusief onderhoudsstrook is in eigendom en in beheer van het waterschap. Binnen de keur van het Waterschap worden eisen gesteld aan de omgang met waterlopen type A.
Ter plaatse van de wegen Vinkenberg, Heuvelstraat en Heuveldwarsstraat is een drukriolering gelegen. De woningbouwkavels zullen door de gemeente worden aangesloten op het dwa-riool. Hierover zijn tussen gemeente en Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte afspraken vastgelegd. De gemeente heeft onderzoek verricht naar de capaciteit van de bestaande leiding om inzicht te verkrijgen in de mogelijkheid om de nieuwe woningen hierop aan te sluiten. Dit onderzoek is uitgevoerd door Pleuger Techniek. De uitkomst van het onderzoek is dat de afvalwaterafvoer van de nieuwe kavels op het randje van toelaatbaar zit. Andere uitbreidingen in de omgeving zijn niet mogelijk. Een kopie van de rapportage is als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd.
Voor zover bekend is er binnen het plangebied geen drainage aanwezig.
Op basis van het toekomstige verhard oppervlak binnen de kavels en de uitgangspunten van het Waterschap (zie 2.3.2) en de gemeente is de benodigde berging voor het plangebied bepaald. Omdat het plangebied aan een bestaande weg is gelegen, wordt binnen het openbaar gebied geen extra verharding gerealiseerd.
De toename van het verhard oppervlak binnen de 8 Ruimte voor Ruimte kavels, met een totaal oppervlak van 8.400 m2, bestaat uit:
Gezien gerekend is met het maximaal oppervlak aan daken, zullen de verharde oppervlakken in de praktijk lager uitkomen. Eventuele overige verhardingen op eigen terrein, zoals terrassen, wateren direct af in de tuin en mogen niet (direct) afwateren op het openbaar gebied, waaronder ook de watergangen.
Ter plaatse van het bedrijfsterrein aan de Vinkenberg 16 zal het agrarische bedrijf worden omgezet naar een woonperceel met een totale oppervlakte van 7.342 m2. Het perceel wordt opgedeeld in twee woonkavels.
Het toekomstige verhard oppervlak binnen de woonkavels bestaat uit:
Eventuele overige verhardingen op eigen terrein van de woonkavels, zoals terrassen, wateren direct af in de tuin en mogen niet (direct) afwateren op het openbaar gebied, waaronder ook de watergangen.
Buiten de boerderij en schuur worden de bestaande gebouwen en overige verhardingen verwijderd (circa 2.000 m2). Het totale verharde oppervlak voor deze kavels neemt af van 2.800 m2 naar 810 m2.
Conform het gemeentelijk beleid dient ook de verharding binnen de aan te passen bestaande kavels voor 100% te worden gecompenseerd. Bij de woonkavels ter hoogte van Vinkenberg 16 kan de bestaande verharding dus niet worden afgetrokken van de toekomstige verharding.
Met behulp van de HNO-tool (Hydrologisch neutraal ontwikkelen) van het Waterschap is de benodigde waterberging bepaald. Het resultaat uit de HNO-tool is achteraan de waterparagraaf in twee figuren weergegeven.
Voor de 8 Ruimte voor Ruimte kavels is de berging bepaald op 153 m3 (=19 m3 per kavel) bij de bui T=10 + 10% en 206 m3 (=25,5 m3 per kavel) bij de bui T=100 + 100%. Voor de woonkavels ter hoogte van Vinkenberg 16 is de berging bepaald op 39 m3 bij de bui T=10 + 10% en 52 m3 bij de bui T=100 + 100%.
De kaveleigenaren dienen het hemelwater, dat van de verharding afstroomt, te bergen binnen een te realiseren bergingsvoorziening binnen de kavel. Binnen het openbaar gebied is geen ruimte voor dergelijke voorzieningen. In de kopercontractstukken voor zowel de Ruimte voor Ruimte kavels en de woonkavels ter hoogte van de Vinkenberg 16 dient de verplichting opgenomen te worden om het hemelwater op eigen terrein te bergen en te infiltreren. Dit gebeurt in de vorm van een kettingbeding. Het beheer en onderhoud van de particuliere voorzieningen is de verantwoordelijkheid van de eigenaar van de kavel. Deze dient er voor te zorgen dat het hemelwater afstroomt naar de voorzieningen op eigen terrein en daar wordt geborgen.
De gemeente hanteert als uitgangspunt voor een waterbergingsvoorziening een waakhoogte van 0,3 m ten opzichte van het maaiveld. Echter doordat de kavels vanaf de gebouwen richting de achterzijde en de bergingsvoorzieningen gaan aflopen ligt de insteek van een voorziening al circa 0,3 m lager dan het vloerpeil van de gebouwen. Het voorstel is dat de volledig T=100 + 10% wordt geborgen binnen de greppel, zodat bij de T=10 + 10% een waking in de voorzieningen aanwezig is. Hiermee wordt de kans op overstroming van de voorzieningen geminimaliseerd. Daarnaast kunnen de voorzieningen bij zeer extreme neerslag (groter dan de T=100 + 10%) overstromen naar de aanwezige leggerwaterloop. De kans op wateroverlast ter hoogte van de woningen en aangrenzende percelen is nihil. Het vloerpeil en het maaiveld van de aangrenzende percelen ligt hoger dan het overstromingsniveau richting de watergang.
Randvoorwaarden uitwerking waterbergingsvoorzieningen:
Voor alle kavels is gekozen voor het toepassen van een droogvallende greppel van 0,5 m diep en een talud van 1:1 en gelegen aan de achterzijde van de kavels. De aanvullende specifieke randvoorwaarden daarvoor zijn:
Afgaand op voorgaande afmetingen van de greppels komt de beschikbare berging uit op:
Hiermee is de beschikbare berging voldoende voor de benodigde berging.
Wateroverlast (WO)
Het voorliggende plan heeft een toename van verhard oppervlak tot gevolg en er zal ruimte voor waterberging noodzakelijk zijn. Deze ruimte wordt op de kavels gerealiseerd.
Voor dit plan is het principe `waterneutraal bouwen´ gevolgd. Dit wil zeggen dat als het verhard oppervlak toeneemt, compenserende maatregelen worden genomen om piekafvoeren op te vangen. Dit kan door het vasthouden of bergen van het water door het aanleggen van een waterberging of een infiltratievoorziening.
Binnen alle kavels wordt een greppel toegepast voor de berging en infiltratie van water. De greppel/bergingsvoorziening is als aparte bestemming terug te vinden op de Verbeelding. Voor de 8 Ruimte voor Ruimte kavels worden de greppels aangelegd door Ruimte voor Ruimte. Bij de woonkavels ter hoogte van de Vinkenberg 16 dient de eigenaar de greppels te realiseren. Het water bergen en infiltreren binnen de kavel en het water niet afvoeren buiten de kavels wordt vastgelegd in de koperscontractstukken.
Voor dit gebied geldt de afvoernorm voor stedelijk gebied. De maximale afvoer uit het gebied is daarbij 0,67 l/s/ha bij een neerslagsituatie met een herhalingstijd van 10 jaar en 1,34 l/s/ha bij een neerslagsituatie met een herhalingstijd van 100 jaar. Het hemelwater wordt per kavel volledig verwerkt en afvoer op het oppervlaktewatersysteem is niet benodigd. In de kopercontractstukken wordt opgenomen dat het realiseren van een afvoer op openbaar gebied, zoals watergangen, niet is toegestaan.
Waterschap de Dommel en de gemeente Oisterwijk hanteren voor het bepalen van de benodigde berging een neerslaggebeurtenis die eens in de 10 jaar voorkomt, vermeerderd met 10 % (T=10+10%). Bovendien dient in beeld te worden gebracht wat er gebeurt bij een extreme neerslaggebeurtenis (T=100+10%). Binnen het plan wordt binnen de greppel(s) ruimte gecreëerd voor de T=100 + 10%, waarmee tijdens deze bui geen water op maaiveld stroomt.
Goed functionerend watersysteem (WF)
De huidige afvoer van water wordt niet aangepast, er ligt wel water in de directe omgeving van het plan en er zal water en waterberging aangelegd worden. Het functioneren van het huidige watersysteem, (doorstroming, afwatering, realiseren van het gewenste peil) zal door de planuitvoering niet verslechteren.
Het aantal maatregelen om het watersysteem in te richten is/zal zoveel mogelijk worden beperkt.
Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor en door (grond)water in de omgeving.
Om te voorkomen dat op de kavels knelpunten ontstaan met grondwater worden de volgende ontwateringsnormen (=afstand tot GHG) gehanteerd: 0,5 m voor tuin, 0,7 m voor weg/oprit en 0,9 m voor vloerpeil. Daarnaast is het nodig de bodem van de greppel minimaal 0,1 m boven de GHG te leggen.
Afgaand op de ontwateringsnormen en inrichting van het gebied wordt aanbevolen de kavels aan de voorzijde (oprit) en ter hoogte van het bouwvlak op te hogen tot 0,7 m boven de GHG en richting de achterzijde af te laten lopen tot 0,6 m boven de GHG. Voor de voorzijde (oprit) van de kavels en het bouwvlak betekent dit een hoogte van NAP +12,3 m in het westen tot NAP +12,4 m in het oosten. Voor de achterzijde betekent dit een hoogte van NAP +12,2 m in het westen tot NAP +12,3 m in het oosten. Voor het vloerpeil wordt bij de hoogte van de voorzijde van de kavels 0,2 m opgeteld, waarmee het vloerpeil 0,9 m boven de GHG ligt. Het vloerpeil varieert dus tussen NAP +12,5 m in het westen tot NAP +12,6 m in het oosten.
Voor de aanwezige leggerwatergang wordt de keurstrook van 5,0 m vanaf beide zijden van de insteek in acht genomen. Op dit moment is aan beide kanten van de watergang een strook van 1,5 m gelegen die in eigendom is van het waterschap. In goed overleg met het waterschap en omliggende eigenaren wordt de omgang met de keurstrook en de daarbij horende eigendomssituatie de komende tijd uitgewerkt.
In overleg met het waterschap zijn de volgende twee opties bepaald:
Goede structuur diversiteit (SU)
Bij de inrichting van het watersysteem wordt gestreefd naar het realiseren van een ecologisch gezond watersysteem. Hiertoe worden de volgende maatregelen genomen.
Goede oppervlaktewaterkwaliteit
Er worden geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zinken dakgoten) gebruikt. Voor de waterhuishoudkundige kunstwerken worden alleen milieuvriendelijke en niet-uitlogende materialen gebruikt.
Goed omgaan met afvalwater
Het hemelwater binnen het plangebied zal niet afgevoerd worden naar de riolering. Ten behoeve hiervan zullen geen (zuiverende) maatregelen aangelegd worden. Eventueel benodigde vergunningen worden niet met deze waterparagraaf geregeld en zullen via daarvoor bedoelde procedures verkregen moeten worden.
Om inzicht te krijgen in archeologie en cultuurhistorie ter plaatse van de Ruimte voor Ruimtekavels is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 3). Aanvullend is er inventariserend veld onderzoek verkennende fase uitgevoerd, door middel van boringen (zie bijlage 4) en door middel van proefsleuven (zie bijlage 5). De belangrijkste conclusies zijn onderstaand weergegeven.
Bureauonderzoek
Uit het bureauonderzoek blijkt dat zich in het plangebied geen archeologische vindplaatsen bevinden. Wel zijn bewoningssporen uit de IJzertijd en Romeinse tijd (AMK-terrein) en enkele vondstmeldingen bekend uit de nabijheid van het plangebied.
Op grond van de resultaten van het bureauonderzoek is een middelhoge verwachting vastgesteld voor het aantreffen van vindplaatsen uit de Vroege Prehistorie (vuursteenvindplaatsen), Late Prehistorie, de Romeinse tijd, de Middeleeuwen en de Nieuwe tijd. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de middelhoge verwachting voornamelijk voorkomt uit de ligging van het plangebied op een dekzandrug nabij een beekdal en de aanwezigheid van een esdek. Er zijn geen aanwijzingen dat het terrein is ontgrond of op een andere wijze is verstoord. Bovendien is het plangebied in de laatste eeuwen onbebouwd geweest.
In het plangebied bevinden zich volgens de Bodemkaart van Nederland hoge zwarte enkeerdgronden. Het belang van een enkeerdgrond/esdek ligt in de beschermende kwaliteiten van het dek. Eventuele archeologische waarden worden in de regel door het dikke dek beschermd tegen verstoring door onder andere agrarische activiteiten.
Selectiebesluit
De ligging van het plangebied op een dekzandrug, de aanwezigheid van een esdek en de redelijke tot goede waterhuishouding maken dat het plangebied geschikt is voor bewoning, hierdoor heeft het plangebied een middelhoge verwachtingswaarde. Bovendien zijn er geen aanwijzingen dat het plangebied is ontgrond of op een andere wijze is verstoord.
Conform het archeologisch beleid van de gemeente Oisterwijk voor gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde, dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd bij bodemverstorende ingrepen die groter zijn dan 2500 m2 en dieper reiken dan 50 cm –maaiveld.
Op 25 oktober 2011 heeft het bevoegd gezag, de gemeente Oisterwijk, een selectiebesluit genomen. Het college onderschrijft het voorgaande selectieadvies en adviseert om vervolgonderzoek te verrichten in de vorm van een booronderzoek of proefsleuvenonderzoek.
Inventariserend veldonderzoek
Op grond van het het bureauonderzoek is aanbevolen het plangebied nader te onderzoeken door middel van een IVO karterende en waarderende fase door middel van proefsleuven. Na afronding van dit onderzoek bleek dat de grondeigenaar weet dat circa 50 à 70 jaar geleden binnen het plangebied grond is ontgraven en gebruikt bij de aanleg van wegen. Daarom is een verkennend booronderzoek uitgevoerd, waarmee duidelijk kan worden gemaakt in hoeverre de bodem nog intact is en welke delen wel of niet verder archeologisch onderzoek moeten worden.
Het verkennend booronderzoek heeft uitgewezen dat de bodem ter plaatse van de akker in het noordwesten van het onderzoeksgebied diep verstoord is. Hier lijkt zand te zijn afgegraven, wat overeenkomt met de beschrijving van de grondeigenaar.
Ook het deel van het onderzoeksgebied bij de bebouwing in het zuidoosten is diep geroerd. De verstoring hier hangt samen met de bebouwing en is modern.
Het centrale deel van het onderzoeksgebied is in gebruik als paardenwei en hier is de bodem overwegend intact. Hier is sprake van een bouwlandek (esdek) op een begraven podzolbodem.
De middelhoge archeologische verwachting op basis van het bureauonderzoek blijft na uitvoering van het verkennende booronderzoek alleen gelden voor het centrale circa 1800 m2 grote deel dat nu in gebruik is als paardenwei.
De archeologische verwachting voor de delen die in gebruik zijn als akker en erf kan worden bijgesteld tot een (zeer) lage archeologische verwachting. Aanbevolen wordt om op de plaats van de paardenwei een onderzoek met proefsleuven uit te voeren en geen verder archeologisch onderzoek te doen op de plaats van de akker en het erf.
Figuur 4.3: Middelhoge archeologische verwachting
Proefsleuvenonderzoek
Aansluitend op de aanbeveling uit het inventariserend veldonderzoek, is het proefsleuvenonderzoek uitgevoerd centraal in het plangebied. Het proefsleuvenonderzoek had tot doel vragen te beantwoorden over de aard, omvang, datering, kwaliteit, behoudenswaardigheid van de mogelijk aan te treffen archeologische resten.
Uit het onderzoek is gebleken dat zich in het onderzoeksgebied oorspronkelijk een podzolprofiel heeft bevonden. Dit podzolprofiel is op een niet nader te dateren ogenblik afgedekt met een opgebracht humeus dek en in recente tijd afgedekt met opgebracht pakket. Tijdens het onderzoek zijn slechts twee sporen aangetroffen, dit betreft twee recente paalkuiltjes.
In het veld is overleg gepleegd met de gemeente over de hierboven beschreven resultaten en is besloten dat de aangetroffen sporen, gelet op de datering niet behoudenswaardig zijn. Op grond hiervan worden ten aanzien van het plangebied geen aanbevelingen voor behoud van archeologische waarden of vervolgonderzoek gedaan.
Selectiebesluit
Op 15 mei 2014 heeft het bevoegd gezag, de gemeente Oisterwijk, een selectiebesluit genomen. Het college heeft het plangebied vrijgegeven voor verdere ontwikkeling. Mocht er tijdens de graafwerkzaamheden archeologische waarden worden aangetroffen, dan dient hiervan melding te worden gemaakt conform artikel 53 van de monumentenwet 1988.
Conclusie
Het bevoegd gezag heeft het plangebied vrijgegeven voor verdere ontwikkeling. De in het ontwerpbestemmingsplan opgenomen dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' is van de verbeelding verwijderd. Zie ook hoofdstuk 3 van de Nota van zienswijzen in bijlage 18.
Voor meer gedetailleerde informatie over het bureauonderzoek, het verkennend booronderzoek en het proefsleuvenonderzoek wordt verwezen naar de bovengenoemde onderzoeksrapporten.
Om inzicht te krijgen in natuurwaarden ter plaatse van de Ruimte voor Ruimtekavels is een quick scan natuur uitgevoerd (zie bijlage 6). Aanvullend is er onderzoek verricht naar uilen, huismussen en vleermuizen (zie bijlage 7). De belangrijkste conclusies zijn onderstaand weergegeven.
Natuurbeschermingswet
Het Hildsven ten noorden van de A58 ligt op een dermate grote afstand van het plangebied dat dit geen invloed heeft op het voorliggende plan. Het plangebied bevindt zich niet binnen invloedsfeer van een Natura 2000-gebied en/of Beschermd Natuurmonument.
Ecologische Hoofdstructuur
Het plangebied bevindt zich niet binnen de begrenzing van EHS en heeft tevens geen negatieve effecten op EHS in de omgeving.
Flora- en faunawet
Voor alle soorten van tabel 1 Flora- en faunawet geldt in het kader van ruimtelijke ingrepen een algehele vrijstelling van Flora- en faunawet. Voor deze soorten is geen ontheffing nodig, echter geldt wel de zorgplicht. Uit het onderzoek blijkt dat er mogelijk broedvogels en zoogdieren binnen het plangebied kunnen voorkomen, die beschermd zijn onder Flora- en faunawet tabel 3 en waarop mogelijk een effect te verwachten is.
Aanbevelingen
Voor de sloop van de stal en werkzaamheden op het aangrenzend weiland (oostzijde van de watergang) dient nader onderzoek uitgevoerd te worden naar de aanwezigheid van vleermuizen, kerkuil, steenuil en huismussen in het plangebied. Voor de akker ten westen van de waterloop is geen vervolgonderzoek nodig. Onderzoek naar vogels en vleermuizen dient uitgevoerd te worden in de periode februari tot oktober.
Vervolgonderzoek
Met de realisatie van een achttal vrijstaande woningen worden geen negatieve effecten op de lokale en regionale populatie Steen- of Kerkuilen verwacht. De Huismus ontbreekt binnen het plangebied, waardoor geen noodzaak is voor het uitvoeren van vervolgstappen.
De functionaliteit van het leefgebied van de aanwezige gewone dwergvleermuis en rosse vleermuis komt niet in het geding met de uitvoering van werkzaamheden en de inrichting van het plangebied voor woningbouw. De te realiseren woningen met tuininrichting kunnen zelfs een vergroting betekenen in de kleinschalige samenhang van het plangebied met de directe omgeving.
Conclusie
De realisatie van het plan Vinkenberg kan worden uitgevoerd zonder mitigerende of compenserende maatregelen te treffen ten aanzien van het leefgebied van uilen, huismussen en vleermuizen. Werkzaamheden voor het bouwrijpmaken dienen buiten het broedseizoen van vogels te worden uitgevoerd (ongeveer van maart tot augustus). Men dient voor alle soorten rekening te houden met de zogenaamde ‘Zorgplicht’ conform artikel 2 van de Flora- en faunawet.
Voor meer gedetailleerde informatie over natuur en soorten wordt verwezen naar de genoemde onderzoeksrapporten.
Om inzicht te krijgen in de geluidssituatie ter plaatse van de geplande bouwkavels en de te splitsen langgevelboerderij zijn twee akoestische onderzoeken uitgevoerd. De rapportages bij deze onderzoeken zijn als bijlagen 8 en 9 bijgevoegd.
De ontwikkeling bevindt zich binnen de geluidzone van de navolgende wegen:
De verkeersgegevens voor de Vinkenberg en Heuvelstraat zijn beschikbaar gesteld door de gemeente Oisterwijk en voor rijksweg A58 is gebruik gemaakt van de verkeersgegevens uit het Geluidregister weg.
Onderzoeksresultaten per weg
De geluidbelasting op de gevels van 8 nieuw te bouwen woningen in het project is bepaald voor het jaar 2024 en getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder. Maatregelen ter vermindering van de geluidbelasting zijn onderzocht.
De geluidbelasting ten gevolge van verkeer over de A58 en Heuvelstaat overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van L den 48 dB met een maximum van L den 53 dB. De ten hoogst toelaatbare te vergunnen geluidbelasting van maximaal L den 53 dB wordt niet overschreden. Maatregelen ter vermindering van de geluidbelasting blijken niet haalbaar en/of doeltreffend.
De geluidbelasting ten gevolge van verkeer op de Vinkenberg overschrijdt de voorkeursgrenswaarde niet.
Voor de te realiseren nieuwbouw zal een hogere grenswaarde procedure worden opgestart. In onderstaande tabellen zijn per weg de aantallen woningen gegeven die een hoger geluidsbelasting hebben dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Aan te vragen hogere grenswaarde t.g.v. wegverkeerslawaai op de A58:
Aan te vragen hogere grenswaarde t.g.v. wegverkeerslawaai op de Heuvelstraat:
Gecumuleerde geluidsbelasting
Wanneer een hogere grenswaarde wordt verleend dienen in de gevels van de woningen zodanige voorzieningen te worden opgenomen dat in de verblijfgebieden een binnenniveau van 33 dB niet overschrijdt. Bij de bepaling van de voorzieningen dient uitgegaan te worden van het optredende geluidsniveau (L den ) op de gevel van de woningen. Hiervoor is in de volgende figuur de gecumuleerde geluidsbelasting per waarneempunt gegeven.
Figuur 4.4: Overzicht gecumuleerde geluidbelasting, Lden in dB, excl. corr. cf. art. 3.4 RMG 2012.
Uit de rekenresultaten blijkt dat de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB niet wordt overschreden door het wegverkeer van rijksweg A58 en de Heuvelstraat.
Voor de Vinkenberg is wel sprake van een overschrijding. De overschrijding bedraagt 13 dB voor de oostgevel en 6 dB voor de zuidgevel. Met deze overschrijding wordt de maximaal te verlenen hogere waarde van 53 dB overschreden. Ter plaatse van de westgevel wordt voldaan aan de voorkeurswaarde van 48 dB.
Conform het algemeen ontheffingenbeleid zijn de mogelijkheden om de geluidbelasting te reduceren m.b.t. bron- en overdrachtsmaatregelen nader onderzocht. Uit dit onderzoek blijkt dat maatregelen om de geluidbelasting te verlagen niet doelmatig zijn en als niet kostenefficiënt kunnen worden aangemerkt.
Omdat sprake is van een overschrijding van de voorkeurswaarde voor maar één weg (Vinkenberg) is er geen sprake van cumulatie op grond van de Wet geluidhinder.
De geluidbelastingen als gevolg van wegverkeerslawaai overschrijden voor de Vinkenberg de maximaal te verlenen hogere waarde van 53 dB. Uit onderzoek blijkt dat het terugbrengen van de geluidbelasting voor de Vinkenberg als niet doelmatig moet worden aangemerkt. In verband hiermee is realisatie van de woningsplitsing alleen mogelijk indien de oost- en zuidgevel als een dove gevel worden uitgevoerd. Het bouwkundig ontwerp dient hier van uit te gaan.
Op grond van de hoogte van de geluidbelastingen kan er van worden uitgegaan dat het voldoen aan de vereiste karakteristieke geluidwering technisch mogelijk is.
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouw zal middels een berekening van de geluidwering van de gevel wel exact aangetoond moeten worden dat voldaan wordt aan de geluidweringseisen van het Bouwbesluit 2012.
Tot slot
Voor gedetailleerde uiteenzetting van de onderzoeksresultaten wordt verwezen naar de beide onderzoeksrapportages in bijlagen 8 en 9.
In de Wet milieubeheer (Wm) zijn luchtkwaliteitseisen (hoofdstuk 5) opgenomen met daarbij behorende regelgeving. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005 (BLK 2005). Op grond van de Wm en bijbehorende regelgeving is onderzoek naar luchtkwaliteit voor woningbouwlocaties niet meer noodzakelijk, wanneer er minder dan 1.500 woningen (bij ontsluiting over één weg) danwel 3.000 woningen (bij gelijkmatige ontsluiting over twee of meer wegen) gerealiseerd worden. Een initiatief voor minder dan 1.500 respectievelijk 3.000 woningen kan op grond van de Regeling niet in betekenende mate (nibm) zonder meer doorgang vinden. In het plangebied worden 8 woningen gerealiseerd (+ splitsing langgevelboerderij), het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Conclusie
Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling.
Om inzicht te krijgen in mogelijke geurhinder ter plaatse van de Ruimte voor Ruimtekavels is een geuronderzoek uitgevoerd (zie bijlage 10). De belangrijkste conclusies zijn onderstaand weergegeven.
Onderzoek
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) stelt normen aan de geurbelasting van daarvoor gevoelige objecten. Het onderhavige plan is getoetst aan de regels van de Wgv. Door middel van een worstcase benadering is bepaald of in het kader van de omgekeerde werking binnen de bestaande rechten van de veehouderijen in de omgeving van het plangebied wordt getreden. Uit deze toetsing blijkt dat er vanuit het aspect geur geen belemmering voor het ten uitvoer brengen van het plan voor de bouw van 8 woningen aan de Vinkenberg te Moergestel is.
Conclusies
Op basis van de toetsing aan de Wgv kan worden geconcludeerd dat geur vanuit veehouderijen geen belemmering vormt voor de ontwikkeling van het plangebied. Voor meer gedetailleerde informatie over geur wordt verwezen naar het rapport geurhinder locatie Vinkenberg.
Om inzicht te krijgen in de aanwezige risicobronnen ter plaatse van de Ruimte voor Ruimtekavels is een risico-inventarisatie uitgevoerd (zie bijlage 11). Aanvullend is er onderzoek verricht naar de K1-vloeistofleiding (zie bijlage 12). De belangrijkste conclusies zijn onderstaand weergegeven.
Onderzoek
Bij de inventarisatie van mogelijke risico's in het kader van externe veiligheid zijn de volgende aspecten onderzocht:
Op basis van de onderzochte aspecten blijkt er geen belemmering te zijn voor de planvorming met uitzondering van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen. Aanvullend onderzoek is nodig om vast te stellen of de aanwezigheid van de K1-vloeistofleiding een belemmering is voor de planvorming.
K1-vloeistofleiding
Uit het aanvullend onderzoek is naar voren gekomen dat de K1-vloeistofleiding geen belemmering vormt voor de planvorming op het gebied van plaatsgebonden en groepsrisico.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plangebied. Voor meer gedetailleerde informatie over het onderzoek wordt verwezen naar de twee rapporten over externe veiligheid en K1-vloeistofleiding Vinkenberg.
Advies Brandweer
Naar aanleiding van het ontvangen advies van de brandweer is voor het plangebied aandacht besteed aan het realiseren van voldoende primaire en secundaire blusvoorzieningen en vluchtroutes. In overleg met de brandweer is hierin afgesproken dat er enkel primaire blusvoorzieningen hoeven te worden gerealiseerd. De vluchtroutes worden privaatrechtelijk geborgd.
In onderstaande figuren zijn de gewenste locaties van de brandkranen (figuur 4.5) en de vluchtroutes (figuur 4.6) opgenomen. Figuur 4.5: Gewenste locatie brandkranen
Figuur 4.6: Overzicht vluchtroutes en waterberging
Om inzicht te krijgen in de milieuzonering van bedrijven ter plaatse van de Ruimte voor Ruimtekavels is onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 13). De belangrijkste conclusies zijn onderstaand weergegeven.
Onderzoek
In de nabijheid van het plangebied bevindt zich een aantal bedrijven (zie tabel 4.3). Afhankelijk van de bedrijfsactiviteiten kunnen deze bedrijven hinder veroorzaken voor de omgeving. Vooral voor woongebieden kan dit een belasting met zich meebrengen die niet gewenst is. Nagegaan is of deze bestaande bedrijven een belemmering vormen voor de ontwikkeling van de woningen in het plangebied.
Tabel 4.3: Overzicht bedrijven omgeving Vinkenberg
Conclusie
De aanwezige bedrijvigheid nabij het plangebied vormt geen belemmering voor de realisatie van de woningen in het plangebied.
Uit de klic-melding blijkt dat er binnen de grenzen van de locatie een waterleiding van Brabant-Water is gelegen. Hiervoor zal een zakelijk recht worden gevestigd op de nieuwe kavels.
In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de wijze waarop de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkeling van het plangebied juridisch is vertaald.
Hieronder wordt de systematiek, opbouw en indeling van de regels kort toegelicht.
Voor de leesbaarheid en raadpleegbaarheid dienen de regels in hoofdstukken te worden geplaatst. Daarbij dient conform SVBP 2012 een vaste volgorde te worden aangehouden, te weten:
Hoofdstuk 1 Inleidende regels (paragraaf 5.2.2)
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels (paragraaf 5.2.3)
Hoofdstuk 3 Algemene regels (paragraaf 5.2.4)
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels (paragraaf 5.2.5)
In dit artikel worden begrippen verklaard die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen.
In artikel 2 wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden.
De regels van hoofdstuk 2 in verband met de bestemmingen kennen allen een gelijke opbouw (voor zover van toepassing). De bestemmingsomschrijving betreft de centrale regel van elke bestemming. Het betreft een omschrijving waarin limitatief de functies worden genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan.
De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Ook het gebruik van gronden en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving. In de bouwregels staan uitsluitend regels die betrekking hebben op het bouwen. Bouwregels zijn dan ook alleen van toepassing bij de toetsing van aanvragen om een omgevingsvergunning. De specifieke gebruiksregels vormen een nadere concretisering van het toegestane gebruik. De afwijking van de gebruiksregels geven het bevoegd gezag de bevoegdheid om onder voorwaarden een omgevingsvergunning te verlenen en af te wijken van een specifieke regel.
De gronden die bestemd zijn als 'Wonen' zijn primair bedoeld voor het wonen. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor woningen. De hoofdgebouwen dienen in de gevellijn gebouwd te worden. Tevens zijn de gronden bestemd voor bij de woning behorende aanbouwen, aangebouwde bijgebouwen, vrijstaande bijgebouwen en voor bouwwerken geen gebouwen zijnde. Gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen de op de verbeelding opgenomen bouwvlakken. Er zijn nadere eisen opgenomen ten aanzien van de situering van aan-, uit- en bijgebouwen, waarmee een koppeling wordt gelegd met de beeldkwaliteitscriteria in bijlage 1 bij de regels. Dit is alleen van toepassing op de nieuwe woningen.
De bestemming heeft tevens als doel om ruimte te bieden voor aan huis verbonden beroepen en het realiseren van parkeervoorzieningen op eigen terrein. Waterberging wordt op eigen terrein gerealiseerd binnen de aanduiding 'waterberging'. Bed&breakfast is beperkt mogelijk. De langgevelboerderij is beschermd met een aanduiding 'cultuurhistorie'. De bestaande bijgebouwen bij de langgevelboerderij zijn met een bouwaanduiding aangegeven.
Artikel 4 Waterstaat - Waterlopen
Deze bestemming is opgenomen om de gronden naast de A-watergang te beschermen. Het oprichten van gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde en het aanplanten van bomen binnen deze zone is alleen toegestaan met goedkeuring van het Waterschap via een omgevingsvergunning.
In hoofdstuk 3 van de regels is een aantal standaardregels opgenomen, te weten de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels en algemene gebruiksregels.
De anti-dubbeltelregel, overeenkomstig artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening, is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
In dit artikel zijn regels met betrekking tot overschrijding van de bouwregels en bestaande maten opgenomen.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
In dit artikel is een aantal strijdig gebruiksregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Verder zijn afwijkingsregels opgenomen om vrijstaande bijgebouwen te kunnen gebruiken als afhankelijke woonruimte.
Artikel 8 Algemene procedureregels
Aan de toepassing van de nadere eisen regels zijn procedurele eisen gesteld, zo ligt het ontwerpbesluit tot het stellen van nadere eisen 2 weken ter inzage.
In hoofdstuk 4 van de regels is de slotregel opgenomen.
In dit artikel is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld.
Als laatste is de slotregel opgenomen. Deze regel omschrijft de titel van het plan.
Aan de uitvoering de voorgenomen ontwikkeling zijn diverse kosten en opbrengsten verbonden. Op basis van het stedenbouwkundig plan zijn de kosten en opbrengsten van het plan in hoofdlijnen berekend. De kosten voor de planontwikkeling komen ten laste van de Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte (ORR). Op grond van de uitgevoerde berekeningen wordt geconcludeerd dat sprake is van een sluitende grondexploitatie.
Er bestaan voor de gemeente geen kosten in exploitatieve sfeer. De gemeente heeft zich slechts verplicht tot het zorgdragen van de normale bestuurskosten voor de te volgen procedures. Afspraken hierover zijn voor dit specifieke plangebied met de gemeente gemaakt en vastgelegd in de samenwerkingsovereenkomst tussen de gemeente en de ORR.
Op grond van het voorgaande mag worden geconcludeerd dat de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in voldoende mate zeker gesteld kan worden geacht.
Een belangrijk aspect in de uitvoering van het bestemmingsplan is van juridische aard. Het gaat hierbij om de handhaving en het toezicht op de naleving van het bestemmingsplan. Deze handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten te kunnen bewaren.
Daarnaast is handhaving van belang uit het oogpunt van rechtszekerheid. Alle gebruikers dienen door de gemeente op een zelfde wijze aan het plan te worden gehouden. Met deze oogmerken is in het plan gestreefd naar een eenvoud van in het bijzonder de planregels van het plan. Door de toegankelijkheid en de leesbaarheid daarvan worden de mogelijkheden om toe te zien op de naleving vergroot.
Sinds 1 april 2011 is een wijziging van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) in werking getreden. Eén van de wijzigingen in dit besluit is dat in elk initiatief dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst (m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten) van het Besluit m.e.r. aandacht moet worden besteed aan de vraag of er al dan niet een m.e.r.(beoordeling) nodig is. In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (activiteit D11.2). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer omvat.
De voorgenomen activiteiten in het plan Ruimte voor Ruimte Vinkenberg liggen onder de (indicatieve) plandrempel waarvoor conform het Besluit m.e.r. een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is:
Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van een beschermd Natura 2000-gebied of een beschermd natuurmonument. Ook in de provinciale milieuverordening zijn geen specifieke aanvullende voorwaarden omtrent een eventuele m.e.r.-plicht opgenomen.
Het bovenstaande betekent samengevat dat ten behoeve van de besluitvorming over voorliggend bestemmingsplan geen m.e.r.-plicht of m.e.r.-beoordelingsplicht geldt, waardoor in onderhavig plan kan worden volstaan met het uitvoeren van een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling.
In bijlage 16 zijn de relevante kenmerken van het plan weergegeven alsmede de belangrijkste effecten die het plan op de omgeving zal veroorzaken. Daarnaast zijn in het kader van voorliggend bestemmingsplan diverse (milieu)onderzoeken uitgevoerd voor alle, voor dit plan, relevante milieuaspecten. Uit deze onderzoeken, waarvan de uitkomsten zijn verwerkt in de toelichting van het voorliggende bestemmingsplan, blijkt dat het plan geen specifieke significante milieueffecten veroorzaakt die in de ogen van de initiatiefnemer het doorlopen van een m.e.r.(beoordelings)procedure rechtvaardigt.
Op grond van deze uitkomsten wordt aan het bevoegd gezag voorgesteld om gelijktijdig met het besluit om voorliggend ontwerp bestemmingsplan ter visie te leggen, tevens te besluiten dat een verdere m.e.r.-procedure niet aan de orde is.
Het voorontwerp bestemmingsplan Ruimte voor Ruimte Vinkenberg heeft in het kader van de gemeentelijke inspraakprocedure met ingang van vrijdag 5 juli 2013 gedurende acht weken ter inzage gelegen. Daarnaast is op 15 augustus 2013 een inloopbijeenkomst georganiseerd waarbij een ieder kennis kon nemen van het plan.
Het voorontwerp bestemmingsplan is tevens aan diverse betrokken adviesinstanties en -organen toegezonden in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).
Er zijn 2 inspraakreacties en 3 vooroverlegreacties ontvangen, allen binnen de genoemde termijn. De reacties zijn samengevat en van commentaar voorzien. Daarbij is aangegeven of de reactie heeft geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan. De 'Nota van inspraak, vooroverleg en wijzigingen' is als bijlage 17 opgenomen en de resultaten zijn verwerkt in het ontwerp bestemmingsplan Ruimte voor Ruimte Vinkenberg.
Het ontwerp bestemmingsplan Ruimte voor Ruimte Vinkenberg heeft met ingang van 18 april 2014 gedurende 6 weken ter inzage gelegen en is geplaatst op de website http://www.ruimtelijkeplannen.nl. Er is één zienswijze ontvangen, die is samengevat en van commentaar voorzien. Uit de zienswijze volgt geen aanpassing van het plan. Ambtshalve zijn wel twee wijzigingen en aanvullingen die worden doorgevoerd. De Nota van zienswijzen is als bijlage 18 opgenomen en de planaanpassingen zijn verwerkt in het vastgestelde bestemmingsplan.
Binnen 12 weken na ter inzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan stelt de gemeenteraad van Oisterwijk het bestemmingsplan vast. De vaststelling van het bestemmingsplan dient in principe binnen 2 weken na de vaststelling bekend te worden gemaakt. Hierop zijn twee uitzonderingen. In de hieronder aangegeven gevallen mag het besluit tot vaststelling pas bekend gemaakt worden nadat 6 weken zijn verstreken:
Na vaststelling van het bestemmingsplan Ruimte voor Ruimte Vinkenberg kan binnen 6 weken na bekendmaking beroep worden ingediend bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Er staat echter geen beroep open als geen zienswijze is ingediend, tenzij het beroep zich richt tegen wijziging bij vaststelling van het bestemmingsplan Ruimte voor Ruimte Vinkenberg.