direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Akkerranden
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0530.BPODHDEAKKERRANDEN-3001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Ten noordwesten van de kern Oudenhoorn, aan de zuidzijde van de Molenweg, bestaat al jaren het voornemen woningbouw te realiseren. Ten behoeve van deze ontwikkeling is op 6 april 2016 het bestemmingsplan Molenweg Oudenhoorn vastgesteld door de gemeenteraad van Nissewaard. Dit bestemmingsplan is bij uitspraak van 23 november 2016 echter door de Raad van State vernietigd.

Om de gewenste ontwikkeling alsnog mogelijk te maken, dient een nieuw bestemmingsplan opgesteld te worden. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin. De belangrijkste punten waarop het voorgaande bestemmingsplan is vernietigd, zijn in dit bestemmingsplan nader uitgewerkt en onderzocht en tevens is aandacht besteed aan gewijzigde woningmarktomstandigheden, beleidskaders en wetgeving.

Oudenhoorn behoort tot de voormalige gemeente Bernisse. Op 1 januari 2015 is de gemeente Nissewaard ontstaan door samenvoeging van de gemeenten Spijkenisse en Bernisse. Het bestemmingsplan is voorbereid door de gemeente Nissewaard. Per 1 januari 2018 is de kern Oudenhoorn echter onderdeel van de gemeente Hellevoetsluis geworden. Om die reden stelt de gemeenteraad van Hellevoetsluis het bestemmingsplan vast.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied bevindt zich aan de noordwestzijde van de kern Oudenhoorn, gelegen in de directe nabijheid van Hellevoetsluis, en ligt ingesloten tussen de Molendijk, de Molenweg, de Heullaan en een hoofdwatergang die de grens vormt met de naastgelegen polder. Het plangebied bestaat voornamelijk uit agrarische gronden en grasland met enkele sloten, alsmede een (tijdelijk bewoond) woonhuis met twee schuren. Langs de Molendijk, de Molenweg en de Heullaan is reeds woningbouw aanwezig, afgewisseld met functies zoals een basisschool en buurthuis. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied globaal weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPODHDEAKKERRANDEN-3001_0001.png"

Figuur 1.1 Globale ligging plangebied met in het zuidoosten de kern Oudenhoorn (bron: kadaster)

1.3 Uitspraak Raad van State

Het bestemmingsplan Molenweg Oudenhoorn is opgesteld om het beoogde woningbouwplan met maximaal 220 woningen mogelijk te maken. De procedure om te komen tot een bestemmingsplan is reeds in 2014 gestart. Mede door een gemeentelijke samenvoeging is het bestemmingsplan in april 2016 vastgesteld.

Twee beroepen op het vastgestelde bestemmingsplan hebben geleid tot een procedure bij de Raad van State, waar het bestemmingsplan is vernietigd door de uitspraak van 23 november 2016. De belangrijkste punten waarop de vernietiging is gebaseerd, zijn:

  • het door de gemeente regionaal afgestemde woningbouwprogramma (maximaal 180 woningen) kwam niet overeen met het maximaal aantal woningen in het bestemmingsplan (maximaal 220 woningen), waardoor niet voldaan kon worden aan de treden van de ladder voor duurzame verstedelijking;
  • er was onvoldoende getoetst aan de kwaliteitseisen behorend bij het betreffende gebiedsprofiel uit de provinciale Verordening ruimte 2014;
  • er was onvoldoende inzichtelijk gemaakt wat de optredende geluidsbelasting op de bestaande woningen aan de Molenweg zou zijn op basis van de voorgenomen planvorming.

1.4 Geldend bestemmingsplan

Omdat het bestemmingsplan Molenweg Oudenhoorn is vernietigd, geldt ter plaatse van het plangebied het bestemmingsplan Oudenhoorn. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 30 augustus 2005. De gronden zijn voornamelijk bestemd ten behoeve van agrarische doeleinden.

De voorziene ontwikkeling past voor wat betreft gebruiks- en bouwmogelijkheden niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Aangezien er ook geen passende afwijkings- of wijzigingsmogelijkheden zijn opgenomen, moet een nieuw juridisch-planologisch kader worden opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPODHDEAKKERRANDEN-3001_0002.jpg"  










afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPODHDEAKKERRANDEN-3001_0003.jpg"  

Figuur 1.2 Uitsnede bestemmingsplan Oudenhoorn (bron: gemeente Nissewaard)

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de bestaande situatie beschreven en wordt vervolgens ingegaan op de gewenste ontwikkeling. In hoofdstuk 3 is de gewenste ontwikkeling getoetst aan het relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Vervolgens is in hoofdstuk 4 de toetsing van de gewenste ontwikkeling aan de relevante omgevingsaspecten beschreven. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische regeling van dit bestemmingsplan. Ten slotte is in hoofdstuk 6 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid nader toegelicht.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie en planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

2.1.1 Ruimtelijke opbouw Oudenhoorn

De kern Oudenhoorn (circa 1.200 inwoners) ligt in de polder Oudenhoorn. Deze kleipolder ligt aan de zuidwestkant van de nog oudere polders, ontstaan uit veenkernen. Tussen de kreken Holle Mare en 't Westenrijk werd een groot stuk drooggevallen land ingepolderd en afgeschermd door respectievelijk de Oudenhoornse Molendijk en de Ruigendijk, die nagenoeg parallel lopen. De rechthoekig gevormde polder sluit aan bij de Katerwaalse dijk van het Oude Nieuwland van Abbenbroek en grenst aan de zuidzijde aan het Haringvliet.

De polder Oudenhoorn is een zeer grote overzichtelijke en weidse polder, waarin boerderijen en erfbeplanting regelmatig verspreid liggen. De polder is volgens een rationeel en grofmazig verkavelingspatroon ingedeeld. De Eeweg en Voorweg lopen iets naar elkaar toe van zuidwest naar noordoost. Nagenoeg haaks hierop staan de twee andere belangrijke ontsluitingswegen: de Dorpsweg/Molenweg en de Tussenweg. Alleen de noordwesthoek van de polder, boven de Lage Wetering, wijkt van dit rationele patroon af. De polder vormt een ruimtelijke eenheid met de polder Zuidland en in mindere mate met de noordelijk gelegen polders. De noord- en oostrand van de polder zijn open of transparant, waardoor verre doorzichten mogelijk zijn naar andere gebieden.

Oudenhoorn neemt door haar ligging en ontstaansgeschiedenis een aparte positie in. Oudenhoorn heeft kenmerken van een planmatige aanleg en is verwant aan Nieuwenhoorn en Nieuw-Helvoet. Deze kernen werden gesticht direct na de bedijking van een drietal grotere nieuwlandpolders in de tweede helft van de 14e eeuw. De dorpen liggen in het midden van de polders en zijn rondom een kerk ontstaan. In Oudenhoorn is aan alle vier de zijden rondom de kerk bebouwing verrezen met een volstrekt regelmatige kerkring als gevolg. De vorm van de ring is afgeleid van het verkavelingspatroon van de polder.

Vanuit de Ring is het dorp verder gegroeid. In eerste instantie aan de oude polderwegen en later planmatig voornamelijk richting het westen, tussen de Heullaan en de Eeweg. Daarnaast is de lintbebouwing langs de Molendijk, de Dorpsweg en de Eeweg door de jaren heen verdicht.

Meer informatie over de geschiedenis en de ruimtelijke opbouw van Oudenhoorn is opgenomen in bijlage 1.

2.1.2 Functionele opbouw Oudenhoorn

De kern Oudenhoorn is voornamelijk een dorp waarin gewoond wordt. Naast de kerk bevinden zich in de kern enkele maatschappelijke voorzieningen zoals basisschool de Hoorn en Dorpshuis de Meent aan de Molenweg. Ten zuiden van de Eeweg zijn de sportvelden gesitueerd. Ten westen van de kern, langs de Molendijk, bevindt zich de ijsbaan. Naast woningen bevinden zich ook diverse (dienstverlenende) bedrijven in de kern. Het dorp heeft een bloeiend verenigingsleven, met onder andere een voetbalvereniging en een groot jaarlijks tractorpulling evenement.

2.1.3 Plangebied en omgeving

De Molenweg vormt samen met de Dorpsweg en de Ring de hoofdontsluitingsroute door Oudenhoorn. De Molendijk is een historisch dijklint dat in de loop der jaren, met name ter hoogte van de Molenweg, sterk is verdicht. Het profiel is echter zeer smal gebleven, wat de karakteristiek van het dijklint versterkt. Ook het profiel van de Heullaan is relatief smal. Aan de Heullaan is in verschillende tijdsperioden bebouwing verrezen, wat maakt dat het straatbeeld zeer divers is. Zoals in de vorige paragraaf is beschreven, bevinden zich langs de Molenweg naast woningen ook andere voorzieningen.

Het plangebied bestaat uit voormalige agrarische gronden en grasland met diverse sloten en beslaat circa 6 hectare. In het plangebied heeft tot september 2019 een woonhuis met twee schuren gestaan op een ruime kavel. Ook de in het verleden aanwezige hoogopgaande erfbeplanting aan de randen van dit kavel is reeds gerooid.

De locatie zelf heeft zijn agrarische functie verloren. Het grasland wordt alleen nog maar gemaaid. Het kavel blijkt niet groot genoeg om economisch rendabel te zijn. Verrommeling van het stuk grond ligt hierdoor op de loer door middel van tijdelijke functies die de overgang van dorp en polder vervagen. Voor de lange termijn is woningbouw hier een duurzame oplossing om verrommeling van het aanzicht en de rand van Oudenhoorn te voorkomen.

De zuid- en westrand van het plangebied worden gevormd door een bestaande hoofdwatergang. Aan de oost- en noordzijde wordt het plangebied begrensd door de woningen gelegen aan de Molenweg en Heullaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPODHDEAKKERRANDEN-3001_0004.jpg"

Figuur 2.1 Plangebied, gezien vanuit de Molenweg

2.2 Beoogde situatie

Het planvoornemen voorziet in de toevoeging van maximaal 180 woningen ten noordwesten van de kern Oudenhoorn. Oudenhoorn is een kleine kern met een dorps karakter. Deze dorpse uitstraling is de leidraad geweest ten aanzien van stedenbouwkundige keuzes, de inrichting van de openbare ruimte en de architectuur van de nieuwe woningen. De ambitie is een streekeigen nieuwe woonwijk op deze locatie te realiseren.

2.2.1 Stedenbouwkundige opzet

De hoofdstructuur van het plangebied is gerelateerd aan het orthogonale verkavelingspatroon van het polderlandschap en voorziet in één hoofdroute die door het plangebied slingert. Deze hoofdroute kent een toegang aan de Molenweg en de Heullaan, ter hoogte van de Bastiaan de Zeeuwstraat. Ten behoeve van het langzaam verkeer zijn ook twee aansluitingen met de Heullaan; één ter hoogte van de Hofkeslaan en één ter hoogte van huisnummer 18. Tevens zijn er twee langzaamverkeerverbindingen met de Molenweg en een brug over het water richting de Molendijk ter hoogte van de bestaande inrit van de voormalige bedrijfslocatie. Daarnaast sluit het wandelpad langs de hoofdwatergang aan de zuidzijde van het plangebied op de Heullaan aan.

De centrale ruimte binnen het plangebied is een Brink, die zich qua schaal en maat verhoudt tot de kerkring van Oudenhoorn. Deze verblijfsplek, een plek met groen, water en speelvoorzieningen, zal dienen als centrale ontmoetingsruimte en is de identiteitsdrager van het plangebied. De bestaande hoofdwatergang ten zuiden en westen van het plangebied wordt verbreed en kent een koppeling dwars door het plangebied, via de centrale ontmoetingsruimte. Het introduceren van water binnen het plangebied maakt het mogelijk differentiatie in woonmilieus en openbare ruimte aan te brengen en een duurzame afronding van de locatie aan de zuid- en westzijde te realiseren. Aan de zuidzijde van het plangebied wordt een openbaar wandelpad aangelegd. Deze zuidzijde van het plan wordt vormgegeven als bloemrijke rand en plasberm, zodat een geleidelijke overgang van het dorp naar het open polderlandschap ontstaat. Ook de westzijde van het plan wordt vormgegeven als bloemrijke rand.

Verdere uitleg over de stedenbouwkundige principes waarop de nieuwe woonwijk gebaseerd is en hoe dit aansluit bij de opbouw van de kern Oudenhoorn, is opgenomen in bijlage 1.

2.2.2 Programma en fasering

Programma en doelgroep

De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 6 hectare. Ter plaatse worden maximaal 180 woningen gerealiseerd, waarvan 20% sociale woningen. De gemiddelde beoogde woningdichtheid is daarmee circa 30 woningen per hectare. Omdat de toekomstige marktvraag moeilijk is in te schatten, is ervoor gekozen de invulling van de bouwvelden met woningtypen zo flexibel mogelijk te houden. Om het aantal woningen ten opzichte van de vernietigde planvorming te beperken, is ervoor gekozen een tweetal appartementengebouwen niet mogelijk te maken in het plangebied en is een aantal grondgebonden woningen vervallen. Op de locatie waar de appartementen zijn vervallen, mogen nu uitsluitend grondgebonden woningen gerealiseerd worden. In het midden van het plangebied is nog wel één appartementengebouw in stand gehouden.

Doelstelling is met de te realiseren woningen verschillende doelgroepen te bedienen.

Fasering

Het gemeentelijke bouwprogramma maakt het gelet op de huidige marktsituatie mogelijk om alle woningen tot 2024 te realiseren. De ontwikkeling is gepland vanaf 2020 en wordt geknipt in twee fasen.

In de eerste fase worden circa 80 woningen gerealiseerd. Deze 1e fase wordt vanaf de Heullaan aansluitend aan de bestaande kern gebouwd. Op deze wijze kan er een afgerond geheel worden gerealiseerd met inbegrip van de nieuwe (noord-zuidelijke) watergang en de nieuwe Brink. Het gemotoriseerd verkeer kan door de aanleg van de Brink rond rijden, waardoor er geen tijdelijke doodlopende straten ontstaan. In de 1e fase worden ook langzaamverkeerroutes aangelegd zodat er tevens een ronde kan worden gewandeld. Het meest oostelijke deel van het zuidelijke wandelpad (wat de geleidelijke overgang vormt van de nieuwe dorpsrand naar de polder) kan daarmee direct gebruikt worden.

De 2e fase van het plan wordt ook fasegewijs bouwrijp gemaakt, zodat de delen die nog niet gerealiseerd worden, tijdelijk nog als weiland in beheer blijven en er geen grote bouwlocatie aanwezig is. Eventueel wordt een tijdelijke ontsluiting op de Molenweg aangelegd om te voorkomen dat teveel verkeersstromen de kern van Oudenhoorn moeten passeren.

Mocht de uitvoering van het project stil komen te liggen voordat alle fasen zijn gerealiseerd, dan zal een overgang worden aangelegd tussen het plan en de polder c.q. het niet gerealiseerde deel bestaande uit een groene buffer met langzaamverkeerroute of wandelpad. De verwachting is echter dat deze situatie niet zal ontstaan.

2.2.3 Ontsluiting

Voor de ontsluiting van het plangebied wordt een nieuwe aansluiting op de Molenweg en Heullaan, ter hoogte van de Bastiaan de Zeeuwstraat, gerealiseerd. Het gedeelte van de Heullaan tussen de Bastiaan de Zeeuwstraat en de Hofkeslaan wordt afgesloten voor autoverkeer en afgewaardeerd tot langzaamverkeersroute. Momenteel krijgt de route Molenweg-Ring-Dorpsweg veel verkeer te verwerken dat vanuit de kern naar Hellevoetsluis en/of Zuidland rijdt. Vanwege de compacte, kleinschalige structuur van de kern is het wenselijk extra belasting via de Ring zoveel mogelijk te vermijden.

De ontsluitingsstructuur binnen het plangebied is er dan ook op gericht het verkeer grotendeels via de Molenweg en Molendijk/Ravenseweg af te wikkelen richting Hellevoetsluis. Dit is complementair aan de beoogde doelgroep voor deze locatieontwikkeling, die sterk op Hellevoetsluis is georiënteerd.

Het plangebied is eveneens te bereiken met het openbaar vervoer. De dichtstbijzijnde bushalte is gelegen aan de Molenweg, binnen loopafstand (maximaal 120 meter). Aan de halte 'Oudenhoorn' halteren meerdere bussen van en naar Rozenburg, Brielle, Renesse, Zuidland en Spijkenisse met een frequentie van 2 per uur (buslijnen 106 en 107). De potentiele kopers zullen geïnformeerd worden over de mogelijkheden van het openbaar vervoer.

De kortste route door het plan is altijd via een langzaam verkeerroute. De fietser en de wandelaar verplaatsen zich het snelst door het plan en hebben aan de randen van het plan een fijnmazige aansluiting op bestaande infrastructuur: De Heullaan, De Molenweg en De Molendijk.

2.2.4 Parkeren

Het parkeren wordt binnen de grenzen van het plangebied opgelost. Voor de vrijstaande en twee-onder-één-kapwoningen in het plan wordt het parkeren zoveel mogelijk op eigen terrein voorzien. Het parkeren voor de rijwoningen vindt plaats langs de weg of geclusterd in hofjes.

2.2.5 Groen en water

De norm is dat minimaal 10% van het areaal aan nieuw te realiseren verharding gecompenseerd dient te worden als waterberging. In deze opzet wordt met de realisatie van de brede watergang aan de rand van het plangebied en de watergang dwars door het plangebied aan de norm voldaan. Door de ruime opzet van de nieuwe woonwijk is er voldoende ruimte voor openbaar groen. Meer gedetailleerde informatie over hoe deze groene inrichting vormt krijgt, is weergegeven in bijlage 2.

2.3 Inpasbaarheid

2.3.1 Beeldkwaliteit

Gelijktijdig met dit bestemmingsplan is een beeldkwaliteitsplan opgesteld (zie bijlage 2). Naast een beschrijving van de stedenbouwkundige uitgangspunten en randvoorwaarden voor deze locatie zijn hierin ook uitwerkingscriteria ten aanzien van beeldregie opgenomen voor de nadere detaillering en uitwerking van de woningen en openbare ruimte. Het gaat daarbij om aspecten zoals geveluitwerking, materialisatie en kleurstelling.

Het beeldkwaliteitsplan is op 15 augustus 2017 behandeld in de welstandscommissie van de gemeente Nissewaard en akkoord bevonden. Eind 2018 is het beeldkwaliteitsplan voorgelegd aan de 'Commissie Ruimtelijke Kwaliteit' van de gemeente Hellevoetsluis. Zij heeft aangegeven het beeldkwaliteitsplan als uitgangspunt voor de planbeoordeling te willen hanteren. Daarnaast zal het beeldkwaliteitsplan worden vastgesteld als onderdeel van de Welstandsnota.

Uitgangspunt voor de beeldkwaliteit is dat de nieuwe woonwijk 'streekeigen' wordt. De aanwezige historische karakteristieken van Oudenhoorn en omliggende dorpen wordt gecontinueerd ter hoogte van de nieuwbouw en de inrichting van het openbaar gebied. Zo wordt de architectuur afwisselend, fijnmazig en gedetailleerd. Dit uit zich in verschillende geveluitwerkingen per woning of enkele woningen. Langskappen worden bijvoorbeeld ten behoeve van accenten afgewisseld met dwarskappen die een eigen uitgewerkte topgevel krijgen. Gevelopeningen in de vorm van raampartijen worden zoveel mogelijk per verdieping boven elkaar geplaatst. De nieuwbouw wordt tot slot hoofdzakelijk in traditionele materialen en kleuren uitgevoerd. De nieuwe woonwijk is in het beeldkwaliteitsplan opgedeeld in zes zones. In bijlage 2 is per zone de gewenste beeldkwaliteit van het gebied beschreven.

Om een hoogwaardige kwaliteit van de openbare ruimte te creëren die aansluit bij het bestaande dorp, is gekozen voor een karakteristieke inrichting van de openbare ruimte. Straatprofielen zijn hoofdzakelijk traditioneel van inrichting, opgebouwd uit rijbaan, molgoot en verhoogd trottoir. Qua materialisatie wordt waar mogelijk gebruikgemaakt van klinkers die in verschillende verbanden en kleurstellingen gelegd worden. Hagen, bomen en speelvoorzieningen gemaakt van natuurlijke elementen, zoals hout, versterken de beoogde karakteristieke uitstraling.

De ruimtelijke relevante zaken uit het beeldkwaliteitplan (zoals de stedenbouwkundige hoofdstructuur, de bebouwingstypologie, de rooilijnen en de maximale omvang van de bebouwing) zijn vastgelegd in het bestemmingsplan. Meer concreet zijn dit de volgende onderdelen:

  • divers woningbouwprogramma toegestaan;
  • de Nieuwe Brink als centrale ontmoetingsruimte (bestemming Groen met specifieke aanduiding voor het plein en bestemming Water voor de vijver);
  • perenlaantje (bestemming Groen);
  • ligging verkeersaansluitingen op het bestaande dorp;
  • ligging water en verbreden poldersloten langs Molendijk en zuidrand;
  • zuidrand (haag, bloemrijke rand met voetpad en water inclusief plasbermen);
  • de westrand (bebouwingsvrije zone, haag en bloemrijke rand, inclusief talud);
  • maximale goot- en bouwhoogten;
  • doorzicht vanaf de Nieuwe Brink richting de kern door voldoende afstand tot de woningen ten noorden van deze verbinding;
  • doorzicht vanaf de Nieuwe Brink over het water naar het polderlandschap (in zone direct langs het water geen bouwwerken toegestaan, maaiveldhoogte ten opzichte van gemiddeld waterpeil gemaximaliseerd).
2.3.2 Ruimtelijk

De ruimtelijke structuur van de nieuwe woonwijk sluit aan op de ruimtelijke opbouw van de kern Oudenhoorn, ontstaan rondom de kerk. De woningen worden namelijk gesitueerd rondom een plantsoen met groen, water en speelvoorzieningen dat zal dienen als centrale ontmoetingsruimte.

Verschillende woningtypologieën, gesitueerd in een verspringende rooilijn wisselen elkaar af. Door ook de bouwhoogten aan te laten sluiten bij de woningen in de omgeving, lijkt de nieuwe woonwijk een natuurlijke uitbreiding van de kern van Oudenhoorn te vormen.

Meer informatie over de ruimtelijke structuur van de nieuwe woonwijk en de beeldkwaliteitsaspecten is opgenomen in bijlage 1 en 2.

2.3.3 Functioneel

De nieuwe woonwijk sluit direct aan op de woonkern Oudenhoorn en is daarmee functioneel inpasbaar.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijke kwaliteit

3.1 Inleiding

In paragraaf 4.3 zijn de uitgangspunten uit de provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening  beschreven die van toepassing zijn bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Een toets van het planvoornemen aan de gestelde eisen ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, rekening houdend met de gebiedskwaliteiten en ambities zoals beschreven in het gebiedsprofiel Voorne-Putten, is van belang om de ruimtelijke kwaliteit in het gebied te waarborgen en een passende overgang naar de omgeving te creëren. Alle onderdelen van de provinciale beleidskaders die betrekking hebben op ruimtelijke kwaliteit zijn nader uiteengezet in dit hoofdstuk.

3.2 Provinciale uitgangspunten

3.2.1 Drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen

Gebiedsgericht sturen op ruimtelijke kwaliteit betekent voor de provincie richting en ruimte geven aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. Het kwaliteitsbeleid, vastgelegd in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening (geconsolideerde versie april 2019), gaat uit van ‘ja, mits’: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. De provincie hanteert hier het 'handelingskader ruimtelijke kwaliteit, een benadering die enerzijds onderscheidt maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen naar gelang hun impact op de omgeving en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie.

Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen:

  • 1. moeten passen bij de gebiedsidentiteit en;
  • 2. moeten voldoen aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart.

Als een ontwikkeling niet past bij de gebiedsidentiteit zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.

Drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen

Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Daarbij hanteert de provincie, met het oog op de wisselwerking tussen gebiedskwaliteiten en ontwikkelingen, twee uitgangspunten:

  • 1. een kleinschalige ontwikkeling heeft in beginsel minder ruimtelijke impact op gebiedskwaliteiten dan een grootschalige ontwikkeling en vraagt daarom weinig tot geen provinciale betrokkenheid;
  • 2. hoe hoger en specifieker de kwaliteit van een gebied is, des te groter is in beginsel de ruimtelijke impact en des te eerder raken ze provinciale doelen of belangen.

Op basis van deze uitgangspunten wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkelingen:

  • 1. Inpassing: Dit betreft een gebiedseigen ontwikkeling, die past bij de schaal en de maat van de bestaande kenmerken van een gebied. Een voorbeeld hiervan is de uitbreiding van een agrarisch bedrijf in het buitengebied of een woning in een lint. Bij inpassing veranderen bestaande structuren en kwaliteiten niet tot nauwelijks en wordt voldaan aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart. De rol van de provincie is hier in principe beperkt, behalve in gebieden met topkwaliteit.
  • 2. Aanpassing: Dit betreft een gebiedsvreemde ontwikkeling van relatief beperkte omvang, of een (gebiedseigen dan wel gebiedsvreemde) ontwikkeling die niet past bij de schaal en maat van het landschap. Een voorbeeld is een beperkt aantal nieuwe woningen in het buitengebied of een nieuw landgoed. Omdat in deze gevallen niet aan (alle) richtpunten van de kwaliteitskaart kan worden voldaan, zijn ontwerpoptimalisatie, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren. De rol van de provincie zal zich, afhankelijk van het type gebied en het type ontwikkeling, vooral richten op het toewerken naar een kwalitatief optimaal resultaat.
  • 3. Transformatie. Bij transformatie gaat het om een verandering van een gebied van dusdanige aard en omvang dat er een nieuw landschap ontstaat. Dit is bijvoorbeeld het geval bij uitleglocaties voor woningbouw en bedrijventerrein of de aanleg van grootschalige recreatiegebieden. Gelet op de wezenlijke verandering van het gebied is het reëel om aan te nemen dat niet aan alle richtpunten van de kwaliteitskaart kan worden voldaan, maar dat door middel van een nieuw integraal ontwerp er een nieuwe ruimtelijke kwaliteit ontstaat die nog niet is ondervangen in de richtpunten. Het ontwerp kan gepaard gaan met inpassingmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen in de omgeving. Bij transformatieopgaven is bijna altijd een provinciaal doel of belang in het geding en zal de betrokkenheid van de provincie zich richten op een actieve behartiging van provinciale doelen.

Het onderscheid in deze drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen is geborgd in de regels van de Omgevingsverordening via het onderstaande artikel:

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit

Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Lid 3 Aanvullende ruimtelijke maatregelen

  • a. De aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit (een combinatie van):
    • 1. duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of boom- en sierteelt;
    • 2. wegnemen van verharding;
    • 3. toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
    • 4. andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert.
  • b. De onder a genoemde maatregelen worden in beginsel getroffen binnen hetzelfde plangebied als de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat niet mogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen elders in de motivering inzake ruimtelijke kwaliteit worden betrokken.
  • c. In afwijking van sub b kan het bevoegd gezag in plaats van het treffen van ruimtelijke maatregelen een (gedeeltelijke) financiële compensatie verlangen door middel van een storting in een kwaliteitsfonds, dat is ingesteld op basis van de door Provinciale Staten vastgestelde regeling voor kwaliteitsfondsen, mits de daadwerkelijke uitvoering van de compenserende ruimtelijke kwaliteitsmaatregelen afdoende is verzekerd.

Lid 4 Beeldkwaliteitsparagraaf

Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een beeldkwaliteitsparagraaf, waarin het effect van deze ontwikkeling op de bestaande kenmerken en waarden wordt beschreven en waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:

  • a. waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn, of
  • b. die is gelegen op gronden binnen een beschermingscategorie als bedoeld in het tweede lid, onder a en b.

Toetsing

Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen

Wanneer een ontwikkeling niet past binnen de huidige gebiedsidentiteit (aard of karakteristiek van een gebied) is er sprake van een transformatie. Het voorliggende plan betreft een dergelijke ontwikkeling. Artikel 6.9 onder c is daarmee van toepassing op de ontwikkeling. Ten behoeve van de ontwikkeling is een integraal ontwerp opgezet (zie bijlage 1 en 2), rekening houdend met de uitgangspunten van de provinciale kwaliteitskaarten (zie paragraaf 3.2.2) en waarbij zorgvuldige aandacht is besteed aan het aantal, de typologie, situering en uiterlijke vormgeving van de woningen en de inrichting van het openbaar gebied. Naast de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied zelf is in het ontwerp rekening gehouden met aansluiting op de bestaande orthogonale structuur van het dorp en zijn aanvullende inrichtingsvoorstellen, zoals de aanleg van een openbaar wandelpad aan de zuidzijde van het plangebied, gedaan waarmee onder andere zorg gedragen wordt voor een geleidelijke overgang van de nieuwe dorpsrand naar het open polderlandschap. Over de fasering in ruimte en tijd is meer informatie opgenomen in paragraaf 2.2.2.

Lid 3 Aanvullende ruimtelijke maatregelen

De bestaande bebouwing wordt ten behoeve van het planvoornemen gesloopt. Het tijdelijk bewoonde, maar feitelijk leegstaande woonhuis met schuren maakt plaats voor woningbouw. Voor de lange termijn wordt hiermee een duurzame oplossing geboden om verrommeling van het aanzicht en de rand van Oudenhoorn te voorkomen. Aan de zuidzijde van het plangebied wordt een openbaar wandelpad aangelegd. Deze zuidzijde van het plan wordt vormgegeven als bloemrijke rand en plasberm. Hiermee wordt een kwalitatief hoogwaardige overgang naar het open polderlandschap gerealiseerd waar alle bewoners van de kern Oudenhoorn en de nieuwe woonwijk gebruik van kunnen maken. Naast een toevoeging van een ruimtelijke kwaliteit ter plaatse, wordt er een nieuwe recreatieve route en daarmee een nieuwe mogelijkheid tot ontspanning toegevoegd ter hoogte van dit gebied. Hiermee wordt met het planvoornemen ook een bijdrage geleverd aan de leefkwaliteit ter plaatse. Om tot slot het zicht vanaf de Molendijk, wanneer de woonwijk vanuit het zuiden benaderd wordt, op de nieuwe woningen te beperken wordt in de zuidwesthoek van het plangebied een eiland met enkele bomen aangelegd in de te verbreden watergang.

Lid 4 Beeldkwaliteitsparagraaf

Ten behoeve van de voorliggende ontwikkeling is een onderbouwing (zie bijlage 1) opgesteld, waarin het stedenbouwkundig ontwerp van de voorgenomen woonwijk is beschreven in relatie tot de kwaliteiten van de bestaande omgeving op basis van de kwaliteitskaarten en het gebiedsprofiel Voorne-Putten. Dit stuk betreft daarmee de beoordeling van de inpassing van het planvoornemen in relatie tot de kwaliteiten van de bestaande omgeving zoals bedoeld in artikel 6.9 lid 4 van de Omgevingsverordening. Geconcludeerd wordt dat de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse wordt versterkt. Ook is een beeldkwaliteitsplan vervaardigd (zie bijlage 2). Meer informatie over het beeldkwaliteitsplan is opgenomen in paragraaf 2.3.1.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit en het gestelde in artikel 2.2.1 van de Verordening ruimte 2014.

3.2.2 Kwaliteitskaarten

Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid van de provincie Zuid-Holland bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de Omgevingsverordening. De inzet van de provincie is dat ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit, zoals benoemd op de kwaliteitskaart en uitgewerkt in richtpunten.

De kwaliteitskaart behorend bij de provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit bevat de belangrijkste kenmerken (richtpunten) van een gebied. De kwaliteitskaart heeft aan het plangebied de volgende kwaliteiten en richtpunten voor ontwikkeling toegekend. Omdat deze kwaliteitskaarten grofmazig zijn, zijn niet alle richtpunten direct van toepassing op het plangebied. In de laatste kolom van de tabel is aangegeven of en op welke wijze het planvoornemen rekening houdt met de richtpunten die ter plaatse gelden.

Tabel 3.1 Toetsing Uitgangspunten kwaliteitskaart (bron: Provincie Zuid-Holland)

kaartnaam   gebiedstype   kwaliteiten   richtpunten   uitwerking in bestemmingsplan  
Laag van de ondergrond   'Jonge Zeeklei' (onderdeel van het Rivierdelta-
complex)
 
Zoals overal in Zuid-Holland heeft het water en het menselijk handelen grote invloed gehad op de geomorfologie van dit deel van de provincie. Het land in de delta is vergroot door aanleg van dijken rond droogvallende gronden. De gronden in het deltacomplex bestaan overwegend uit kleigronden. Dit zijn voedselrijke, draagkrachtige gronden. De deltawateren zijn onderdeel van het deltacomplex. De estuariene dynamiek is een belangrijk natuurlijk gegeven. Nauw verbonden met de deltawateren zijn de niet ingepolderde, buitendijkse kleigronden. Dit betreft de slikken, (bekade) gorzen, grienden, wilgenbossen en de uiterwaarden langs de rivieren. Het zijn natuurlijke landschappen waar ruimte is voor dynamische processen.   1. Ontwikkelingen dragen bij aan behoud of vergroting van ruimte voor dynamische natuurlijke processen en zoet-zoutovergangen in de Deltawateren en natuurlijke buitendijkse gebieden.   1. De bestaande watergang aan de zuid- en westzijde van het plangebied wordt behouden en verbreed. Hiermee worden de bestaande waterstromen niet verstoord. Voor het overige zijn er geen natuurlijke dynamische processen of landschapselementen aanwezig die gehinderd worden door de voorgenomen ontwikkeling.
 
      2. Ontwikkelingen houden de onregelmatige patronen en het reliëf in het landschap herkenbaar en in stand.
 
2. Ter hoogte van het plangebied is geen sprake van duidelijk reliëf en onregelmatige patronen die in stand gehouden dienen te worden.
 
      3. Ontwikkelingen in het rivierengebied houden het verschil tussen de komgronden en oeverwallen herkenbaar.
 
3. Niet van toepassing op het voorliggende plangebied.  
Laag van de cultuur en natuurland-schappen
(zie figuur 3.1)  
'Zeekleipolder' en 'Kreek' als onderdeel van het Zeekleilandschap.

De Molendijk is een 'Polderdijk' binnen het gebiedstype 'Linten'

 
Zeekleipolder en Kreek
Een zeekleipolder is qua oorsprong een ronde opwaspolder (oorspronkelijk opgeslibde en daarna ingepolderde eilandjes in getijdenwater) of langgerekte aanwaspolder (aangeslibd en ingepolderd land tegen bestaande polders) en daarna omgeven door dijken. De kreken in deze polders (herkenbaar door microreliëf en een kronkelige loop) en beplante dijken zijn belangrijke structurerende elementen. Er is een grote mate van openheid met contrasten tussen buitendijkse natuur en strak verkavelde agrarische polders. De dorpen liggen als compacte kernen in het landschap, veelal op het kruispunt van een dijk en een kreek aan de rand van een polder. Overige bebouwing ligt langs de dijken en spaarzaam in de polders zelf. Kenmerkende contrasten tussen de regelmatige patronen in de polder van wegen en verkaveling en de kronkelige kreken. Havenkanalen vormen plaatselijk bijzondere elementen, waarbij ontwikkelingen langs de kanalen de ruimtelijke en recreatieve relatie tussen dorp en open water versterken.  
Zeekleipolder en Kreek
1. Ontwikkelingen dragen bij aan het versterken van de karakteristieke kenmerken van de eilanden en de verschillen daartussen.
 
Zeekleipolder en Kreek
1. Door de gekozen stedenbouwkundige opzet sluit de inrichting van het plangebied aan bij de kenmerken (o.a. verkaveling, ontsluiting, beeldkwaliteit) van de bebouwing in de bestaande kern Oudenhoorn en aan de Molendijk. Door de uitbreiding op deze locatie te realiseren (tussen de Heullaan, Molendijk en Molenweg) kan de compacte vorm van Oudenhoorn in stand worden gehouden.
 
   
 
2. Ontwikkelingen aan de rand van de eilanden passen bij de maat en schaal van de dijk en de deltawateren.
 
2. Er is in het kader van het voorliggende plangebied geen sprake van de rand van een ingepolderd eilandje of het eiland Voorne - Putten. Desalniettemin is qua stedenbouwkundige opzet zoveel mogelijk aangesloten bij de maat en korrelgrootte van de bestaande bebouwing in Oudenhoorn en aan de Molendijk.  
      3. Herkenbaar houden van het patroon van (ronde) opwas- en (langgerekte) aanwaspolders door behouden en versterken van de (beplante) dijk als herkenbare landschappelijke structuurdrager in contrast met de grootschalig, open polder.
 
3. De nieuwe woningen zijn zoveel mogelijk op afstand van de Molendijk gesitueerd. De bestaande watergang langs de Molendijk wordt verbreed om de Molendijk als landschappelijke structuurdrager herkenbaar te houden.
 
      4. Versterken van de kreek als herkenbare landschappelijke structuurdrager van het zeekleilandschap
 
4. Er is in het kader van het voorliggende plan geen sprake van de aanwezigheid van een kreek (kronkelige loop). Wel worden de bestaande watergangen in het zuiden en westen van het plangebied behouden en verbreed.
 
      5. Bebouwing concentreert zich in of bij compacte kernen, niet in het open middengebied van de polders.

 
5. De planlocatie ligt tegen de kern van Oudenhoorn en wordt reeds omsloten door bebouwing aan de Molendijk, Molenweg en Heullaan. Het planvoornemen voorziet daarmee in verdichting op een locatie die reeds aan drie zijden omsloten is door bebouwing en waar ook al bebouwing in de vorm van een woonhuis en schuren aanwezig is. Door deze locatie te kiezen, blijft de bebouwing van Oudenhoorn compact van vorm en herkenbaar en kan tevens zo veel mogelijk open landschap gehandhaafd blijven.
 
      6. Behoud van het contrast tussen de binnendijkse akkerbouwpolders en buitendijkse natuur.
 
6. Door verdichting op deze locatie ontstaat er een nieuwe en duidelijke grens en daarmee een contrast tussen dorp en polder. Het plangebied bevindt zich niet op de grens van de binnendijkse polder en de buitendijkse natuur. Deze grens ligt circa 1,5 km zuidelijker ter hoogte van de Zeedijk.
 
    Linten en Polderdijk
Linten zijn lineaire, aangesloten bebouwing langs wegen, waterwegen of dijken met een sterke relatie met het omliggende landschap. Ze bepalen mede de kenmerken van het landschap en zijn daarvan niet los te zien. Bij een Polderdijk ligt de bebouwing op één niveau met de omgeving. Dit biedt ruimte voor plaatselijke verbreding van het profiel door differentiatie in kaveldiepte. Er liggen hier kansen voor ontwikkeling, mits rekening wordt gehouden met de overige karakteristieken van het lint.  
Linten en Polderdijk
1. Linten blijven linten als onderscheidende bebouwingsvorm in het gebied.
 
Linten en Polderdijk
1. De Molendijk blijft als lint herkenbaar door de watergang die het plangebied en de Molendijk scheiden. Deze watergang wordt verbreed. Daarnaast oriënteren de woningen zich in het plangebied niet richting de Molendijk en worden deze niet vanaf de Molendijk ontsloten, waardoor het lint en de daarbij behorende woningen als zodanig herkenbaar blijven.
2. Aan de Molenweg, waarlangs Oudenhoorn is ontstaan, wordt op
een passende wijze het laatste stukje van het lint bebouwd. Dit wordt gedaan door
middel van ruim opgezette tweekappers en een vrijstaande woning op de
hoek die passen in het beeld en woningtypologieën van de Molenweg
 
      2. Linten behouden hun lineaire karakter, waarbij de achterzijde van de bebouwing een direct contact met het landschap heeft en de voorzijde aan de openbare weg of waterloop grenst.
 
2. De ontwikkeling voorziet niet in aanpassingen in de lintstructuur van de Molendijk zelf. Door de watergang aan de achterzijde van de woningen aan de Molendijk te verbreden richting het plangebied, blijven de tuinen van deze woningen in contact met het landschap.
 
      3. Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend.
 
3. Qua stedenbouwkundige opzet is zoveel mogelijk aangesloten bij de maat en korrelgrootte van de bestaande bebouwing in Oudenhoorn en aan de Molendijk. Door de afstand tot de woningen aan de Molendijk blijft de historische gaafheid van dit lint intact.
 
      4. Bij grootschalige ontwikkelingen blijft het lint herkenbaar als bebouwingsvorm. Dit betekent dat op gepaste afstand van het lint wordt gebouwd, waarbij het landschap, het lint en de nieuwe ontwikkeling bepalend zijn voor deze afstand. Het lint behoudt zijn eigen gezicht.   4. Zie onder 1.  
Laag van de stedelijke occupatie (zie figuur 3.2)   'Stads en dorpsranden'   De stads- en dorpsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. Het is het deel van stad of dorp met potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu, doordat hier de genoegens van stedelijk en buiten wonen bij elkaar komen; de nabijheid van voorzieningen gecombineerd met het vrije zicht en het directe contact met het buitengebied. De relatie tussen bebouwd gebied en landschap is afhankelijk van de karakteristieken van de bebouwingsrand en die van het aangrenzende landschap. Daarbij onderscheiden we drie typen 'overgangskwaliteiten'. Het front, het contact en de overlap. Uitgangspunt bij ontwikkelingen aan dorpsranden is de contactkwaliteit.   Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap).   Het planvoornemen maakt door de stedenbouwkundige opzet contact met het bestaande dorp. Door de verbreding van de watergang aan de zuid- en westzijde van het plangebied en de aanleg van een openbaar wandelpad aan de zuidzijde van de nieuwe woonwijk ontstaat er een passende geleidelijke overgang van de nieuwe dorpsrand richting de open polder. De westelijke en zuidelijke oever worden ingericht als bloemrijke rand en langs de zuidelijke oever komen plasbermen met een rietkraag. Hiermee ontstaat een natuurlijke overgang tussen dorp en polder.  
Laag van de beleving   Geen bepalingen voor plangebied   Geen bepalingen voor plangebied   Geen bepalingen voor plangebied   Geen toetsing  

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPODHDEAKKERRANDEN-3001_0005.jpg"

Figuur 3.1 Uitsnede kaart 'Laag van de cultuur en natuurlandschappen' ter hoogte van het plangebied (bron: provincie Zuid-Holland)

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPODHDEAKKERRANDEN-3001_0006.jpg"

Figuur 3.2 Uitsnede kaart 'Laag van de stedelijke occupatie' ter hoogte van het plangebied (bron: provincie Zuid-Holland)

Stads- en dorpsrand

Zoals zichtbaar in tabel 3.1 en figuur 3.2 is het plangebied onderdeel van de zogenaamde stads- of dorpsrand. Richtpunt is dat ontwikkelingen aan een stads- of dorpsrand bijdragen aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap). In het kader van de voorliggende ontwikkeling is zoveel mogelijk getracht kwaliteit in contact na te streven. Zoals ook beschreven in bijlage 1, is het de beoogde nieuwe woonwijk zo ontworpen dat het naadloos aan sluit op de bestaande structuur van Oudenhoorn. Wisselende perspectieven, korte rijen met woningen en informele openbare ruimtes dragen bij aan het dorpse karakter. Daarnaast worden er elementen aan die structuur toegevoegd die de beleving van het landschap en van het wonen in een dorp versterken. Dit betreft bijvoorbeeld de aanleg van bloemrijke randen op de oevers aan de zuid- en westzijde van het plan en de verbreding van de watergang aan de zuid- en westzijde van het plangebied. Ook de aanleg van een openbaar wandelpad langs het water, aan de zuidzijde van de nieuwe woonbuurt, draagt bij aan de beleving van het landschap. Er ontstaat een passende, natuurlijke overgang van de nieuwe dorpsrand richting de open polder. Andere elementen die aansluiting vinden op het dorpse karakter van Oudenhoorn betreffen bijvoorbeeld een afwisselende, fijnmazige en gedetailleerde architectuur, uitgevoerd in traditionele materialen en kleuren.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de richtpunten die gelden voor nieuwe ontwikkelingen op basis van de provinciale kwaliteitskaarten.

3.2.3 Gebiedsprofiel Voorne-Putten

Ter nadere uitwerking van de kwaliteiten en richtpunten genoemd op basis van de kwaliteitskaarten heeft de provincie Zuid-Holland zogenaamde gebiedsprofielen opgezet. Een gebiedsprofiel beschrijft en visualiseert kenmerkende ruimtelijke elementen die van bovenregionaal belang zijn. Voorbeelden van kenmerkende ruimtelijke elementen zijn: de verkavelings- en waterstructuur, linten, laanbeplantingen, herkenbare dijken en openheid. De gebiedsprofielen geven een overzicht van de landschappelijke waarden, waarmee bij ruimtelijke ingrepen rekening moet worden gehouden. Maar ze beschrijven ook ambities die richting geven aan de ontwikkeling van de kenmerken.

De gebiedsprofielen zijn samen met de gemeenten, waterschappen en maatschappelijke partners gemaakt. Gedeputeerde Staten hebben ze vastgesteld als bevestiging van het gezamenlijke vertrekpunt voor nieuwe ontwikkelingen. Het plangebied is onderdeel van het Gebiedsprofiel Voorne-Putten, vastgesteld door GS op 22 mei 2013.

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPODHDEAKKERRANDEN-3001_0007.jpg"

Figuur 3.3 Gebiedsprofiel Voorne-Putten ter hoogte van plangebied (bron: Provincie Zuid-Holland)

Toetsing

In bijlage 1 is de beoogde ontwikkeling getoetst aan de kwaliteiten en richtpunten zoals geldend voor het plangebied op basis van de kwaliteitskaarten en het Gebiedsprofiel Voorne-Putten.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de richtpunten die gelden voor nieuwe ontwikkelingen op basis van het Gebiedsprofiel Voorne-Putten.

Hoofdstuk 4 Ruimtelijk beleidskader

4.1 Inleiding

Om de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch doorgang te laten vinden, wordt onderzocht of deze niet in strijd is met de verschillende beleidskaders. In dit hoofdstuk is getoetst aan het nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. Alle onderdelen van beleidskaders die betrekking hebben op ruimtelijke kwaliteit zijn nader uiteengezet in hoofdstuk 3.

4.2 Rijksbeleid

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Doelen

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Waarborgen kwaliteit leefomgeving

Vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen is nodig om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio's leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en overprogrammering te worden voorkomen. Om beide te bereiken, is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze ladder is een procesvereiste. Dit houdt in dat bij ruimtelijke besluiten moet worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik.

Toetsing

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte kent een dusdanig hoog abstractieniveau dat er geen directe uitgangspunten of uitvoeringsprogramma’s op het voorliggende bestemmingsplan en de daarin voorziene ontwikkeling van toepassing zijn. Een toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in paragraaf 4.3.

4.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit besluit omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmings- en inpassingsplannen. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen, inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het gaat om kaders voor bijvoorbeeld rijksvaarwegen, het kustfundament, project Mainportontwikkeling Rotterdam en grote rivieren.

Toetsing

Het Barro kent geen concrete kaders, directe uitgangspunten of uitvoeringsprogramma’s die op het voorliggende bestemmingsplan en de daarin voorziene ontwikkeling van toepassing zijn.

4.2.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe beter te borgen is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). De ladder is gewijzigd per 1 juli 2017. Vanaf dat moment moet voor alle stedelijke ontwikkelingen de behoefte worden beschreven. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt verstaan 'het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Toetsing

De beoogde ontwikkeling voorziet in het toevoegen van maximaal 180 nieuwe woningen inclusief een herinrichting van het gebied en betreft daarmee een nieuwe stedelijke ontwikkeling in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking. De locatie is geen onderdeel van het bestaand stedelijk gebied, maar grenst daar wel aan drie zijden aan.

Daarom is hierna de behoefte beschreven en gemotiveerd waarom de woningen niet binnen bestaand stedelijk gebied kunnen worden gebouwd.

Beschrijving behoefte

In het woningbouwplan worden 180 woningen mogelijk gemaakt, waarvan 20% sociale woningen. De relevante regio voor toetsing van een woningbouwontwikkeling in Oudenhoorn is de regio Rotterdam, (subregio Voorne-Putten). Voor het bepalen van de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aan de beoogde ontwikkeling zijn provinciale prognoses en regionale afspraken leidend. De druk op de woningmarkt is bovendien sinds 2015 fors toegenomen.

De behoefte blijkt uit de provinciale woningbehoefteraming (WBR) en de regionale woningmarktafspraken (Regioakkoord nieuwe woningmarktafspraken regio Rotterdam 2018-2030, januari 2019). De behoefte voor de regio Rotterdam komt uit op 54.600 woningen in de periode 2019 tot 2030. De regio zet zich daarom in om het aantal woningen in de regio Rotterdam met 54.000 woningen uit te breiden. In regionaal verband is afgesproken dat Hellevoetsluis zich inzet om 1.160 woningen toe te voegen voor de periode 2019-2030. Ook is afgesproken dat de regio zich gaat inzetten om de sociale woningvoorraad evenwichtiger te verspreiden over de regio.

De Woonvisie 2016-2020 staat voor een geschikte woning voor alle inwoners van de gemeente, passend bij de levensfase en de wensen met betrekking tot woning en woonmilieu en een betaalbare woning passend bij de financiële mogelijkheden en wensen. Door middel van het woningbouwprogramma zullen kwalitatieve tekorten worden aangevuld.

Uit de provinciale woningmarktverkenning 'Regio's Zuid-Holland 2016' blijkt dat de behoefte tot 2030 absoluut gezien in heel Zuid-Holland het sterkst toeneemt in buiten-centrummilieus (voor- en naoorlogse stadswijken en klein-stedelijke milieus). Dat geldt ook voor de (Stads)regio Rotterdam. Oudenhoorn is aangemerkt als een dorps en landelijk woonmilieu en heeft als groot voordeel dat de voorzieningen van Hellevoetsluis om de hoek liggen. De nieuwe woonwijk voorziet in een dorps woonmilieu waar regionaal vraag naar is.

Locatiekeuze/motivering waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied

Het is, gelet op de grote regionale woningbouwopgave en het gewenste dorpse woonmilieu met grondgebonden woningen, niet mogelijk om de gehele woningbouwopgave in de rotterdamse regio binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren. Ook de benutting van kleinschalige locaties binnen de kernen in de gemeente is niet wenselijk, aangezien hier vaak sprake is van groenplekken die deel uitmaken van de dorpse beleving en onderdeel zijn van het dorpse woonmilieu.

Volgens de Omgevingsverordening moeten nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen buiten het 'bestaand stads- en dorpsgebied' van meer dan 3 ha in het door Provinciale Staten (PS) vastgestelde Programma ruimte staan. Daarmee ligt het eindoordeel over omvangrijke verstedelijking bij PS. In het Programma ruimte is de locatie De Akkerranden aangemerkt als één van de noodzakelijke uitbreidingslocaties. Uitbreiding van een dorp als Oudenhoorn met 180 woningen is een opgave die vraagt om een zorgvuldige afweging voor wat betreft locatie. De locatie van het plangebied is in eerste instantie onderbouwd en vastgelegd in het Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam 2020 (RR2020) uit 2005.

In het Ruimtelijke Plan Regio Rotterdam is als uitgangspunt voor de programmering van nieuwe woningbouw 'verdichting' en 'verdunning' aangehouden. Verdichting nabij knooppunten van openbaar vervoer en bestaand stedelijk gebied en 'verdunning' in een aantal naoorlogse tuinsteden. De bouw van woningen in dorpse en landelijke woonmilieus aan de rand van bestaande dorpen en steden is benodigd om in de behoefte op de regionale woningmarkt te voorzien. Door middel van concentratie van uitbreidingen op verschillende locaties in de regio kunnen gedifferentieerde woonmilieus ontstaan die aansluiten bij de bestaande kwaliteiten van de dorpen en steden en deze ook versterken.

De planlocatie ligt tegen de kern van Oudenhoorn (een bestaand stedelijk gebied) en wordt omsloten door bebouwing aan de Molendijk, Molenweg en Heullaan. Het planvoornemen voorziet daarmee in verdichting op een locatie die reeds aan drie zijden begrenst is door bebouwing en waar ook al bebouwing in de vorm van een woonhuis en schuren aanwezig is. Het plangebied sluit direct aan op de uitbreiding die in de jaren '70 van de vorige eeuw in Oudenhoorn is gerealiseerd. Door deze locatie te kiezen blijft de bebouwing van Oudenhoorn compact van vorm en herkenbaar. Ook ontstaat er door verdichting op deze locatie een nieuwe en duidelijke grens tussen dorp en polder.

Locaties aan de andere zijden van Oudenhoorn liggen niet zodanig dicht tegen de historische kern of hebben beperkingen door de grotere afstanden tot recreatieve verbindingen (bijvoorbeeld de oude Trambaan aan de noordzijde van Oudenhoorn), versnipperde eigendomsposities, huidige gebruiksvormen of de aanwezigheid van veelgebruikte wandel- en fietsroutes (tevens de oude Trambaan).

Conclusie

De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het rijksbeleid.

4.3 Provinciaal beleid

4.3.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland (geconsolideerde versie april 2019)

Stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stads- en dorpsgebied

In lijn met de maatschappelijke behoefte zet de provincie in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie.


Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. De Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in nationale wet- en regelgeving Toepassing is van provinciaal belang, daarom is in de verordening een verwijzing opgenomen naar de Rijksladder.


Uitgangspunt van de Ladder is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte. De provincie wil bevorderen dat de ladder op (sub)regionaal niveau wordt toegepast en dat samenwerkende gemeenten een gezamenlijk beeld ontwikkelen van de ontwikkelmogelijkheden binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied. De gemeenten stemmen de geplande opgave met behulp van actuele regionale visies voor in ieder geval wonen en kantoren af met andere gemeenten in de regio. Het is aan gemeenten zelf om te bepalen of zij ook behoefte hebben aan regionale visies ter afstemming van het beleid met betrekking tot bedrijventerreinen en detailhandel, of aan regionale ruimtelijke visies. De provincie laat die keus aan hen. Gedeputeerde Staten kunnen echter voor een bepaalde regio aangeven dat het nodig is om een regionale visie voor bedrijventerreinen te maken.


Stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stads- en dorpsgebied

Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Een deel van die vraag past qua kwaliteit niet daarbinnen. Daarnaast kunnen er kwantitatieve beperkingen zijn. Een randvoorwaarde bij beter benutten is namelijk dat de leefkwaliteit in de bebouwde ruimte behouden blijft en waar mogelijk wordt versterkt. Ook kan de kwaliteit van de groene ruimte aanleiding zijn om een kwaliteitsverbetering te realiseren door middel van het toevoegen van stedelijke functies.


Stedelijke ontwikkelingen die niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied gerealiseerd kunnen worden en kleinschalige stedelijke ontwikkelingen, kunnen in het landelijk gebied plaatsvinden in aansluiting op bestaand stads- en dorpsgebied of in bebouwingslinten. Gedeputeerde Staten zien toe op toepassing door gemeenten van de Ladder voor duurzame verstedelijking en het beleid voor ruimtelijke kwaliteit. Het eindoordeel over stedelijke ontwikkelingen groter dan 3 hectare buiten bestaand stads- en dorpsgebied ligt bij Provinciale Staten. Deze worden door Provinciale Staten afgewogen en opgenomen op de 3 hectare kaart.

Toetsing

De woningbehoefte en locaties zijn regionaal afgestemd. Gemeenten, woningcorporaties en de provincie Zuid Holland tekenden het Regioakkoord Nieuwe Woningmarktafspraken Regio Rotterdam 2018-2030. De veertien gemeenten van het Samenwerkingsverband Wonen maken zich samen sterk om het aantal woningen in de regio Rotterdam met 54.000 uit te breiden. De actuele prognose (Trendraming) voor de regio Rotterdam komt immers uit op 54.600 in de periode 2019-2031. Iedere gemeente heeft een bieding gedaan voor het aantal toe te voegen woningen. Op basis van deze afspraken worden in Hellevoetsluis 1.160 woningen toegevoegd. Om aan de regionale behoefte te kunnen voldoen zijn zowel binnenstedelijke locaties als locaties buiten bestaand stedelijk gebied noodzakelijk. Akkerranden is een van de locaties buiten bestaand stedelijk gebied die in regionaal verband zijn afgestemd.

De locatie is in het Programma ruimte opgenomen als woningbouwlocatie.

4.3.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland (geconsolideerde versie april 2019)

De Omgevingsverordening Zuid-Holland is vastgesteld in samenhang met de Omgevingsvisie en het Programma ruimte. De visie bevat de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid van de provincie Zuid-Holland. Het ruimtelijk beleid is uitgewerkt in het Programma Ruimte. De verordening is vastgesteld met het oogmerk van doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen.

De verordening bevat regels ten aanzien van een aantal belangrijke ruimtelijke onderwerpen, zoals kantoren, bedrijventerreinen, glastuinbouw- en bollenteeltgebied, archeologie en provinciale vaarwegen. Het volgende artikel uit de Omgevingsverordening is relevant voor de voorliggende ontwikkeling. Het artikel dat gaat over ruimtelijke kwaliteit (artikel 6.9) is al aan bod gekomen in hoofdstuk 3.

Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen

1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
  • b. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.

Toetsing

De toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking staat in paragraaf 4.2.3.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het provinciaal beleid.

4.4 Regionaal beleid

4.4.1 Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam 2020

Het RR2020 is op 12 oktober 2005 door Provinciale Staten van Zuid-Holland vastgesteld als streekplan en op 9 november 2005 door de regioraad van de stadsregio Rotterdam als regionaal structuurplan. Op de plankaart van het RR2020 is het plangebied aangewezen als 'Stads en dorpsgebied te ontwikkelen'.

In het Ruimtelijke Plan Regio Rotterdam is als uitgangspunt voor de programmering van nieuwe woningbouw 'verdichting' en 'verdunning' aangehouden. Verdichting nabij knooppunten van openbaar vervoer en bestaand stedelijk gebied en 'verdunning' in een aantal naoorlogse tuinsteden. De bouw woningen in landelijke woonmilieus aan de rand van bestaande dorpen en steden is benodigd om in de behoefte op de regionale woningmarkt te voorzien. Door middel van concentratie van uitbreidingen op verschillende locaties in de regio kunnen gedifferentieerde woonmilieus ontstaan die aansluiten bij de bestaande kwaliteiten van de dorpen en steden en deze ook versterken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPODHDEAKKERRANDEN-3001_0008.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPODHDEAKKERRANDEN-3001_0009.png"

Figuur 4.8 Uitsnede plankaart RR2020 (bron: provincie Zuid-Holland)

4.4.2 Routekaart Duurzaam Voorne-Putten

In de Routekaart Duurzaam Voorne Putten is als doelstelling opgenomen dat Voorne-Putten in 2040 energieneutraal en circulair wil zijn. Hierin is gekozen voor het ambitieuze scenario wat betekent dat er de komende jaren versneld moet gaan worden. Dit door het realiseren van een stijging van ruim 4% duurzame energie per jaar.


De meest duurzame energie is de energie die niet verbruikt wordt. Dit betekent dat er bij nieuwbouw sterk ingezet moet worden op energiebesparing. De energie die wel gebruikt wordt moet zo veel mogelijk duurzaam worden opgewekt (onder andere door middel van zonnepanelen, (lucht)warmtepompen, of ander duurzame energiebronnen. Door middel van het opstellen van een energievisie moet dit inzichtelijk worden gemaakt. Vanaf 2021 moet alle nieuwbouw wettelijk gezien voldoen aan de norm van een Bijna Energie Neutraal Gebouw (BENG). Een groot deel van de opgaven om in 2040 energieneutraal te worden is het vinden van betaalbare, betrouwbare en duurzame alternatieven voor aardgas. In de Routekaart Duurzaam Voorne Putten is het uitgangspunt is dat nieuwe projecten vanaf 2018 aardgasvrij wordt gerealiseerd.


In de routekaart Duurzaam Voorne-Putten zijn ook ambities opgenomen voor circulaire bouw en natuurinclusief bouwen. Natuurinclusief bouwen en ontwerpen houdt in dat gebouwen en de openbare ruimte niet alleen een functie hebben voor mensen, maar tegelijkertijd ook een bijdrage leveren aan biodiversiteit en ecologie.

4.5 Gemeentelijk beleid

Vanaf 1 januari 2018 maakt Oudenhoorn deel uit van gemeente Hellevoetsluis. Daarvoor was Oudenhoorn onderdeel van de gemeente Nissewaard, die is op 1 januari 2015 is ontstaan door samenvoeging van de gemeenten Spijkenisse en Bernisse. Oudenhoorn behoorde daarvoor tot de voormalige gemeente Bernisse. In de Structuurvisie Bernisse (2010) is beschreven dat het voor de hand ligt om toekomstige ontwikkelingen ten westen van de kern te situeren. De locatie Akkerranden is in de structuurvisie aangeduid als 'uitbreidingslocatie'. De locatie is nu opgenomen in het gemeentelijk woningbouwprogramma van Hellevoetsluis met 180 woningen.

Hierna is de ontwikkeling getoetst aan het gemeentelijk beleid van Hellevoetsluis.

4.5.1 Structuurvisie Hellevoetsluis 2015+ (2004)

In deze ruimtelijke visie is opgenomen op welke wijze de gemeente wenst om te gaan met ruimtelijke ontwikkelingen, zoals onder meer wonen, werken, infrastructuur en recreatie. Sinds 2004 zijn er echter nieuwe ontwikkelingen die aanleiding vormen om het structuurplan bij te werken. De Structuurvisie 2015+ doet uitspraken over ruimtelijke ontwikkelings- en investeringsprojecten die de komende tien tot vijftien jaar aan de orde gaan komen. Voor het algemene ruimtelijke kader achter deze projecten is uitgegaan van de ruimtelijke afwegingen die gemaakt zijn voor de Structuurvisie 2010+. Voor de onderwerpen waarover de onderhavige structuurvisie geen uitspraken doet, blijft het Structuurplan 2010+ van kracht.

Toetsing

Oudenhoorn is pas sinds 2018 onderdeel van de gemeente Hellevoetsluis. Het plangebied maakt daarom geen onderdeel uit van de structuurvisie.

4.5.2 Woonvisie 2016-2020

Sinds 2004 is er sprake van een zekere daling van de bevolking van Hellevoetsluis. En omdat er ook sprake is van een bevolkingstransitie, waarbij ontgroening, gezinsverdunning en vergrijzing kernbegrippen zijn, heeft deze ontwikkeling niet alleen gevolgen voor de woningvoorraad in zijn totaliteit maar meer nog voor de gewenste samenstelling van die woningvoorraad: de vraag naar starterswoningen zal afnemen, de vraag naar woningen geschikt voor senioren zal toenemen, alsook de vraag naar 'kleinere' woningen.


Voor de nabije toekomst is het van belang nieuwe woningen te realiseren, overeenkomstig de genoemde woningbandbreedte. Wijkontwikkelingsplannen worden opgesteld om te bepalen waar herstructurering noodzakelijk of wenselijk is. Nieuw te bouwen woningen moeten zoveel mogelijk de kwalitatieve tekorten in de bestaande voorraad invullen. Dit betekent onder andere meer geschikte voorraad voor senioren. Ook wordt ingezet op het verbeteren van de doorstroming en dient de betaalbaarheid van de woningen jaarlijks te worden gemonitord.


Toetsing

Het toevoegen van (betaalbare) woningen past binnen de woonvisie.

4.5.3 Gebiedsvisie Hellevoetsluis Zuidoost (2019)

Op 18 april 2019 heeft de gemeenteraad van Hellevoetsluis de Gebiedsvisie Hellevoetsluis Zuidoost vastgesteld. De gebiedsvisie is opgesteld als kader om zorg te dragen voor een goede ruimtelijke inpassing van diverse ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied. Daarnaast beschrijft de gebiedsvisie diverse kansen die ontstaan als gevolg van deze ontwikkelingen. De primaire ontwikkelingen zijn:

  • de aanleg van 25 hectare zonneveld voor duurzame energieopwekking ten behoeve van het bedrijf Farm Frites;
  • de realisatie van 180 woningen in de nieuwe woonwijk De Akkerranden aan de zuidzijde van Oudenhoorn.

Naast het beschrijven van de ruimtelijke kaders voor de primaire ontwikkelingen zijn de volgende kansen beschreven:

  • minder verkeer op de Molendijk (alleen bestemmingsverkeer);
  • het verbreden van kreekoevers van bestaande kreken in het gebied;
  • het verbeteren van speelvoorzieningen in het Kooisteebos en Oudenhoorn in relatie tot de nieuwe woonwijk Akkerranden;
  • het aanbrengen van landschappelijke en ecologische voorzieningen.

De verdere uitwerking van de in de gebiedsvisie beschreven ontwikkelingen en kansen zullen nader worden uitgewerkt. Uitwerking vindt plaats op basis van een nieuw bestemmingsplan (of omgevingsplan na 2021) of een omgevingsvergunning waarmee wordt afgeweken van het bestemmingsplan op basis van een goede ruimtelijke onderbouwing.

Toetsing

De uitwerking van de woonwijk De Akkerranden vindt plaats in het voorliggende bestemmingsplan. De Akkerranden is specifiek beschreven in de gebiedsvisie en draagt bij aan de diversiteit (qua woonmilieu) en leefbaarheid van de kern Oudenhoorn.

4.5.4 Groenstructuurplan Hellevoetsluis 2010-2020

Op 10 december 2009 is het Groenstructuurplan Hellevoetsluis 2010-2020 vastgesteld. Het Groenstructuurplan heeft als doel om het bestaande (stedelijke) groen te behouden, de ecologische kwaliteit ervan te verbeteren en de samenhangende structuur ervan op termijn verder te ontwikkelen. Om dat te bereiken heeft het de volgende status:

  • 1. Beleidskader voor al het gemeentelijk beleid;
  • 2. Toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen;
  • 3. Uitvoeringskader voor de inrichting en het beheer van de openbare ruimte voor de aspecten groen en water.


In het Groenstructuurplan worden elf belangrijke groenstructuren behandeld. Dit zijn bijvoorbeeld polders, bermen, dijken, watergangen en stedelijk groen. Per groenstructuur worden kernkwaliteiten van de huidige situatie, relevante ontwikkelingen, toekomstig beheer en inrichting en het streefbeeld voor 2020 weergegeven. Daarnaast is een aantal randvoorwaarden en eisen vastgesteld, waaraan ruimtelijke ontwikkelingen en initiatieven worden getoetst. Voorbeelden van randvoorwaarden zijn de inrichting van 30% groen, water en spelen, een goede landschappelijke inpassing van het plan, behouden van bestaande waardevolle groenelementen en natuurinclusief bouwen (waaronder nestgelegenheid voor huismussen, gierzwaluwen en vleermuizen).

Toetsing

In het plangebied zal circa 20% als water, groen en spelen worden ingericht, dus 30% wordt helaas niet gehaald. Wel krijgt een groot deel van de tuinen in het plangebied een haag als erfafscheiding, zodat een bijdrage geleverd wordt aan extra groen in de wijk. De hagen vormen een prima leefgebied voor huismussen en andere vogels. In het plangebied zal ook natuurinclusief bouwen worden toegepast (zie paragraaf 4.5.5).

4.5.5 Beleidsvisie Duurzaamheid en Milieu

Het doel van het gemeentelijk duurzaamheidbeleid is het "inzetten op een duurzaam wonen, werken en recreëren in de gemeente Hellevoetsluis". Het begrip duurzaamheid refereert aan een ontwikkeling die in evenwicht is met wat de omgeving te bieden heeft, lokaal, mondiaal, nu maar ook in de toekomst. Bij een duurzame ontwikkeling zijn ecologische, economische en sociale waarden in evenwicht". Dit wordt ook wel weergegeven met de drie P's namelijk People (sociale aspecten), Planet (milieuaspecten) en Profit (economische aspecten).


Binnen de Beleidsvisie duurzaamheid en milieu worden de volgende duurzaamheidaspecten gedefinieerd:

  • Sociale aspecten (Participatie en samenwerking en Kennisdeling en innovatie).
  • Milieuaspecten (Geluid, Luchtkwaliteit & Geur, (Externe) veiligheid, Bodem, Water, Groen & ecologie, Energie & materialen, Afval & grondstoffen).
  • Economische aspecten (Duurzaam inkopen en aanbesteden, Werkgelegenheid, Duurzame mobiliteit, Duurzame verdienmodellen).

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPODHDEAKKERRANDEN-3001_0010.png"
Om te zorgen voor een goede inbedding in de gemeentelijke organisatie worden de bovengenoemde duurzaamheidaspecten thematisch beschouwd. Deze thema's zijn:

  • 1. Duurzame leefomgeving
  • 2. Duurzame ruimtelijke ontwikkeling
  • 3. Duurzame bedrijvigheid
  • 4. Duurzame gemeentelijk bedrijfsvoering


Thema duurzame ruimtelijke ontwikkeling

Bij een duurzame ruimtelijke ontwikkeling vindt een integrale afweging plaats van de verschillende duurzaamheidaspecten binnen de drie P's (sociale aspecten, milieuaspecten en economische aspecten). Dit betekent dat de ontwikkeling economisch haalbaar moet zijn, alle partijen (initiatiefnemers, huidige en toekomstige bewoners en andere belangenorganisaties) actief betrokken zijn bij de ontwikkeling, de milieukwaliteit niet achteruitgaat of zelfs verbetert, er voldoende (ecologisch) groen en water wordt aangelegd, duurzame energieopties en materialen worden overwogen en duurzame mobiliteit als wandelen, fietsen, elektrisch en openbaar vervoer wordt gestimuleerd.

  • GPR Stedenbouw en GPR Gebouw

In het gemeentelijke duurzaamheidsbeleid is vastgesteld dat bij planvorming de GPR stedenbouw en gebouw wordt toegepast. GPR staat voor Gemeentelijke Prestatie Richtlijn Duurzaam Bouwen. De GPR stedenbouw en GPR gebouw geven inzicht in de duurzaamheidprestatie van respectievelijk een stedenbouwkundig plan of een gebouw. De GPR stedenbouw heeft de volgende thema's: Energie, Ruimte & Voorraden, Welzijn & Gezondheid, Gebruikswaarde en Toekomstwaarde. Bij de GPR gebouw wordt gekeken naar de thema's: Energie, Milieu, Gezondheid, Gebruikswaarde en Toekomstwaarde. Voor zowel de GPR stedenbouw als GPR gebouw kan per thema een score tussen de 1 en 10 gehaald worden. Voor alle ruimtelijke ontwikkelingen wordt gestreefd naar een gemiddelde score van 8 voor alle thema's en een score van 9 op het gebied van Energie.

  • Energie

De algehele doelstelling van het gemeentelijk duurzaamheidsbeleid is de CO2-uitstoot terug te dringen. De algemene doelstelling is een CO2-reductie te bewerkstelligen van 40% in 2025 ten opzichte van 1990. Samen met de andere gemeenten op Voorne-Putten wil Hellevoetsluis in 2040 energieneutraal zijn. Dit door in te zetten op energiebesparing en op het verhogen van het aandeel duurzame energie. In het kader van de Wet Voortgang Energie Transitie (VET) vervalt de aansluitplicht op aardgas voor alle nieuwe ontwikkelingen waarvoor op 1 juli 2018 nog geen omgevingsvergunning is ingediend of verleend.

  • Natuurinclusief bouwen

De gemeente Hellevoetsluis stimuleert natuurinclusief bouwen en ontwerpen, zodat gebouwen niet alleen een functie voor mensen hebben, maar tegelijk ook een bijdrage leveren aan de biodiversiteit in de stad. De gemeente zet zich met name in voor het behoud van de huismussen, gierzwaluwen en vleermuizen in de stad en vraagt de ontwikkelaar daarom om nestvoorzieningen voor gierzwaluwen, huismussen en vleermuizen in de bebouwing op te nemen. Dit kan bijvoorbeeld in de vorm van inbouwstenen, speciale dakpannen, vogelvides en/of voor vleermuizen toegankelijke spouwmuren.


Toetsing

In mei 2019 is de GPR stedenbouw uitgevoerd. De scores hiervan op de verschillende thema's zijn:

  • Energie: 8,7
  • Ruimtelijke inrichting: 8,0
  • Gezondheid: 9,3
  • Gebruikskwaliteit: 8,7
  • Toekomstwaarde: 8,0

Met een gemiddelde score van 8,5 voldoen de uitkomsten aan het gemeentelijke beleid van een gemiddelde score van minimaal 8 voor alle thema's.

Deze ontwikkeling zal aardgasvrij worden gebouwd en voldoet hiermee aan de VET. Er wordt voorzien in een systeen met warmtepompen in combinatie met zonnepanelen.

De huidige EPC-norm voor nieuwe woningen is vastgesteld op 0,4. Ten behoeve van de voorliggende ontwikkeling worden maatregelen genomen in het kader van energiezuinigheid en duurzaamheid, waardoor de EPC voor de woningen op circa 0,26 komt te liggen. Bij de aanvraag omgevingsvergunning worden deze maatregelen nader uitgewerkt. Bij aanscherping van de EPC-norm vanaf 2020 worden eveneens aanvullende maatregelen genomen om de woningen extra duurzaam te maken.

Ook zal worden voldaan aan de eisen van bijna energieneutrale gebouwen (BENG), waaraan vergunningaanvragen vanaf 1 januari 2020 moeten voldoen.

Ten aanzien van natuurinclusief bouwen zijn en worden de volgende maatrelegen genomen:

  • er zijn vervangende vleermuiskasten geplaatst bij de Heullaan;
  • er komen inbouwkasten voor vogels en vleermuizen in de nieuwe bebouwing;
  • aan de zuidrand wordt een natuurvriendelijke oever gerealiseerd;
  • aan de zuid- en westrand komen bloemrijke randen;
  • kopers worden gestimuleerd hun tuinen groen in de richten.

4.6 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan past binnen het gestelde in het nationale, provinciale, regionale en gemeentelijke beleid. De ontwikkeling is niet mogelijk binnen de regels van het vigerende bestemmingsplan en er is geen wijzigingsbevoegdheid bij de betreffende bestemmingen opgenomen om de gewenste ontwikkeling te realiseren. Voor het onderhavige plan dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld. Het beleid staat de uitvoering van deze ontwikkeling niet in de weg.

Hoofdstuk 5 Onderzoek

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten beschreven. Dit hoofdstuk bevat de uitkomsten van de onderzoeken met conclusies. Voor de toetsing van het planvoornemen voor wat betreft milieuaspecten is uitgegaan van de maximale variant die planologisch mogelijk gemaakt wordt.

5.2 Bodem

Normstelling en beleid

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Onderzoek

In het kader van de voorliggende ontwikkeling is in augustus 2017 een historisch bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 3). Omdat de eerder uitgevoerde verkennende bodemonderzoeken (2011 en 2012) langer dan vijf jaar geleden waren uitgevoerd, diende te worden beoordeeld of deze nog voldoende actueel zijn om een representatieve weergave van de bodemkwaliteit te geven. Uit het historisch onderzoek volgt dat er aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van (voormalige) bodembedreigende activiteiten ter hoogte van het plangebied. Zo zijn er in het verleden licht verhoogde gehalten en concentraties van verontreinigde stoffen in grond en grondwater aangetroffen. Omdat er tussen 2011 en 2017 geen bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden (ter plaatse van de Heullaan 30 en de Molendijk 17 zijn de voor bodemverontreiniging verdachte activiteiten al voor het onderzoek van 2011 verwijderd), kan worden volstaan met de uitvoering van een actualiserend onderzoek, waarbij alleen de bovengrond wordt onderzocht. Dit geldt ook voor de twee later aangekochte percelen in het noordoosten van het plangebied.

Tijdens het voorgaande onderzoek in 2011 zijn ter plaatse van een tweetal slootdempingen matig tot sterk verhoogde gehalten aan zware metalen aangetroffen. Aanbevolen wordt ter plaatse van deze sleuven tevens een aanvullend bodemonderzoek uit te voeren, zodat de omvang, ernst en spoedeisendheid van deze verontreinigingen kan worden bepaald.

Het bedoelde aanvullend onderzoek (actualiserend verkennend onderzoek conform NEN 5740) is uitgevoerd in oktober 2017. Het bebouwde deel van Molendijk 17 is niet in dit actualiserend onderzoek betrokken. Dit zal plaatsvinden in het kader van de omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen. Uit het nader onderzoek (zie bijlage 4) blijkt dat in de bovengrond licht verhoogde gehalten aan zware metalen en PAK gemeten zijn. Ter plaatse van twee sleuven (G1 en F3) zijn matig verhoogde gehalten aan metalen zoals zink gemeten. De verontreinigingen zijn horizontaal en verticaal uitgekarteerd. De interventiewaarden worden daarbij niet overschreden. De onderzoeksresultaten geven vanuit de Wet bodembescherming geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek, omdat de gemeten concentraties kleiner zijn dan de betreffende interventiewaarde.

Er is incidenteel asbesthoudend plaatmateriaal aangetroffen. In de fijne fractie is geen asbest gemeten. Er lijkt sprake te zijn van zwerfasbest. De uitvoering van een asbestonderzoek voor het gehele plangebied wordt in het kader van de bestemmingsplanprocedure niet noodzakelijk geacht. Ter plaatse van de Molendijk 17 is in het verleden asbest toegepast als dakbedekking en overkapping. Tevens is een asbestgoot geplaatst. Geadviseerd wordt in het kader van de omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen rondom de bebouwing een verkennend asbestonderzoek uit te voeren, waarbij de eerste 10 cm van de onverharde grond wordt onderzocht.

Conclusie

Het aspect bodem staat de ontwikkeling van het plan niet in de weg. Het bebouwde deel van Molendijk 17 zal nog onderzocht worden in het kader van de omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen. Dit betreft dan tevens een verkennend asbestonderzoek.

5.3 Water

Door Antea Group is het document Toelichting op de watertoets opgesteld. Dit document is opgenomen in bijlage 5 en bevat tevens een voorstel voor de waterparagraaf. De onderstaande waterparagraaf is integraal overgenomen uit hoofdstuk 6 van dit document.


Randvoorwaarden
In de nota toetsingskaders en beleidsregels voor het watersysteem van waterschap Hollandse Delta staat bij artikel BL-11 dat de versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding volledig gecompenseerd moet worden door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening, met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding.


Op 23 mei 2017 heeft het Waterschap een watervergunning verleend aan BPD. Met betrekking tot de waterbalans heeft het Waterschap 2 eisen gesteld, waaraan in de vergunning wordt voldaan. Deze eisen zijn:

  • 1. 10% van het plangebied dient te bestaan uit oppervlakte water;
  • 2. Er moet meer water worden gegraven dan gedempt in absolute zin.


De aspecten van de gemeente Hellevoetsluis in het kader van water zijn:

  • het gescheiden afvoeren van hemel- en vuilwater;
  • hemelwater zoveel mogelijk vasthouden binnen het plangebied;
  • grondwaterproblemen op de locatie en voor de omgeving voorkomen (bijvoorbeeld door beperkte ophoging in verband met zetting van slappe ondergronden).

Huidige situatie

Het plangebied is gelegen in Oudenhoorn op het eiland Voorne-Putten en wordt omsloten door de wegen Molendijk, Molenweg en Heullaan. Het oppervlak van het gehele gebied bedraagt 59.780 m², waarvan het grootste gedeelte wordt gebruikt als gras- en akkerland, daarnaast zijn watergangen aanwezig. De maaiveldhoogte varieert tussen de NAP -2,0 en -0,7 m. In het plangebied is het oppervlaktewaterpeil NAP -2,25 m.

Toekomstige situatie
In de toekomstige situatie wordt in het plangebied een nieuwe wijk gerealiseerd met maximaal 180 woningen. Hierdoor wordt het aandeel verharding in het gebied vergroot. De toename aan verharding in het gebied bedraagt circa 34.460 m².

Oppervlaktewater

In de op 23 mei 2017 verleende watervergunning is opgenomen dat 10% van het plangebied dient te bestaan uit oppervlaktewater. Uitgaande van een totaal oppervlak van 59.780 m² resulteert dit in een benodigd oppervlak aan oppervlaktewater van 5.978 m². Met 6.043 m² voldoet het plan aan deze eis.


Dit oppervlaktewater moet daarnaast voldoen aan de eisen die worden gesteld door het waterschap: een robuust watersysteem met brede en goed doorspoelbare watergangen. Er moet daarbij voldoende ruimte zijn voor het toepassen van natuurvriendelijke oevers.


Conform de watervergunning blijft in het plangebied een vast waterpeil van NAP -2,25 m (peilgebied V04.003) gehandhaafd. Het peilgebied is aangesloten op een groot peilgebied om bij te dragen aan een robuust watersysteem.


Om in het plangebied een robuust watersysteem te realiseren kunnen maatregelen met betrekking tot waterberging en -afvoer worden getroffen. Zo kan het aanbrengen van openverharding bij dragen aan het voorkomen van wateroverlast. Ook kan ervoor gekozen worden een deel van de verharding niet aan te sluiten op het hemelwaterriool. Hierdoor kan een deel van het afstromend hemelwater in de bodem infiltreren of oppervlakkig afstromen in plaats van direct afgevoerd te worden via het hemelwaterriool naar het oppervlaktewater. Daarmee kan worden voldaan aan de wens van de gemeente om zoveel mogelijk water lokaal vast te houden. Ook draagt het bij aan het tegengaan van verdroging en verlaging van de grondwaterstand in het stedelijk gebied.


Gezien de lage maaiveldligging in de huidige situatie wordt het maaiveld opgehoogd om voldoende drooglegging in het gebied te bereiken voor de stedelijke ontwikkeling. In het inrichtingsplan worden de maaiveldhoogten bepaald aan de hand van de volgende uitgangspunten:

  • De hoogteligging moet aansluiten op de bestaande bebouwde omgeving. Er moet geen of minimaal hoogte verschil ontstaan.
  • Nabij de watergangen wordt gestreefd naar een drooglegging tussen 1,00 m en 1,20 m.


Om overlast bij de bestaande bebouwing door oppervlakkig afstromend hemelwater vanuit het plangebied te voorkomen, moeten waar nodig aanvullende maatregelen worden getroffen. Eventuele maatregelen kunnen zijn: de aanleg van een wadi of het toepassen van drainage. Hiermee wordt voldaan aan de eis van de gemeente om hemelwateroverlast in de omgeving van het plangebied te voorkomen. De uitwerking van de maatregelen tegen eventuele wateroverlast wordt nader uitgewerkt in het inrichtingsplan.


Kunstwerken

In de op 23 mei 2017 verleende watervergunning zijn de kunstwerken in de watergangen opgenomen conform de eisen van het waterschap.


Waterkeringen

In de omgeving van het plangebied zijn geen waterkeringen. Daardoor heeft het plan geen effect op waterkeringen.


Vuil- en hemelwatervoorzieningen

De hemelwaterafvoer die bij het aan te leggen gescheiden stelsel wordt aangelegd gaat lozen op het oppervlaktewater. De riolering van de bebouwing wordt aangesloten op het vuilwaterriool.


Waterkwaliteit

Om verontreiniging van het grond- en oppervlaktewater te voorkomen, is het van belang om geen uitlogende of anderszins uitspoelende bouwstoffen toe te passen die het afstromende hemelwater kunnen vervuilen.


Beheer en onderhoud

Het waterschap is in de huidige en toekomstige situatie verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van het watervoerend profiel van de hoofdwatergang. De oevers dienen onderhouden te worden door de aangrenzende eigenaren. Dit betreft deels particulieren en - in de nieuwe situatie - deels de gemeente. De nieuw aan te leggen overige watergangen komen in beheer en onderhoud bij de gemeente (watervoerend profiel en oevers) en aangrenzende particulieren (oevers).


Bij het graven van primair oppervlaktewater moet rekening worden gehouden met de eisen van het waterschap, die zijn opgenomen in de Nota Toetsingskader en beleidsregels voor het watersysteem.

5.4 Verkeer en parkeren

Normstelling en beleid

Een adequate verkeersafwikkeling en passende parkeervoorzieningen zijn onderdeel van een goede ruimtelijke ordening.

Onderzoek

Verkeersgeneratie

In het kader van de voorliggende ontwikkeling zijn in 2011 en 2014 reeds onderzoeken uitgevoerd naar de effecten van de beoogde ontwikkeling op de verkeersafwikkeling ter plaatse. Nagegaan is in hoeverre de conclusies uit eerdere onderzoek nog stand houden. Deze beoordeling is bijgevoegd in bijlage 6.

Uit deze beoordeling blijkt dat de verkeerseffecten van de nieuwe woonwijk acceptabel zijn, wanneer uitgegaan wordt van een worstcasescenario. De huidige wegen hebben voldoende capaciteit om de toekomstige intensiteiten te kunnen verwerken.

In tabel 5.1 zijn de voor 2030 berekende intensiteiten (inclusief de ontwikkeling van Kickersbloem 3, de realisatie van 180 woningen en een worstcase groeipercentage van 1,5%) en het planeffect per wegvak weergegeven.

Tabel 5.1 Verkeersintensiteiten 2030 en planeffect per wegvak

wegvak   mvt/etmaal 2030 (inclusief 180 woningen)   planeffect 180 woningen in mvt/etmaal  
B. de Zeeuwstraat (tussen Heullaan en Kerklaan)   730   10  
Molenweg (tussen Molendijk en Heullaan)   4132   479  
Molendijk (tussen Molenweg en plangebied)   996   116  
Molendijk (tussen Molenweg en Ravensweg)   4756   353  
Ravensweg (tussen Molendijk en Kickersbloem 3)   4913   210  
Ravensweg (tussen Kickersbloem 3 en Hellevoetsluis)   3921   111  

Het Waterschap Hollandse Delta heeft aangegeven dat in het kader van Duurzaam Veilig niet zonder meer meer dan 6.000 mvt/etmaal afgewikkeld kunnen worden op erftoegangswegen. Aan deze voorwaarde wordt voldaan op alle onderzochte wegvakken in beheer bij het waterschap. De gemeente hanteert voor 30 km/h-wegen als richtlijn dat de verkeersintensiteit maximaal 4.000 mvt/etmaal bedraagt. Op de Molenweg (tussen Molendijk en Heullaan) wordt deze intensiteit licht overschreden. Dit wordt aanvaardbaar geacht.

Parkeren

In het plan zijn voldoende parkeerplaatsen voorzien. Zoveel als mogelijk worden parkeerplaatsen gerealiseerd in parkeerkoffers of op eigen terrein, dit om de hoeveelheid 'blik' in de straat te beperken. De uiteindelijke hoeveelheid te realiseren parkeerplaatsen is afhankelijk van het te bouwen programma. Door het testen van proefverkavelingen is gebleken dat binnen het bestemmingsplan voldoende ruimte aanwezig is om tot een goede parkeerplossing te komen.

Voor het realiseren van een sluitende parkeerbalans wordt gebruik gemaakt van de nota 'Parkeernormen Hellevoetsluis 2011', vastgesteld 8 maart 2011. Tabel 5.2 geeft aan met welke parkeernormering rekening gehouden moet worden, de norm is afhankelijk van het woningtype. Tabel 5.3 toont de berekeningsaantallen voor parkeren op eigen terrein.

Tabel 5.2 Parkeernormen gemeente Hellevoetsluis: norm per woningtype

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPODHDEAKKERRANDEN-3001_0011.png"

* gebruiksoppervlak

Tabel 5.3 Parkeernormen gemeente Hellevoetsluis: berekeningsaantallen parkeren op eigen terrein

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPODHDEAKKERRANDEN-3001_0012.png"

Zoals eerder aangegeven wordt het parkeren binnen de grenzen van het plangebied opgelost. Voor de vrijstaande en twee-onder-één-kapwoningen in het plan wordt het parkeren zoveel mogelijk op eigen terrein voorzien. Het parkeren voor de rijwoningen vindt plaats langs de weg of geclusterd in hofjes. Om te borgen dat er voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd, is in de regels van dit bestemmingsplan hiervoor een bepaling opgenomen.

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

5.5 Luchtkwaliteit

Normstelling en beleid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 5.3 weergegeven.

Tabel 5.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekende mate

In dit Besluit niet in betekende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • 1. een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • 2. een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Onderzoek en conclusie

Het voorgenomen plan voorziet in de ontwikkeling van 180 woningen. Dit aantal valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen, die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Uit oogpunt van goede ruimtelijke ordening is eveneens gekeken naar de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (zowel PM10 als PM2.5) ter plaatse van de voorgenomen ontwikkeling als gevolg van omliggende wegen. Om een goed beeld te krijgen van deze concentraties is gebruik gemaakt van de resultaten uit de NSL Monitoringstool. In bijlage 7 is inzicht gegeven in de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10, PM2.5 in µg/m³ in de directe nabijheid van de voorgenomen ontwikkeling. Op basis van de resultaten uit de NSL Monitoringstool kan worden geconcludeerd dat de concentraties ruim onder de maatgevende grenswaarden voor deze stoffen liggen, naar de toekomst toe steeds verder dalen en zodoende geen belemmering vormen voor deze planontwikkeling.

5.6 Wegverkeerslawaai

Normstelling en beleid

Woningen zijn op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidsgevoelige functies waarvoor, indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Langs alle wegen, met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven, bevinden zich op grond van de Wgh geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging.

Onderzoek

De nieuwe woonwijk is gelegen binnen de geluidszone van diverse (gezoneerde) wegen. Akoestisch onderzoek is daarom op grond van de Wgh noodzakelijk. De woningen in het plangebied hebben daarnaast een verkeersaantrekkende werking waardoor het verkeer op de diverse wegen in de omgeving toeneemt. In het kader van 'een goede ruimtelijke ordening' is het geluidseffect van de toename van het verkeer op bestaande woningen door extra verkeer vanuit het plangebied inzichtelijk gemaakt. Hierbij is de cumulatieve geluidsbelasting van de autonome toekomstsituatie in 2030 vergeleken met de cumulatieve geluidsbelasting van de toekomstige plansituatie in 2030. Het uitgevoerde akoestisch onderzoek is opgenomen in bijlage 8.

Nieuwe woningen

De geluidsbelasting op de gevels van de nieuwe woningen bedraagt vanuit de Molendijk maximaal 49 dB en vanaf de Molenweg (30 km/h ter hoogte van de woonwijk en daarmee niet-gezoneerd) maximaal 55 dB. Aan de Molenweg komt een toegangsweg te liggen die dient ter ontsluiting van het plangebied. De geluidsbelasting op de nieuwe woningen ten gevolge van deze toegangsweg (30 km/h en daarmee niet-gezoneerd) bedraagt maximaal 51 dB. In het verlengde van de Bastiaan de Zeeuwstraat komt eveneens een toegangsweg tot het plangebied. De geluidsbelasting op de nieuwe woningen ten gevolge van deze toegangsweg (30 km/h en daarmee niet-gezoneerd) bedraagt maximaal 51 dB.

De overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB bedraagt vanuit de Molendijk voor een nieuwe woning ten hoogste 1 dB. De maximaal toelaatbare hogere waarde van 63 dB wordt in het plangebied niet overschreden. Voor het perceel waar de nieuwe woningen zijn gelegen, heeft de gemeente Nissewaard in 2016 al hogere waarden vastgesteld van 56 dB en 54 dB. Aan deze hogere grenswaarde wordt nog steeds voldaan (zie bijlage 9).

Hoewel de 5 dB aftrek ex artikel 110g Wgh formeel alleen van toepassing is op gezoneerde wegen, en dus niet op 30 km/h wegen, is deze aftrek op alle bovengenoemde waarden toegepast. Op deze wijze zijn de geluidbelastingen beter met elkaar en met het toetsingskader van de Wgh te vergelijken.

Bestaande woningen

De toename van de geluidbelasting bedraagt op de bestaande woningen aan de doorgaande verbinding langs de Ravensweg, Molendijk en Molenweg ten hoogste 0,71 dB. Deze toename is kleiner dan 1 dB en niet waarneembaar voor het menselijk oor. De toename leidt daarmee niet tot een verslechtering van het woon- en leefklimaat.

De toename van de geluidbelasting bedraagt op de bestaande woningen aan de Molendijk ten westen van de Molenweg ten hoogste 0,57 dB. Deze toename is kleiner dan 1 dB en niet waarneembaar voor het menselijk oor. De toename leidt daarmee niet tot een verslechtering van het woon- en leefklimaat.

De toename van de geluidbelasting ten gevolge van de verkeersaantrekkende werking op de

Heullaan, Hofkeslaan, Kerklaan en Bastiaan de Zeeuwstaat bedraagt ten hoogste 0,16 dB. Deze

toename is kleiner dan 1 dB en niet waarneembaar voor het menselijk oor. De toename leidt

daarmee niet tot een verslechtering van het woon- en leefklimaat.

Maatregelen

Hieronder is beschreven welke maatregelen overwogen kunnen worden om de geluidsbelasting te verminderen.

Bronmaatregelen - nieuwe woningen

Voor de nieuwe woningen grenzend aan de Molendijk zijn door de gemeente Nissewaard reeds hogere waarden vastgesteld. Aan deze hogere grenswaarden wordt nog steeds voldaan. Voor deze woningen zijn derhalve verdere bronmaatregelen niet opnieuw onderzocht.

Voor de Molenweg geldt al een maximumsnelheid van 30 km/uur. Het verlagen van de snelheid is op deze weg niet mogelijk. De Molenweg heeft een asfaltverharding. Voor 30 km/uur-wegen is het toepassen van geluidreducerend asfalt niet doelmatig, aangezien het motorgeluid bepalend is. De Molenweg vervult hierbij tevens een noodzakelijke verkeers- en vervoersfunctie. Het weren van (vracht)verkeer is daarom geen gewenste geluidbeperkende maatregel.

Voor de noordelijke en zuidelijke toegangsweg geldt tevens een maximumsnelheid van 30 km/uur. Hier is geen sprake van regulier vrachtverkeer. Op de toegangswegen wordt een wegdekverharding van klinkers toegepast. Bij 7 woningen bedraagt de geluidbelasting ten hoogste 51 dB (inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh). Voor zo'n beperkt aantal woningen is het toepassen van een andere wegdekverharding niet doelmatig. Met deze geluidbelasting is wel sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Bronmaatregelen - bestaande woningen

Voor de bestaande woningen aan de niet-gezoneerde woningen in het kader van de Wgh geldt dat waar de richtwaarde in het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt overschreden, er geen hogere grenswaarden kunnen worden vastgesteld omdat het wettelijk kader hiervoor ontbreekt. Uit de resultaten in bijlage 8 blijkt dat de maximale aanvaardbare richtwaarde van 63 dB nergens wordt overschreden, waardoor sprake is van een akoestisch aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Overdrachtsmaatregelen

Overdrachtsmaatregelen zijn mogelijk in de vorm van geluidschermen en/of -wallen. In deze situatie zijn geluidbeperkende overdrachtsmaatregelen evenals het toepassen van geluidsreducerende wegverhardingen echter uit landschappelijk en stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk, mede vanwege het behoud van het dorpse karakter.

Maatregelen aan de ontvanger

Molendijk

Bij de ontwikkeling van de twee nieuwe woningen in de eerstelijns bebouwing van de Molendijk dient rekening te worden gehouden met het waarborgen van een aanvaardbaar binnenklimaat. Dat betekent dat de geluidbelasting in de woning niet hoger mag zijn dan 33 dB.

Molenweg

Bij de ontwikkeling van de nieuwe woningen in de eerstelijns bebouwing van de Molenweg dient rekening te worden gehouden met het waarborgen van een aanvaardbaar binnenklimaat. Dit geldt mogelijk ook voor de achterliggende woningen, wanneer de afschermende werking van de eerstelijnsbebouwing niet voldoende blijkt. Dat betekent dat de geluidbelasting in de woning niet hoger mag zijn dan 33 dB.

Noordelijke toegangsweg

Bij de ontwikkeling van de nieuwe woningen en het appartementengebouw aan de noordelijke toegangsweg tot het plangebied dient rekening te worden gehouden met het waarborgen van een aanvaardbaar binnenklimaat. Dat betekent dat de geluidbelasting in de woning niet hoger mag zijn dan 33 dB.

Zuidelijke toegangsweg

Bij de ontwikkeling van de nieuwe woningen aan de toegangsweg in het verlengde van de Bastiaan de Zeeuwstraat dient rekening te worden gehouden met het waarborgen van een aanvaardbaar binnenklimaat. Dat betekent dat de geluidbelasting in de woning niet hoger mag zijn dan 33 dB.

Conclusie

In alle gevallen wordt de maximaal toelaatbare waarde van 63 dB niet overschreden. Bij de bestaande woningen is, ook na uitvoering van de ontwikkeling, sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Hogere waarden zijn reeds verleend voor de nieuwe woningen die gelegen zijn langs de gezoneerde Molendijk.

5.7 Externe veiligheid

Normstelling en beleid

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of een nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en in nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6-waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten.  In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6-contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het GR en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 meter binnen de transportroute.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek en conclusie

In de omgeving van het plangebied bevinden zich verschillende risicobronnen zoals weergegeven in bijlage 10. Dit betreft twee propaantanks, Farm Frites, vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en een hogedruk aardgastransportleiding. De relevante veiligheidsafstanden dan wel invloedsgebieden van deze risicobronnen reiken niet tot het plangebied. Het aspect externe veiligheid vormt daarmee geen belemmering in relatie tot de voorgenomen ontwikkeling.

Een mogelijke ontsnapping van ammoniak bij Farm Frites kan wel gevolgen hebben voor de zelfredzaamheid van de toekomstige bewoners in het plangebied. Hiermee zal rekening worden gehouden in de risicocommunicatie vanuit de gemeente.

5.8 Kabels en leidingen

Normstelling en beleid

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

Onderzoek en conclusie

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

5.9 Bedrijven en milieuzonering

Normstelling en beleid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Onderzoek en conclusie

Rondom het plangebied bevinden zich verschillende bedrijven, zoals zichtbaar in bijlage 11. Ten aanzien van het plangebied geldt dat er geen knelpunten te verwachten zijn, aangezien de maximale indicatieve hinderafstanden niet reiken tot het plangebied. Hiermee is een voldoende woon- en leefklimaat gegarandeerd voor de huidige en toekomstige gebruikers van het plangebied en de omgeving.

5.10 Ecologie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.  Dit is anders indien uit de Wnb voortvloeit dat een passende beoordeling moet worden gemaakt. Deze dient te zijn verricht ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan.

Normstelling en beleid

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura 2000-gebieden

De minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • 1. alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • 2. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard;
  • 3. de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bijzondere nationale natuurgebieden

De minister van Economische Zaken (EZ) kan buitenom de gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden Natura 2000, ook gebieden aanwijzen als Bijzonder nationaal natuurgebied wanneer het gebied is opgenomen op een lijst als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Habitatrichtlijn of het gebied onderwerp is van een procedure als bedoeld in artikel 5 van de Habitatrichtlijn. De beschermende werking die geldt voor gebieden die behoren tot Natura 2000, geldt in dat geval ook voor het bijzondere nationaal natuurgebied.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • a. soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • b. soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • c. de bescherming van overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Onderzoek

In bijlage 12 is de natuurtoets opgenomen.

Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het NNN. Op enige afstand van het plangebied zijn de Natura 2000-gebieden Haringvliet en Voornes Duin gelegen. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied ligt op circa 55 meter ten noorden van het plangebied. Het gaat om een ecologische verbindingszone langs de 'Trambaan'.

Het plangebied is buiten beschermde natuurgebieden gelegen. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft het Haringvliet op 2 km afstand. De Effectenindicator geeft voor de combinatie Haringvliet en woningbouw de volgende potentiële effecten aan: oppervlakteverlies, versnippering, verontreiniging, verdroging, verstoring door geluid, verstoring door licht, verstoring door trilling, optische verstoring en verstoring door mechanische effecten. Vanwege de grote afstand van 2 km kunnen al deze effecten worden uitgesloten, mede gezien de wegen, gebouwen en intensieve landbouw in het tussenliggende gebied.

Stikstofberekening

Met het programma AERIUS Calculator 2019 is een berekening uitgevoerd om de gevolgen voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000 in beeld te brengen en te toetsen of de eventuele toename past binnen de eisen die gelden op grond van de Wet natuurbescherming. Dit onderzoek is bijgevoegd in bijlage 13. Zowel de realisatiefase als de gebruiksfase zijn onderzocht.

Uit de berekening met de AERIUS Calculator 2019 volgt dat er geen natuurgebieden zijn met rekenresultaten die hoger zijn dan 0,00/ha/jr. Er is als gevolg van het plan derhalve geen sprake van aantoonbare stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Gezien dit gegeven kan worden uitgesloten dat het plan leidt tot de aantasting van de natuurlijke kenmerken in Natura 2000-gebieden. De betreffende instandhoudingsdoelen komen niet in gevaar.

Soortenbescherming

In het verleden zijn meerdere onderzoeken uitgevoerd naar de aanwezigheid van beschermde soorten in en rondom het plangebied. Op basis van deze onderzoeken, en een nieuw veldbezoek in 2017 (zie bijlage 12) blijkt dat de aanwezigheid van vleermuizen en algemene vogelsoorten niet kan worden uitgesloten ter hoogte van het plangebied (in bomen en ter plaatse van het woonhuis en de schuren). Met eventuele nesten van deze algemene vogelsoorten dient rekening gehouden te worden door eventuele kap- en sloopwerkzaamheden niet uit te voeren in de broedtijd. In 2012 is voor een periode tot en met 1 juli 2017 een positieve afwijzing verkregen op de aanvraag ontheffing Flora- en faunawet voor het uitvoeren van de werkzaamheden ter hoogte van het plangebied en het daarbij aantasten van één paarverblijf van de gewone dwergvleermuis en vier paarverblijven van de ruige dwergvleermuis. De compenserende maatregelen zoals opgenomen in het Activiteitenplan uit 2012 zijn reeds uitgevoerd. De aanwezige bomen zijn vóór 1 juli 2017 gekapt. Omdat in het bestaande woonhuis en de schuren broedende vogels aanwezig waren, was het niet mogelijk deze gebouwen te amoveren voor 1 juli 2017. Om deze reden is in september 2017 opnieuw een ontheffing voor vleermuizen op basis van de Wnb aangevraagd. De Omgevingsdienst Haaglanden was echter namens het bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming (provincie Zuid-Holland) van oordeel dat een ontheffingsaanvraag voor vleermuizen niet aan de orde is. Om die reden is het ontheffingsverzoek in oktober 2018 ingetrokken (zie hierover ook bijlage 14). Vervolgens zijn in september 2019 het woonhuis en de schuren gesloopt.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden. Kap- en sloopwerkzaamheden zijn reeds uitgevoerd. Dit is gedaan buiten het broedseizoen, om aantasting van (algemene) vogelsoorten te voorkomen. Aantasting van aanwezige paarverblijven van vleermuizen in bomen is gemitigeerd door het ophangen van 20 vleermuiskasten in de speeltuin bij de Heullaan. De Wnb en en beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan niet in de weg.

5.11 Archeologie en cultuurhistorie

Normstelling en beleid

Erfgoedwet

Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem tot inwerkingtreding van de Omgevingswet middels een verwijzing naar de Monumentenwet 1988, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Besluit ruimtelijke ordening

Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in de toelichting van elk bestemmingsplan een beschrijving te worden gegeven van de aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden van het plangebied.

Beleidsnota archeologische monumentenzorg en Erfgoedverordening Nissewaard 2016

Het plangebied maakt nog geen onderdeel uit van de archeologische waardenkaart van de gemeente Hellevoetsluis. Om die reden is de inhoud van de archeologieparagraaf gebaseerd op het beleid van de gemeente Nissewaard. Overigens laten beide gemeente zich ten aanzien van het onderwerp archeologie adviseren door het BOOR.

In de raadsvergadering van 15 april 2008 heeft de gemeenteraad van de voormalige gemeente Bernisse de Beleidsnota archeologische monumentenzorg vastgesteld. In combinatie met de door het BOOR opgestelde Archeologische Waardenkaart geeft deze nota aan hoe de voormalige gemeente Bernisse op een doelmatige en doeltreffende wijze in de toekomst kan omgaan met het archeologisch erfgoed om in ieder geval te voldoen aan de nieuwe wet- en regelgeving. De Archeologische Waardenkaart vormt ook de basis voor de bescherming van archeologische waarden in het kader van het ruimtelijk beleid en is een belangrijk uitgangspunt voor de bestemmingsregeling in het voorliggende bestemmingsplan.

In de Erfgoedverordening Nissewaard 2016 zijn de archeologische waardenkaart van de voormalige gemeente Spijkenisse en Bernisse geïntegreerd. Ook zijn regels opgenomen ter bescherming van (in de bodem aanwezig) cultureel erfgoed.

Binnen het grondgebied van de gemeente Nissewaard zijn enkele tientallen vindplaatsen uit de IJzertijd, de Romeinse tijd en de Middeleeuwen vanaf circa het jaar 1000 bekend. Vermoedelijk gaat het in werkelijkheid om een veelvoud van dergelijke vindplaatsen. Daarnaast is er het in de Late Middeleeuwen (na circa het jaar 1300) ontgonnen landschap met bijbehorende vaarten, sloten, wegen en dijken en de woonkernen Heenvliet, Geervliet, Abbenbroek, Zuidland, Simonshaven en Biert. Het doel van het gemeentelijk archeologisch beleid is om te zorgen voor:

  • 1. het ongeschonden behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem;
  • 2. de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is;
  • 3. het bereikbaar en kenbaar maken van de resultaten van het archeologisch onderzoek voor derden.

Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van het laatstgenoemde onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

Onderzoek

Bewoningsgeschiedenis

Het bestemmingsplangebied is gelegen tegen de woonkern Oudenhoorn. In deze omgeving gaat de bewoningsgeschiedenis terug tot circa 2.500 jaar voor Christus. De mensen in deze regio leefden toen van akkerbouw, jacht en visvangst. De bewoners vestigden zich op de oeverzones van de getijdegeulen bij Hekelingen en Simonshaven, in de periode Laat-Neolithicum en Vroege Bronstijd (2.500 tot 1.800 jaar voor Christus). Verder van de getijdegeulen vandaan vormden zich uitgestrekte moerassen waar veenvorming plaatsvond en waar de vestigingsmogelijkheden voor de mens zeer beperkt waren.

In de IJzertijd worden delen van het moeras op natuurlijke wijze ontwaterd, wanneer zich geulen vormen in de veengebieden en er uiteindelijk ook klei en zand wordt afgezet (Afzettingen van Duinkerke I op Hollandveen). De ontwaterde venen en de kleigebieden worden in die periode door de mens gekoloniseerd. Het gaat om boeren die vee hielden en akkerbouw bedreven, jagen en vissen speelden nog slechts een ondergeschikte rol. De IJzertijdvindplaatsen in de voormalige gemeente Bernisse betreffen vaak uitstekend geconserveerde boerderijplaatsen, met een schat aan gegevens over het agrarische bestaan en de manier waarop de IJzertijdboeren het landschap om hen heen gebruikten.

De bewoning loopt door tot in de Romeinse tijd. In tegenstelling tot de IJzertijdbevolking, die grotendeels zelfvoorzienend was, produceerden de inheems-Romeinse bewoners ook voor een markt. De intensivering van de landbouw blijkt uit het graven van greppels en sloten en de aanleg van sluisjes. Hiervan zijn diverse voorbeelden op Voorne-Putten bekend. In de naaste omgeving bevinden zich diverse huisplaatsen en resten van een grafveld uit deze periode. Nog in de Romeinse tijd is de omgeving van het plangebied door de mens verlaten. Vanaf de 3e eeuw vernatte het land, waardoor de bewoningsmogelijkheden sterk werden beperkt. Daarnaast zal ook de algehele politieke situatie van het Romeinse rijk een rol hebben gespeeld. In het jaar 406 na Christus, wanneer de Rijngrens door de Romeinen wordt opgegeven, is het in Nederland definitief gedaan met de Romeinse tijd.

De middeleeuwse ontginning van de veen- en kleigebieden vangt in de 10e eeuw aan. In de tweede helft van de 12e eeuw en in het begin van de 13e eeuw heeft Voorne-Putten echter last van overstromingen. Veel, reeds ontgonnen, land gaat verloren, geulen snijden zich in, klei en zand worden afgezet (Afzettingen van Duinkerke III). Nog in de 12e eeuw is een begin gemaakt met het indijken van hoger gelegen stukken land. Rond 1200 waren er de eerste polders, ringpolders zoals Heenvliet, Abbenbroek en de later verdronken polder Drencwaard aan de westzijde van de Bernisse en aan de oostzijde de ringpolders Geervliet en Biert. De ringpolders werden met aandijkingen uitgebreid, zoals in de 13e  eeuw bij de polders Heenvliet en Abbenbroek. In 1305 ontstond de polder Simonshaven, door bestaande ringpolders Geervliet, Biert, Vriesland en Spijkenisse met elkaar te verbinden. In 1355 kwam de polder Oudenhoorn gereed en in het begin van de 15e eeuw de polder Zuidland.

Vijf van de oorspronkelijke zes middeleeuwse nederzettingen in de (voormalige) gemeente Bernisse - Geervliet, Heenvliet, Abbenbroek, Zuidland en Simonshaven - hebben gemeen dat zij zijn ontstaan aan een haven aan de Bernisse, al zijn er verschillen in ouderdom. Zo dateert Geervliet uit de 12e eeuw en Zuidland rond 1414. Het vroegere dorp Oudenhoorn is gesticht in het hart van de polder Oudenhoorn, direct na het gereedkomen ervan in 1355. Het heeft in oorsprong een enigszins planmatige opzet: een regelmatige kerkring met bebouwing alzijdig eromheen.

Archeologie

Met behulp van de Archeologische monumentenkaart (AMK) en de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) kan worden nagegaan of de gronden binnen het plangebied archeologisch van betekenis zijn. Op de AMK zijn alle bekende archeologische terreinen en monumenten aangegeven. De IKAW geeft de verwachtingswaarde op archeologische waarden aan.

Het plangebied behoort niet tot een op de AMK aangegeven archeologisch terrein en ter plaatse zijn tevens geen archeologische monumenten bekend. Het gebied kent een lage archeologische verwachtingswaarde inzake de IKAW.

Op de archeologische waardenkaart van de gemeente Nissewaard heeft het plangebied een redelijk hoge tot hoge archeologische verwachting. De noodzaak van een archeologisch vooronderzoek dient te worden getoetst bij verstoringen over een oppervlakte van meer dan 200 m² die tevens dieper reiken dan 80 cm beneden het maaiveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPODHDEAKKERRANDEN-3001_0013.jpg"

Figuur 5.1 Uitsnede archeologische waardenkaart (bron: gemeente Nissewaard)

In het plangebied kunnen archeologische resten voorkomen uit de prehistorie, de Romeinse tijd en de Middeleeuwen. Sporen uit de Steentijd zijn te relateren aan fossiele geulen in de ondergrond (indien aanwezig), resten uit de IJzertijd en Romeinse tijd zijn te vinden langs waterlopen in het op natuurlijke wijze ontwaterde veen-/kleigebied. De sporen uit de Middeleeuwen kunnen samenhangen met de ontginning van het gebied (rond het jaar 1000) en de bewoning na de midden 12e eeuwse overstromingen, waarbij vooral de dijken belangrijke bewoningslinten zijn. De dijken en stroken grond ter weerszijden ervan zijn derhalve kansrijk op het aantreffen van archeologische sporen uit deze periode. De laat-middeleeuwse overstromingen hebben in delen van het plangebied geleid tot een sterke erosie, waarbij voorgaande bewoningssporen geheel of gedeeltelijk zijn aangetast.

Met het oog op de ontwikkeling van het gebied is in 2007 een verkennend inventariserend veldonderzoek door middel van grondboringen uitgevoerd (zie bijlage 15). Hierbij werd tot in de top van het Hollandveen (het diepste niveau waarop sporen uit de IJzertijd en Romeinse tijd kunnen voorkomen) geboord, maar werden geen concrete aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van een archeologische vindplaats.

Op grond van het ontbreken van (aanwijzingen voor) archeologische resten werd ten aanzien van het plangebied geen vervolgonderzoek aanbevolen. De provincie Zuid-Holland (toenmalig bevoegd gezag), was het eens met deze aanbeveling (brief van 19 juni 2007, zie bijlage 16).

Cultuurhistorie

Op basis van de cultuurhistorische kaart Zuid-Holland en de Omgevingsvisie Zuid-Holland blijken er geen cultuurhistorisch waardevolle elementen in het plangebied aanwezig te zijn.

Conclusie

Op basis van de conclusies uit het verkennend inventariserend veldonderzoek kan worden gesteld dat voor de geplande werkzaamheden binnen het plangebied geen voorzieningen nodig zijn om archeologische waarden te behouden of te ontzien. Verdere archeologische inspanningen zijn in het kader van de voorliggende ontwikkeling niet noodzakelijk. Met het oog op eventuele toekomstige andersoortige toekomstige ingrepen is er in de regels wel een dubbelbestemming Waarde - Archeologie opgenomen.

Waarde - Archeologie

Voor het gehele plangebied geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden met een oppervlak groter dan 200 m² en die tevens dieper reiken dan 2 meter beneden maaiveld. De marge van toegestane ontgraving is afgeleid van de minimale onderzoeksdiepte van het door RAAP in 2007 op de locatie uitgevoerde veldonderzoek.

Samenvattend vormt archeologie geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

Daarnaast dient er altijd rekening gehouden te worden met zogenaamde toevalsvondsten. Hiervan dient men op basis van artikel 5.10 Erfgoedverordening melding te maken.

5.12 Vormvrije mer-beoordeling

Normstelling en beleid

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Zo moet voor de ontwerpbestemmingsplanfase een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 180 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.

In 2017 is voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld (zie bijlage 17). Op basis hiervan is door het college van Nissewaard vastgesteld dat geen milieueffectrapportage nodig is (zie bijlage 18).

Een deel van de onderzoeken zijn voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan geactualiseerd. Gelet hierop en in verband met het tijdsverloop is een nieuwe vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld (zie bijlage 19). Conclusie daarvan is wederom dat er geen verplichting is tot het opstellen van een milieueffectrapportage. De raad van Hellevoetsluis zal hierover tegelijkertijd met de vaststelling van het bestemmingsplan een besluit nemen.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Algemeen

Voor de opbouw van een bestemmingsplan is door het Ministerie van I&M een standaard ontwikkeld, de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan wordt van deze standaarden gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend.

De hoofdstukindeling bestaat uit:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.

Gelet op de civieltechnische fasering van de ontwikkeling, is het bestemmingsplan deels gedetailleerd en deels globaal van aard. De eerste fase (nabij de Heullaan) is immers al meer inzichtelijk en daarom gedetailleerd vastgelegd. Voor de verdere ontwikkeling is een globale regeling opgenomen die de infrastructuur en daarmee de inrichting van de wijk bepaalt, en verder hoofdzakelijk bepaalt welk type woningen waar mag worden gerealiseerd.

6.2 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

6.3 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

De bestemming 'Groen' is opgenomen voor een groenstrook die wordt aangelegd achter de bestaande woningen aan de Molenweg 11 tot en met 13c. Hier wordt ter afscherming in groen voorzien.

De strook langs de watergang in het zuiden, bestemd voor de aanleg van een bloemrijke akkerrand en openbaar wandelpad, heeft ook de bestemming Groen gekregen.

Ook de nieuwe Brink, als centrale ontmoetingsplek, is (met uitzondering van de beoogde vijver) bestemd tot Groen.

Binnen de bestemming Groen zijn tevens voorzieningen zoals bermen, talud, kade en oeverbeschoeiingen toegestaan. Ook is het mogelijk straatmeubilair en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming te realiseren. Daarnaast zijn waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan om maatregelen te treffen voor de afvoer van water.

Artikel 4 Tuin

De gronden met de bestemming 'Tuin' zijn bestemd voor tuinen, erven en verhardingen, parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waarbij wordt opgemerkt dat bij aaneengebouwde woningen geen parkeervoorzieningen in tuinen zijn toegestaan.

Binnen deze bestemming mogen uitsluitend erkers, balkons, luifels of ingangspartijen ten behoeve van aangrenzende hoofdgebouwen worden gebouwd. In de regels zijn nadere bouwregels gegeven voor deze uitbreidingen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

De beoogde straten, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen speelvoorzieningen, straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen, groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van het openbare nut zijn bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend andere bouwwerken worden opgericht.

Artikel 6 Water

De bestaande en beoogde watergangen (met uitzondering van de watergang vanaf de Brink naar het noordwesten) zijn als zodanig bestemd; aanhorende taluds, bruggen ten dienste van langszaam verkeer, duikers en dergelijke zijn binnen deze bestemming eveneens toegestaan.

Langs de zuidrand is een deel van de watergang uitsluitend bestemd voor een natuurvriendelijke oever, zoals een rietoever. Hiertoe is een specifieke aanduiding opgenomen.

Artikel 7 Wonen

Gelet op de fasering van de ontwikkeling is het bestemmingsplan deels gedetailleerd en deels globaal van aard. De eerste fase (nabij de Heullaan) is al meer gedetailleerd vastgelegd.

De voorziene woningen in het gedetailleerde deel van het bestemmingsplan zijn als 'Wonen' bestemd. In totaal mogen, tezamen met de woningen in de bestemming 'Woongebied', 180 woningen worden gerealiseerd (waarvan minimaal 20% sociaal). Om onderscheid en flexibiliteit aan te brengen in de verschillende woningtypologieën is gewerkt met de verschillende aanduidingen. Het aanduidingsvlak loopt gelijk met het bouwvlak.

Overige bouwwerken mogen ook buiten het bouwvlak worden gerealiseerd. Diverse maatvoeringen zijn opgenomen om minimale afstanden tot perceelsgrenzen te garanderen alsmede voor de maximale goot- en bouwhoogte.

Voor grondgebonden woningen, met uitzondering van bungalows, is niet alleen een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 meter en 11 meter bepaald, maar is ook een kap met een dakhelling tussen de 40º en 55º graden voorgeschreven. Voor bungalows kan een aangepaste dakvorm worden aangehouden.

In de regels is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om bij een bungalow, waar het volledige woonprogramma zich op de begane grond bevindt, nabij de voorgevellijn (op 1 meter) een bijgebouw of overkapping te bouwen. Ook is een bevoegdheid opgenomen om de afstand tot zijdelingse perceelsgrenzen, daar waar de beleving van de openbare ruimte niet in het geding komt, terug te brengen van 3 meter naar 2 meter. Tot slot is het, onder voorwaarden, mogelijk een woning aan te wenden voor beroepsmatig gebruik of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.

Nu de invulling van het plangebied nog niet definitief is en flexibiliteit gewenst is, staat de locatie van centrale en/of openbare parkeervoorzieningen nog niet vast. Binnen de bestemming 'Wonen' zijn deze voorzieningen dan ook mogelijk.

De strook grenzend aan de watergang die van de nieuwe Brink naar het polderlandschap loopt, is voorzien van een specifieke aanduiding. Hier zijn - ter bescherming van de zichtlijn naar het polderlandschap - geen bouwwerken toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - oever 2' geldt bovendien een maximale hoogtelegging van het maaiveld ten opzichte van het gemiddelde waterpeil.

Voor de hagen langs de zuidelijke groene rand is een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

Artikel 8 Woongebied

De invulling van dit plangebied is nog niet exact bekend, zodat gekozen is voor één bestemming zonder bouwvlakken waarbij in de regels via een specifieke bouwaanduiding (aaneengebouwd, gestapeld, variabel 1, variabel 2) is beschreven welke typologieën woningen ter plaatse kunnen worden gerealiseerd.

Het beoogde profiel van de weg is via een specifieke aanduiding vastgelegd. Een functieaanduiding voor het water (inclusief beoogd talud) is tevens opgenomen.

Nu de invulling van het plangebied flexibel is, staat de locatie van centrale en/of openbare parkeervoorzieningen evenmin vast. Binnen de bestemming 'Woongebied' zijn deze voorzieningen dan ook mogelijk.

Voor de beoogde woningen nabij Molendijk 19-23 is een meer specifieke regeling opgenomen. Er is een bouwvlak opgenomen en de gronden zijn voorzien van de specifieke bouwaanduiding 'vrijstaand'.

De strook grenzend aan de watergang die van de Brink naar het polderlandschap loopt, is voorzien van een specifieke aanduiding. Hier zijn - ter bescherming van de zichtlijn naar het polderlandschap - geen bouwwerken toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - oever 2' geldt bovendien een maximale hoogtelegging van het maaiveld ten opzichte van het gemiddelde waterpeil.

Voor de hagen langs de zuidelijke en westelijke groene rand is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Dat geldt ook voor de zuidelijke en westelijke rand. Gebruik van de gronden voor wonen op de aangrenzende percelen is uitsluitend toegestaan als de betreffende hagen en bloemrijke rand zijn gerealiseerd en in stand worden gehouden. De haag, met een hoogte van 1 m, moet binnen 1 jaar na oplevering van de woningen aanwezig zijn. Het profiel en de invulling van de westelijke rand is in de regels vastgelegd. Bouwwerken zijn in deze zone, die voorzien is van een specifieke aanduiding, niet toegestaan. In de regels voor de westelijke akkerrand is tevens bepaald dat de betreffende gronden niet worden aangemerkt als erf in de zin van het Besluit omgevingsrecht. Zodoende wordt voorkomen dat hier bouwvergunningsvrij kan worden gebouwd. Gelet op de ligging en het karakter van de strook, die ook feitelijk niet als tuin c.q. erf bij de woning kan worden ingericht, wordt deze inperking van de bouwmogelijkheden acceptabel geacht.

Artikel 9 Waarde - Archeologie

De gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' zijn mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden van de gronden. Ter bescherming van de archeologische waarden dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk met een grondoppervlakte groter dan 200 m² en dieper dan 2 meter een archeologisch rapport te overleggen. Het bevoegd gezag kan naar aanleiding daarvan voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning. Daarnaast is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen voor werken en werkzaamheden die de grond roeren.

6.4 Algemene regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een bouwvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Artikel 11 Algemene bouwregels

Dit artikel bevat regels voor bestaande afwijkende maten. Ook is duidelijk vastgelegd hoe met ondergronds bouwen moet worden omgegaan.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsregels opgenomen. Deze afwijkingen betreffen geringe afwijkingen van maten en het beperkt overschrijden van bebouwingsgrenzen.

Artikel 13 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel zijn algemene wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor het college van burgemeester en wethouders om beperkte verschuivingen van de bestemmingsgrenzen mogelijk te maken.

Artikel 14 Overige regels

Hier is een parkeerregeling opgenomen.

6.5 Overgangs- en slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht en Artikel 16 Slotregel

De overgangsbepalingen zijn conform het Besluit ruimtelijke ordening. De slotregel bevat de naam waaronder de regels kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het bestemmingsplan is voorbesproken met een aantal overlegpartners en direct daarna als ontwerpbestemmingsplan naar de benodigde overlegpartners gestuurd in het kader van het wettelijke overleg ex artikel 3.1.1 Bro.

7.1.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken heeft gedurende een periode van 6 weken ter inzage gelegen in het gemeentehuis van Nissewaard. Gedurende deze periode was het voor een ieder mogelijk om mondeling of schriftelijk een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan te geven. De ontvangen zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de Nota zienswijzen (zie bijlage 20).

7.2 Economische uitvoerbaarheid

In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie opgenomen. Centrale doelstelling van deze afdeling is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 Bro is vastgelegd wat onder een bouwplan wordt verstaan. Hieronder valt onder meer de bouw van een of meer woningen, alsmede de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen.

In het voorliggende bestemmingsplan wordt het realiseren van een woonwijk beoogd. Er dient derhalve voldaan te worden aan de beginselplicht tot het vaststellen van een exploitatieplan. Een exploitatieplan dient tegelijkertijd met een bestemmingsplan te worden vastgesteld.

Echter in de Wro is tevens opgenomen dat kan worden afgeweken van de verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is. Dit is het geval indien de gemeente en de initiatiefnemer en/of de ontwikkelende partij een privaatrechtelijke overeenkomst hebben gesloten over de verdeling van kosten bij de grondexploitatie. Voor het onderhavige bestemmingsplan is gekozen voor een anterieure overeenkomst. De Wro biedt op grond van artikel 6.24 Wro de wettelijke basis hiervoor.

7.3 Handhaving

7.3.1 Inleiding

Handhaving van regelgeving vraagt om actuele regels. Regels die zijn gebaseerd op verouderde inzichten hebben hun geloofwaardigheid verloren en kunnen in redelijkheid niet meer worden afgedwongen. Door verouderde regels neemt de kans op misbruik daarvan toe. Door de actualisering van bestemmingsplannen worden actuele ruimtelijke kaders aangegeven en worden de grenzen bepaald waarbinnen planologische ontwikkelingen mogelijk zijn. De regels van het bestemmingsplan leggen een ruimtelijk relevante norm vast, met daaraan gekoppelde afwijkingsmogelijkheden, die het bestuur de mogelijkheid geven in te spelen op de dynamiek van de samenleving. Op die wijze wordt de gelegenheid geboden een belangenafweging te maken van individuele belangen ten opzichte van het algemeen belang.

De term handhaving wordt vaak eng uitgelegd als uitsluitend het toepassen van sancties achteraf, zoals bestuursdwang en dwangsommen. Dit wordt de repressieve vorm van handhaving genoemd. Handhaving bestaat echter ook uit het stellen van normen, het geven van voorlichting en het houden van toezicht op een goede uitvoering. Dit is de preventieve invalshoek. In de meest optimale situatie zou sanctionering niet nodig moeten zijn.

Handhaving van bestemmingsplannen en ruimtelijke regelgeving is de laatste jaren steeds meer in de belangstelling komen te staan van bestuurlijk Nederland. Dankzij enkele ingrijpende incidenten is de handhaving in een stroomversnelling gekomen. In toenemende mate spreken burgers de gemeente aan op het handhaven van de (eigen) regels. Ook in de jurisprudentie is een verandering tot stand gekomen. De rechter spreekt zich nadrukkelijk uit over het handhaven van de regelgeving en neemt zelfs in beginsel een plicht tot handhaving aan. Daarnaast krijgt de rechtszekerheid van bestemmingsplannen bij de rechterlijke toetsing een steeds belangrijkere rol.

7.3.2 Handhavingsbeleid

Algemeen

Binnen de gemeente Nissewaard bestaat de uitdrukkelijke wens om concreet werk te maken van de handhaving en te komen tot een beleidsmatige aanpak. Tot nu toe wordt handhaving niet binnen een structuur toegepast, maar wordt veelal ingespeeld op incidenten en excessen en wordt er gereageerd naar aanleiding van klachten. Het handhavingsbeleid zal zich moeten ontwikkelen tot het vastleggen van een structuur, waarbinnen van tevoren door het bestuur vastgelegde doelen nagestreefd worden. In principe dient tegen alle geconstateerde overtredingen te worden opgetreden. Het vaststellen van prioriteiten is echter onvermijdelijk.

Als belangrijke handhavingsdoelen kunnen worden genoemd: het tegengaan van het bouwen zonder omgevingsvergunning, waarbij legalisatie achteraf niet mogelijk is en het optreden in gevallen waar sprake is van een grove afwijking van reeds verleende (omgevings)vergunningen.

Ook in de gevallen waar de veiligheid in het geding is en/of aantasting van het milieu plaatsvindt, dient prioriteit te worden gegeven aan de handhaving. Het tegengaan van strijdig gebruik van gronden en/of gebouwen is eveneens een belangrijke doelstelling. Als nevengeschikte doelen van de handhaving kunnen worden genoemd: het ongedaan maken van de gevolgen van een overtreding of een daarmee behaald voordeel en het straffen van de overtreder. Het actualiseren van bestemmingsplannen is op zichzelf reeds een vorm van handhaving. Zoals hiervoor al is aangegeven, is handhaving namelijk niet alleen het daadwerkelijk repressief optreden tegen overtreders, maar ook voor een belangrijk deel het maken van heldere en hanteerbare regels en het verschaffen van inzicht daarin, zodat eenieder het vanzelfsprekend acht zich aan de gestelde norm te houden.

Bijzondere aandacht dient besteed te worden aan zogenaamde 'oude' gevallen. Bij de opstelling van bestemmingsplannen dient nagegaan te worden welke situaties uitdrukkelijk gehandhaafd moeten worden, welke zaken onder de werking van het overgangsrecht kunnen worden gebracht en welke zaken positief bestemd kunnen worden. In het kader van de actualisering van het bestemmingsplan wordt hier daarom uitdrukkelijk bij stil gestaan. Zo nodig zal wraking van de illegale situatie plaats moeten vinden, zodat in principe handhaving mogelijk blijft.

Gestructureerd toezicht

De afgelopen jaren heeft handhaving van het ruimtelijk beleid veelal plaatsgevonden op basis van het piepsysteem en toevallige controle. De doelstelling binnen de gemeente Nissewaard is om te komen tot een integrale structurele vorm van toezicht en opsporing. Daartoe is een concept beleidsplan handhaving omgevingsrecht opgesteld.

Uitvoering

Daar waar een overtreding wordt geconstateerd en legalisatie niet mogelijk is, moet in eerste instantie toepassing worden gegeven aan de bestuursrechterlijke handhaving. Het proces van bestuursrechtelijke handhaving wordt vastgelegd in een stappenplan, waarin de verschillende stadia van de besluitvorming en procedures tot uitdrukking komen. Naast de bestuursrechtelijke mogelijkheden van handhaving wordt een duidelijke taak gezien voor de strafrechtelijke handhaving. In die zin biedt de aankondiging dat een overtreding van het bestemmingsplan tevens een overtreding is op grond van de Wet Economische Delicten, perspectief. De uitvoering en voortgang van de handhaving kan jaarlijks worden vastgelegd in een verslag, dat bestuurlijk dient te worden vastgesteld.