direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kanaalzicht
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0530.BPKanaalzicht2012-vg02

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Hellevoetsluis onderzoekt al sinds 1982 de mogelijkheden voor de herontwikkeling van de Veerhaven. De Veerhaven is buitendijks gelegen en biedt mooie perspectieven voor wonen en watersportgerelateerde bedrijvigheid. Ten behoeve hiervan is een stedenbouwkundig plan vastgesteld dat voorziet in de realisatie van woningbouw en (bestaande) watersport gerelateerde bedrijvigheid. Deze ontwikkeling wordt door middel van dit bestemmingsplan juridisch vertaald. Dit bestemmingsplan vormt dan het toetsingskader van de ontwikkeling van de Veerhaven.

Daarnaast heeft de gemeente Hellevoetsluis zich de opgave gesteld alle bestemmingsplannen voor het gehele grondgebied te actualiseren. De aanleiding hiervoor is gelegen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Alle bestaande bestemmingsplannen die nu ouder zijn dan 10 jaar moeten voor 1 juli 2013 geactualiseerd zijn en voldoen aan de digitaliseringsverplichting en de landelijke RO-Standaarden.

Het plangebied voor het bestemmingsplan Kanaalzicht bestaat uit twee verschillende gebiedsdelen. Naast de nieuw te ontwikkelen Veerhaven maakt ook een deel van de Kanaalzone onderdeel uit van het plangebied. De Kanaalzone is een gebied met bestaande bouw waarvan het vigerende bestemmingsplan ouder is dan 10 jaar. Om te voldoen aan de voorwaarden uit de Wro dient dit plangedeelte geactualiseerd te worden.

1.2 Doelstelling en planvorming

Het hoofddoel van het bestemmingsplan is een adequate en actuele regeling waarin het meest recente ruimtelijke beleid in een juridisch bindende vorm is neergelegd.

Voor het plangedeelte van de Kanaalzone is het bestemmingsplan in hoofdzaak conserverend van aard. Dat wil zeggen dat de huidige functionele en ruimtelijke situatie als uitgangspunt heeft gediend voor de juridische regeling. Bouwinitiatieven en gebruikswijzigingen die passen binnen de reguliere bestemmingslegging blijven uiteraard mogelijk.

Voor het plangedeelte van de Veerhaven is het stedenbouwkundig plan "Veerhaven Hellevoetsluis" op 27 november 2012 door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. Het terrein van de Veerhaven is al een aantal jaren voor grote delen in ongebruik. De huidige bedrijven hebben gezien het onduidelijke toekomstperspectief in de afgelopen jaren weinig geïnvesteerd en het terrein ligt er verloederd bij. De Veerhaven biedt goede perspectieven voor zowel wonen als watersportgerelateerde bedrijvigheid. In dit bestemmingsplan is het stedenbouwkundig plan vertaald zodat dit bestemmingsplan het directe toetsingskader is voor de ontwikkelingen binnen de Veerhaven. Er is sprake van een combinatie tussen een gedetailleerde planvorm en een meer globale planvorm. De gedetailleerde planvorm is van toepassing op de watersportgerelateerde bedrijvigheid. De globale planvorm is toegepast ter plaatse van de geplande woningbouw. Zodra de woningbouwplannen hier voldoende concreet zijn wordt deze woningbouw via een aparte planologische procedure mogelijk gemaakt.

Voor het gebied van de Kanaalzone is gekozen voor een gedetailleerde planvorm, waarbij de ruimtelijke en functionele kaders helder zijn. Enerzijds worden de waarden en karakteristieken van het plangebied beschermd door een duidelijk ruimtelijk en functioneel kader, anderzijds biedt het bestemmingsplan flexibiliteit waar dit niet op ruimtelijke bezwaren stuit.

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat de beschrijving van de bestaande situatie. In dit hoofdstuk is een ruimtelijke en functionele analyse van het plangebied gegeven. verder wordt ingegaan op de ontwikkeling van de Veerhaven. In hoofdstuk 3 volgt een beschrijving van het beleidskader dat relevant is voor het plangebied. Vervolgens komen in hoofdstuk 4 de omgevingsaspecten (zoals milieu, ecologie, water en archeologie) aan de orde. Hoofdstuk 5 gaat in op de economische uitvoerbaarheid van het plan en hoofdstuk 6 op het aspect handhaving. In hoofdstuk 7 is de juridische planbeschrijving opgenomen waarin de regels op het plan worden toegelicht. Hoofdstuk 8 beschrijft de resultaten uit de inspraak en het overleg met instanties zoals bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zal worden ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied.

2.2 Ligging en begrenzing plangebied

De plangrenzen van het bestemmingsplan Kanaalzicht lopen vanaf het Haringvliet via de Kanaalweg Westzijde naar het noorden tot aan de hoogte van de Jan Blankenstraat. Daar buigt de plangrens af over het Kanaal van Voorne naar de Kanaalweg Oostzijde. Een klein gedeelte van de Koedijk behoort tot het plangebied, vervolgens loopt de plangrens achter het perceel Molshoek 1 door naar Molshoek. Het gedeelte van het voormalige bedrijventerrein Molshoek wat niet behoort tot het recente bestemmingsplan "Molshoek" maakt onderdeel uit van dit bestemmingsplan. Vervolgens loopt de plangrens door over de Kanaalweg Oostzijde. De bestaande bebouwing aan de Kanaalweg Oostzijde maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan, de plangrens is gelegen op de grenzen van de achtererven van deze bebouwing. Vanaf de Vlasakkerlaan loopt de plangrens door naar de Struytse Zeedijk waarnaar de plangrens over het Haringvliet richting de Kanaalweg Westzijde loopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPKanaalzicht2012-vg02_0002.jpg" Afbeelding 2.1: ligging plangebied

2.3 Vigerende regeling

Voor het plangebied zijn verschillende bestemmingsplannen van kracht. Voor het plangebied van de Veerhaven en een deel van het plangebied aansluitend gelegen ten noorden van de Veerhaven en een deel van het Kanaal door Voorne is het bestemmingsplan "Buitengebied 1e herziening" van kracht. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 15 november 1984 en goedgekeurd dd. 25 juni 1985 door Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland.

Voor een deel van het Kanaal door Voorne en de strook gelegen tussen het nieuwe bestemmingsplan Molshoek en een deel van het (voormalige) bedrijventerrein welke niet is meegenomen in het bestemmingsplan Molshoek, is het bestemmingsplan "De Struyten" van kracht. Het bestemmingsplan is vastgesteld op 27 juni 1974 en goedgekeurd op 9 april 1975 door Gedeputeerde Staten van de provincie.

Voor de locatie tussen de Koedijk en het (voormalige) bedrijventerrein Molshoek is het bestemmingsplan "De Struyten" van kracht. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 11 december 2008 en goedgekeurd op 24 maart 2009 voor Gedeputeerde Staten.

Een aantal ontwikkelingen in het plangebied zijn in het verleden mogelijk gemaakt door het doorlopen van vrijstellingsprocedures. Dit geldt onder andere voor een aantal bedrijven en bedrijfswoningen die aan de Veerweg en de Struytse Zeedijk zijn gelegen.

2.4 Historie

Hellevoetsluis

Hellevoetsluis ontstond in het begin van de zeventiende eeuw als vesting. De schepen van de Admiraliteit van Rotterdam werden hier schoongemaakt, hersteld en uitgerust.

In de loop der jaren ontwikkelde zich aan weerszijde van het Dok en de Haven een bescheiden dorp. Naar aanleiding van de Tweede Engelse Oorlog werden in 1665 de eerste verdedigingswerken aangelegd. Dertig jaar later werd begonnen aan een nieuw vestingstelsel, waarbij de marinehaven haar kenmerkende vorm kreeg die nog altijd herkenbaar is.

In de zeventiende eeuw werden bovendien het Landshuis, de hervormde kerk en de basis voor het admiraliteitsmagazijn gebouwd. Ondertussen hielden de bewoners van de omringende polders Nieuwenhoorn en Nieuw-Helvoet (ter bedijking uitgegeven in 1367 en 1394) zich voornamelijk bezig met landbouw en veeteelt.

Het Kanaal door Voorne werd in 1830 aangelegd tussen Hellevoetsluis en het in de jaren'60 verdwenen dorp Nieuwesluis. Gelijktijdig werd de Koopvaardijhaven aangelegd en een schutsluis. De aanleg van dit kanaal zorgde ervoor dat de verbinding van Rotterdam met zee aanzienlijk werd verkort. Ter verdediging van dit Kanaal, de schutsluis en het Haringvliet, verrees in 1870 ten zuiden van de Struytse Zeedijk een buitendijks Lunet. Dit verdedigingswerk bestond voornamelijk uit aarden wallen en een gracht. Er is nog een eenvoudiger Lunet aanwezig in het plangebied. Deze is nu nog steeds als watering in het landschap aanwezig en bevindt zich tussen de bebouwing langs de Kanaalweg Oostzijde en het park Molshoek.

De zeeschepen werden echter al snel te groot voor het gegraven kanaal en vervolgens werd in 1872 de Nieuwe Waterweg aangelegd en verloor het kanaal zijn functie. Werk en bewoners verplaatsten zich naar Rotterdam. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden vrijwel alle woningen in het westelijk deel van de vesting gesloopt.

Na een gemeentelijke herindeling, waarbij Hellevoetsluis, Nieuw-Helvoet en Nieuwenhoorn in 1960 werden samengevoegd tot de gemeente Hellevoetsluis, kreeg de gemeente in 1976 de status van groeigemeente en werden er grote wijken aangelegd.

Molshoek

Molshoek was tot de jaren'70 van de twintigste eeuw voornamelijk landbouwgebied. Vanaf circa 1973 werden er diverse bedrijfspanden opgericht. Ten behoeve van de ontwikkeling van het woningbouwplan "Molshoek" is een deel van de bedrijfspanden gesloopt, dit betreft het gedeelte dat uitmaakt van fase 1 en 2 uit de planvorming. Het gedeelte van Molshoek dat deel uitmaakt van dit bestemmingsplan (fase 3) heeft nog steeds een bedrijfsfunctie.

Tramhaven

Tussen Spijkenisse en Hellevoetsluis werd in 1905 een tramlijn geopend. Ten behoeve hiervan is begin twintigste eeuw het buitendijkse Lunet vergraven vanwege de aanleg van de Veerhaven. De Tramhaven (onderdeel van de Veerhaven) was het eindpunt van dit traject. De tram reed langs het kanaal naar de Tramhaven. Aan de oostzijde daarvan was een goederenemplacement; aan de westkant het eindstation voor passagiers. Via dit tracé was vanuit Hellevoetsluis Rotterdam goed bereikbaar geworden. Anderzijds werd door aanleg van de veerdienst tussen Hellevoetsluis en Middelharnis Goeree-Overflakkee vanuit Rotterdam goed bereikbaar. In 1966 reed de laatste streektram op het traject Spijkenisse - Hellevoetsluis. Van 1968 tot 1988 werd er nog gebruik gemaakt van een korte tramlijn vanaf de Veerhaven tot de Struyten. In 1989 is de tramlijn definitief gestopt en verhuisd naar Goedereede. De rails heeft er daarna nog lange tijd gelegen zonder dat er gebruik van werd gemaakt. In 1980 werd het tramstation naast de Tramhaven gesloopt.

Monumenten

In het plangebied is één gemeentelijk monument gelegen. Dit betreft het botenhuis aan de Kanaalweg Oostzijde 3.

2.5 Ruimtelijke analyse plangebied

Hoofdstructuur

Vanuit noordelijke richting langs het Kanaal door Voorne wordt het gebied ontsloten door de Kanaalweg Oostzijde. Het kanaal zelf had de oorspronkelijke functie als verbindingsroute tussen het Haringvliet en het Rotterdamse havengebied. De aanwezigheid van het kanaal geeft het gebied een zeer bijzonder karakter. Langs het kanaal loopt de Kanaalweg Oostzijde. Via deze weg wordt het resterende gedeelte van het bedrijventerrein Molshoek ontsloten. Er volgt in zuidelijke richting een strook lintbebouwing waarna de Kanaalweg Oostzijde vervolgens in verbinding staat met de Stationsweg en Vlasakkerlaan. Via de Vlasakkerlaan wordt de Veerhaven ontsloten.

Aan de zijde van het Haringvliet is de oude dijkstructuur van de Struytse Zeedijk waarneembaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPKanaalzicht2012-vg02_0003.jpg" Afbeelding 2.2: overzichtsfoto plangebied

Bebouwing

Het plangebied wordt gekenmerkt door verschillende clusters van bebouwing die onderling weinig stedenbouwkundige samenhang vertonen. In het noorden van het plangebied bevindt zich de resterende bedrijfsbebouwing van Molshoek. Langs de Kanaalweg Oostzijde bevindt zich karakteristieke lintbebouwing. In het noorden zijn een aantal vrijstaande woningen gelegen, gevolgd door rijen van woningen die een beperkte stedenbouwkundige eenheid vertonen. Ten zuiden van de Stationsweg volgt nog verschillende bebouwing in de vorm van een woning, nutsgebouw en een gebouw van de reddingsbrigade.

In de Veerhaven is bedrijfsbebouwing gesitueerd met een voornamelijk functionele uitstraling. De bedrijfswoningen langs de Struytse Zeedijk hebben ieder hun eigen identiteit.

Verkeer en parkeren

De belangrijkste verkeersontsluiting van het plangebied wordt gevormd door de Vlasakkerlaan. De Vlasakkerlaan is ingericht als gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 50 km/uur. Op het wegvak zijn enkele snelheidsremmende maatregelen getroffen zoals een drempel en wegversmallingen (sluisjes). Tevens zijn over de gehele route fietssuggestiestroken in rood asfalt toegepast. Alle zijwegen van de Vlasakkerlaan behoren tot een verblijfsgebied met een maximumsnelheid van 30 km/ uur. Alle zijwegen zijn vormgegeven als inritconstructie. De inrichting van de Vlasakkerlaan komt overeen met de Duurzaam Veilig Principes voor een gebiedsontsluitingsweg. ook de huidige intensiteit van ongeveer 4.920 motorvoertuigen per etmaal past prima bij de inrichting en de functie van de weg.

De Kanaalweg Oostzijde dient momenteel vooral als ontsluiting voor de aanliggende watersportgerelateerde functies, de woningen en woonschepen. Daarnaast vormt de weg een langzaamverkeerverbinding richting winkelcentrum De Struytse Hoeck.

Langs de Kanaalweg Oostzijde zijn voldoende parkeerplaatsen aanwezig voor de watersporters en bewoners. In het gedeelte rondom de Veerhaven bevindt zich momenteel een voorziening voor het parkeren van grote voertuigen.

Groen en ecologie

Achter de lintbebouwing van de Kanaalweg Oostzijde is een park gesitueerd. Dit park heeft in hoofdzaak een recreatieve functie.

Het Haringvliet en de oeverzone is aangewezen als Natura 2000 gebied behoort tot de Ecologische Hoofdstructuur van de provincie Zuid-Holland. Het Haringvliet is aangewezen als speciale beschermingszone in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn, onderdeel van de Natuurbeschermingswet 1998. Het plangebied van de in ontwikkeling zijnde Veerhaven maakt geen onderdeel uit van deze beschermingszone.

2.6 Functionele analyse plangebied

Wonen

In het oude lint langs het kanaal wordt overwegend gewoond. In het noordelijk deel van dit lint zijn dit een aantal vrijstaande woningen die zich individueel onderscheiden en meer naar het zuiden toe zijn het een aantal clusters van rijwoningen. Opvallend is de rij met in totaal zeven statige herenhuizen. Aan de overzijde van de Stationsweg is nog één solitaire woning gelegen. Op het Stationsplein zijn nog enkele (bedrijfs) woningen gelegen. Op de Struytse Zeedijk zijn in totaal vier bedrijfswoningen gelegen. De bedrijven zijn hierbij of aan huis, of elders gevestigd.

Bedrijven en dienstverlening

Binnen het plangebied zijn nu verschillende bedrijven gevestigd, zowel binnen de Veerhaven als in Molshoek. De bedrijven binnen de Veerhaven zijn veelal gericht op de watersport of aan watersport verwante bedrijvigheid. Het zijn bedrijven in de hogere milieucategorie en zijn passend binnen de functionaliteit van de Veerhaven.

De bedrijven in Molshoek kennen overwegend een lagere milieucategorie, dit mede gezien in relatie tot de directe nabijheid van woonbebouwing en de op te richten nieuwe woningen ten zuiden van het gebied. Het gedeelte van Molshoek dat tot dit bestemmingsplan behoort maakt onderdeel uit van de woningbouwontwikkeling "Molshoek". Het behoort tot de derde fase van de planontwikkeling en is op dit moment nog niet voldoende concreet. Door het bestaan van deze woningbouwplannen wordt er op dit moment weinig geïnvesteerd in het terrein hetgeen terug te zien is in de uitstraling van het gebied. De feitelijke situatie van dit gedeelte van Molshoek wordt met dit bestemmingsplan gehandhaafd.

Aan de Kanaalweg Oostzijde 8 is de Reddingsbrigade Hellevoetsluis gevestigd. Dit onderkomen zal op termijn verplaatst worden naar een nader te bepalen locatie. Deze verplaatsing maakt onderdeel uit van de 2e fase van de ontwikkeling van de Veerhaven. Naar verwachting zal hier in 2016 uitvoering aan worden gegeven. Op de huidige locatie van de reddingsbrigade zal een verbindingsweg komen tussen de Veerweg en de Kanaalweg Oostzijde.

Maatschappelijke voorzieningen

In het uiterste noorden van het plangebied, op het adres Molshoek 12 is een dagactiviteitencentrum van een psychiatrisch centrum gevestigd. Deze locatie wordt betrokken bij de 3e fase van de ontwikkeling Molshoek.

Watersport en overige sport- en recreatieve voorzieningen

De watersport heeft een prominente plek in de gemeente en ook in het plangebied. Een groot deel van het plangebied bestaat uit water. In en rondom dit water is sprake van watergerelateerde voorzieningen en zijn er een drietal grote havens te onderscheiden. Grenzend aan het Haringvliet ligt de Koopvaardijhaven. Dit is een gemeentelijke haven voor passanten en vaste ligplaatsen voor plezier- en bedrijfsvaartuigen. Het lichtschip verhuist naar een vaste ligplaats in de vestinghaven "het groote dok". In de Koopvaardijhaven is een vaste ligplaats voor de "Zeefakkel", het korpsschip van het Zeekadetkorps en de "Vlietstroom", een betonningsvaartuig van Rijkswaterstaat. Daarnaast wordt in deze haven geregeld het interieur van luxe jachten afgebouwd.

Het water van de Veerhaven (de Tramhaven) is ingericht als bedrijfshaven. Hier zijn op dit moment een boten- motorreparatiebedrijf, een jachthuurder en een mastenmaker gevestigd.

Het Kanaal door Voorne, binnen het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan, is grotendeels ingericht als jachthaven. Er zijn twee watersportverenigingen gevestigd. Aan de Kanaalweg Oostzijde is het verenigingsgebouw van watersportvereniging Waterman-Hellevoet gevestigd. Aan de Kanaalweg Westzijde is de Watersportvereniging Hellevoetsluis gevestigd.

In de Veerhaven is het schip de Linquenda II gelegen. Dit voormalige vrachtschip (uit 1914) wordt in hoofdzaak gebruikt als charterschip voor zeiltochten. Het schip is ook een trouwlocatie van de gemeente Hellevoetsluis. De afmeerplek van de Linquenda II bevindt zich op dit moment ter hoogte van de Tramhaven 1. Op de oever ter plaatse van Tramhaven 1 is bebouwing aanwezig, waarvoor de gemeente geen toestemming heeft verleend. Deze bebouwing wordt ook niet passend gevonden in de plannen voor de Veerhaven. De huidige situatie (afmeerplek en illegale bebouwing) aan de Tramhaven 1 kan evenwel - voor zover nu te overzien is- duren tot de start van de woningbouwontwikkeling in de Veerhaven. Voorafgaand aan de woningbouwontwikkeling zal te zijner tijd een aanbieding inzake een andere afmeerplek gedaan worden aan de eigenaren van het schip de Linquenda II. In dat verband zullen de mogelijkheden van een afmeerplek worden onderzocht.

Woonboten

In het noordelijk gedeelte van de Kanaalzone, aan de Kanaalweg Oostzijde, zijn een vijftal woonboten gelegen. Deze woonboten worden permanent bewoond. Ter plaatse van de woonboten worden de oevers (illegaal) gebruikt als tuin, waardoor het zicht op het kanaal geminimaliseerd wordt. Ook zijn enkele (illegale) bijbehorende bouwwerken op de oevers gerealiseerd. Parkeren ten behoeve van de woonboten vindt plaats in de bermen nabij de woonboten.

2.7 Ontwikkeling Veerhaven

2.7.1 Inleiding

Sinds 1982 onderzoekt de gemeente Hellevoetsluis de mogelijkheden voor de herontwikkeling van de Veerhaven. Het terrein is in grote delen in ongebruik en er is sprake van ernstige bodemverontreiniging op de plek van de voormalige gasfabriek. De Veerhaven biedt schitterende perspectieven voor zowel wonen als watersportgerelateerde bedrijvigheid, echter, de planvorming heeft te maken met complexe randvoorwaarden door onder andere milieuhinder, buitendijkse ligging en de relatie tot Natura 2000 gebied Haringvliet.

Met de naam "Veerhaven" wordt het gehele plangebied bedoeld. Het water van de haven wordt ook wel "Tramhaven" genoemd. De haven aan de westzijde van het plangebied wordt "Koopvaardijhaven" genoemd.

In 2011 is de studie "Veerhaven Hellevoetsluis, studie naar watersportgebonden bedrijvigheid" (VHP januari 2011) voltooid. Op basis hiervan is een keuze gemaakt voor een integrale en innovatieve ontwikkeling van wonen en werken. De ontwikkeling bestaat uit circa 100 woningen en circa 10.000 m2 aan watersportgebondenbedrijvigheid. Op deze wijze is een uitstekende balans bereikt tussen enerzijds een (deels bestaand) watersportgebonden bedrijventerrein en anderzijds een woonlocatie met woningen.

Rondom de Veerhaven zelf krijgen de zittende ondernemers en mogelijke nieuwe investeerders de ruimte om de Veerhaven uit te bouwen en te moderniseren tot een compleet watersportservicecentrum, passend bij de vooraanstaande positie van Hellevoetsluis op het gebied van watersport. De uitbreiding en inrichting van het nieuw te ontwikkelen terrein wordt zodanig vormgegeven dat de omgeving zoveel mogelijk wordt ontzien wat betreft geluid- en geurhinder. Er ontstaat hierdoor ruimte voor de ontwikkeling van ongeveer 100 woningen langs de rand van het terrein en aan de kop van de brede landtong. De inpassing is zodanig vormgegeven dat zowel bedrijfszekerheid als woonkwaliteit gewaarborgd worden.

De ontwikkeling van de Veerhaven creëert een aantal bijzondere impulsen voor Hellevoetsluis:

  • een modern watersportservicecentrum creëert nieuwe werkgelegenheid, trekt bezoekers aan en versterkt de vooraanstaande positie van Hellevoetsluis op het gebied van watersport in de regio.
  • de nieuwe woningen kunnen bijzondere woonkwaliteiten bieden die schaars zijn in Hellevoetsluis (woon-werk-combinaties, woningen met privé toegang tot het water, luxe seniorenappartementen met zicht op de Haringvliet). De nieuwe bewoners op een steenworp afstand van de Vesting zorgen daarnaast voor leven en dynamiek in het hart van Hellevoetsluis.
  • Door de ontwikkeling wordt de Veerhaven weer onderdeel van het prachtige ensemble van havens rondom de Vesting en verbindende schakel tussen de vesting en de oostelijke wijk Struyten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPKanaalzicht2012-vg02_0004.jpg"

Afbeelding 2.3: ligging Veerhaven in omgeving

2.7.2 Context

In 2008 is een Nota van Uitgangspunten voor de ontwikkeling van de Veerhaven vastgesteld. Daarin werd het oostelijk deel beschreven als watersportgebonden bedrijvigheid. De huidige bedrijven in het westelijk plandeel dienden waar mogelijk te verhuizen naar de overzijde van de haven of naar elders om ruimte te maken voor woningbouw op de brede landtong. Een dergelijk concept bleek echter niet economisch haalbaar.

Middels toezegging van de Provincie, Rijkswaterstaat en VROM van een aanzienlijke bijdrage voor het saneren van het voormalige gasfabrieksterrein heeft de planontwikkeling Veerhaven een nieuwe impuls gekregen. De beschikkingen waarin projectsubsidie van de provincie en de bijdrage van het Rijk zijn toegekend, zijn inmiddels door de gemeente ontvangen. Het college van burgemeester en wethouders hebben voor de herontwikkeling van de Veerhaven aanvullende en/ of nieuwe beleidsdoelstellingen geformuleerd:

  • veiligstellen van de bodemsanering middels het binnenhalen van de subsidies en het op gang brengen van de herontwikkeling, waarbij de Veerhaven een kwalitatieve opwaardering ondergaat.
  • het op gewenste wijze inpassen/ faciliteren van de aanwezige (watersportgebonden) bedrijvigheid binnen het plangebied, waarbij het uiteindelijk doel is een volwaardig watersportcentrum te realiseren.
  • de realisatie van woningbouw die zo min mogelijk tot concurrentie leidt met andere plannen binnen de gemeente.
  • budgettair aanvaardbare ontwikkeling en geen bovenmatige risico's voor de gemeente.

Het Rijk heeft op basis van het stedenbouwkundige plan een aanvullende saneringsbijdrage toegezegd, die nodig is om het bouwplan fiancieel haalbaar te maken. Voorwaarde voor het verkrijgen van deze bijdrage is de start van dit bouwplan vóór 1 januari 2015.

2.7.3 Stedenbouwkundig plan Veerhaven Hellevoetsluis

De stedenbouwkundige opzet laat zich omschrijven als een ensemble met drie schillen: in het hart ligt het water van de Tramhaven, het werkterrein met een kraan om boten uit het water te tillen en een aantal bestaande en te behouden werkloodsen.Daaromheen komt een schil van nieuwe werkloodsen die ook als geluidsbuffer dienen in de vorm van een hoefijzer. De mooie randen naar het Haringvliet en naar de Vesting kunnen worden gevormd door bijzondere woningen met een prachtig uitzicht. De rand die grenst aan het Haringvliet blijft natuurlijk ingericht om verstoring van de natuurwaarden van het Haringvliet te voorkomen.

Het hart: modern watersportservicecentrum

Het water van de Tramhaven vormt het hart van de ontwikkeling. Op de kop van deze haven kan een grote showroom met uitstalling van nieuwe boten op de kade komen. Het terrein rondom de huidige watersportbedrijven wordt heringericht tot een efficiënt bedrijvencluster met directe watertoegang voor alle bedrijven.

Binnenschil: aanvullende bedrijven

Het terrein daar omheen wordt rondom omzoomd door een schil nieuwe gebouwen, die ruimte geven voor aanvullende bedrijven en tegelijkertijd kan deze bebouwing voorkomen dat teveel geluid naar buiten dringt. Het werkterrein is afsluitbaar en flexibel indeelbaar. Er kan nog een scheiding plaatsvinden tussen gebruikers en functies als dat wenselijk is.

Buitenschil: wonen georiënteerd op de monumentale omgeving

Langs de Kanaalweg Oostzijde komt een reeks van kadewoningen, met als eindpunt een prominent ensemble op de kop van het schiereiland, dit tot maximaal 7 bouwlagen (22 meter). Op de huidige groenstrook komt een oeverpark. De woningen die hier gesitueerd zijn, zijn direct georiënteerd op het water.

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPKanaalzicht2012-vg02_0005.jpg"

Afbeelding 2.4: bouwhoogtes Veerhaven

Aan de oostzijde van het plangebied wordt de oude loswal gesloopt en een nieuw talud aangelegd. De ruimte tussen de vrijstaande bestaande woningen wordt opgevuld door nieuwe vrijstaande bedrijfswoningen. Dit bevorderd de interactie en belevingswaarde van de Tramhaven. Op deze plek komen alleen vrijstaande gebouwen, die zorgvuldig geïntegreerd worden in de groene omgeving.

2.7.4 Programma

In het stedenbouwkundig plan is de bedrijfsbebouwing voor het watersportservice programma onderverdeeld in 4 zones. In totaal is er ruimte voor 8.000 m² bvo bedrijfsbebouwing met daarnaast 2.000 m² bedrijfsbebouwing in de werkwoningenstrook. Vergeleken met de huidige situatie is in totaal ruimte voor 7.000 m² bvo uitbreidingsruimte.

Het totaal aantal nieuwe woningen is niet per soort woning bepaald, in de voorbeeldverkaveling is uitgegaan van 98 nieuwe woningen, verdeeld over appartementen, grondgebonden woningen en bedrijfswoningen. Er wordt rekening gehouden met de mogelijkheid voor het oprichten van een voorziening van maximaal 500 m², bijvoorbeeld voor horeca of voorzieningen voor bewoners met een openbaar karakter.

Er wordt een strook met bedrijfswoningen ontwikkeld. In deze zone, tussen de Struytse Zeedijk en het Haringvliet wordt ervan uitgegaan dat milieubelastende activiteiten alleen binnen worden uitgevoerd. Het betreft bedrijfswoningen met al dan niet een bedrijf aan huis. Het kan ook zijn dat ondernemers elders in het gebied hun bedrijf hebben.

De bouwhoogte van het watersportcluster heeft een verplichte minimale (goot-)hoogte van 8 meter. De kap van de bedrijfsbebouwing aan de zijde van de woningen wordt uitgevoerd door middel van een lessenaarsdak, de bouwhoogte loopt daarbij op van 8 naar 10 meter. Dit is een functioneel benodigde hoogte en is ook noodzakelijk om de noodzakelijke geluidsbuffer naar de omgeving te realiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPKanaalzicht2012-vg02_0006.jpg"

Afbeelding 2.5: dwarsdoorsnede woningen-bedrijfsbebouwing

De hoogtes van de woningen varieert. Deze zijn bepaald in relatie tot de geluidsbelasting en in relatie tot het gewenste ontspannen beeld van een enclave in het groen. Op de kop van de Veerhaven zal een appartementengebouw worden opgericht met bouwhoogte van overwegend 5 bouwlagen met een hoogteaccent op de kop van het gebouw van maximaal 7 bouwlagen (22 meter)+. Het streven is om op deze locatie de entree van Hellevoetsluis, komende vanaf het Haringvliet te accentueren. Dit is tevens een nieuw accent ter hoogte van de entree van het Kanaal door Voorne en het veerhavengebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPKanaalzicht2012-vg02_0007.jpg"

Afbeelding 2.6: plankaart stedenbouwkundig plan

2.7.5 Parkeren

De Parkeernormen Hellevoetsluis 2011 zijn van toepassing. Voor de woningen wordt een gemiddelde parkeernorm van 1,9 parkeerplaats per woning (inclusief bezoek) aangehouden. Voor bedrijven wordt uitgegaan van normen voor "arbeidsextensieve/ bezoekersextensieve bedrijven" (0,9 parkeerplaats per 100 m2 bvo) en "arbeidsextensief/ bezoekersintensief" (1,8 parkeerplaats per 100 m2 bvo). De totale parkeerbehoefte van het plan Veerhaven is afhankelijk van de definitieve invulling van het gebied.

2.7.6 Buitendijkse ligging

De Veerhaven ligt geheel buitendijks en wordt door de deltawerken beschermd tegen stormvloeden vanuit zee. Overstroming vanuit het Haringvliet is wel mogelijk. Bij de ontwikkeling dient het overstromingsrisico in beeld te worden gebracht, zie paragraaf 4.10.

De gehele planontwikkeling grenst aan de kernzone van de primaire waterkering. De kernzone blijft vrij van bebouwing. Deze zone wordt grotendeels groen ingericht maar er vindt ook parkeren op plaats.

2.7.7 Inrichting openbare ruimte

De aansluitingen van het plangebied op de directe omgeving worden zeer zorgvuldig vormgegeven. Het groene karakter van de Kanaalweg Oostzijde blijft aanwezig en wordt als oeverpark ingericht. De woningen aan deze dijk staan iets hoger dan de weg en krijgen bij voorkeur een Delftse stoep. Hierdoor bestaat er ook op de begane grond een royaal uitzicht over het water en is er voldoende privacy aanwezig.

Het oude tramtracé aan de Haringvlietzijde wordt ingericht als wandelpad in het groen. De reeks bestaande en nieuwe bedrijfswoningen staan deels achter groene hagen en voegen zich bescheiden in. Langs de Tramhaven komt de Struytse Zeedijk direct aan de oever te liggen. In het water komt een aaneengesloten steiger, zodat een rondloop om de Veerhaven mogelijk is. De Zeedijk wordt hersteld als continue groene lijn met een doorgaand fietspad erop. Aan de noordzijde ligt de ventweg met parkeerplaatsen.

De groenstructuur van het gebied is gebaseerd op de grote aaneengesloten groene oevers langs de Zeedijk, het Kanaal en het Haringvliet. Snippergroen wordt zoveel mogelijk voorkomen.

2.7.8 Ontsluiting

Het plangebied wordt ontsloten door middel van een tweetal aansluitingen op de Vlasakkerlaan:

  • Het Stationsplein vormt de hoofdontsluiting van het gebied.
  • De Kanaalweg Oostzijde ontsluit de woningen langs het Kanaal en vormt op termijn de functie van recreatieve fiets- en wandelpromenade.

Door de aanleg van twee ontsluitingswegen wordt het langzame woonverkeer van het bedrijfsmatig verkeer gescheiden. Het Stationsplein is primair voor de ontsluiting van autoverkeer, de Kanaalweg OZ is vooral bedoeld voor het langzame verkeer. Ook in verband met de bereikbaarheid en ontruiming van het gebied bij calamiteiten zijn ten minste twee aansluitingen nodig.

De ontsluitingsweg aan de zijde van de Kanaalweg Oostzijde is beperkt qua wegbreedte, maar blijft als zodanig gehandhaafd. De weg wordt ingericht als langzaamverkeersverbinding, waardoor het recreatieve karakter van de fiets- en wandelpromenade wordt versterkt. De verbinding kan dienst doen als extra ontsluitingsroute in geval van calamiteiten. De huidige Veerweg wordt doorgetrokken naar de Kanaalweg Oostzijde, zodat het Stationsplein en de Kanaalweg Oostzijde verbonden worden. Het plangebied wordt ingericht als verblijfsgebied.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren. En op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. In deze Structuurvisie laat het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven) en laat het meer over aan gemeenten en provincies. Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's, onder andere de Nota Ruimte, Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de structuurvisie voor de Snelwegomgeving, de agenda Landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalenrichting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.

Het Rijk formuleert in de Structuurvisie drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Voor alle nationale opgaven worden rijksinstrumenten ingezet, waarbij financiering slechts één van de instrumenten is. Ook decentrale overheden en marktpartijen dragen bij aan de realisatie van nationale opgaven.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

3.1.3 Nationaal Waterplan 2009-2015

Het Nationaal Waterplan (Ministeries van V&W, VROM en LNV, 2009) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998. Het beschrijft de maatregelen die genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Het Nationaal Waterplan bestaat uit een thematische uitwerking en een gebiedsuitwerking. Thema's die behandeld worden zijn: waterveiligheid, watertekort en zoetwatervoorziening, wateroverlast, waterkwaliteit en gebruik van water. Gebiedsuitwerkingen zijn er voor de Kust, Rivieren, IJsselmeergebied, Zuidwestelijke Delta, Randstad, Noordzee, Noord-Nederland en de Waddenzee, Hoog Nederland en het Stedelijk gebied. Op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan kent geen specifieke aandachtspunten voor het bestemmingsplan Kanaalzicht.

3.1.4 Beleidslijn Grote Rivieren

De doelstelling van de Beleidslijn grote rivieren (Bgr) is het behoud van de ruimte die de rivieren nodig hebben voor een veilige afvoer en berging van rivierwater en het tegengaan van ontwikkelingen die de mogelijkheid voor rivierverruiming in de toekomst bemoeilijken of onmogelijk maken. De bijbehorende Beleidsregels vormen het kader waarmee wordt beoordeeld of ontwikkelingen in het buitendijkse gebied van de grote rivieren kunnen worden toegestaan. De Bgr is in 2006 inwerking getreden en vervangt de Beleidslijn Ruimte voor de rivier.

Het buitendijkse deel van het bestemmingsplan Kanaalzicht maakt deel uit van het rivierbed van het Haringvliet. Hier geldt in principe de Bgr. Echter, bepaalde delen van het rivierbed vallen buiten het toepassingsbereik van de Bgr (bijlage 1 van de Beleidsregels). De ontwikkellocatie Veerhaven is een van de locaties waarop de Bgr niet van toepassing is. Op het overige buitendijkse gebied (i.c. de Koopvaardijhaven) is de Bgr wel van toepassing. Voor de Koopvaardijhaven geldt het 'bergend regime'. Dit houdt in dat alle (bouw)activiteiten, dus zowel riviergebonden als niet-riviergebonden, kunnen worden toegestaan, mits deze voldoen aan bepaalde rivierkundige randvoorwaarden. Effecten op de afvoer- of bergingscapaciteit van het rivierbed dienen volledig te worden gecompenseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPKanaalzicht2012-vg02_0008.jpg"

Afbeelding 3.1: kaartblad Beleidsregels Grote Rivieren

3.1.5 Kierbesluit

Door de aanleg van de Haringvlietsluizen in 1970, is het getij op het Haringvliet en de natuurlijke overgang tussen zout en zoet water verdwenen. Samen met de vervuiling van de rivieren heeft dat geleid tot het verdwijnen van veel planten en dieren. Voor trekvissen als zalm en forel zijn de Haringvlietsluizen een grote barrière op hun tocht naar de paaiplaatsen in de Europese rivieren. De regering heeft in 2000 het Kierbesluit genomen, met als doel de passeerbaarheid van de Haringvlietsluizen voor trekvissen te verbeteren. Het Kierbesluit houdt in dat de Haringvlietsluizen niet alleen bij eb, maar ook bij vloed beperkt open staan. Op die manier kan zeewater het Haringvliet instromen, waardoor er een natuurlijker overgangsgebied van zeewater en rivierwater ontstaat en trekvissen de sluizen kunnen passeren. In het Kierbesluit zijn diverse randvoorwaarden opgenomen waaraan de Haringvlietsluizen na de maatregelen moeten voldoen:

  • Veiligheid tegen overstromingen is en blijft ook in de nieuwe situatie het belangrijkste doel van de Haringvlietsluizen;
  • De aanvoer van zoet water voor landbouw en drinkwater mag niet in gevaar komen;
  • Het zoute water mag niet verder het Haringvliet instromen dan tot de denkbeeldige lijn Middelharnis – monding Spui. Een meetnet van palen en boeien - voorzien van apparatuur om het zoutgehalte te meten - controleert dit;
  • Voor de scheepvaart wordt gestreefd naar een waterstand (bij Moerdijk) die hoger is dan nul meter NAP.

Het is nu nog niet bekend wanneer de Haringvlietsluizen op een 'kier' worden gezet. Allereerst dienen compenserende maatregelen voor de zoetwatervoorziening (landbouw en drinkwater) te zijn getroffen. Zodra de Haringvlietsluizen op een kier worden gezet, zal naar verwachting het water in het Haringvliet en de daarmee in verbinding staande havens zouter worden. De effecten van het Kierbesluit worden besproken in paragraaf 4.10.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Structuurvisie: "Visie op Zuid-Holland"

Provinciale Staten stelden 2 juli 2010 de Provinciale Structuurvisie "Visie op Zuid-Holland", de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda vast. In de Visie op Zuid-Holland beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De Structuurvisie geeft een doorkijk naar 2040 en de visie voor 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie. De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Daarnaast zijn duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid belangrijke pijlers.

De functiekaart geeft de gewenste ruimtelijke functies weer die in de structuurvisie zijn geordend, begrensd en vastgelegd als ruimtelijk beleid tot 2020. Op de functiekaart (afbeelding 3) van Visie op Zuid-Holland is het plangebied aangeduid als 'bestaand stads- en dorpsgebied', 'water' en 'zoeklocatie zoetwaterkanaal'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPKanaalzicht2012-vg02_0009.jpg" Afbeelding 3.2: Functiekaart Provinciale Structuurvisie

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPKanaalzicht2012-vg02_0010.jpg" Afbeelding 3.3: Kwaliteitskaart Provinciale Structuurvisie

Binnen de aanduiding 'stads- en dorpsgebied' streeft de provincie naar gedifferentieerdheid van gebruik om een prettig verblijfsklimaat te realiseren. Voor water geldt dat de opgave ligt in het verbinden van veiligheid, ecologie en economie. Dat vloeit voort uit de agenda 'Kracht van de Delta'. Verder geldt dat de provincie streeft naar een complete ecologische hoofdstructuur. Zowel de natte als droge natuur- en groengebieden worden in dit geheel opgenomen.

De compartimentering van de deltawateren door de Deltawerken heeft negatieve ecologische effecten en veroorzaakt problemen met de water(bodem)kwaliteit. Dit heeft zijn weerslag op de economische waarde en belevingswaarde van het gebied, door bijvoorbeeld blauwalg en verontreinigd sediment. In het Zuid-Hollandse deel van de delta zet de provincie in op herstel van de getijdewerking. Randvoorwaarde is dat deze ontwikkeling samen moet gaan met behoud van een duurzame zoetwatervoorziening voor de zoetwaterafhankelijke functies. Met de aanleg van een zoetwaterkanaal en een verbetering van het regionale waterbeheer (gescheiden aan- en afvoersysteem) wordt het huidig niveau van zoetwatervoorziening in elk geval tot 2015 gegarandeerd.

Naast het sturen op functies, 'wat en waar', wil de provincie ook sturen op kwaliteit, 'waar en welke'. Op de kwaliteitskaart zijn zowel de bestaande als de gewenste kwaliteiten benoemd op een globale, regionale schaal. Op de kwaliteitskaart van Visie op Zuid-Holland is het plangebied aangeduid als herkenbare open zeekleipolder, kwaliteit in stads- en dorpsgebied en kwaliteit in stads- en dorpsrand. De Struytse Zeedijk en een gedeelte van de Vlaskkerlaan zijn aangeduid als onderscheidend rivierengebied. En het Kanaal is aangeduid als werkgebied met karakter.

3.2.2 Provinciale verordening Ruimte: "Ontwikkelen met schaarse ruimte"

In de Visie op Zuid-Holland beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. Om het provinciaal ruimtelijk beleid uit te voeren heeft de provincie verschillende instrumenten, waarvan een verordening er één is. De Verordening Ruimte stelt regels aan gemeentelijke bestemmingsplannen. De verordening, gebaseerd op artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening, stelt regels betreffende de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het stedelijke gebied van Zuid-Holland. De verordening heeft slechts betrekking op een beperkt aantal onderwerpen. Bij het opstellen van het bestemmingsplan dient daarom ook rekening te worden gehouden met ander provinciaal beleid. Het gaat daarbij vooral om het integrale ruimtelijke beleid dat is opgenomen in de provinciale structuurvisie en het bijbehorende uitvoeringsplan.

Daarnaast is het ontwerp Besluit algemene regels ruimtelijke ordening ('Barro') van het Rijk van belang. Hierin zijn regels opgenomen waaraan provinciale verordeningen moeten voldoen. Enkele onderwerpen in de verordening van de provincie Zuid-Holland vloeien rechtstreeks voort uit de AMvB Ruimte, zoals regels over de Ecologische Hoofdstructuur en de Nationale Landschappen. Met de Provinciale Verordening kunnen zaken geregeld worden die generiek van aard zijn (relevant voor alle gemeenten of een bepaalde groep gemeenten) en in eerste instantie vooral een werend of beperkend karakter hebben.

Het plangebied van het bestemmingsplan Kanaalzicht is aan te merken als gebied dat gelegen is binnen de opgenomen bebouwingscontour. Bestaande bebouwing, erven, tuinen en wegen met een gesloten verharding worden overeenkomstig het huidige gebruik worden bestemd. Verder zijn de primaire en regionale waterkeringen in het gebied opgenomen. Deze waterkeringen zijn verwerkt in de verbeelding van het bestemmingsplan. Een klein gedeelte van het plangebied behoort tot de ecologische hoofdstructuur. Er is sprake van bestaande natuur en waternatuurgebied. In de bestemmingsplannen moet hier rechtstreeks natuur mogelijk worden gemaakt en moet bescherming tegen significante aantastingen van de wezenlijke kenmerken en waarden plaatsvinden.

De woningbouwlocatie in de Veerhaven is een 'locatie voor herstructurering binnen bestaand stedelijk en dorpsgebied 2010 als aangegeven op kaart 4a' zoals verwoord in artikel 2, lid 2 van de Verordening Ruimte. Het bestemmingsplan voldoet aan de bepalingen zoals verwoord in de ladder voor duurzame verstedelijking. Een nadere onderbouwing van de woningbouwaantallen wordt beschreven in paragraaf 3.3.4.

3.2.3 Provinciaal beleid buitendijks bouwen

Provinciaal beleid voor buitendijks bouwen is opgenomen in de Provinciale Structuurvisie en de Verordening Ruimte (Actualisering 2012). Op 30 januari 2013 is deze geactualiseerde verordening van kracht geworden.

In buitendijkse gebieden van de grote rivieren die binnen de bebouwingscontouren liggen, neemt de druk op de ruimte toe. De provincie ziet het als haar rol om te zorgen dat gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen in deze gebieden, ook gezien klimaatverandering, een goede afweging maken van de hoogwaterrisico's. Gemeenten worden gevraagd bij nieuwe ontwikkelingen en herstructureringen in buitendijkse gebieden een inschatting te maken van het slachtofferrisico van een eventuele overstroming en te motiveren hoe zij daarmee zijn omgegaan. Dit is opgenomen in artikel 12 van de Verordening Ruimte. De provincie heeft een RisicoApplicatie Buitendijks (RAB) ontwikkeld, die gemeenten hierbij kan helpen.

Binnen het bestemmingsplan Kanaalzicht is dit nieuwe beleid relevant voor de ruimtelijke ontwikkeling van het Veerhavengebied. In paragraaf 4.10 wordt hier verder op ingegaan.

3.2.4 Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015

Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 (Provincie Zuid-Holland, 2009) beschrijft de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid inclusief het grondwaterbeleid. De provincie heeft in dit plan het beleid uit het Nationaal Waterplan en het huidige Europese beleid vertaalt naar provinciale kaders en doelstellingen voor de periode 2010-2015. De belangrijke opgaven voor de Zuid-Hollandse Delta zijn:

  • 1. waarborgen van de veiligheid tegen overstromingen, ook op de lange termijn (2100).
  • 2. realiseren van een duurzaam en zo natuurlijk mogelijk ecosysteem, waarbij rekening gehouden wordt met de zoetwatervoorziening ten behoeve van functies zoals drinkwatervoorziening en landbouw.
  • 3. benoemen, bieden en grijpen van kansen voor de ruimtelijke economische en maatschappelijke ontwikkeling van het gebied.

In het provinciale waterplan gaat het vooral om de 'wat'-vraag, in het waterbeheerplan van het waterschap gaat het om de 'hoe'-vraag. De ruimtelijke aspecten in het provinciale waterplan zijn een structuurvisie op grond van de Wro en de Waterwet.

3.2.5 Beleidsplan Waterkeringen (Waterschap Hollandse Delta 2006)

Het Beleidsplan Waterkeringen van waterschap Hollandse Delta is het beleidskader voor de waterkeringbeheertaak in de periode 2006-2011. In het Beleidsplan Waterkeringen worden de functies van de waterkeringen, de doelstellingen per functie en het beleid op een breed scala aan onderwerpen beschreven. Het Beleidsplan Waterkeringen bevat beleidskaders die op hoofdlijnen richting geven aan het functioneel beheer van de waterkeringen, aan het waarborgen van de waterkerende functie en aan de uitvoering van onderhouds- en verbeteringsmaatregelen.

3.2.6 Woonvisie Zuid-Holland 2011-2020

Op 12 oktober 2011 heeft Provinciale Staten de Woonvisie 2011-2020 vastgesteld. De veranderde omstandigheden in de woningmark, en de conclusie dat sommige veranderingen actueel zijn, heeft ertoe geleid dat de provincie zich genoodzaakt zag haar woonbeleid aan te passen.

De provincie streeft naar een aantrekkelijke leefomgeving waarin ruimte voor wonen, werken, reizen en recreëren in balans is. Door de economische crisis, veranderende eisen die gesteld worden aan woningen en demografische ontwikkelingen is de woningmarkt in de laatste jaren sterk veranderd. Ook bestuurlijk zijn er veranderingen, overheden hebben minder middelen tot hun beschikking om de woonomgeving te verbeteren. In de Woonvisie geeft de provincie aan hoe zij omgaat met deze nieuwe omstandigheden.

In deze visie zijn een vijftal ambities voor wonen geformuleerd:

  • Regionale verscheidenheid behouden en benutten;
  • Provincie stelt kaders voor de lange termijn; regional vindt uitwerking plaats;
  • Voldoende goed woningaanbod voor iedereen;
  • Niet meer woningen plannen dan nodig zijn;
  • Toevoegingen en impulsen dragen bij aan een verbetering van de leefbaarheid.

De woningvoorraad dient volgens de provincie beter te worden afgestemd op de behoefte. Daartoe moeten meer woningen beschikbaar komen voor inkomens tussen modaal en €43.000,-. Tevens moet het percentage te bouwen sociale woningbouw afhankelijk worden van de bestaande voorraad. Per regio kunnen hiervoor afspraken worden gemaakt.

Daarnaast is een aandachtspunt dat Zuid-Holland te weinig woningen in het topmilieu heeft. Ook moet aandacht besteed worden aan woningen voor arbeidsmigranten.

De krimp in Zuid-Holland zal bescheiden van omvang zijn, deze zal met name optreden in de landelijke gebieden. Groei zal zich voornamelijk concentreren in en rondom de Randstad, met een paar groeicentra daarbuiten. Van belang is dat er niet meer woningen worden gepland dan nodig zijn. Tevens zal in plaats van sloop-nieuwbouw meer renovatie moeten plaatsvinden. Voor heel Zuid-Holland wil de provincie komen tot de bouw van meer woningen voor alleenstaanden en eenouderhuishoudens, aangezien 90% van de groei uit dit type woningen bestaat.

Uitgangspunt voor de provincie blijft dat nieuwbouw overwegend in de stedelijke gebieden zal plaatsvinden. Waarbij de opbouw van wijken en/ of woonmilieus evenwichtiger worden en beter aansluiten bij de wensen van de (toekomstige) bewoners. Kwaliteitsimpulsen kunnen hiervoor zorgen. Voor stedelijke ontwikkelingen betekent dit dat er sprake dient te zijn van waardevergroting, dat wil zeggen vergroting van belevingswaarde, financiële waarde en toekomstwaarde.

In het bestemmingsplan Kanaalzicht worden ongeveer 100 nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Deze woningen worden in gedifferentieerde prijsklassen gerealiseerd, gerekend is met een combinatie van vrije sector koop en middelduur/dure huur. Dit aanbod is passend bij de woningbouwvraag in Hellevoetsluis. Er zijn met de Stadsregio Rotterdam Verstedelijkingsafspraken gemaakt inzake het woningbouwprogramma. In de Veerhaven worden geen woningen in de sociale sector gebouwd, deze worden elders binnen de gemeente gerealiseerd. De ontwikkeling past binnen de Woonvisie Zuid-Holland 2011-2020.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurplan Hellevoetsluis 2015+

Op 2 september 2004 is het Structuurplan Hellevoetsluis 2010+ vastgesteld. In deze ruimtelijke visie is opgenomen op welke wijze de gemeente wenst om te gaan met ruimtelijke ontwikkelingen, zoals onder meer wonen, werken, infrastructuur en recreatie. Sinds 2004 zijn er echter nieuwe ontwikkelingen die aanleiding vormen om het structuurplan bij te werken. De Structuurvisie 2015+ doet uitspraken over ruimtelijke ontwikkelings- en investeringsprojecten die de komende tien tot vijftien jaar aan de orde gaan komen. Voor het algemene ruimtelijke kader achter deze projecten is uitgegaan van de ruimtelijke afwegingen die gemaakt zijn voor de Structuurvisie 2010+. Voor de onderwerpen waarover onderhavige structuurvisie geen uitspraken doet, blijft het Structuurplan 2010+ van kracht.

Sinds de vaststelling van het Structuurplan 2010+ in 2004 hebben een aantal ontwikkelingen plaatsgevonden die de aanleiding vormen voor deze actualisatie. Het betreft het vaststellen van een antal gemeentelijke beleidsdocumenten en beleidsbeslissingen. Maar ook herbezinning ten aanzien op een aantal ontwikkelingen naar aanleiding van de maatschappelijke en economische veranderingen in de samenleving en de doorwerking daarvan naar projecten en planambities.

Het actualiseren van het beleid heeft gevolgen voor de verschillende ruimtelijke ontwikkelingen. De wijzigingen hebben onder andere betrekking op het project "Kanaalzone" (Veerhavengebied, Tramhaven en Molshoek). De locatie van de Veerhaven wordt in de Structuurvisie gezien als "harde woningbouwlocatie" waarvan de verwachting is dat dit plan de komende jaren ook daadwerkelijk wordt gerealiseerd.

Voor het bestemmingsplan Kanaalzicht is de ontwikkeling van het deelgebied "Kanaalzone" van belang. Over de ontwikkeling van de Veerhaven is het volgende opgenomen.

In de Veerhaven wordt onderzocht of een combinatie tussen een nieuwe woonfunctie en de optimalisering van de watersportfaciliteiten mogelijk is. Door herstructurering, verplaatsing en concentratie van de watersportgebonden bedrijvigheid aan de oost- en zuidoever van de Tramhaven ontstaat er een duurzaam toekomstperspectief om op de landtong tussen het kanaal en de feitelijke Tramhaven een hoogwaardig woonmilieu te creëren. De landtong is ook geschikt voor allerlei bijzondere (recreatie)functies, die niet in De Vesting gesitueerd kunnen worden.

Dit bestemmingsplan Kanaalzicht maakt de ontwikkelingen in de Veerhaven mogelijk, de ontwikkeling van de Veerhaven wordt hierin planologisch-juridisch verankerd.

3.3.2 Visie op watersport

De watersport vormt in Hellevoetsluis een belangrijk onderdeel van het toeristisch-recreatief beleid. De watersport is een van de factoren waardoor Hellevoetsluis aantrekkelijk is voor personen en bedrijven om zich te vestigen. Vanuit historisch en geografisch perspectief ligt de belangrijke rol van de watersport in Hellevoetsluis voor de hand. In de Visie op de Watersport is aangeven dat een watersportgebied met de omvang van Hellevoetsluis, een evenredig voorzieningenaanbod verdiend. Er is dan ook in de laatste jaren veel geïnvesteerd in het verbeteren van het voorzieningenniveau zodat deze aansluit op de vraag. Voor de toekomst is het van belang dat het voorzieningenniveau op niveau wordt gehouden en verder wordt verbeterd. Het blijven voldoen aan de steeds veranderende vraag is van het grootste belang. De verdere uitbreiding van watersportgerelateerde activiteiten wordt daarbij aangeraden. Om dit te bereiken is een goede samenwerking tussen de bij de watersport betrokken partijen en een integrale beleidsaanpak van groot belang.

3.3.3 Groenstructuurplan Hellevoetsluis 2010-2020

Op 10 december 2009 is het Groenstructuurplan Hellevoetsluis 2010-2020 vastgesteld. Het Groenstructuurplan heeft als doel om het bestaande (stedelijke) groen te behouden, de ecologische kwaliteit ervan te verbeteren en de samenhangende structuur ervan op termijn verder te ontwikkelen. Om dat de bereiken heeft het de volgende status:

  • 1. Beleidskader voor al het gemeentelijk beleid;
  • 2. Toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen;
  • 3. Uitvoeringskader voor de inrichting en het beheer van de openbare ruimte voor de aspecten groen en water.

In het Groenstructuurplan worden elf belangrijke groenstructuren behandeld. Dit zijn bijvoorbeeld bermen, dijken, watergangen en stedelijk groen. Per groenstructuur worden kernkwaliteiten van de huidige situatie, relevante ontwikkelingen, toekomstig beheer en inrichting en het streefbeeld voor 2020 weergegeven.

Het Natura 2000-gebied Haringvliet maakt deel uit van de groenstructuur kuststrook. Streefbeeld voor de kuststrook is dat er zoveel mogelijk een doorlopende natuurlijke oeverstrook langs het Haringvliet komt, zodat er een ecologische verbindingszone ontstaat voor dieren. Tevens zal er ruimte over blijven om langs het Haringvliet te recreëren. Door de ontwikkeling van de Veerhaven wordt dit bereikt. Tevens is voor de Veerhaven vastgesteld dat het plangebied voor 30% als groen, open water en spelen moet worden ingericht. Het plangebied voldoet aan de uitgangspunten van het Groenstructuurplan.

3.3.4 Woonvisie 2008-2015 en Actualisering 2010-2015+

De woonvisie is een nota waarin de plannen met betrekking tot het wonen in Hellevoetsluis staan beschreven. Onderdeel van de woonvisie is een onderzoek geweest naar de woonwensen van de bewoners van Hellevoetsluis. Voor dit onderzoek heeft er in februari 2007 een uitgebreide enquête plaatsgevonden onder circa 3.000 huishoudens in de gemeente. De bestaande wijken in Hellevoetsluis maken een wezenlijk onderdeel uit van de woonvisie. Het merendeel van de woningen die er in 2015 staan, zijn er nu immers ook al. In de woonvisie is per wijk een beknopte omschrijving gegeven van het wonen en de aspecten die mede bepalend zijn voor het wonen. Wonen is immers méér dan alleen de woning. Ook de woonomgeving speelt een rol in de woonkwaliteit evenals de bereikbaarheid van de wijk en de voorzieningen, zoals winkels, zorg- en welzijnsvoorzieningen.

Actualisatie 2010-2015+

Als gevolg van gewijzigde omstandigheden op de woningmarkt heeft in 2010 een eerste actualisatie van de Woonvisie plaatsgevonden, waarbij tevens is gekeken naar de ontwikkeling in vraag en aanbod. Deze 'Actualisering 2010-2015+' heeft geleid tot een reductie van de plancapaciteit van ruim 2500 woningen (Woonvisie) naar 1600 woningen in de periode 2010 tot 2020. De ontwikkelingen op zowel de woningmarkt zelf, als ook het gewijzigde beleid op Rijksniveau (zoals de invoering staatssteunregels en hypotheekrenteaftrek), provinciaal niveau (Woonvisie 2011) en regionaal niveau (Verstedelijkingsafspraken) zijn voor de gemeente aanleiding geweest om in 2012 het woningbouwbeleid opnieuw te monitoren. Deze actualisatie, onder de naam 'De woningbouw in Hellevoetsluis op weg naar 2020' heeft mede in het licht van de jongste woningbehoefteramingen geleid tot een tweede reductie van de plancapaciteit. Van de oorspronkelijke 2500 te bouwen woningen (Woonvisie) is de plancapaciteit via 1600 woningen (1e actualisatie) inmiddels gereduceerd naar een bouw van nog slechts 916 woningen in de periode 2010-2020. Het plan Veerhaven heeft daar steeds een onderdeel van uitgemaakt met 100 woningen, te bouwen in de periode 2015-2020.

Actualisatie Regionale Woonvisie

In de periode 2010/2011 zijn, ter actualisering van de regionale woonvisie, tevens verstedelijkingsafspraken opgesteld binnen de Stadsregio Rotterdam. Gelet op het feit dat de woningmarkt volop in beweging was, is in goed overleg besloten om de regionale visie op het wonen te beperken tot de periode 2010-2015 én is besloten om in 2013 te starten met afspraken voor de periode 2015-2020.

Inmiddels is het overleg voor een regionale visie voor genoemde periode gestart met als doel om nog dit jaar de afspraken voor Voorne-Putten af te ronden en vast te stellen. De visie zal daarbij mede gebaseerd zijn op een breed woningmarktonderzoek, dat de gemeenten op Voorne-Putten inmiddels hebben opgestart en dat in oktober 2013 kan worden afgerond. De visie zal eveneens gerelateerd zijn aan de visie die in samenwerking met de provincie Zuid-Holland en het ministerie van Binnenlandse Zaken wordt opgesteld in het kader van Voorne-Putten als anticipeerregio.

Omdat de regionale woonvisie nog in ontwikkeling is, kan het onderdeel wonen hier nog niet aan worden getoetst. Dit is voor het gemeentebestuur reden geweest om de gereduceerde plancapaciteit van ruim 900 woningen in meerjarig perspectief te plaatsen en deze meerjarenplanning woningbouw te toetsen aan de woningbehoefteraming (WBR) van de gemeente Hellevoetsluis. Uit deze toets van het aanbod aan de woningbehoefte mag geconcludeerd worden dat, met de huidige plancapaciteit tot 2025, inclusief de bouw van 100 woningen in de Veerhaven, de woningbehoefte niet overschreden wordt. Dit bestemmingsplan voorziet daarmee in een aantoonbare behoefte. Het aantal woningen is ingebracht in het regionaal overleg over de regionale woonvisie warmee wordt aangetoond dat ook de regionale afstemming inmiddels plaatsvindt.

3.3.5 Nota ruimtelijke kwaliteit (2010)

Op 18 februari 2010 is de Welstandsnota vervangen door de Nota Ruimtelijke Kwaliteit. De gebiedsindeling is ten opzichte van de Welstandsnota uit 2005 gewijzigd. De bouwperiode blijft een belangrijke factor maar vooral de ruimtelijke en functionele opzet van gebieden zijn leidend geworden. Daarnaast zijn nieuwe objectgerichte criteria opgesteld voor specifieke gebouwen en bouwwerken zoals boerderijen en basisscholen. Voor de welstandscriteria wordt verwezen naar de Nota Ruimtelijke Kwaliteit.

De bebouwing binnen dit bestemmingsplan valt binnen twee verschillende gebieden. Namelijk "bedrijventerrein" en "overige lintbebouwing". Voor het gehele gebied is geen specifiek welstandsregime van toepassing. Het gebied is aangeduid als "Ontwikkelingslocatie'. Bij de stedenbouwkundige en architectonische uitwerking wordt een specifiek bij het project behorend beeldkwaliteitkader opgesteld.

Voor de ontwikkeling van de Veerhaven is in het stedenbouwkundig plan "Veerhaven Hellevoetsluis" een hoofdstuk Beeldkwaliteit opgenomen. Hierin worden de beeldkwaliteitsprincipes besproken.

3.3.6 Kadernota economie 2008-2020

De Kadernota economie 2008-2020 is vastgesteld door de gemeenteraad van Hellevoetsluis op 3 juli 2008. Deze beleidsnota is een zogeheten paraplunota, waar tegen de achtergrond van de actuele economische ontwikkeling het economische beleid in de samenhang met alle andere beleidsvelden en ambities van de gemeente wordt weergegeven. De nota streeft naar een lokale economie, die letterlijk voortdurend ruimte biedt aan nieuwe bedrijfsinitiatieven passend in het karakter van Hellevoetsluis en naar regionale afstemming. Daarbij wordt gestreefd naar een duurzame ontwikkeling, dat wil zeggen:

  • een evenwichtige en stabiele economische ontwikkeling van bedrijven en maatschappelijke organisaties;
  • geen aantasting of bovenmatige belasting van het milieu.

De ambities van Hellevoetsluis dienen zoveel mogelijk te worden opgepakt op het schaalniveau voor Voorne-Putten. Daarnaast biedt de ligging in de nabijheid van het Havenindustrieel complex en de toekomstige aanleg van de 2e Maasvlakte kansen.

De ambities van de gemeente Hellevoetsluis zijn:

  • verbeteren werking van de arbeidsmarkt;
  • uitbreiding vakgericht onderwijs;
  • benutten van de potenties in Toerisme en recreatie;
  • opstellen detailhandelsvisie en horecanota;
  • uitbreiding winkelcentrum De Struytse Hoeck;
  • economische dynamiek en behoud van de ruimtelijke kwaliteit moeten op elkaar afgestemd worden;
  • snelle ontwikkeling van Kickersbloem 3 en waarborgen van kwaliteit op bestaande bedrijventerreinen;
  • verbeteren van de gemeentelijke dienstverlening.

De ambities van de gemeente zijn vertaald in een 27 tal maatregelen. De maatregelen met de hoogste prioriteit zijn onder andere het actief doorontwikkelen van toerisme en recreatie.

3.3.7 Kadernota Detailhandel 2011

De Kadernota Detailhandel is begin 2011 vastgesteld. In de Kadernota Detailhandel is de volgende visie op de detailhandelsstructuur opgenomen. In deze visie wordt gestreefd naar een evenwichtige detailhandelsstructuur die een zo compleet mogelijk voorzieningenpakket biedt voor de consument en dusdanig duurzaam is dat ondernemers en overige marktpartijen hierin kunnen en willen blijven investeren. In deze visie op de detailhandel wordt ingezet op:

  • 1. versterking De Struytse Hoeck als hoofdwinkelcentrum van Hellevoetsluis en omgeving;
  • 2. handhaving levensvatbare winkelcentra voor dagelijkse voorzieningen op buurt-/wijkniveau;
  • 3. behoud Rijksstraatweg als gevarieerde aanloopstraat van de gemeente;
  • 4. winkels in volumineuze artikelen (woninginrichting, bouwmarkten, etc.), die niet inpasbaar zijn in winkelgebieden, zoveel mogelijk clusteren op een passende PDV-locatie;
  • 5. de Vesting versterken als toeristisch-recreatief gebied met hierop aansluitende detailhandelsfunctie;
  • 6. nieuwe winkelvoorzieningen te stimuleren zich te vestigen binnen de bovengenoemde winkelgebieden.

Met de ontwikkeling van de Veerhaven wordt ruimte geboden aan watersportgebonden bedrijvigheid en hieraan gerelateerde detailhandel. Er wordt hier geen ruimte geboden voor overige detailhandel. De Veerhaven wordt dan ook op het gebied van detailhandel geen concurrent van de nabijgelegen Vesting.

3.3.8 Nota Horecavestigingsbeleid 2011

Voor de toekomstige horecastructuur wordt uitgegaan van drie te versterken pijlers:

  • versterking uitgaansfunctie;
  • toeristisch-recreatieve product;
  • versterking winkelondersteunende horeca.

Versterking uitgaansfunctie

Bij de versterking van de uitgangsfunctie kan er gekozen worden om de uitgaansfunctie in de Vesting, of in De Struytse Hoeck te stimuleren. Verder wordt er aangegeven dat de plannen voor een solitaire discotheek aan de N57 passen in de ambitie om de uitgaansfunctie van Hellevoetsluis te versterken.

Toeristisch-recreatieve product

Ten aanzien van de toeristische-recreatieve potentie wordt ingegaan op de mogelijkheden van de Vesting. Gesteld wordt dat de strategische ligging aan het Haringvliet veel toeristisch-recreatieve potenties heeft. In het verlengde van het toeristisch-recreatieve product en met het oog op de ontwikkeling van de Tweede Maasvlakte kan ook de zakelijke markt worden bediend.

Versterking winkelondersteunende horeca

Voor het functioneren van een hoofdwinkelgebied is het van belang dat er voldoende en kwalitatief goede ondersteunende horeca aanwezig is. Bij de winkelondersteunende horeca kan met name gedacht worden aan fastfood en afhaalrestaurants, lunchrooms en terrassen. Ten doel wordt gesteld om de winkelondersteunende horeca te versterken in samenhang met opwaardering van De Struytse Hoeck.

Via het nieuwe op 20 december 2012 vastgestelde bestemmingsplan De Vesting worden in dat plangebied mogelijkheden geboden voor nieuwe horecavestigingen. Met de ontwikkeling van de Veerhaven wordt minimaal ingezet op de ontwikkeling van nieuwe horeca. Er kan maximaal 100 m2 horeca in categorie 3 worden gerealiseerd binnen de ontwikkeling van de Veerhaven.

3.3.9 Nota prostitutiebeleid 2007

Naar aanleiding van de inwerkintreding van de wet 'opheffing algemeen bordeelverbod' heeft de gemeente Hellevoetsluis op 14 september 2000 de nota prostitutiebeleid 2000 vastgesteld. De nota prostitutiebeleid 2007 is een herziening van het in 2000 geschreven beleid.

De opheffing van het algemeen bordeelverbod betekent dat vanaf die tijd de exploitatie van prostitutie niet meer strafbaar is, mits het gaat om prostitutie door meerderjarigen, die vrijwillig dit werk doen en die over een voor het verrichten van arbeid geldige verblijfstitel beschikken. Met de opheffing van het bordeelverbod krijgen gemeenten ruimere mogelijkheden om de legale exploitatie van prostitutie naar eigen inzicht te beheersen en te reguleren. Dit moet op termijn leiden tot normalisering en sanering van deze branche. Aan de gemeentewet is een nieuw artikel toegevoegd, artikel 151a, dat de bevoegdheid geeft aan de gemeenteraad om voorschriften te stellen met betrekking tot 'het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot het verrichten van seksuele handelingen'. Parallel daaraan moeten extra inspanningen worden gepleegd om strafrechtelijk ongewenste, illegale vormen van exploitatie actief te bestrijden. Het betreft prostitutie waarbij sprake is van onvrijwilligheid en/of waarbij sprake is van seksueel misbruik van minderjarigen.

Maximum beleid

De gemeente Hellevoetsluis heeft geprobeerd een zogenaamd '0-beleid' (algeheel verbod voor seksinrichtingen) te voeren. De Minister van Justitie heeft echter aangegeven dat het voeren van een zogenaamd '0-beleid' niet is toegestaan. Een dergelijk verbod wordt in strijd geacht met artikel 19, lid 3, van de Grondwet waarin het recht op vrije keuze van arbeid is neergelegd. Wel is het mogelijk om, ter handhaving van de openbare orde, bescherming van de leefbaarheid en beperking van overlast, beleid te formuleren over het maximaal aantal toelaatbare seksinrichtingen.

De volgende overwegingen spelen een rol bij het bepalen van een maximum aantal:

  • de afgelopen jaren zijn er geen seksinrichtingen gevestigd in Hellevoetsluis en is er slechts 1 aanvraag geweest;
  • een stringenter beleid bij andere gemeenten kan aanleiding zijn tot een verschuiving van seksinrichtingen naar Hellevoetsluis;
  • de vestiging van seksinrichtingen kan gepaard gaan met een toename van verkeer, parkeren, (geluids)overlast en andere randverschijnselen.

Deze overwegingen en de geformuleerde doelstellingen leiden ertoe dat voor de gemeente Hellevoetsluis een maximum van één seksinrichting gehanteerd moet worden. Escortbedrijven zullen in het geheel niet worden toegestaan, aangezien deze vorm van prostitutie moeilijk te controleren is, zeker waar het arbeidsomstandigheden en arbeidsverhoudingen betreft en de voorschriften die betrekking hebben op de positie van de prostituees niet te waarborgen zijn. Straat- en raamprostitutie worden evenmin toegestaan. Thuiswerk wordt niet als vergunningplichtig beschouwd, mits voldaan wordt aan de genoemde criteria bij de omschrijving van thuiswerk.

Vestigingsbeleid 

Ingeval van een aanvraag om een exploitatievergunning ex artikel 3.2.1 van de APV voor een seksinrichting en/of een partiële herziening van het bestemmingsplan c.q. projectbesluit zijn de volgende criteria van toepassing:

  • seksinrichtingen worden niet toegestaan in woon- en recreatiegebieden. Vestiging wordt slechts toegestaan binnen de plangebieden van het bestemmingsplan centrum, het bestemmingsplan buitengebied en het bestemmingsplan bedrijventerreinen.
  • De gebieden waar geen seksinrichtingen worden toegestaan omvatten hoofdzakelijk woonbebouwing waarbinnen vestiging van een seksinrichting niet gewenst is uit het oogpunt van aantasting van de openbare orde en/of het woon- en leefklimaat. In het geval van recreatiegebieden draait het niet toestaan vooral om de functie van het gebied (in- en extensieve recreatie) waarbinnen de functie seksinrichting niet past en gewenst is.
3.3.10 Milieustructuurplan 2008 - 2012

Het gemeentelijke milieubeleid is verwoord in het Milieustructuurplan 2008–2012, vastgesteld op 20 maart 2008 door de gemeenteraad. De centrale visie van het gemeentelijk milieubeleid is het verbeteren van de leefbaarheid en duurzaamheid in Hellevoetsluis. Het begrip leefbaarheid geeft aan in welke mate gebruikers hun omgeving waarderen. Leefbaarheidsthema's binnen het milieubeleid zijn: geluid, lucht, bodem, externe veiligheid, water en ecologie. Het begrip duurzaamheid refereert aan een ontwikkeling die in evenwicht is met wat de omgeving te bieden heeft. Bij een duurzame ontwikkeling zijn ecologische, economische en sociale waarden in evenwicht. De duurzaamheidsthema's binnen het milieubeleid zijn: energie, materialen en afval. Omdat de gewenste milieukwaliteit niet voor elk gebied gelijk is, is er gebruikgemaakt van een gebiedsgerichte benadering waarbij een onderscheid is gemaakt in woongebieden, gemengd gebied, recreatiegebied, bedrijventerreinen, stadsnatuur, buitengebied en natuurgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPKanaalzicht2012-vg02_0011.jpg" Afbeelding 3.4: uitsnede Milieustructuurvisie

In het Milieustructuurplan wordt de Veerhaven aangeduid als bedrijventerrein en de rest van het plangebied wordt aangeduid als woongebied. In de woongebieden staat een rustige, schone en veilige leefomgeving centraal. Daarnaast is aandacht nodig voor de kwaliteit van groen en water en voor energie en afvalpreventie. Bij bedrijventerreinen ligt het accent op duurzaamheid. De belangrijkste aspecten zijn hier zuinig omgaan met energie, water en materiaalstromen. Verrommeling is een belangrijk aandachtsgebied.

3.3.11 Geluidsbeleidsplan 2008-2017

Als voorbereiding op het Milieustructuurplan 2008-2012 is het Geluidbeleidsplan 2008-2017 opgesteld en is er een geluidsbelastingskaart vervaardigd waarin alle relevante geluidsbronnen zijn opgenomen. Het gaat daarbij om de belangrijkste bronnen voor verkeerslawaai en industrielawaai. De geluidsbelastingskaart is berekend op de Regionale Verkeers en MilieuKaart (RVMK). De geluidsbelastingskaart voor verkeerslawaai wordt ieder jaar geactualiseerd. In hoofdstuk 4 zal het geluidsaspect verder aan de orde komen.

3.3.12 Luchtbeleidsplan 2008-2017

Tevens is er een luchtbeleidsplan 2008-2017 opgesteld. De luchtkwaliteit van de gemeente Hellevoetsluis is weergegeven in de luchtkwaliteitskaarten. Deze kaarten zijn berekend op basis van de Regionale Verkeers en Milieukaart (RVMK). De luchtkwaliteitskaarten worden ieder jaar geactualiseerd. In hoofdstuk 4 zal de luchtkwaliteit verder aan de orde komen.

3.3.13 Klimaatsbeleidsplan 2008-2012

Op 27 maart 2001 is de Notitie Duurzaam Bouwen 'Hellevoetsluis in de 21ste eeuw' vastgesteld waarin ambities zijn opgesteld ten aanzien van duurzaam bouwen. De ambitie voor duurzaam bouwen is dat milieu een van de pijlers van het bouwen moet worden. De gemeente heeft tot doel om op termijn overal duurzaam te bouwen. Dit betekent dat duurzaam bouwen zo vroeg mogelijk in de planontwikkeling moet worden meegenomen waarbij aansluiting wordt gezocht met bestaande bouwplannen op diverse locaties. De ambitie voor het klimaatbeleidsplan 2008-2012 is een CO2-reductie van 40% in 2025 ten opzichte van het niveau van 1990. Voor de verschillende thema's als gemeentelijke gebouwen, woningbouw, bedrijven, verkeer en vervoer en duurzame energieopties zijn doelstellingen en activiteiten opgesteld.

3.3.14 Beleidsvisie Externe Veiligheid 2008-2017

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. In Hellevoetsluis is een aantal risicovolle activiteiten aanwezig, zoals propaan tanks, een lpg-tankstation, een hogedruk aardgasleiding en het transport van gevaarlijke stoffen. In de Beleidsvisie Externe Veiligheid (2008-2017) wordt het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Hellevoetsluis vastgelegd. De beleidsvisie is opgebouwd uit drie delen:

  • deel A: Inventarisatie van de risicobronnen;
  • deel B: Scenario analyse hulpdiensten;
  • deel C: Omgang met verantwoording groepsrisico.

De Beleidsvisie Externe Veiligheid 2008-2017 is op 28 mei 2009 vastgesteld. Een overzicht van de externe veiligheidssituatie is vastgelegd in een signaleringskaart externe veiligheid. Hierop zijn voor alle risico volle activiteiten plaatsgevonden risicocontouren en invloedsgebieden (1% letaliteitsgrens) aangegeven. In hoofdstuk 4 wordt het aspect externe veiligheid voor het plangebied verder uitgewerkt.

3.3.15 Waterplan Hellevoetsluis

Het Waterplan Hellevoetsluis is in nauwe samenwerking met het waterschap Hollandse Delta tot stand gekomen. Het waterplan bestaat uit twee delen: de Watervisie 2030 en het Maatregelenplan Water.

De watervisie is vastgesteld in 2005 en beschrijft de gezamenlijke visie van de gemeente en het waterschap op de gewenste veranderingen in het watersysteem in relatie tot verwachte ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente in de komende 25 jaar. De visie richt zich op vier centrale doelstellingen, die in onderlinge samenhang moeten worden benaderd:

  • 1. realiseren van een veilig watersysteem en voorkomen van wateroverlast;
  • 2. bereiken van een goede waterkwaliteit;
  • 3. vergroten van de gebruiksmogelijkheden en de belevingswaarde;
  • 4. vergroten van de aquatisch-ecologische kwaliteiten van het water.

De ambities voor bestemmingsplan Kanaalzicht zijn:

  • nieuwbouw richten op verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en op beleving van het Kanaal door Voorne;
  • Veerhavengebied: ruimtelijke ontwikkeling met normale opgave voor waterberging en duurzaamheid.

Het Maatregelenplan bevat geen specifieke onderdelen voor het bestemmingsplangebied Havenzicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPKanaalzicht2012-vg02_0012.jpg" Afbeelding 3.5: Watervisie 2030

3.3.16 Havenverordening

De huidige havenverordening van Hellevoetsluis is door de gemeenteraad vastgesteld op 22 maart 2001. In deze verordening is het gebruik van havens, kaden en bijvoorbeeld werken geregeld. Aangezien er in de laatste tien jaar veel is veranderd in de Hellevoetse havens, waaronder de verdere ontwikkeling van de Heliushaven, de verplaatsing van de watersportverenigingen naar het kanaal, de herinrichting van de Vestinghavens en de ontwikkeling van de museumkade is er een nieuwe havenverordening opgesteld. Deze nieuwe verordening stelt actuele regels ten aanzien van openbare orde en veiligheid, het gebruik van haven en kaden, taken en verantwoordelijkheden en vergunningen, ontheffingen en overeenkomsten. Naar verwachting zal de Havenverordening 2013 door de gemeenteraad in het najaar van 2013 worden vastgesteld.

3.3.17 Kadernota Economie Ambitie en Realisatie

Op 3 juli 2008 heeft de gemeenteraad de Kadernota Economie 2008-2020 vastgesteld. Met deze kadernota investeert de gemeente in haar ambities op het gebied van werkgelegenheid, een verbeterd ondernemersklimaat en toerisme & recreatie. In de kadernota Economie zijn maatregelen opgenomen welke de gemeente tussen 2009 en 2012 opstart. De maatregelen zullen op korte en middenlange termijn de werkgelegenheid naar verwachting positief beïnvloeden. Hierbij kan gedacht worden aan een herzien detailhandelsbeleid, de verdere ontwikkeling van de toeristische en recreatieve aantrekkelijkheid en een continuering van de regeling werken aan huis. Ook zal door de invoering van deze maatregelen het ondernemersklimaat in Hellevoetsluis verbeterd worden, door ondermeer een professionalisering van het ondernemersloket.

In de Kadernota Economie wordt de Veerhaven genoemd als enige natte bedrijventerrein in de gemeente Hellevoetsluis. Hier vindt herontwikkeling plaats naar kleinschalige watersportgebonden bedrijvigheid en woningbouw plaats. In de nabijgelegen Heliushaven wordt een watersportservicepunt ontwikkeld. De ontwikkeling van de Heliushaven enerzijds en de Veerhaven anderzijds is qua aard en functie niet in concurrentie met elkaar.

3.3.18 Kadernota Toerisme & Recreatie

Door de directe ligging aan het Haringvliet was Hellevoetsluis in het verleden een belangrijke marine-haven. Het Droogdok Jan Blanken is een van de getuigen uit deze tijd. Door de ligging aan het water heeft de stad zich ontwikkeld tot een watersportcentrum met circa 2.000 ligplaatsen, verdeeld over zes verschillende havens. In de jaren zeventig is Hellevoetsluis aangewezen als groeikern en sindsdien is de plaats op grote schaal verstedelijkt. De haven en de vestingwerken zijn voor een deel intact gebleven en bepalen de identiteit van de stad. Tevens vormen ze ook belangrijke kenmerken voor de toeristisch-recreatieve aantrekkingskracht van Hellevoetsluis. Het doel van de kadernota is meerledig:

  • de nota zal een concrete invulling geven aan de visie toerisme & recreatie uit het Strategisch Collegeplan 2006-2010;
  • zowel het ontwikkelproces als de nota zelf moeten leiden tot een betere afstemming tussen de bij toerisme & recreatie betrokken personen en andere relevante actoren;
  • de doelstellingen van de nota moeten SMART1 worden geformuleerd om het succes van de inspanningen te kunnen meten;
  • de nota zal leiden tot een betere afstemming van de evenementen.

In de kadernota zijn drie ontwikkelingsrichtingen op hoofdlijnen uitgewerkt die aansluiten bij het karakter van de gemeente:

  • 1. Op, aan en in het water
  • 2. Het roemruchte verleden
  • 3. Recreëren aan/in de kust en in de natuur

Met deze drie ontwikkelingsrichtingen wordt invulling gegeven aan de ambitie van de gemeente Hellevoetsluis: Het verbeteren van de toeristisch-recreatieve positie van Hellevoetsluis in het algemeen en Hellevoetsluis als watersportstad in het bijzonder.

De Veerhaven en de Kanaalzone behoort tot gebiedstype 1 "Op, aan en in het water". Ter stimulans van de watersport dienen met name de voorzieningen op het land te worden verbeterd ten behoeve van de waterrecreanten. Dit wordt in samenhang gezien met de "Visie op de Watersport". Recent is de watersportvereniging van de Vesting naar het Kanaal verplaatst.

3.4 Conclusie

Het bestemmingsplan is gelegen binnen bestaand stads- en dorpsgebied, het plangedeelte langs het Kanaal is consoliderend van aard. Hier worden bestaande stedenbouwkundige, cultuurhistorische en groene kwaliteiten middels het bestemmingsplan gewaarborgd.

De ontwikkeling van de Veerhaven tot een modern watersportservicecentrum is in de verschillende geldende beleidsdocumenten opgenomen. De ontwikkeling past binnen de bepalingen uit de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland en houdt rekening met het provinciaal belang. De herontwikkeling van de Veerhaven geeft het gebied een zo gewenste kwalitatieve impuls waarmee ook de toegang vanaf het water naar Hellevoetsluis opgewaardeerd wordt. Via dit bestemmingsplan worden deze ontwikkelingen binnen de gestelde beleidskader mogelijk gemaakt.

Geconcludeerd kan worden dat het bestemmingsplan in lijn is met het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Milieueffectrapportage

Op 15 oktober 2009 heeft het Europese Hof van Justitie besloten dat het nederlandse m.e.r.-besluit niet voldoet aan de Europese Richtlijn. De drempelwaarden die in het m.e.r.-besluit zijn opgenomen zijn te hard, terwijl voor projecten die kleiner zijn niet is aangetoond dat er geen milieueffect optreedt. Hierdoor is het nodig voor alle projecten een korte weergave van de milieueffecten te geven, zonder dat deze projecten direct m.e.r.-beoordelingsplichtig of m.e.r.-plichtig zijn.

In het Besluit m.e.r. is in onderdeel C en D van de bijlage aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van de projecten, de plaats van de projecten en de kenmerken van de potentiële effecten.

Dit bestemmingsplan heeft een gedeeltelijk conserverend en een gedeeltelijk ontwikkelingsgericht karakter. Voor het conserverende deel zullen geen milieugevolgen optreden en is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

Voor de uitbreiding van een jachthaven is categorie 10.3 van onderdeel D van belang. In deze categorie van onderdeel D zijn drempelwaarden neergelegd voor de uitbreiding van een jachthaven. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op 250.000 bezoekers of meer per jaar, een oppervlakte van 25 hectare of meer, 100 ligplaatsen of meer of een oppervlakte van 10 hectare of meer in een gevoelig gebied is een mer-beoordelingsplicht noodzakelijk.

De ontwikkeling van de Veerhaven is in totaal 11 hectare groot. Het gebied grenst aan het Haringvliet dat is aangewezen als Natura2000-gebied. Voor de ontwikkeling van de Veerhaven is een Natuur- en Habitattoets uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de voorgenomen planontwikkeling in principe voldoet aan de wettelijke kaders van de Ecologische Hoofdstructuur, Natuurbeschermingswet en Flora- en Faunawet, dit mits er enkele mitigerende maatregelen worden genomen. Hier wordt verder op ingegaan in paragraaf 4.11. Het uitvoeren van een mer-beoordelingsplicht is voor de ontwikkeling van de Veerhaven niet noodzakelijk.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

4.2.1 Veerhaven
4.2.1.1 Onderzoek

Dit bestemmingsplan behelst bestemmingen waarbinnen de ontwikkeling van zowel bestaande en nieuwe bedrijven als nieuwe woningbouw mogelijk is. Derhalve is in het kader van dit bestemmingsplan een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Door IDDS B.V. (met kenmerk 1301F069, d.d. 22 januari 2013) is onderzocht welke geluidsbelasting ontstaat binnen het plangebied alsmede de effecten van de geluidemmissies binnen het plangebied op haar directe omgeving. Het onderzoek is uitgevoerd conform de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai (VROM, 1999, methode II.2, II.7 en II.8). Het onderzoeksrapport met bijlagen zijn als bijlage 1 en 2 bijgevoegd.

4.2.1.2 Bedrijven

Het plangebied zal plaats bieden aan bedrijven in de milieucategorieën 2 tot en met 3.2 waarbij de bedrijven gerekend tot categorie 3.2 reeds bestaande bedrijfslocaties betreft. Het betreft hier de categorieën zoals vermeld in de brochure VNG Bedrijven en Milieuzonering (hierna te noemen Brochure) waarbij voor specifieke typen (standaard) bedrijven aan de hand van diverse toetsingsaspecten, waaronder geluid, richtafstanden tot woningen wordt weergegeven. De grootste richtafstand ten opzichte van een specifiek toetsingsaspect bepaald de uiteindelijke milieucategorie waarin het bedrijf wordt ingedeeld.

Deze richtafstanden zijn in de eerste plaats ontwikkeld om in nieuwe situaties een vestigingsplaats voor een bedrijf vast te stellen of om woningbouw af te stemmen op bestaande bedrijventerreinen.

In de brochure wordt onderscheid gemaakt in twee gebiedstypen, te weten: 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. In de huidige situatie is in de omgeving al sprake van een functiemening van wonen en bedrijven. In de omgeving is dan ook sprake van gemengd gebied. De richtafstanden voor de milieucategorieën die in de Brochure worden aangehouden ten opzichte van een rustige woonwijk en gemengd gebied zijn weergegeven in de navolgende tabel.

Milieucategorie   Rustige woonwijk   Gemengd gebied  
1   10 meter   0 meter  
2   30 meter   10 meter  
3.1   50 meter   30 meter  
3.2   100 meter   50 meter  
4.1   200 meter   100 meter  
4.2   300 meter   200 meter  

Tabel 4.1: richtafstanden milieucatagorieën

Het bedrijf Ceilidh zal haar huidige bedrijfsactiviteiten op haar huidige locatie aan het Stationsplein staken en is als zodanig dan ook niet opgenomen in het nieuwe plan. Herhuisvesting van Ceilidh op een andere locatie binnen het plangebied behoort tot de mogelijkheden, gedacht wordt aan herhuisvesting in de nieuwe bedrijfsbouwing aan de Struytse Zeedijk. Op deze locatie zal het bedrijf binnen de kaders van het onderhavige plan worden ingepast (bedrijfscategorie 2).

Daarnaast bevinden zich in het plangebied in de nieuwe situatie twee bestaande bedrijven, te weten Yagra en DB Marine. In de Brochure worden deze bedrijven ingedeeld in de categorie scheepsbouw- en reparatiebedrijven onder de subcategorie bouw- en reparatie van kunststof schepen (Yagra) en handelsbedrijven (DB Marine). Deze activiteiten worden op basis van het aspect geluid hetgeen de bepalende richtafstand betreft, gerekend tot de milieucategorie 3.2 (Yagra) en milieucategorie 2 (DB Marine). Naast bouw- reparatiewerkzaamheden aan kunststof schepen worden door Yagra tevens werkzaamheden aan houten schepen verricht, waarbij dient te worden vermeld dat deze werkzaamheden in een lagere categorie zijn ingedeeld (milieucategorie 3.1).

De afstand tussen de bedrijven Yagra en DB Marine ten opzichte van woningen (gemengd gebied) in de huidige maar ook in de nieuwe situatie bedraagt minimaal 50 meter. Vanuit deze overweging zijn de bedrijfslocaties van Yagra en DB Marine ingedeeld in categorie 3.2 en daarmee inpasbaar in het plangebied in haar nieuwe opzet.

Binnen het plangebied is ruimte ontstaan voor de vestiging van nieuwe bedrijven. Het betreft hier de bedrijfslocaties die als milieucategorie 2 zijn aangeduid. Watersportgerelateerde activiteiten gerekend tot de milieucategorie 2 betreffen onder meer:

  • stalling van boten
  • handelsbedrijven in watersportgerelateerde producten
  • vervaardiging of reparatie van elektronische apparatuur
  • vervaardiging en reparatie van optische apparaten en instrumenten e.d.
  • meubelstoffeerderijen
  • opslag van goederen

Gewenst wordt in het plangebied een breed scala aan watersportgerelateerde bedrijven te huisvesten waarbij naast de hierboven tot milieucategorie 2 gerekende activiteiten ook andere activiteiten toe te staan. Het betreft hier activiteiten die vanwege de geluidbelasting tot categorie 3.1 worden gerekend, zoals onder meer:

  • Vervaardiging en bewerking van houten en kunststof artikelen met een vloeroppervlakte < 200 m2.
  • Vervaardiging en reparatie van metalen artikelen met uitzondering van machines en transportmiddelen met een vloeroppervlakte < 200 m2.

De activiteiten gerekend tot categorie 3.1 zouden zonder het treffen van aanvullende voorzieningen resulteren in een situatie waarbij niet kan worden voldaan aan de eis van 50 dB(A) op de gevels van de nieuw te realiseren woningen.

Naast de genoemde bestaande bedrijven worden er in het gebied van de Veerhaven alleen nieuwe bedrijven mogelijk gemaakt. Er wordt daarbij een nieuwe situatie gecreëerd waarbij volgens het stedenbouwkundig plan de bedrijfsbebouwing voor het watersportservice programma is onderverdeeld in 4 zones:

  • Zone A, in het hart, bevat de meest "zware" werkzaamheden. In deze zone wordt uitgegaan van geluidsbelasting door werkzaamheden binnen en buiten. De kraan valt hier ook onder.
  • Zone B, het hoefijzer. In de binnenruimten is intensief werk mogelijk maar dit wordt naar de buitenzijde afgeschermd door de bebouwing zelf.
  • Zone C, representatief showroom-culster op de kop: hier wordt uitgegaan van verkoopactiviteiten met hoge verkeersintensiteiten, maar zonder zware werkzaamheden.
  • Zone D, de bedrijfswoningen: in deze zone worden milieubelastende activiteiten alleen binnen uitgevoerd. De woningen staan laag en open in een groene omgeving, bedrijfsactiviteiten worden zorgvuldig landschappelijk gecamoufleerd.

Zones A, B en C vormen samen het bedrijvencluster waarin ruimte is voor 7600 m2 bvo bedrijfsbebouwing. In de werkwoningenstrook (zones D1 en D2) kan minimaal 2000 m2 bedrijf ingepast worden. In de huidige situatie bestaat circa 3000 m2 bedrijfsbebouwing. Binnen dit plan bestaat dus circa 6600 m2 bvo bedrijfsbebouwing uitbreidingsruimte totaal.

4.2.1.3 Stationsplein

Om te voldoen aan een eis van 50 dB(A) op de gevels van de bestaande en nieuw te realiseren woningen is er voor gekozen de de wand- en dakbeplating van de bedrijfsbebouwing van de nieuw te realiseren bedrijven aan het Stationsplein (ook indien het louter de vestiging van categorie 2 bedrijven betreft) geluidgeïsoleerd uit te voeren op de wijze zoals in het akoestisch onderzoeksrapport in paragraaf 4.2 wordt aangegeven. Indien de voorkeur wordt gegeven aan een ten opzichte van de in het akoestisch onderzoeksrapport afwijkende gevel- en dakopbouw, dient aan de hand van te overleggen berekeningen te worden aangetoond dat deze afwijkende dak- en gevelbeplating ten minste een gelijke zo niet betere geluidisolerende werking heeft. Deze voorwaarden ten aanzien van geluidsisolatie zijn opgenomen in de planregels van dit bestemmingsplan.

Door het geluidisolerend uit te voeren van de dak- en wandbeplating van de nieuw te vestigen bedrijven aan het Stationsplein wordt een situatie gecreëerd waarbij ook de vestiging van categorie 3.1 bedrijven is toegestaan, met dien verstande dat de richtafstanden ten aanzien van de overige milieuaspecten (onder meer geur, stof en gevaar) al dan niet na het treffen van de hiertoe noodzakelijke voorzieningen gelijk (gesteld) zijn aan de richtafstanden behorend tot categorie 2 bedrijven.

Door het geluidgeïsoleerd uit te voeren van de dak- en wandbeplating van de nieuwe bedrijven ontstaat er een situatie waarbij de nieuw te vestigen bedrijven aan het Stationsplein een geluidbuffer vormen tussen de nieuw te realiseren woningen en de bestaande bedrijven Yagra en DB Marine. Deze geluidbuffer draagt er zorg voor dat in beperkte mate extra geluidruimte wordt gecreëerd voor voornoemde bedrijven. De mate waarin deze beperkte mate aan geluidruimte kan worden benut, is sterk afhankelijk van de positionering van nieuwe geluidbronnen en de mate waarin reeds gebezigde geraasmakende activiteiten worden geïntensiveerd. In het akoestisch onderzoek is deze beperkte extra geluidruimte ten opzichte van de huidige bedrijfsopzet gegeven in de vorm van het verhogen van het frequentie van gebruik van reeds aanwezige installaties en gebezigde bedrijfsactiviteiten, aangevuld met in het akoestisch onderzoek toegevoegde geluidbronnen (dieseltractor en elektrische botenlift).

Ingeval binnen de bestaande bedrijven nieuwe geraasmakende activiteiten worden overwogen, anders dan die expliciet zijn vermeld in het akoestisch onderzoeksrapport, zullen deze bedrijven door middel van akoestisch onderzoek moeten aantonen dat deze nieuwe activiteiten passen binnen de voor deze bedrijven beschikbare geluidruimte.

Bedrijven kunnen in de vorm van het treffen van aanvullende akoestische maatregelen er zorg voor dragen dat, ook al worden deze bedrijven tot een categorie hoger gerekend dan aangegeven, de geluidemissies zodanig worden beperkt dat deze gelijk kunnen worden gesteld aan een categorie die past in het nieuwe bestemmingsplan. In het onderhavige bestemmingsplan wordt deze ruimte gegeven.

4.2.1.4 Struytse Zeedijk

Voor de nieuwe bedrijfslocatie aan de Struytse Zeedijk geldt dat voor deze bedrijfslocatie vestiging van een bedrijf of bedrijven gerekend tot categorie 2 mogelijk is. Ook voor deze locatie geldt dat in beginsel vestiging van bedrijven die op basis van de richtafstand ten aanzien van geluid worden gerekend tot een hogere milieucategorie is toegestaan met dien verstande dat door het treffen van akoestische voorzieningen de geluidbelasting aan de gevel van de dichtst nabij gelegen (bedrijfs)woning niet meer dan 50 dB(A) bedraagt en daarmee de nieuw te vestigen bedrijven gelijk kunnen worden gesteld aan een categorie 2 bedrijf. Dit geldt overigens ook ten aanzien van de overige milieuaspecten (geur, stof en gevaar).

4.2.1.5 Maximale geluidniveaus

De maximale geluidniveaus LAmax ten gevolge van bedrijven is reeds ten aanzien van bestaande bedrijven dan wel wordt ten aanzien van nieuw te vestigen bedrijven in het kader van de vergunningverlening Wet milieubeheer geregeld.

4.2.2 Molshoek

In het gebied Molshoek zijn nog een aantal bedrijven gevestigd. Hieronder een overzicht van de bedrijven en de bijbeborende bedrijfscategorie op basis van de handreiking "bedrijven en milieuzonering" (2009).

Adres   Bedrijf   Activiteit  
Molshoek 2   Dinges en Dingen   Groothandel
categorie 2  
Molshoek 5   Wonen/ kantoor   Wonen/ kantoor
geen categorie  
Molshoek 6   Voorheen Ipse de Bruggen Stichting arbeidscentrum Molshoek   geen categorie  
Molshoek 9   Pico Bello Entertainment & Catering vof   Entertainmentbedrijf
categorie 2  
Molshoek 10   Woning   Woning
geen categorie  

Tabel 4.2: overzicht bedrijven Molshoek

Op dit moment zijn er bedrijven tot maximaal categorie 2 aanwezig in Molshoek. Dit bestemmingsplan maakt deze bedrijven mogelijk. In principe zijn hier alleen bedrijven mogelijk tot en met categorie 2, met een maximale richtafstand voor geluid en geur van 30 meter. De aanwezige bedrijven op het terrein vormen geen belemmering voor de directe omgeving.

4.2.3 Conclusie
4.2.3.1 Veerhaven

Voor het plangebied van de Veerhaven kan onderscheid worden gemaakt naar nieuw te vestigen bedrijven en bestaande bedrijven. Nieuw te vestigen watersportgebonden bedrijven zijn mogelijk in bedrijfscategorie 1 en 2. Bedrijven in een hogere categorie dan 2 zijn alleen toegestaan wanneer wordt aangetoond dat zij door middel van het nemen van maatregelen aan de richtafstanden ten aanzien van geluid voldoen. In de planregels zijn hiervoor voorwaarden opgenomen.

Een aantal bestaande bedrijven die tot een hogere milieucategorie dan categorie 2 behoren zullen in de nieuwe situatie worden ingepast. Deze bedrijven zullen maatregelen moeten treffen waardoor zij aan de richtsafstanden ten aanzien van geluid voldoen. Deze bedrijven worden in dit bestemmingsplan specifiek bestemd. Deze zwaardere bedrijven zullen in het hart van het terrein worden uitgevoerd waardoor zij het minst overlast produceren voor de nieuwe woonomgeving.

Door deze manier van bestemmen is het mogelijk om bestaande bedrijven in het plangebied te behouden en nieuwe watersportgebonden bedrijvigheid tot en met categorie 2, of hoger wanneer aangetoond wordt dat ze aan de richtafstanden van categorie 2 voldoen, toe te staan.

4.2.3.2 Molshoek

In het plangebied van Molshoek zijn nog een aantal bedrijven gevestigd. Deze bedrijven behoren allemaal tot bedrijfscategorie 2 en vormen geen belemmering voor de directe (woon)omgeving. In de planregels wordt opgenomen dat in dit gebied bedrijven tot maximaal milieucategorie 2 zijn toegestaan.

Geconcludeerd kan worden dat het bestemmingsplan op het gebied van bedrijvigheid uitvoerbaar is.

4.3 Externe veiligheid

4.3.1 Wettelijk kader

Externe veiligheidsbeleid heeft betrekking op het gebruik, productie, opslag en transport van gevaarlijke stoffen. De overheid stelt grenzen aan de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen. De grenzen zijn vertaald in een norm voor het plaatsgebonden risico (PR), en een oriëntatiewaarde en verantwoordingsplicht voor het groepsrisico (GR).

Het beleid voor inrichtingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Voor het transport van gevaarlijke stoffen zijn de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Circulaire RNVGS) en de Nota vervoer gevaarlijke stoffen (2006) van toepassing. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Plaatsgebonden risico

Het PR kent een grenswaarde van 10-6 per jaar. Binnen de PR 10-6 contour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde en in nieuwe situaties moet in beginsel ook aan deze waarde worden voldaan.

Belemmeringenstrook buisleidingen

De bedoeling is dat alle PR 10-6 contouren rondom buisleidingen teruggebracht worden tot een afstand binnen de zogenaamde belemmeringenstrook, dit is de strook van 5 meter aan weerszijden van de leidingen die moet worden vrijgehouden ten behoeve van onderhoud en werkzaamheden aan de buisleiding. In de Regels van het bestemmingsplan moet conform artikel 14 van het Bevb worden vastgelegd dat in de belemmeringenstrook niet gebouwd mag worden, tenzij met toestemming (via een ontheffing of een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) van burgemeester en wethouders, en dat werkzaamheden in deze strook alleen mogen worden uitgevoerd door of met instemming van de leidingbeheerder. De ligging van de leidingen en de belemmeringenstrook moet op de verbeelding worden vastgelegd.

Verantwoordingsplicht groepsrisico

Het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting in situaties waarin zich een ramp met gevaarlijke stoffen voordoet. De verantwoordingsplicht is erop gericht om een weloverwogen afweging te maken over de risico's in relatie tot de (ruimtelijke) ontwikkelingen in het plangebied. Het groepsrisico wordt vergeleken met de oriëntatiewaarde: de kans op een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers van 10-5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 dodelijke slachtoffers van 10-7 per jaar, en met de kans op 1000 of meer dodelijke slachtoffers van 10-9 per jaar. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico ligt voor het transport van gevaarlijke stoffen en buisleidingen echter een factor 10 lager dan voor inrichtingen.

In de verantwoording van het groepsrisico worden onderwerpen behandeld die van belang zijn bij het maken van een afweging over het risico en de ruimtelijke situatie. Het groepsrisico wordt kwantitatief beoordeeld. Daarnaast komen ook planologische aspecten aan de orde en de mogelijkheden tot rampenbestrijding (zie ook Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico voor inrichtingen).

4.3.2 Risicokaart Externe Veiligheid

Een overzicht van de externe veiligheidssituatie is vastgelegd in een risicokaart externe veiligheid. Hierop zijn voor alle risico volle activiteiten plaatsgevonden risicocontouren en invloedsgebieden (1% letaliteitsgrens) aangegeven. Zie afbeelding XX.

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPKanaalzicht2012-vg02_0013.jpg" Afbeelding 4.1: uitsnede risicokaart Externe Veiligheid

Inrichtingen

Het plangebied valt niet binnen de PR 10-6-contour van een inrichting dat onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen valt. In het bestemmingsplan zijn voorschriften opgenomen om te voorkomen dat dergelijke inrichtingen zich binnen het plangebied kunnen vestigen.

Transportroutes

Het plangebied is niet gesitueerd binnen het invloedsgebied van een weg waarop wegtransport met routeplichtige gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Het Haringvliet is in het Basisnet water aangewezen als een transportroute voor gevaarlijke stoffen. Het traject is aangewezen als een groen vaarweg. Dat wil zeggen dat het transport van gevaarlijke stoffen beperkt is. Voor groene vaarwegen geldt dat de PR 10-6 contour niet tot de oever reikt. Er is bovendien ook geen plasbrandaandachtsgebied voor groene vaarwegen. Een groepsrisicoberekening is niet noodzakelijk voor groene vaarwegen.

Buisleidingen

Het plangebied ligt niet in het invloedsgebied van een hogedruk aardgastransportleiding.

Buitendijksgebied

Op de signaleringskaart externe veiligheid wordt aangegeven dat een deel van het plangebied ligt in "Buitendijks gebied". De grens van dit gebied ligt ten zuiden van de Struytse Zeedijk en de Vlasakkerlaan. De Veerhaven valt geheel binnen het Buitendijksgebied. In paragraaf 4.10 wordt nader ingegaan op de risico's die hier bestaan.

4.3.3 Conclusie

Op het gebied van inrichtingen, transportroutes en buisleidingen is het bestemmingsplan uitvoerbaar. Een gedeelte van het plangebied is gelegen in buitendijksgebied, de rsisco's die dit met zich meebrengt worden beschreven in paragraaf 4.10 van dit bestemmingsplan.

4.4 Wegverkeerslawaai

4.4.1 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Whg) is op 1 januari 2007 in werking getreden. De Wgh is alleen van toepassing binnen de wettelijk vastgestelde zone van de weg. De breedte van de geluidzone langs wegen is geregeld in artikel 74 Wgh en is gerelateerd aan het aantal rijstroken van de weg en het type weg (binnenstedelijk of buitenstedelijk).

De betreffende zonebreedtes zijn in onderstaande tabel weergegeven.

aantal rijstroken   zonebreedte [m]  
  stedelijk gebied   buitenstedelijk gebied  
5 of meer   -   600  
3 of meer   350   -  
3 of 4   -   400  
2   200   250  

Tabel 4.3: zonebreedte wegverkeer

Het stedelijk gebied wordt in de Wgh gedefinieerd als 'het gebied binnen de bebouwde kom doch voor de toepassing van de hoofdstukken VI en VII met uitzondering van het gebied binnen de bebouwde kom, voor zover liggend binnen de zone van een autoweg of autosnelweg'. Dit laatste gebied valt onder het buitenstedelijk gebied.

Binnen de zone van een weg dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden naar de geluidsbelasting op de binnen de zone gelegen woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen. Bij het berekenen van de geluidsbelasting wordt de Lden-waarde in dB bepaald.

De Lden-waarde is het energetisch en naar de tijdsduur van de beoordelingsperiode gemiddelde van de volgende drie waarden:

    • 1. het geluidsniveau in de dagperiode (tussen 7.00 en 19.00 uur);
    • 2. het geluidsniveau in de avondperiode (tussen 19.00 en 23.00 uur) + 5 dB;
    • 3. het geluidsniveau in de nachtperiode (tussen 23.00 en 07.00 uur) + 10 dB.
4.4.2 Geluidsbeleid Hellevoetsluis

In het Milieustructuurplan 2008 - 2012 wordt gebruik gemaakt van gebiedstypering waarvoor streefwaarden, richtwaarden en grenswaarden voor geluid waren aangegeven. In het huidige geluidbeleidsplan 2008-2017 is de gebiedsindeling en typering van het huidige milieustructuurplan gehandhaafd. In dit geluidbeleidsplan wordt het begrip streefwaarde (na te streven basiskwaliteit geluid in een bepaald gebied) gehanteerd. De streefwaarden zijn per geluidssoort weergegeven met de geluidsbelasting vanwege wegverkeer in Lden (in dB) en de geluidsbelasting vanwege industrielawaai in Letmaal (in dB(A)). Als de aangegeven streefwaarden per geluidssoort niet kan worden gerealiseerd of gehandhaafd, dan zal ook de gecumuleerde geluidsbelasting inzichtelijk dienen te worden gemaakt. Het gebied van het bestemmingsplan Kanaalzicht wordt voor een gedeelte getypeert als "gemengd gebied" en het gebied ter plaatse van de Veerhaven wordt getypeert als "bedrijventerrein".

In de onderstaande tabel zijn de streefwaarden per gebiedstype weergegeven.

Gebiedstypering   Naam   Streefwaarde wegverkeer [dB]   Streefwaarde industrie [dB (A)]   optredende geluidbelasting wegverkeer [dB]   optredende geluidbelasting industrielawaai [dB(A)]  
Bedrijventerrein   Veerhaven   48 dB (HWB)   55 dB (A)   43-63   45-> 65  
Woongebied   Algemeen   48 dB (max 53 dB)   <50 dB (A)   38-63   <40-65  
Gemengd gebied   Veerhaven   48 dB (max 58 dB)   50 dB (A)   -   -  

Tabel 4.4: Streefwaarden

(HWB) = Afwijkingen van de voorkeursgrenswaarde mogelijk op basis van afwegingen volgens het Hogere Waarden Beleid

4.4.3 Geluidbelastingskaart 2013

Oranjewoud heeft het wegverkeerslawaai berekend in de Geluidsbelastingskaart 2013 voor de gemeente Hellevoetsluis op basis van de verkeersintensiteiten in 2023. Ten behoeve van de berekeningen zijn het Omnitrans-bestand RMVK 2.2 versie Hellevoetsluis voor het jaar 2009 en het RMVK2.6 (variant 3) Hellevoetsluis voor het toekomstig jaar 2023 geïmporteerd.

4.4.4 Geluidsbelasting nieuwbouw wooncomplex Veerhaven

Door Oranjewoud is op 11 juli 2013 een memo geschreven inzake de geluidsbelasting op nieuwbouw wooncomplex Veerhaven vanwege wegverkeer, met nummer 0117476-veerhaven 20130711, projectnummer 117476 rev02. Deze memo is in bijlage 3 opgenomen in dit bestemmingsplan.

Er is een quickscan uitgevoerd naar de geluidbelasting op het nieuwbouw wooncomplex Veerhaven. De wegen die zijn meegenomen in de berekening zijn de Vlaskkerlaan/ Stationsweg en de Kanaalweg Westzijde. Uit de resultaten blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van de Vlasakkerlaan/ Stationsweg maximaal 47 dB bedraagt, inclusief correctie ex artikel 110g Wgh. Ten gevolge van de kanaalweg Westzijde bedraagt de geluidbelasting maximaal 41 dB Lden inclusief correctie ex artikel 110g Wgh.

De geluidbelasting op het nieuwbouw wooncomplex Veerhaven bedraagt maximaal 47 dB. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeurswaarde van 48 dB.

4.4.5 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het bestemmingsplan op basis van wegverkeerslawaai uitvoerbaar is. Er treden ten aanzien van wegverkeerslawaai geen knelpunten in het plangebied op, ook niet voor het nieuwbouw wooncomplex aan de Veerhaven.

4.5 Bodemkwaliteit

4.5.1 Wettelijk kader

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen regels stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent voor de bodem (grond en grondwater) dat de bodemkwaliteit en de voorgenomen bestemming met elkaar in overeenstemming dienen te zijn.

Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt middels een historisch onderzoek eventueel aangevuld met een bodemonderzoek bepaald. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.

Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) geeft de lokale bevoegde gezagen de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen hun gebied actief te gaan beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe bouwprojecten, zoals woningen en wegen. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd. In het besluit staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie.

4.5.2 Situatie Veerhaven

Voor het gebied van de Veerhaven zijn verschillende bodemonderzoeken uitgevoerd. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen de locatie van de voormalige Gasfabriek (tussen Stationsplein en Kanaalweg Oostzijde) en het overige deel van de Veerhaven.

4.5.2.1 Gasfabriek

Tussen het Stationsplein en de Kanaalweg is tussen circa 1860 en de WOII een gasfabriek in bedrijf geweest. Hier werd kolengas en watergas geproduceerd. Uit reeds uitgevoerde bodemonderzoeken is bekend dat hier sprake is van ernstige bodemverontreiniging. Op 25 mei 2004 is door de provincie Zuid Holland een beschikking “ernst en urgentie” afgegeven (kenmerk 934007/J09). In deze beschikking is besloten dat er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging, waarbij er sprake is van urgentie. Ten behoeve van de realisatie van het bouwplan is een saneringsplan nodig. Voorafgaand aan de indiening van het saneringsplan is door Bioclear een Aanvullend Onderzoek uitgevoerd. Dit rapport "Aanvullend onderzoek voormalige gasfabriek te Hellevoetsluis", met projectcode 20113960/7530, d.d. 22 juni 2011, is opgenomen in bijlage 4.

Uit dit aanvullend onderzoek kan geconcludeerd worden dat de grond- en grondwaterverontreiniging momenteel voldoende in kaart is om een saneringsplan op te kunnen stellen.

Door Bioclear is op 22 juni 2011 een saneringsplan opgesteld "Saneringsplan locatie voormalige gasfabriek te Hellevoetsluis", met projectcode 20113960/7516, opgenomen in bijlage 5. Dit ten behoeve van de realisatie van een toekomstig bouwplan. Het doel van het saneringsplan is in eerste instantie om de aanvraag van een beschikking op de voorgenomen sanering te kunnen doen. Het saneringsplan dient tevens als uitgangspunt voor een op te stellen bestek en heeft mede ten doel de taken voor milieukundig begeleider of directievoerder bij de uitvoering van de sanering vast te leggen.

De uitvoering van de bodemsanering wordt gefaseerd uitgevoerd. Fase 1 betreft de grondsanering middels ontgraving, de directe injectie van sulfaat en de toediening van nutriënten via de aan te brengen drains. Fase 2 heeft betrekking op de uit te voeren monitoring van de (rest)verontreiniging en het aantonen van de stabiele eindsituatie.

In de periode van mei 2013 tot oktober 2013 zijn de ontgravingswerkzaamheden uitgevoerd. Aansluitend zijn in november de injectie van sulfaat en de toediening van nutriënten via de aangebrachte drains uitgevoerd. Ter afronding van fase 1 wordt momenteel een tussen-evaluatierapport opgesteld waarin de resultaten van de uitgevoerde ontgraving beschreven staan. De resultaten van de monitoring zullen separaat worden gerapporteerd.

4.5.2.2 Overige deel Veerhaven
4.5.2.2.1 Vooronderzoek

Voor het overige deel van de Veerhaven is door Oranjewoud een historisch vooronderzoek verricht. De resultaten zijn opgenomen in het rapport "Historisch onderzoek plangebied Veerhaven te Hellevoetsluis", projectnummer 244316, september 2011. Dit rapport is opgenomen in bijlage 6 van dit bestemmingsplan.

Uit het historisch vooronderzoek blijkt dat er verspreid over de locatie in het verleden op diverse plaatsen parameters verhoogd zijn aangetroffen. Activiteiten van buiten de onderzoekslocatie, waaronder de gasfabriek, kunnen van invloed zijn op de milieuhygiënische kwaliteit van de locatie. Rapporten die beschikbaar zijn, zijn verouderd en geven geen actueel beeld van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. In het vooronderzoek is geadviseerd om een actualisatie onderzoek uit te voeren om een actueel beeld van de situatie te krijgen.

4.5.2.2.2 Actualisatieonderzoek

Actualiserend onderzoek is uitgevoerd door Tauw. Het rapport "Actualiserend bodemonderzoek Veerhavengebied te Hellevoetsluis", met kenmerk R001-4821778HMS-per-V04-NL, 28 februari 2012, is opgenomen in bijlage 7.

Uit het Actualiserend bodemonderzoek blijkt dat er op de locatie meerdere stoffen zijn aangetoond waarvan de concentraties de interventiewaarde overschrijden.

In de ondergrond ter plaatse van de voormalige remise zijn sterk verhoogde gehalten voor enkele zware metalen en een matige verontreiniging met PAK aanwezig. Het grondwater op de voormalige stortplaats aan de Veerweg bevat sterk verhoogde concentraties voor enkele vluchtige aromaten. In de grond op het overige terrein ter plaatse van het Stationsplein zijn tot 1,0 m-mv plaatselijk matige tot sterke verontreinigingen met PAK en minerale olie aangetoond.

Er is vermoedelijk sprake van één of meerdere gevallen van ernstige bodemverontreiniging. Aanbevolen is om nader bodemonderzoek conform NTA 5755 uit te voeren om de omvang van de verschillende verontreinigingen nauwkeurig in beeld te brengen.

De voormalige stortplaats (Veerweg 10) is als asbestverdacht aangemerkt. Op basis hiervan is nader asbestonderzoek aanbevolen.

De grenzen van de voormalige stortplaats kunnen nauwkeuriger in beeld worden gebracht. Voor het uitvoeren van aanvullend onderzoek is het van belang meer informatie te verzamelen over de exacte ligging van de voormalige stortplaats.

Op het overige terrein is puinhoudende grond aangetroffen waardoor het zinvol is om alsnog een verkennend asbestonderzoek uit te voeren.

Vanuit het actualiserend onderzoek wordt geadviseerd om de partij grond ter plaatse van de kolenopslag conform het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) te keuren en van de locatie af te voeren. Vervolgens is het dan mogelijk om het nog niet onderzochte deel van de locatie kolenopslag alsnog te onderzoeken. Tevens wordt geadviseerd om asbestinventarisaties uit te voeren.

4.5.2.2.3 Asbestonderzoek

Naar aanleiding van het actualisatieonderzoek is door Tauw een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd voor het Veerhavengebied te Hellevoetsluis. Het rapport "Verkennend asbestonderzoek Veerhavengebied te Hellevoetsluis", projectnummer 1207426, van 7 januari 2013, is in bijlage 8  opgenomen.

Het onderzoek heeft zich gericht op locatiedelen waar nieuwbouw is gepland en bodemvreemde materialen aanwezig zijn. Het betreft het noordelijke deel van de Stationsweg en het gebied nabij de Struytse Zeedijk 12.

Op het maaiveld van de onderzoekslocaties is geen asbestverdacht materiaal waargenomen. In de uitgegraven en uitgespreide grond is op 2 plaatsen asbestverdacht plaatmateriaal aangetroffen. Verder zijn in de grond visueel geen specifiek asbestverdachte materialen waargenomen.

Op beide onderzochte locatiedelen is 10-15% asbesthoudend plaatmateriaal aangetroffen. In de grondmengmonsters is geen asbest aangetroffen boven de bepalingsgrens.

Uit het onderzoek kan geconcludeerd worden dat op de onderzochte locaties in de actuele contactzone sprake is van een verontreiniging met asbest. Binnen het onderzoek is visueel en analytisch asbest in de bovengrond aangetoond. De onderzoeksresultaten geven aanleiding tot het uitvoeren van een nader asbestonderzoek ten behoeve van het vaststellen van de aard, de omvang, concentratie en de ruimtelijke verdeling van de verontreiniging met asbest.

4.5.2.2.4 Nader bodemonderzoek

Voor de locaties Stationsplein en Veerweg 10 is door Tauw op 29 mei 2012 nader bodemonderzoek uitgevoerd ("Nader bodemonderzoek Veerhavengebied te Hellevoetsluis", kenmerk R001-1206659HMS-per-V03-NL, zie bijlage 9). Hierin is de omvang van de aanwezige verontreinigingen in grond en grondwater bepaald. Op basis van deze resultaten wordt een uitspraak gedaan of de verontreiniging te relateren is aan de westelijk gelegen voormalige gasfabriek.

Op 11 april 2013 is door Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland een beschikking in het kader van de Wet bodembescherming afgegeven. Deze beschikking met kenmerk 21548101, dd. 11 april 2013 is opgenomen in bijlage 14. Ten aanzien van het perceel Veerweg 10 heeft Gedeputeerde Staten geoordeeld dat een spoedige sanering als bedoeld in artikel 37 van de Wet bodembescherming niet noodzakelijk is. Voorafgaand aan de herinrichting van dit perceel is een sanering noodzakelijk, hiervoor dient een saneringsplan te worden opgesteld en deze dient ter beoordeling aan Gedeputeerde Staten te worden aangeboden.

Uit dit nadere bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat de verontreinigingen niet te relateren zijn aan de voormalige gasfabriek. Het betreffen opzichzelfstaande verontreinigingsspots.

Stationsplein

Op de locatie Stationsplein is voor de grond conform de Wet bodembescherming geen sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging. Er wordt aanbevolen om de verontreinigde grond tijdens de toekomstige herontwikkeling te verwijderen. Voorafgaand aan de werkzaamheden dient een plan van aanpak te worden opgesteld.

Veerweg 10

Op de locatie Veerweg 10 is voor het grondwater sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging conform de Wet bodembescherming. Op basis van de uitgevoerde risicobeoordeling wordt geconcludeerd dat het getoetste geval van bodemverontreiniging (vluchtige aromaten in grondwater) een geval van ernstige bodemverontreiniging betreft, welke bij het huidige gebruik (bedrijfs/ infrastructuur bestemming) niet met spoed hoeft te worden gesaneerd. Aanbevolen wordt om de grenzen van de verontreinigingen op de locatie Veerweg 10 verticaal en in zuidwestelijke richting nauwkeuriger te bepalen.

Door Tauw is op 3 juni 2013 een verkennend bodemonderzoek voor de locatie Veerweg 10 uitgevoerd. Het rapport "Verkennend bodemonderzoek Veerweg 10 te Hellevoetsluis" met projectnummer 1216728 is opgenomen in bijlage 10. Het doel van dit onderzoek is de milieuhygiënische kwaliteit van de grond en het grondwater vast te stellen. Daarnaast wordt getracht een verontreiniging met vluchtige aromaten in het grondwater in zuidelijke richting af te perken. Op basis van dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat op de locatie Veerweg 10 enkele stoffen zijn aangetroffen waarvan de concentraties de achtergrondwaarden of streefwaarden overschrijden. Op de locatie zijn geen matige tot sterke verontreinigingen met vluchtige aromaten aanwezig. De verontreiniging met vluchtige aromaten in het grondwater ten noorden van de locatie is in zuidelijke richting afgeperkt.

Kolenopslag terrein

Tijdens het actualisatieonderzoek is geconstateerd dat er een partij grond boven het maaiveld aanwezig was. Deze partij is middels een onderzocht Op basis van het onderzoek is de partij geclassificeerd als grond die voldoet aan de kwaliteit van de achtergrondwaarde (AW) en is daardoor chemisch gezien altijd toepasbaar. De grond is verwijderd van de locatie.

Na verwijdering van de partij grond is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Uit verkennend bodemonderzoek ("Verkennend bodemonderzoek Veerhaven te Hellevoetsluis", projectnummer 257436, dd. 21 november 2012, zie bijlage 11) blijkt dat in de vaste bodem en het grondwater ter plaatse van de voormalige kolenopslag (Veerhaven 10) lichte verontreinigingen zijn gemeten voor diverse stoffen. In de visueel verontreinigde ondergrond zijn ook matig verhoogde gehalten aan zware metalen en PAK gemeten. Er zijn in totaal 2 locaties waar sterke verontreinigingen zijn aangetroffen. Het betreft een verontreiniging met sterk verhoogde gehaltes aan PAK en verontreiniging met PCB. Voor beide locaties geldt een verontreiniging van circa 20 m3.

Door Ingenieursbureau Oranjewoud is op 19 december 2012 een plan van aanpak opgesteld voor de herinrichting van de kade op het terrein van de voormalige kolenopslag. Het rapport "Plan van aanpak herinrichting kade", projectnummer 257436.02, dd. 19 december 2012 is opgenomen in bijlage 12. De uitgangspunten van de ontgravingswerkzaamheden zijn hierin nader toegelicht.

De ontgravingswerkzaamheden zijn inmiddels uitgevoerd en geëvalueerd. Door Ingenieursbureau Oranjewoud is hiervoor het "Evaluatierapport, Veerhaven 10 te Hellevoetsluis", projectnummer 260124, dd. 11 april 2013, opgesteld, zie bijlage 13. Uit het evaluatierapport blijkt dat de verontreiniging met PAK tot beneden de interventiewaarde is ontgraven. De verontreiniging met PCB is niet ontgraven, omdat hier geen werkzaamheden in plaats gaan vinden ten behoeve van de herinrichting van de kade. De vrijkomende grond is tijdelijk opgeslagen aan de Veerweg 10 en wordt in later stadium door de gemeente Hellevoetsluis afgevoerd.

4.5.3 Situatie Kanaalweg Oostzijde

Langs de Kanaalweg Oostzijde en Molshoek hebben in het verleden verschillende bodemonderzoeken plaatsgevonden. Uit deze onderzoeken blijkt dat er verschillende gevallen zijn van verontreiniging. Deze verontreinigingen zijn in het verleden allemaal onderzocht en indien nodig zijn deze gesaneerd. Er zijn geen locaties meer bekend van matig of ernstige verontreinigingen.

4.5.4 Conclusie

Uit de uitgevoerde bodemonderzoeken blijkt dat in het gebied van de Veerhaven er op verschillende plaatsen sprake is van bodemverontreinigingen. Op de locatie Veerweg 10 is sprake van ernstige bodemverontreinigingen.

In de periode van mei 2013 tot oktober 2013 zijn de ontgravingswerkzaamheden ter plaatse van de voormalige gasfabriek uitgevoerd. Aansluitend zijn in november de injectie van sulfaat en de toediening van nutriënten via de aangebrachte drains uitgevoerd. Ter afronding van fase 1 wordt momenteel een tussen-evaluatierapport opgesteld waarin de resultaten van de uitgevoerde ontgraving beschreven staan. De monitoring van de (rest)verontreiniging en het aantonen van de stabiele eindsituatie zal in de komende vijf jaar plaatsvinden.

Op 11 april 2013 is door Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland een beschikking in het kader van de Wet bodembescherming afgegeven. Deze beschikking met kenmerk 21548101, dd. 11 april 2013 is opgenomen in bijlage 14. Ten aanzien van het perceel Veerweg 10 heeft Gedeputeerde Staten geoordeeld dat een spoedige sanering als bedoeld in artikel 37 van de Wet bodembescherming niet noodzakelijk is. Voorafgaand aan de herinrichting van dit perceel is een sanering noodzakelijk, hiervoor dient een saneringsplan te worden opgesteld en deze dient ter beoordeling aan Gedeputeerde Staten te worden aangeboden. Ter plaatse van het Stationsplein is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Tevens hebben zij geoordeeld dat voor andere deellocaties in dit gebied de ernst van de verontreinigingen en de noodzaak van spoedige sanering nog vastgesteld te worden. Hiervoor is aanvullend nader bodemonderzoek noodzakelijk, inclusief onderzoek naar asbest.

Aan de hand van de uitgevoerde onderzoeken, de ontgravingswerkzaamheden ter plaatse van het voormalige gasfabrieksterrein en het nader bodemonderzoek voor de locaties Stationsplein en Veerweg 10 kan worden gesteld dat het bestemmingsplan op het gebied van bodem uitvoerbaar is.

4.6 Planologisch relevante leidingen

In het plangebied en de directe omgeving zijn geen planologisch relevante leidingen aanwezig. Ook zijn er geen hoogspanningslijnen, straalpaden of telecomverbindingen in de omgeving van het plangebied gelegen die planologisch relevant zijn. De conclusie is dan ook dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het plan.

4.7 Luchtkwaliteit

4.7.1 Wettelijk kader

De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wm). In samenhang met Titel 5.2 zijn de grenswaarden voor luchtkwaliteit in Bijlage 2 van de Wm opgenomen. In Titel 5.2 is bepaald dat bestuursorganen een besluit, dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit kunnen nemen wanneer:

  • wordt voldaan aan de in bijlage 2 van de Wm opgenomen grenswaarden;
  • een besluit (per saldo) niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit
  • aannemelijk is gemaakt dat een besluit 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de concentratie van een stof;
  • het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

In Titel 5.2 van de Wm is ook vastgelegd op welke plaatsen geen beoordeling van de luchtkwaliteit hoeft plaats te vinden. Dit wordt beschreven in het zogenaamde toepasbaarheidsbeginsel. Dit is onder andere het geval in gebieden in de buitenlucht waartoe leden van het publiek normaliter geen toegang hebben, op een arbeidsplaats als bedoeld in de Arbeidomstandighedenweg 1998 en op de rijbaan en middenberm van een weg. Bij Titel 5.2 van de Wm horen uitvoeringsregels die zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) en ministeriele regelingen. De volgende AMvB's en regelingen zijn of kunnen relevant zijn bij luchtkwaliteitsonderzoeken:

  • AMvB en regeling niet in betekende mate bijdragen;
  • Regeling projectsaldering 2007;
  • Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007;
  • Besluit gevoelige bestemmingen.

Besluit niet in betekende mate bijdragen

In het Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (NIBM) is vastgelegd wanneer een project/plan niet in betekende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Een plan/project draagt niet in betekende mate bij als de toename van de concentraties in de buitenlucht van zowel NO2 als PM10 niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor die stoffen. Dit komt voor beide stoffen overeen met een maximale toename van de concentraties met 1,2 µg/m³. Projecten die niet in betekende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Wel moet aangetoond worden dat als gevolg van het project de jaargemiddelde concentraties PM10 en NO2 niet met meer dan 1,2 µg/m³ toenemen. In de onder het Besluit nibm vallende Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is tot slot een aantal categorieën van plannen (projecten) opgenomen waarvoor tot een bepaalde omvang zonder meer geldt dat deze plannen niet in betekende mate bijdragen. Blijft de ontwikkeling binnen de voor deze categorieën opgenomen grenzen, dan is het project per definitie niet in betekende mate, hoeft dit niet met berekeningen te worden aangetoond en hoeft ook in dat geval verder geen toetsing aan de grenswaarde plaats te vinden.

De 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.

Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007

In de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Rbl2007) zijn regels vastgelegd voor de wijze van uitvoering van luchtkwaliteitonderzoeken. Bepaald is onder andere waar en hoe de luchtkwaliteit vastgesteld dient te worden. Hiertoe is vastgelegd met welke (standaard)rekenmethode gerekend moet worden. Hierbij wordt grofweg een verdeling gemaakt in wegen in stedelijk gebied (SRM-1), buitenstedelijke wegen (SRM-2) en industriële bronnen (SRM-3). Tevens is vastgelegd dat gebruik gemaakt dient te worden van enkele generieke invoergegevens welke jaarlijks worden vastgesteld. Tot deze gegevens behoren de achtergrondconcentraties, de emissiefactoren en de meteorologie.

In de Rbl2007 is ook vastgelegd op welke plaatsen beoordeling van de luchtkwaliteit dient plaats te vinden. Deze dient bij wegen plaats te vinden op maximaal 10 m van de wegrand. Indien de rooilijn van de naastgelegen bebouwing binnen deze 10 m is gelegen dient de afstand tot de bebouwing aangehouden te worden. Het gekozen beoordelingspunt dient representatief te zijn voor een wegdeel van ten minste 100 m lengte. Voor inrichtingen wordt beoordeeld vanaf de grens van de inrichting.

Op locaties waar de luchtkwaliteit beoordeeld dient te worden, wordt deze beoordeeld op plaatsen waar significante blootstelling van mensen plaatsvindt. Hierbij wordt gekeken naar het zogenaamde blootstellingscriterium. Het gaat om blootstelling gedurende een periode, die in vergelijking met de middelingstijd van de grenswaarde (jaar, etmaal, uur) significant is. Dit betekent dat op een plaats waar een burger langdurig wordt blootgesteld, getoetst moet worden aan de jaargemiddelde grenswaarden (onder meer bij woningen). Op een plaats waar sprake kan zijn van een kortdurende blootstelling moet bijvoorbeeld getoetst worden aan de norm voor de uurgemiddelde concentratie NO2. Dit is bijvoorbeeld het geval bij stations, haltes voor het openbaar vervoer en parkeerterreinen.

Zeezoutcorrectie

Concentraties van zwevende deeltjes (PM10) die zich van nature in de lucht bevinden en niet schadelijk zijn voor de gezondheid van de mens mogen bij toetsing aan de grenswaarden buiten beschouwing worden gelaten. Per gemeente is een aftrek voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof gegeven. Voor de gemeente Hellevoetsluis bedraagt deze correctie 6 µg/m³. Voor het aantal overschrijdingen van de 24-uursgemiddelde grenswaarde PM10 is bepaald dat deze in heel Nederland met 6 dagen verminderd mag worden. Voor toetsing aan het aantal maal overschrijding van de uurgemiddelde grenswaarde NO2 en de 24-uursgemiddelde grenswaarde PM10 kan gebruik gemaakt worden van (statistische) relaties, op basis van metingen van het RIVM, tussen het aantal overschrijdingen en de berekende jaargemiddelde concentraties NO2en PM10. Deze relaties zijn vastgelegd in de Rbl2007. Ten aanzien van het aantal maal overschrijding van de uurgemiddelde grenswaarde NO2 kan uit de in de Rbl2007 vastgelegde relaties worden opgemaakt dat het toegestane aantal overschrijdingen van de uurgemiddelde concentratie NO2 van 200 µg/m³ niet wordt overschreden indien de berekende jaargemiddelde concentratie NO2 lager is dan 82 µg/m³. Uit de genoemde regeling blijkt daarnaast dat het toegestane aantal overschrijdingen van de 24-uursgemiddelde concentratie PM10 van 50 µg/m³ niet wordt overschreden indien de jaargemiddelde concentratie PM10 (zonder de correctie voor zeezout) niet hoger is dan 32,5 µg/m³.

4.7.2 Situatie plangebied

De luchtkwaliteit van de gemeente Hellevoetsluis is weergegeven in de luchtkwaliteitskaarten 2012. Deze kaarten zijn berekend op basis van de RVMK 2.6 (variant 3). De ontwikkeling van de Veerhaven is hierin meegenomen. Voor 2012 en 2022 is de luchtkwaliteit berekend inclusief toekomstige ontwikkelingen. Volgens de luchtkwaliteitskaarten is de luchtkwaliteit in het plangebied voor zowel NO2 als PM10 lager dan 40 µg/m³. Het aantal maximale overschrijdingen van PM10 is kleiner dan 35 overschrijdingen van 50 µg/m³.

4.7.3 Onderzoek Veerhaven

Op 13 februari 2013 is door Oranjewoud het rapport 'Luchtkwaliteitsonderzoek Veerhaven Hellevoetsluis' vrijgegeven. Het rapport, met projectnummer 117476 is opgenomen in bijlage 15 van deze toelichting.

De planontwikkeling Veerhaven heeft zowel een directe als een indirecte invloed op de luchtkwaliteit in het plangebied en haar omgeving. Direct ten gevolge van alle bedrijfsactiviteiten en alle ondersteunende processen als intern transport en afzuiging. En de indirecte invloed wordt veroorzaakt door de verkeersaantrekkende werking van de woningen en bedrijven die van invloed is op het totaal aantal motorvoertuigbewegingen op de omliggende wegen. Zowel de directe al indirecte effecten zijn onderzocht.

De berekeningen zijn uitgevoerd voor de beoordelingsjaren 2013 en 2023. Ten aanzien van de directe effecten van het plangebied is uitgegaan van bedrijfen in de milieucategorie 2 tot en met 4.1. Dit is echter een worst case situatie, want in werkelijkheid vestigen de 2 bedrijven in categorie 4.1 zich niet in het plangebied. Er is één bedrijf tot en met categorie 3.2 mogelijk en verder alleen categorie 1 en 2 bedrijven.

Ten aanzien van de indirecte effecten zijn de (hoofd)wegen in het plangebied in de berekening betrokken, evenals derelevante ontsluitingswegen van het plangebied. Onder andere de Kanaalweg Westzijde en de Stationsweg/Vlasakkerlaan. Uitgegaan is van de autonome situatie voor het jaar 2013 en de plansituatie voor 2023.

De concentraties luchtverontreinigende stoffen zijn berekend ter plaatse van de bestemming waar (langdurige) blootstelling plaats kan vinden. Het betreft woonbestemmingen (inclusief bedrijfswoningen) in en om het plangebied.

Ten aanzien van stikstofdioxide (NO2) blijkt dat de berekende jaargemiddelde concentraties NO2 (ruim) onder de van kracht zijnde grenswaarde voor de jaargemiddelde NO2 liggen (40 µg/m3).

Ten aanzien van fijn stog (PM10) blijkt dat de berekende jaargemiddelde concentraties PM10 (ruim) onderde van kracht zijnde grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM10 liggen (40 µg/m3).

De grenswaarden voor de 24-uursgemiddelde concentratie PM10 wordt niet meer dan 35 keer per jaar overschreden.

Geconcludeerd kan worden dat op alle in het onderzoek opgenomen beoordelingspunten wordt voldaan aan de grenswaarden zoals opgenomen in bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Titel 5.2 van de Wet milieubeheer vormt geen belemmering voor verdere besluitvorming.

4.7.4 Conclusie

Er zijn op het gebied van luchtkwaliteit binnen de gemeente Hellevoetsluis geen overschrijdingen bekend. De ontwikkeling van de Veerhaven voldoet aan de grenswaarden ten aanzien van stikstofdioxide en fijn stof zoals opgenomen in bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Op het gebied van luchtkwaliteit is het bestemmingsplan uitvoerbaar.

4.8 Verkeer

4.8.1 Aansluiting Vlasakkerlaan

In 2007 en 2008 is onderzoek gedaan naar de verkeersafwikkeling en toekomstige intensiteiten als gevolg van zowel plan Molshoek als plan Veerhaven. Omdat de plannen gewijzigd zijn en nu alleen naar plan Veerhaven zal worden gekeken is een nieuwe berekening gemaakt op basis van CROW-publicatie 256 ('Verkeersgeneratie woon- en werkgebieden'). Voor deze berekening wordt uitgegaan van:

Functie   Generatie   mvt/ etmaal  
100 woningen   6,1 per woning   610  
4.400 m2 bedrijvigheid niet-kantoren   215 per hectare   95  
5.600 m2 bedrijvigheid kantoren zonder baliefunctie   10 per 100 m2 BVO   560  
Aftrek bestaande bedrijvigheid (3.000 m2)     185  
Totaal     1080  

Tabel 5.4: berekening mvt/ etmaal

Uit de eerdere studies bleek al dat nagenoeg al het verkeer vanaf de Vlasakkerlaan de route via de Plataanlaan en De Sprong volgt naar de T-splitsing Kanaalweg WZ/Amnesty Internationallaan. Deze ontsluitingsroute is schematisch weergegeven in de volgende figuur. De verkeerseffecten zullen evenwel het sterkst merkbaar zijn op de Vlasakkerlaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPKanaalzicht2012-vg02_0014.jpg" Afbeelding 4.2: ontsluitingsroute vanaf Vlasakkerlaan

De Vlasakkerlaan is in het gemeentelijk wegcategoriseringsplan aangewezen als gebiedsontsluitingsweg. De weg heeft een functie voor de afwikkeling van het verkeer uit de aangrenzende buurten en maakt onderdeel uit van het busroutenetwerk. De Vlasakkerlaan heeft volgens de regionale verkeersmilieukaart in 2011 een verkeersintensiteit van 4.920 mvt/etm. Een verkeersintensiteit tot globaal 10.000 mvt/etm wordt als acceptabel beschouwd voor een dergelijk type weg. Deze intensiteit wordt echter niet bereikt. Na ontwikkeling van zowel Molshoek (+1.040 mvt/etm) als Veerhaven (+1.080 mvt/etm) zal de verkeersintensiteit ca. 7.000 mvt/etm bedragen. De verkeersintensiteit op de Vlasakkerlaan zal als gevolg van de ontwikkeling van Veerhaven merkbaar toenemen, maar zal verkeerskundig gezien niet leiden tot afwikkelingsproblemen. Wanneer de centrumring wordt gerealiseerd (na 2023) zal de verkeersintensiteit op de Vlasakkerlaan bovendien sterk afnemen omdat het verkeer dan gebruik maakt van de nieuwe verbindingsweg naar het winkelcentrum De Struytse Hoeck.

4.8.2 Inrichting

De Vlasakkerlaan is ingericht als gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 50 km/uur. Op het wegvak zijn enkele snelheidsremmende maatregelen getroffen zoals een drempel en wegversmallingen (sluisjes). Tevens zijn over de gehele route fietssuggestiestroken in rood asfalt toegepast. Alle zijwegen van de Vlasakkerlaan behoren tot een verblijfsgebied met een maximumsnelheid van 30 km/uur. Alle zijwegen zijn vormgegeven als inritconstructie. De inrichting van de Vlasakkerlaan komt overeen met de Duurzaam Veilig Principes voor een gebiedsontsluitingsweg. Ook de huidige intensiteit van ongeveer 4.920 motorvoertuigen per etmaal past prima bij de inrichting en het functie van de weg. In het stedenbouwkundig plan Veerhaven is het recreatieve fietspad langs de Struytse Zeedijk doorgetrokken naar de sluis in het Kanaal door Voorne. Dit vormt een veilige verbinding met de fiets- en wandelpromenade aan de Kanaalweg OZ. Fietsers kunnen ook gebruik blijven maken van de fietssuggestiestroken op de Vlasakkerlaan. De huidige aansluiting vanuit de Veerhaven op de Vlasakkerlaan kan ook in de nieuwe situatie dienst doen. Het aanleggen van een rotonde (in plaats van een voorrangskruispunt) kan als obstakel in de Vlasakkerlaan het snelheidsgedrag van het verkeer gunstig beïnvloeden, maar vraagt wel een extra investering. De verwachting is bovendien dat de wachtrij die ontstaat bij brugopeningen, terug zal slaan tot op de rotonde (afstand ca. 70 m). Hierdoor zal de rotonde tijdelijk niet meer kunnen functioneren.

4.8.3 Bereikbaarheid in combinatie met de brug

Dat gedurende momenten dat de groene brug open is de verkeersafwikkeling en bereikbaarheid kortstondig in het geding zijn, is een feit. Dit geldt echter niet alleen voor verkeer van en naar Veerhaven, maar voor al het verkeer dat van routes via de brug gebruik maakt. Dergelijke situaties doen zich in den lande vaker voor bij beweegbare bruggen, spoorwegovergangen etc. en worden algemeen geaccepteerd.

4.8.4 Verkeersveiligheid

Er is voor de periode 2008 t/m 2010 gekeken naar het aantal en soort ongevallen op de Vlasakkerlaan. Uit de analyse blijkt dat er “slechts” drie ongevallen hebben plaatsgevonden. Dit betrof twee maal 'Uitsluitend Materiele Schade' (UMS) door aanrijdingen met een vast voorwerp (boom en lichtmast) en bij één ongeval is een persoon lichtgewond geraakt. Dit betrof een fietser die bij het oprijden van de Vlasakkerlaan geen voorrang verleende aan een naderende auto. De Vlasakkerlaan kan hiermee bestempeld worden als een redelijk verkeersveilige straat waar weinig ongevallen gebeuren. Door een toename van de verkeersintensiteit neemt statistisch gezien de kans op de ongeval toe. Dat betekent echter niet dat de Vlasakkerlaan na ontwikkeling van Molshoek en Veerhaven onveilig wordt.

4.9 Duurzaamheid

Voor het project Veerhaven is op 27 februari 2012 door Builddesk een energievisie uitgevoerd.

4.9.1 Advies ten aanzien van energievoorziening woningen

Voor de energievoorziening van de 109 woningen zijn verscheidene bronnen van energie niet geschikt bevonden voor Veerhaven: restwarmte, ondiepe geothermie, windturbines biomassaverticale bodemwarmtewisselaars en oppervlaktewater. De volgende bronnen van energie zijn, naast een energievoorziening gebaseerd op aardgas, wel interessant voor Veerhaven: Zonne-energie (actief en passief), WKO (warmte koudeopslag) en lucht.

4.9.2 Advies ten aanzien van energievoorziening bedrijven

Wat betreft de ondernemers zijn er niet veel kansen om duurzame energie en energiebesparing in Veerhaven integraal op te pakken. Hiervoor is de energievraag van de ondernemers te laag. De beperkte restwarmte die in het fabriceren van carbonmasten vrijkomt, blijkt bovendien niet bruikbaar voor andere woningen dan die van de ondernemer zelf. Het verdient aanbeveling om bij het realiseren van de nieuwe panden optimaal rekening te houden met zuinige installaties zoals HR-ketels, warmteterugwinning op ventilatielucht, energiezuinige HG-verlichting, bewegingsmelders, klokthermostaten, etc. Voor de ondernemers geldt verder dat zij hun energievoorziening kunnen verduurzamen door middel van de inzet van zonne-energie.

4.9.3 De toepassing van zonne-energie voor Veerhaven

De meeste woningen hebben geen oriëntatie op het zuiden. Het idee om 70% van de woningen te kunnen laten profiteren van de inval van direct zonlicht, kan hiermee helaas niet worden gehaald. Om de zonne-energie die op de daken valt wel zo goed mogelijk te benutten, wordt aanbevolen om zonnecellen (voor elektriciteit) en collectoren (voor tapwater) in te zetten. De oriëntatie van deze panden dient wel zoveel mogelijk op het zuiden te worden verricht. Een oriëntatie tussen zuidoost en zuidwest met een hellingshoek van rond de 36° geeft nog steeds bijna 100 procent opbrengst. Dit is bij de meeste woningen wel mogelijk in de lengterichting, haaks op de straat.

4.10 Waterhuishouding

4.10.1 Gebiedsbeschrijving

Het plangebied bestaat uit een binnendijks en een buitendijks gedeelte. Het binnendijkse gedeelte omvat een deel van het Kanaal door Voorne en een smalle bebouwde zone op de oostelijke oever van het kanaal. Het buitendijkse gedeelte omvat de Koopvaardijhaven en het ontwikkelingsgebied Veerhaven. De scheiding tussen beide, de primaire waterkering, ligt op de Vlasakkerlaan en de schutsluis van het kanaal.

4.10.2 Huidige waterhuishouding
4.10.2.1 Oppervlaktewatersysteem

Binnendijks is het Kanaal door Voorne het belangrijkse oppervlaktewaterlichaam. Buitendijks zijn dat de Koopvaardijhaven en de Tramhaven. De beide havens maken deel uit van het Haringvliet. Tussen het kanaal en de Koopvaardijhaven ligt een schutsluis waardoor het kanaal toegankelijk is voor boten. Het kanaal fungeert als boezemwater voor Voorne: het overtollige polderwater wordt uitgeslagen op het kanaal en vervolgens afgevoerd naar het Haringvliet. Daarnaast is het zuidelijke deel van het kanaal in gebruik als jachthaven. Het streefpeil van het kanaal is -0,40 m NAP. Dit peil wordt gehandhaafd met behulp van gemaal Gorzeman en de schutsluis. Het gemaal voert overtollig water langs de sluis naar het Haringvliet. De sluis heeft tevens de functie van noodinlaat. Het peil in de Koopvaardijhaven en de Tramhaven is gelijk aan het peil op het Haringvliet. Dit peil fluctueert, afhankelijk van het getij en de afvoer van de Rijn en de Maas. De gemiddelde laagwaterstand op het Haringvliet is +0,39 m NAP, de gemiddelde hoogwaterstand is +0,67 m NAP (bron: Rijkswaterstaat, waternormalen).

In de huidige situatie is al het oppervlaktewater (binnen- en buitendijks) in het plangebied zoet. Dit kan veranderen als de Haringvlietsluizen op een 'kier' worden gezet (Kierbesluit, zie paragraaf 3.1.5). Het Haringvliet en de daarmee inverbindingstaande havens komen dan in het overgangsgebied tussen zoet rivierwater en zout zeewater te liggen. Door de instroom van zeewater tijdens vloed ontstaat op de bodem van het Haringvliet een 'tong' van brak water die tot of voorbij Hellevoetsluis reikt, afhankelijk van het getij en de hoeveelheid rivierafvoer. De bovenlaag van het Haringvliet blijft naar verwachting zoet. Het effect van de kier op de waterstand is naar verwachting gering: de gemiddelde hoogwaterstand gaat 2 cm omlaag, de gemiddelde laagwaterstand gaat 3 cm omlaag (bron: rapport Rijkswaterstaat “MER Beheer Haringvlietsluizen” en rapport ministerie V&W en LNV “Haringvlietsluizen op een kier).

4.10.2.2 Waterkeringen

In het plangebied liggen twee waterkeringen: de primaire waterkering langs het Haringvliet en de secundaire waterkering annex boezemkade langs het Kanaal door Voorne. Daarnaast is van belang dat het buitendijkse plangebied achter de Haringvlietdam ligt. De Haringvlietdam is een verbindende waterkering, tussen de dijkringgebieden Voorne-Putten en Goeree-Overflakkee. De primaire waterkering beschermt het achterland tegen overstroming vanuit het Haringvliet. De waterkering langs het kanaal beschermt het binnendijkse gebied tegen overstroming vanuit het kanaal. De Haringvlietdam beschermt de buitendijkse gebieden in het Haringvliet tegen overstroming vanuit zee.

De waterkeringen bestaan uit een kernzone en een beschermingszone aan weerszijde van de kernzone. De totale breedte van de primaire waterkering (kernzone + beschermingszones) is ongeveer 125 meter. De kernzone van de boezemkade omvat de volledige breedte van het kanaal en de kanaaldijken aan weerszijde. De totale breedte van de boezemkering inclusief beschermingszones is ongeveer 140 meter. De primaire waterkering en de boezemkering zijn in beheer bij het waterschap. De Haringvlietdam is in beheer bij Rijkswaterstaat. De waterkeringen hebben alle een jaarlijkse gemiddelde overschrijdingskans van 1/4000. De waterkeringen zijn op de planverbeelding opgenomen met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'.

4.10.2.3 Waterveiligheid

Waterveiligheid is met name in het buitendijkse gebied een aandachtspunt. De ontwikkellocatie Veerhaven ligt in het rivierbed van het Haringvliet en wordt niet door een waterkering beschermd tegen overstroming vanuit het Haringvliet. Wel is het gebied beschermd tegen overstroming vanuit zee. Voor buitendijkse gebieden gelden andere regels dan voor binnendijkse gebieden. Zo zijn er geen wettelijke normen voor de bescherming van buitendijkse gebieden en zijn bewoners en gebruikers in buitendijkse gebieden zelf verantwoordelijk voor het treffen van gevolgbeperkende maatregelen en dragen zij zelf het risico van waterschade. Voor de beoordeling van de veiligheid en de noodzaak van aanvullende maatregelen zijn de provincie en de gemeente aan zet. De provincie Zuid-Holland heeft in dit kader het instrument “RisicoApplicatie Buitendijks” (RAB) ontwikkeld waarmee de gemeenten in Zuid-Holland een inschatting kunnen maken van het slachtofferrisico en de maatschappelijke gevolgen van een overstroming, bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling of herstructurering van een buitendijks gebied. Ook kunnen met het instrument risicoreducerende maatregelen worden afgewogen. Zie ook paragraaf 3.2.

4.10.2.4 Buitendijkse waterveiligheid

De ontwikkeling van het Veerhavengebied is op waterveiligheid getoetst met behulp van de RisicoApplicatie Buitendijks. Een toelichting op dit instrument en een uitgebreide beschrijving van de toetsresultaten zijn opgenomen bij bijlage 16.

Op grond van de toetsing wordt geconcludeerd dat de overstromingsrisico's in het Veerhavengebied gering zijn. Het gebied is overwegend relatief hoog gelegen en daardoor zijn ook in extreme situaties de risico's van een overstroming zeer gering. Alleen een strook langs de oevers is gevoelig voor overstroming. Dit is een aandachtspunt voor de ontsluitingswegen die in de oeverzone zijn gepland: de weg langs de Koopvaardijhaven en de weg over de zuidpier tussen de Veerhaven en het Haringvliet. Het is ook een aandachtspunt voor de gebouwen die op de oever zijn gepland. Met het oog op een waterveilige gebiedsontwikkeling, worden er eisen gesteld aan de minimale hoogteligging van de wegen en het vloerpeil van leefruimtes in nieuwe woningen. In het bestemmingsplan is vastgelegd dat verblijfsruimtes van (bedrijfs)woningen zijn toegestaan boven een hoogte van +2,80 m NAP. Voor de wegen geldt een minimale hoogteligging. Dit is vastgelegd in twee maatvoeringvlakken. Voor de weg op de zuidpier geldt een minimale hoogteligging van +2,50 m NAP, voor de overige wegen in het Veerhavengebied geldt een minimale hoogteligging van +2,80 m NAP. Op de meeste plaatsen in het plangebied is het huidige maaiveld voldoende hoog om zonder aanvullende maatregelen aan deze eisen te kunnen voldoen.

4.10.2.5 Binnendijkse waterveiligheid

Op de risicokaart van het IPO (www.risicokaart.nl) is aangegeven welke gebieden overstromen in geval van een dijkdoorbraak en wat daarbij de maximale potentiële waterdiepte is. Vrijwel geheel Voorne-Putten overstroomt in het geval van een dijkdoorbraak. De binnendijkse gedeelten in het bestemmingsplangebied liggen relatief hoog. De maximale waterdiepte die bij een dijkdoorbraak verwacht wordt is 80 cm.

4.10.2.6 Afvalwaterketen

Het plangebied Kanaalzicht is rioleringstechnisch op te delen in twee zich onderscheidende gebieden:

  • het binnendijks gelegen gebied;
  • het buitendijks gelegen gebied.

welke beide weer verder te verdelen zijn in:

  • land
  • water

Het binnendijkse grondgebied kent een lintbebouwing evenwijdig aan het kanaal. Hier is een gemengd rioleringsstelsel aanwezig, dat onder vrijverval in noordoostelijke richting afstroomt naar het gebied van De Struyten.

Het gebruik van het binnendijks gelegen water voor woondoeleinden en recreatieve doeleinden is gebonden aan de regels van de Waterwet. Dit stelt o.m. eisen aan het lozen van afvalwater op het oppervlaktewater. De waterkwaliteitsbeheerder is het Waterschap Hollandse Delta.

Het buitendijkse grondgebied kent een gemengd rioleringsstelsel dat onder vrijverval afstroomt naar een daar gesitueerd gemaal. Het passeren van de hoofdwaterkering kan vanwege de functie niet onder vrijverval plaatsvinden. Het verdere transport vanaf het gemaal vindt daarom plaats via een persleiding. De persleiding loost in het rioleringsstelsel van De Struyten. Bij de herontwikkeling van het gebied moet zoveel mogelijk gestreefd worden naar een zo volledig mogelijke scheiding van afvalwater- en hemelwaterstromen conform de voorkeursvolgorde schoonhouden, scheiden en zuiveren.

Het gebruik van het buitendijks gelegen water (Koopvaardijhaven en Tramhaven), voor woondoeleinden en recreatieve doeleinden is gebonden aan de regels van de Waterwet. Dit stelt o.m. eisen aan het lozen van afvalwater op het oppervlaktewater. De waterkwaliteitsbeheerder is Rijkswaterstaat.

4.10.2.7 Beheerders

Rijkswaterstaat is waterbeheerder van het buitendijkse gebied (Koopvaardijhaven en Tramhaven). En vaarwegbeheerder van het Haringvliet.

Waterschap Hollandse Delta is waterbeheerder van het binnendijks gebied (Kanaal door Voorne en de sloten). Het waterschap is tevens beheerder van de primaire waterkering en van de afvalwaterzuivering.

De gemeente is beheerder van de riolering en is verantwoordelijk voor het reguliere onderhoud van de bovengenoemde binnen- en buitendijkse wateren. Het regulier onderhoud bestaat onder meer uit maaien en schonen, onderhoud aan beschoeiingen en kades en het verwijderen van drijfvuil en afval.

4.10.3 Aandachtspunten
  • Het buitendijks gedeelte van het bestemmingsplangebied is niet beschermd tegen overstroming vanuit het Haringvliet. De ontwikkellocatie Veerhaven is daarom getoetst op waterveiligheid; zie verder paragraaf 4.10.2.4.
  • Na inwerkingtreding van het Kierbesluit kan het zoutgehalte van het buitendijkse oppervlaktewater;
  • Het gebruik van het buitendijks gelegen water (Koopvaardijhaven en Tramhaven), voor woondoeleinden en recreatieve doeleinden is gebonden aan de regels van de Waterwet. Dit stelt o.m. eisen aan het lozen van afvalwater op het oppervlaktewater. De waterkwaliteitsbeheerder is Rijkswaterstaat.
  • Voor alle buitendijkse activiteiten wint de gemeente advies in bij Rijkswaterstaat. Activiteiten en (bouw)werken in het stroombed van het Haringvliet zijn vergunning- of meldingplichtig op grond van de Waterwet. Rijkswaterstaat toets vergunningaanvragen aan de Waterwet en de Beleidslijn grote rivieren. Om nautische belangen te waarborgen wordt ook getoetst aan de Richtlijn vaarwegen 2011 en het binnenvaartpolitieregelement;
  • Voor alle activiteiten binnen de begrenzing van de waterkeringen wint de gemeente advies in bij Waterschap Hollandse Delta. Op de waterkeringen is de Keur van het waterschap van toepassing. Algemeen geldt dat voor handelingen in, op- of aan de waterkering (kern- en beschermingszones) een watervergunning van het waterschap nodig is.
4.10.4 Wateropgaven en -ambities

In de Watervisie 2030 zijn de volgende ambities genoemd voor het bestemmingsplangebied:

  • nieuwbouw richten op verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en op beleving van het Kanaal door Voorne;
  • Veerhavengebied: ruimtelijke ontwikkeling met normale opgave voor waterberging en duurzaamheid.

Voor de ruimtelijke ontwikkeling van het Veerhavengebied geldt de opgave om een inschatting te maken van het slachtofferrisico van een eventuele overstroming en te motiveren hoe met dit risico is omgegaan (Provinciale Structuurvisie en Verordening Ruimte, actualisering 2012).

Met het oog op de ontwikkeling van het Veerhavengebied heeft Waterschap Hollandse Delta eisen gesteld aan bouwen in de waterkering:

  • er geldt een bebouwingsvrije zone van 10 meter gerekend vanaf de buitenkruinlijn van het theoretisch profiel van de waterkering en;
  • daarbuiten geldt zowel in de kernzone als de beschermingszone een maximale diepte van de onderzijde van de funderingsbalk van +3,55 m NAP.

Rijkswaterstaat adviseert om bij de inrichting en het beheer van de Veerhaven de Richtlijn Vaarwegen 2011 te gebruiken. Meer specifiek wordt geadviseerd om een vrije ruimte van 5 meter naast de vaarweg aan te houden en binnen de vrije ruimte een oeverstrook te onderhouden. Daarnaast wordt gewezen op het risico dat gebouwen die dicht langs de vaarweg staan, door een overkragende scheepsboeg kunnen worden geraakt en dat hoge gebouwen dicht langs de vaarweg windhinder voor de scheepvaart kunnen veroorzaken.

Om de waterkwaliteit en -kwantiteit van het Haringvliet op orde te houden, is het van belang dat er niet te veel water wordt geloosd en dat dit water van goede kwaliteit is. In dit kader gelden voor zowel het bestaande gebruik als voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen voorkeursvolgorden voor het beheer van het oppervlaktewater. De voorkeursvolgorde voor waterkwantiteit is vasthouden – bergen – afvoeren, de voorkeursvolgorde van waterkwaliteit is schoonhouden – scheiden - zuiveren.

Bij de herontwikkeling van het gebied moet zoveel mogelijk gestreefd worden naar een zo volledig mogelijke scheiding van afvalwater- en hemelwaterstromen conform de bovenstaande voorkeursvolgorde voor waterkwaliteit.

4.10.5 Invloed van het bestemmingsplan op de waterhuishouding en de waterkering

Binnendijkse plangebied

In het binnendijkse gedeelte is het bestemmingsplan conserverend van aard. Er worden hier geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt die invloed hebben op de waterhuishouding en waterveiligheid.

Buitendijkse plangebied

In het buitendijkse gedeelte van het bestemmingsplan wordt de ruimtelijke ontwikkeling van het Veerhavengebied mogelijk gemaakt. Dit plan kan invloed hebben op de waterveiligheid en de waterhuishouding.

Het aspect waterveiligheid betreft zowel het effect van het plan op de stabiliteit van de waterkering als de waterveiligheid in het Veerhavengebied zelf. Bouwactiviteiten in het Veerhavengebied kunnen de stabiliteit van de aldaar gelegen primaire waterkering beïnvloeden wanneer er gebouwd wordt in of op de waterkering of de beschermingszone. Met het oog hierop is het waterschap gevraagd om randvoorwaarden aan te geven waaraan het bouwplan moet voldoen. Deze randvoorwaarden zijn opgenomen in alinea 5 (“Wateropgaven en -ambities”). Het bestemmingsplan voldoet aan deze randvoorwaarden.

Het aspect waterhuishouding gaat enerzijds over de gevolgen voor de bergingscapaciteit (kwantiteit) en anderzijds over de gevolgen voor de waterkwaliteit. Van beïnvloeding van de bergingscapaciteit is sprake wanneer bij de ontwikkeling van het Veerhavengebied nieuw oppervlaktewater wordt gegraven of bestaand water wordt gedempt en wanneer het verhard oppervlakte toeneemt. Het bestemmingsplan voorziet in een lokale teruglegging van de kade in de Tramhaven waardoor het wateroppervlakte toeneemt. Dit is gunstig voor de bergingscapaciteit van de Tramhaven. Er wordt geen oppervlaktewater gedempt. Toename van verharding is wel aan de orde: het bestemmingsplan maakt de bouw van woningen en bedrijfspanden en de aanleg van bestrating mogelijk. Door de toename van het verhard oppervlak zal regenwater versneld worden afgevoerd naar de riolering en/of het oppervlaktewater. Regenwater dat op schone of weinig vervuilde verhardingen zoals daken en voetpaden valt, wordt bij voorkeur afgevoerd naar het oppervlaktewater, in dit geval het Haringvliet. Het doel hiervan is om de riolering zo min mogelijk te belasten en het risico op overstorten van het afvalwater op het oppervlaktewater te beperken. Het Haringvliet heeft voldoende buffercapaciteit om dit extra regenwater op te kunnen vangen. Regenwater vanaf vervuilde oppervlakten, zoals bedrijfsterreinen en autowegen, moet eerst worden gezuiverd alvorens het kan worden geloosd op het oppervlaktewater, of het wordt geloosd op het afvalwaterriool.

4.10.6 Watertoetsprocedure

Waterschap Hollandse Delta is van meet af aan betrokken bij de ontwikkeling van het Veerhavengebied, vanwege de aanwezigheid van de primaire waterkering in het plangebied. Het waterschap heeft eisen gesteld aan bouwen in de waterkering (bebouwingsvrije zone, maximale diepte funderingsbalk). Het bestemmingsplan voldoet aan deze eisen. In februari 2012 is het concept stedenbouwkundig plan Veerhaven ter toetsing voorgelegd aan het waterschap en Rijkswaterstaat Zuid-Holland. Deze toetsing heeft niet geleid tot aanpassing van het plan. In het kader van het wettelijk vooroverleg worden de waterbeheerders gevraagd een zienswijze te geven op het voorontwerp bestemmingsplan. De reacties van de waterbeheerders worden meegenomen in de waterparagraaf van het ontwerp bestemmingsplan.

4.11 Ecologie

4.11.1 Wettelijk kader

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur. Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.

4.11.1.1 Gebiedsbescherming

Natuurbeschermingswet

Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn worden aangemerkt als speciale beschermingszones (SBZ's). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn in Nederland opgenomen in de nieuwe Natuurbeschermingswet 1998 die per 1 oktober 2005 van kracht is geworden. De volgende gebieden zijn aangewezen en beschermd op grond van de Natuurbeschermingswet:

  • Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden)
  • Beschermde Natuurmonumenten
  • Wetlands

De Natuurbeschermingswet geldt alleen voor de aangewezen Natura 2000 gebieden, maar heeft wel een externe werking. Projecten die buiten de begrenzing van een Natura 2000 gebied liggen kunnen dus ook negatieve effecten hebben op de natuurwaarden binnen het gebied en moeten dus ook getoetst worden.

In het aanwijzingsbesluit is de exacte ligging van de gebieden en welke habitats in het gebied moeten worden beschermd aangegeven. Voor deze gebieden worden beheerplannen opgesteld en moeten worden goedgekeurd. Voor de activiteiten die zijn opgenomen in het goedgekeurde beheerplan hoeft geen vergunning meer te worden aangevraagd, voor andere activiteiten nog wel. De ontwikkeling van de Veerhaven wordt niet opgenomen in het beheerplan.

Het is verboden projecten of andere handelingen te realiseren of te verrichten die, gelet op de instandhoudingdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten kunnen verslechteren, of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Voor elk plan of project dat niet direct verband houdt met het beheer van het gebied, dient een habitattoets te worden verricht.

Een habitattoets wordt uitgevoerd met als eerste stap: de oriëntatiefase. In de oriëntatiefase dient te worden nagegaan welke (gecumuleerde) effecten als gevolg van de activiteit te verwachten zijn. Deze effecten dienen te worden bekeken in relatie tot de kwetsbaarheid van het gebied en de gunstige instandhouding van desbetreffende soorten. Volgt uit de oriëntatiefase de conclusie dat er zeker geen sprake is van een negatief effect, dan hoeft geen vergunning te worden aangevraagd.

Is er wel een mogelijk negatief effect, maar is zeker geen sprake van een significant negatief effect, dan dient wel een vergunning te worden aangevraagd op basis van een verslechtering- of verstoringtoets. Als middels verzachtende maatregelen de niet significante negatieve effecten kunnen worden beperkt en de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten niet verslechterd en geen verstoring van de soorten plaatsvindt, kan een vergunning worden afgegeven.

Als er kans is op een significant negatief effect dient een passende beoordeling te worden gemaakt. Gedeputeerde Staten kunnen een vergunning alleen verlenen als alternatieve oplossingen voor het project ontbreken, er sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang en de initiatiefnemer vooraf en tijdig compensatiemaatregelen treft.

Ecologische Hoofdstructuur

Een andere vorm van gebiedsbescherming komt voort uit aanwijzing van een gebied als Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Voor dergelijke gebieden geldt dat het natuurbelang prioriteit heeft en dat andere activiteiten niet mogen leiden tot frustratie van de natuurdoelen. Anders dan bij gebied- en soortbescherming is de status als EHS niet verankerd in de natuurwetgeving, maar dient het belang in de planologische afweging een rol te spelen. Dit valt onder de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag.

4.11.1.2 Soortenbescherming

Flora- en faunawet

Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen, artikelen 8 t/m 12). Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren (zorgplicht, artikel 2). Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen.

Bij ruimtelijke plannen met mogelijke gevolgen voor beschermde planten en dieren is het verplicht om vooraf te toetsen of deze kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dat het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, of de gevolgen voor beschermde soorten te verminderen. Onder bepaalde voorwaarden geldt een vrijstelling of is het mogelijk van de minister van EL&I ontheffing van de algemene verbodsbepalingen te krijgen voor activiteiten op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Ten aanzien van de criteria die voor vrijstellingen en ontheffingen gelden, kunnen drie groepen soorten worden onderscheiden. Deze groepen sluiten aan bij de indeling in tabellen van de AMvB Flora- en faunawet.

Groep 1: Algemene soorten waarvoor een vrijstelling geldt (Tabel 1 AMvB):

Voor algemeen voorkomende soorten geldt een algemene vrijstelling van de verboden 8 tot en met 12. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Wel blijft ook voor deze soorten de zorgplicht van kracht.

Groep 2: Overige soorten waarvoor een vrijstelling geldt wanneer volgens een gedragscode gewerkt wordt (Tabel 2 AMvB):

Voor een aantal soorten geldt een vrijstelling mits volgens een door het ministerie goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt. Wanneer een dergelijke gedragscode (nog) niet beschikbaar is, kan een ontheffing worden aangevraagd. Deze kan worden verleend indien de beoogde ruimtelijke ingreep geen afbreuk doet aan de gunstige staat van instandhouding van de soort(en). Eventueel moeten hiertoe mitigerende en compenserende maatregelen genomen worden.

Groep 3: Habitatrichtlijn bijlage IV-soorten en in AMvB aanvullend aangewezen soorten (streng beschermde soorten) (Tabel 3 AMvB; vogels):

Voor soorten genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en voor de door het ministerie van LNV per algemene maatregel van bestuur nog aanvullend aangewezen soorten geldt een zwaar beschermingsregime. Voor deze soorten geldt geen vrijstelling voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Een ontheffing kan alleen worden verleend wanneer:

  • geen andere bevredigende oplossing bestaat;
  • sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en voor het milieu gunstige effecten;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
4.11.2 Situatie plangebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt gedeeltelijk in Natura 2000 gebied Haringvliet. Dit gedeelte is in het bestemmingsplan bestemd als de (dubbel)bestemming "Natuur". De begrenzing van het Natura 2000 gebied Haringvliet is op 4 september 2013 gewijzigd. Hierdoor valt een klein gedeelte van het plangebied binnen de begrenzing van het Natura 2000 gebied.

Voor de ontwikkeling van de Veerhaven is onderzoek gedaan naar beschermde natuurwaarden. Het rapport van Oranjewoud "Natuur- en habitattoets Veerhaven Hellevoetsluis" met projectnummer 240906, d.d. 12 januari 2012 is opgenomen in bijlage 17.

Vanwege de wijziging van de begrenzing van het Natura 2000 is in oktober 2013 een oplegnotitie geschreven waarbij onderzocht is of de herbegrenzing leidt tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000 gebied Haringvliet. Deze oplegnotitie met projectnummer 265058, d.d. 14 oktober 2013 is opgenomen in bijlage 18.

4.11.2.1 Toetsing Flora- en faunawet

Toetsing aan de Flora en faunawet heeft inzichtelijk gemaakt dat de werkzaamheden in het plangebied naar verwachting negatieve effecten heeft op een aantal algemene, beschermde soorten van tabel 1. Door een zorgvuldige werkwijze en het nemen van mitigerende maatregelen kan schade worden voorkomen en blijven negatieve effecten beperkt.

Voor de voorkomende vleermuizen dienen mitigerende maatregelen genomen te worden om de functionaliteit als foerageergebied te behouden. Hiervoor is een mitigatieplan opgesteld. Op 20 augustus 2012 is een ontheffing als bedoeld in artikel 75 van de Flora- en faunawet verleend (zie bijlage 19). Er is ontheffing verleend van de verbodsbepalingen genoemd in artikel 11 van de Flora- en faunawet voor wat betreft exemplaren van de gewone dwergvleermuis en de ruige dwergvleermuis.

Geoordeeld is dat de belangen 'volksgezondheid of openbare veiligheid' en 'dwingende redenen van groot openbaar belang' de negatieve effecten op beschermde dier- en plantensoorten, die als gevolg van de uitvoering van het project zullen optreden, rechtvaardigen.

Ongeacht de verleende ontheffing moet de 'algemene zorgplicht' uit de Flora- en faunawet in acht worden genomen. Er dienen dan passende maatregelen te worden genomen om schade aan beschermde soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Zo zal er zoveel mogelijk buiten de kwetsbare periode gewerkt moeten worden en indien er wel wordt gewerkt binnen de kwetsbare periode is het zaak om ervoor te zorgen dat het gebied tegen die tijd ongeschikt is als leefgebied voor die soorten.

4.11.2.2 Toetsing Natuurbeschermingswet 1998

Binnen de Europese Unie worden de belangrijkste leefgebieden van de meest bedreigde en waardevolle soorten en habitattypen aangewezen als Natura 2000-gebied. Deze Natura 2000-gebieden moeten samen een Europees ecologisch netwerk vormen om de achteruitgang van de biodiversiteit te keren. Door het uitvoeren van een habitattoets wordt verkend of de activiteiten waarin het bestemmingsplan voorziet mogelijke negatieve effecten kunnen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied.

Het plangebied van de Veerhaven ligt tegen het Natura 2000-gebied aan. Er zijn kernopgaven geformuleerd om de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied Haringvliet te bereiken. De kernopgaven voor het Natura 2000-gebied Haringvliet zijn de volgende:

  • Opgave landschappelijke samenhang en interne compleetheid.
  • Herstel zoutinvloed Haringvliet.
  • Voortplantingshabitat.
  • Leefgebied Noordse woelmuis.
  • Broedgelegenheid en foerageergebied.

Op basis van de instandhoudingsdoelen is gekeken of door de geplande ontwikkeling een negatief effect optreedt door de voorgenomen ontwikkeling. Doordat het plangebied van de Veerhaven niet in het Natura 2000-gebied ligt, maar er alleen aan grenst is er geen sprake van direct ruimtebeslag. Wel kunnen er negatieve effecten ontstaan door verstoring door recreatie, verkeersbewegingen (optische verstoring), licht en geluid (inclusief trillingen door heien).

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPKanaalzicht2012-vg02_0015.jpg" Afbeelding 4.3: ligging Natura 2000 gebied Haringvliet

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPKanaalzicht2012-vg02_0016.jpg"

Afbeelding 4.4: ligging Veerhaven ten opzichte van het Natura 2000 gebied

Uit de toets komt naar voren dat alleen de niet-broedvogels hinder ondervinden van de voorgenomen ingreep. De aanwezige soorten in het plangebied ondervinden tijdens de werkzaamheden hinder door verstoring door licht en geluid. In de nabije omgeving zijn ruime uitwijkmogelijkheden waardoor dit tijdelijke negatieve effect aanvaardbaar is en er is geen sprake van een effect op populatieniveau.

Doordat de kuifeend in grote groepen nabij de kust/ kade (van het Haringvliet) rust bestaat de kans dat er verstoring op kan treden door recreatie. Indien bij de inrichting rekening wordt gehouden met deze verstoringsgevoeligheid zal er sprake zijn van een zeer beperkt negatief effect. Er is dan ook geen sprake van een significant effect. Dit omdat er ruim voldoende uitwijkingsmogelijkgeden zijn en de verstoring plaatselijk is.

4.11.2.3 Herbegrenzing Natura 2000 gebied

Op 4 september 2013 is het Natura 2000 gebied Haringvliet herbegrensd. Gevolg van deze herbegrenzing is dat een klein gedeelte van het nieuwe bedrijf aan de zijde van het Haringvliet binnen de grenzen van het Natura 2000 gebied zou komen te liggen. Naar aanleiding van deze herbegrenzing is besloten om het betreffende bedrijf te verplaatsen buiten de begrenzing van het Natura 2000 gebied, zie afbeelding 4.5. Er is dus geen sprake van direct ruimtebeslag.

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPKanaalzicht2012-vg02_0017.jpg"

Afbeelding 4.5: Definitief Ontwerp Veerhaven, aanpassing van de bedrijfsbebouwing aan zijde Haringvliet

Het gebied dat binnen de nieuwe begrenzing van het Natura 2000 gebied komt te liggen bestaat in zijn geheel uit gazon. Door het beheer van het grasland is het floristisch gezien matig interessant.

Uit de effectbeoordeling komt naar voren dat de herbegrenzing niet leidt tot directe negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000 gebied Haringvliet. Negatieve effecten op de ontwikkeling van nieuwe natuurwaarden dient voorkomen te worden. Mogelijke indirecte effecten kunnen optreden door verstoring door licht en vertrapping van de vegetatie langs de oevers. Beide effecten kunnen voorkomen worden door het nemen van mitigerende maatregelen:

  • verstrooiing van verlichting in de richting van het Natura 2000 gebied dient afgeschermd te worden;
  • aanbrengen van een fysieke scheiding tussen wandelpad en oevervegetatie.

De herbegrenzing leidt niet tot (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000 gebied Haringvliet. De Natuurbeschermingswet 1998 vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkelingen in de Veerhaven.

4.11.2.4 Toetsing aan Ecologische Hoofdstructuur

Ter plaatse van de Veerhaven grenst het plangebied aan de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Een gedeelte van het bestemmingsplan valt in de EHS, namelijk de oeverzone van het Haringvliet.

Het gedeelte van dit bestemmingsplan dat in de EHS gelegen is, is bestemd met de (dubbel)bestemming "Natuur". Op deze gronden zijn op basis van dit bestemmingsplan geen ingrepen mogelijk en zijn bestemd voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de ecologische-, natuur en landschappelijke waarden. Dit bestemmingsplan heeft dan ook geen effect op dit gedeelte van de EHS.

De EHS kent geen externe werking meer. Ingrepen buiten de EHS worden niet beoordeeld op hun effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden binnen de EHS. Doordat de EHS-gebieden van het plan Veerhaven alle buiten het plangebied liggen is een effectbeoordeling niet van toepassing.

Vanuit de Natuurtoets worden aanbevelingen gedaan die een toegevoegde waarde hebben ten aanzien van de toekomstige natuurwaarden in het plangebied. Aanbevolen wordt om bij de inrichting van het plangebied te kiezen om aan te sluiten bij het natuurbeheertype van het aangrenzende EHS gebied. Dit betreft een kruiden- en faunarijk grasland. Hierdoor wordt het oppervlak met natuurwaarden vergroot. Op deze wijze kan bijgedragen worden aan natuurontwikkeling en een toename van de biodiversiteit in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPKanaalzicht2012-vg02_0018.jpg" Afbeelding 4.5: Ligging EHS (in groen) ten opzichte van de Veerhaven

4.11.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er door de ontwikkeling van de Veerhaven een negatief effect zal plaatsvinden op een aantal algemene, beschermde soorten. Maar door het nemen van mitigerende maatregelen kan schade worden voorkomen en blijven negatieve effecten op deze soorten beperkt.

Uit de Habitattoets blijkt dat alleen niet-broedvogels hinder ondervinden van de voorgenomen ingreep. De aanwezige soorten in het plangebied ondervinden tijdens de werkzaamheden hinder door verstoring door licht en geluid. In de nabije omgeving zijn ruime uitwijkmogelijkheden waardoor dit tijdelijke negatieve effect aanvaardbaar is en er is geen sprake van een effect op populatieniveau.

Door de herbegrenzing van het Natura 2000 gebied Haringvliet was het noodzakelijk om het nieuwe bedrijf aan de zijde van het Haringvliet te verplaatsen buiten de begrenzing van het Natura 2000 gebied. De herbegrenzing leidt niet tot (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000 gebied Haringvliet. De Natuurbeschermingswet 1998 vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkelingen in de Veerhaven.

Een gedeelte van het plangebied van dit bestemminsgplan ligt, ter plaatse van de oeverzone van het Haringvliet, binnen de EHS. Op basis van dit bestemmingsplan zijn hier echter geen ingrepen mogelijk en zijn er dus geen effecten te verwachten op de EHS.

Doordat de EHS geen externe werking meer kent hoeft de ingreep aan de Veerhaven niet beoordeeld te worden. Aanbevolen wordt om bij de inrichting van het aan de EHS grenzende gebied aansluiting te zoeken bij het aldaar aanwezige natuurbeheertype, zodat het oppervlak met natuurwaarden kan worden vergroot.

4.12 Archeologie

4.12.1 Beleidskader

De gemeente Hellevoetsluis heeft een archeologisch beleid en beleidsinstrumenten ontwikkeld (vastgesteld in 2007), waarmee een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen is gewaarborgd. Ook worden bestemmingsplannen voorzien van een archeologieparagraaf. Meer specifiek is het doel van het voorgenomen archeologisch beleid (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.

Het bovenstaande sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese Verdrag van Malta is ontwikkeld en dat aansluit bij de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz 2007). Belangrijk gemeentelijk toetsinstrument is de Archeologische Waarden- en Beleidskaart Hellevoetsluis.

Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

4.12.2 Bewoningsgeschiedenis

De oudste sporen van menselijke aanwezigheid in de wijdere omgeving van het plangebied worden gevormd door enkele honderden benen spitsen met weerhaken en enkele benen harpoenpunten; het waren onderdelen van jacht- en visgerei. Ze dateren uit het Vroeg Mesolithicum (9000-7000 voor Christus), en zijn gevonden in het opgespoten zand van de Maasvlakte. De werktuigen moeten afkomstig zijn uit de oudste Holocene rivierafzettingen en het zogenaamde basisveen, op een diepte van circa 20-22 m beneden NAP. De vondsten dateren uit een tijd dat de zeespiegel nog veel lager stond dan nu het geval is. Ook in het plangebied zouden, in theorie, dergelijke vindplaatsen op grote diepte (circa 20 m), aanwezig kunnen zijn.

Vanaf ruwweg 7000 voor Christus kreeg de zee ten gevolge van de stijging van de zeespiegel greep op het gebied, en veranderde de riviervlakte in een waddengebied met mariene sedimentatie. Uit die periode stamt onder meer de Afzettingen van het Hellevoeterzand, dat in de ondergrond van het gebied aanwezig is. Op deze afzettingen zouden zich bewoningssporen uit het Neolithicum kunnen bevinden. Vanaf circa 3100 voor Christus ontstond een meer gesloten kust met strandwallen, waarachter zich veen ging vormen. Dit geldt ook voor het plangebied.

Er wordt vanuit gegaan dat pas vanaf circa 400 jaar voor Christus, in de Midden-Ijzertijd bewoning van het veen in de omgeving van het plangebied mogelijk werd. Ten westen en ten noorden van het gebied drongen namelijk kreken het veengebied in, waardoor het ontwaterd werd, en ontstonden er mogelijkheden voor bewoning. Voor het plangebied zelf geldt dat gedurende de Midden-IJzertijd, de Late IJzertijd en de Romeinse tijd (circa 400 voor Christus tot 300 na Christus) de mogelijkheden voor bewoning van het ontwaterde veengebied bleven bestaan. Noordelijker op Voorne werd er kort voor de Romeinse tijd een kleidek op het veen afgezet waarop in de Romeinse tijd werd gewoond. Binnen het plangebied zelf zijn (nog) geen vindplaatsen uit de IJzertijd en de Romeinse tijd bekend.

Na de Romeinse tijd treedt er (plaatselijk) weer veengroei op. De veengebieden van Voorne werden ruwweg vanaf circa 1000 ontgonnen. Over de precieze aard en omvang van de vroege ontginningen is weinig bekend. Het plangebied maakte toen vermoedelijk deel uit van het gebied 'Oosthoek', waar circa 1200 de Cisterciënser abdij Ter Doest een uithof en later ook andere bezittingen en rechten had. De abdij was vermoedelijk actief betrokken bij bedijkingen en moernering in de omgeving, tussen circa 1200 en 1300. In de wijk Ravense Hoek zijn uit die periode een begraafplaats en een bakstenen woontoren onderzocht.

In het begin van de 14e eeuw breekt de bewoning af ten gevolge van overstromingen. Er vond sterke erosie plaats en er werd een in dikte wisselend pakket zandige klei afgezet. Pas aan het einde van de 14e eeuw, na de bedijking van de Polder van Nieuwenhoorn en de Nieuwe Hellevoetse Polder vindt er opnieuw bewoning plaats, in het bijzonder langs de dijken en de polderwegen.

4.12.3 Archeologische waarden Koedijk

Op de Archeologische Waarden- en Beleidskaart Hellevoetsluis (AWK - 2006) wordt aan de Koedijk (deel uitmakend van het dijkenstelsel om de Polder Nieuw-Helvoet, gevormd in 1395) en de onmiddellijke omgeving een hoge archeologische verwachting toegekend. De AWK geeft aan dat alle grondwerkzaamheden (inclusief heien) die een oppervlakte beslaan van meer dan 100 vierkante meter en tevens dieper reiken dan 50 centimeter beneden maaiveld dienen worden getoetst op de noodzaak van archeologisch onderzoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPKanaalzicht2012-vg02_0019.jpg" Afbeelding 4.6: archeologische waardenkaart

4.12.4 Archeologische waarden de niet door water ingenomen delen van Kanaalzicht ten zuiden van de Koedijk

Op de AWK worden aan de niet door water ingenomen delen van het bestemmingsplangebied ten zuiden van de Koedijk een redelijk hoge tot hoge archeologische verwachting toegekend. De AWK geeft aan dat alle grondwerkzaamheden (inclusief heien) die een oppervlakte beslaan van meer dan 200 vierkante meter en tevens dieper reiken dan 80 centimeter beneden maaiveld dienen worden getoetst op de noodzaak van archeologisch onderzoek.

In dit deel van het bestemmingsplangebied wordt uitgegaan van een kans op de aanwezigheid van archeologische resten uit het Neolithicum (Vlaardingen-cultuur), Romeinse tijd en Late Middeleeuwen A. Op basis van recent verworven informatie over de bodemopbouw in en in de nabije omgeving van onderhavig deel van het bestemmingsplangebied (plangebieden 'Molshoek', 'Ossenhoek' en 'terrein Gasfabriek') en gegevens verkregen uit historisch en cartografisch onderzoek, kan deze globale archeologische verwachting echter worden aangescherpt.

  • Vindplaatsen uit het Neolithicum - nederzettingsterreinen, maar ook resten van off-site activiteiten - zijn te verwachten in de top van de Afzettingen van Calais (Hellevoeterzand) - en dan vooral op en nabij geulafzettingen en op ruggen - op een diepte van circa 2 tot 2,8 meter - NAP. De eventuele vindplaatsen kenmerken zich door het voorkomen van onder meer aardewerk, (verbrand) bot, houtskool, vuursteen en een zogenaamde 'vuile laag'. Op basis van gegevens uit plangebied 'Molshoek' (deels gelegen in onderhavig deel van het bestemmingsplangebied) wordt de top van de Afzettingen van Calais echter lager verwacht dan 3 m - NAP. De kans op de aanwezigheid van resten uit het Neolithicum wordt daarom als zeer laag ingeschat.
  • Archeologische sporen uit de Romeinse tijd en de Late Middeleeuwen A (tot begin 13e eeuw) - nederzettingsterreinen, maar ook resten van off-site activiteiten - zijn te verwachten in het bodemtraject top Hollandveen - de op het veen liggende klastische laag (Afzettingen van Duinkerke I/ vroege fase Afzettingen van Duinkerke III). De eventuele nederzettingsterreinen kenmerken zich door het voorkomen van onder meer aardewerk, (verbrand) bot, houtskool, mest en een zogenaamde 'vuile laag'. Op grond van booronderzoek in plangebied 'Molshoek' is het echter zeer aannemelijk dat genoemde stratigrafische niveaus sterk zijn aangetast door erosie in de periode vóór vorming van het laatmiddeleeuwse overstromingsdek (Afzettingen van Duinkerke IIIb), waardoor eventuele vindplaatsen kunnen zijn verdwenen. De erosie reikte in het gehele areaal van 'Molshoek' tot een diepte van minimaal 2 m - NAP. De verwachting voor het aantreffen van archeologische resten uit de Romeinse tijd en de Late Middeleeuwen tot en met begin 13e eeuw in onderhavig deel van het bestemmingsplangebied zijn op grond van deze informatie uit 'Molshoek' dan ook zeer laag.
  • Na de overstromingen vanaf het begin van de 13e eeuw heeft het areaal van het bestemmingsplangebied eeuwenlang buitendijks gelegen. Ook op de Caarte van de Ambachts Heerlykheyt van de Oude en Nieuwe Streuyt uit 1697 is te zien dat het gebied nog niet is ingedijkt. Eventuele bewoningssporen uit de Nieuwe tijd moeten dus van na 1697 dateren.

De conclusie luidt dat voor het onderhavig deel van het bestemmingsplangebied de archeologische verwachting ten aanzien van het Laat Neolithicum (Vlaardingen-cultuur), Romeinse tijd en Late Middeleeuwen A zeker voor het bodemtraject van 3 m - NAP tot maaiveld naar zeer laag kan worden bijgesteld. In het gebied kunnen - plaatselijk onder een laag opgebrachte grond - archeologische waarden uit de Nieuwe tijd na 1697 aanwezig zijn. Deze (oorspronkelijk) hoog in het bodemprofiel liggende archeologica zullen echter naar alle waarschijnlijkheid weinig relevante oudheidkundige informatie bevatten. De geologische opbouw van de diepere bodemtrajecten is in detail onbekend. De grootte van de kans op de aanwezigheid van archeologische resten ouder dan Laat Neolithicum (Vlaardingen-cultuur) is niet aan te geven.

4.12.5 Archeologische waarden gebieden ingenomen door water

Op de AWK wordt aan het areaal van het Kanaal door Voorne een lage archeologische verwachting toegekend. De AWK geeft aan dat alle grondwerkzaamheden (inclusief heien) die een oppervlakte beslaan van meer dan 200 vierkante meter en tevens dieper reiken dan de huidige onderwaterbodem dienen worden getoetst op de noodzaak van archeologisch onderzoek.

4.12.6 Volledig plangebied

De gemeente wijst, wanneer (nader) archeologisch onderzoek niet verplicht is, altijd op de meldingsplicht in geval van 'toevalsvondsten', zoals verwoord in artikel 53 van de Monumentenwet 1988.

4.12.7 Archeologische bescherming

Voor het gehele plangebied zal een archeologische dubbelbestemming worden opgenomen ter bescherming van de daarin aanwezige archeologische waarden. Hierbij worden drie regimes onderscheiden.

Waarde - Archeologie - 1

Voor de voormalige dijk rond de Polder Nieuw-Helvoet (Koedijk) (Waarde - Archeologie - 1), inclusief twee zones die zich tot 25 meter ten zuiden en ten noorden van de hartlijn van de dijk uitstrekken, geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden (inclusief heien) met een oppervlakte groter dan 100 vierkante meter en die tevens dieper reiken dan 50 cm beneden maaiveld.

Waarde - Archeologie 2

Voor de niet door water ingenomen delen van het plangebied ten zuiden van de Koedijk geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden (inclusief heien) die dieper reiken dan 300 cm beneden NAP en die tevens een terreinoppervlakte van meer dan 200 vierkante meter beslaan.

Waarde - Archeologie - 3

Voor het binnen de bestemmingsplangrenzen gelegen water (Waarde - Archeologie - 3) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden (inclusief heien) die dieper reiken dan de huidige onderwaterbodem en die tevens een terreinoppervlakte van meer dan 200 vierkante meter beslaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPKanaalzicht2012-vg02_0020.jpg" Afbeelding 4.7: archeologische waarden plangebied

4.13 Cultuurhistorie

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Deze verplichting, die voorkomt uit het rijksbeleid voor modernisering van de monumentenzorg (MoMo), is vanaf 1 januari 2012 vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Er wordt onderscheid gemaakt tussen waardevast en waardevol erfgoed. Waardevast erfgoed zijn objecten en elementen die bescherming genieten op basis van het wettelijk monumentenstelsel op Rijks-, provinciaal of gemeentelijk niveau. Waardevol zijn elementen die wel van belang zijn voor de cultuurhistorie, maar niet beschermd zijn op basis van de monumentenwetgeving.

4.13.1 Waardevast erfgoed

Zoals beschreven in paragraaf 2.4 is in het plangebied één gemeentelijk monument gelegen. Dit betreft het botenhuis aan de Kanaalweg Oostzijde 3. Bescherming van dit monument is geregeld in de Monumentenwet 1988. Het bestemmingsplan kent geen beschermde stads- en dorpsgezichten.

Zoals beschreven in paragraaf 4.12 worden de archeologische waarden in het plangebied beschermd door middel van drie verschillende dubbelbestemmingen.

4.13.2 Waardevol erfgoed

Waardevol erfgoed bestaat in het plangebied in de vorm van cultuurhistorische objecten. Door Landschapsbeheer Zuid-Holland is in 2009 een inventarisatie gedaan naar cultuurhistorische objecten in Voorne-Putten en Rozenburg. Hiervoor is een Cultuurhistorische atlas opgesteld. Op basis van deze atlas wordt geconstateerd dat er in het plangebied van dit bestemmingsplan verschillende cultuurhistorische waarden en objecten aanwezig zijn.

Op de zuidelijke landtond, aan de Struytse Zeedijk, zijn enkele bunkers uit de Tweede Wereldoorlog terug te vinden. Deze bunkers zijn van redelijke cultuurhistorische waarde. Gestreefd wordt om deze bunkers zoveel mogelijk te behouden voor het landschap.

Door het plangebied loopt het tracé van de voormalige stroomtramlijn RTM. Het tracé is nog altijd zichtbaar in het landschap. Het voormalige station naast de Tramhaven is in 1980 gesloopt. Het voormalige RTM tracé is van redelijke cultuurhistorische waarde. In dit bestemmingsplan wordt het voormalige tracé vrijgehouden van bebouwing.

4.13.3 Conclusie

De in het plangebied aanwezige waardevaste erfgoed wordt in dit bestemmingsplan voldoende beschermd door de opname van de dubbelbestemmingen voor archeologie. En het aanwezige monument wordt beschermd via de monumentenwetgeving.

Hoofdstuk 5 Economische uitvoerbaarheid

Ingevolge de Grondexploitatiewet (art 6.12 lid 2 Wro jo artikel 6.2.1 Bro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Een exploitatieplan hoeft niet te worden opgesteld indien het verhaal van kosten anderszins is verzekerd.

Voor het ontwikkelingsgerichte deel van de Veerhaven is op 28 november 2013 een gemeentelijke exploitatiebegroting vastgesteld, waaruit blijkt dat het bouwplan Veerhaven economisch uitvoerbaar is en het kostenverhaal is verzekerd voor de gronden die in eigendom zijn van de gemeente door middel van de uitgifteprijs van gronden.

In het plangebied van de Veerhaven zijn de gronden voor het overgrote deel in eigendom van de gemeente of in erfpacht uitgegeven. Voor de overige private gronden zijn de nieuwe planologische bouw- en gebruiksmogelijkheden alleen te benutten door gemeentelijke gronduitgifte, aangrenzend aan de private delen, waardoor het kostenverhaal is verzekerd. Op basis van het bovengenoemde hoeft er derhalve geen exploitatieplan te worden opgesteld.

Hoofdstuk 6 Handhaving (Wabo)

De gemeente heeft als taak erop toe te zien dat de regels van een bestemmingsplan worden nageleefd. In verband hiermee is één van de uitgangspunten bij de ontwikkeling van een bestemmingsplan dat de in het plan opgenomen regels handhaafbaar moeten zijn. Dit geldt dus ook bij de ontwikkeling van het bestemmingsplan Kanaalzicht. Handhaving van het ruimtelijk beleid verdient meer aandacht, omdat het een voorwaarde is voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied. Belangrijk voor de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan is dat de juridische regeling inzichtelijk en realistisch is. Dit houdt in: helder van opzet en niet onnodig beperkend of inflexibel. Daarbij moet wel voorkomen worden dat de regels zo vaag worden dat ze niet meer te controleren zijn. De regels moeten dan ook niet meer beogen te regelen dan strikt noodzakelijk is. Bij de totstandkoming van het bestemmingsplan Kanaalzicht is aandacht besteed aan de handhaafbaarheid van de in het plan opgenomen regels; de regels zijn helder van opzet en niet onnodig beperkend of inflexibel. Zoals bekend zijn bestemmingsplannen openbaar en kan een ieder kennisnemen van de in de bestemmingsplannen opgenomen regels. In het kader van de bestemmingsplanprocedure kan een ieder alvast kennisnemen van de beoogde regels en doelstelling(en) van het bestemmingsplan Kanaalzicht en bij onduidelijkheden over de regels zich nader laten informeren.

Hoofdstuk 7 Juridische planopzet

7.1 Inleiding

Het juridische deel van een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels. De regels bevatten regels voor gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking; maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

Wabo

Per 1 oktober 2010 zijn de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit Omgevingsrecht (BOR) in werking getreden. Bij de Wabo gaat het om de integratie van een aantal vergunningen (o.a. bouw-, milieu-, monumenten-, sloop-, kap- en uitritvergunningen) in de omgevingsvergunning. Met de komst van de Wabo zijn andere wetten, zoals bijvoorbeeld de Wro, Woningwet en de Wet milieubeheer gewijzigd. Dit heeft gevolgen voor de inhoud van de regels van een bestemmingsplan. Het betreft hier onder andere de terminologie die gebruikt wordt. In het bestemmingsplan Kanaalzicht is uiteraard rekening gehouden met de gevolgen van de Wabo.

7.2 Wijze van bestemmen

In de Wro wordt een aantal mogelijkheden geboden voor de juridisch-planologische opzet van een bestemmingsplan, waarmee de gewenste ruimtelijke ontwikkeling voor een gebied kan worden vastgelegd. De aard van het plangebied geeft in hoofdzaak aanleiding tot een gedetailleerde bestemmingsplansystematiek, waar de bestaande ruimtelijke structuur het uitgangspunt vormt. Voor het nieuwe bestemmingsplan wordt gestreefd naar het beschermen van de aanwezige ruimtelijke en functionele kwaliteiten aan de ene kant en naar voldoende flexibiliteit aan de andere kant. Voorkomen moet worden dat voor iedere functiewijziging of bouwplan, die niet op ruimtelijke bezwaren stuiten, een afwijking dan wel een wijziging van het bestemmingsplan nodig is.

Dit bestemmingsplan heeft voor een deel een conserverend karakter en voor een deel een ontwikkelingsgericht karakter. Voor het conserverende deel is de bestaande situatie in hoge mate richtinggevend voor de wijze waarop de bestemmingen zijn gelegd. Dit betekent onder meer dat de actuele stedenbouwkundige structuur, dat wil zeggen het patroon van water, straten en de daaraan gelegen bebouwing en onbebouwde ruimten, als uitgangspunt dient.

Voor het ontwikkelingsgerichte deel van het bestemmingsplan is het stedenbouwkundig plan Veerhaven richtinggevend. De bestemmingen en de bijbehorende bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn gebaseerd op het stedenbouwkundig plan.

De systematiek van het vigerend bestemmingsplan dient als uitgangspunt maar wordt vertaald naar eisen vanuit de richtlijn Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP 2008). Dit zal met name in de opbouw van de regels en de presentatie van de verbeelding (plankaart) gevolgen hebben. Het uitgangspunt is dat bestaande rechten in principe worden gehandhaafd. De bepalingen uit het vigerende bestemmingsplan worden vertaald in nieuwe bestemmingsplan.

7.3 Planregels

De regels bestaan uit vier hoofdstukken. In hoofdstuk 1 zijn de inleidende bepalingen opgenomen (artikel 1 en 2), hoofdstuk 2 omvat de bestemmingsbepalingen (artikel 3 t/m 22), Verder zijn in hoofdstuk 3 de algemene regels opgenomen (artikel 23 t/m 28) en tot slot staan in hoofdstuk 4 de slot- en overgangsregels (artikel 29 en 30).

Opzet en volgorde planregels

De regels van bestemmingsplan Kanaalzicht zijn op de volgende wijze opgebouwd:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

De in de regels gebruikte begrippen worden hierin omschreven ter voorkoming van misverstanden of verschil in interpretatie.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit betreft een omschrijving van de wijze waarop het meten dient plaats te vinden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - 1

Deze bestemming is toegepast voor de bestaande bedrijven in Molshoek. De bestaande, feitelijke situatie is opgenomen in dit bestemmingsplan. Bestaande bebouwing is als zodanig bestemd. Voor een braakliggend gedeelte van dit gebied is aangesloten bij de boebouwingsmogelijkheden uit het vigerende bestemmingsplan 'De Struyten'. Alleen bedrijven die passen binnen de milieucategorieën 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in Molshoek. Alsmede de bedrijfactiviteiten die nu al door de bedrijven binnen het plangebied worden uitgeoefend zijn toegestaan. De bebouwing moet binnen het op de planverbeelding opgenomen bouwvlak worden opgericht, met uitzondering van het terrein dat van een bebouwingspercentage is voorzien. Daar geldt dat maximaal 60% van de gronden bebouwd mogen worden. Qua bouwhoogten is er aangesloten bij de vigerende regeling uit het bestemmingsplan 'De Struyten'. Per bouwvlak is een bedrijfswoning mogelijk. De bedrijfswoningen mogen een maximale inhoud van 500 m3 hebben. Ten aanzien van parkeren wordt verwezen naar de Nota Parkeernormen.

Artikel 4 Bedrijf - 2

Deze bestemming is van toepassing voor de bedrijven in de Veerhaven. Hier zijn bedrijven toegestaan die bedrijfsactiviteiten gericht op de watersport uitoefenen, opgenomen in de hierbij behorende Staat van bedrijfsactiviteiten. Ook zijn bedrijven toegestaan die qua aard en omvang gelijk zijn aan de bedrijven die zijn opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2' zijn bedrijven tot en met bedrijfscategorie 3.2 toegestaan. Ten aanzien van de parkeernormen wordt verwezen naar de Nota Parkeernormen die geldt ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning.

Ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' is detailhandel mogelijk. En ter plaatse van de aanduiding 'watersportservice gerelateerde buitenshowroom' is een watersportservice gerelateerde buitenshowroom toegestaan. Kantoren ondergeschikt aan de bedrijfsvoering zijn mogelijk tot ten hoogste 250 m2 bvo. Zelfstandige watersportgerelateerde kantoren zijn mogelijk tot ten hoogste 250 m2 bvo. Watersportgerelateerde maatschappelijke voorzieningen zijn mogelijk tot ten hoogste 400 m2 bvo. Bedrijfswoningen zijn mogelijk daar waar deze zijn aangeduid op de planverbeelding. Deze mogen maximaal 600 m3 groot zijn.

Gebouwen moeten worden opgericht binnen een bouwvlak en het bouwvlak mag voor 100% bebouwd worden. Op de planverbeelding is opgenomen hoe hoog er maximaal gebouwd mag worden.

Voor nieuwe bedrijfswoningen is bepaald dat verblijfsruimtes vanaf een hoogte van +2,80 meter NAP gerealiseerd kunnen worden.

Conform het uitgevoerde akoestisch onderzoek dienen de gevels van de gebouwen te worden uitgevoerd overeenkomstig het hiertoe gestelde in het akoestisch rapport "Bedrijventerrein Veerhaven te Hellevoetsluis in relatie tot woningbouw", met kenmerk 1301F069, d.d. 22 januari 2013. De rapport is opgenomen in de bijlage.

In de planregels is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen waarbij het onder voorwaarden mogelijk is om een bedrijf is een hogere bedrijfscategorie toe te staan dan opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Artikel 5 Bedrijf - 3

De bestemming Bedrijf - 3 is van toepassing op de nieuwe bedrijfsbestemming aan de Struytse Zeedijk. Ter plaatse worden de milieubelastende activiteiten alleen binnen uitgevoerd. Net als binnen de bestemming Bedrijf - 2 zijn hier bedrijven toegestaan die bedrijfsactiviteiten gericht op de watersport uitoefenen, opgenomen in de hierbij behorende Staat van bedrijfsactiviteiten. Ook zijn bedrijven toegestaan die qua aard en omvang gelijk zijn aan de bedrijven die zijn opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Op de planverbeelding is is opgenomen hoeveel de bouwhoogte mag bedragen, de gebouwen dienen plat te worden afgedekt. De bouwhoogte varieert van 5 tot 8 meter hoog. Er mogen maximaal 2 bedrijfswoningen binnen de bestemming worden gebouwd, met een maximale inhoud van 600 m3. Voor nieuwe bedrijfswoningen zijn verblijfsruimten toegestaan boven een hoogte van +2,80 meter NAP. Het peil moet gemeten worden vanaf de bestaande weg. Ten aanzien van de parkeernormen wordt verwezen naar de Nota Parkeernormen die geldt ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning.

Op het perceel mag buiten het bouwvlak een bijbehorend bouwwerk ten behoeve van het verzamelen van afval (een afgesloten afvalcontainer) worden opgericht.

Omdat het perceel vrijwel direct gelegen is aan het Haringvliet is het in verband met de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan noodzakelijk dat de bebouwing op het perceel aan de zijde van het Haringvliet landschappelijk wordt ingepast. Hiermee wordt bedoeld dat de bebouwing grotendeels wordt gecamoufleerd door een oplopend talud en dak. Dit talud moet gerealiseerd worden binnen de bestemming Groen.

Artikel 6 Bedrijf - Bedrijfswoning

Voor de bedrijfswoningen langs de Struytse Zeedijk is de bestemming Bedrijf - Bedrijfswoning opgenomen. Per bouwvlak mag één bedrijfswoning worden opgericht. De maximale bouw- en goothoogte voor de gebouwen is opgenomen op de planverbeelding. Het is toegestaan om bij de bedrijfswoning een bedrijf of beroep aan huis uit te oefenen, deze functie mag maximaal 25 m2 groot zijn. Tevens zijn kantoren, ondergeschikt aan de bedrijfsvoering van het bedrijf waar de bedrijfswoning toe behoort, tot een omvang van 100 m2 toegestaan.

Voor nieuwe bedrijfswoningen zijn verblijfsruimten toegestaan boven een hoogte van +2,80 meter NAP. Het peil moet gemeten worden vanaf de bestaande weg. Ten aanzien van de parkeernormen wordt verwezen naar de Nota Parkeernormen die geldt ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning.

Artikel 7 Bedrijf - Nutsvoorziening

Voor het gemaal aan de Kanaalweg Oostzijde is de bestemming 'Bedrijf - Nuts' van toepassing. De bebouwing moet binnen het bouwvlak worden opgericht. Op de verbeelding is aangegeven hoe hoog de bebowuing mag worden.

Artikel 8 Gemengd

Deze bestemming is van toepassing op het dagactiviteitencentrum op Molshoek 12. Hier zijn maatschappelijke voorzieningen en voorzieningen gericht op dienstverlening toegestaan. Tevens zijn kantoren toegestaan. Ten aanzien van de parkeernormen wordt verwezen naar de Nota Parkeernormen die geldt ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning.

Gebouwen mogen worden opgericht binnen een bouwvlak, het bouwvlak mag voor 100% bebouwd worden. Op de planverbeelding is bepaald wat de maximale goot- en bouwhoogte is.

Artikel 9 Groen

Voor de openbare en structurele groengebieden in het plangebied is de bestemming Groen van toepassing. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd, alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Binnen deze bestemming is een 'wetgevingszone - afwijkingsgebied' opgenomen. Binnen deze zone, die is opgenomen op de planverbeelding, kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van de aanleg van parkeerplaatsen.

Binnen de bestemming is een aanduiding "landschappelijke inpassing" opgenomen. Op deze gronden dient in verband met de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het bebouwen van de gronden langs het Haringvliet (binnen de bestemming Bedrijf - 3) een voorziening te worden getroffen voor het camoufleren van de bedrijfsbebouwing. Door het opnemen van een voorwaardelijke verplichting binnen deze bestemming wordt deze landschappelijke inpassing gewaarborgd.

Artikel 10 Natuur

Ter plaatse van de bestemming 'Natuur' is bedoeld voor het gebied aan de Struytse Zeedijk dat aangewezen is als Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Deze gronden zijn bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de ecologische- natuur en landschappelijke waarden en voor de ecologische verbindingszone. Ten behoeve van deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals zitgelegenheden en bewegwijzeringsborden toegestaan en maximaal 1 gebouw ten behoeve van doeleinden van openbaar nut. Voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde, of voor het uitvoeren van werkzaamheden is een omgevingsvergunning noodzakelijk.

Artikel 11 Tuin

De tuinen gelegen voor de voorgevel van woningen zijn bestemd als Tuin. Hier zijn verhardingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. Deze mogen tot een hoogte van 3 meter gebouwd worden.

Onder voorwaarden kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de bouwregels ten behoeve van het uitbreiden van een woning in een aangrenzende bestemming Wonen-2 vóór de voorgevel met een diepte van maximaal 1,5 meter. De hoogte van de uitbreiding mag maximaal gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw en de breedte van de uitbreiding mag maximaal 50% van de oorspronkelijke gevelbreedte bedragen.

Artikel 12 Verkeer

Voor alle doorgaande wegen, voet- en fietspaden en verblijfsgebieden is de bestemming Verkeer van toepassing. Binnen deze bestemming zijn ook functies ondergeschikt aan de verkeersbestemming mogelijk, zoals groenvoorzieningen, speelvoorzieningen en parkeerplaatsen. Gebouwen zijn alleen mogelijk binnen een bouwvlak, of indien deze van openbaar nut zijn.

Artikel 13 Water

Het water binnen het plangebied is bestemd als Water. Binnen deze bestemming zijn een aantal functieaanduidingen opgenomen waarbinnen specifieke functies mogelijk zijn. Het betreft een aanduiding voor een brug, sluis, museumboot en woonbotenligplaatsen. In het Kanaal door Voorne, de Koopvaardijhaven en de Tramhaven zijn verschillende steigers gelegen. Deze steigers zijn rechtstreeks toegestaan binnen de bestemming Water. Binnen de bestemming water zijn watersportligplaatsen rechtstreeks toegestaan.

Artikel 14 Wonen - 1

Voor de bestaande woningen in het gebied is de bestemming Wonen van toepassing. Voor de kleinere percelen met aaneengebouwde woningen is de bestemming Wonen - 1 van toepassing. De woningen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. De goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' op de planverbeelding is aangegeven. Splitsen van hoofdgebouwen is niet mogelijk. De gronden buiten het bouwvlak mogen per bouwperceel voor maximaal 50% worden bebouwd met een maximum van 40 m2.

Het is mogelijk dat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verleend voor het afwijken van de gebruiksregels. Het is dan mogelijk om onder voorwaarden een aan-huis-gebonden bedrijf of aan-huis-gebonden beroep uit te oefenen, waarbij het van belang is dat de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft. In de regels zijn hiervoor een aantal aanvullende voorwaarden opgenomen.

Artikel 15 Wonen - 2

Voor grotere woonpercelen met bouwvlak is de bestemming Wonen - 2 van toepassing. Binnen de bestemming zijn bouwvlakken opgenomen en de hoofdbebouwing moet binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. Het betreffen vrijstaande woningen. Er mag maximaal 1 woning per bestemmingsvlak worden opgericht, de maximale goot- en bouwhoogte wordt op de planverbeelding aangeduid. Gronden buiten het bouwvlak mogen per bouwperceel voor maximaal 50% worden bebouwd tot een maximum van 40 m².

Het is mogelijk dat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verleend voor het afwijken van de bouwregels. Dit om het bouwvlak te vergroten en om de woning te splitsen in twee woningen. Ook is het mogelijk om onder voorwaarden een aan-huis-gebonden bedrijf of aan-huis-gebonden beroep uit te oefenen, waarbij het van belang is dat de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft. In de regels zijn hiervoor een aantal aanvullende voorwaarden opgenomen.

Artikel 16 Wonen - Uit te werken 1

In het plangedeelte van de Veerhaven is een woningbouwontwikkeling opgenomen. Het betreft hier het oprichten van grondgebonden woningen en appartementen. Het is op dit moment echter nog niet voldoende concreet hoe dit woningbouwplan eruit komt te zien. Voor de locatie zijn dan ook 2 uit te werken bestemmingen opgenomen. Hierin zijn uitwerkingsregels opgenomen waarbinnen de bestemming binnen de bestemmingsplantermijn uitgewerkt kan worden.

Voor het gebied op de kop van het schiereiland is de bestemming Wonen - Uit te werken 1 van toepassing. In combinatie met de bestemming Wonen - Uit te werken 2 mogen hier circa 100 woningen gerealiseerd worden. De bouwhoogte in dit uitwerkingsgebied varieert tussen de 11 en 22 meter. Deze 22 meter kan op de kop van het bestemmingsgebied gerealiseerd worden. Verblijfsruimten in deze buitendijkse woningen zijn toegestaan boven een hoogte van +2,80 meter NAP.

Artikel 17 Wonen - Uit te werken 2

Voor het gebied langs het Kanaal is de bestemming Wonen - Uit te werken 2 van toepassing. In combinatie met de bestemming Wonen - Uit te werken 1 mogen hier circa 100 woningen gerealiseerd worden. De bouwhoogte van dit gebied varieert van 11 meter langs het Kanaal tot 16 meter aan de noordzijde van het gebied. Verblijfsruimten in deze buitendijkse woningen zijn toegestaan boven een hoogte van +2,80 meter NAP.

Artikel 18 Waarde - Archeologie 1

De dubbelbestemming legt naast de geldende regels voor de aanwezige basisbestemming extra regels op aan de bestemde gronden. Gronden met bijvoorbeeld een bestemming Wonen, en een dubbelbestemming Archeologie 1, blijven bestemd voor alle doeleinden die mogelijk zijn gemaakt met Wonen (zoals het bouwen van woningen). Daarnaast zijn echter ook de regels van de dubbelbestemming Archeologie van toepassing.

Voor de bestemming Waarde -Archeologie 1 is bepaald dat nieuwe bouwwerken ten behoeve van overige aan de gronden toegekende bestemmingen slechts toelaatbaar zijn indien er sprake is van één of meer van de volgende omstandigheden:

  • a. het bouwplan heeft betrekking op vervanging van bestaande bouwwerken waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en alleen de bestaande fundering wordt benut;
  • b. het bouwplan brengt geen bodemverstorende activiteiten met zich mee;
  • c. de oppervlakte van de bodemingreep bedraagt minder dan 100 m² en reikt tevens niet dieper dan 0,5 m beneden maaiveld.

het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels wanneer het een bouwplan betreft waarvan de oppervlakte van de bodemingreep groter zijn dan 100 m² en de verstoringsdiepte meer bedraagt dan 0,5 m beneden het maaiveld, mits op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 19 Waarde - Archeologie 2

De dubbelbestemming legt naast de geldende regels voor de aanwezige basisbestemming extra regels op aan de bestemde gronden. Gronden met bijvoorbeeld een bestemming Wonen, en een dubbelbestemming Archeologie 2, blijven bestemd voor alle doeleinden die mogelijk zijn gemaakt met Wonen (zoals het bouwen van woningen). Daarnaast zijn echter ook de regels van de dubbelbestemming Archeologie van toepassing.

Voor de bestemming Waarde -Archeologie is bepaald dat nieuwe bouwwerken ten behoeve van overige aan de gronden toegekende bestemmingen slechts toelaatbaar zijn indien er sprake is van één of meer van de volgende omstandigheden:

  • a. het bouwplan heeft betrekking op vervanging van bestaande bouwwerken waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en alleen de bestaande fundering wordt benut;
  • b. het bouwplan brengt geen bodemverstorende activiteiten met zich mee;
  • c. de oppervlakte van de bodemingreep bedraagt minder dan 200 m² en reikt tevens niet dieper dan 3,0 m beneden NAP.

het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels wanneer het een bouwplan betreft waarvan de oppervlakte van de bodemingreep groter zijn dan 200 m² en de verstoringsdiepte meer bedraagt dan 3,0 m beneden NAP, mits op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 20 Waarde - Archeologie 3

De dubbelbestemming legt naast de geldende regels voor de aanwezige basisbestemming extra regels op aan de bestemde gronden. Gronden met bijvoorbeeld een bestemming Wonen, en een dubbelbestemming Archeologie 3, blijven bestemd voor alle doeleinden die mogelijk zijn gemaakt met Wonen (zoals het bouwen van woningen). Daarnaast zijn echter ook de regels van de dubbelbestemming Archeologie van toepassing.

Voor de bestemming Waarde -Archeologie 3 is bepaald dat nieuwe bouwwerken ten behoeve van overige aan de gronden toegekende bestemmingen slechts toelaatbaar zijn indien er sprake is van één of meer van de volgende omstandigheden:

  • a. het bouwplan heeft betrekking op vervanging van bestaande bouwwerken waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en alleen de bestaande fundering wordt benut;
  • b. het bouwplan brengt geen bodemverstorende activiteiten met zich mee;
  • c. de oppervlakte van de bodemingreep bedraagt minder dan 200 m² en reikt tevens niet dieper dan de huidige onderwaterbodem.

het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels wanneer het een bouwplan betreft waarvan de oppervlakte van de bodemingreep groter zijn dan 100 m² en de verstoringsdiepte dieper reikt dan de huidige onderwaterwereld, mits op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 21 Waarde - Natuur

Percelen met de dubbelbestemming Waarde-Natuur zijn behalve voor de daarvoorkomende bestemmingen mede bestemd voor het behoud, het herstel en/ of de ontwikkeling van de ecologische-, natuur en landschappelijke waarden. Op deze gronden mag alleen gebouwd worden ten behoeve van de natuur. Van deze regel kan worden afgeweken als bebouwing is toegestaan op basis van de andere aanwezige bestemmingen en indien door de bouw en situering van de betreffende bebouwing geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuur- ecologische en/ of landschappelijke waarden van de gronden.

Voor deze gronden is een verbodsbepaling opgenomen waarin is bepaald dat het verboden is onder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning), op of in deze gronden een aantal werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren. Uitzonderingen zijn onder voorwaarden mogelijk.

Artikel 22 Waterstaat - Waterkering

Percelen met de dubbelbestemming Waterstaat-Waterkering zijn behalve voor de daarvoorkomende bestemmingen mede bestemd voor bescherming en onderhoud van de aangewezen waterkering. Op deze gronden mag alleen worden gebouwd ten behoeve van de waterkering. Van deze regel kan worden afgeweken als bebouwing is toegestaan op basis van de andere aanwezige bestemmingen en indien door de bouw en situering van de betreffende bebouwing geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de waterkering. Bepaald is dat voorafgaand aan het afwijken schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder.

Voor deze gronden is een verbodsbepaling opgenomen waarin is bepaald dat het verboden is onder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning), op of in deze gronden een aantal werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren. Uitzonderingen zijn onder voorwaarden mogelijk.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 23 Anti-dubbeltelregel

Deze regel dient om te voorkomen dat indien in het bestemmingsplan bij een bepaald gebouw een zeker open terrein is geëist, dat terrein nog eens meetelt bij het beoordelen van een aanvraag voor een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 24 Algemene bouwregels

De op de verbeelding aangegeven bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen worden overschreden met kleine bouwdelen. In dit artikel is geregeld hoe groot de overschrijding mag zijn en onder welke voorwaarden. Voorts zijn in dit artikel regels opgenomen voor bestaande afwijkingen van voorgeschreven maten en is een regel opgenomen met betrekking tot de afstemming met de Keur van het waterschap.

Artikel 25 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

In dit artikel is bepaald dat de stedenbouwkundige bepalingen van de Bouwverordening niet (aanvullend) van toepassing zijn.

Artikel 26 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel zijn alle afwijkingsregels opgenomen die voor het gehele plangebied van toepassing zijn.

Artikel 27 Algemene wijzigingsregels

Dit artikel betreft alle wijzigingsbevoegdheden opgenomen die voor het gehele plangebied van toepassing zijn.

Artikel 28 Overige regels

Indien verwezen wordt naar andere (wettelijke) regelingen dan is in dit artikel bepaald dat deze dienen te worden gelezen als op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 29 Overgangsrecht

In dit artikel staan de overgangsregels voor vergunde bestaande bouwwerken en vergunde bestaande gebruiksactiviteiten die afwijken van het bestemmingsplan;

Artikel 30 Slotregel

Dit artikel geeft de titel van de regels van het bestemmingsplan aan.

7.4 Verbeelding

Algemeen

Op de verbeelding zijn vrijwel alle functies apart bestemd, waardoor het direct mogelijk is om met het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen) te zien welke functies binnen de bestemming aan de grond binnen het plangebied gegeven zijn. In de bijbehorende regels zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels, de specifieke gebruiksregels alsmede de afwijkingsbevoegdheden te vinden.

Bestemmingsvlak en bouwvlak

Elke bestemming bestaat doorgaans uit twee facetten: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de verbeelding is aangegeven waarvoor de mogelijkheden om te bouwen in de regels zijn aangegeven. Bouwvlakken worden op de verbeelding doorgaans voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering. Indien in het plangebied het bestemmingsvlak en het bouwvlak met elkaar samen vallen, is op de verbeelding uitsluitend een bouwvlak te zien (de grenzen van het bestemmingsvlak liggen hieronder). Wanneer het bestemmingsvlak en bouwvlak niet samenvallen, is het bouwvlak ingetekend door middel van een dikke zwarte lijn binnen het bestemmingsvlak.

Aanduidingen

De letteraanduidingen van de bestemmingen zijn ingetekend in het bestemmingsvlak. Nadere specificaties die iets zeggen over het gebruik of bouwmogelijkheden zijn door middel van aanduidingen opgenomen. Als deze specificaties op het hele bestemmingsvlak van toepassing zijn, dan staan de aanduidingen achter de bestemmingsaanduiding in het bestemmingsvlak. Voor de leesbaarheid of omdat het

bestemmingsvlak en het bouwvlak met elkaar samenvallen, is soms gekozen om de aanduidingen in het bouwvlak te plaatsen.

IMRO2008 en SVBP2008

De regels en verbeelding zijn opgesteld volgens IMRO2008 en SVBP2008. IMRO2008 staat voor Informatie-Model Ruimtelijke Ordening en heeft betrekking op de inrichting van de ruimtelijke instrumenten van de Wro. Het is het informatiemodel voor het opstellen en het uitwisselen van visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene regels op alle bestuurlijke niveaus. Het model is geschikt voor uitwisseling van informatie tussen de organisaties op het gebied van de ruimtelijk ordening en aanverwante werkterreinen. SVBP2008 staat voor Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen. Doel van deze standaard is het op vergelijkbare wijze inrichten, vormgeven en verbeelden van bestemmingsplannen en de daarbij behorende uitwerkings- en wijzigingsbesluiten.

IMRO 2012 en SVBP 2012

Inmiddels zijn de RO Standaarden 2008 aangepast en samengevoegd in de RO Standaarden 2012. Tussen 1 oktober 2012 en 1 juli 2013 mogen zowel de RO Standaarden 2008 als de RO Standaarden 2012 worden toegepast. Voor alle plannen die vanaf 1 juli 2013 als ontwerp in procedure gaan zijn de RO Standaarden 2012 verplicht. Voor dit bestemmingsplan is daarom uitgegaan van de nieuwe RO Standaarden 2012.

Hoofdstuk 8 Overleg

De maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan wordt getoetst door middel van het opsturen van het plan naar de verschillende overlegpartners. De reacties van de vooroverlegpartners worden in een latere fase in het bestemmingsplan verwerkt.

8.1 Inspraak

Conform het 'Inspraakdocument ruimtelijke projecten en plannen' wordt op het conserverende deel van dit bestemmingsplan geen inspraak verleend. Dit omdat bij dit plangedeelte in hoofdzaak wordt uitgegaan van het bestemmen van de bestaande situatie.

Voor het ontwikkelingsgerichte deel van dit bestemmingsplan (de Veerhaven) heeft reeds in het kader van het stedenbouwkundige plan inspraak plaatsgevonden. In de periode van 18 juni tot en met 13 juli 2012 heeft het stedenbouwkundig plan ter inzage gelegen en op 4 juli 2012 heeft een informatiebijeenkomst plaatsgevonden. Op 27 november 2012 is het definitieve stedenbouwkundig plan vastgesteld.

8.2 Vooroverleg

Het voorontwerpbestemmingsplan 'Kanaalzicht' is ten behoeve van het wettelijk vooroverleg artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening gepubliceerd op 17 april 2013. Het bestemmingsplan heeft ter inzage gelegen van 18 april 2013 tot en met 29 mei 2013 (6 weken). Er wordt op grond van het 'Inspraakdocument ruimtelijke projecten en plannen' geen inspraak verleend.

In totaal zijn er zes vooroverlegreacties ingediend bij de gemeente. Een aantal van deze heeft geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan. Daarnaast zijn een aantal ambtshalve wijzigingen in het bestemmingsplan doorgevoerd, inclusief wijzigingen naar aanleiding van een reactie van de DCMR Milieudienst Rijnmond op het voorontwerpbestemmingsplan. De Nota van beantwoording is toegevoegd in bijlage 20.

8.3 Zienswijzen

Van 12 september tot en met 24 oktober 2013 heeft het ontwerpbestemmingsplan Kanaalzicht voor een ieder ter inzage gelegen. Er zijn 4 zienswijzen bij de raad ingediend. Alle zienswijzen zijn binnen de genoemde termijn van 6 weken bij de raad binnengekomen en zijn daarmee ontvankelijk. Van de 4 zienswijzen was 1 zienswijze proforma ingediend, op 3 december 2013 is aangegeven dat deze zienswijze als niet beschreven kan worden beschouwd. De zienswijzen hebben geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan. Tevens zijn een aantal amtshalve wijzigingen doorgevoerd. Het ontwerpbestemmingsplan wordt hierdoor gewijzigd vastgesteld. De Nota van beantwoording zienswijzen is toegevoegd in bijlage 21.