direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Fortuinlaan Krommenie
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0479.STED3821BP-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Leeswijzer

Onderhavig wijzigingsplan is opgesteld als juridisch-planologisch kader ten behoeve van de herbestemming van een voormalige onderwijslocatie naar een woonbuurt. In de toelichting wordt ingegaan op de wijze waarop die ontwikkeling in het wijzigingsplan is vertaald, hoe dit past in de omgeving en hoe dit zich verhoudt tot de ter plaatse geldende beleidsmatige, ruimtelijke en milieutechnische aspecten. De toelichting is hiertoe als volgt opgebouwd.

In dit hoofdstuk wordt een inleiding op het wijzigingsplan gegeven, waarbij de aanleiding, doelstelling, plangrenzen en het moederplan worden behandeld. Vervolgens wordt in 'Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied' een beschrijving gegeven de huidige en toekomstige ruimtelijke en functionele invulling van het plangebied en de directe omgeving. 'Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader' geeft een overzicht van het ruimtelijk relevante beleid voor de gemeente Zaanstad en specifiek voor het plangebied. In 'Hoofdstuk 4 Thematische beleidskaders' wordt een beschrijving gegeven van de bij het opstellen van dit wijzigingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema's. Vervolgens worden in 'Hoofdstuk 5 Uitgangspunten en Ontwikkelingen' de algemene en gebiedsspecifieke uitgangspunten beschreven. 'Hoofdstuk 6 Milieuaspecten' beschrijft de resultaten van de voor het plan relevante en uitgevoerde milieuonderzoeken en 'Hoofdstuk 7 Water' beschrijft de watertoets. 'Hoofdstuk 8 Beschrijving planvorm ' bevat een toelichting op het juridische deel van het plan; daar waar de regels toelichting behoeven is in dit hoofdstuk een uitleg van de juridische regeling gegeven. Vervolgens beschrijft 'Hoofdstuk 9 Uitvoerbaarheid' de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van dit plan. Tot slot geeft 'Hoofdstuk 10 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro' de resultaten van het overleg met diverse instanties en instellingen in het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

1.2 Aanleiding en doelstelling

Voorliggend wijzigingsplan biedt het juridisch-planologisch kader voor de herontwikkeling van de voormalige Fortuinschoollocatie te Krommenie. De plangrens komt overeen met de grens van de wijzigingsbevoegdheid (Wro-zone - wijzigingsgebied 1) zoals opgenomen in het bestemmingsplan (moederplan) 'Krommenie', vastgesteld op 4 juli 2013.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3821BP-0301_0001.jpg"

Afbeelding 1: contouren wijzigingsplan (bron: ruimtelijkplannen.nl)

1.3 Het plangebied

Het plangebied omvat de Fortuinschoollocatie in Krommenie, gemeente Zaanstad. De locatie wordt omringd door de Zamenhofstraat, de Fortuinlaan en de Erasmusstraat. Het plangebied ligt op ca. 3 meter vanaf de Molsloot. De strook grond tussen het wijzigingsgebied en de waterkant heeft de bestemming ´Groen´; met onderhavig plan blijft dat ongewijzigd. De groenzone wordt op de meeste plaatsen verbreed.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3821BP-0301_0002.png"

Afbeelding 2: indicatieve weergave van het plangebied (bron: Google Earth)

1.4 Vigerend bestemmingsplan

Onderhavig wijzigingsplan is opgesteld binnen de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid in het hieronder genoemde bestemmingsplan. Tot het van kracht worden van onderhavig wijzigingsplan is dat bestemmingsplan het vigerende juridisch-planologisch kader. In paragraaf 3.4.2 wordt nader ingegaan op het vigerende bestemmingsplan.

Bestemmingsplan   Vastgesteld   Onherroepelijk  
Krommenie   4 juli 2013   19 maart 2014  

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plangebied

2.1 Geschiedenis (omgeving) plangebied

Voor de geschiedenis van Krommenie wordt verwezen naar het bestemmingsplan ´Krommenie´.

Op de projectlocatie stond voorheen een schoolgebouw, zie afbeelding 3. In 1960 werd de school gebouwd als Christelijke Technische School (CTS), de Dr. Engel van der Stadtschool. Later ging dit het Trias College VMBO heten. Ook praktijkschool De Brug maakte gebruik van de school. In 2010 zijn de laatste lokalen van het schoolgebouw gesloopt.

In overleg tussen de gemeente en de buurtbewoners is het terrein tijdelijk ter beschikking gesteld aan de buurt als moestuin en ontmoetingsplek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3821BP-0301_0003.png"

Afbeelding 3: de Dr. Engel van der Stadtschool in 1960 (bron: gemeentearchief)

2.2 Ruimtelijke-functionele structuur

Krommenie is een compact dorp met over het algemeen eengezinshuizen. Door de relatief kleine schaal van bebouwing en de meeste woningen voorzien van voortuinen, heeft Krommenie een voornamelijk dorps karakter. Door de wijk heen lopen groene-/wateraders, die voor de hoofdstructuur vooral een visuele functie hebben, omdat zij voor een groot deel niet openbaar toegankelijk zijn.

Onderhavig plan sluit aan bij de bestaande opbouw van de wijk. Het dorpse karakter wordt gecontinueerd in de te realiseren nieuwbouwwijk. Het plan voorziet tevens in het verbreden van de Molsloot en het (gedeeltelijk) toegankelijk maken van de groenstrook langs de waterkant. Dit komt de beleefbaarheid van het water en het groen ten goede.

2.3 Toekomstige situatie

De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit de realisatie van ca. 80 (max. 85) grondgebonden woningen. Qua architectuur en stedenbouwkundige opzet is gekozen voor een sfeer die de buurt enerzijds op zichzelf doet staan, maar anderzijds ook aansluit bij de buurt. De stijl van de woningen is eigentijds, maar met de uitstraling van een jaren '30 woonwijk.

Bij de totstandkoming van het bouwplan hebben de omwonenden een belangrijke rol gehad. Participatie heeft plaatsgevonden door bewonersbijeenkomsten, waarbij omwonenden de kans hebben gekregen om hun voorkeur uit te spreken en keuzes te maken.

Het uiteindelijke bouwplan is nog niet definitief, maar blijft binnen de grenzen van dit wijzigingsplan (zie afbeelding 4 en 5). De omwonenden blijven betrokken bij de keuze voor het definitieve plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3821BP-0301_0004.png"

Afbeelding 4: concept-situatietekening variant A, grondgebonden woningen

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3821BP-0301_0005.png"

Afbeelding 5: concept-situatietekening variant B, combinatie van grondgebonden woningen en appartementen

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

Met betrekking tot het van toepassing zijnde beleidskader wordt verwezen naar hoofdstuk 3 van het vigerende bestemmingsplan "Krommenie". Dit hoofdstuk geeft het geldende kader op rijks-, provinciaal- en gemeentelijk niveau. Alleen daar waar ten opzichte van de vaststelling van het bestemmingsplan "Krommenie" wijzigingen in beleid zijn doorgevoerd of bijzonderheden te noemen zijn over de planlocatie zijn deze in dit hoofdstuk opgenomen.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Het plangebied is gelegen binnen een stedelijke regio met een concentratie van topsectoren. Het beleid is gericht op het versterken van de ruimtelijk-economische structuur. In het SVIR zij geen specifieke voorwaarden opgenomen voor het plangebied. De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de nationale belangen.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro bevat geen verplichtingen specifiek voor dit plangebied. De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de voorschriften uit het Barro.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.

Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • 1. de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • 2. in die behoefte wordt binnen bestaand stedelijk gebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • 3. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijke gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Onder een 'stedelijke ontwikkeling' wordt verstaan:

Een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Onder 'bestaand stedelijke gebied' wordt verstaan:

Het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

Beoordeling

Trede 1

Kwantitatieve behoefte

Het woonbeleid van de gemeente Zaanstad is vastgelegd in de Woonvisie Zaans Mozaïek 2008-2020. Het bouwen van voldoende woningen blijft een belangrijke opgave in het woonbeleid. Niet alleen om in de lokale en een deel van de regionale behoefte te voorzien, maar ook om de opbouw van de woningvoorraad te veranderen. In de periode 2010-2030 moeten in Zaanstad minimaal 13.000 woningen gebouwd worden. In de metropoolregio waar Zaanstad deel van uitmaakt gaat het om een totale ambitie van 150.000 woningen tot 2030. Tot 2020 wordt voor Zaanstad als ondergrens uitgegaan van een bouwproductie van 700 woningen per jaar, waarvan 150 als vervanging.

In het regionaal actieprogramma wonen (RAP) van de stadsregio Amsterdam is voor de periode 2015 - 2019 een bruto woningbouwcapaciteit opgenomen van 5.569 woningen. Dit getal staat los van de eventuele sloop van bestaande woningen.

De provincie Noord-Holland monitort de woningbouwontwikkeling en de woningbehoefte per regio. Uit de Monitor Woningbouw 2015 is gebleken dat de regionale woningbouwafspraken van de Stadsregio Amsterdam (waar gemeente Zaanstad onder valt) tot nu toe lager liggen dan de woningbehoefte. Gezien de behoefte ligt de woningbouwproductie in de regio te laag, waardoor de druk op de woningmarkt oploopt en er een tekort ontstaat.

Onderhavig plan levert een bijdrage aan de invulling van deze kwantitatieve taakstelling.

Kwalitatieve behoefte

Niet alleen de kwantitatieve behoefte, maar ook de kwalitatieve behoefte dient beoordeeld te worden. Uit de Woonvisie Zaanstad 2008-2020 blijkt dat de omvang van de koopsector op de Zaanse woningmarkt vrij klein is. Er is een relatief groot aandeel huurwoningen. In het licht van de te verwachten ontwikkeling op de woningmarkt is een verschuiving in de richting van meer aanbod in de koopsector en meer kwaliteit gewenst. Een passende voorraad zal vooral bestaan uit grondgebonden woningen. Binnen Zaanstad is alleen de bouw van appartementen aan strikte voorwaarden verbonden om overcapaciteit te voorkomen. Voor de overige woningtypes (grondgebonden, eengezinswoningen) gelden deze strikte voorwaarden niet, omdat daar (nog) geen overcapaciteit in is. Er is nog voldoende vraag naar grondgebonden koopwoningen; voorgenomen ontwikkeling voorziet daar in. Hiermee wordt ook aan de kwalitatieve behoeftetoets voldaan.

Trede 2

Nu is gebleken dat deze ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte, kan de volgende stap van de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen worden. Onderhavig plan is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied en voldoet daarmee aan de vereisten van stap 2 van de ladder voor duurzame verstedelijking.

Trede 3

Met het voldoen aan stap 2, een ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied, is stap 3 van de ladder niet aan de orde.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040

De Provincie Noord-Holland wil steden optimaal benutten en de landschappen open houden, maar ook ruimte bieden aan de economie en woningbouw. De Provincie Noord-Holland streeft daarom naar verdere stedelijke verdichting en het optimaliseren van het gebruik van het Bestaand Bebouwd Gebied.

Het plangebied is gelegen binnen de contour van het Bestaand Bebouwd Gebied (BBG). De voorgenomen ontwikkeling voorziet in herontwikkeling van een locatie binnen het BBG en is daarmee passend binnen de belangen zoals opgenomen in de provinciale structuurvisie.

3.2.2 Provinciale ruimtelijke verordening

Aan uitbreiding van de woningmarkt wordt in de PRV ruimte gegeven, zolang dit niet gebeurt in het landelijk gebied. Op onderhavige locatie is sprake van herstructurering binnen bestaand bebouwd gebied. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling niet in strijd is met de regels van de Provinciale Ruimtelijke Verordening.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Kwaliteitsbeeld en nieuwe opgaven voor MRA-landschap

In de Metropoolregio Amsterdam (MRA) heeft een bestuurlijke denktank van vertegenwoordigers van provincie Noord-Holland en betrokken regio’s en regiogemeenten, opdracht gegeven om, voor het Metropolitane Landschap, een toekomstperspectief op te stellen voor de landschappen in en rond de MRA.

Door de toenemende dynamiek en ruimtevraag in ’de Metropoolregio Amsterdam' neemt immers de urgentie toe om zorgvuldig en met aandacht voor kwaliteit het landschap te ontwikkelen. De genoemde opdracht heeft in maart 2014 geresulteerd in de publicatie ‘Kwaliteitsbeeld en nieuwe opgaven voor het MRA-landschap’.

Het ‘Kwaliteitsbeeld en nieuwe opgaven voor het MRA-landschap’ biedt een vijftal principes om het landschap aan vitaliteit te laten winnen en voor te bereiden op de toekomst. Het is een instrument dat door alle betrokken partijen kan worden gebruikt bij het werken aan plannen en projecten in het metropolitane landschap.

De vijf principes zijn achtereenvolgens:

  • Capaciteit en bereikbaarheid van een aantal landschappen van de MRA vergroten respectievelijk verbeteren.
  • Aantrekkelijkheid, belevingswaarde van de MRA-landschappen verhogen en verschillen in karakter, gebruik en geschiedenis uitgesprokener maken.
  • Koesteren en versterken van een aantal structuurlijnen en landschappen, die uniek of ‘outstanding’ zijn.
  • 'Doorwaadbaarheid’ van de MRA-landschappen vergroten door in te zetten op passages voor fietsers, wandelaars en vaarverkeer daar waar dragende, landschappelijke structuren infrastructuurbundels kruisen.
  • Ruimte reserveren voor waterberging, natuur, landschapsontwikkeling en verstedelijking.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 MAAK.Zaanstad

Op 30 juni 2016 heeft de gemeenteraad van Zaanstad de toekomstvisie voor de stad vastgesteld, zoals verwoord in MAAK.Zaanstad. Daarmee ligt er een duidelijk beeld hoe Zaanstad er in 2040 uit zou moeten zien. Kern is de keuze voor kwaliteit in de verdere ontwikkeling van Zaanstad. Daarbij wordt niet alleen gekeken naar alleen woningbouw en infrastructuur, maar ook naar de kwaliteit van leven, wonen en werken. Belangrijk streven is om tot 2040 tussen de 15.000 en 20.000 woningen te realiseren. De keuze is om die groei in de stad en niet in het groen te realiseren. Daarbij is omvorming van kantoren of splitsing van bestaande gebouwen zeker een optie.

Zaanstad en Amsterdam vormen in 2040 een samenhangend stedelijk geheel voor wonen en werken, met name omdat de Achtersluispolder is omgevormd tot een hoogstedelijk woon/werkgebied dat aansluit op Zaandam Zuid aan de ene kant en Amsterdam Noord aan de andere kant.

Tussen 2016 en 2025 zal geïnvesteerd worden in een aantal gebieden die een vliegwiel kunnen zijn voor de rest. De gebieden zijn:

  • 1. Centrumgebied Zaandam
  • 2. Krommenie-Wormerveer
  • 3. Kogerveld-Koog Zaandijk
  • 4. Polenburg-Achtersluispolder

De inzet verschilt per gebied en ingreep. Zo zijn er een aantal concrete investeringen op korte termijn. Er zijn investeringen die een langere en zorgvuldige aanloop kennen en daardoor wat verder in de tijd liggen. En er zijn investeringen nodig waarvoor meerdere partners nodig zijn waarbij geïnvesteerd moet worden in een door alle partijen gedragen plan en het inzetten van een lobbytraject bij Rijk, Provincie en regio.

Beoordeling

De komende periode wordt er geïnvesteerd in het gebied Krommenie- Wormerveer. De kwaliteiten binnen deze twee kernen en tussen de kernen onderling moeten worden versterkt waardoor de kracht van het gehele gebied groeit. De woningbouw op de Fortuinlocatie draagt bij aan deze groei. Met de bouw van de nieuwe woningen zal het aantal inwoners van Krommenie toenemen. En met de komst van deze nieuwe bewoners komt er draagvlak voor meer voorzieningen in deze woonkern.

3.4.2 Bestemmingsplan Krommenie

Voor het plangebied is het bestemmingsplan "Krommenie" van kracht. Het bestemmingsplan is op 4 juli 2013 vastgesteld en op 19 maart 2014 onherroepelijk geworden. De gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen cq. dienstverlening en verenigingsleven met de daarbij behorende:

  • horeca, maximaal categorie 1, ondergeschikt, gerelateerd aan en ten dienste van de bestemming;
  • dienstverlening: ondergeschikt, gerelateerd aan en ten dienste van de bestemming;
  • groenvoorzieningen;
  • (openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • verkeersvoorzieningen;
  • water;
  • en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

Het oprichten van woningen binnen het gebied is in strijd met het bestemmingsplan. Voor het perceel is een aanduiding "Wro-zone - wijzigingsgebied 1" opgenomen. Zie hiervoor afbeelding 1 in paragraaf 1.2.

In de regels van deze aanduiding is bepaald dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn om de bestemming "Maatschappelijk" te wijzigen in de bestemmingen "Wonen" en "Verkeer - verblijfsgebied". Voor het wijzigen van de bestemming dient te worden voldaan aan de wijzigingsregels. Ten aanzien van de procedure is artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing.

Wijzigingsregels

In het bestemmingsplan zijn wijzigingsregels opgenomen waar het wijzigingsplan aan moet voldoen:

  • de bouwvlakken mogen gewijzigd worden;
  • het maximum aantal woningen mag maximaal 85 bedragen;
  • het maximale bebouwingspercentage is 30%;
  • de maximale bouwhoogte is 10 meter, met dien verstande dat voor 12% van het wijzigingsgebied een bouwhoogte van 12 meter is toegestaan;
  • het woon- en leefmilieu van de omgeving mag onevenredig niet worden aangetast. Dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt, zoals op het gebied van privacy, bezonning, uitzicht en dergelijke;
  • er moet voldaan worden aan de bepalingen uit de natuurbeschermingswetgeving;
  • er moet nader onderzoek worden gedaan in het kader van Flora en Fauna, in aanvulling op de Quikscan Flora en Fauna van februari 2013;
  • er moet voldaan worden aan de bepalingen uit de Wet bodembescherming;
  • er moet voldaan worden aan de bepalingen uit de Wet geluidhinder;
  • er moet voldaan worden aan de bepalingen uit de Wet luchtkwaliteit;
  • er dient nadere toetsing plaats te vinden in het kader van externe veiligheid;
  • het college wint, alvorens gebruik te maken van deze wijzigingsbevoegdheid, advies in bij de waterbeheerder;
  • het college wint, alvorens gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid, advies in bij de Regionale Brandweer Zaanstreek Waterland.

Beoordeling

Het wijzigingsplan voldoet aan de regels zoals deze zijn opgenomen in het bestemmingsplan "Krommenie". Het aantal woningen blijft onder de 85 en aan het bebouwingsperentage van 30% wordt voldaan. De bouwhoogte is maximaal 10 meter en voor een klein deel van de bebouwing (maximaal 12% van het plangebied) is de bouwhoogte 12 meter. De bestemming 'Maatschappelijk' zal wijzigen in de bestemming 'Wonen' en 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Deze zijn uitgewerkt in de regels behorende bij dit wijzigingsplan. In hoofdstuk 6 van deze toelichting wordt beschreven in hoeverre er voldaan wordt aan de genoemde sectorale wetgeving.

Hoofdstuk 4 Thematische beleidskaders

4.1 Stedenbouwkundige aspecten en welstand

4.1.1 Welstandsnota

De Welstandsnota Zaanstad 2013 is eind 2013 vastgesteld met als uitgangspunt dereguleren en vereenvoudigen, maar met behoud van ruimtelijke kwaliteit in de stad. Een gedifferentieerde aanpak met minder en eenvoudigere regels waar het kan en nauwkeurige welstandssturing waar het moet.

In deze welstandsnota wordt een proef met welstandsvrije gebieden ingevoerd. Dit zorgt voor vermindering van de regeldruk en vormt een bijdrage aan de gemeentelijke hervormingsagenda. Dit welstandsvrije regime geldt voor een proefperiode van vier jaar. Bouwplannen in deze gebieden, die geen betrekking hebben op een monument, worden in deze periode niet getoetst aan redelijke eisen van welstand. Ook niet achteraf op excessen. Na deze periode zal de proef geëvalueerd worden.

Beoordeling

Het plangebied is gelegen in het gebied "proef welstandsvrij". Voor onderhavige ontwikkeling is dus geen welstandstoets noodzakelijk. Dit geldt in ieder geval bij wijze van proef tot eind 2017. De (eventuele) welstandstoets is geen onderdeel van het bestemmingsplan, maar vindt plaats bij de aanvraag om omgevingsvergunning.

4.2 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg

4.2.1 Historische-geografische waarden

Het projectgebied bevat geen terreinen met historisch-geografische waarden.

4.2.2 Monumentale waarden

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen monumenten aanwezig.

4.2.3 Archeologische waarden

Een gebied van archeologische waarde is een gebied waarvan vermoed wordt dat er archeologische vindplaatsen in de bodem liggen. Dit vermoeden is gebaseerd op vondsten die op het terrein of in de omgeving gedaan zijn, op gegevens van oude kaarten of uit oude geschriften. Ook kan de bodemsoort, of de hoogte of vorm van een terrein, een aanwijzing zijn dat daar vroeger mensen hebben gewoond.

In het bestemmingsplan "Krommenie", is door middel van dubbelbestemmingen bepaald in welke gevallen archeologisch onderzoek nodig is. Het plangebied valt niet in een gebied van archeologische waarde. Het bestemmingsplan verplicht dan ook niet dat er vervolgonderzoek hoeft plaats te vinden. Ook in de wijzigingsvoorwaarden wordt deze eis niet gesteld. Geconcludeerd wordt dan ook dat een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.

Op grond van de Monumentenwet is wel het melden van een eventuele toevalsvondst verplicht. Een melding kan worden gedaan door invullen van het zogenaamde "Vondstmeldingsformulier" van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed of via de gemeentelijk archeoloog van Zaanstad.

4.3 Wonen

4.3.1 Woonvisie Zaanstad 2008-2020

Samen verder met Zaans Mozaïek is de actualisatie van de woonvisie Zaans Mozaïek uit 2009. Met de Uitvoeringsagenda Wonen 2015-2019 vormt het de koers van de gemeente Zaanstad op het brede vlak van wonen. In het najaar van 2015 is deze actualisatie door de Raad van Zaanstad vastgesteld.

Het woonbeleid was in het verleden sterk gericht op kwantiteit: hoge productie om het woningtekort te verminderen. Het primair sturen op kwantiteit geeft echter geen afdoende antwoord meer op de Zaanse uitdaging om een vitale stad in de metropool met Amsterdam als kern te worden. De strategische doelstelling van de woonvisie is daarom het gericht benutten en versterken van verscheidenheid in mensen en woonmilieus vanuit de kracht van de specifieke identiteit van Zaanstad: het Zaans Mozaïek.

Zaanstad faciliteert de verwachte huishoudensgroei door de bouw van minstens 600 woningen per jaar met voldoende diversiteit, zodat Zaanstad ook in de toekomst een aantrekkelijke stad is om te wonen. Voor de komende jaren zijn er voldoende plekken in de stad om deze ambitie te verwezenlijken, maar om ook op langere termijn in de woningvraag te voorzien zijn ruimtelijke keuzes nodig. Deze worden belegd in het Plan van de Stad.

We zetten in op een goed woon- en leefklimaat in de Zaanse wijken. We willen het mogelijk maken dat mensen, ook als ze zorg nodig hebben, langer zelfstandig kunnen wonen.

Om deze ambitie te verwezenlijken is een stevige inzet van de gemeente nodig, maar meer nog dan voorheen willen we onze ambitie tot stand brengen samen met ontwikkelaars, ondernemers, corporaties, zorgaanbieders, inwoners en andere woonpartners, en door afstemming en samenwerking in de regio.

Beoordeling

Bij deze nieuwe woningbouwontwikkeling worden de beleidsopgaven vanuit deze visie nagestreefd. De nadruk ligt hierbij op grondgebonden woningen, waarnaar nog voldoende vraag is zoals uit de Woonvisie blijkt. De ontwikkeling voorziet in woningen voor diverse doelgroepen, waaronder (middel)dure koop en betaalbare koopwoningen.

4.4 Infrastructuur en parkeren

4.4.1 Zaans Verkeer- en Vervoersplan (2009)

Op 12 februari 2009 heeft de gemeente Zaanstad het Zaans Verkeer- en Vervoersplan (ZVVP) vastgesteld. Het ZVVP is een integraal beleidsplan op het gebied van verkeer en vervoer. In het ZVVP staan de uitgangspunten die het bestuur hanteert om behalve oplossing van verkeersvraagstukken, ook oplossingen voor een schoner milieu dichterbij te brengen.

Beoordeling

De verkeerskundige uitgangspunten sluiten aan bij het beleid en wordt getoetst aan de vigerende beleidsregels. De uitgangspunten voor verkeer zijn nader uitgewerkt in paragraaf 5.5.

4.4.2 Uitvoeringsnota Parkeren Zaanstad 2016

Op 14 juli 2016 is de parkeernota Ruimte voor Parkeren door de gemeenteraad vastgesteld. De beleidsnota schets de kaders voor het parkeerbeleid, dat wordt uitgewerkt in de Uitvoeringsnota Parkeren Zaanstad 2016, zie bijlage 1. De uitvoeringsnota geeft invulling aan auto- en fietsparkeren, Kiss&Ride en laden en lossen. De uitvoeringsnota is een juridisch toetsbaar document, dat gebruikt wordt voor het beoordelen van bouwplannen en andere initiatieven. Tevens wordt in de bouwverordening en de bestemmingsplannen en omgevingsplannen verwezen naar de uitvoeringsnota.

De gemeente stelt een parkeereis in situaties waarin een omgevingsvergunning is vereist. Voor situaties waarin het bestemmingsplan de juridische basis vormt voor het opleggen van een parkeereis stelt de gemeente ook een parkeereis wanneer een gebouw en/ of een perceel een andere invulling krijgt (met een andere parkeerbehoefte) binnen de bestaande bestemming zoals vermeld in het bestemmingsplan. Voor het bepalen van de parkeervraag is voor Zaanstad een stedelijkheidsgraad bepaald. Deze bepaald de parkeernorm.

Het parkeerbeleid van Zaanstad richt zich op een tweetal zaken:

  • 1. het bijdragen aan de stedelijke ontwikkeling:
    • a. meer flexibiliteit bij het bepalen van de parkeereis;
    • b. meer mogelijkheden bieden om te voldoen aan de parkeervraag;
    • c. afkoop van parkeerplaatsen inzetten als kans voor het bouwplan, met aangepaste tarieven;
    • d. het proces van planontwikkeling faciliteren door vraag en aanbod van parkeerplaatsen bij elkaar te brengen;
    • e. de parkeerdruk verlichten door meer inzet op openbaar parkeren.
  • 2. het aanpakken van actuele en toekomstige knelpunten, door:
    • a. beheersen van de parkeerdruk, door invoering van bijvoorbeeld betaald parkeren;
    • b. blauwe zones;
    • c. efficiënter handhaven;
    • d. kosten en baten.

Beoordeling

Het plangebied ligt in de zone "sterk stedelijk B". Hoe meer stedelijk en centrumgebied des te meer functiemenging, hogere dichtheden en aanbod van openbaar vervoer, waardoor de parkeereis lager ligt. Voor de voorgenomen ontwikkeling worden de normen uit de parkeernota worden aangehouden, zie voor de uitwerking paragraaf 5.5.

Hoofdstuk 5 Uitgangspunten en ontwikkeling

5.1 Pilot "Ruimte Geven"

Dit project wordt ontwikkeld volgens het concept "Ruimte Geven". Dit gaat uit van een gemeente op afstand die zo min mogelijk kaders stelt, en een ontwikkelaar die actief draagvlak zoekt bij belanghebbenden voor zijn plannen. De Fortuinschoollocatie is één van de door de gemeente Zaanstad aangewezen pilotprojecten. In deze pilot wordt de balans gezocht tussen ruimte voor ontwikkeling en bescherming van alle belanghebbenden.

De gemeente heeft de verantwoordelijkheid voor het maken van een passend ontwerp bij de ontwikkelaar neergelegd. Voor de ontwikkelaar is het van belang dat de buurt in een vroeg stadium wordt meegenomen in de plannen en dat zij in het proces en het resultaat kunnen laten zien dat de mening van de buurt serieus is meegenomen in de tot stand koming van het plan.

De ontwikkelaar dient het draagvlak in beeld te brengen en laat zien wie er betrokken zijn, dat alle relevante onderwerpen besproken zijn, welke bezwaren er zijn en wat daarmee is gedaan. De initiatiefnemer heeft in de planontwikkeling een grote verantwoordelijkheid. Naast het aantonen van dat er sprake is van een goede ruimtelijke ontwikkeling moet aangetoond worden dat er voldoende draagvlak is in de buurt. Voor de bewoners betekent dit meer zeggenschap in de directe woonbuurt, maar ook meer verantwoordelijkheid voor hun leefomgeving. Voor de gemeente is het tevens een pilot om te kijken of er uiteindelijk sprake is van een efficiëntere vergunningsprocedure.

Beoordeling

In december 2015 heeft de ontwikkelaar een eerste klankbordgroep voor omwonenden over het nieuwbouwplan georganiseerd. Ruim 40 buurtbewoners waren geïnteresseerd. De conceptplannen van de ontwikkelaar werden toegelicht, er was ruimte om vragen te stellen en om ideeën uit te wisselen. Er zijn drie verschillende stedenbouwkundige varianten gepresenteerd waarop gereageerd kon worden. Tevens werden er vijf architectuurstijlen gepresenteerd.

Deze eerste bijeenkomst heeft geleid tot een tweetal stedenbouwkundige varianten en diverse ontwerpschetsen van de verder vormgegeven ontwerpen van de woningen. Deze zijn vervolgens gepresenteerd tijdens een tweede bijeenkomst, georganiseerd in februari 2016. Deze bijeenkomst kende een nog grotere belangstelling dan de eerste.

Tijdens deze tweede bijeenkomst is een verder doorontwikkeld plan gepresenteerd aan de omwonenden. Dit op basis van de door de omwonenden uitgesproken voorkeuren tijdens de eerste bijeenkomst en achteraf via een recatieformulier en de website. Zo is er een duidelijke voorkeur voor de architectuurstijl uit de jaren '30 en het opnemen van enkele appartementen voor ouderen. Tijdens deze tweede bijeenkomst zijn ook schetsen van de buitenkant van de woningen, de indeling aan de binnenkant en twee stedenbouwkundige varianten, waarvan één met appartementen en één met extra eengezinswoningen zonder appartementen. De uiteindelijke gekozen variant zal afhangen van de kopersvraag.

Uit de reacties van de aanwezige bewoners en belangstellende is af te leiden dat men zich over het algemeen betrokken voelt bij de planvorming en dat er ook daadwerkelijk sprake is van inspraak op de plannen.

5.2 Stedenbouwkundige aspecten

Voor onderhavig wijzigingsplan zijn geen stedenbouwkundige uitgangspunten opgesteld; zoals in paragraaf 5.1 beschreven wordt de locatie ontwikkeld onder de pilot "Ruimte Geven". De invulling van het gebied is op basis van een aantal voorgelegde stedenbouwkundige varianten in samenspraak met de ontwikkelaar en de buurtbewoners bepaald.

Stedenbouwkundige hoofdopzet

De beoogde herontwikkeling omvat de realisatie van ongeveer 80 woningen. Een deel van de nieuwe woningen is direct gelegen aan de Fortuinlaan en hebben hier hun voordeur. Door de nieuwe bebouwing ontstaat een woonstraat met aan twee zijden woningen. De overige woningen zijn gelegen aan de bestaande groenzone aan de noordzijde van de locatie, aan drie nieuwe woonstraatjes haaks op de Fortuinlaan en aan een noord-zuid gerichte nieuwe woonstraat.

Alle grondgebonden woningen hebben een kleine voortuin en ruime achtertuin. De voortuin heeft afhankelijk van het woningtype een diepte variërend van 1 meter voor de rijwoningen, 2 meter voor de 2-onder-1-kapwoningen en 2,5 meter voor de herenhuizen. De achtertuinen variëren in diepte tussen 7 en 12 meter en zijn voorzien van een berging en bereikbaar via een achterpad (met uitzondering van de herenhuizen en de 2-onder-1-kap woningen). De 2 hoekwoningen van de herenhuizen en de 2-onder-1-kapwoningen hebben een garage.

Bebouwingstructuur en bouwhoogte

De bouwblokken van de grondgebonden woningen variëren in lengte. Ter plaatse van de Fortuinlaan en aan de Zamenhofstraat bestaan de rijtjes uit maximaal 4 tot 5 woningen en sluiten hiermee aan bij de maat en schaal van de bestaande bebouwing aan de overzijde van de straat. De afstand tussen de bestaande en nieuwe bebouwing bedraagt ongeveer 24,5 meter.

De lengte van de bouwblokken aan de overige straten varieert van 8-10 woningen aan de straatjes haaks op de Fortuinlaan, 8 aan de noord-zuid gerichte woonstraat en 13 ter plaatse van de groenzone aan de noordzijde. De wat langere blokken zorgen voor een duidelijke begeleiding van de openbare ruimte.

De bouwhoogte van de nieuwe woningen bedraagt 2 lagen en een kap.

Architectuur en beeldkwaliteit

Voor wat betreft de uitstraling van de buurt en woningen zal deze enerzijds op zichzelf staan, en anderzijds ook aansluiting zoeken bij de directe omgeving en woonbuurt. De stijl van de woningen is eigentijds, maar met een traditionele vormgeving en verwantschap aan de 'jaren-30 architectuur'.

Woningtypologie en programma

Het definitieve programma is nog niet vastgelegd. Er zijn twee mogelijke uitwerkingsopties die voortkomen uit het participatietraject met de omwonenden. De hoofdopzet van de twee uitwerkingsmogelijkheden is in beide varianten gelijk, deze verschilt alleen aan de noord-westzijde van de locatie in de realisatie van of grondgebonden woningen of een kleinschalig appartementengebouw.

Programma uitwerkingsoptie 1;

In totaal 77 woningen, bestaande uit; 6 twee-onder-één-kapwoningen, 8 riante herenhuizen, 13 betaalbare starterswoningen en 50 gevarieerde eengezinswoningen voor het middensegment.

Programma uitwerkingsoptie 2;

In totaal 78 woningen bestaande uit; 6 twee-onder-één-kapwoningen, 8 riante herenhuizen, 8 betaalbare starterswoningen, 10 appartementen voor onder andere senioren in diverse afmetingen en 46 gevarieerde eengezinswoningen voor het middensegment.

Groenstructuur

De bestaande groenzone met het speelveld aan de noordzijde van het plangebied wordt volledig gehandhaafd. Dit wordt de ontmoetingsplek voor bestaande en nieuwe bewoners. Daarnaast wordt het talud ter plaats van de Molsloot in de zuid-west hoek van de locatie verbreed. Hier is ruimte voor een bijzonder plekje wat de beleefbaarheid van het water en groen op de locatie vergroot.

Ook de drie nieuwe straatjes haaks op de Fortuinlaan zullen groen worden ingericht. Deze worden begeleid door een groenstrook met een rij bomen. Deze inrichting sluit aan bij die van de Zamenhofstraat, Braillestraat en de Molkade.

Aan de westzijde van de Fortuinlaan worden bomen geplant tussen de parkeervakken. Ook worden er tussen de parkeerplaatsen en de woningen hagen aangeplant. Ter plaatse van het gasdrukstation is een klein plantsoen ingepast welke de groene uitstraling van de straat zal vergroten.

Water

De Molsloot zal aan de westzijde van de locatie worden verbreedt. Met de toename van het oppervlaktewater wordt voldaan aan watercompensatie ten opzichte van de toename van het verhard oppervlak, zoals voorgeschreven in de watertoets.

5.3 Wonen

In deze paragraaf worden de uitgangspunten voor het gebruik van de woningen en bijgebouwen beschreven.

Onderhavig plan voorziet in het mogelijk maken van de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep of -bedrijf. Mantelzorg is (onder voorwaarden) vergunningvrij en is daarom niet specifiek in dit wijzigingsplan opgenomen.

5.4 Groen en water

De groene hoofdstructuur in de omringende wijk is voor het merendeel gekoppeld aan water. Dat is het beste te zien in het oostelijke gedeelte van de wijk waar de Snuiversloot en de Molsloot typisch Zaanse watergangen vormen met parkachtige groene oevers en solitaire bomen. Deze 'singels' komen in het waterrijke Zaanstad in naoorlogse uitbreidingswijken op meerdere plaatsen voor en bepalen hiermee een Zaanse identiteit.

In onderhavig plan wordt de bestaande Molsloot verbreed. Ook voorziet het plan in het (gedeeltelijk) toegankelijk maken van de oevers door het opnemen van een groene zone langs het water. In dit wijzigingsplan wordt voorzien in het creëren van een parkachtig karakter langs de Molsloot.

5.5 Verkeer en parkeren

5.5.1 Beleid

De huidige parkeereisen van de gemeente Zaanstad zijn gebaseerd op de nota "Ruimte voor parkeren", vastgesteld op 14 juli 2016. Het parkeren dient in principe op eigen terrein plaats te worden gefaciliteerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het volledige oppervlak valt onder de norm van de hoofdfunctie. Wanneer het gaat om een functiewijziging of uitbreiding hanteert de gemeente het principe 'oud voor nieuw'. Dit betekent dat een parkeerdruk die nu reeds op de openbare weg bestaat, niet gecompenseerd hoeft te worden. Wanneer door het plan (extra) parkeerplaatsen aan de openbare weg worden onttrokken, dan dienen deze gecompenseerd te worden.

5.5.2 Beoordeling

Verkeer

In januari 2016 is beoordeeld of er een verkeersveiligheidsonderzoek noodzakelijk is voor onderhavig plan, zie hiervoor bijlage 2. Primair is bezien of de nieuwe aansluitingen en de extra verkeersbewegingen een fundamentele verandering teweeg brengen in het evenwicht binnen de driehoeksverhouding tussen functie, vormgeving en gebruik. Het gaat hierbij om het evenwicht in de driehoeksverhouding zoals dat zich op de bestaande wegen in de huidige situatie manifesteert. Daarnaast wordt beoordeeld of de toekomstige vormgeving van de aansluitingen past bij de functie van de betrokken wegen en of zich in het ontwerp van de nieuwe aansluitingen direct zichtbare tekortkomingen voordoen.

Parkeren

Het plangebied bevindt zich in een matig stedelijke zone B. In deze zone gelden de volgende parkeernormen:

Functie   Minimale parkeereis  
Woningen goedkoop   1,3 pp per woning  
Woningen midden   1,5 pp per woning  
Woningen duur   1,6 pp per woning  

Tabel 1: parkeernormen

Binnen deze parkeereis geldt dat 0,4 parkeerplaats per woning voor bezoek toegankelijk moet zijn, of te wel openbare parkeerplaatsen.

Voor een garage met een enkele oprit geldt een correctiefactor van 0,5. Dit betekent dat er in theorie 2 parkeerplaatsen mogelijk zijn, terwijl in de praktijk er gemiddeld slechts 1 auto kan worden geparkeerd.

De parkeereis van het bouwplan is weergegeven in onderstaande tabel:

Aantal woningen   Minimale parkeereis   Parkeereis  
59 woningen goedkoop   1,3 pp per woning   76,7 pp  
4 woningen midden   1,5 pp per woning   6,0 pp  
14 woningen duur   1,6 pp per woning   22,4 pp  

Tabel 2: parkeereis ontwikkeling

De totale parkeereis van het bouwplan is 105,1 parkeerplaatsen waarvan 42 parkeerplaatsen openbaar toegankelijk dienen te zijn.

In bijlage 3 is de voor het plan berekende parkeerbalans opgenomen. In totaal zijn er 147 parkeerplaatsen (inclusief garages en oprit) in het bouwplan opgenomen waarvan 141 openbaar toegankelijk. Dit betekent dat het bouwplan in ruime mate voldoet aan de parkeereis conform de Parkeernota 2013. Er worden 42 parkeerplaatsen extra gerealiseerd boven op de minimale parkeereis.

5.5.3 Conclusie

Gezien het geringe aantal extra verkeerbewegingen, de lage snelheid en het type wegen (erftoegangsweg), is een uitgebreid verkeersonderzoek niet noodzakelijk.

Conclusie is dat ten aanzien van het de verkeersveiligheid nader onderzoek naar de inrichting van het plangebied aan de bestaande infrastructuur niet noodzakelijk is. De wegen binnen het plangebied hebben dezelfde functie als de Fortuinlaan, namelijk erftoegangsweg. Het verblijven in het gebied staat centraal en niet het verkeer. De gekozen vormgeving van de verharding en de lay-out van de kruisingen moeten aansluiten bij de bestaande infrastructuur.

Parkeren

Geconcludeerd kan worden dat het plan voldoet aan de gestelde parkeereis conform de Parkeernota 2013.

Hoofdstuk 6 Milieuaspecten

6.1 Geluid

6.1.1 Wet geluidhinder

Onderhavig bestemmingsplan maakt een herontwikkeling mogelijk van de voormalige Fortuinschoollocatie naar ongeveer 80 woningen. Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder geluidsgevoelige functies waarvoor akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.

Op basis van de regels in de Wet geluidhinder wordt vastgesteld in hoeverre nieuwbouw op een geluidbelaste locatie al dan niet is toegestaan. Hierbij dient eerst te worden nagegaan in hoeverre de geplande nieuwbouw al dan niet geluidgevoelig is en of de betreffende locatie binnen de geluidzone van een geluidbron is gelegen. Voor geluidgevoelige objecten binnen de geluidzone gelden maximaal toegestane waarden voor de geluidbelasting. Wanneer de geluidbelasting lager is dan de zogenoemde voorkeursgrenswaarde (48 dB), is bouwen van een geluidgevoelig object toegestaan. Indien deze daarentegen hoger is dan deze waarde mag er binnen de zone niet zonder meer een geluidgevoelig object worden gerealiseerd.

In het kader van de Wet geluidhinder is een aantal geluidsbronnen te onderscheiden:

  • Spoorweglawaai;
  • Wegverkeerslawaai;
  • Industrielawaai van gezoneerde industrieterreinen.
6.1.2 Beoordeling weg- en railverkeer

Door LBP Sight is een geluidonderzoek weg- en railverkeer uitgevoerd. Het rapport is opgenomen in bijlage 4.

Het plan is gesitueerd in de geluidzone van de provinciale weg N203/N8. Het plan ligt tevens voor een deel in de zone van het spoorwegtraject Zaanstad-Uitgeest. Het plan ligt niet in de geluidzone van een industrieterrein. De geluidzone van het industrieterrein Assendelft Noord ligt op circa 250 meter afstand van het bouwplan.

Uit het onderzoek blijkt dat:

  • 1. bij de woningen de geluidbelasting ten gevolge van volgens de Wet geluidhinder gezoneerde wegen N203/N8, Weverstraat en de Rosariumlaan de geluidbelasting niet hoger is dan Lden = 48 dB. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder. Vanwege deze wegen zijn er vanuit de Wgh dan ook geen bezwaren tegen de nieuwbouw. Ten gevolge van deze wegen hoeven geen hogere waarde aangevraagd te worden.
  • 2. bij de woningen de geluidbelasting ten gevolge van het railverkeer (spoorwegtraject Zaanstad - Uitgeest niet meer bedraagt dan Lden = 53 dB. Aan de voorkeursgrenswaarde van Lden = 55 dB kan worden voldaan. Ook hier behoeft geen hogere waarden te worden aangevraagd.
  • 3. het bouwplan volgens de website ruimtelijkeplannen.nl niet is gesitueerd in een geluidzone van een industrieterrein. De geluidzone van het industrieterrein Assendelft Noord ligt op circa 250 meter afstand van het bouwplan.
6.1.3 Beoordeling gasstation

In de nabijheid van de op te richten woningen bevinden zich twee gasstations. Deze staan op circa 10 meter van de nieuw te bouwen woningen. Voor het aspect geluid voor gasstations wordt op basis van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering uitgegaan van een afstand van 30 meter. Op basis van maatwerk kan volgens de VNG-publicatie uitgegaan worden van kortere afstanden. In het kader hiervan is een onderzoek gedaan naar de geluidniveaus van deze gasstations. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 5 van deze toelichting.

Uit het onderzoek blijkt dat bij de geplande woningen van het bouwplan door de twee aanwezige gasstations geluidniveaus optreden van 35 dB(A) op de kopgevels en 32 dB(A) op de langsgevels. Uitgaande van het feit dat bij 45 dB(A) etmaalwaarde sprake is van een goed woon- en leefklimaat kan worden afgeweken van de richtsafstand van 30 meter.

6.1.4 Conclusie

Er wordt voor zowel weg- en railverkeer als voor de gasstations voldaan aan de voorkeursgrenswaarden uit de Wet geluidhinder. Een aanvraag hogere waarden is niet aan de orde.

6.2 Externe veiligheid

6.2.1 Beleid

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar de volgende twee aspecten te worden gekeken:

  • Het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • Vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen;
  • Luchthavens en overige risicobronnen.

De risico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Plaatsgebonden risico: de kans dat een persoon die zich altijd op een bepaalde plaats bevindt overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het plaatsgebonden risico geldt voor kwetsbare objecten een grenswaarde van 10-6 per jaar (kans op één dode per jaar, mag één op de miljoen zijn). Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richt-waarde.

Groepsrisico: de kans dat groepen personen gelijktijdig het slachtoffer zijn. Deze kans wordt mede bepaald door het aantal personen dat zich bevindt in het invloedgebied van een risicobron (het gebied waar dodelijke effecten van ongevalscenario's optreden). Voor het groepsrisico geldt een oriënterende waarde; het bevoegd gezag dient het geaccepteerde niveau van het groepsrisico te verantwoorden door bij besluitvorming in te gaan op de mogelijkheden voor het terugbrengen van de risico's en optredende effecten, de zelfredzaamheid van personen en de mogelijkheden voor bestrijding en hulpverlening.

Rondom de risicobron wordt een invloedgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximale aantal aanwezige personen, de zogenaamde oriënterende waarde. Deze oriënterende waarde is een richtwaarde. Het bevoegd gezag mag, uitsluitend als dit voldoende gemotiveerd is, van deze richtwaarde afwijken. Verantwoordingsplicht door het verantwoordelijke bestuur geldt voor elke toename van het groepsrisico, dus ook wanneer de oriënterende waarde niet wordt overschreden.

Doel van het (externe) veiligheidsbeleid is het realiseren van een veilige woon- en werkomgeving door het beheersen van risico's van industriële activiteiten met opslag en transport van gevaarlijke stoffen. Het beleid is er op gericht om te voorkomen dat er te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden.

6.2.2 Beoordeling

Voor het plangebied is in januari 2016 door LBP Sight een onderzoek Externe Veiligheid uitgevoerd, het onderzoeksrapport is in bijlage 7 bij dit bestemmingsplan gevoegd.

Bedrijven / inrichtingen

Er bevinden zich geen bedrijven in de nabijheid van het plangebied die activiteiten uitvoeren die van invloed zijn op de externe veiligheid.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Op basis van de Risicokaart van Nederland kan worden geconcludeerd dat er geen routes voor vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor in de buurt van het plangebied lopen.

De dichtstbijzijnde ruimtelijk relevante leiding is een aardgasleiding op circa 190 meter afstand en is daarmee ook niet relevant in het kader van externe veiligheid. Het plan valt nét binnen de 200 meter van de provinciale weg N203, welke in het bestemmingsplan 'Krommenie' als route voor gevaarlijke stoffen is aangewezen.

Binnen het plangebied bevindt zich een 8 bar gasleiding en een gasregelstation. Er dient minimaal 3,5 meter aan weerszijden van de leiding en een zone van 10 meter vanaf het gasregelstation te worden vrij gehouden van bebouwing. Bij de ontwikkeling van het bouwplan wordt deze zone in acht genomen.

6.2.3 Conclusie

Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de ontwikkeling van woningbouw op deze locatie. Deze conclusie is ongeacht of er over de N203 nu wel of geen gevaarlijke stoffen worden vervoerd, zoals is verwoord in het nog vigerende bestemmingsplan 'Krommenie'. Met het bouwplan wordt rekening gehouden met de vrij te houden zone van 3,5 meter vanaf de 8 bar gasleiding en de 10 meter vanaf het gasregelstation.

6.3 Geur

6.3.1 Zaans geurbeleid 2016

In deze paragraaf wordt het aspect geur in het plangebied getoetst aan het Zaans geurbeleid 2016, dat op 14 juli 2016 door de gemeenteraad is vastgesteld. Voor de hoofdlijnen van de wet- en regelgeving, in het bijzonder het Zaans geurbeleid 2016, wordt verwezen naar bijlage 6. Het beleid is te vinden op de website van de gemeente Zaanstad www.zaanstad.nl.

Het beleid is niet van toepassing op veehouderijen omdat hiervoor landelijke regels gelden.

In deze paragraaf gaan we in op de volgende aspecten:

  • Wat wordt er mogelijk gemaakt? Anders gezegd: zijn er geurgevoelige objecten voorzien? Zijn deze geurgevoelige objecten standaard, minder of minst geurgevoelige objecten?
  • Zijn er bedrijven die geur veroorzaken ter plaatse van de ontwikkeling of het plangebied?
  • Is deze geurbelasting aanvaardbaar? Anders gezegd: welke streefkwaliteit geldt er voor de betrokken (standaard, minder, minst) geurgevoelige objecten?
  • Als we alles in ogenschouw nemen is er dan sprake van een goed of aanvaardbaar woon- en leefklimaat? Hierbij toetsen we de geurbelasting ter plaatse van de geurgevoelige objecten.

1.Wat wordt er mogelijk gemaakt en zijn dat geurgevoelige objecten?

In het plangebied zijn nieuwe geurgevoelige objecten voorzien. Het betreft 79 woningen. Het projectgebied valt volledig binnen het bestemmingsplan Krommenie. In dit bestemmingsplan

heeft de locatie de bestemming “Maatschappelijk”. In het bestemmingsplan is voor deze locatie een wijzigingsbevoegdheid (Wro wijzigingszone 1) opgenomen zodat de bestemming kan worden omgezet in de bestemming “Wonen”. Woningen worden beschouwd als standaard geurgevoelige objecten. De voormalige bestemming “Maatschappelijk” maakt ook standaardgeurgevoelige functies mogelijk. Met de functie- en bestemmingswijziging neemt daarom de geurgevoeligheid slechts beperkt toe. Het aantal potentieel blootgestelden wijzigt in geringe mate omdat er voorheen een school was gevestigd. Voor de woningen streeft de gemeente naar een streefkwaliteit voor de geurbelasting. Nu er sprake is van geurgevoelige objecten, is de vervolgvraag of er relevante geurhinder te verwachten is.

2.Zijn er bedrijven die geurhinder veroorzaken in of nabij dit plangebied?

Aan de hand van de richtafstanden voor geur uit de VNG Handreiking Bedrijven en milieuzonering, milieuvoorschriften1 , geuronderzoek en evt. geurklachten is bepaald welke bedrijven geurhinder kunnen veroorzaken ter plaatse van dit plangebied. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in onderstaande tabel en worden hierna toegelicht.

Bedrijf   SBI code (2008)   Locatie   Afstand tot locatie   Richtafstand geur (gemengd gebied)   Klachten bekend   Geurrapport aanwezig   Relevantie voor de ontwikkeling  
Forbo Flooring BV   n.v.t.   Industrieweg 12   560   Niet bekend   Ja   Ja   Ja  

Tabel 3: onderzochte bedrijven.

Er zijn verder geen andere bedrijven die geurrelevant zijn voor de locatie.

Forbo

Voor het bedrijfsproces van Forbo is geen richtafstand voor geur opgenomen in de VNG-Handreiking In het kader van een aanvraag voor een revisievergunning is een geuronderzoek uitgevoerd (Actualisatie geurrapport Forbo Flooring te Krommenie, FORB16B3, april 2017, Olfasense). Dit rapport is opgesteld in opdracht van Forbo en geaccepteerd door de OD-NZKG. Uit het geurrapport blijkt dat het bedrijf relevante geurhinder veroorzaakt. Onder punt 4 wordt hier nader op ingegaan.

3.Streefkwaliteit voor geurbelasting voor deze ontwikkeling

Voor de woningen in dit plangebied is het Zaans geurbeleid gericht op het behalen van de streefkwaliteit voor geurbelasting. De streefkwaliteit wordt uitgedrukt in een hedonische waarde voor de geurbelasting. Met het begrip hedonische waarde wordt de onaangenaamheid van de geur gerelateerd aan de geurconcentratie. De hedonische waarde H=-1 staat voor een licht onaangename geur en de hedonische waarde H=-2 staat voor een onaangename geur. Omdat de concentratie waarin een geur als onaangenaam wordt ervaren per type geur verschilt, wordt per bedrijf, aan de hand van de overheersende geuruitstoot, bepaald welke geurconcentratie bij welke hedonische waarde behoort. De geurconcentratie wordt in odourunits per m3 uitgedrukt ( OUE/m3).

Voor woningen is de streefkwaliteit een concentratie horend bij H=-1, bij continue bronnen (98-percentiel) en 2 x H=-1 bij discontinue bronnen (99,5-percentiel).

Uitgangspunt is dat bij Forbo de continue bronnen maatgevend zijn. De hedonische waarden kunnen worden weergegeven in geurcontouren.

4.Beschrijving en beoordeling van de geursituatie op de ontwikkellocatie

Forbo Flooring BV

Voor het bedrijfsproces van Forbo Flooring BV is geen richtafstand voor geur opgenomen in de VNG-Handreiking Op 3 december 1998, nr. 98-918876 is aan Forbo Flooring BV een vergunning Wet milieubeheer verleend. Van deze vergunning maakte een geurrapport met een contour geen onderdeel uit. Wel loopt op dit moment een revisie van de vergunning. Voor deze revisie is een geuronderzoek ingediend.

Geurconcentraties bij hedonische waarden

Onderdeel van het genoemde geuronderzoek was het vaststellen van de gemiddelde hedonische waarden H=-1 en H=-2.

Voor Forbo geldt dat (berekend conform Zaans Geurbeleid):

  • emissiegewogen H = -1 bij concentratie van 1,57 ouE/m3
  • emissiegewogen H = -2 bij concentratie van 8,03 ouE/m3

In de volgende afbeelding is de contour van de concentratie horend bij de H=-1 en H=-2 aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3821BP-0301_0006.png"

Afbeelding 6: contour van de streefkwaliteit, 2x H=-1, 4x H=-1 en de H=-2 (als 98 percentiel), op basis van Actualisatie geurrapport Forbo Flooring te Krommenie van april 2017.

6.3.2 Beoordeling

Uit de geurcontour behorende bij het geuronderzoek van april 2017 blijkt dat de geurbelasting vanwege Forbo op een deel van het plangebied hoger is dan de streefkwaliteit. De overschrijding van de streefkwaliteit zal minimaal zijn. De gemeente acht geurgevoelige objecten in gebieden waarin de streefkwaliteit wordt overschreden mogelijk als er voldoende waarborgen bestaan voor een gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit; een goed woon- en leefklimaat. Hierna gaan wij in op de randvoorwaarden die daarvoor in het Zaans geurbeleid 2016 zijn geformuleerd.

Geurimmissie is beter dan onaangenaam

In gevallen waarin de H=-2 contour wordt overschreden wordt de geur als onaangenaam ervaren. Conform het Zaans geurbeleid 2016 mogen er daarom in beginsel géén nieuwe standaard geurgevoelige objecten (zoals woningen) en minder gevoelige objecten (zoals een kantoor) worden geprojecteerd in een gebied gelegen binnen een geurcontour die een hedonische waarde van H=-2 overschrijdt.

Op basis van de genoemde aanwezige informatie is duidelijk dat ter plaatse van de ontwikkeling de geurbelasting lager is dan de concentratie horend bij de H=-2. Ter plaatse van de ontwikkeling van de woningen wordt dan ook voldaan aan het criterium dat de geurhinder beter is dan onaangenaam.

Cumulatie voldoet aan de randvoorwaarde

Om ontoelaatbare cumulatie te voorkomen is in het geurbeleid opgenomen dat standaard geurgevoelige objecten niet binnen meer dan drie H=-1 contouren mogen staan. Staan standaard geurgevoelige objecten binnen meer dan drie H=-1 contouren dan is de geurimmissie ontoelaatbaar omdat in dat geval deze veelvuldig geurbelast zullen zijn door verschillende bedrijven. Uit het onderzoek blijkt dat de standaard geurgevoelige objecten alleen binnen de H=-1 contouren van Forbo liggen. Er wordt daarmee voldaan aan de randvoorwaarde dat de locatie niet binnen 3 x H=-1 –contouren mag liggen. Ter plaatse van de ontwikkeling is geen sprake van een ontoelaatbare cumulatie

Geurbelasting op minst geurgevoelige objecten (type 3)

Het Zaans geurbeleid 2016 geeft aan welke geurbelasting op een minst geurgevoelig object aanvaardbaar is. Het betreffen hier standaard geurgevoelige objecten. Deze randvoorwaarde is daarom niet op deze ontwikkeling van toepassing.

Aanvaardbaar woon- en leefklimaat

De volgende aspecten zijn van belang bij de afweging of sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

In de vergunning van 3 december 1998, nr. 98-918876 zijn geen maatregelen vastgelegd om de geuremissie verder te reduceren. Er loopt op dit moment een revisie van de bestaande vergunning. In het vergunningsverleningstraject zal nagegaan worden in hoeverre maatregelen op basis van de best bestaande technieken mogelijk en nodig zijn. Op dit moment is echter nog niet duidelijk of er maatregelen mogelijk zijn en wanneer deze maatregelen genomen zullen worden.

In de directe omgeving van de locatie bevinden zich met name bestemmingen wonen en ten zuiden van de locatie ligt een school. Tussen de Forbo en de ontwikkeling liggen op een afstand van ca. 200 meter vanaf de Forbo reeds woningen. De ontwikkellocatie ligt in bestaand stedelijk gebied.

De huidige maatschappelijke bestemming laat geurgevoelige objecten toe. Volgens de huidige bestemming is het mogelijk hier b.v. zorgwoningen of een bejaardenhuis te realiseren, welke onder de hoogste categorie (standaard geurgevoelig, type 1) geschaard worden volgens het geurbeleid. In planologisch opzicht betekent de wijziging van de maatschappelijke functie naar een woonfunctie dus geen toevoeging van nieuwe geurgevoelige functie. Woningen worden namelijk volgens het beleid ook als standaard geurgevoelig beoordeeld ( type 1). Gezien bovenstaande is de afwijking beperkt van de reeds toegestane situatie. Het aantal toegevoegde blootgestelden neemt beperkt toe ten opzichte van de situatie met school. Met dit bouwplan treedt er een beperkte verandering op in het karakter van de geurgevoeligheid van de functie en neemt het aantal blootgestelden beperkt toe.

Overleg met het geuremitterende bedrijf

Aangezien ter plaatse van de ontwikkeling niet voldaan wordt aan de streefkwaliteit heeft de gemeente Zaanstad, conform het geurbeleid 2016, op 10 november de gemeente Zaanstad overleg gevoerd met Forbo over deze ontwikkeling. Forbo heeft aangegeven dat zij in principe akkoord gaan met de ontwikkeling.

De ontwikkeling ligt in stedelijk gebied tussen bestaande woningen en komt niet dichterbij dan de bestaande woningen. De ontwikkeling zal daarmee geen beperkingen geven voor de vergunning van de inrichting.

6.3.3 Conclusie

Op 14 jul 2016 is door de raad van de gemeente Zaanstad het 'Zaans geurbeleid 2016' vastgesteld.

Zaanstad is een stad waarin van oudsher de voedingsmiddelenindustrie sterk is vertegenwoordigd. De voedingsmiddelenindustrie is een belangrijke economische drager voor de stad. Historisch is een situatie ontstaan waarbij woningen en bedrijven naast elkaar staan. Deze menging van wonen en werken maakt deel uit van de Zaanse identiteit. De combinatie van wonen en werken heeft tot gevolg dat de geuremissies van bedrijven kunnen leiden tot geurhinder.

Doel van het geurbeleid is de geurhinder in Zaanstad te beperken waardoor de kwaliteit van de leefomgeving verbetert en Zaanstad voor huidige en toekomstige bewoners prettiger is om te wonen. De bedrijven passen door de geurreductie beter in de woonomgeving, waardoor de Zaanse identiteit met een sterke menging van wonen en werken behouden blijft. Door het terugdringen van geurcontouren ontstaan meer mogelijkheden voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Het geurbeleid biedt duidelijke kaders voor de toetsing van woningbouw en andere geurgevoelige functies.

In het plangebied wordt een maatschappelijke bestemming omgezet naar een woonbestemming. Het bestemmingsplan maakt ruim 80 nieuwe woningen mogelijk. Woningen zijn standaard geurgevoelige objecten. In het Zaans geurbeleid 2016 is voor deze geurgevoelige objecten een streefkwaliteit opgenomen voor de geurbelasting vanuit bedrijven.

Er is onderzocht of er bedrijven zijn die geurhinder veroorzaken en of deze geurhinder aanvaardbaar is. Uit het onderzoek blijkt het volgende:

  • In het plangebied wordt deels niet voldaan aan de streefkwaliteit voor woningen als gevolg van de geurbelasting door Forbo. De streefkwaliteit zal voor dit deel minimaal worden overschreden. Gelet op het Zaans Geurbeleid 2016 is woningbouw wel mogelijk. Er zullen in dat geval voldoende waarborgen moeten bestaan voor een gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit; een goed woon- en leefklimaat;
  • Overige bedrijven veroorzaken geen relevante geurhinder in het plangebied;
  • Vanwege de geurbelasting van Forbo is voor de woningen nader onderbouwd of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat:
    • 1. de geurimmissie van Forbo in het plangebied is beter dan onaangenaam;
    • 2. er is geen sprake van onaanvaardbare cumulatie van geur;
    • 3. er is een beperkte toename in geurgevoeligheid en in geurgehinderden.
    • 4. er zijn vooralsnog geen maatregelen vastgelegd bij Forbo. Er is dus geen zekerheid over het afnemen van de geurbelasting.
  • De ontwikkeling zal het bedrijf niet beperken omdat de ontwikkeling ligt in een bestaand woongebied en de woningen niet dichterbij het bedrijf komen te liggen dan de reeds bestaande woningen.

Ter plaatse van een deel van het plangebied wordt niet voldaan aan de streefkwaliteit. De overschrijding van de streefkwaliteit is echter minimaal. Daarnaast zullen naar alle waarschijnlijkheid milieuvoorschriften worden vastgelegd in het kader van de revisie van de vergunning waarmee de geurbelasting verder zal afnemen.

Wij menen daarom dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Dit mede gelet op alle betrokken belangen en de afweging daarvan, zoals verwoord in Hoofdstuk 9 en 10 waarin de uitvoerbaarheid van het plan beschreven wordt.

6.4 Luchtkwaliteit

6.4.1 Beoordeling

Het realiseren van maximaal 85 woningen is een dermate kleinschalige ontwikkeling dat aannemelijk is dat het project voldoet aan de randvoorwaarden van de regeling Niet In Betekenende Mate (NIBM). In het bestemmingsplan 'Krommenie', wordt reeds onderbouwd dat het project niet noemenswaardig negatief van invloed is op de luchtkwaliteit ter plaatse. Ook is in dat bestemmingsplan de luchtkwaliteit in beeld gebracht. Uit de berekeningen blijkt dat er binnen het plangebied geen overschrijdingen van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit plaatsvinden voor de jaren 2015 en 2023. Ook voor de tussenliggende jaren wordt dit niet verwacht.

6.4.2 Conclusie

Er worden voor het gebied geen grenswaarden overschreden. Vanuit het aspect luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

6.5 Bodemkwaliteit

6.5.1 Beleid

In het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6) is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer onderzoek moet verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd. De bescherming van de bodem en de handhaving of verbetering van de bodemkwaliteit is landelijk geregeld via de Wet bodembescherming en het Besluit bodemkwaliteit.

De Wet bodembescherming bevat de voorwaarden die (kunnen) worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden.

6.5.2 Beoordeling

In augustus/september 2008 is een verkennend en aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is niet meer actueel, aangezien het terrein op dat moment nog bebouwd was.

Na sloop van de opstallen is op 14 december 2010 opnieuw een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. In het onderzoek wordt geconcludeerd dat het terrein geen noemenswaardige bodemverontreiniging bevat. De locatie is geschikt om te worden ontwikkeld als woningbouwlocatie. Af te voeren grond dient wel gekeurd te worden voor hergebruik elders.

In het kader van onderhavige ontwikkeling is er door Tauw opnieuw bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 8, ter actualisering van de eerder uitgevoerde onderzoeken. In dit onderzoek is gebleken dat een deel van de zandige bovengrond sterk verontreinigd is met zink, mogelijk is sprake van ernstige bodemverontreiniging (>25m3). In 2010 is de zinkverontreiniging niet aangetroffen; de bovenlaag (tot 0,4 m-mv) is toen niet onderzocht. Na aanvullend onderzoek wordt geconcludeerd dat de sterk met zink verontreinigde grond lokaal is toegepast bij het aanvullen van de grond na de sloop van de resterende panden in 2010. De zinkverontreiniging betreft conform de wet bodembescherming een nieuwgeval van bodemverontreiniging (artikel 13) en dient verwijderd te worden. Naast de bodemverontreiniging met zink zijn er lichte verontreinigingen aangetroffen met diverse zware metalen en/of minerale olie en PAK. Tevens is, binnen de contour van het gesloopte schoolgebouw, een lichte verontreiniging met asbest aangetoond. Waarschijnlijk is, blijkend uit het vooronderzoek, asbest gebruikt bij de bouw van de school waardoor dit na de sloop in de bodem terecht is gekomen. In 2008 is de grond naast de school onderzocht en geen asbest aangetroffen. In het grondwater zijn enkele lichte verontreinigingen aangetroffen.

6.5.3 Conclusie

Ontwikkeling van de locatie kan slechts plaatsvinden nadat het sterk verontreinigde gebied met zink is gesaneerd. Om de graafwerkzaamheden uit te kunnen voeren zijn saneringsmaatregelen noodzakelijk in het kader van de Wet bodembescherming. In overleg met het bevoegd gezag is reeds bepaald welke procedure gehanteerd wordt (conform artikel 13 kan volstaan worden met een plan van pak die wordt ingediend bij de omgevingsdienst Noorzeekanaal Gebied). Eventueel vrijkomende grond komt niet zondermeer voor hergebruik in aanmerking. Voor hergebruik van grond buiten de projectlocatie is het besluit bodemkwaliteit van toepassing.

6.6 Bedrijven en milieuzonering

6.6.1 Beoordeling

Er bevinden zich geen bedrijven in de directe omgeving van het plangebied. De locatie is gelegen in een bestaande woonwijk en de (kleinschalige) bedrijfsmatige activiteiten in de wijk liggen op meer dan 100 meter afstand en ook het Trias VMBO ligt met ruim 150 meter op ruim voldoende afstand. Op ca. 25 meter afstand van de plangrens ligt het Bertrand Russel College. Volgens de VNG richtafstandenlijst dient er een afstand van 30 meter te worden gehanteerd vanwege het aspect geluid. De plangrens ligt op iets kortere afstand, maar de woningen zelf komen op ruim voldoende afstand van die grens.

6.6.2 Conclusie

De ruimtelijke inpassing vormt geen belemmering voor voorgenomen ontwikkeling.

6.7 Beperkingengebied Schiphol

6.7.1 Beoordeling

Het plangebied ligt buiten het beperkingengebied van het Luchthavenindelingsbesluit en ook buiten de 20 ke-contour. Er gelden dus geen beperkingen vanwege de nabijheid van luchthaven Schiphol.

6.8 Natuur en ecologie

6.8.1 Beleid

Sinds 1 januari 2017 geldt de Wet natuurbescherming. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Daarmee zijn gebiedsbescherming en soortbescherming bij elkaar gebracht in één Nederlandse wet.

Deze wet beschermt de van nature in Nederland in het wild voorkomende planten en dieren en hun directe leefomgeving, waaronder nesten en hollen.

De Wet Natuurbescherming wijkt in een aantal opzichten af van de Flora- en faunawet; de strekking is echter hetzelfde. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen). Net als in de Flora en faunawet is de Wet Natuurbescherming een zorgplicht opgenomen, een algemeen geldende fatsoensnorm voor de omgang met flora en fauna. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen zo weinig mogelijk nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben.

De soortbeschermingsbepalingen uit de Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (VR) en Habitatrichtlijn (HR) zijn in de Wet Natuurbescherming geïmplementeerd: soorten en vegetatietypen waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, worden beschermd onder de nieuwe Wet Natuurbescherming. Ongeveer 200 soorten verliezen hun bescherming in vergelijking met de eerder vigerende Flora-en faunawet, voornamelijk soorten vaatplanten (muurplanten, orchideeën) en (zee)vissen. De bij de Flora en faunawet gehanteerde gedragscodes blijven bestaan, zij het dat de lijsten met beschermde soorten wijzigen en aangepast moeten worden.

Voor soortbescherming in relatie tot ruimtelijke ingrepen is een aantal artikelen in de nieuwe Wet Natuurbescherming van belang:

  • Zorgbeginsel artikel 1.10 en 1.11: net als bij artikel 2 Ffwet is de intrinsieke waarde van soorten vastgesteld in een doelbepaling en geldt voor alle soorten, los van een beschermingsregime, een zorgplicht. Dit zorgbeginsel is vergelijkbaar met de zorgplicht in de Ffwet.
  • Actieve soortbescherming, artikel 1.12: provincies moeten verplicht beleid opstellen voor de bescherming van soorten, specifiek in hun eigen provincie. Dit beleid is nog in ontwikkeling en de inhoud is nog niet bekend.

Er worden in de Wet Natuurbescherming drie beschermingsregime onderscheiden:

  • 1. Soorten van Vogelrichtlijn:

Bescherming van alle in het wild levende volgens in de EU, beschreven in artikel 3.1-3.4. Dit beleid verandert deels t.o.v. de Ffwet. Hieronder valt ook het begrip "opzettelijk" is bij doden, vangen en verstoring van nesten etc. opgenomen. Hieronder valt ook het begrip "voorwaardelijk opzet". De grote verandering is dat verstoring onder de nieuwe wet is toegestaan, mits de staat van instandhouding van de soort maar niet in het geding komt. Degene die de verstoring begaat, moet dan aantonen dat er geen verstoring van wezenlijke invloed is. Verstoren van broedende vogels (op nest) en eieren blijft verboden. De provincie kan hiervoor vrijstellingen maken en ontheffingen verlenen.

  • 2. Soorten van Habitatrichtlijn:

Bescherming van dier- en plantensoorten in artikel 3.5-3.9:

  • A. die strikt beschermd zijn op grond van Habitatrichtlijn bijlage IV, Verdrag van Bern, bijlage I en II, Verdrag van Bonn bijlage I. In het gaval van ontheffing of vrijstelling moet aan drie voorwaarden voldaan worden: dat er geen andere bevredigde oplossing bestaat, de handeling noodzakelijk is (diverse redenen mogelijk, waaronder die van groot openbaar belang met redenen van sociale en economische aard) en tot slot alleen wanneer er geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort in haar natuurlijke verspreidingsgebied.
  • B. die streng beschermd zijn op grond van Habitatrichtlijn bijlage V, Verdrag van Bern bijlage III, Verdrag van Bonn bijlage II. Hiervoor moeten maatregelen worden getroffen indien de gunstige staat van instandhouding in het geding is. In geval van ontheffing of vrijstelling moet alleen voldaan worden aan de eis dat de gunstige staat van instandhouding niet in het geding komt. Hiervoor zijn maatregelen verplicht. Ook hier is het opzetvereiste van toepassing, maar in tegenstelling tot volgens is er geen uitzondering dat 'verstoring toegestaan is zolang het niet van wezenlijke invloed is'. Via een AMvB kunnen nadere regels gesteld worden De provincie kan vrijstellingen maken en ontheffingen verlenen, met in achtneming van de belangen.

  • 3. Andere soorten:

Dit zijn de in de bijlage van artikel 3.10 van Wet Natuurbescherming genoemde soorten. In deze bijlage staan zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten. Onderdeel A bevat de fauna en onderdeel B de flora. Deze lijst is een nationale toevoeging en betreft soorten die in principe een landelijke achteruitgang kennen. In praktijk is deze bescherming lichter en verwacht wordt dat ontheffingen vrij gemakkelijk verkregen kunnen worden, aangezien er niet de zwaardere belangen gelden voor de soorten van de Europese richtlijnen. Ruimtelijke ontwikkeling is een geldig belang voor een ontheffing (artikel 3.10.2 onderdeel a). Opzettelijk verstoren in algemene zin, wordt voor deze groep niet genoemd als verbod. De provincies kunnen voor deze lijst vrijstellingsbesluiten maken. Op dit moment staan ook zeer algemene soorten op deze lijst; mogelijk zal er een vrijstellingsbesluit of AMvB opgesteld worden hoe hier mee om te gaan. De provincie Noord-Holland heeft nog geen lijst met vrijstellingsbesluiten gemaakt.

6.8.2 Beoordeling

Door SAB is in mei 2016 een quick scan natuur uitgevoerd. Dit rapport is in april 2017 geactualiseerd, het geactualiseerde rapport is opgenomen in bijlage 9.

Gebiedsbescherming

Het projectgebied ligt niet in een gebied dat in het kader van de Wet natuurbescherming is aangewezen. In een straal van 3 kilometer bevindt zich zowel een Beschermd Natuurmonument als een Natura 2000-gebied. Dit betreft Beschermd Natuurmonument Ham en Crommenije, op ongeveer 1,2 kilometer ten westen van het projectgebied, en Natura 2000-gebied Polder Westzaan, op ongeveer 3 kilometer ten oosten van het projectgebied. Natura 2000-gebied Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder bevindt zich op ongeveer 2,5 kilometer van het projectgebied.

Gezien de afstand en tussenliggende elementen (woonhuizen en wegen -waar onder de N8, N246 en N203-) zijn directe negatieve effecten van de plannen op het beschermde gebied niet te verwachten. Indirecte negatieve effecten in de vorm van verzuring en vermesting door stikstof uit de lucht zijn echter niet op voorhand uit te sluiten, vanwege de realisatie van de geplande woningen.

Met Aerius is daarom een stikstofberekening uitgevoerd om te bepalen wat de toename in stikstofdepositie is in omliggende Natura 2000-gebieden met de realisatie van het project. Stikstof kan verzuring en vermesting veroorzaken. Uit de berekeningen blijkt dat de stikstofdepositie onder de drempelwaarde van 0,05 mol N/ha/jaar blijft. Dergelijke lage waarden vallen binnen de PAS onder ‘depositiewaarden voor grenswaarden’. Uit onderzoek blijkt dat dergelijke kleine toenames, afgezet tegen de te verwachten effecten van de herstelmaatregelen, niet leiden tot aantasting van stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebieden. Het project leidt derhalve voor wat betreft stikstofdepositie niet tot een negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van nabijgelegen Natura 2000-gebieden.

Natuurnetwerk, natuurverbindingen

Het projectgebied ligt niet in het NNN, een natuurverbinding, een weidevogelkerngebied of een ganzenfoerageergebied. Derhalve vormt de ligging van het projectgebied ten opzichte van deze gebieden geen beperkingen voor de beoogde plannen. Vanwege de afstand, tussengelegen wegen en woonblokken en vanwege de bestaande achtergrondverstoring uit de kern van Krommenie zijn er daarnaast geen negatieve effecten te verwachten op deze gebieden.

Vaatplanten

Volgens verspreidingsgegevens van de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) komen er geen beschermde vaatplanten in de omgeving van het plangebied voor. Beschermde soorten vaatplanten komen voornamelijk voor op kalkrijke voedselarme bodem. In het plangebied is geen sprake van een dergelijke bodem. Het voorkomen van beschermde vaatplanten kan met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden uitgesloten.

Grondgebonden zoogdieren

Volgens verspreidingsgegevens van de NDFF komen de hermelijn, de waterspitsmuis en de noordse woelmuis en de wezel in de buurt van het plangebied voor.

Het plangebied is voor de waterspitsmuis en de noordse woelmuis geen optimale leefomgeving. Volgens de meeste recente verspreidingsgegevens (<3 jaar) van de NDFF zijn geen recente waarnemingen van de waterspitsmuis en de noordse woelmuis in de buurt van het plangebied gedaan. De aanwezigheid van de waterspitsmuis en de noordse woelmuis kan met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden uitgesloten in het plangebied.

De aanwezigheid van de hermelijn en de wezel in het plangebied is niet uit te sluiten. Nader onderzoek is noodzakelijk om de aan- of afwezigheid van de hermelijn en de wezel inzichtelijk te maken om mogelijke overtreding van de Wet natuurbescherming te voorkomen.

Vleermuizen

Op voorhand valt niet uit te sluiten dat het projectgebied een essentieel foerageergebied voor vleermuizen vormt of dat er een essentiële vliegroute in het projectgebied aanwezig is. Bij de realisatie van nieuwbouw en de kap van bomen kan de functie van dit gebied derhalve verloren gaan. Hierdoor kan sprake zijn van een overtreding van de Flora- en faunawet. Een nader onderzoek naar foerageergebied en vliegroutes van vleermuizen wordt noodzakelijk geacht om de haalbaarheid van het project in het kader van de Flora- en faunawet vast te stellen.

Vogels

In het projectgebied zijn huismussen aangetroffen, die het gebied gebruiken als foerageergebied en als schuilgelegenheid. Bij de realisatie van nieuwbouw en de kap van bomen kan de functie van dit gebied derhalve verloren gaan. Hierdoor kan sprake zijn van een overtreding van de Flora- en faunawet. Een nader onderzoek naar huismussen wordt noodzakelijk geacht om de haalbaarheid van het project in het kader van de Flora- en faunawet vast te stellen.

Op basis van de quickscan flora en fauna is nader onderzoek naar hermelijn en wezel, vleermuizen en de huismus noodzakelijk.

6.8.3 Vervolgonderzoek
6.8.3.1 Vleermuizen en huismus

Naar aanleiding van de quickscan flora en fauna heeft SAB in juni 2016 vervolgonderzoek naar vleermuizen en de huismus uitgevoerd. Het vervolgonderzoek "Nader onderzoek Flora- en faunawet, Vleermuiz, huismus Krommenie, Fortuinlaan" van 23 juni 2016 met projectnummer 150436 is opgenomen in bijlage 10. Er is nader onderzoek uitgevoerd naar essentieel foerageergebied en essentiële vliegroutes van vleermuizen en de aanwezigheid van essentiële functies van de huismus.

Vleermuizen

In het projectgebied zijn foeragerende vleermuizen waargenomen. Echter, van een essentieel foerageergebied is in het projectgebied geen sprake, omdat in de omgeving voldoende geschikte alternatieven aanwezig zijn. Drie laatvliegers hebben tijdens een veldbezoek gebruik gemaakt van het projectgebied als vliegroute. Gezien het lage aantal is geen sprake van een essentiële vliegroute.

Huismus

In het projectgebied zijn veel foeragerende huismussen waargenomen, vanwege de aanwezigheid van geschikte struiken voor insecten en kruidige planten voor zaden. Ongeveer 30 huismussen zijn afhankelijk van het voedsel dat het projectgebied levert. Ook zijn direct ten noorden en oosten van het projectgebied negen nestplaatsen aanwezig. In de omgeving van deze nestplaatsen is naast het projectgebied geen geschikt alternatief foerageergebied aanwezig. Daarom is het oostelijk en zuidelijk deel van het projectgebied essentieel foerageergebied. Met de plannen wordt het aanwezige groen verwijderd en worden nieuwe woningen gerealiseerd. Het is zeer waarschijnlijk dat zonder maatregelen hiermee de functie als foerageergebied (deels) verloren gaat. In dit geval wordt de gunstige staat van instandhouding van de plaatselijke huismussenpopulatie negatief beïnvloed. Dan is mogelijk sprake van overtreding van de Flora- en faunawet.

Om het project toch uit te mogen voeren zijn een ontheffing Flora- en faunawet en het uitvoeren van mitigerende maatregelen noodzakelijk. Een dergelijke ontheffing dient aangevraagd te worden bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). De behandeltermijn van de aanvraag is doorgaans 16 weken. In nauwe samenwerking met een deskundige (ecoloog) zullen mitigerende maatregelen uitgevoerd moeten worden ten behoeve van essentieel foarageergebied voor de huismus in het projectgebied.

6.8.3.2 Wezel en hermelijn

Naar aanleiding van de quickscan flora en fauna heeft SAB in juni 2017 vervolgonderzoek naar de wzel en hermelijn uitgevoerd. Het vervolgonderzoek "nader onderzoek Wet natuurbescherming Krommenie, Fortuinlaan" van 16 juni 2017 met projectnummer 150436.01 is opgenomen in bijlage 11. Er is nader onderzoek uitgevoerd naar de aan- of afwezigheid van de beschermde soorten kleine marterachtigen.

Er is onderzoek gedaan door middel van het gebruik van sporenbuizen, mostelaboxen en cameravallen. Het onderzoek heeft echter niet volledig kunnen plaatsvinden omdat de geplaatste camera's en mostela's structureel werden vernield of gesloten. Het onderzoek is daarmee niet compleet en volledig. Echter, vanwege de afwezigheid van waarnemingen, de grote verstoring van mensen, honden en katten in het gebied, de afwezigheid van een verbinding met andere groene elementen en het buitengebied en het relatief beperkte oppervlakte voor de soorten hermelijn en wezel worden deze soorten niet verwacht in het plangebied. Met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan de aanwezigheid van de wezel en hermelijn in het plangebied dan ook worden uitgesloten. Wel dient ten alle tijden rekening te worden gehouden met de zorgplicht en broedende vogels.

6.8.4 Mitigerende maatregelen huismus

In verband met de negatieve effecten van dit wijzigingsplan op de gunstige staat van instandhouding en alle essentiële elementen van de huismus in het plangebied is een activiteitenplan opgesteld waarin mitigerende maatregelen zijn uitgewerkt om overtreding van een verbodsbepaling van de Wet natuurbescherming te voorkomen. Dit "Activiteitenplan ontheffingsaanvraag Wet natuurbescherming Krommenie, Fortuinlaan" met projectnummer 150436.01, van 28 april 2017 is in bijlage 12 opgenomen.

Het mitigatieplan zorgt ervoor dat alle negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding en alle essentiële elementen van de huismus in het plangebied worden gemitigeerd. Een ontheffing Wet natuurbescherming is derhalve naar verwachting niet nodig. Ter controle wordt dit mitigatieplan toch voorgelegd aan de Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord (RUD) in de vorm van een ontheffingsaanvraag, zodat hier ook een formele uitspraak van het bevoegd gezag over wordt gedaan. Op 26 april 2017 is deze ontheffingsaanvraag bij de RUD ingediend, zie bijlage 13.

Voor de uitvoering van de werkzaamheden zal een ecologisch werkprotocol worden opgesteld om ervoor te zorgen dat er wordt voldaan aan de zorgplicht van de Wet natuurbescherming. In dit ecologisch werkprotocol worden ook de noodzakelijke handelingen tijdens de bouwfase met betrekking tot de huismus behandeld. Dit ecologisch werkprotocol zal besproken worden met alle betrokken partijen. Op die manier wordt zorg gedragen dat de te treffen mitigerende maatregelen ook daadwerkelijk worden uitgevoerd. In het activiteitenplan is een planning van de activiteiten opgenomen.

6.8.4.1 Mitigatieplan

Het mitigatieplan bestaat uit tijdelijke maatregelen en permanente maatregelen. De tijdelijke maatregelen worden getroffen buiten het plangebied omdat tijdens de geplande werkzaamheden in het plangebied de functie van essentieel foerageergebied voor de huismus waarschijnlijk volledig verdwijnt.

De permanente maatregelen zijn bedoeld voor de lange termijn, dit om te voorkomen dat er geen lange termijn effecten optreden. In de uiteindelijke situatie zal het plangebied ten minste net zo geschikt zijn voor de huismus als in de huidige situatie. Zolang de permanente voorzieningen nog niet volledig functioneel zijn zullen de tijdelijke voorzieningen gehandhaafd blijven.

Tijdelijke maatregelen

  • De huismussen bijvoeren: door het bijvoeren wordt de voedselvoorziening voor de rond het plangebied aanwezige nestplaatsen van de huismus gewaarborgd. Het bijvoeren vindt plaats voor de start van de werkzaamheden en totdat de permanente voedselvoorzieningen functioneel zijn.

  • Struiken in het noorden behouden: door de struikenhaag aan de noordzijde van het plangebied zo lang mogelijk te behouden hebben de huismussen nog en goed ontwikkelde struikenhaag ter beschikking voor het zoeken van insectenvoedsel en dekking.

Permanente maatregelen

  • Realiseren voldoende dekking: door het realiseren van kant en klare hagen als erfafscheiding wordt direct een goede dekking geboden voor de huismus. Ook worden er in de twee noordelijke straten lage ligusterhagen aangelegd. Er worden circa 50 bomen in het plangebied aangeplant waar de huismus van profiteert en tevens worden er in totaal vijf zogenaamde vogelbosjes aangeplant.

  • Realiseren voldoende voedsel: door het planten van de nieuwe bomen en struiken zullen veel insecten aangetrokken worden tijdens de broedperiode van de huismus. Deze bomen en struiken zullen grotendeels besdragend zijn ten gunste van de volwassen huismus. De oever van de Molsloot zal als natuurvriendelijke oever worden ingericht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3821BP-0301_0007.jpg"

Afbeelding 7: profielen van natuurvriendelijke oever Molsloot

  • Realisatie nieuwe nestmogelijkheden: in de nieuw te realiseren woningen zullen nestlocaties voor de huismus worden gerealiseerd. In drie woonblokken aan de noordzijde worden vogelvides geplaatst onder het dak.

6.8.5 Conclusie

Op basis van het vervolgonderzoek kan geconcludeerd worden dat het plangebied geen essentieel foerageergebied van de vleermuis is. En met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan de aanwezigheid van de wezel en hermelijn in het plangebied worden uitgesloten.

Het plangebied is echter wel essentieel foerageergebied van de huismus. Om overtreding van een verbodsbepaling van de Wet natuurbescherming te voorkomen is een mitigatieplan opgesteld. Een ontheffing Wet natuurbescherming is naar verwachting niet nodig. In het mitigatieplan zijn de tijdelijke en permanente maatregelen beschreven. Met als doel dat de uiteindelijke situatie van het plangebied ten minste net zo geschikt zal zijn voor de huismus als in de huidige situatie.

6.9 Duurzaamheid

6.9.1 Beleid

In de ruimtelijke milieuvisie heeft de gemeente haar ambitie t.a.v. duurzame ruimtelijke ontwikkeling verwoord. De gemeente streeft er naar op termijn een klimaatneutrale gemeente te worden. Zij wil dit bevorderen door duurzaam bouwen te stimuleren. Indien een bouwproject met 'groene hypotheken' gefinancierd wordt of indien de ontwikkelaar de meerkosten t.a.v. duurzaam bouwen doorberekend in de huur of anderszins, dan is klimaatneutraal bouwen goedkoper dan conventioneel bouwen en zijn de woonlasten van de bewoners lager dan in een conventionele woning.

Green Deal en aardgasloos bouwen

Vanuit de wetgever (Gaswet) bestaat de zogenoemde aansluitplicht. Tegelijkertijd geldt vanuit het Bouwbesluit op dit moment een EPC van 0,4. De combinatie van deze handhaafbare eisen leidt in veel gevallen helaas nog tot een ‘gaswoning’. Medio 2016 is de wens tot ‘gasloos’ bouwen landelijk in een stroomversnelling gekomen, maar ontbreekt het publiekrechtelijk instrumentarium om daar handen en voeten aan te geven.

Het wijzigingsplan kan het gasloos bouwen dan ook niet afdwingen. Ook is het gasloos bouwen geen onderdeel van de haalbaarheid van het wijzigingsplan. Desalniettemin wordt zoveel mogelijk gestuurd op het realiseren van gasloze nieuwbouwwoningen, zodat deze in de toekomst niet alsnog omgezet moeten worden naar elektrisch of aangesloten moeten worden op een warmtenet.

6.9.2 Beoordeling

Hoewel ieder project geschikt is om duurzaamheidsmaatregelen te treffen, kunnen deze niet worden geëist. Toch worden er ook in onderhavig project duurzaamheidsmaatregelen meegenomen. De duurzaamheid in dit bouwplan is te vinden in de toepassing van zonnepanelen en een installatie voor warmteterugwinning (WTW) in combinatie met een EPC van 0,4.

Het plan maakt de bouw van 85 nieuwbouwwoningen mogelijk, die niet standaard gasloos worden uitgevoerd. De ontwikkelaar zal op verzoek van de gemeente optioneel (meerwerk) aanbieden aan de toekomstige kopers om de woningen uit te voeren met een EPC van 0,2 of een EPC van 0,0. Zo kunnen de toekomstige kopers zelf kiezen voor een duurzamere woning dan conform bouwbesluit wordt geeist. Aan de exacte uitvoering, zoals extra zonnepanelen, wordt nog gewerkt. Ter plaatse zijn op dit moment geen voorzieningen zoals een Warmtenet of warmteaanbieders aanwezig. Daarnaast is het plangebied niet in eigendom bij de gemeente. Het wijzigingsplan regelt nu het planologisch kader, bij de feitelijke invulling zal ook het duurzaamheidsaspect verder worden uitgewerkt.

6.9.3 Conclusie

Voor het project vormt het milieuaspect duurzaamheid en klimaat een inspanningsverplichting voor de afgifte van een omgevingsvergunning. Met genoemde duurzaamheidsmaatregelen voldoet dit plan aan deze verplichting.

6.10 Milieueffectrapportage

6.10.1 Beleid

Voor het bouwplan is onderzocht of er verplichtingen bestaan ten aanzien van m.e.r. (milieueffectrapportage). Vanuit twee sporen kan sprake zijn van m.e.r.-verplichtingen:

  • Vanuit de Wet Milieubeheer en het Besluit m.e.r.: wanneer de activiteit en het besluit genoemd zijn in het Besluit m.e.r. is afhankelijk van de aard, omvang en het besluit sprake van een m.e.r.-plicht (plan-m.e.r. of project-m.e.r.), dan wel m.e.r.-beoordelingsplicht (al dan niet vormvrij);
  • Vanuit de Natuurbeschermingswet en Wet Milieubeheer: wanneer er niet op voorhand kan worden uitgesloten dat de activiteit significant negatieve effecten heeft op Natura2000-gebied en er een passende beoordeling moet worden opgesteld, volgt hieruit tevens een plan-m.e.r.-verplichting.
6.10.2 Beoordeling

Het project is wel genoemd in het besluit m.e.r. en valt onder de in het MER-besluit bijlage D genoemde projecten, maar blijft onder de drempelwaarde. Er dient een vormvrije mer-beoordeling te worden opgesteld. In onderhavig hoofdstuk is ingegaan op de in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling genoemde aspecten en kan daarom worden gezien als de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Onderzocht is of het bouwplan zal leiden tot belangrijk nadelige milieugevolgen, waardoor er een (formele) m.e.r.-beoordeling dan wel m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Dit is gedaan voor de volgende milieuthema's in het onderhavige milieuonderzoek:

  • Geluid: er is sprake van een aanvaardbare geluidbelasting en een voldoende woon- en leefklimaat (zie paragraaf 6.1);
  • Geur: de woningen zijn geurgevoelige objecten, in het plangebied wordt niet voldaan aan de streefkwaliteit voor woningen als gevolg van de geurbelasting door Forbo. Gelet op het Zaans Geurbeleid 2016 is woningbouw wel mogelijk. Door het toepassen van balansventilatie met geurfilters in de nieuwe woningen is onderbouwd dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat (zie paragraaf 6.3 );
  • Blootstelling aan elektromagnetische straling: er zijn geen hoogspanningsleidingen en of telecom-antennes in de buurt van de projectlocatie aanwezig;
  • Lichthinder: er komt geen lichthinder op de projectlocatie voor en het project zal geen lichthinder veroorzaken;
  • Duurzaamheid en klimaat: zonnepanelen, WTW en EPC 0,4;
  • Ruimtelijke inpassing: de ruimtelijke inpassing vormt geen belemmering voor het realiseren van woningen op de projectlocatie;
  • Natuur: In 2013 is een voortoets uitgevoerd voor het bestemmingsplan 'Krommenie', hierin is ook onderhavige locatie beoordeeld. Uit dit onderzoek blijkt dat de locatie niet in de nabijheid van een Natura2000-gebied of natuurmonument ligt en geen onderdeel is van de ecologische hoofdstructuur;
  • Flora en fauna: In het plangebied zijn tijdens nader onderzoek vleermuizen en jaarrond beschermde huismussen aangetroffen. In verband met het verstoren van het foerageergebied van de huismus dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen (zie paragraaf 6.8). Ten behoeve hiervan is een mitigatieplan opgesteld met daarin tijdelijke en permanente maatregelen die moeten worden getroffen om overtreding van een verbodsbepaling van de Wet natuurbescherming te voorkomen. Vervolgonderzoek naar de wezel en hermelijn heeft geen aanleiding gegeven voor het voorkomen van deze soorten;
  • Luchtkwaliteit: het Besluit 'Niet In Betekenende Mate bijdragen' is op het project van toepassing. Tevens blijkt uit de Monitoringstool, dat er ruimschoots wordt voldaan aan de grenswaarden volgens de Wet luchtkwaliteit (zie paragraaf 6.4);
  • Bodemkwaliteit: de bodem is geschikt voor het beoogde gebruik (zie paragraaf 6.5);
  • Externe veiligheid:
    • 1. Bedrijven: Er bevinden zich geen bedrijven in de nabijheid van het plangebied die activiteiten uitvoeren die van invloed zijn op de externe veiligheid;
    • 2. Vervoer gevaarlijke stoffen: Op basis van de Risicokaart van Nederland kan worden geconcludeerd dat er geen routes voor vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor in de buurt van het plangebied lopen. Dit komt overeen met de voor het bestemmingsplan 'Krommenie' uitgevoerde Screening groepsrisico met vervoer gevaarlijke stoffen.
6.10.3 Conclusie

Door het nemen van maatregelen op het gebied van flora en fauna en geur is er als gevolg van de beschreven ontwikkeling geen sprake van belangrijke nadelige milieueffecten. In verband met het verstoren van het foerageergebied van de huismus dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen conform het mitigatieplan. En in verband met de geurbelasting door Forbo zullen in de nieuwe woningen balansventilatie met geurfilters moeten worden toegepast. Door het nemen van deze maatregel is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Hoofdstuk 7 Wateraspecten

7.1 Beleidskader

Op het gebied van water is er beleid en regelgeving op Europees en rijksniveau, zoals de Kaderrichtlijn Water, het nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationaal Waterplan. De doelstellingen en uitgangspunten van dit beleid zijn niet rechtstreeks van toepassing op dit bestemmingsplan, maar krijgen hun doorwerking in het beleid van de provincie Noord-Holland en het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft in dat kader op 3 november 2015 het "Waterprogramma 2016-2021" (WBP5) vastgesteld. Hierin is het beleid vastgelegd voor het beheer van het water waarvoor het hoogheemraadschap verantwoordelijk is. In dit plan beschrijft het Hoogheemraadschap de doelstellingen voor de periode 2016-2021 voor de drie kerntaken: veiligheid tegen overstromingen, droge voeten en schoon water.

De missie van het Hoogheemraadschap is erop gericht om ook de komende jaren, ondanks klimaat- en weersveranderingen, Noord-Holland boven het Noordzeekanaal veilig te houden tegen overstromingen en te zorgen voor droge voeten en schoon water.

Het kerndoel is vierledig:

  • Het op orde houden van het watersysteem en dit onder dagelijkse omstandigheden doelmatig en integraal beheren.
  • De verontreiniging van het watersysteem door directe en indirecte lozingen voorkomen en/of beheersbaar houden.
  • Het op orde houden van de primaire waterkeringen en overige waterkeringen met een veiligheidsfunctie en deze onder dagelijkse omstandigheden doelmatig beheren.
  • Het in stand houden en ontwikkelen van een calamiteitenorganisatie die onder bijzondere omstandigheden onmiddellijk operationeel is en die beschikt over actuele calamiteitenbestrijdingsplannen voor veiligheid, wateroverlast en waterkwaliteit.

7.2 Watertoets

Er is een watertoets uitgevoerd om de noodzaak tot watercompensatie te kunnen bepalen, deze is opgenomen in bijlage 14. Uit deze toets blijkt dat het verhard oppervlak van de bestaande situatie (waarmee wordt bedoeld, het schoolgebouw met bijbehorende verhardingen) kleiner is dan het verhard oppervlak in de beoogde situatie. De toename aan verharding bedraagt ca. 3.755 m2 en resulteert in een te compenseren hoeveelheid van 563 m2 open water (15%).

Toename van verharding zal gecompenseerd moeten worden door het graven van extra oppervlaktewater. Dit wordt gerealiseerd door het plaatselijk verbreden van de bestaande Molsloot, zoals te zien is op de situatietekening (zie afbeelding 7). Er wordt in totaal 666,1 m² water gegraven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3821BP-0301_0008.jpg" Afbeelding 8: overzicht te graven water nabij Molsloot

7.3 Oppervlaktewater

Het doel van het systeem van watergangen en dijken is te wonen en te leven beneden zeeniveau. Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier beheert deze watersystemen in Krommenie en veranderingen aanbrengen in de waterhuishouding mag alleen met een watervergunning van dat hoogheemraadschap.

Een watervergunning moet worden aangevraagd als door de realisatie van een ruimtelijk plan:

  • een kering of dijk wordt beïnvloed;
  • sloten worden gedempt of verlegd;
  • sprake is van toename van het verhard oppervlak (daken en verharding) van meer dan 800 m², of
  • de uitvoering van het onderhoud van watergangen beïnvloed wordt.

De bestaande Molsloot wordt gedeeltelijk verbreed. Met de aanleg van de nieuwe oever zal rekening worden gehouden met de toegankelijkheid voor eventueel uit te voeren onderhoud.

7.4 Afval- en hemelwater

Hoewel een groot deel van Krommenie (nog) is aangesloten op een gemengd rioolstelsel, is het uitgangspunt voor nieuwe ontwikkelingen een gescheiden rioolstelsel. Ook onderhavige ontwikkeling zal worden voorzien van een gescheiden rioolstelsel. Bij een gescheiden systeem wordt neerslag via het regenwaterstelsel geloosd in het oppervlaktewater. Het afvalwater uit de woningen wordt ingezameld in het vuilwaterstelsel en afgevoerd naar een rioolwaterzuiveringsinstallatie. Het rioolwater wordt via verschillende rioolgemalen en persleidingen verpompt naar het hoofdrioolgemaal van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en van daar verpompt naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie Beverwijk. Na zuivering wordt het surplus aan water geloosd in het Noordzeekanaal.

De aan te leggen wegen zijn erftoegangswegen, bedoeld voor het bestemmingsverkeer in de woonwijk (bewoners en bezoekers). Deze wegen kunnen worden gekenmerkt als licht verontreinigde oppervlakken. Het afstromende regenwater kan rechtstreeks, zonder voorziening, worden afgevoerd naar oppervlaktewater.

Bij de bouw van de woningen wordt geen gebruik gemaakt van uitloogbare bouwmaterialen (koper, lood en zink). Bij gebruik van deze materialen kan het oppervlaktewater belast worden met deze stoffen, met als gevolg verslechtering van de waterkwaliteit.

7.5 Conclusie

Tijdens het doorlopen van de watertoets heeft overleg plaatsgevonden met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. De ingebrachte opmerkingen door het Hoogheemraadschap zijn in dit wijzigingsplan verwerkt. Voor zaken waarover nog geen duidelijkheid is, kan worden vermeld dat deze in goed overleg met het Hoogheemraadschap worden uitgewerkt.

Hoofdstuk 8 Beschrijving planvorm

8.1 Bestemmingsregeling

8.1.1 Inleiding

Hoofdstuk 1 van de regels bevat in artikel 1 de begrippenlijst. In artikel 2 is bepaald dat de regels die deel uitmaken van het bestemmingsplan 'Krommenie' van overeenkomstige toepassing zijn op dit wijzigingsplan. Dit met uitzondering van hetgeen bepaald is in artikelen 3 tot en met 10 van dit wijzigingsplan. In hoofdstuk 2 van de regels worden de bestemmingen geregeld. De artikelen geven de toegelaten functies en de bijbehorende bouw- en gebruiksmogelijkheden weer. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels en hoofdstuk 4 bevat tenslotte de overgangsregels en slotregel.

8.1.2 Plansystematiek

Het wijzigingsplan is gericht op het mogelijk maken van een nieuwe ontwikkeling, in de vorm van woningbouw met bijbehorende voorzieningen, zoals tuinen, groen en parkeren. Het bestemmingsplan bevat waar mogelijk flexibiliteit. De flexibiliteit houdt in dat de bestemming waar mogelijk is verruimd qua bouw- en gebruiksregels én dat het gemeentebestuur door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning kan afwijken van het bestemmingsplan.

8.1.3 Regels algemeen

Omdat de regels uit het bestemmingsplan 'Krommenie' onverkort van toepassing zijn bestaan de regels uit dit wijzigingsplan uit drie hoofdstukken

Alleen de Bestemmingsregels worden hier toegelicht. Voor de overige regels wordt verwezen naar het bestemmingsplan "Krommenie".

Bestemmingsregels

In het plangebied voorkomende hoofdgroepen van bestemmingen, al dan niet met bijbehorende (hoofd)functies en/of gebruiksdoelen, zijn de volgende (in alfabetische volgorde):

Artikel 3 Verkeer - Verblijfsgebied

Bij de bestemming 'Verkeer-Verblijfsgebied' gaat het om wegen en gebieden met verblijfsfunctie en buurtontsluitingswegen. Ook parkeerplaatsen, groenvoorzieningen, water, speelvoorzieningen, afvalcontainers en nutsvoorzieningen worden met dit artikel mogelijk gemaakt. De verschillende functies zijn uitwisselbaar: daar waar nu parkeerplaatsen zijn, kan groen gerealiseerd worden, een woonstraat kan verbreed worden en daarmee groen laten verdwijnen en vice versa. Een zeer flexibele regeling, zodat bij een reconstructie van een gebied of het nieuw aanleggen van parkeerplaatsen niet telkens een afwijkings- of wijzigingsprocedure gevolgd hoeft te worden.

Artikel 4 Wonen

Belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan is de beschrijving en regulering van de woonbebouwing. Alle woonvormen en woningtypes welke betrekking hebben op woningen zijn ondergebracht in de bestemming ´Wonen´. De bouwregels voor de woningen zijn in dit artikel opgenomen. Er is een dynamische verwijzing opgenomen naar de uitvoeringsnota parkeren 2016. Voor de afwijkingsmogelijkheden en de specifieke gebruiksregels en de toelichting daarop wordt verwezen naar de betreffende regels en toelichting behorende bij het bestemmingsplan 'Krommenie'.

8.2 Procedure

De procedure om te komen tot een onherroepelijk wijzigingsplan is geregeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de procedure zijn verschillende fasen te onderscheiden:

Voorbereidingsprocedure 

Voor het opstellen van een ontwerp-wijzigingsplan heeft de gemeente onderzoek verricht naar de huidige situatie en (mogelijke) toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen. Het (concept) ontwerp-wijzigingsplan is besproken met en toegezonden aan de relevante overlegpartners, conform de verplichting zoals opgenomen in artikel 3.1.1 Bro. De uniforme voorbereidingsprocedure is gevolgd (afd. 3.4 Awb). Het vooroverleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1 Bro heeft gelijktijdig plaats gevonden met de ter inzage legging van het ontwerp-wijzigingsplan.

Vaststellingsprocedure

Na aankondiging in één of meer plaatselijke dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen en via elektronische weg is het ontwerp-wijzigingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kon een ieder zienswijzen omtrent het ontwerp naar voren brengen. Na afloop van de termijn van de terinzagelegging heeft het college van burgemeester en wethouders het wijzigingsplan (al dan niet gewijzigd) vastgesteld.

Beroepsprocedure

Na de vaststelling van het wijzigingsplan wordt het besluit bekend gemaakt en het vastgestelde wijzigingsplan ter inzage gelegd. Indien Gedeputeerde Staten of het ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) een zienswijze hebben ingediend die niet volledig is overgenomen of indien het wijzigingsplan gewijzigd is vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging uiterlijk 6 weken na vaststelling. Tot uiterlijk 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien het wijzigingsplan ongewijzigd is vastgesteld wordt het vaststellingsbesluit uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt en ter inzage gelegd.

8.3 Gekozen planvorm

Het bestemmingsplan vervult in dit plangebied een ontwikkelingsfunctie. De juridische planvorm is hierop afgestemd. Op grond van artikel 3.1.3 Bro moet een bestemmingsplan worden vervat in:

  • 1. een beschrijving van bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven;
  • 2. bij of krachtens wet kunnen bestemmingen worden voorgeschreven;
  • 3. bij of krachtens wet kunnen regels worden voorgeschreven;
  • 4. voor zover nodig uitwerkings-, wijzigings- en ontheffingsbepalingen.

Hoofdstuk 9 Uitvoerbaarheid

9.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Zoals toegelicht in paragraaf 5.1 De Fortuinschoollocatie wordt ontwikkeld volgens de pilot "Ruimte Geven". Dit gaat uit van een gemeente op afstand die zo min mogelijk kaders stelt, en een ontwikkelaar die actief draagvlak zoekt bij belanghebbenden voor zijn plannen. In de pilot wordt de balans gezocht tussen ruimte voor ontwikkeling en bescherming van alle belanghebbenden.

De uitwerking van het plan voor de Fortuinschoollocatie wordt ontwikkeld in samenspraak met de buurtbewoners, waarbij rekening wordt gehouden met de aansluiting bij de inrichting en bebouwing van de huidige wijk. Tijdens inspraakavonden wordt aan de buurt een beeld geschetst van het plan en kunnen omwonenden hun visie naar voren brengen. De buurt geeft zo belangrijke input voor het ontwerp en beslist mee. Op deze manier kan er een ontwerp gemaakt worden dat voldoet aan de wensen en toont dan gecreëerde waarde voor alle partijen.

Het voorontwerp wijzigingsplan wordt in het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening aan haar (formele) overlegpartners toegezonden. In hoofdstuk 10 wordt uitgebreider ingegaan op het overleg. Een beschrijving van de uitkomsten van dit overleg wordt opgenomen in de bijlage.

9.2 Economische uitvoerbaarheid

De gronden waarop onderhavige wijzigingsplan betrekking heeft voorzien in een bouwplan en zijn in eigendom van de ontwikkelende partij. De betreffende gronden zijn door de gemeente Zaanstad verkocht aan de ontwikkelaar. Eventuele planschade die voorkomt uit de vaststelling van het wijzigingsplan is verdisconteerd in de grondprijs. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat naar de huidige inzichten en verwachtingen het wijzigingsplan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 10 Overleg

10.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het ontwerp-wijzigingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening toegezonden aan

  • 1. Provincie Noord-Holland;
  • 2. Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier;
  • 3. Veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland;
  • 4. Regionale Brandweer Zaanstreek Waterland;
  • 5. PWN Waterleidingbedrijf Noord-Holland.
10.1.1 De vooroverlegreacties

Naar aanleiding van dit overleg zijn drie reacties ontvangen.

ad 3. Veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland

De Veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland vraagt aandacht voor een adequate bluswatervoorziening in het plan en de Veiligheidsregio te betrekken bij de aanleg van de bluswatervoorziening.

Ad 5. PWN Waterleidingbedrijf Noord-Holland

PWN vraagt aandacht voor de voorwaarden die de openbare nutsbedrijven moeten stellen om hun taak in het algemeen te kunnen uitoefenen. Een belangrijke voorwaarde is die van het beschikbaar stellen van voldoende ruimte in de openbare grond voor ondergronds verkeer. Er wordt aandacht gevraagd voor de bluswatervoorzieningen in het gebied. Tevens wordt aandacht gevraagd voor het standaarddocument VANN, ten behoeve van de aanleg van voorzieningen in nieuwbouwgebieden. PWN geeft aan dat in het belang van de volksgezondheid er in het plan geen gevaarlijke stoffen die na leidingaanleg in het drinkwater terecht kunnen komen.

10.1.2 Reactie op vooroverleg

Bij de inrichting van de openbare ruimte wordt aan de genoemde aspecten aandacht besteed. De reacties geven geen aanleiding om het wijzigingsplan aan te passen.

10.2 Zienswijzen

Gelijktijdig met het overleg ex artikel 3.1.1 Bro is het ontwerp-wijzigingsplan, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in de periode van 2 februari tot en met 15 maart 2017 gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Tevens is op 1 maart 2017 een inloopbijeenkomst georganiseerd over het ontwerp-wijzigingsplan. Tijdens de genoemde periode konden belanghebbenden zienswijze op het ontwerp-wijzigingsplan kenbaar maken. Er is één zienswijze op het wijzigingsplan ingediend.

Ter uitvoering van de door de gemeenteraad op 13 november 2014 aangenomen motie inzake het toepassen van de ‘informele methode’ is op 16 maart 2017 door een medewerker van de gemeente een bezoek gebracht aan de indiener van de zienswijze. Deze heeft een toelichting gegeven op zijn zienswijze, het plangebied is gezamenlijk bezocht, maar het bezoek heeft niet geleid tot aanpassing of intrekking van de zienswijze. Deze zienswijze met de beantwoording door de gemeente is opgenomen in bijlage 15 van de toelichting.