Willemspark - Vondelpark 2019    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

Volgens artikel 3.1, tweede lid van de Wet ruimtelijke ordening moeten bestemmingen binnen een periode van tien jaar, gerekend vanaf de datum van vaststelling van het bestemmingsplan, opnieuw worden vastgesteld. Voor dit plangebied gelden op dit moment twee bestemmingsplannen: Willemspark – Van Eeghenstraat uit 2002 en Vondelpark uit 2004. De in de wet genoemde termijn van tien jaar is voor deze twee plannen ruimschoots verstreken. Daarom moeten de bestemmingen opnieuw worden vastgesteld.

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in actualisering van de bestemmingsplannen Willemspark - Van Eeghenstraat 2002 en Vondelpark in één nieuw bestemmingsplan. Het doel van deze actualisatie is om een actueel planologisch kader vast te stellen. Het uitgangspunt is dat de bestaande situatie wordt vastgelegd en dat rekening wordt gehouden met recente wetgeving en recent beleid. De belangrijkste wijziging is het beperken van onbenutte bouwrechten aan achterzijde van de hoofdgebouwen in de Willemsparkbuurt en de Van Eeghenstraat. Daarnaast worden de cultuurhistorische waarden in het nieuwe bestemmingsplan beter beschermd.

1.2 Ligging en beschrijving van het plangebied     

Het bestemmingsplan heeft betrekking op het Willemspark en het Vondelpark. Het Willemspark is een lommerrijke villawijk met monumentale, grotendeels vrijstaande panden en groene doorzichten naar het Vondelpark en de ruime binnentuinen. Een flink aantal van de panden is cultuurhistorisch waardevol. Een groot deel van de panden wordt als woning gebruikt, maar er zijn ook veel kantoren gevestigd.

Het Willemspark grens aan het Vondelpark en is daarmee via water en groen ook sterk verweven. Op een aantal plaatsen is sprake van waardevolle doorzichten vanuit het Willemspark naar het Vondelpark.

Het Vondelpark is met circa 47 ha het grootste park van de stad. Het is een Rijksmonumentale groene long die veel recreanten en bezoekers trekt uit de stad en ver daarbuiten. Binnen het park liggen onder andere een tenniscomplex, een openluchttheater en dierenweiden.

1.3 Plangrenzen en vigerende bestemmingsplannen     

Aan de noordzijde valt de plangrens samen met de begrenzing van het Vondelpark. Dit is tevens de grens van het Stadsdeel Zuid. Aan de oostzijde grenst het plan aan de Stadhouderskade, die zelf geen deel uitmaakt van het plangebied. Aan de zuidzijde volgt de begrenzing de rand van het Vondelpark langs de Vossiusstraat en via het einde van de Pieter Cornelisz. Hooftstraat naar de Van Eeghenstraat. Daarna volgt de grens de Van Eeghenstraat tot aan de Koninginneweg, waarbij het gedeelte met de even huisnummers Van Eeghenstraat 62 en hoger binnen het plangebied valt.

Midden over de Koninginneweg loopt de grens tot aan de Saxen-Weimarlaan om vervolgens via die straat in noordelijke richting aan te sluiten op de Amstelveenseweg en vervolgens op de noordelijke begrenzing van het plangebied. De bebouwing aan de even zijde van de Saxen-Weimarlaan tussen de Sophialaan en de Oranje Nassaulaan valt wel binnen het plangebied, de horecagelegenheid bij de ingang van het Vondelpark aan de Amstelveenseweg juist niet.

In de onderstaande afbeelding is het plangebied weergegeven.

verplicht
Plangebied bestemmingsplan Willemspark - Vondelpark 2019

Voor het plangebied van dit plan zijn nu twee bestemmingsplannen van kracht:

  • Bestemmingsplan "Willemspark/Van Eeghenstraat 2002", vastgesteld op 29 oktober 2003 door de stadsdeelraad van het stadsdeel Oud-Zuid. Gedeputeerde Staten van Noord-Holland hebben bij besluit van 8 juni 2004, kenmerk 2003-48407, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is onherroepelijk geworden na uitspraak op beroep van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 20 april 2005.
  • Bestemmingsplan "Vondelpark", vastgesteld op 23 december 2004 door de stadsdeelraad van het stadsdeel Oud Zuid. Gedeputeerde Staten van Noord-Holland hebben bij besluit van 19 juli 2005, kenmerk 2005-25388, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is onherroepelijk geworden na uitspraak op beroep van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 7 juni 2006.

De stadsdeelraad van stadsdeel Zuid heeft op 26 oktober 2011 het postzegelbestemmingsplan Vondeltuin vastgesteld. Dit bestemmingsplan is op 3 januari 2012 in werking getreden. Omdat dit een actueel bestemmingsplan is, wordt de Vondeltuin niet opgenomen in deze actualisatie.

Witte vlekken

In Amsterdam zijn diverse vaak zeer kleine stukjes grondgebied waarvoor nog geen bestemmingsplan geldt. Gebieden zonder bestemmingsplan worden witte vlekken genoemd. Alle Amsterdamse witte vlekken moeten voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet worden opgenomen in een bestemmingsplan. Uit het oog van efficiency is ervoor gekozen om géén aparte bestemmingsplanprocedures te gaan starten om de witte vlekken te bestemmen. De witte vlekken zijn daarom opgenomen in de actualisatieplannen.

De witte vlekken in stadsdeel Zuid zijn in het bestemmingsplan Willemspark - Vondelpark 2019 opgenomen. De meeste witte vlekken liggen verspreid over stadsdeel Zuid en grenzen niet aan het plangebied van bestemmingsplan Willemspark – Vondelpark. Dit is echter geen belemmering. De gronden waarvoor een bestemmingsplan wordt vastgesteld hoeven namelijk geen aaneengesloten gebied te vormen.

De bestemmingsplannen Hoofddorpplein- en Schinkelbuurt en Museumkwartier - Valeriusbuurt worden in 2021 geactualiseerd. De witte vlekken die in deze plangebieden liggen of hieraan grenzen, worden daarom niet opgenomen bestemmingsplan Willemspark – Vondelpark, maar in deze twee bestemmingsplannen.

1.4 Bestemmingsplanprocedure     

Aan de vaststelling van een bestemmingsplan gaat een lange periode van voorbereiding, onderzoek, overleg met betrokkenen en inspraak vooraf. In 2012 heeft de toenmalige stadsdeelraad van Zuid het Dagelijks Bestuur verzocht om het bestemmingsplan Willemspark - Van Eeghenstraat te actualiseren. De stadsdeelraad vond dat het vigerende bestemmingsplan te ruime bouwmogelijkheden bevatte en wilde dat de bouwmogelijkheden in het nieuwe bestemmingsplan worden ingeperkt.

In 2013 heeft het Dagelijks Bestuur van Zuid het voorontwerpbestemmingsplan Willemspark - Vondelpark opgesteld. De toenmalige Stadsdeelraad heeft op 29 januari 2014 ingestemd met de ter visie legging van het voorontwerp. Het voorontwerpbestemmingsplan heeft van 10 februari tot en met 23 maart 2014 ter inzage gelegen. Gedurende die termijn kon iedereen een inspraakreactie indienen. De behandeling van de inspraak- en vooroverlegreacties komt in hoofdstuk 8 aan de orde. De nota van beantwoording inspraak is als bijlage 11 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.

Na de ter visie ligging van het voorontwerpbestemmingsplan heeft het planproces enkele jaren stilgelegen. Er was in die tijd beperkte ambtelijke capaciteit beschikbaar voor het opstellen van bestemmingsplannen. Vanuit de ambtelijke organisatie is toen de keuze gemaakt om voorrang te geven aan het actualiseren enkele andere bestemmingsplannen in stadsdeel Zuid.

In 2018 is het planproces weer hervat. Het Dagelijks Bestuur van Zuid heeft in 2018 een concept ontwerpbestemmingsplan opgesteld, dat ter advisering aan de Stadsdeelcommissie Zuid is voorgelegd. De Stadsdeelcommissie heeft eind 2018 een positief advies uitgebracht.

De wethouder Ruimtelijke Ordening heeft het ontwerpbestemmingsplan vervolgens namens het college van B & W vrijgegeven voor ter inzagelegging. Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 21 februari tot en met 3 april 2019 ter visie gelegen. Gedurende die termijn kon iedereen een zienswijze indienen. De behandeling van de zienswijzen komt in hoofdstuk 8 aan de orde. De nota van beantwoording zienswijzen is als bijlage 11 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.

Stadsdeel Zuid heeft op 4 maart 2019 een inloopavond gehouden om bewoners en ondernemers te informeren over het nieuwe bestemmingsplan en de vervolgstappen in het planproces. Alle bewoners en ondernemers uit het plangebied zijn vooraf via een huis-aan-huisbrief geïnformeerd over de ter visie legging van het ontwerpbestemmingsplan en de inloopavond. Circa 40 mensen hebben de inloopavond bezocht.

De gemeenteraad beantwoordt de zienswijzen en stelt het bestemmingsplan vast. Alle wijzigingen ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan staat in de nota van wijzigingen. Het betreft zowel wijzigingen naar aanleiding van ingediende zienswijzen als ambtshalve wijzigingen. De nota van wijzigingen is als bijlage 12 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.

Na de vaststelling wordt het bestemmingsplan voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Belanghebbenden die een zienswijze hebben ingediend of kunnen aantonen dat ze redelijkerwijs niet in staat zijn geweest om een zienswijze in te dienen, kunnen gedurende die termijn beroep indienen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Na afloop van de beroepstermijn treedt het plan in werking, behoudens een eventuele voorlopige voorziening.

1.5 Leeswijzer     

In het volgende hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het plangebied, uitgesplitst naar ontstaansgeschiedenis, ruimtelijke analyse, functionele aspecten en bereikbaarheid. In hoofdstuk 3 worden de uitgangspunten voor het nieuwe bestemmingsplan uiteengezet en worden de ontwikkelingen beschreven die in het bestemmingsplan een plek krijgen.

Hoofdstuk 4 beschrijft de relevante beleidskaders. In hoofdstuk 5 volgt een overzicht van de milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 6 bevat een toelichting op de juridische regeling. De financiële uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt toegelicht in hoofdstuk 7. In hoofdstuk 8 wordt ingegaan op het participatie en vooroverlegtraject.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied     

2.1 Inleiding     

Dit hoofdstuk start met een beschrijving van de ontstaansgeschiedenis van de Willemsparkbuurt en het Vondelpark. Gezien de verschillen tussen de Willemsparkbuurt, de Van Eeghenstraat en het Vondelpark, komen de deelgebieden daarbij afzonderlijk aan bod.

De bij de aanleg gehanteerde stedenbouwkundige en landschappelijke ontwerpprincipes bepalen nog steeds in hoge mate de huidige verschijningsvorm en daarmee de cultuurhistorische waarden van het plangebied. De bijzondere cultuurhistorische waarden van zowel het Vondelpark als het Willemspark zijn op nationaal niveau onderkend.

Na de ontstaansgeschiedenis wordt een analyse gegeven van de ruimtelijke structuur van het plangebied. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een analyse van de functionele structuur van het plangebied.

2.2 Ontstaansgeschiedenis     

2.2.1 Willemspark     

Het naar Koning Willem I vernoemde Willemspark werd in 1877 als Villapark ontworpen door Louis Paul Zocher die ook mede het aangrenzende Vondelpark ontwierp. De initiatiefnemer was N.V. De Bouwonderneming Willemspark die nauwe relaties had met de vereniging die het Vondelpark realiseerde. Het was als wandelpark met villa's bestemd voor de (zeer) welgestelden die in de tweede helft van de 19e eeuw de overvolle binnenstad ontvluchtten. Uit de opbrengsten van de uitgegeven bouwgronden werd de aanleg van het Vondelpark mede bekostigd. In een weelderige opzet met slingerende straten heeft Zocher een samenhangende relatie gelegd met het Vondelpark. Zo lopen waterpartijen door van het park in de woonwijk en is de lindeboom hier als 'rode draad' aangeplant. Verder is vanuit het Vondelpark een doorlopende wandelroute geënsceneerd door de Konings-, Sophia- en Waldeck Pyrmontlaan en zijn er zichtlijnen en doorkijkjes tussen de villa's door vanuit het Willemspark naar het Vondelpark en vice versa. Als toegangsweg werd de buiten dit plangebied gelegen Willemsparkweg aangelegd.

verplicht
Afbeelding: Ontwerp Willemspark van J.P. Zocher

Het ontwerp van Zocher is niet exact uitgevoerd. Allereerst werd het op onderdelen 'verstrakt' door stadsingenieur Van Niftrik. Hij maakte verdere verdichting mogelijk, wijzigde enkele gekromde straten in rechte en trok op een aantal plaatsen de rooilijnen recht. De setting van de wandelroute werd minder park- maar meer villawijkachtig en langs de Oranje Nassau- en Prins Hendriklaan kwamen gesloten gevelwanden in plaats van vrijstaande villabebouwing.

Het Willemspark werd aanvankelijk gebruikt als recreatiepark waar kon worden gevoetbald en geschaatst en met voorzieningen als een wielerbaan (ter hoogte van het Emmaplein). Onder andere Ajax speelde in het recreatiepark, buiten de Amsterdamse gemeentegrenzen, in 1893 zijn eerste wedstrijden. Vanaf 1900 kwamen er gaandeweg meer villa's. Bij de verkoop van de grond aan particuliere bouwondernemers bedong de NV dat de architectuur aan hoge esthetische eisen voldeed, teneinde de wijk aantrekkelijk te houden voor de hogere sociale klassen en om ervoor te zorgen dat de waarde van het vastgoed hoog bleef. Bebouwing van de buurt gebeurde niet opeenvolgend van oost naar west, maar in plukjes woningen die her en der verrezen. Bovendien kwamen er behalve villa's ook gesloten bouwblokken met onder meer etagewoningen aan de Saxen Weimarlaan en Waldeck Pyrmontlaan. Al met al was het Willemspark pas rond 1930 min of meer voltooid. De Koningslaan drukt met haar sjieke villa's in de parkachtige setting met waterpartijen het beste de oorspronkelijke plannen uit.

verplicht
Afbeelding: Herzien ontwerp Willemspark van J.G. van Niftrik

2.2.2 Van Eeghenstraat     

De strook vrijstaande villa's (herenhuizen) aan de even zijde van de Van Eeghenstraat, direct aan het Vondelpark, vormt de meest noordelijke bebouwing van de Van Eeghenbuurt. Aangezien de Van Eeghenbuurt (onderdeel van het Museumkwartier) als enige 'luxe' wijk tussen de 'volkse' uitbreidingen was gepland, de bebouwing daar aan strigente regels was gebonden en omdat de gegoede en meer draagkrachtige burgers niet allemaal in de binnenstad een huis konden laten bouwen, was het niet verwonderlijk dat in de Van Eeghenstraat, lopend langs het Vondelpark en feitelijk in de vrije natuur, royale woonhuizen verrezen.

Een speciaal voor deze ontwikkeling opgerichte bouwmaatschappij wist deze strook zeer voortvarend ten uitvoer te brengen. De meeste panden dateren uit de periode 1891-1900 en zijn daarmee gemiddeld zo'n twintig jaar ouder dan in het Willemspark. De snelle uitvoering van het plan toont zich tot op de dag van vandaag ook in het uitsluitend 19e-eeuwse karakter van de architectuur. Bebouwing in de stijl van de latere Amsterdamse School bijvoorbeeld beperkt zich tot enkele (opvallende) garages.

verplicht
Afbeelding: Tegeltableau Van Eeghenstraat 62/64

Langs de Van Eeghenstraat is de invloed van de Jugendstil rond 1900 merkbaar in de Amsterdamse architectuur en de twee dubbele herenhuizen in de Van Eeghenstraat, nrs. 62/64 (architect: L. Beirer) en 66/68 (architect: J. Herman). Deze Jugendstil-panden staan aan de oostzijde van de Van Eeghenstraat (bij de Jacob Obrechtstraat). De tegeltableaus en sierlijk gesmede hekwerken maken dat deze panden wat betreft hun details tot de topstukken uit de Jugendstil worden gerekend.

De bebouwing aan de even zijde van de Van Eeghenstraat vormt evenals het Willemspark een symmetrisch en op het Vondelpark gericht ensemble. Ook dit deel van de parkrand is gebogen en wat betreft bebouwing transparant vormgegeven.

2.2.3 Vondelpark     

Op een nagenoeg rechthoekig terrein waar tot dan toe weilanden waren, werd tussen 1864 en 1877 het Vondelpark aangelegd. De opdrachtgever was de Vereeniging tot Aanleg van een Rij- en Wandelpark te Amsterdam. Het initiatief voor het project kwam van een groep rijke zakenlieden rond C.P. van Eeghen. Hun doel was om, in navolging van andere buitenlandse steden, een volkspark aan te leggen in de nabijheid van de eigenlijke stad. Enerzijds als recreatie voor de Amsterdamse burger, anderzijds als groene long in een opkomende industriële omgeving. Bovendien zou het park de aantrekkelijkheid van de omringende buurten voor de gegoede burgerij vergroten. De financiering werd verzorgd door deze burgerij door middel van donaties. Aanvankelijk werd dit destijds vooruitstrevende rij- en wandelpark het Nieuwe Park genaamd, vanaf 1867 Het Vondelpark.

Het ontwerp in de romantische en schilderachtige Engelse Landschapsstijl was van Jan David Zocher jr. en zijn zoon Louis Paul Zocher. De totstandkoming vond plaats in verschillende fasen. Het smalle stuk, gelegen tussen Zandpad en Vossiusstraat, werd in 1864 gerealiseerd naar een ontwerp van J.D. Zocher jr. Direct daarop volgde een tweede stuk dat zich uitstrekte ongeveer tot aan de huidige Gerard Brandtstraat in het noorden en de Jacob Obrechtstraat in het zuiden, eveneens naar een ontwerp van J.D. Zocher jr. maar nu in samenwerking met zijn zoon L.P. Zocher. Dit deel was gereed in mei 1865. Deze twee parkdelen hadden samen een oppervlakte van 10 ha. Het derde deel, tot aan de Amstelveenseweg, werd in 1876-1877 aangelegd naar een ontwerp van L.P. Zocher. Het uiteindelijke park had een oppervlakte van 47 hectare.

De ruimtelijke opzet van het park is bijzonder. Een wandeling door het park voert via de bijzondere bruggen als vanzelf naar een aantal (monumentale) objecten zoals het theehuis, het Vondelmonument en de muziektent. Later werden ook voorzieningen voor de twee tennisverenigingen en speelplaatsen aangelegd. De hoofdstructuur van het park is bewaard gebleven, sommige details echter niet. Het park was aanvankelijk intiem en besloten van opzet, met kleine bosschages en slingerende waterlopen. In 1953 schonk de vereniging het park aan de gemeente Amsterdam. Deze renoveerde het vervolgens om te kunnen voldoen aan gebruik door de steeds grotere aantallen bezoekers. Daarbij werden er paden verwijderd en kleinschalige bosschages samengevoegd tot grotere. In 1996 is het park aangewezen als rijksmonument. Naar aanleiding daarvan is vanaf 2002 een Renovatie- en Beheerplan ontwikkeld dat gericht is op herstel en versterking van het oorspronkelijke ontwerp, alsmede het beheer en het gebruik door nog altijd toenemende bezoekersaantallen. Tijdens deze renovatie zijn op verschillende plaatsen water-, paden- en bomen/bosschagestructuren teruggebracht. Uitgangspunt hierbij vormden de drie perioden: het Vondelpark kort na de aanleg (eind 19e eeuw), het Vondelpark na de eerste grote renovatie door de gemeente (jaren '50) en het Vondelpark anno 1996. Sindsdien is het Vondelpark, om het oorspronkelijke ontwerp te herstellen en waar mogelijk te versterken, gerenoveerd. Deze renovatie is in 2010 afgerond.

Het Vondelpark kort na de aanleg (eind 19e eeuw)

Op de kaart van het Vondelpark daterend van 1896 is te zien dat het park indertijd kleinschalig van opzet was, onder andere door de kleine bosschages en slingerende waterlopen. De paden in het park waren onverhard.

verplicht
Afbeelding: Vondelpark in 1896

Het Vondelpark na de eerste grote renovatie door de gemeente (jaren '50)

In de jaren '50 van de vorige eeuw is het park ingrijpend gerenoveerd. In 1953 is het park, dat tot dan toe in particulier beheer was van de Vereniging tot aanleg van een rij- en wandelpark, geschonken aan de gemeente Amsterdam. De gemeente heeft daarop besloten het park te renoveren om de kosten van het beheer te beperken en het park een inrichting te geven om het steeds groter wordende aantal bezoekers te kunnen opvangen.

Vanuit een functionalistische visie op het landschap wordt in de inrichting van het park de nadruk gelegd op grootschaligheid, ruimtelijkheid en functionaliteit in gebruik en beheer. Het groen in het park is sterk vereenvoudigd wat betreft vormgeving. Het grote aantal kleine bosschages is omgevormd tot een minder groot aantal grotere bosschages. De padenstructuur van het park is vereenvoudigd waarbij "overbodige" paden zijn verwijderd en er een onderscheid is aangebracht tussen halfverharde voetpaden en verharde lanen. De paden sluiten minder goed op elkaar aan.

Na de ingrijpende renovatie in de jaren '50 zijn er nog enkele veranderingen in het park aangebracht, zoals het aanleggen van speelplaatsen in de jaren '60.

verplicht
Afbeelding: Vondelpark in 1959

Het Vondelpark anno 1996 (aanwijzing als Rijksmonument)

In 1996 is het Vondelpark en de verschillende onderdelen ervan aangewezen als Rijksmonument. Ten opzichte van de jaren '50 is er optisch weinig aan het park veranderd. Wel is het gebruik van het park sterk veranderd en geïntensiveerd, wat gevolgen heeft voor de kwaliteit van het park. Het Vondelpark is uitgegroeid tot wellicht het meest bekende stadspark van Nederland, met ruim 10 miljoen bezoekers per jaar.

verplicht
Afbeelding: Vondelpark anno 1996

2.3 Ruimtelijke analyse     

In deze paragraaf worden de in hoge mate nog steeds aanwezige oorspronkelijke ruimtelijke karakteristieken voor de drie deelgebieden beschreven.

2.3.1 Willemspark     

In het algemeen geldt voor Stadsdeel Zuid binnen de Ring A10 dat de stedenbouwkundige opzet bepaald wordt door gesloten bouwblokken met binnentuinen. De stedenbouwkundige opzet van Willemspark, met inbegrip van het westelijke deel van de Van Eeghenstraat, wordt echter gekenmerkt door de samenhangende ligging aan het Vondelpark en een slingerend verloop van straten rond twee vijvers, een open bebouwingsstructuur en grote tuinen die in slechts beperkte mate bebouwd zijn. Het bebouwingsbeeld bestaat voornamelijk uit ruime villa's en geschakelde herenhuizen van twee- of drie onder een kap met een hoogte van drie à vier lagen plus een kap. De oudste bebouwing dateert uit het eind van de negentiende eeuw, het merendeel van de villa's dateert uit de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw. Aan de Oranje Nassau- en Prins Hendriklaan zijn semi-gesloten gevelwanden aanwezig met overwegend drie of vier lagen met kap. Aan de Saxen Weimarlaan (tussen de Amstelveenseweg en de Saxen Weimarlaan), sprake van een gesloten bouwblok. Op meerdere plekken komen architectonische eenheden voor, dat wil zeggen een of meerdere gebouwen die ontworpen zijn volgens eenzelfde ontwerpprincipe.

Bebouwing

Ten aanzien van de bebouwing kan onderscheid worden gemaakt naar de hoofdbebouwing en de aan- en uitbouwen en bijgebouwen (bijbehorende bouwwerken).

Hoofdbebouwing

Kenmerkend zijn de individuele villa's en geschakelde herenhuizen. Ondanks de onderlinge architectonische verschillen, is deze bebouwing ondergeschikt aan het beeld van het geheel. De individuele bebouwing staat zoveel mogelijk in een continue rooilijn. Van belang zijn verder de volgende aspecten.

  • Kavelgrootte en -vorm: er is een grote variatie in oppervlak en vorm van de kavels. Qua vorm is de enige constante dat de kavels, zoals ook elders gebruikelijk, dieper zijn dan breed. Een verhouding van 1:3 is in de 19e eeuwse gordel standaard; in het Willemspark is dat min of meer hetzelfde maar zijn de afwijkingen groter en talrijker. Bij 3-onder-1 kap villa's zijn de buitenste kavels vaak breder, ten behoeve van zijtuinen. Qua omvang zijn de kavels in het Willemspark uitzonderlijk. Een normale Amsterdamse breedte is 6 meter; in het Willemspark is 7 meter minimaal en zijn breedtes van rond de 10 meter gebruikelijk. De kaveldiepte loopt hier en daar op tot ruim 50 meter (Sophialaan 6, Koningslaan 4 en 12).
  • Grondvlak/kavelgrenzen: er is een aantal regels gehanteerd die de hoofdmassa van de villa's relateerden aan de maat van de villakavel. Aan de zijkanten werd minimaal 3,5 meter, bij voorkeur 6 meter vrijgehouden. Aan de achterzijde werd een grote tuin van minimaal 10 tot 20 diep meter nagestreefd; aan de voorzijde een kleinere voortuin van 2 tot 4 meter. Indien voor de privétuin aan de achterzijde onvoldoende maat beschikbaar was werd de voortuin daaraan opgeofferd, niet de maat van de zijtuinen. Soms is de voortuin ook niet meer dan een smalle groenstrook waarin de toegangspartij is opgenomen.
  • Bouwhoogte en verdiepingshoogte: de hoofdbebouwing is meestal 3 bouwlagen plus een souterrain en een kap. Langs de randen van de buurt (Koninginneweg, Koningslaan, Saxen Weimarlaan) loopt dat op naar 4 à 5 bouwlagen. Centraal in het gebied ligt een zone (Sophialaan en Prins Hendriklaan) waarin vooral villa's van 2 bouwlagen plus kap het beeld bepalen. De gebruikelijke goothoogtes liggen rond de 11-13 meter; de nokhoogtes rond de 14 tot 18 meter. Kenmerkend voor de hoofdbebouwing is dat de onderste bouwlaag, al dan niet staand op een souterrain of kelder, in het algemeen hoger is dan de hogere bouwlagen. De hogere bouwlagen zelf hebben vaak ook een grotere verdiepingshoogte dan gebruikelijk is in Amsterdam.
  • Kapvormen en bouwmassa: vrijwel alle villa's zijn voorzien van bijzondere, samengestelde kapvormen, die sterk bijdragen aan de levendigheid van het totale beeld van het Willemspark. Oorspronkelijk waren bij vrijwel alle panden al dakkapellen aanwezig. Deze vormen bewuste architectuuraccenten. Een ander belangrijk onderdeel van het oorspronkelijke architectonisch beeld zijn de hoge, gemetselde schoorstenen. Deze werden soms nog bekroond door een sierlijk vormgegeven 'hoedje'. Het zijn verticale accenten in het gevelbeeld en daklandschap. Bij verbouwingen zijn met enige regelmaat schoorstenen verlaagd of soms zelfs geheel verwijderd en vervangen door roestvrij stalen afvoerkanalen. De bouwmassa wordt bijna overal sterk verlevendigd door erkers, deels uitpandige entrees en/of trappenhuizen, verschillen in bouw- en goothoogte etc.

verplicht
Afbeelding: bebouwingstructuur Willemspark en Van Eeghenstraat

Aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen

Veel aanbouwen bevinden zich aan de achterzijde van de hoofdmassa. Deels zijn deze aanbouwen oorspronkelijk of binnen tien jaar na de bouw toegevoegd: serres aan de eerste bouwlaag en/of vergrotingen aan het souterrain. Behalve aanbouwen aan de achterzijde, komen er ook aanbouwen aan de zijgevel voor. Deze aanbouwen zijn deels oorspronkelijk: vooral trappenhuizen en garages. Garages zijn aanzienlijk talrijker geworden, en ook trappenhuizen en verbindingsgangen zijn een enkele keer later toegevoegd. Het toevoegen van woon- of werkruimte in zijtuinen komt weinig voor. Uitzondering op deze regel zijn de voormalige tussentuinen tussen de Koninginneweg 176-178 en 184-186. Deze zijn volledig bebouwd waardoor een gesloten straatwand ontstaan. Bijgebouwen en overige bouwwerken kunnen onderscheiden worden naar ligging in de voor-, zij- of achtertuin. Losse bebouwing in achtertuinen is vanaf de straat niet of nauwelijks zichtbaar en dus niet hinderlijk, behalve langs het Vondelpark en de Saxen-Weimarlaan. De grote meerderheid van de bouwwerken staat echter in de zijtuinen: garages, fietsenstallingen, enkele tuinhuisjes etc. van sterk wisselende kwaliteit.

Openbare ruimte

Ten aanzien van de openbare ruimte kan onderscheid worden gemaakt naar de wegenstructuur en de groenstructuur inclusief eventuele waterpartijen.

Wegenstructuur

Met betrekking tot de wegenstructuur kan er onderscheid gemaakt worden naar doorgaande wegen en woonstraten. De Koninginneweg tussen de Saxen Weimarlaan en de Emmastraat, de Amstelveenseweg langs de westzijde van het Vondelpark en de Vondelbrug zijn doorgaande wegen en vormen deels de begrenzing van het plangebied. De Koninginneweg vormt tevens de fysieke scheiding tussen de villa/parkachtige bebouwing van het Willemspark enerzijds en Valeriusbuurt anderzijds. Alle overige straten kunnen aangemerkt worden als woonstraten. De straten in de Willemsparkbuurt zijn breed (meestal 18 tot 20 meter) en op enkele uitzonderingen na (Van Eeghenstraat) beplant met linden. Vrijwel alle lanen hebben, wat bebouwingswijze betreft, een subtiele asymmetrie. Tegenover een gesloten gevelwand staan bijvoorbeeld altijd de sfeerbepalende villa's. De inrichting van al deze lanen is, met aan weerszijden een bomenrij en daarachter parkeren, bijna overal juist symmetrisch. De verscheidenheid en levendigheid van de architectuur worden gecomplementeerd door de eenvoud van de straatinrichting. Het standaardprofiel van een laan in het Willemspark is opgebouwd uit twee smalle trottoirs en een brede verkeerszone daartussen. Twee bomenrijen verdelen deze zone in een rijweg en parkeren aan weerszijden daarvan. Oorspronkelijk werd voor deze hele zone één fraaie soort gebakken klinkers gebruikt. Als laanboom worden in het Willemspark uitsluitend linden toegepast. De acht lanen van het Willemspark zijn elk een variatie op dit thema. Het straatbeeld straalt nog altijd een grote rust uit.

verplicht
Afbeelding: Doorgaande wegen (blauw) en woonstraten (rood)

Groenstructuur en waterpartijen

De aanwezig groenstructuur betreft bomenrijen, plantsoenen en overige groenvoorzieningen die gekoppeld zijn aan wegenstructuren en waterpartijen. In het openbare gebied van het Willemspark staan vrijwel uitsluitend linden, in consequente rijen aan weerszijden van de rijweg. Deze vormen de ruggengraat van het Willemspark, en scheppen eenheid met het aangrenzende deel van het Vondelpark, waar langs de zuidelijke laan eveneens linden zijn toegepast. Het Emmaplein is de uitzondering op de regel. Het karakter van dit plein zou het best omschreven kunnen worden als de centrale 'buurttuin'. De formele symmetrie die de plattegrond van het plein suggereert is in het werkelijke straatbeeld niet aanwezig. Zowel de villa's als de beplanting hebben juist een gevarieerd, sterk pittoresk karakter. Verder vormen de waterpartijen die vanuit het Vondelpark doorlopen in het Willemspark een sterke bepalende structuurdrager.

verplicht
Afbeelding: Groenstructuur en waterpartijen

Tuinen

De tuinen rond de bebouwing vormen in de ruimtelijke kwaliteit eveneens een belangrijke schakel. Met betrekking tot de tuinen zijn de volgende ruimtelijke karakteristieken van belang: het groene karakter van de wijk, de doorzichten tussen met name het Willemspark en het Vondelpark en het parkeren op eigen terrein.

Groen karakter

Een van de belangrijkste uitgangspunten in het vigerende bestemmingsplan is het bewaren van het groene karakter van het Willemspark. Dat groene karakter wordt, naast door de voortuinen, in hoge mate bepaald door de zijtuinen. Bebouwing in de tuinen is daarom strikt gereguleerd en er is zo min mogelijk bouwvolume toegestaan. De bijdrage van het groene karakter van de achtertuinen aan de wijk speelt alleen een rol waar de achtertuinen direct aan de openbare ruimte -inclusief het Vondelpark- grenzen. De aanwezigheid van erfascheidingen in de vorm van lage tuinmuren draagt bij aan de samenhang van de wijk. Karakteristiek voor de tuinen is tevens dat het hoogtepeil varieert, afhankelijk van de ligging van het perceel. Aan de rand van het Willemspark daalt het peil vanaf de straat om ter plaatse van het Vondelpark het laagste punt te bereiken. Waar dezelfde tuin aan twee verschillende straten grenst is de tuin veelal opgehoogd tot het niveau dat de straten hebben. De hoogteverschillen dragen bij aan de beeldbepalende karakteristieken. Op een aantal plekken doet zich de situatie voor dat een tuin aan één zijde grenst aan bebouwing, en aan de andere zijde aan een andere tuin. In dit geval zijn de tuinen meestal lager gelegen dan de straten in de directe omgeving.

Doorzichten en parkrand Vondelpark

Een van de karakteristieke elementen van de ruimtelijke structuur in het plangebied is dat er sprake is van vrijstaande bouwvolumes. De onbebouwde ruimte tussen deze volumes maakt doorzicht mogelijk en zorgt ervoor dat niet één grote bouwmassa ontstaat. Binnen Willemspark zijn op meerdere plekken doorzichten tussen de gebouwen door aanwezig, die over de open zijtuinen zicht bieden op de binnen het blok gelegen (binnen)tuinen. Deze open doorzichten leveren een belangrijke bijdrage aan de stedenbouwkundig waardevolle elementen in de buurt. Met name aan de rand van het Willemspark speelt het doorzicht tussen de bebouwing naar het Vondelpark en vice versa een belangrijke rol in de beleving van het gebied. In de stroken langs het Vondelpark en de bijbehorende vijvers (langs de Van Eeghenstraat, de Koningslaan en het westelijk deel van de Oranje Nassaulaan en de bebouwing rond de westelijke Vondelpark vijver langs de Sophialaan en de Waldeck Pyrmontlaan), bestaat de bebouwing uit vrijstaande, alzijdig ontworpen villa's en stadspaleizen die vanaf meerdere kanten vanuit de openbare ruimte zichtbaar zijn en worden gekenmerkt door een grote diversiteit aan bebouwings- en dakvormen. De open zijtuinen zorgen voor doorzichten tussen de bebouwing door die vanuit de buurt zicht geven op het Vondelpark en vice versa. De diversiteit aan rondom zichtbare bebouwing en de doorzichten draagt in belangrijke mate bij aan de stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarde van het Willemspark, de Van Eeghenstraat èn het Vondelpark. In de ruimte die vrij is van gebouwen is meestal beplanting aanwezig is. Dit draagt bij aan het groene aanzicht van het plangebied. Op diverse plekken wordt het doorzicht echter verhinderd doordat in de zijtuinen aanbouwen, schuurtjes en/of gebouwde parkeervoorzieningen aanwezig zijn.

verplicht
Afbeelding: De parkrand langs het Vondelpark (rood)

Parkeren op eigen terrein

Het parkeren in tuinen komt in het Willemspark het meeste voor in de vorm van parkeren in vrijstaande en aangebouwde garages en parkeren op onoverdekte parkeerplaatsen en concentreert zich met name rond de aanwezige werkfuncties. Sinds midden jaren '90 van de vorige eeuw is het parkeren op maaiveld in de tuinen (zonder dat een garage aanwezig is) aanzienlijk toegenomen. Op diverse plaatsen werden de tuinen verhard om vervolgens als parkeerplaats te dienen voor de werknemers en klanten van de kantoren. Gezien het belang van de tuinen voor het ruimtelijk karakter en de beleving van het Willemspark, is dit een onwenselijke ontwikkeling geweest. Niet alleen zijn de tuinen nooit bedoeld om te dienen als parkeerplaats. Het parkeren in de tuinen is bovendien niet noodzakelijk, omdat op straat voldoende parkeerruimte voorhanden is. Er is maar heel weinig sprake van parkeren op eigen terrein onder een carport of in hoofdbebouwing. Dat geldt ook voor ondergrondse parkeervoorzieningen, maar de afgelopen jaren is een tendens zichtbaar geworden waarbij in de tuin, ter vervanging van parkeervoorzieningen op maaiveld, ondergrondse parkeervoorzieningen worden vergund.

2.3.2 Van Eeghenstraat     

De Van Eeghenstraat kan worden getypeerd als overgangszone tussen de Van Eeghenbuurt en het Vondelpark en is in veel opzichten vergelijkbaar met de overgangszone tussen het Willemspark en het Vondelpark.

Bebouwing

De levendige en zeer diverse 19e-eeuwse architectuur van de villa's aan de even zijde van de Van Eeghenstraat contrasteert met de nadrukkelijk soberder ontworpen gevelwanden aan de oneven zijde (de zuidzijde van de straat). De bebouwing aan de even zijde van de Van Eeghenstraat bestaat vrijwel uitsluitend uit villa's en herenhuizen, met uitzondering van het sterk uitgegroeide complex van het voormalige Luthers Diaconessen Ziekenhuis (tevens voormalig Stadsdeelkantoor Oud-Zuid). De gevelwand kent geen consequente gevelopbouw en er is weinig eenheid in stijl of globale afmetingen. De hoogte varieert van twee tot vijf bouwlagen (plus kap). Voor het overige geldt voor de bebouwing langs de even zijde, zowel wat betreft de hoofdbebouwing als de bijbehorende bouwwerken (aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen), hetzelfde als voor het Willemspark.

Openbare ruimte

De Van Eeghenstraat wordt getypeerd als een woonstraat en vormt een luxe versie van het in Amsterdam gebruikelijke 19e-eeuwse straatprofiel. Het straatprofiel is breder met betere bomen en bijzondere straatlantaarns. Het plantsoen en de monumentale ingang tot het park zijn in combinatie met de gebogen rooilijnen het centrale element van de hele Van Eeghenstraat.

Tuinen

Vergeleken met de tuinen in de parkand van het Willemspark, zijn de villa's aan de Van Eeghenstraat voorzien van relatief kleine voor- en achtertuinen. In het westelijke deel van de Van Eeghenstraat is het doorzicht tussen de villa's op veel plekken verdwenen. In het oostelijke deel zijn de doorzichten daarentegen nog vrijwel ongeschonden. Vanuit het park is oneigenlijk gebruik van de tuinen ten behoeve van parkeren niet zichtbaar. Dit komt door de dichte randbeplanting van het park en het ontbreken van een waterpartij zoals langs Willemspark.

Parkeren

Voor de Van Eeghenstraat geldt eveneens dat het parkeren in de tuinen, gezien het belang van de tuinen voor het ruimtelijk karakter en de beleving, een onwenselijke ontwikkeling is.

2.3.3 Vondelpark     

Aanwijzing tot Rijksmonument

Zoals hierboven aangegeven is in het Vondelpark in de loop der jaren een aantal veranderingen aangebracht. Desondanks was midden jaren '90 van de vorige eeuw nog veel van het oorspronkelijke vormen- en lijnenspel herkenbaar.

Het oorspronkelijke ontwerp was ook belangrijk in het kader van de aanwijzing van het park als Rijksmonument in 1996. Bij die aanwijzing is aangegeven dat het park een grote landschappelijke, cultuurhistorische en stedenbouwkundige waarde heeft:

  • als eerste volkspark van Nederland;
  • vanwege de over het algemeen gaaf bewaarde aanleg in landschapsstijl, bestaande uit rij-, wandel- en ruiterpaden, waterpartijen met eilandjes en de weides;
  • vanwege de invloed op andere parken, zowel in Nederland als daarbuiten;
  • als (zelfs over de landsgrenzen) het bekendste park van Nederland;
  • vanwege een aantal in het park aanwezige gebouwen en sculpturen, bruggen en een deel van het omringende hekwerk met toegangen;
  • als één van de hoogtepunten uit het oeuvre van J.D. en L.P Zocher;
  • vanwege de stedenbouwkundige relatie met het zuidelijk van het Vondelpark gelegen Willemspark (het enige villapark in Amsterdam) en de niet los te koppelen relatie met een groot deel van de omringende randbebouwing.

Met de aanwijzing van het Vondelpark als Rijksmonument is de noodzaak van het behouden en waar mogelijk versterken van de bovengenoemde kwaliteiten en de ruimtelijke structuur van het park onderstreept.

Renovatie van het park

Om het oorspronkelijke ontwerp te herstellen en waar mogelijk te versterken, is het Vondelpark tussen 1999 en 2010 gerenoveerd. Uitgangspunt daarbij vormden de hierboven genoemde drie perioden. De renovatie was daarnaast nodig aangezien het park, door de toenemende druk van de vele bezoekers, te kampen had met een steeds snellere slijtage. Regulier onderhoud was niet meer toereikend om het verval te keren. Bij de renovatie is daarom een balans gezocht tussen de monumentale waarde van het park en een duurzaam beheer.

De renovatie van het park betrof onder andere de volgende onderdelen:

  • Water: Ten opzichte van de oude situatie zijn enkele relatief kleine aanpassingen gedaan in de vorm en ligging van de watergangen. Zo zijn rond dammen en duikers de waterlopen aangepast waardoor deze het effect van een brug krijgen;
  • Graslanden: Er is een grotere variatie aangebracht in het beheer van graslanden. De dierenweiden aan de westkant van het park hebben een meer natuurlijk karakter gekregen door extensief beheer. Het overige gebied heeft een intensief beheer gekregen/behouden;
  • Paden: In de padenstructuur zijn enkele kleine aanpassingen gedaan zodat de paden meer vloeiend op elkaar aansluiten. Alleen op de geasfalteerde paden worden fietsers toegelaten;
  • Bosschages/bomen: De structuur van bosschages en bomen is aangepast. Gezonde bomen zijn blijven staan tenzij dit in verband met zichtlijnen onwenselijk was. Op andere locaties zijn juist bomen aangeplant om de structuur te herstellen;
  • Bouwkundige elementen: De gebouwen in het park (de Parkwachterswoning, de Muziektent en de horecagelegenheden het Groot Melkhuis en het Blauwe Theehuis) zijn opgeknapt.

2.4 Functionele analyse     

Bij de beschrijving van de functionele structuur wordt onderscheid gemaakt tussen twee deelgebieden (respectievelijk Willemspark/Van Eeghenstraat en Vondelpark). De functionele structuur van het Willemspark en de Van Eeghenstraat is vergelijkbaar en wordt daarom in één subparagraaf beschreven.

2.4.1 Willemspark en Van Eeghenstraat     

Wonen

Het Willemspark en de Van Eeghenstraat kunnen worden gekenmerkt als een rustig woongebied. De bevolkingsamenstelling wijkt af van de rest van Stadsdeel Zuid, in die zin dat er relatief veel jongeren en gezinnen met kinderen wonen. Het aantal 65-plussers is relatief laag. Het gemiddeld inkomen in het plangebied is aanzienlijk hoger dan het stadsdeelgemiddelde. Het aandeel nieuwe Nederlanders met een niet-westerse achtergrond is aanzienlijk lager dan in het gehele stadsdeel. Er wonen in verhouding wel veel nieuwe Nederlanders met een westerse achtergrond.

De afwijkende bevolkingssamenstelling heeft te maken met de woningvoorraad, die voor het grootste deel bestaat uit ruime villa's en geschakelde herenhuizen. De woningen zijn groot en grotendeels in particulier eigendom. De WOZ-waarde van de woningen ligt aanzienlijk hoger dan de gemiddelde WOZ-waarde in het stadsdeel. In het plangebied bevinden zich geen sociale huurwoningen. Wel zijn er enkele complexen met vrije sector huurwoningen, zoals het Sajethuis aan de Koningslaan 15 en Oranje Nassaulaan 6 met 22 vrije sectorhuurwoningen.

Kantoren

Hoewel het grootste deel van de bebouwing oorspronkelijk is opgericht als woning, hebben de Willemsparkbuurt en Van Eeghenstraat een belangrijke kantoorfunctie. Als gekeken wordt naar de woon-werkbalans uitgedrukt in de verhouding inwoners/werknemers, dan is deze groter dan 1:1. Dat betekent dat in verhouding meer werknemers in de buurt zijn dan inwoners. Dit is vergelijkbaar met de woon-werkbalans in de centrummilieus van de binnenstad en het Museumkwartier. Daarmee functioneert de wijk in praktijk als een stedelijke woon-werkwijk. In Willemspark is dit vooral het gevolg van de kantoorwerkgelegenheid in kleine vestigingen in de zakelijk dienstverlening. De gemiddelde grootte van de kantoren is met 2,3 werknemers per vestiging wel lager dan het stadsdeelgemiddelde (3 werknemers per vestiging).

Een deel van de kantoorfuncties wordt uitgeoefend als werk-aan-huis, waarbij een verdieping of deel van de woning wordt gebruikt als kantoorruimte. Dit past binnen het vigerende bestemmingsplan Willemspark - van Eeghenstraat 2002, waarin in veel panden zowel het gebruik als woning als het gebruik als kantoor is toegestaan. Daarmee is een hoge mate van uitwisseling en flexibiliteit geboden tussen de woonfunctie en de kantoorfunctie.

Detailhandel

Als het gaat om niet-woonfuncties, dan valt op dat er in het Willemspark en langs de Van Eeghenstraat geen winkels zijn gevestigd. Dat is overigens in overeenstemming met het vigerend bestemmingsplan waarin geen detailhandel mogelijk gemaakt werd. Voor hun dagelijkse en niet-dagelijkse boodschappen zijn de bewoners van het plangebied aangewezen op de winkels in de omliggende winkelstraten en -gebieden, zoals de Amstelveenseweg, de Cornelis Schuytstraat en de Overtoom.

Horeca

In het Willemspark en langs de Van Eeghenstraat is maar één zelfstandige horecagelegenheid gevestigd, te weten op de hoek Koninginneweg-Saxen Weimarlaan. Verspreid in het Willemspark zijn enkele hotels aanwezig. Het betreft de adressen Waldeck Pyrmontlaan 9, Koninginneweg 34/ Koningslaan 1 en Van Eeghenstraat 64.

Maatschappelijke voorzieningen

In het plangebied bevinden zich een aantal maatschappelijke voorzieningen. Het gaat om de volgende functies:

  • Twee kinderdagverblijven aan de Waldeck Pyrmontlaan 23 en Oranje Nassaulaan 4.
  • Een huisartsenpraktijk aan de Oranje Nassaulaan 51
  • Een tandartspraktijk aan de Koninginneweg 150-H
  • Een regiokantoor van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie aan de Emmalaan 7
  • Een huiswerkbegeleidingsinstituut aan het Emmaplein 7

Op de onderstaande kaart zijn alle niet-woonfuncties in het Willemspark aangegeven. De kantoren zijn blauw gearceerd, de horecafuncties zijn oranje gearceerd en de maatschappelijke functies zijn groen gearceerd. De informatie op deze kaart stamt uit 2017. In enkele gevallen is het gebruik inmiddels omgezet naar een ander gebruik. Indien dat nieuwe gebruik toegestaan en/of vergund is, dan is het betreffende pand conform het nieuwe gebruik bestemd.

verplicht
Afbeelding: Niet-woonfuncties in Willemspark en langs de Van Eeghenstraat (maps.amsterdam.nl)

2.4.2 Vondelpark     

Het Vondelpark is het meest bezochte park van Nederland. Naar schatting maken jaarlijks circa 10 miljoen mensen gebruik van het park (bezoekers en passanten). Het oostelijke deel van het park, gelegen aan de centrumkant, wordt het meest intensief gebruikt. Het aantal bezoekers ligt hier hoog, met name in de zomer. Het westelijke deel van het park is rustiger. Hier bevinden zich ook de koeien- en schapenweide, waar in het bijzonder de ecologische waarde van het park tot uiting komt. Het gehele park is een Rijksmonument en maakt onderdeel uit van de gemeentelijke Hoofdgroenstructuur. Binnen de Hoofdgroenstructuur staan de functies groen en groene recreatie voorop en worden ingrepen gestimuleerd die de recreatieve gebruikswaarde, de natuurwaarde en/of andere functies van het groen verhogen.

Van oudsher is het Vondelpark bedoeld om te flaneren: wandelen, kijken en bekeken worden. De inrichting in Engelse landschapsstijl sluit daar bij aan. Door de maatschappelijke ontwikkelingen van de afgelopen eeuw is het park steeds meer een gebruikspark geworden en is het aantal bezoekers gestegen. Deels komt dat doordat flaneren een andere invulling heeft gekregen: picknicken, wandelen met de hond, liggen met een boek, en deels doordat in de andere delen van de stad minder (groot) groen ter beschikking is. Doordat de hoeveelheid vrije tijd is toegenomen verblijven gebruikers vaker langdurig in het park. Door deze ontwikkelingen zijn de activiteiten in het park steeds diverser, en zijn het ruimtebeslag en de gebruiksdruk steeds groter geworden.

Het gehele park is ongeveer 47 ha groot, waarvan de koeien en de schapenweide niet regulier toegankelijk zijn. Veel Amsterdammers en toeristen weten de weg naar het park te vinden om te sporten of te relaxen. Ook zijn er diverse horecagelegenheden in het park. De vele verschillende soorten van gebruik van het park kunnen veelal goed naast elkaar bestaan, maar als het aantal gebruikers een bepaalde grens overschrijdt, kunnen de verschillende groepen overlast van elkaar ervaren. Het intensieve gebruik van het Vondelpark leidt ertoe dat omwonenden van het park drukte ervaren.

Sportvoorzieningen

In het Vondelpark ligt het tennispark van de tennisclub L.T.C. Festina. Daarnaast zijn in het Vondelpark diverse sportclubs- en aanbieders actief. Het sportgebruik van het park varieert van workouts, bootcamps, hardlopen, wandelen en fietsen tot skaten, boomklimmen, nordic walking, yoga en personal training.

Horeca

In het Vondelpark bevinden zich drie horecavoorzieningen: het Blauwe Theehuis, het Groot Melkhuis en de Vondeltuin (die geen onderdeel uitmaakt van dit bestemmingsplan). Deze horecavoorzieningen dragen bij aan de sfeer en de toegankelijkheid van het park. Bezoekers ervaren de horeca als een prettig onderdeel en er wordt niet of nauwelijks overlast door de horeca ervaren. De sluitingstijden van de horeca en de geluidsniveaus sluiten aan bij de (gewenste) functies van het park, namelijk: prettig en toegankelijk.

Wonen

In het Vondelpark bevinden zich twee woningen:

  • De parkopzichterswoning bij de Stadhouderskade (adres: Vondelpark 1). Dit is een voormalige dienstwoning, die tegenwoordig regulier wordt bewoond.
  • De bedrijfswoning op de eerste etage van het Groot Melkhuis (adres: Vondelpark 2).

Evenementen

Er vindt een aantal jaarlijks terugkerende evenementen met een stedelijk karakter in het Vondelpark plaats, zoals Kinderkoningsdag en de Amsterdam marathon. In het Vondelpark Openluchttheater (hierna: VOLT) worden in de periode mei t/m september muziek- en theatervoorstellingen gegeven. Deze zijn gratis toegankelijk. In het park worden geen commerciële evenementen (met kaartverkoop) of privé evenementen toegestaan.

Het Vondelpark is geen evenementenpark. Er mogen parkgerichte evenementen plaatsvinden, maar het park is, met uitzondering van het VOLT terrein, niet voor evenementen ingericht. Het park ligt laag, daarom staat de waterstand hoog en dat maakt het park kwetsbaar en onderhoudsgevoelig.

2.5 Bereikbaarheid     

Het plangebied is per auto, per openbaar vervoer en per fiets goed bereikbaar.

Autoverkeer

Het Vondelpark is aan drie zijden omsloten door belangrijke doorgaande routes voor autoverkeer: de Amstelveenseweg, de Overtoom en de Stadhouderskade. Het Vondelpark wordt tevens ontsloten door de Eerste Constantijn Huygensstraat, die via de Vondelbrug over het oostelijke deel van het park heenloopt. Voor de Willemsparkbuurt is de langs de westzijde lopende Amstelveenseweg de belangrijkste doorgaande route voor autoverkeer.

Openbaar vervoer

Per openbaar vervoer is het Vondelpark van meerdere kanten bereikbaar. Aan de noordzijde rijden over de Overtoom de tramlijnen 1 en 11. Aan de oostzijde rijden tramlijnen 2, 5 en 12 en buslijnen 347, 357 en 397 over de Hobbemastraat en de Paulus Potterstraat. Daarnaast rijdt tram 3 via de Eerste Constantijn Huygensstraat over de Vondelburg naar de Van Baerlestraat. Aan de zuidzijde wordt het Vondelpark ontsloten via tramlijn 2, die over de Willemsparkweg en de Koninginneweg rijdt en tevens de OV-ontsluiting van de Willemsparkbuurt vormt.

Fietsverkeer

Zowel rond als door het plangebied lopen meerdere fietsroutes. Het Vondelpark ligt op een gebruiksvriendelijke oost-westverbinding en is daarmee een belangrijke doorgaande verkeersader voor fietsers. Het park wordt daarmee, behalve door bezoekers, ook frequent gebruikt door passanten. Dit zijn voornamelijk fietsers die uit het westelijk deel van Amsterdam naar het centrum fietsen en vice versa. Ook in noord-zuidrichting wordt het park intensief gebruikt, door fietsers van Oud-West naar Oud-Zuid en vice versa. Daarmee is ook de Willemsparkbuurt per fiets goed bereikbaar.

Hoofdstuk 3 Uitgangspunten     

3.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk worden de uitgangspunten voor de actualisatie van dit bestemmingsplan toegelicht. |n hoofdstuk 3.2 worden eerst de algemene uitgangspunten toegelicht. Het plangebied kenmerkt zich door zijn hoge architectonische, cultuurhistorische en landschappelijke waarden. In hoofdstuk 3.3 wordt daarom omschreven welke cultuurhistorische waarden in dit bestemmingsplan worden beschermd en op welke wijze dit wordt gedaan. In hoofdstuk 3.4 wordt beschreven welke functionele ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt in dit bestemmingsplan.

In dit hoofdstuk wordt onderscheid gemaakt tussen de twee deelgebieden Willempark/Van Eeghenstraat en Vondelpark. Daar waar in de tekst Willemspark staat, wordt gedoeld op het Willemspark en de Van Eeghenstraat.

3.2 Algemene uitgangspunten     

Aan het opstellen van het nieuwe bestemmingsplan Willemspark - Vondelpark 2019 liggen de volgende algemene uitgangspunten ten grondslag:

  1. De bestaande, legaal aanwezige situatie wordt positief bestemd. Alle bebouwing die/ al het gebruik dat legaal aanwezig is, wordt in het bestemmingsplan toegestaan.
  2. Voor wat betreft de bouwmogelijkheden heeft het plan een sterk conserverend karakter. De bouwvlakken zijn strak om de bestaande hoofdgebouwen gelegd. Dit wordt de zogenaamde krimpfoliemethode genoemd. Het doel is om de negatieve gevolgen van de bouwdynamiek te beperken en de hoge cultuurhistorische waarden van het Willemspark optimaal te beschermen.
  3. Voor wat betreft de gebruiksrechten is er sprake van enige flexibiliteit. Zo zijn bijvoorbeeld de gebruiksrechten voor panden die in het vigerende bestemmingsplan zijn bestemd als Woningen + Kantoren gehandhaafd. Kantoren kunnen in het nieuwe bestemmingsplan worden omgezet naar woningen en vice versa. Ongebruikte rechten voor horeca-inrichtingen en hotels zijn echter komen te vervallen.
  4. In het Vondelpark staat het beschermen van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden centraal. Zo is er bijvoorbeeld een aanlegvergunning nodig om werken en werkzaamheden uit te voeren in het Vondelpark. Elke aanvraag voor een aanlegvergunning moet voor advies worden voorgelegd aan de Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur.

Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is rekening gehouden met actuele wet- en regelgeving, de actuele gemeentelijke beleidskaders en de ambities uit het coalitie-akkoord. Deze zijn waar mogelijk verwerkt in het bestemmingsplan.

In dit bestemmingsplan worden in beginsel geen nieuwe bouwprojecten mogelijk gemaakt. Een uitzondering hierop vormen initiatieven waarvoor reeds een onherroepelijke omgevingsvergunning is verleend. Voorwaarde is wel dat die omgevingsvergunning nog steeds van kracht is. Indien een omgevingsvergunning weer is ingetrokken, dan wordt het betreffende initiatief niet mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan.

Met het bestemmingsplan worden geen bouwplannen mogelijk gemaakt, waarvoor op grond van artikel 6.12 lid 1 Wro een exploitatieplan opgesteld dient te worden. Bouwplannen worden alleen opgenomen op het moment dat het kostenverhaal (anderszins dan door een exploitatieplan) verzekerd is (d.m.v. bijvoorbeeld een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer).

3.3 Cultuurhistorische waarden     

Met ingang van 1 januari 2012 zijn gemeenten verplicht om in hun bestemmingsplannen aan te geven welke cultuurhistorische waarden aanwezig zijn en op welke wijze deze worden beschermd. In deze paragraaf staan de bovengrondse cultuurhistorische waarden centraal. Een nadere toelichting op de cultuurhistorische waarden van het plangebied staat in de cultuurhistorische verkenning van bureau Monumenten & Archeologie (bijlage 2 bij deze toelichting). De ondergrondse cultuurhistorische waarden (de archeologische waarden) komen aan bod in paragraaf 5.1.

In hoofdstuk 2.3 is de bestaande ruimtelijke structuur beschreven. Het plangebied kenmerkt zich door een hoogwaardige ruimtelijke en stedenbouwkundige structuur die “af” is. Een belangrijk doel van het bestemmingsplan is dan ook het beschermen van de cultuurhistorische waarden in het plangebied en het tegengaan van ongewenste ontwikkelingen. Daartoe is de borging van de ruimtelijke structuur en cultuurhistorische waarden zoals die is ingezet in de twee vigerende bestemmingsplannen Willemspark - Van Eeghenstraat 2002 en Vondelpark, in dit bestemmingsplan voortgezet en waar nodig in overeenstemming met de wettelijke kaders aangevuld.

In deze paragraaf worden de in het bestemmingsplan opgenomen regelingen per deelgebied toegelicht.

3.3.1 Willemspark en Van Eeghenstraat     

Belang van de structuur voor de regeling

De open structuur van de bebouwing betekent dat de bebouwing op veel plekken van meerdere zijden of zelfs (langs de Parkrand) alzijdig zichtbaar is. Op veel plaatsen in het gebied, maar vooral aan de parkrand, is bovendien sprake van waardevolle doorzichten die behoudenswaardig zijn. Bouwen op plekken waar zich fraaie doorzichten bevinden is daarom onwenselijk. Gelet op de vele gevarieerde en hoog gewaardeerde kapvormen zijn ook uitbreidingen in hoogte of in de vorm van dakvergrotingen ongewenst.

Uitgangspunten

Voor het beschermen van de cultuurhistorische waarden van het Willemspark zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • De doorzichten tussen de vrijstaande bouwvolumes die in het geldende plan reeds bescherming genieten worden in het nieuwe plan wederom beschermd met een bouwverbod.
  • De bestaande bouwvolumes zijn volgens de krimpfoliemethode bestemd. De bestaande footprint en de bestaande bouw- en goothoogten zijn op de verbeelding vastgelegd.
  • Alle panden die zijn aangemerkt als architectuurorde 1, 2 of 3 hebben een dubbelbestemming gekregen. Dit houdt in dat het kapprofiel niet mag worden gewijzigd en dat er een sloopvergunning nodig is om deze panden te vervangen door nieuwbouw.

Wijze van regelen

Om de cultuurhistorische waarden en de kenmerkende ruime en open stedenbouwkundige structuur in het Willemspak te beschermen is in het bestemmingsplan een koppeling gelegd met de waarderingskaarten die onderdeel zijn van de welstandnota 'De van Amsterdam 2016'. Daarin maakt Willempark onderdeel uit van de 19e eeuwse Ring, waarvoor redelijke eisen van welstand gelden.

Op de waarderingskaarten zijn de architectonische en stedenbouwkundige kwaliteiten volgens de volgende systematiek gewaardeerd:

Architectonische kwaliteit

Op de waarderingskaarten is de architectonische kwaliteit van de bebouwing opgenomen met de volgende ordes:

  • Orde 1 (paars): Rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten en panden met een vergelijkbare cultuurhistorische waarde;
  • Orde 2 (rood): monumentwaardige bouwwerken met nadrukkelijke architectonische verbijzondering en bouwwerken met een bijzondere cultuurhistorische betekenis;
  • Orde 3 (oranje): karakteristieke bouwwerken met architectonische en/of stedenbouwkundige meerwaarde;
  • Basisorde (geel): voor de periode kenmerkende bouwwerken met basiskwaliteit, of bouwwerken die door ingrijpende wijzigingen hun architectonische meerwaarde hebben verloren.

De binnen orde 1 vallende Rijks- en gemeentelijk monumenten vallen altijd tevens binnen de voor deze monumenten geldende wet- en regelgeving.

In het Willemspark en langs de Van Eeghenstraat komen alle architectuurordes voor. Met name bebouwing van de ordes 1, 2 en 3 komt veel voor. Circa 90 % van de panden is aangemerkt als orde 1, 2 of 3. Bebouwing van de basisorde komt relatief weinig voor. Enkele panden in het Willemspark hebben op de waarderingskaart overigens géén waardering gekregen. Het gaat hierbij meestal om bebouwing van ná 1970.

verplicht
Afbeelding: Architectuurordes Willemspark - Vondelpark

Stedenbouwkundige kwaliteit

Omdat het niet alleen om het individuele gebouw gaat, maar ook om stedenbouwkundige samenhang, zijn de stedenbouwkundige kwaliteiten gewaardeerd aan de hand van de volgende zones:

  1. Zone A (paars): de dragende structuur van een hooggewaardeerd stadsgezicht;
  2. Zone B (rood): beschermenswaardige zone met een nadrukkelijke stedenbouwkundige verbijzondering, dikwijls onderdeel van een bijzondere ruimtelijke structuur, al dan niet gerealiseerd volgens een belangrijk stedenbouwkundig plan;
  3. Zone C (oranje): karakteristieke zone met stedenbouwkundige meerwaarde;
  4. Basiszone (geel): voor de periode kenmerkende zone met basiskwaliteit, of een zone waarin door latere invullingen sprake is van een onsamenhangend of verstoord straatbeeld.

Onder stedenbouwkundige zones wordt het openbaar gebied verstaan, dat wil zeggen straten en pleinen of combinaties dan wel gedeelten ervan, in samenhang met flankerende bebouwing, groen, water en privétuinen die grenzen aan het openbaar gebied. De stedenbouwkundige zones geven bij verbouwingen, uitbreidingen en nieuwbouw een belangrijk houvast bij de beoordeling van de ingreep in relatie tot zijn omgeving.

Door de combinatie van de twee waarderingssystemen kan genuanceerd naar bepaalde bebouwing worden gekeken. Architectuur met een lage waardering in een stedenbouwkundig hoogwaardig gebied vraagt om een zorgvuldiger beoordeling dan in een stedenbouwkundig laag gewaardeerd gebied: ordes en zones versterken elkaar of geven nuancering.

In het Willemspark en langs de Van Eeghenstraat komen alleen zone A en B voor:

  • Alle woonstraten in het gebied zijn gewaardeerd als stedenbouwkundige zone A. Voor deze zone geldt een restauratieve aanpak van de ruimtelijke structuur en architectuur. Uitgangspunt is handhaving en indien nodig herstel van de kwaliteit van het oorspronkelijke stedenbouwkundig concept en de historische bebouwing.
  • De doorgaande straat Koninginneweg is als enige gewaardeerd als stedenbouwkundige zone B. Voor deze zone geldt handhaving van de ruimtelijke structuur, van het historische straatbeeld, groenvoorziening en waterpartij(en) als uitgangspunt.

verplicht
Afbeelding: Stedenbouwkundige zones Willemspark

Beschermen kapprofielen

Monumenten en Archeologie adviseert om in het bestemmingsplan regels op te nemen voor het beschermen van de kappen. De bijzondere kapvormen, dakkapellen en schoorstenen leveren een belangrijke bijdrage aan het monumentale karakter van de wijk. Er dient daarom te worden voorkomen dat deze onderdelen in de loop der tijd uit het straatbeeld verdwijnen.

Waardevolle kapvormen zijn kenmerkend voor de bebouwing in het Willemspark. Daarom is ervoor gekozen om de kappen van alle panden die zijn gewaardeerd als achitectuurorde 1, 2 en 3 in dit bestemmingsplan te beschermen. De kappen van de panden die als basisorde zijn gewaardeerd worden niet beschermd, omdat deze panden geen architectonische meerwaarde hebben.

De kappen van de orde 1, 2 en 3 panden worden beschermd via de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'. In de regels is bepaald dat het kapprofiel niet mag worden gewijzigd, ondergeschikte wijzigingen daarop uitgezonderd. De bouw van een dakterras is geen ondergeschikte wijziging van het kapprofiel. Dit betekent dat het niet is toegestaan om in of op de kap van een orde 1, 2 of 3 pand een dakterras te realiseren.

In overleg met Monumenten en Archeologie is ervoor gekozen om in de regeling geen onderscheid te maken tussen orde 1, 2 en 3. Voor alle drie de architectuurordes geldt daarom hetzelfde beschermingsniveau.

Beschermen bouwmassa's

Net als in het vigerende bestemmingsplan, is de bestaande hoofdbebouwing op de verbeelding ingetekend met bouwvlakken en zijn de bestaande bouw- en goothoogten vastgelegd. De bouwvlakken volgen de bestaande voor-, zij- en achtergevelrooilijnen nauwsluitend. Buiten de bouwvlakken mag niet worden gebouwd. Het vastleggen van de zijgevelrooilijnen betekent dat de ruimten tussen de hoofdgebouwen bebouwingsvrij blijven.

Met het intekenen van de bouwvlakken van de bestaande hoofdbebouwing zijn ook de bestaande voorgevelrooilijnen conform de bestaande situatie vastgelegd. Daarmee blijft de overgang tussen publiek en privé behouden. Door ook de wegen en andere onbebouwde ruimten (verkeersruimte et cetera) vast te leggen, en hier geen bebouwing toe te staan, wordt de bestaande en in hoge mate gaaf gebleven stedenbouwkundige structuur beschermd.

In het huidige bestemmingsplan is bij een deel van de panden de mogelijkheid gecreëerd om de achtergevel over alle bouwlagen enkele meters uit te bouwen. Deze mogelijkheid is in het nieuwe bestemmingsplan komen te vervallen. De achtergevel kan daarom niet worden uitgebouwd. Dit wordt nader toegelicht onder het kopje 'wegbestemmen planologische lucht'. De begane grondverdieping vormt hierop een uitzondering, omdat die vergunningsvrij tot maximaal 4 meter kan worden uitgebouwd.

Wegbestemmen planologische lucht

De ruime bouwmogelijkheden aan de achterzijde van de bebouwing die het vigerend bestemmingsplan Willemspark - van Eeghenstraat 2002 biedt, worden met dit bestemmingsplan wegbestemd. Het in stand houden van deze ruime bouwmogelijkheden is beleidsmatig niet langer gewenst.

Kenmerk van de meeste panden in het Willemspark is de aanwezigheid van erkers, balkons en dergelijke, zowel aan de voor- als achterkant van de panden. Van belang is te voorkomen dat de aanwezige variatie in de bebouwing teniet wordt gedaan, bijvoorbeeld door het dichtbouwen van balkons. In het bestemmingsplan worden balkons, erkers aan de hogere bouwlagen, toegangstrappen en dergelijke niet bestemd maar beoordeeld als ondergeschikte bouwdelen. Als het gaat om terrassen op een lager gelegen gedeelte van het hoofdgebouw (zoals voorkomt bij de stadsvilla's) dan wordt dat lager gelegen deel van het oorspronkelijke hoofdgebouw opgenomen met de aldaar bestaande bouwhoogte. Op deze wijze wordt voorkomen dat een dergelijk terras wordt volgebouwd.

Sloopvergunningsplicht

Voor het verbouwen of slopen van een Rijksmonument of een gemeentelijk monument is op grond van de Wabo altijd een sloopvergunning (officieel geheten: omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk) nodig.

Het plangebied is niet aangewezen als beschermd stadsgezicht en niet alle panden zijn aangewezen als monument. Op grond van artikel 3.3 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het echter mogelijk om een sloopregeling voor alle bebouwing (dus ook de niet-monumentale) in het bestemmingsplan te regelen. Gezien het belang van stedenbouwkundige en architectonische waarden in het plangebied, is binnen de dubbelbestemmingen 'Waarde – Cultuurhistorie' een sloopvergunningstelsel opgenomen.

Het voornaamste doel van de sloopvergunningplicht is het voorkomen van 'gaten' in de bebouwing. Hiermee kunnen dreigend verval en de aantasting van de leefbaarheid worden tegengegaan. Een ander doel is om te voorkomen dat cultuurhistorisch waardevolle bebouwing wordt vervangen door nieuwbouw die qua beeldkwaliteit niet passend is. De sloopvergunning wordt geweigerd wanneer voor de nieuwbouwactiviteiten nog geen aanvraag voor een omgevingsvergunning is ingediend of indien de aangevraagde omgevingsvergunning is geweigerd.

Om te voorkomen dat voor alle sloopactiviteiten een sloopvergunning aangevraagd moet worden, is een aantal uitzonderingen opgenomen. Deze uitzonderingen gelden voor sloopactiviteiten:

  1. die het normale onderhoud betreffen;
  2. van ondergeschikte betekenis, indien door het dagelijks bestuur is geconstateerd, dat daarvoor geen omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk is vereist;
  3. waarvan aangetoond is dat deze geen aantasting van de aanwezige cultuurhistorische waarden tot gevolg zal hebben;
  4. die uitgevoerd mogen worden krachtens een voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan verleende dan wel aangevraagde vergunning;
  5. ter voldoening van een aanschrijving of een besluit van burgemeester en wethouders.

Met name de tweede en derde uitzondering zullen in veel gevallen toegepast worden. Vaak hebben sloopactiviteiten geen betrekking op die aspecten die ervoor gezorgd hebben dat de betreffende bebouwing wordt aangemerkt als cultuurhistorisch waardevol. Sloopactiviteiten die binnen het pand plaatsvinden, hebben bijvoorbeeld geen gevolgen voor de cultuurhistorische waarde van het gebied. Hiervoor is dan (tenzij het een monument betreft) geen sloopvergunning verplicht.

Verdiepingshoogte bij sloop/nieuwbouw

Een belangrijk element in het stedenbouwkundig ontwerp van het Willemspark en de Van Eeghenstraat is dat de meeste bebouwing traditioneel grote tot zeer grote verdiepingshoogtes kent. In het huidige bestemmingsplan is daarom bepaald dat de verdiepingshoogte van de eerste bouwlaag minimaal 3,3 meter bedraagt. De verdiepingshoogte van de hoger gelegen bouwlagen bedraagt minimaal 3,0 meter. De verdiepingshoogte wordt gemeten van de vloer van de betreffende bouwlaag tot de vloer van de daarboven gelegen bouwlaag.

Via het toepassen van moderne bouwmethoden in combinatie met de huidige bouwregelgeving (minimale plafondhoogte van 2,60 meter) kan een verdiepingshoogte van slechts 3 meter op de begane grond worden gerealiseerd. Dit is een onwenselijke ontwikkeling. Monumenten en Archeologie adviseert daarom om voor de eerste bouwlaag een minimale verdiepingshoogte van 3,5 meter op te nemen. Dit advies is overgenomen. In de bouwregels is vastgelegd dat in het geval van sloop/nieuwbouw de eerste bouwlaag minimaal 3,50 meter hoog is.

Beschermen doorzichten tussen vrijstaande bouwmassa's

Het Willemspark kenmerkt zich door de aanwezigheid van doorzichten tussen de vrijstaande bouwmassa's naar het Vondelpark, naar de binnentuinen of naar de achterliggende straten. Deze doorzichten dragen bij aan de groene beleving van de wijk. De gemeente wil deze kwaliteit graag beschermen.

In het vigerende bestemmingsplan is daarom bepaald dat er geen bijgebouwen zijn toegestaan ter plaatse van deze doorzichten. Op kaart A (bijlage 1 bij de voorschriften) zijn ter plaatse van deze doorzichten arceringen aangebracht. In artikel 3 sub f is bepaald dat ter plaatse van deze arcering geen aanbouwen, uitbouwen, bergingen of andere gebouwen zijn toegestaan en dat in deze zones wordt gestreefd naar een groene inrichting.

In het nieuwe bestemmingsplan hebben deze doorzichten de dubbelbestemming 'Waarde-Landschap' gekregen. In de regels is bepaald dat ter plaatse van deze dubbelbestemming geen gebouwen mogen worden gebouwd, reeds bestaande bebouwing uitgezonderd. Hierdoor zijn vergunningsvrije bijgebouwen aan de zijkant van het hoofdgebouw niet toegestaan.

Alleen de doorzichten die in het vigerende plan al beschermd waren hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap' gekregen. Wel lopen deze dubbelbestemmingen in het nieuwe bestemmingsplan door tot de achtergrens van de betreffende percelen. In het vigerende bestemmingsplan lopen de arceringen slechts door tot de achtergevels van de naastgelegen panden. Dit betekent dat er in het verlengde van de dubbelbestemming in de achtertuin wel vergunningsvrije bijgebouwen kunnen worden gebouwd. Het doel om de groene doorzichten naar de binnentuinen van deze twee bouwblokken te beschermen wordt hierdoor ondermijnd. In het nieuwe bestemmingsplan is deze omissie hersteld.

Ter plaatse van drie doorzichten die in het vigerende plan nog niet beschermd waren, is dubbelbestemming 'Waarde - Landschap' toegevoegd. Dit zijn:

  • de zijtuin van de Koningslaan 52 aan de zijde van de entree van de Emmalaan naar het Vondelpark;
  • de zijtuin van de koningslaan 54 aan de zijde van de entree van de Emmalaan naar het Vondelpark;
  • de zijtuin van de Oranje Nassaulaan 62 aan de zijde van de entree van de Oranje Nassaulaan naar het Vondelpark.

Deze zijtuinen bevinden zich op de hoeken van de entrees naar het Vondelpark. Deze entrees hebben een hoge landschappelijke en cultuurhistorische waarde. Het is daarom van belang dat deze zijtuinen vrij van bebouwing blijven. Ter plaatse van de betreffende zijtuinen kunnen op grond van het huidige besluit omgevingsrecht geen vergunningsvrije bijgebouwen worden gebouwd. De dubbelbestemming is hier echter toegevoegd als extra waarborg dat deze zijtuinen ook in de toekomst vrij van bebouwing blijven. Op die manier wordt voorkomen dat hier toch bijgebouwen kunnen worden gebouwd als bijvoorbeeld de regels voor het vergunningsvrij bouwen in de toekomst wijzigen.

3.3.2 Vondelpark     

Voor het Vondelpark is het niet alleen het in stand houden en bevorderen van het park als onderdeel van de Hoofdgroenstructuur van belang, maar ook het waarborgen van de balans tussen het hoogstedelijke leven en de bescherming van de woon- en leefklimaat. Het gegeven dat het park behoort tot de Hoofdgroenstructuur, betekent dat een beperkt aantal soorten gebruik in het park is toegestaan. Het grootste deel van het Vondelpark is stadspark en als zodanig in het bestemmingsplan vastgelegd, inclusief de waterpartijen. Het Vondelpark is daarom bestemd als Groen en Water.

Op het gehele park ligt een dubbelbestemming 'Waarde - Hoofdgroenstructuur' die het cultuurhistorische belang en het belang van het gebied als deel van de hoofdgroenstructuur beoogt te beschermen. Er is een aanlegvergunning nodig om werken en werkzaamheden uit te voeren in het Vondelpark. Elke aanvraag voor een aanlegvergunning moet voor advies worden voorgelegd aan de Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur. Het behoud van de monumentale waarden van het park wordt tevens geborgd door de status van Rijksmonument en het gemeentelijke renovatie en beheerplan voor het Vondelpark.

In het Vondelpark worden geen ruimtelijke ontwikkelingen voorzien. Wel is de binnenplanse vrijstellingsbevoegdheid uit het vigerende bestemmingsplan voor het realiseren van openbare toiletten (artikel 19 sub a) in het nieuw bestemmingsplan gehandhaafd. Het stadsdeel wil graag openbare toiletten realiseren, omdat veel bezoekers die gedurende geruime tijd in het park verblijven bij gebrek aan toiletten het struikgewas als zodanig gaan gebruiken. Dit is niet alleen onhygiënisch, maar het neemt ook zulke vormen aan dat de begroeiing hiervan daadwerkelijk substantiële schade ondervindt.

Aan toepassing van deze binnenplanse afwijkingsbevoegdheid (artikel 6.3) zijn in het nieuwe bestemmingsplan enkele voorwaarden verbonden. Zo moet er een locatiestudie zijn uitgevoerd en mogen de aanwezige natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden niet worden aangetast. Deze voorwaarden zijn opgenomen omdat ten tijde van het vaststellen van dit bestemmingsplan nog geen locaties voor de openbare toiletten zijn aangewezen.

Bij het besluit omtrent de locaties wordt o.a. gekeken naar technische aspecten, zoals aansluiting op waterleiding, riolering en eventueel elektra. Daarnaast spelen uiteraard ook de belangen van de groenstructuur en van het monumentale karakter van het park een rol. Aan toepassing van de afwijkingsbevoegdheid zullen daarom altijd adviezen van de Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur en Monumenten en Archeologie ten grondslag moeten liggen.

3.4 Functionele ontwikkeling     

In het vorige hoofdstuk is de bestaande functionele structuur in het plangebied beschreven. In deze paragraaf wordt beschreven welke functionele ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt in dit bestemmingsplan. Ook hier wordt weer onderscheid gemaakt naar de twee deelgebieden Willemspark/Van Eeghenstraat en het Vondelpark.

3.4.1 Willemspark en Van Eeghenstraat     

Het Willemspark is een gemengd woon/werkgebied. Naast woningen zijn er veel kantoren in het gebied gevestigd. Ook zijn er een aantal maatschappelijke voorzieningen en hotels gevestigd. Er is één horeca-inrichting aanwezig. Binnen het plangebied bevinden zich geen winkels. Hieronder wordt beschreven hoe de verschillende functies in het Willemspark worden bestemd.

Wonen

Binnen de woonfunctie staat het bestemmingsplan de volgende (ondergeschikte) gebruiksfuncties al dan niet toe.

Beroep en bedrijf aan huis

Binnen de woonfunctie is het toegestaan om een deel van de woning bedrijfsmatig te gebruiken. Dit kan door een bedrijf aan huis te beginnen, of een beroep aan huis zoals huisarts, tandarts, advocaat en notaris uit te oefenen. Het is eveneens toegestaan om een Bed & Breakfast te beginnen. Hiervoor geldt dat er niet meer dan 4 personen tegelijk van de overnachtingsfaciliteit gebruik mogen maken.

Ook is het toegestaan om een internetbedrijf aan huis te hebben. De volgende drie typen internetbedrijven mogen als bedrijf aan huis worden uitgeoefend: (1) een afhaalpunt internetaankopen, (2) een internetbedrijf waar alleen een elektronische transactie tot stand komt en (3) een internetbedrijf met opslag- en verzendfunctie. Voor een beschrijving van deze drie typen internetbedrijven wordt verwezen naar hoofdstuk 4.3.3 (Detailhandelsbeleid 2018 - 2022).

Voor al deze aan huis gebonden bedrijfsactiviteiten geldt dat deze niet groter mogen worden dan het bewoonde deel van de woning. Om te waarborgen dat deze ondergeschiktheid behouden blijft, mag in gestapelde woningen maximaal 40% van de woning, met een maximum van 60 m2 worden gebruikt voor huisgebonden beroep, huisgebonden bedrijf of bed & breakfast. Voor de grondgebonden woningen geldt dat hiervoor maximaal 40% mag worden gebruikt. De bedrijvigheid moet uitgevoerd worden door de hoofdbewoner(s) zelf.

Short stay

Het bestemmingsplan voorziet niet in de bestemming short stay. Toen deze vorm van verhuur een vlucht begon te nemen, heeft de gemeenteraad aangegeven in alle bestemmingsplannen in de gemeente short stay bij recht toe te willen staan. Via de short stay vergunning kon dan gestuurd worden op het aantal woningen dat voor short stay aangewend mocht worden en waar de short stay mocht komen. In de meer centrumstedelijke delen van de stad bleek short stay echter dermate populair, dat de reguliere woonfunctie onder druk kwam te staan. Zoals aangegeven in hoofdstuk 4.2.4 worden er geen nieuwe short stay vergunningen meer afgegeven. In dit bestemmingsplan wordt short stay dan ook niet bij rechte toegestaan binnen de woonbestemming. Hierop geldt een uitzondering voor Koninginneweg 184A. Hier is short stay met een functie-aanduiding toegestaan, omdat voor dit adres in 2013 een (permanente) afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van short stay is verleend.

Bij een wijziging in beleid - waarbij weer overgegaan wordt tot afgifte van short stay vergunningen - zal afgeweken moeten worden van het bestemmingsplan.

Kantoren

De meeste kantoorpanden hebben in het huidige bestemmingsplan Willemspark – Van Eeghenstraat de dubbele bestemming Woningen + Kantoren. Hierdoor is het gebruik van deze panden flexibel. Kantoren kunnen worden omgezet naar woningen en vice versa. Het maximaal toegestane vloeroppervlak van kantoren is in het huidige bestemmingsplan niet gelimiteerd.

Gezien de marktontwikkelingen (de snelle daling van de kantorenleegstand in de stad) en de behoefte aan economische diversiteit en flexibiliteit (om in te kunnen spelen op de economische dynamiek en verandering), is het gewenst de bestaande flexibiliteit tussen wonen en kantoren in het nieuwe bestemmingsplan voort te zetten. Panden met de bestemming Woningen + Kantoren hebben daarom in het nieuwe bestemmingsplan de bestemming Wonen met de functieaanduiding 'kantoor' gekregen. Hierop gelden drie uitzonderingen:

  • Panden met de bestemming Woningen + Kantoren waarin een maatschappelijke voorziening is gevestigd, hebben de bestemming Gemengd-2 gekregen. Dit wordt nader toegelicht onder het kopje 'Maatschappelijke functies'.
  • Panden met de bestemming Woningen en de aanduiding 'maatschappelijke voorzieningen toegestaan' waarin kantoren zijn gevestigd hebben eveneens de bestemming Gemengd-2 gekregen. Dit wordt nader toegelicht onder het kopje 'Maatschappelijke functies'.
  • Panden met de bestemming Woningen + Kantoren die zijn omgezet naar appartementen, hebben de bestemming Wonen zonder de functieaanduiding 'kantoor' gekregen. De functieaanduiding 'kantoor' zou de vestiging van zelfstandige kantoren op de eerste etage en hoger in een appartementencomplex mogelijk maakt. Vanuit het oogpunt van functiemenging op pandniveau is dit ongewenste ontwikkeling. De gemeente wil dat niet-woonfuncties in gemengde panden zich op begane grond vestigen. Bovendien zou de functieaanduiding 'kantoor' het mogelijk maken dat alle appartementen in het pand worden onttrokken om te worden omgezet naar een kantoor. Dit is met het oog op de hoge druk op de woningmarkt eveneens een ongewenste ontwikkeling.

Langs de Koninginneweg zijn twee kantoren gevestigd op de begane grond (nr. 42) en in de voormalige benedenwoning (nr. 56) van panden met de enkele bestemming Woningen. Deze kantoorfuncties worden positief bestemd, maar de woonbestemming wordt gehandhaafd. Deze panden hebben daarom de bestemming Gemengd-1 gekregen. Binnen deze bestemming zijn kantoren en dienstverlening toegestaan in de kelder en/of het souterrain en de eerste bouwlaag. Woningen zijn toegestaan in alle bouwlagen.

In het ontwerpbestemmingsplan was bepaald dat een kantoor een maximaal vloeroppervlak van 300 m2 mag hebben. Deze beperking kwam voort uit de kantorenstrategie 2011, waarin werd gestreefd om de kantorenleegstand terug te dringen. Dit uitgangspunt is inmiddels achterhaald. Het uitgangspunt in het nieuwe kantorenplan 2019-2025 is om binnen de ring A10 functiemenging te stimuleren en ruimte te bieden aan kantoren. Het limiteren van het maximale vloeroppervlak voor kantoren past niet bij deze ambitie. Daarom wordt het vloeroppervlak van kantoren in het vast te stellen bestemmingsplan niet gelimiteerd.

Detailhandel

Detailhandel betreft de bedrijfsmatige verkoop van goederen aan particulieren vanuit een winkel. In het Willemspark zijn geen winkels gevestigd. In lijn met het gemeentelijke detailhandelsbeleid maakt het bestemmingsplan ook geen winkelvestiging mogelijk.

Wel staat het bestemmingsplan ondersteunende detailhandel toe binnen de bestemmingen Maatschappelijk en Sport. De ondersteunende detailhandel mag maximaal 20% van het netto oppervlak beslaan, met een absoluut maximum van 50 m2.

Dienstverlening

Dienstverlening betreft het bedrijfsmatig aanbieden van diensten aan particulieren, waarbij het publiek rechtstreeks via een balie te woord wordt gestaan en geholpen. In de Amsterdamse bestemmingsplannen wordt onderscheid gemaakt tussen drie vormen van dienstverlening:

  1. Consumentverzorgende dienstverlening: persoonlijke verzorging van consumenten, zoals kappers, schoonheidsspecialisten, zonnestudio's, nagelstudio's, etc.;
  2. Maatschappelijke dienstverlening: activiteiten die een maatschappelijk belang dienen, zoals gezondheidszorg, onderwijs, religie, kunst & cultuur en welzijnsvoorzieningen ect.
  3. Zakelijke dienstverlening: het bedrijfsmatig verlenen van diensten, zoals een makelaar, bank, uitzendbureau of reisbureau.

In het Willemspark zijn geen consumentverzorgende dienstverleners gevestigd. Er is één zakelijke dienstverlener gevestigd: het makelaarskantoor aan de Koninginneweg 152-H. Dit pand heeft in het huidige bestemmingsplan de bestemming Woningen + Kantoren en heeft daarom in het nieuwe bestemmingsplan de bestemming Wonen met de aanduiding 'kantoor' gekregen (zie de toelichting in de paragraaf 'kantoren'). Een makelaarskantoor is overigens ook toegestaan binnen de bestemming kantoor. Daarnaast zijn er een aantal maatschappelijke dienstverleners gevestigd: dit wordt toegelicht in de paragraaf 'maatschappelijke functies'.

Het vestigingsbeleid van de gemeente is erop gericht om dienstverlenende functies alleen toe te staan in doorgaande straten en winkelstraten. De ruimtelijke uitstraling (denk aan uithangborden en gevelreclame) en verkeersaantrekkende werking van dienstverlenende functies maakt dat deze functie vaak niet passend is in een woonstraat. Kleine maatschappelijke dienstverleners (bv een huisarts of tandarts) mogen zich wel in woonstraten vestigen. Consumentgerichte en zakelijke dienstverleners vestigen zich overigens ook bij voorkeur in doorgaande straten en winkelstraten, omdat ze hier meer zichtbaar zijn voor hun klanten.

Dienstverlening wordt in dit bestemmingsplan alleen toegestaan in de kelder en/of het souterrain en de eerste bouwlaag van de bestemming Gemengd-1. De bestemming Gemengd-1 komt alleen voor langs de Koninginneweg. De vestiging van dienstverlenende functies is met het oog op de ruimtelijke uitstraling en verkeersaantrekkende werking passend langs deze doorgaande weg.

Maatschappelijke functies

Bestemming 'Maatschappelijk'

Voorzieningen die een maatschappelijk belang dienen, zoals gezondheidszorg, onderwijs, religie, kunst & cultuur en welzijnsvoorzieningen hebben over het algemeen geen winstoogmerk. Het is voor dergelijke voorzieningen derhalve lastig om dezelfde huur- en gebruikskosten te dragen als commerciële voorzieningen. In een gebied waar de huren hoog zijn, is de overlevingskans voor maatschappelijke voorzieningen laag. Omdat het belangrijk is voor de wijk dat er voldoende voorzieningen in de omgeving zijn die de wijk kunnen ondersteunen (zoals buurtcentra, zorgvoorzieningen, scholen, kinderopvang), dient er ten alle tijde een minimum aanbod te zijn aan maatschappelijk te gebruiken oppervlak.

De laatste jaren is er sprake van een trend waarbij (met name grotere) maatschappelijk bestemde gebouwen leeg kwamen te staan of werden getransformeerd naar een andere functie. De gemeente spant zich ervoor in dat er een minimaal aanbod aan maatschappelijk bestemde ruimtes behouden blijft. Dit leidt tot het handhaven van de maatschappelijke bestemming voor gebouwen die in het voorgaande bestemmingsplan reeds als zodanig waren bestemd. Indien zorgvastgoed vrij komt, dan geldt de voorkeursvolgorde voor nieuw gebruik zoals die wordt gehanteerd in het gemeentelijke beleid 'Met Zorg wonen'.

In bestemmingsplannen wordt gestreefd naar flexibiliteit waar dat mogelijk is, ook binnen maatschappelijk bestemde gebouwen. De vigerende bestemming 'Onderwijsvoorzieningen (Mo)' maakt in de panden met deze bestemming het gebruik als onderwijsvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van voor- en naschoolse opvang en peuterspeelzalen en kinderdagverblijven mogelijk. De in het nieuwe bestemmingsplan gehanteerde bestemming 'Maatschappelijk' staat een grotere diversiteit aan functies toe, te weten: (medische) gezondheidszorg, kunst en cultuur, (sociaal-)culturele- en welzijnvoorzieningen, woonzorgcentra, sportvoorzieningen (uitgezonderd fitness), gebedshuizen en overheidsvoorzieningen. Sport in de vorm van een gymlokaal bij een school of een sportvereniging valt onder de noemer maatschappelijke dienstverlening. Een sportschool/fitness heeft andere ruimtelijke effecten en valt onder consumentverzorgende dienstverlening.

Maatschappelijk gebruik

In het plangebied bevinden zich (ten tijde van het opstellen van het ontwerpbestemmingsplan in 2018) de volgende maatschappelijke voorzieningen:

  • Twee kinderdagverblijven aan de Waldeck Pyrmontlaan 23 en Oranje Nassaulaan 4.
  • Een huisartsenpraktijk aan de Oranje Nassaulaan 51
  • Een tandartspraktijk aan de Koninginneweg 150-H
  • Een regiokantoor van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie aan de Emmalaan 7
  • Een huiswerkbegeleidingsinstituut aan het Emmaplein 7

De maatschappelijke voorzieningen zijn als volgt bestemd:

  • De panden aan de Waldeck Pyrmontlaan 23 en Oranje Nassaulaan 4 hebben in het huidige bestemmingsplan de bestemming Onderwijsvoorzieningen. Deze panden hebben in het nieuwe bestemmingsplan de bestemming Maatschappelijk gekregen.
  • De panden aan de Oranje Nassaulaan 51, Emmalaan 7 en Emmaplein 7 hebben in het huidige bestemmingsplan de bestemming Woningen + Kantoren. Deze bestemming staat het gebruik als maatschappelijke voorziening niet toe. Omdat de gemeente zich inzet voor het behoud van maatschappelijke ruimtes en er geen ruimtelijke bezwaren zijn tegen de aanwezigheid van maatschappelijke voorzieningen op de betreffende adressen, wordt het maatschappelijk gebruik positief bestemd. Wel worden de bestaande gebruiksrechten voor woningen en kantoren op deze adressen gehandhaafd. Deze panden hebben in het nieuwe bestemmingsplan de bestemming Gemengd-2 gekregen. Binnen deze bestemming zijn woningen, kantoren en maatschappelijke dienstverlening toegestaan.
  • Het pand aan de Koninginneweg 150 heeft in het huidige bestemmingsplan de bestemming Woningen met de aanduidingen 'kantoren toegestaan' en 'praktijk toegestaan'. De bestaande gebruiksrechten voor woningen, kantoor en de maatschappelijke voorziening worden positief bestemd. De tandartspraktijk is gevestigd in het souterrain en op de beletage. Op de verdiepingen bevinden zich appartementen. Daarom heeft dit pand de bestemming Gemengd-1 gekregen. Binnen deze bestemming zijn kantoren en dienstverlening toegestaan in de kelder en/of het souterrain en de eerste bouwlaag. Woningen zijn toegestaan in alle bouwlagen.
  • Het pand aan de Koninginneweg 62 heeft in het huidige bestemmingsplan de dubbelbestemming Woningen + Kantoren. In 2010 is er positief geadviseerd op een conceptaanvraag om het pand te transformeren naar een appartementencomplex met een maatschappelijke voorziening op de begane grond. Uiteindelijk is er in 2011 een omgevingsvergunning verleend om het gehele pand te transformeren naar appartementen. De mogelijkheid om het gehele pand om te zetten naar kantoren is daarom komen te vervallen. Omdat de gemeente zich inzet voor de aanwezigheid van voldoende maatschappelijk bestemde ruimtes en er geen ruimtelijke bezwaren zijn tegen de aanwezigheid van maatschappelijke en/of andere vormen van dienstverlening op de begane grond van dit appartementencomplex, wordt het maatschappelijk gebruik positief bestemd. Daarom heeft dit pand de bestemming Gemengd-1 gekregen.

Aan de Van Eeghenstraat zijn twee kantoren gevestigd in panden die in het huidige bestemmingsplan de bestemming Woningen met de aanduiding 'maatschappelijke voorzieningen toegestaan' hebben. Het gaat om de Van Eeghenstraat 90 (consulaat Generaal van Grenada) en Van Eeghenstraat 222 (kantoor van de beroepsvereniging voor Notarissen). Omdat er geen ruimtelijke bezwaren zijn tegen de aanwezigheid van kantoren op de betreffende adressen, wordt het gebruik als kantoor positief bestemd. De bestaande gebruiksrechten voor woningen en maatschappelijke voorzieningen worden op deze adressen echter gehandhaafd. Deze panden hebben daarom in het nieuwe bestemmingsplan eveneens de bestemming Gemengd-2 gekregen.

Kinderopvang

Binnen de maatschappelijke bestemming is kinderopvang toegestaan. Dit omvat dagopvang (0-4 jaar) en buitenschoolse opvang (4-12 jaar). De Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen verplicht dat bij iedere locatie waar kinderopvang wordt aangeboden, tevens voldoende buitenruimte aanwezig is. Voor de panden die de bestemming 'Maatschappelijk' hebben, geldt dat de tuinen met direct recht als buitenruimte bij de kinderopvang mogen worden gebruikt.

Ook binnen de gemengde bestemmingen is vestiging van een kinderdagverblijf, dat valt binnen maatschappelijke dienstverlening, bij rechte toegestaan. Ook in dat geval dient bij iedere locatie voldoende buitenruimte aanwezig te zijn. Deze buitenruimte wordt in de regel gerealiseerd in de (achter)tuin. Omdat daarmee de bewoners van het betreffende bouwblok te maken krijgen met buitenspelende kinderen (met het daarbij behorende stemgeluid en het geluid van vallende objecten), kan dit worden ervaren als hinderlijk, met name als er meerdere kinderdagverblijven in hetzelfde bouwblok zitten.

In de planregels van de gemengde bestemmingen is bepaald dat het bedrijfsmatig gebruiken van de tuin in strijd met het bestemmingsplan. Dit leidt ertoe dat het gebruik van de tuin als buitenruimte bij kinderopvang niet zonder meer wordt toegestaan. Echter, kinderopvang wordt ook gezien als een belangrijke functie voor de stad. Daarom is er in de bestemmingen Gemengd - 1 en Gemengd - 2 een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het gebruik van onbebouwde gronden voor maatschappelijke dienstverlening, onder voorwaarden dat:

  1. het gebruik is ten dienste van de functie in het hoofdgebouw;
  2. het woon- en leefklimaat ter plaatse wordt niet onevenredig aangetast;
  3. er is aangetoond dat de ontwikkeling in de tuin niet ten koste gaat van (waardevolle) bomen in de (binnen)tuin.

De eerste voorwaarde zorgt ervoor dat uitsluitend het gebruik van de tuin als buitenruimte bij kinderopvang wordt toegestaan en niet wordt gebruikt voor andere doeleinden. De tweede voorwaarde betreft de belangenafweging die per geval gemaakt moet worden tussen enerzijds het kinderdagverblijf en anderzijds de rust van de bewoners. Hierbij worden alle aspecten betrokken die een rol kunnen spelen in dat specifieke bouwblok met de komst van betreffende nieuwe kinderopvang. Een bouwblok met vrijstaande bouwmassa's heeft immers andere akoestische eigenschappen dan een half of geheel gesloten bouwblok. Ook de grootte van het kinderdagverblijf en het beleid dat de organisatie voert ten aanzien van buitenspelen hebben invloed op de mogelijke geluidshinder die kan ontstaan. De derde voorwaarde is een waarborg dat niet onder de noemer van een "nieuwe stedelijke ontwikkeling" een eventueel benodigde kapvergunning zonder meer wordt verleend.

Horeca

Hotels

In het Willemspark zijn drie hotels gevestigd. Deze zijn gevestigd op de adressen Waldeck Pyrmontlaan 9, Koninginneweg 28/ Koningslaan 1 en Van Eeghenstraat 62. Deze hotels hebben in het vigerende bestemmingsplan de bestemming Woningen en Hotels. De hotelfunctie wordt positief bestemd. Indien de hotelfunctie op deze adressen verdwijnt dan is het wenselijk dat deze panden kunnen worden getransformeerd naar woningen. Daarom wordt de woonbestemming in het nieuwe bestemmingsplan gehandhaafd. Deze panden hebben in het nieuwe bestemmingsplan de bestemming Horeca met de functieaanduidingen 'hotel' en 'wonen' gekregen.

De panden aan de Koningslaan 48, Koningslaan 64 en Koninginneweg 28-32 hebben in het vigerende bestemmingsplan ook de bestemming Woningen en Hotels. Op deze adressen zijn echter geen hotels meer gevestigd. Het Willemspark is in het gemeentelijke overnachtingenbeleid aangewezen als een gebied waar geen nieuwe hotels zijn toegestaan (dit wordt nader toegelicht in hoofdstuk 4.6). De hotelbestemming van deze drie panden is daarom komen te vervallen.

Koningslaan 48 en 64 zijn getransformeerd tot woningen en hebben in het nieuwe bestemmingsplan de bestemming Wonen gekregen. Koninginneweg 28 staat op dit moment leeg. In 2018 is er een omgevingsvergunning verleend om dit pand te transformeren naar 8 appartementen met een ondergrondse parkeergarage. In 2019 is er positief geadviseerd op een conceptaanvraag om het pand te transformeren naar kantoren. Koninginneweg 28 heeft daarom de bestemming Wonen met de functieaanduiding 'kantoor' gekregen.

Eet- en drinkgelegenheden

In het Willemspark is één restaurant gevestigd aan de Koninginneweg 212-H. Dit pand heeft in het vigerende bestemmingsplan de bestemming Woningen met de functieaanduiding 'horecavoorziening toegestaan'. De Koninginneweg is een doorgaande straat. Indien het restaurant op dit adres verdwijnt, zou zich hier ook een andere niet-woonfunctie kunnen vestigen. Daarom heeft dit pand in het nieuwe bestemmingsplan de bestemming Gemengd-1 met de functieaanduiding 'horeca categorie 4' gekregen. Op dit adres zijn kantoren, dienstverlening en horeca categorie 4 toegestaan in de kelder en/of het souterrain en de eerste bouwlaag. Woningen zijn toegestaan in alle bouwlagen.

Het pand aan de Emmalaan 25 heeft in het vigerende bestemmingsplan ook de aanduiding 'horecavoorzieningen toegestaan'. Op dit adres is echter geen horeca-inrichting gevestigd. In het horecabeleid van stadsdeel Zuid is bepaald dat in het plangebied Willemspark – Vondelpark geen ruimte is voor uitbreiding van het aantal horeca-inrichtingen. De mogelijkheid om horeca te vestigen in dit pand is daarom in het nieuwe bestemmingsplan komen te vervallen.

Ondersteunende horeca

Naast zelfstandige horeca maakt het bestemmingsplan ondersteunende horeca mogelijk in kantoren, dienstverlenende functies, maatschappelijke voorzieningen en sportkantines. Ondersteunende horeca is op zich passend, maar dient altijd ondergeschikt te zijn aan de hoofdfunctie:

  • Ondersteunende horeca in kantoren en dienstverlening is toegestaan tot maximaal 20 % van het vloeroppervlak met een maximum van 20 m2. In kantoren en dienstverlenende functies mag geen alcohol worden geschonken. Dit is een van de redenen waarom het vloeroppervlak voor ondersteunende horeca ook in absolute zin is gelimiteerd.
  • Ondersteunende horeca in maatschappelijke voorzieningen en sportkantines is toegestaan tot maximaal 20 % van het vloeroppervlak. Het maximale vloeroppervlak voor ondersteunende horeca is qua vierkante meters niet gelimiteerd. In maatschappelijke voorzieningen en sportkantines mag ook alcohol worden geschonken (mits er een vergunning op grond van de drank- en horecawet is verleend).

Parkeren op eigen terrein

Parkeren op eigen terrein bij sloop/nieuwbouw

In de gemeentelijke Nota Parkeernormen Auto wordt bij sloop/nieuwbouw parkeren op eigen terrein verplicht gesteld, conform de in de nota gestelde normen. In de nota staat echter niet omschreven op welke wijze het parkeren op eigen terrein vormgegeven moet worden. Omdat het bestemmingsplan het parkeren op maaiveld in de tuin niet toestaat, moet het parkeren in dit plangebied in de praktijk inpandig worden opgelost.

De normen die in het parkeerbeleid worden gesteld bij sloop/nieuwbouw zijn niet in de regels van het bestemmingsplan opgenomen, maar via een verwijzing naar het beleid. Op deze manier hoeft het bestemmingsplan niet aangepast te worden als het beleid wordt aangepast en biedt het mogelijkheden om maatwerk toe te passen. Het Besluit ruimtelijke ordening biedt in artikel 3.1.2, tweede lid, onder a de juridische basis voor deze wijze van regelen.

Bestaand parkeren

Parkeren in de tuinen (zowel gebouwde als ongebouwde voorzieningen) komt veelvuldig voor in het plangebied. Het onoverdekt parkeren op maaiveld in de tuinen in het Willemspark sinds midden jaren '90 van de vorige eeuw aanzienlijk toegenomen. Veel kantoren legden in die tijd parkeerterreinen voor eigen personeel en bezoekers in de tuin aan. Gezien het belang van de tuinen voor het ruimtelijke karakter en de beleving van het plangebied is dit een onwenselijke ontwikkeling geweest. De gemeente wil de doorzichten tussen de vrijstaande panden handhaven en een groene inrichting van de tuinen bevorderen. Daarom zijn in het vigerende bestemmingsplan de bestaande parkeerterreinen en garages in de tuinen op de verbeelding vastgelegd en is er een verbod op het aanleggen van nieuwe parkeerplaatsen in de tuinen opgenomen.

In het nieuwe bestemmingsplan is dit uitgangspunt onverminderd van kracht. Garages op het maaiveld hebben de functieaanduiding 'garage (ga)' gekregen. Parkeerterreinen en parkeerplaatsen op het maaiveld functieaanduiding 'parkeerterrein (p)' gekregen. Het parkeren van auto's in de tuin is uitsluitend toegestaan ter plaatse van deze aanduidingen. Het bestemmingsplan bevat geen binnenplanse afwijkingsmogelijkheden om nieuwe parkeerplaatsen in de tuin (op maaiveld of een garage) mogelijk te maken.

Parkeerkelders onder bestaande hoofdgebouwen

In het huidige bestemmingsplan Willemspark - Van Eeghenstraat zijn geen bepalingen opgenomen over de bouw van kelders. De bouw van kelders onder bestaande panden is daarom bij rechte toegestaan. Sinds circa 10 jaar wordt in stadsdeel Zuid de bouw van kelders in de bestemingsplannen gereguleerd. Dit wordt gedaan door in de bestemmingsplannen een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid op te nemen voor de bouw van kelders onder het hoofdgebouw en in de tuin.

De bouw van kelders onder bestaande hoofdgebouwen is in beginsel een gewenste ontwikkeling. Het kan bijdragen aan het funderingsherstel van panden met een slechte fundering. Kelders kunnen daarnaast een oplossing bieden voor de parkeerdruk, omdat ze kunnen worden ingericht als parkeerkelder.

De binnenplanse afwijkingsbevoegdheid voor de bouw van kelders is in dit bestemmingsplan aangescherpt ten opzichte van de regeling die in andere bestemmingsplannen in stadsdeel Zuid is opgenomen. De bouw van nieuwe kelders is alleen nog onder voorwaarden toegestaan onder bestaande panden. Daarnaast is bepaald dat een kelder maximaal 1 bouwlaag diep mag zijn en dat nieuwe kelders grondwaterneutraal moeten worden gebouwd. Deze bepalingen moeten voorkomen dat de grondwaterstand en de grondwaterstromen worden aangetast door de bouw van kelders. Een nadere onderbouwing van de eis om kelders grondwaterneutraal te bouwen staat in hoofdstuk 5.5.1 onder de kopjes 'onderzoek gevolgen kelderbouw op het grondwater' en 'voorwaarden aan de bouw van kelders'.

Er is tevens een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid opgenomen om bestaande kelders in gebruik te nemen als parkeerkelder. Dit wordt alleen toegestaan als eventuele bestaande parkeerplaatsen op maaiveld of garages op maaiveld worden verwijderd. Op deze manier wordt bevorderd dat parkeervoorzieningen in de tuin verdwijnen en dat de tuinen weer groen worden ingericht.

De bouw van kelders in de tuin wordt in dit bestemmingsplan, in tegenstelling tot de andere bestemmingsplannen in stadsdeel Zuid, niet toegestaan. De bouw van een kelder in de tuin past namelijk niet in het streven naar minder bebouwing in de tuinen. Wel kan de gemeente via een buitenplanse afwijkingsbevoegdheid meewerken aan het vervangen van bovengrondse parkeervoorzieningen in de tuin door een parkeerkelder in de tuin. Dit draagt namelijk bij aan het herstel van cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten. Dit wordt nader toegelicht in de onderstaande paragraaf.

Vervangen parkeren op maaiveld door een parkeerkelder in de tuin

De afgelopen jaren is in het Willemspark een ontwikkeling zichtbaar waarbij bovengrondse parkeervoorzieningen op eigen terrein worden vervangen door een parkeerkelder in de tuin. Dit is in beginsel een wenselijke ontwikkeling. De bouw van een ondergrondse parkeervoorziening leidt ertoe dat de op maaiveld geparkeerde auto's en garages uit de tuin verdwijnen. Daarmee kunnen de doorzichten worden verbeterd en hersteld en kan de tuin groener worden ingericht.

Een nieuwe parkeerkelder in de tuin wordt alleen als een gewenste ontwikkeling gezien, indien er reeds op maaiveld in de tuin wordt geparkeerd, al dan niet in combinatie met een bovengrondse parkeergarage. In dat geval leidt het vervangen van het bovengrondse parkeren door een parkeerkelder ertoe dat de op maaiveld geparkeerde auto's en/of garages uit de tuin verdwijnen. Daarmee kunnen de doorzichten worden verbeterd dan wel worden hersteld en kan de tuin groener worden ingericht. Omdat er in deze gevallen reeds een inrit vanaf de straat aanwezig is, hoeven er in de openbare ruimte geen parkeerplaatsen te worden opgeheven dan wel bomen te worden gekapt.

De bouw van een parkeerkelder in de tuin is niet wenselijk indien er in de bestaande situatie niet in de tuin wordt geparkeerd. De bouw van een ondergrondse parkeerkelder betekent namelijk extra verharding in de tuin. Dit staat haaks op het streven naar minder verharding in de tuinen in het kader van het rainproofbeleid. Tevens betekent een ondergrondse parkeerkelder in dat geval dat er vanaf de straat een inrit moet komen. Dit zal in de openbare ruimte ten koste kunnen gaan van bestaande parkeerplaatsen en bomen. Dit laatste is, gezien de stedenbouwkundige kwaliteiten van Willemspark, niet gewenst.

Voorwaarden voor de bouw van een parkeerkelder in de tuin

De bouw van een parkeerkelder wordt niet bij rechte toegestaan. Evenmin is hiervoor een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid opgenomen. De gemeente wil namelijk alleen aan de bouw van een parkeerkelder in de tuin meewerken indien de bovengrondse parkeervoorzieningen verdwijnen. Het is makkelijker om deze voorwaarde te stellen en te handhaven indien er via een buitenplanse afwijking vergunning wordt verleend voor de bouw van een parkeerkelder in de tuin.

Omdat de bouw van een parkeerkelder in de tuin niet is opgenomen in het afwijkingenbeleid van Stadsdeel Zuid, zijn in deze paragraaf de voorwaarden geformuleerd waaronder hieraan kan worden meegewerkt

Voor het bouwen van nieuwe parkeerkelders gelden dezelfde voorwaarden als voor het bouwen van kelders en souterrains onder het hoofdgebouw (artikel 24, lid a sub 7). Het gaat hierbij (onder andere) om de effecten voor archeologische waarden en geohydrologie. Aan bouw van een parkeerkelder in de tuin worden daarnaast de onderstaande aanvullende voorwaarden gesteld:

  1. De bovenzijde van het dak van de parkeerkelder dient tenminste 80 cm onder de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende maaiveld te liggen.
  2. Bovenop het dak van de parkeerkelder wordt een grondpakket van tenminste 80 cm gelegd. Deze eis geldt niet voor het dak van de parkeerlift.
  3. De ontsluiting van de parkeerkelder dient plaats te vinden via een autolift. Het is toegestaan om de parkeerkelder via een hellingbaan te ontsluiten. Een hellingbaan is vanuit het oogpunt van ruimtelijke kwaliteit en de afvoer van regenwater (groot ruimtebeslag) ongewenst.
  4. Eventuele bovengrondse voorzieningen zoals lichtkokers, luchtafvoerpijpen en vluchttrappen mogen niet groter dan strikt noodzakelijk zijn.

Het stellen van deze voorwaarden waarborgt dat de bouw van een parkeerkelder optimaal bijdraagt aan de doelstellingen om de doorzichten te behouden of te herstellen en het groene karakter van de tuinen te bevorderen.

Het ligt niet in de lijn om bij het vervangen van bovengrondse parkeervoorzieningen door een parkeerkelder, de bovengrondse parkeerrechten (gebouwde en ongebouwde parkeervoorzieningen) op eigen terrein in stand te houden. Dat zou er immers toe leiden dat na de oplevering van de parkeerkelder zowel ondergonds àls bovengronds geparkeerd zou mogen worden. Daarom is in artikel 25 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om in dit soort gevallen de bestaande bovengrondse parkeerrechten te schrappen.

Overig

Ongewenst gebruik

Uitgangspunt is dat in het bestemmingsplan een regeling wordt opgenomen om ongewenst gebruik tegen te gaan vanwege hun negatieve effecten op het woon- en leefklimaat. Naast het ongewenst gebruik van gronden is in dit bestemmingsplan tevens vastgelegd welk gebruik van niet-woonfuncties ongewenst is. Hierbij moet worden gedacht aan toeristische voorzieningen, belwinkels, automatenhallen, massagesalons, seksinrichtingen, geldwisselkantoren en smartshops. Deze worden in de algemene gebruiksregels dan ook expliciet uitgesloten.

3.4.2 Vondelpark     

Wat betreft de functionele ontwikkeling legt het nieuwe bestemmingsplan de bestaande situatie in het Vondelpark vast. In paragraaf 3.3.2 is beschreven hoe de cultuurhistorische en landschappelijke waarden in het nieuwe bestemmingsplan worden beschermd. In deze paragraaf wordt beschreven hoe de verschillende functies in het Vondelpark worden bestemd.

Tennispark

Het tennispark van tennisclub L.T.C. Festina heeft de bestemming Sport gekregen. Het tennispark is in de Hoofdgroenstructuur opgenomen als stedelijk sportpark. In de gemeentelijk Structuurvisie is aangegeven dat sportparken ruimte moeten geven aan een veel gevarieerder sportaanbod, te weten óók voor individuele en georganiseerde sporters, scholen, buurtinitiatieven en bedrijven. Het benutten van de beschikbare grond voor meerdere doeleinden kan ook worden bereikt het toevoegen van functies, zoals een combinatie van het gebruik van sportparken met naschoolse opvang. Dit wordt in de regels van het nieuwe bestemmingsplan gefaciliteerd.

Horeca

De in het park gevestigde horecagelegenheden (het Blauwe Theehuis en het Groot Melkhuis) zijn allebei bestemd als Horeca met de functieaanduiding 'horeca categorie 3'. Ter plaatse van deze aanduiding is horeca categorie 3 en 4 toegestaan. Het bestemmingsplan staat geen uitbreiding van horeca toe. De bedrijfswoning boven het Groot Melkhuis valt in de bestemming Horeca. Deze woning is onlosmakelijk verbonden met de verhuring (huurcontract) van de horeca-inrichting Groot Melkhuis en heeft daarom de aanduiding 'bedrijfswoning' gekregen.

Wonen

De voormalige parkopzichterswoning bij de Stadhouderskade (adres Vondelpark 1) wordt tegenwoordig regulier bewoond en heeft daarom de bestemming Wonen gekregen. Een uitbreiding van de woonfunctie is niet mogelijk.

Evenementen

Het Vondelpark is geen evenementenpark. Er mogen parkgerichte evenementen plaatsvinden, maar het park is, met uitzondering van het terrein dat in gebruik is bij de Stichting Vondelpark Openluchttheater (VOLT), niet voor evenementen ingericht.

Het VOLT terrein heeft de functie-aanduiding 'openluchttheater' gekregen. De aanwezige bebouwing, zoals het podium, de tribunes en opslag en toiletvoorzieningen is positief bestemd. In de regels is verder bepaald dat in het VOLT uitsluitend evenementen en voorstellingen zijn toegestaan die de fysieke staat van het park niet aantasten en het reguliere gebruik van het park niet belemmeren.

De rest van het park heeft de functieaanduiding 'evenemententerrein' gekregen. De voorwaarden uit het locatieprofiel van het Vondelpark zoals verwoord in het evenementenbeleid zijn in de specifieke gebruiksregels van de bestemming Groen doorvertaald.

Overig

Ongewenst gebruik

Net als in het Willemspark, geldt ook voor het Vondelpark dat het ongewenste gebruik van gronden zoals omschreven in de algemene gebruiksregels verboden is.

Hoofdstuk 4 Beleidskader     

In dit hoofdstuk komt het vigerende beleid aan de orde, onderverdeeld naar diverse aspecten. Het beleid wordt per beleidsniveau besproken, waarbij de volgende niveaus zijn gehanteerd: Rijksniveau, provinciaal niveau, regionaal niveau, gemeentelijk niveau en stadsdeelniveau. Het bestemmingsplan moet voldoen aan de van toepassing zijnde wetgeving. In dit hoofdstuk wordt echter niet alle van toepassing zijnde wetgeving besproken, maar enkel wanneer dit een toevoegde waarde heeft.

4.1 Algemeen ruimtelijk beleid     

4.1.1 Rijksbeleid     

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. In de Structuurvisie is aangegeven dat het Rijk drie hoofddoelen heeft:

  1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  2. het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn. Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, worden daarom geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze Amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit Rijksbeleid.

Ladder voor Duurzame Verstedelijking

Het doel van de 'Ladder voor Duurzame Verstedelijking' (de 'Ladder') is het bewerkstelligen van een zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden en met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening.

Per 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij de systematiek van de Ladder is vernieuwd. Indien bij een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk wordt gemaakt, dient daarvoor op grond van de Ladder in de toelichting van het bestemmingsplan een verantwoording plaats te vinden:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt:

  1. bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling;
  2. en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

Ten opzichte van de voordien geldende Ladder bevat de nieuwe Ladder geen treden meer. De motiveergrond voor goede plannen blijft echter wel bestaan en het ruimtelijk verzorgingsgebied blijft leidend bij afwegingen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De voor de Ladder te hanteren definities zijn ongewijzigd gebleven, zodat de uitgezette lijn in de jurisprudentie in stand blijft. Aan de Ladder is een nieuw artikel toegevoegd, dat het mogelijk maakt om bij nieuwe moederplannen met een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht, de Laddertoets door te schuiven naar het moment van vaststelling van het wijzigings- of uitwerkingsplan.

Alle nieuwe bestemmingsplannen die met ingang van 1 juli 2017 worden vastgesteld, moeten worden getoetst aan de nieuwe Ladder. Als de Ladder niet van toepassing is op het plan, blijft wel een motivering nodig waaruit blijkt dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Het onderhavige bestemmingsplangebied valt binnen stedelijk gebied, zodat de uitgebreide motiveringsplicht voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijke gebied niet van toepassing is. In het Bro zijn is geen exacte minimale omvang vastgelegd waaraan een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet voldoen. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling, wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Wel worden de volgende richtlijnen gegeven:

  • voor woningbouwlocaties is als richtlijn gegeven dat er bij realisatie van twaalf of meer woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling;
  • voor overige stedelijke functies is het volgende aangegeven:
    1. voor ontwikkeling van terreinen is als richtlijn gegeven dat er bij een terrein van 500 m2 of meer sprake is van een stedelijke ontwikkeling;
    2. voor ontwikkelingen van gebouwen is als richtlijn gegeven dat er bij een gebouw met een vloeroppervlak van 500 m2 bvo of meer sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

In dit bestemmingsplan wordt de bestaande situatie vastgelegd en worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die op grond van deze richtlijnen als nieuwe stedelijke ontwikkelingen zijn aan te merken. Daarmee is ten behoeve van het onderhavige bestemmingsplan de Laddertoets niet van toepassing. Voor de motivering waarom bij dit bestemmingsplan sprake is van een goede ruimtelijke ordening, wordt hier verwezen naar de verantwoording elders in deze toelichting.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit in wetgeving vastgelegde Rijksbeleid.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden. In het Barro zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van onderwerpen van nationaal belang, zoals Rijksvaarwegen, kustfundament, de Waddenzee, buisleidingen van nationaal belang en de Ecologische hoofdstructuur. Geen van de in het Barro geregelde onderwerpen zijn van toepassing op het voorliggende bestemmingsplangebied.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit Rijksbeleid.

Omgevingswet

De komst van de Omgevingswet betekent dat er veel verandert. De wet bundelt bijvoorbeeld 26 bestaande wetten voor onder meer bouwen, milieu, water, ruimtelijke ordening en natuur. Met de nieuwe Omgevingswet wil het kabinet:

  • de verschillende plannen voor ruimtelijke ordening, milieu en natuur beter op elkaar afstemmen;
  • duurzame projecten (zoals windmolenparken) stimuleren;
  • gemeenten, provincies en waterschappen meer ruimte geven. Zo kunnen zij hun omgevingsbeleid afstemmen op hun eigen behoeften en doelstellingen.

Verder biedt de wet meer ruimte voor particuliere ideeën. Dit komt doordat er meer algemene regels gelden, in plaats van gedetailleerde vergunningen.

Er zal met de Omgevingswet niet meer gesproken worden over een "goede ruimtelijke ordening", maar is de overheid verantwoordelijk voor de "zorg voor een gezonde en veilige fysieke leefomgeving". Deze horizonverbreding maakt het mogelijk om meerdere aspecten die behoren tot de leefomgeving te betrekken bij de overweging om medewerking te verlenen aan een initiatief, dan alleen de criteria van een goede ruimtelijke ordening.

verplicht
Afbeelding: Schematische weergave werking Omgevingswet - www. Rijksoverheid.nl

De Omgevingswet wordt verder uitgewerkt in vier besluiten: het Omgevingsbesluit, het Besluit activiteiten leefomgeving, het Besluit kwaliteit leefomgeving en het Besluit bouwwerken leefomgeving. De inwerkingtreding van de Omgevingswet zal nog enkele jaren op zich laten wachten. Het bestemmingsplan zal vervangen worden door een omgevingsplan voor de gehele gemeente. Er zal een overgangstermijn worden opgenomen in de invoeringswet Omgevingswet, die gemeenten tijd zal geven om de bestaande bestemmingsplannen te integreren in dat omgevingsplan.

Conclusie

De omgevingswet treedt naar verwachting in 2021 in werking. In dit bestemmingsplan hoeft daarom nog geen rekening te worden gehouden met de omgevingswet.

4.1.2 Provinciaal beleid     

Omgevingsvisie Noord-Holland 2050

Op 19 november 2018 hebben de Provinciale Staten van Noord-Holland de Omgevingsvisie NH2050 vastgesteld. Hierin staat de visie op de fysieke leefomgeving beschreven. De provincie wil balans tussen economische groei en leefbaarheid. Dit betekent dat in heel Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd. Er zijn randvoorwaarden geformuleerd hoe om te gaan met klimaatverandering. De provincie ontwikkelt zoveel mogelijk natuurinclusief en met behoud van (karakteristieke) landschappen, clustert ruimtelijke economische ontwikkelingen rond infrastructuur en houdt rekening met de ondergrond.

In de visie zijn 5 bewegingen met ontwikkelprincipes beschreven voor de ontwikkeling van de leefomgeving:

  1. Dynamisch schiereiland. Hierin is het benutten van de unieke ligging van Noord-Holland, te midden van water, leidend;
  2. Metropool in ontwikkeling. Hierin wordt beschreven hoe de Metropoolregio Amsterdam steeds meer als één stad functioneert;
  3. Sterke kernen, sterke regio's, gaat over de ontwikkeling van centrumgemeenten die de gehele regio waarin ze liggen vitaal houden;
  4. Nieuwe energie, benut de economische kansen van de energietransitie;
  5. Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving, staan het ontwikkelen van natuurwaarden en een economisch duurzame agrarische sector centraal.

Met de Omgevingsvisie zijn de wettelijke verplichte provinciale plannen (Structuurvisie, het Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan, het Milieubeleidsplan en de Watervisie) komen te vervallen.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit provinciale beleidskader.

Provinciale Ruimtelijke Verordening

De Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) is bindend voor gemeenten en derden en bevat de regels waaraan ruimtelijke plannen in Noord-Holland moeten voldoen. Naar aanleiding van nieuwe wetgeving en/of provinciaal beleid is de PRV in het verleden regelmatig aangepast. De laatste wijziging van de PRV is op 27 mei 2019 door Provinciale Staten vastgesteld en op 7 juni 2019 in werking getreden.

In de PRVS is het gehele plangebied van het Willemspark - Vondelpark aangemerkt als bestaand stedelijk gebied: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur." De regels die voor bestaand stedelijk gebied gelden hebben betrekking op ontwikkelingen die in dit plangebied niet spelen. Zo zijn er geen bedrijventerreinen die getransformeerd worden. Het Regionale Detailhandelsbeleid komt hierna aan de orde.

In verband met de invoering van de Omgevingswet zal de PRV worden vervangen door de provinciale Omgevingsverordening, die na de zomer van 2019 in procedure wordt gebracht.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit provinciale beleidskader.

4.1.3 Regionaal beleid     

Op regionaal niveau worden afspraken gemaakt en wordt beleid ontwikkeld in diverse overlegorganen.

Metropoolregio Amsterdam

De Metropoolregio Amsterdam (MRA) is het informele samenwerkingsverband van lokale en provinciale overheden in de noordvleugel van de Randstad. Belangrijk kenmerk van de metropoolsamenwerking vormt het feit dat dit gebeurt op vrijwillige basis. De democratische legitimatie van besluiten vindt plaats in de Staten en Raden van de aangesloten en provincies en gemeenten.

Het versterken van de concurrentiepositie, nationaal en internationaal, vormt de rode draad binnen de metropoolsamenwerking. Om in de Europese top mee te kunnen blijven spelen, is de gezamenlijke ambitie gericht op het creëren van een hoogwaardig, veilig en duurzaam leef- en woonmilieu voor bedrijven, bewoners en bezoekers, nu en straks. Door in te zetten op compacte, hoogwaardige en bereikbare steden die omringd worden door recreatief groen moet het vestigingsklimaat aantrekkelijk blijven. Op het gebied van ruimtelijke ordening, verkeer en economie vindt de bestuurlijke coördinatie plaats door drie Platforms: Platform Ruimtelijke Ordening (PRO), Platform Bereikbaarheid Metropoolregio Amsterdam (PBM) en Platform Regionaal Economische Structuur (PRES).

Platform Bedrijven en Kantoren

Naast bovengenoemde platforms is ook het Platform Bedrijven en Kantoren (Plabeka), opgericht in 2005, actief. In dit regionale samenwerkingsverband stemmen de provincies Noord-Holland en Flevoland samen met de Stadsregio Amsterdam en de gemeenten vraag en aanbod van bedrijfslocaties zo goed mogelijk op elkaar af. Het doel van Plabeka luidt: Het creëren van voldoende ruimte en kwaliteit van werk locaties (kantoren, bedrijventerreinen, zeehaventerreinen) voor een evenwichtige economische ontwikkeling om daarmee een bijdrage te leveren aan de versterking van de (internationale) concurrentiepositie van de Metropoolregio en het verbeteren van het regionale vestigingsklimaat voor het bedrijfsleven. In hoofdstuk 4.5.1 wordt het Plabeka nader toegelicht.

Vervoerregio en deelregio's Amsterdam (voorheen Stadsregio Amsterdam)

Per 1 januari 2017 is de Stadsregio Amsterdam, het bestuurlijk samenwerkingsverband van meerdere gemeenten in de regio Amsterdam en verantwoordelijk voor (wettelijke) regionale taken op het gebied van verkeer & vervoer, economie & toerisme, de regionale woningmarkt en de jeugdzorg, verder gegaan als de Vervoerregio Amsterdam. De Vervoerregio concentreert op de regionale verkeer- en vervoertaken. Per dezelfde datum zijn de taken voor wonen belegd bij de deelregio's Amstelland-Meerlanden, Zaanstreek-Waterland en Amsterdam. De taken voor economie zijn belegd bij de Metropoolregio Amsterdam.

Conclusie

De uit de verschillenden regionale overlegorganen voortvloeiende beleidsopgaven komen hieronder aan bod bij de desbetreffende thema's.

4.1.4 Gemeentelijk beleid     

Structuurvisie Amsterdam

Op 17 februari 2011 is de Structuurvisie "Amsterdam 2040, economisch sterk en duurzaam" vastgesteld in de gemeenteraad. De structuurvisie bestaat uit drie delen: visie, uitvoeringsstrategie en toetsingskader. De visie heeft als planhorizon 2030-2040, uitvoeringsstrategie en toetsingskader hebben als planhorizonten 2010-2020 en 2020-2030.

In de structuurivisie heeft de gemeenteraad haar ruimtelijke ambities aan de hand van vier grote bewegingen vastgelegd:

  1. Uitrol van het centrumgebied: omdat Amsterdam groeit, breidt het centrum zich uit.
  2. Verweving metropolitane landschap en de stad: Amsterdam wordt zich meer bewust van zijn verbondenheid en afhankelijkheid van het omringende landschap.
  3. Herontdekking van het waterfront: Amsterdam richt zich op het IJ.
  4. Internationalisering van de Zuidflank: door de aanwezigheid van hoogwaardige infrastructuur op de zuidflank intensiveert Amsterdam haar verbondenheid met Nederland en de wereld.

De structuurvisie stelt dat de ontwikkeling in Stadsdeel Zuid zich kenmerkt door twee bewegingen uit de Structuurvisie, te weten de 'uitrol centrumgebied' en de 'internationalisering van de zuidflank'. Voor dit bestemmingsplangebied is alleen de 'uitrol centrumgebied' van belang. De beleidsthema's die in het plangebied spelen zijn: 'kwaliteitsimpuls stadspark' en 'beperkte kwaliteitsimpuls stadsstraten'.

verplicht
Afbeelding: uitsnede totaalkaart Structuurvisie Amsterdam 2040

Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de structuurvisie. De essentiële beleidsonderdelen uit de Structuurvisie komen hieronder bij de desbetreffende thema's aan bod.

Strategisch Plan

Het "Strategisch Plan Amsterdam Maakt Mogelijk" (december 2013) is gebaseerd op de gemeentelijke Structuurvisie "Amsterdam 2040, economisch sterk en duurzaam" en zet de koers uit voor de ruimtelijke ontwikkelingen in de stad voor de komende jaren. Herijking van de rol van de overheid is daarbij noodzakelijk, aangezien de middelen om te investeren teruglopen en het beschikbare budget steeds meer geconcentreerd zal moeten worden ingezet. Met de visie wordt een koers uitgezet voor de ontwikkeling van de stad waarin de overheid ontwikkelingen faciliteert en waarbij de focus de komende jaren nadrukkelijker komt te liggen op de bestaande stad en de transformatie van leegkomend vastgoed. De visie geeft een integraal afwegingskader voor de inzet van gemeentelijke middelen voor de komende tien jaar. Het uitgangspunt voor het Strategisch Plan is de gemeentelijke structuurvisie, waarbij het Strategisch Plan tevens alle ruimtelijke strategieën integreert die gemaakt zijn in het vervolg op de structuurvisie, zoals de Kantorenstrategie, Energietransitie, de Mobiliteitsaanpak Amsterdam en de Bestuursopdracht stedelijke vernieuwing.

verplicht
Afbeelding: Zones met gebiedsgerichte strategie - Strategisch Plan en het bestemmingsplangebied

In de visie worden in de stad drie gebieden/zones onderscheiden met elk een eigen gebiedsgerichte strategie. Per gebied/zone is aangegeven wat de (integrale) inzet van gemeentelijke middelen zou moeten zijn in relatie tot dynamiek en initiatieven van andere investerende partijen. De overheid heeft bij dit alles niet vanzelfsprekend meer een leidende rol, maar schept ruimte voor initiatieven. Dat betekent meer beleidsruimte geven, het aantal regels zoveel mogelijk beperken en nog meer inzetten op stimuleren en prikkelen.

Voor het gebied 'Binnen de Ringzone' (binnen de Ring A10 en ten zuiden van het IJ), waar dit bestemmingsplan onderdeel van uitmaakt, is de strategie als volgt. Het gebied binnen de Ring is uitermate succesvol. Hier gaat het erom de marktdynamiek te verzilveren en conflicten, zoals rond het gebruik van de openbare ruimte en verdringing, te beperken. Hier ligt de nadruk op 'faciliteren en verzilveren'. Andere investerende partijen zijn aan zet en de gemeente moedigt dit aan, lokt het uit en faciliteert initiatieven en zorgt voor de goede randvoorwaarden onder meer in de openbare ruimte. Spreiding van toerisme is hier een aandachtspunt.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit gemeentelijk beleid.

Koers 2025, Ruimte voor de stad

Wereldwijd groeien steden door de niet aflatende toename in populariteit om in de stad te wonen en te werken. Dat geldt ook voor Amsterdam: de stad is populair en groeit elk jaar met gemiddeld 11.000 inwoners. De gemeente wil deze groei mogelijk maken en tegelijk de druk op de woningmarkt verlichten. In 'Koers 2025, Ruimte voor de stad', vastgesteld door de gemeenteraad op 14 september 2016, is aangegeven op welke plekken dit kan gebeuren. De ambitie is om tot 2025 binnen de stadsgrenzen de bouw van 50.000 woningen mogelijk te maken door nieuwbouw en voor een deel ook door transformatie van leegstaand en leegkomend vastgoed. Bij het ontwikkelen van nieuwe woongebieden wordt tevens gekeken naar de inpassing en aansluiting op de bestaande stad.

In Koers 2025 zijn concrete en potentiële locaties aangewezen om te verdichten dan wel te transformeren. Daarbij worden drie typen (te ontwikkelen) stedelijke milieus onderscheiden, elk met ontwikkelstrategie:

  • Gemengde stadsbuurten: De ruimtelijke kwaliteit van stadsbuurten vloeit voort uit hun centrale ligging en de relatief hoge woningdichtheid aan prettig ingerichte straten. De dichtheid in stadsbuurten creëert draagvlak voor allerlei voorzieningen die zich overwegend clusteren langs de doorgaande routes: de stadsstraten. In combinatie met de relatieve rust van de woonstraten zorgen de stadsstraten voor een aantrekkelijke mix van rustige stadsbuurten met stedelijke reuring om de hoek, die zo kenmerkend is voor de centrale stadsdelen van Amsterdam. De strategie voor de ontwikkeling van gemengde stadsbuurten is gericht op het actief en 'van binnen naar buiten' realiseren van gemengde stedelijke milieus rond stadsstraten in de Ringzone. Op de ontwikkeling van stadsbuurten zal de komende jaren de nadruk liggen.
  • Grootstedelijke centra: Grootstedelijke centra zijn het natuurlijke vestigingsmilieu van grote dienstverleners en instellingen. De locatiekwaliteit van grootstedelijke centra is sterk verbonden met de aanwezigheid van een ander programma dan alleen werken. De strategie voor de ontwikkeling van grootstedelijke centra is gericht op het uitbouwen grootstedelijke interactiemilieus rond OV-knooppunten in de Ringzone. Met het oog op de balans in de stad wordt hier ingezet op spreiding van grootstedelijke functies en het beheersen van de druk op het centrum. Inzet is een menging met wonen, horeca en attracties. In de centra die voorzien in zeer specifieke ruimtevragen (zoals van zorg- en kennisinstellingen) geldt eveneens dat menging met wonen en attracties gewenst is.
  • Groenblauw wonen: Naast het langs de Ringzone ontwikkelen van nieuwe gemengde stadsbuurten en grootstedelijke centra, wordt de ontwikkeling voorzien van rustige woonbuurten op minder centraal gelegen locaties met een groen en waterrijk karakter. De strategie voor het ontwikkelen van dit type stedelijk milieu bestaat uit het faciliteren van de marktvraag naar groene en waterrijke woonbuurten. Ontwikkellocaties zullen worden ingebed in een regionale strategie.

verplicht
Afbeelding: Kaart projectvoorstellen uit Koers 2025 en het bestemmingsplangebied

Het plangebied Willemspark-Vondelpark is niet aangewezen als locatie om te verdichten, maar vormt wel onderdeel van het bestaande stedelijk weefsel van de snelgroeiende stad. De borging van de bestaande woningen en functiemix is mede nodig om de snelle groei van het aantal inwoners, bedrijvigheid, bezoekers en toerisme niet te frustreren en om een goede aansluiting te kunnen maken met de gebieden waar wel (verder) verdicht en verstedelijkt gaat worden. Dit bestemmingsplan voorziet in deze borging.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit gemeentelijke beleid.

Stad in Balans

Startdocument 2015

In het 'Startdocument Stad in Balans' (mei 2015) is een begin gemaakt met het bepalen van de koers en het formuleren van ambities die eraan bijdragen dat Amsterdam en de metropoolregio aantrekkelijk blijft voor alle gebruikers en voor bewoners in het bijzonder. In Stad in Balans ziet het college van burgemeester en wethouders de groei van de stad, als gevolg van het stedelijk succes, als een positieve ontwikkeling die kansen en mogelijkheden biedt. Eén van de voordelen van de groei van de stad, is dat de reeds aanwezige druk op de binnenstad ruimtelijke, economische en sociale ontwikkelingen stimuleert in andere delen van de stad.

Dit heeft echter ook een keerzijde, namelijk dat de druk op de schaarse ruimte ook daar groter wordt en het evenwicht tussen wonen, werken en recreëren verstoord kan worden. Aangegeven wordt dat er enerzijds behoefte is om positieve ontwikkelingen voor de stad te ondersteunen en anderzijds dat de regelgeving toegerust moet zijn op het bestrijden van nadelige effecten zoals een monocultuur en een (te) eenzijdig aanbod van voorzieningen.

In Stad in Balans is de koers uitgezet om de balans tussen rust en drukte, tussen wonen, werken en recreëren en tussen het profijt en de hinder te bewaren. De koers bevat vier strategische richtingen met betrekking tot de thema's verplaatsen, verblijven en recreëren om de groei van Amsterdam en de regio in goede banen te leiden:

  • meer kwaliteit en diversiteit van het winkel- en voorzieningenaanbod;
  • verminderen van overlast en stellen van grenzen;
  • spreiden van bezoekers over de stad en regio;
  • creëren van meer ruimte op straat in drukke gebieden.

Stad in Balans vormt een eerste aanzet om de gemeentelijke ambities, doelen en werkwijzen in beeld te brengen. De strategie richt zich op het uitvoeren van kleinschalige experimenten, de werkwijze is vooral gericht op het eerst doen, en dan wel meten en dan leren. De uitkomsten kunnen bijdragen aan het maken van de juiste keuzes. Met belanghebbenden worden debatten en bijeenkomsten georganiseerd om balans te agenderen en om de deelnemers te activeren bij te dragen aan balans. Vaak is hiervoor aangesloten bij bestaande platforms en netwerken (in de stad en de MRA). Hieronder valt ook de evaluatie van de experimenten.

In het kader van het onderhavige bestemmingsplangebied wordt in Stad in Balans met name het Vondelpark genoemd. Het is een van de drukbezochte stadsparken waar het een voortdurende zoektocht is naar het vinden van de juiste balans in gebruik. Doelstelling is het spreiden van de bezoekersdruk door minder gebruikte stadsparken aantrekkelijker te maken. Het bestemmingsplan staat deze aanpak niet in de weg.

Een aspect dat veel aandacht krijgt in Stad in Balans is de druk op het schoon en heel houden van de openbare ruimte. Het bestemmingsplan is in het algemeen niet het instrument waarbinnen het schoon en heel houden van de openbare ruimte wordt geregeld, maar het bestemmingsplan vormt hiertoe ook geen belemmering.

Stad in Balans 2018-2022

Het programma 'Stad in Balans 2018-2022; Naar een nieuw evenwicht tussen leefbaarheid en gastvrijheid' is een uitwerking van de bestuurlijke ambities en bundelt alle afzonderlijke doelen en maatregelen uit het coalitieakkoord voor de periode 2018-2022. De gemeenteraad ontvangt halfjaarlijks een rapportage met daarin de voortgang van de doelen en maatregelen. Gedurende de looptijd wordt het programma doorlopend aangevuld met nieuwe inzichten, maatregelen, moties en initiatiefvoorstellen. De operationele uitwerking gebeurt in de verschillende betrokken beleidsportefeuilles. Om de voortgang te monitoren vinden diverse onderzoeken plaats, waaronder het onderzoek naar de toeristische draagkracht van buurten, zoals staat vermeld in het coalitieakkoord. Het programma is complementair aan de gebiedsplannen en geeft uitwerking aan de gebiedsagenda's.

Monitor Stand van de Balans (juni 2016)

Vanuit Stad in Balans is in samenhang met andere monitoren - zoals de Veiligheidsindex en de bereikbaarheidsmonitor - gewerkt aan een monitor die zich richt op de onderwerpen die in het startdocument zijn beschreven. De monitor 'Stand van de Balans' (juni 2016) laat aan de hand van objectieve en subjectieve indicatoren de stand van de balans zien. Er wordt een beeld geschetst van hoe bewoners en ondernemers in alle delen van de stad tegen drukte en balans in Amsterdam aankijken, waarbij onderscheid kan worden gemaakt naar verschillende leeftijdsgroepen en gebieden in de stad.

Met betrekking tot het onderhavige bestemmingsplan is in Stand van de Balans aangegeven dat in Zuid veel respondenten het aanbod vakantieverhuur te veel vinden, onder andere rondom de Overtoom en het Vondelpark. Rondom het Vondelpark vinden tevens allerlei toerisme-gerelateerde activiteiten plaats die bijdragen aan het beleven van drukte. Als verklaring daarvoor wordt aangegeven dat in de parken evenementen worden gehouden en het er in de zomer, bij mooi weer, druk is.

Stadsenquête Drukte en Balans (mei 2018)

Uit de Stadsenquête Drukte en Balans (mei 2018) blijkt dat de ondervraagden vinden dat het, vergeleken met 2016, drukker is geworden in de stad. In de eigen buurt is de drukte niet toegenomen. Nederlandse bezoekers en Amsterdammers zorgen iets minder voor drukte in de buurt. Stadsdeel Zuid komt, na het Centrum, op de tweede plaats als het om druktebeleving van de stad gaat. De geënquêteerden vinden dat de stadsdelen West, Zuid en (in mindere mate) Oost meer op het Centrum gaan lijken. Het draagvlak voor toerisme is laag in buurten waar het druk is. Hoe verder van het Centrum, hoe meer draagvlak er is voor toerisme. Over de hele linie genomen zijn de verschillen ten opzichte van 2016 echter klein.

In dit bestemmingsplan zijn, voor zover mogelijk binnen de reikwijdte van het bestemmingsplan, regels opgenomen om de balans tussen hoogstedelijke leven en de bescherming van de woon- en leefklimaat te waarborgen. Deels gebeurt dit tevens door flankerend beleid.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit gemeentelijk beleid.

Welstandsnota 'De Schoonheid van Amsterdam 2016'

De gemeenteraad van Amsterdam heeft op 14 september 2016 de welstandsnota 'De Schoonheid van Amsterdam 2016' vastgesteld. Met de nota zijn de inhoudelijke gronden van het welstandstoezicht helder onder woorden gebracht en is inzichtelijk gemaakt wat de toetsingscriteria zijn waarop een bouwplan wordt beoordeeld. Als een bouwwerk volgens het bestemmingsplan mag worden gebouwd, kan aan de hand van de welstandscriteria worden beoordeeld of het uiterlijk ervan past in zijn omgeving.

Daarbij neemt de nota het aanzien van de stad en de verdeling in ruimtelijke systemen als uitgangspunt. In de welstandsnota valt het plangebied Willemspark-Vondelpark in de 19e eeuwse Ring. De 19e eeuwse Ring bevat stenige woonbuurten met voornamelijk middelhoge gesloten woonblokken. Blokken bestaan uit individuele panden en samenhangende ensembles van hoogstens vijf bouwlagen. De waarde ligt vooral in de stedenbouwkundige structuur met de gesloten bouwblokken en doorgaande straatwanden met individuele woningen.

Het beleid is gericht op het behoud en herstel van de visuele samenhang in de straatwanden. Bij de beoordeling wordt in dit verband met name aandacht geschonken aan de opeenvolging van de gevels in het straatbeeld alsmede de verdere architectonische uitwerking met inbegrip van materiaal en kleur. Bij renovatie of nieuwbouw is het wenselijk de hoofdkenmerken van dit ruimtelijk systeem als uitgangspunt te nemen. De oorspronkelijke architectonische kwaliteit vormt een belangrijke context voor eventuele veranderingen. Bij de beoordeling van plannen wordt onder meer aandacht geschonken aan het bloksgewijze karakter met aaneengesloten rooilijnen en plastiek in de gevels, waarbij uitgangspunt is dat panden en ensembles onderling subtiel verschillen. Voor het gehele plangebied geldt een bijzonder welstandsnivau.

Met ingang van 1 januari 2017 is de Commissie voor Welstand en Monumenten vervangen door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit. De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit bestaat uit:

  • drie gebiedsgerichte subcommissies (Commissie 1, 2 en 3) die adviseren bij uiteenlopende vergunningaanvragen, aan de hand van het vastgesteld welstandsbeleid en het vigerend monumentenbeleid;
  • de Commissie Integrale Ruimtelijke Kwaliteit (CIRK) die in een vroeg stadium van planontwikkeling adviseert over de integrale kwaliteit van de fysieke leefomgeving.

Conclusie

De Welstandsnota functioneert zelfstandig naast het bestemmingsplan. Wel zullen bouwaanvragen voor dit plangebied getoetst worden aan de uitgangspunten uit de Welstandsnota. Dit bestemmingsplan vormt de juridisch-planologische kader waar in de advisering door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK) tevens rekening mee moet worden gehouden.

Hoogbouw in Amsterdam

De nota 'Hoogbouw in Amsterdam' (juni 2011) vloeit voort uit de gemeentelijke Structuurvisie en bevat het toetsingskader voor hoogbouw in Amsterdam. Amsterdam streeft naar een economisch sterke en duurzaam ingerichte stad. Daarbij vormt het intensiever gebruik van de bestaande stad en tegelijk het open houden van het landschap één van de doelen. Intensivering van het grondgebruik in de stad biedt tal van mensen woon- en werkruimte in Amsterdam. Het brengt een forse toename van het aantal woningen en bijbehorende voorzieningen met zich mee, intensiever gebruik van de werkgebieden en een grotere mix van wonen en werken. Het noodzaakt tot extra investeringen in de openbare ruimte, en tot efficiënter omgaan met energie en vervoer. Verdichting is een belangrijke opgave, voor de hele stad en voor bepaalde gebieden in het bijzonder. Hoogbouw is daarin niet het enige, maar wel een geschikt middel. Het is bovendien een krachtig stedenbouwkundig instrument. Afhankelijk van de positionering van hoogbouw kan deze bijdragen aan de kwaliteit van de stad als metropool.

verplicht
Afbeelding: Kaart Hoogbouw in Amsterdam en het bestemmingsplangebied

Op de kaart Hoogbouw in Amsterdam is aangegeven waar hoogbouw mogelijk wordt geacht. Het bestemmingsplangebied Willemspark-Vondelpark ligt in de zone van twee kilometer rondom het UNESCO-gebied van de Amsterdamse binnenstad. Binnen deze zone geldt als regel voor hoogbouw dat een gebouw vanuit het werelderfgoedgebied niet hoger mag lijken dan de gemiddelde bebouwing. In de nota wordt aanbevolen bij hoogbouwinitiatieven te allen tijden een Hoogbouw Effectrapportage (HER) uit te voeren. Binnen de bufferzone van twee kilometer rondom de binnenstad is het voor hoogbouwinitiatieven hoger dan 30 meter verplicht een rapportage over de landschappelijke effecten op te stellen.

In het onderhavige bestemmingsplan worden uitsluitend de bestaande bouwhoogten toegelaten. Indien zich een initiatief voor nieuwe hoogbouw zou voordoen, dan dient bij het afwijken van het bestemmingsplan te worden voldaan aan de criteria voor hoogbouw zoals gesteld in de nota Hoogbouw in Amsterdam.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit gemeentelijk beleid.

4.1.5 Stadsdeelbeleid     

Gebiedsagenda 2019-2022

In de gebiedsagenda Oud-Zuid 2019-2022 worden de prioriteiten voor de komende jaren voor het gebied Oud-Zuid gegeven. Oud-Zuid omvat de buurten Hoofddorppleinbuurt, Schinkelbuurt, Stadionbuurt, Apollobuurt, Museumkwartier, Willemspark en Vondelpark. De in de gebiedsagenda opgenomen prioriteiten zijn de volgende:

  1. een aantrekkelijke en duurzame leefomgeving;
  2. gevarieerd woningaanbod en verbondenheid in de buurt;
  3. meer zorg voor bewoners met een verborgen ondersteuningsbehoefte;
  4. meer kansen en weerbaarheid voor kinderen en jongeren;
  5. nieuw- en verbouwplannen die goed in de leefomgeving passen;
  6. aandacht voor bijzondere plekken: Museumplein en Vondelpark.

Bij prioriteit 5 is aangegeven dat met name in de wijken rondom het Vondelpark de ontwikkeling speelt dat aan- en uitbouwen en extra verdiepingen worden toegevoegd. Er wordt gewerkt aan aanpassingen in enkele bestemmingsplannen en aan beleidsregels voor veelvoorkomende bouwplannen die afwijken van de geldende bestemmingsplannen, waarbij ernaar wordt gestreefd om eigenaren de kans te bieden hun panden te verbeteren en uit te breiden, zonder dat dit ten koste gaat van de omgeving.

Bij prioriteit 6 is voor het Vondelpark aangegeven dat het park, het bekendste park van Amsterdam, een populaire verblijfs- en ontmoetingsplek is. De bezoekersaantallen zullen nog verder toenemen, aangezien in een zich verdichtende stad parken een belangrijke rol vervullen als gelegenheden voor buitenrecreatie. Het groeiend aantal bezoekers (Amsterdammers en toeristen, picknickers en sporters, fietsers en voetgangers) leidt tot een steeds intensiever gebruik en daarmee tot slijtage en verloedering. Het is de ambitie om het Vondelpark een kwaliteitsimpuls en een hoogwaardige uitstraling te geven. De ondernemers in het park streven naar een duurzaam park en zoeken daarbij naar innovatieve oplossingen. Bij het ontwikkelen van plannen en het doorvoeren van maatregelen gebruiken we de Kansenkaart Vondelpark, die in 2018 samen met betrokken partijen is opgesteld, als leidraad.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit stadsdeelbeleid.

Beleidsregels afwijkingenbeleid

Stadsdeel Zuid kent al jaren beleidsregels voor relatief kleine bouwplannen, de zogenaamde 'kruimelgevallen' zoals balkons en dakterrassen. Deze beleidsregels zijn aanvullend op het bestemmingsplan.

De beleidsregels hadden op diverse onderdelen de insteek om onder voorwaarden extra verblijfsruimte te creëren en het woongenot te vergroten van de individuele aanvrager. De economische opleving na de jarenlange economische crisis heeft er echter toe geleid dat deze insteek steeds nadeliger effecten kreeg op het woongenot van anderen en op het aanzien van de bebouwde omgeving. De balans tussen de individuele (uitbreidings-)wensen en het behoud van de kwaliteit van de bebouwde omgeving en het woon- en leefklimaat is in sommige gebieden onder sterke druk komen te staan. Dit is aanleiding geweest om de voorheen geldende nota 'Omgevingsvergunning A2' te vervangen door de nieuwe nota 'Beleidsregels afwijkingen omgevingsvergunning'. In deze nieuwe beleidsregels, die op 2 juli 2019 zijn vastgesteld en met ingang van 13 juli 2019 in werking zijn getreden, is een nieuwe balans gevonden tussen het ruimte bieden aan individuele woonwensen en het behoud van de kwaliteit van de bebouwde omgeving en het woon- en leefklimaat.

De beleidsregels zijn onder meer van toepassing voor dakterrassen. Conform de eerder door het voormalige stadsdeel Zuid opgestelde bestemmingsplannen, worden dakterrassen in dit bestemmingsplan niet met direct recht toegestaan. Als aan de in de beleidsregels gestelde voorwaarden wordt voldaan, kunnen (onder andere) dakterrassen mogelijk worden gemaakt door middel van een afwijkingsbesluit 'Omgevingsvergunning A2'.

Conclusie

Dit stadsdeelbeleid staat zelfstandig naast het bestemmingsplan.

4.2 Wonen     

4.2.1 Rijksbeleid     

Het Rijksbeleid voor wonen is er op gericht het aanpassingsvermogen van de woningmarkt te vergroten en de beschikbaarheid van kwalitatief goede en betaalbare woningen in een prettige en veilige woonomgeving te bevorderen. Om dit te bereiken hanteert het Rijk instrumenten die deels voor iedereen gelden (generieke regels die door het Rijk bepaald en uitgevoerd worden) en deels gedecentraliseerd zijn:

  1. Centrale regels: betreffen individuele beleidsinstrumenten die betrekking hebben op de huurtoeslag, huurregulering, hypotheekrenteaftrek, startersleningen (koopsubsidie), nationale hypotheekgarantie, overdrachtsbelasting en dergelijke. Het betreft regels die generiek worden ingezet en daarmee geen rol spelen in het oplossen van regionale verschillen.
  2. Decentrale regels: worden bepaald door de gemeenten, zoals de (regionale) Huisvestingverordening. Hierin worden regels gesteld met betrekking tot (1) het in gebruik nemen of geven van woonruimte en (2) het wijzigen van de samenstelling van de woonruimtevoorraad.

Het Rijk stelt voor het wonen geen regiospecifiek beleid op. In het rapport 'Afwegingskader regiospecifiek rijksbeleid voor het wonen' (mei 2010; in opdracht van het Ministerie van VROM) wordt geconcludeerd dat regiospecifiek rijksbeleid zeer complex is, omdat de werking van de woningmarkt niet uitsluitend regionaal is bepaald en de dynamiek op de woningmarkt regiogrenzen overschrijdt. Omdat regiospecifiek rijksbeleid niet kan bijdragen aan het wegnemen van de oorzaken van de onderliggende problemen, is het niet effectief om vanuit het Rijk regiospecifiek beleid voor wonen te formuleren.

Conclusie

Het Rijksbeleid voor wonen staat los van het bestemmingsplan.

4.2.2 Provinciaal beleid     

Provinciale Woonvisie 2010

De provinciale Woonvisie 2010 volgt uit de provinciale structuurvisie. Hierin staat hoe het aanbod van woningen beter kan worden afgestemd op de behoeften die er zijn binnen een regio. Het gaat daarbij onder andere om de behoeften van doelgroepen zoals starters, jongeren, ouderen en zorgvragers. In de Woonvisie wordt geconstateerd dat vooral in Amsterdam het woningtekort bovengemiddeld groot is. De gebrekkige doorstroming in Amsterdam, maar ook in de andere gebieden van Noord-Holland, zorgt voor problemen bij het vinden van geschikte woningen voor starters op de woningmarkt. Verder wil de provincie ook zo duurzaam mogelijk laten bouwen.

Op basis van de Woonvisie heeft de provincie Noord-Holland samen met de gemeenten, de corporaties en andere woonpartners afspraken maken over de aantallen en het soort woningen dat moet worden gebouwd. De provinciale woonvisie vormt een belangrijk uitgangspunt voor het Regionaal Actieprogramma Wonen 2016-2020.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met deze provinciale woonvisie.

4.2.3 Regionaal beleid     

Regionaal Actieprogramma Wonen 2016 t/m 2020

In 2016 heeft de provincie Noord-Holland de gemeenten in de (toenmalige) Stadsregio Amsterdam gevraagd om, in navolging van de provinciale Woonvisie 2010, een Regionaal Actieprogramma Wonen (RAP) op te stellen voor de periode 2016 t/m 2020. Het RAP bevat de thema's woningbouwproductie, betaalbare voorraad en woonruimteverdeling. Dit zijn de thema's waarop de gemeenten op het gebied van de woningmarkt willen blijven samenwerken.

Aanvullend op het RAP (en na de opheffing van de Stadsregio) hebben de drie deelregio's Amstelland-Meerlanden, Zaanstreek-Waterland en Amsterdam in de Oplegger Regionaal Actieprogramma Wonen 2016-2020 (juli 2017) een aanvulling gegeven op het regionale bouwprogramma. In de oplegger wordt naast de thema's woningbouwproductie, betaalbare voorraad en woonruimteverdeling aandacht besteed aan de bestaande inzet op de beleidsthema's middensegment huur, bouwen bij OV-knooppunten, zelfbouw, duurzaamheid en wonen, welzijn en zorg weergegeven op diverse schaalniveaus.

In de oplegger is tevens in beeld gebracht wat de actuele woningbehoefte is, hoeveel plancapaciteit er op binnenstedelijke locaties is en hoeveel potentiële buitenstedelijke woningbouwplannen er zijn tot 2025. Uit de kwantitatieve en kwalitatieve match tussen vraag en aanbod blijkt dat er regionaal een tekort aan harde plancapaciteit is van ruim 17.000 woningen, in vrijwel alle marktsegmenten. Daarmee is voor binnenstedelijke plannen de actuele regionale kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aangetoond. Dit relevant in het kader van trede 1 van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking. Geconstateerd wordt dat de ontwikkeling van buitenstedelijke plannen van belang is om te voorzien in de actuele woningbehoefte en dat niet alle woningbehoefte binnenstedelijk kan worden opgevangen. Dit is relevant in het kader van trede 2 van de Ladder voor Duurzame verstedelijking. Verdere onderbouwing van deze plannen moeten gemeenten in trede 2 op maat leveren. Tevens is afgesproken dat gemeenten in ieder geval jaarlijks de Monitor Plancapaciteit actualiseren en daarover in gesprek te gaan met regiogemeenten.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Regionaal Actieprogramma Wonen.

4.2.4 Gemeentelijk beleid     

Woonagenda 2025

Het Amsterdamse woonbeleid tot 2025 wordt gevormd door de Woonagenda. De Woonagenda 2025 is een kaderstellend en richtinggevend document voor het woonbeleid tot 2025. Het heeft als uitgangspunten voldoende, betaalbare en goede woningen en bevat 25 acties tot 2025. Op 19 juli 2017 is de Woonagenda 2025 vastgesteld door de gemeenteraad van Amsterdam.

De Woonagenda zet in op voldoende, betaalbare en goede woningen in 2025 en bevat nieuwe stedelijke uitgangspunten voor woningbouwprogrammering. Voor het uitgangspunt 'voldoende woningen' is de ambitie om de woningvoorraad en woningbehoefte in 2025 beter op elkaar te laten aansluiten. Als de woningvoorraad beter aansluit bij de woningbehoefte, is het belangrijk dat deze woningen ook bewoond worden door de huishoudens die hierop zijn aangewezen. Een te dure huurwoning, een te goedkope huurwoning, een te kleine huurwoning of juist veel te groot: in 2025 komt dit veel minder voor dan nu. Bij goede woningen staan woningkwaliteit, duurzaamheid en bewonersondersteuning centraal. In 2025 hebben woningen minder achterstallig onderhoud en zijn gezonder, veiliger en comfortabeler om in te wonen. Bewoners worden ondersteund bij problemen met hun woning.

De meest in het oog springende actie uit de Woonagenda 2025 is het nieuwe stedelijke uitgangspunt voor de woningbouwprogrammering: 40% gereguleerde huur, 40% middelduur (huur en koop) en 20% dure huur en koop. Het college van B&W heeft spelregels vastgesteld om de programmering van 40-40-20 op een goede wijze toe te passen in projecten.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Woonagenda 2025.

Stedelijk Kader voor particuliere transformaties

Amsterdam wil een stad zijn waarin mensen ongeacht hun inkomen kunnen wonen, in alle delen van de stad. Om dit te bereiken stuurt de stad bij de uitgifte in erfpacht van nieuwe grond op verschillende categorieën woningen bestemd voor huishoudens met onderscheiden inkomens. Maar woningen worden niet alleen gerealiseerd op grond die nieuw door de gemeente wordt uitgegeven. Een deel van de woningproductie wordt gerealiseerd op grond waar particulieren al erfpachter zijn of eigenaar van de grond. Om het doel van de gemengde stad te bereiken is het nodig dat er ook invloed wordt uitgeoefend op het programma van door particulieren te realiseren woningen. Zonder richting te geven zullen ontwikkelaars een financieel-economisch zo aantrekkelijk mogelijk programma ontwikkelen, dat wil zeggen bouwen voor de (koop)markt, waarmee een evenwichtige ontwikkeling van de (woon)stad sterk onder druk komt te staan.

Het 'Stedelijk kader voor particuliere transformaties' is een uitwerking van de Woonagenda 2025 voor wat betreft particuliere initiatieven en bevat de stedelijke kaders voor de realisatie van sociale nieuwbouw en/of middensegment huurwoningen in particuliere plannen:

  • Net zoals de gemeente bij uitgifte van gemeentelijke grond stuurt op woningdifferentiatie, wil de stad ook in de plannen van particulieren waarbij geen sprake is van nieuwe gronduitgifte maar van eigen grond van particulieren of een reeds bestaand erfpachtcontract, een gedifferentieerd aanbod bewerkstelligen;
  • In beginsel zijn er twee instrumenten om dit te concretiseren: het bestemmingsplan en het erfpachtcontract. De intentie is dat de stad door middel van bestemmingsplanwijzigingen en erfpachtherzieningen alleen meewerkt aan particuliere woningbouwplannen als er sprake is van een gedifferentieerd woningaanbod; De voorkeur gaat uit naar het vastleggen van afspraken over specifieke woningcategorieën via de privaatrechtelijke weg, te weten het erfpachtcontract dan wel een anterieure overeenkomst (bij eigen grond). Alleen waar het bestemmingsplan de meest praktische of enige oplossing is, wordt dit instrument actief ingezet;
  • Het stedelijk uitgangspunt voor een gedifferentieerd aanbod houdt in dat ook voor particuliere transformaties geldt dat 40% van de woningen als sociale woning wordt gerealiseerd, 40% van de woningen als middeldure woning en 20% als dure huur- of koopwoning;
  • Van dit stedelijke uitgangspunt kan, mits onderbouwd, worden afgeweken.
  • Het kader is niet bedoeld voor kleine transformaties of voor een individuele woning. De 40-20-20 is niet toe te passen als er sprake is van kleine projecten, met een maximum van 20 woningen.

Het stedelijk kader is niet bedoeld om in het algemeen bij bestemmingsplannen specifieke categorieën woningen te benoemen, maar om dat te doen bij bestemmingsplannen waarbij gebieds- of gebouwtransformatie van niet-wonen naar wonen aan de orde is.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Stedelijk kader voor particuliere transformaties.

Woningbouwplan 2018-2025

Amsterdam kent een groot tekort aan betaalbare huizen. De wachtlijsten zijn te lang, de huizenprijzen te hoog, woningen die vrij komen schieten omhoog in huurprijs of koopsom en te veel Amsterdammers zien zich genoodzaakt de stad te verlaten omdat ze geen geschikt huis kunnen vinden. De bouw van tienduizenden nieuwe en duurzame huizen is nodig om te voldoen aan de behoefte aan woonruimte. Het gaat niet alleen om heel veel meer huizen bouwen maar ook om de betaalbaarheid van de Amsterdamse woningmarkt. Uit een recente enquête van OIS bleek dat 77% van de geënquêteerde Amsterdammers zich zorgen maakt over het tekort aan betaalbare huisvesting. Om die zorgen weg te nemen is verandering op de woningmarkt vereist, die dit college in gang wil zetten.

In het de nota Woningbouwplan 2018-2025 (november 2018) heeft het college van burgemeester en wethouders zijn woningbouwambitie aangegeven. In de plannen is 2025, het jaar dat Amsterdam 750 jaar bestaat, het ijkpunt om te bepalen wat voor stad Amsterdam wil zijn: een stad met genoeg betaalbare woningen om een plek te bieden aan alle groepen Amsterdammers, te weten jong en oud, arm en rijk, zelfstandig of kwetsbaar, startend op de woningmarkt of juist op zoek naar een andere, passende woning. Het college heeft er bewust voor gekozen om de lat hoog te leggen voor de komende zeven jaar, met een hoge bouwproductie van 52.500 woningen, gemiddeld 7.500 per jaar. Het college is zich er van bewust dat er een forse bouwambitie ligt, en dat het zeker niet eenvoudig zal zijn om de gestelde opgave uit te voeren.

Om de woningmarkt bereikbaar te houden voor alle groepen Amsterdammers, zet het college in op betaalbaarheid door een start bouw tot 2025 van 17.500 sociale huurwoningen door corporaties (per jaar gemiddeld 2.500) en 11.690 middeldure huurwoningen (per jaar gemiddeld 1.670). In het Woningbouwplan staan voorstellen hoe het college de forse woningbouwambitie wil realiseren. Het Woningbouwplan heeft geen consequenties voor dit bestemmingsplan.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Woningbouwplan 2018-2025.

Actieplan Meer Middeldure Huur 2017-2025

In Amsterdam zijn relatief weinig middeldure huurwoningen, terwijl de vraag naar middeldure huurwoningen de afgelopen jaren enorm is toegenomen. De oorzaken hiervan zijn divers. huishoudens met een middeninkomen kunnen niet meer terecht in de sociale voorraad, de flexibilisering van de arbeidsmarkt betekent dat minder huishoudens een woning kunnen kopen en de grote prijsstijgingen in de koopsector hebben tot gevolg dat meer huishoudens zijn aangewezen op een middeldure huurwoning. De verwachting is bovendien dat de vraag naar deze huurwoningen de komende jaren verder zal toenemen. Er is daarom een inhaalslag nodig. De komende jaren moeten er meer middeldure huurwoningen in aanbouw worden genomen. In het Actieplan Middeldure huur is dit voornemen uitgewerkt.

Conclusie

Het actieplan is geen nieuw beleid, maar het zet in op het versterken van het bestaande beleid.

Programmaplan Ouderenhuisvesting 2019- 2022

Het Programmaplan Ouderenhuisvesting 2019- 2022, dat op 14 februari 2019 door de gemeenteraad is vastgesteld, is het vervolg op het Programma Ouderenhuisvesting 2015-2018. Het programmaplan beschrijft op welke wijze het College van B&W en de gemeenteraad zich in de lopende bestuursperiode zullen inspannen om de ouderen in Amsterdam een goede huisvesting te bieden. Kern van het programma is het gerichter kunnen uitvoeren van activiteiten en projecten die de verschillende woonvormen voor ouderen in de stad bevorderen het richt zich primair op de volgende punten:

  • er zijn onvoldoende geschikte woningen voor ouderen in de wijken van de 'oude stad'; dit geldt in het bijzonder voor 75-plussers in de stadsdelen Centrum, Zuid en West;
  • ouderen zijn zich onvoldoende bewust over keuzes die gemaakt moeten worden in het laatste deel van hun wooncarrière; de professionele ondersteuning van ouderen bij woonkeuzes moet beter;
  • Veel ouderen zijn eenzaam doordat zij alleen wonen als gevolg van verlies van hun partner of andere dierbaren of omdat ze minder mobiel worden door lichamelijke beperkingen;
  • er is een toename van zelfstandig thuis wonende ouderen met (beginnende) dementie en andere vormen van kwetsbaarheid;
  • de huidige 62 Amsterdamse verzorgings- en verpleeghuizen moeten vernieuwd worden en beschikbaar blijven voor ouderenhuisvesting; daarvoor moeten de kansen worden benut voor transformatie en vernieuwing van deze vaak verouderde gebouwen naar moderne vormen van zware zorg of zelfstandige ouderenhuisvesting met maatschappelijke voorzieningen in de plint;
  • er moeten nieuwe geschikte woonvormen voor ouderen komen; in zijn Voortgangsrapportage 2017 heeft het programma ouderenhuisvesting de gemeenteraad geïnformeerd dat het verdwijnen van de verzorgingshuizen (extramuralisatie) leidt tot een behoefte naar zelfstandig geclusterd wonen met zorgvoorzieningen in de buurt; over de realisatie van deze nieuwe 'seniorenhofjes' in verschillende verschijningsvormen moeten afspraken gemaakt worden met woningcorporaties en sociale investeerders in de ouderenhuisvesting.

De nog bestaande 62 verpleeg- en verzorgingshuizen in de stad zijn belangrijk voor de ouderenhuisvesting en verpleeghuiszorg in Amsterdam. Hiervoor gelden de volgende uitgangspunten:

  • een goede ruimtelijke spreiding van zorghuisvestingslocaties;
  • samenhang tussen zorgaanbod en huisvestingsaanbod voor ouderen;
  • monitoring van ontwikkelingen in de vraag naar wonen met zorg;
  • behoud van het huidige zorghuisvesting voor ouderenhuisvesting.

Bij de transformatie van individuele zorghuisvestingslocaties is de volgende prioriteitsvolgorde afgesproken:

  1. bestemmen voor zwaardere zorg;
  2. ombouwen naar zelfstandige ouderenwoningen;
  3. ombouwen ten behoeve van uitstroom van mensen in de maatschappelijke opvang;
  4. ombouwen naar wonen voor jongeren en eventueel studenten;
  5. slopen en in de nieuwbouw volgorde hanteren zoals hiervoor aangegeven.

Prioriteit daarbij is het hanteren van een duidelijk juridisch-planologisch kader voor zelfstandig wonen met zorg (zorgwonen) op de bestemming maatschappelijk.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit gemeentelijk beleid.

Short Stay

Short stay is het verhuren van een woning voor een periode vanaf zeven nachten tot en met zes maanden aan buitenlandse werknemers die voor kortere periode in Nederland verblijven. In de 'Beleidsnotitie short stay 2014' is geconstateerd dat de overlap tussen short stay en toeristische verhuur steeds groter wordt en dat short stay daardoor haar eigen positie tussen particuliere verhuur van appartementen en hotels dreigt te verliezen. Omdat short stay appartementen bovendien ook op ruime schaal aan toeristen worden verhuurd, wordt de leefbaarheid in wijken aangetast. Daarom worden sinds het tweede kwartaal van 2014 geen nieuwe vergunningen meer verleend voor short stay. Dit geldt zowel voor bestaande bouw als nieuwbouw c.q. transformatie.

  • Bestaande bouw: het per 2014 beëindigen van de vergunningverlening voor short stay in bestaande bouw betekent dat de laatste hiervoor afgegeven vergunningen in 2024 aflopen.
  • Nieuwbouw/transformatie: in de beleidsnotitie is opgenomen dat short stay in woningen in nieuwbouw/transformatie niet langer vergunningvrij is, maar dat hiervoor (net als in bestaande bouw) per 2014 een tijdelijke woningonttrekkingsvergunning nodig is. Omdat met het beleid de vergunningverlening voor alle short stay is beëindigd, geldt in de praktijk ook voor short stay in nieuwbouw/transformatie een stadsbrede stop.

In vervolg op het besluit dat geen nieuwe short stay-vergunningen meer worden verstrekt, is in het beleid aangegeven dat in nieuw vast te stellen bestemmingsplannen de mogelijkheid van short stay niet opgenomen wordt indien dat in het voorgaande bestemmingsplan ook niet het geval was. In de huidige bestemmingsplannen Willemspark - Van Eeghenstraat en Vondelpark is short-stay verhuur niet toegestaan. Om die reden is short-stay verhuur in het nieuwe bestemmingsplan Willemspark - Vondelpark ook niet toegestaan. Dit laat onverlet dat verleende vergunningen voor short stay geldig blijven tot het moment dat ze aflopen. Op het adres Koninginneweg 184A is short stay wel toegestaan, omdat voor dit adres in 2013 een (permanente) afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van short stay is verleend.

Conclusie 

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit gemeentelijke beleid.

Toeristische verhuur van woningen

Voor toeristische verhuur van woningen (vakantieverhuur en Bed & Breakfast) gelden aparte beleidsregels. Deze beleidsregels staan los van het bestemmingsplan.

Conclusie

Deze beleidsregels staan buiten het bestemmingsplan.

4.3 Detailhandel     

4.3.1 Provinciaal beleid     

Provinciaal detailhandelsbeleid

Op 15 december 2014 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland het detailhandelsbeleid 2015-2020 vastgesteld. De missie van de provincie is 'het versterken van de detailhandelsstructuur in Noord-Holland'. Daarbij behoren de volgende drie hoofddoelstellingen:

  • een detailhandelsstructuur die uitgaat van duurzaam ruimtegebruik;
  • een detailhandelsstructuur die bijdraagt aan een vitale regionale economie;
  • een detailhandelsstructuur die bijdraagt aan een aantrekkelijke woon- en leefomgeving.

De hoofddoelstellingen zijn uitgewerkt in zes beleidsdoelen:

  1. prioriteit geven aan hoofdwinkelgebieden;
  2. voorkómen van extra leegstand;
  3. internet-afhaalpunten bij voorkeur situeren in bestaande winkelcentra;
  4. een vitale, dynamische en concurrerende detailhandelsstructuur, ruimte geven aan kwaliteit;
  5. primaire detailhandel bereikbaar op een aanvaardbare afstand;
  6. detailhandel die bijdraagt aan aantrekkelijke binnensteden.

De doelstellingen in het Provinciaal detailhandelsbeleid zijn verder uitgewerkt in het Regionaal detailhandelsbeleid en het Detailhandelsbeleid Amsterdam 2018-2022.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit provinciale beleid.

4.3.2 Regionaal beleid     

Regionaal detailhandelsbeleid

In het 'Regionale detailhandelsbeleid Stadsregio Amsterdam 2016-2020', dat is vastgesteld door de Regioraad van de Stadsregio Amsterdam op 15 maart 2016, zijn afspraken gemaakt over de gewenste ontwikkeling van de detailhandel op regionaal niveau. In het beleid benoemt de Stadsregio drie speerpunten en zijn beleidsuitgangspunten geformuleerd. De speerpunten zijn:

  • fijnmazige detailhandelsstructuur: inwoners van de Stadsregio Amsterdam moeten op aanvaardbare afstand hun (dagelijkse) boodschappen kunnen doen;
  • 'nieuw voor oud': waar mogelijk dienen gemeenten als voorwaarde voor de (her)ontwikkeling van nieuwe winkelmeters te stellen dat elders oude vierkante meters op minder kansrijke locaties uit de markt gehaald worden; daartoe dient kritisch te worden gekeken in hoeverre vastgehouden moet worden aan ruime, flexibele bestemmingen in bestemmingsplannen;
  • toekomst perifere locaties: nieuwe perifere locaties (PDV) worden niet ontwikkeld en onderzocht wordt hoe PDV- en GDV-locaties kunnen worden geherstructureerd.

Uitganspunt is dat iedere gemeente de lokale detailhandelsstructuur in ruimtelijke termen vastlegt in de gemeentelijke structuurvisie of in een gemeentelijke detailhandelsvisie, die past binnen het regionale detailhandelsbeleid en binnen het kader dat is vastgesteld in het provinciale detailhandelsbeleid uit 2014.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit regionaal beleid.

4.3.3 Gemeentelijk beleid     

Detailhandelsbeleid Amsterdam 2018-2022

In navolging van het regionaal detailhandelsbeleid en onder andere de 'Structuurvisie Amsterdam 2040: Economisch sterk en duurzaam' en het 'Amsterdams Ondernemers Programma 2015-2018', is nieuw gemeentelijk detailhandelsbeleid opgesteld. Het Detailhandelsbeleid Amsterdam 2018-2022: sterke winkelgebieden in een groeiende stad' is op 20 december 2017 vastgesteld door de gemeenteraad. Het beleid geldt voor de periode 2018-2022, of zoveel langer totdat er nieuw beleid is opgesteld, en dient mede ter vervanging van eerder vastgesteld detailhandelsbeleid op stadsdeelniveau dat per 19 maart 2016 is komen te vervallen.

Met het nieuwe beleid wordt ingespeeld op het veranderde consumentengedrag, waardoor er minder behoefte bestaat aan winkels, en de tegelijkertijd plaatsvindende groei van het aantal inwoners en bezoekers. Het nieuwe detailhandelsbeleid houdt rekening met diverse nieuwe ontwikkelingen in het consumentengedrag en het winkelaanbod.

Algemene doelstellingen en uitgangspunten

Het detailhandelsbeleid kent twee algemene doelstellingen:

  1. Boodschappen dichtbij voor bewoners: met dit beleid wil Amsterdam in de eerste plaats dat bewoners op redelijke afstand van de woning (750 meter loopafstand) dagelijkse boodschappen kunnen doen.
  2. Meerdere aantrekkelijke winkelgebieden, ook buiten de binnenstad: Amsterdam heeft als ambitie om meerdere aantrekkelijke winkelgebieden te hebben. Het betreft hier het echte 'winkelen' voor producten die niet elke dag worden gekocht.

Voor de verschillende in het beleid onderscheiden typen winkelgebieden gelden in heel Amsterdam algemene uitgangspunten. Een van de belangrijkste daarvan is dat het winkelaanbod in Amsterdam geclusterd wordt in winkelgebieden en dat nieuwe losse winkelvestigingen in beginsel zijn uitgesloten. Hieraan ligt een aantal redenen te grondslag. In de eerste plaats heeft clustering van winkels voordelen voor ondernemers én consumenten: alle benodigde boodschappen zijn vlakbij elkaar verkrijgbaar. In de tweede plaats profiteren ondernemers in winkelconcentraties van elkaars bezoekersstromen. Verder is het voor de overheid efficiënter en duurzamer om een concentratie van winkels te faciliteren met bijvoorbeeld laad- en losplekken voor bevoorrading, voorzieningen voor fietsen et cetera. Het clusteren van detailhandel, en daarmee efficiëntere bevoorrading, draagt indirect bij aan de ambities van Amsterdam voor een schonere luchtkwaliteit.

verplicht
Afbeelding: De drie zones van het detailhandelsbeleid en het bestemmingsplangebied

Gebiedsgerichte koers detailhandel

Amsterdam is onderverdeeld in drie zones: een kernzone, een centrumzone en een stadszone. De zones verschillen in het al aanwezige winkelaanbod, de stedenbouwkundige structuur en het verzorgingsgebieden. Naast de stadsbrede beleidslijnen is voor elk van de drie zones een specifieke koers ingezet. De bij de zones behorende opgaven zijn:

  1. in de Kernzone: geleiding en spreiding van drukte, aanpak diversiteit, meer belevenis, beperkt nieuwe grootschalige winkels en aandacht voor borging dagelijks aanbod;
  2. in de Centrumzone: borging boodschappen in stadsstraten en ruimte voor nieuwe formules en concepten;
  3. in de Stadszone: uitrol centrummilieu/transformatie van functies, toekomstbestendig maken van de stadsdeelcentra en aanpak leegstand.

In het detailhandelsbeleid is het bestemmingsplangebied Willemspark-Vondelpark onderdeel van de centrumzone die bestaat uit de 19e- en vroeg 20e-eeuwse gordel. Om uitvoering te geven aan de algemene doelstellingen zijn voor de centrumzone de volgende gebiedsgerichte uitgangspunten geformuleerd.

  1. de dagelijkse boodschappen zijn op redelijke afstand van de woning verkrijgbaar:
    1. de boodschappenfunctie borgen in clusterpunten van detailhandel in gemengde stadsstraten;
    2. in kansrijke winkelgebieden is uitbreiding van supermarkten mogelijk;
    3. een beperkt aantal nieuwe versmarkten krijgt de ruimte.
  2. Amsterdam heeft verschillende aantrekkelijke winkelgebieden:
    1. het stimuleren van meer 'winkelbeleving' in winkelgebieden en -straten;
    2. in winkelgebieden experimenten met mengformules.

Het algemene uitgangspunt om het winkelaanbod te clusteren in winkelgebieden en vestiging van nieuwe 'solitaire' winkels buiten de winkelgebieden uit te sluiten, betekent dat het bestemmingsplan nieuwe winkels in Willemspark en langs de Van Eeghenstraat niet mogelijk maakt.

Ondergeschikte detailhandel

Ondergeschikte detailhandel binnen een andere functie zoals een bedrijf, ambacht, dienstverlening of cultuur wordt in het detailhandelsbeleid buiten de winkelgebieden wel mogelijk gemaakt. De ondergeschikte detailhandel mag maximaal 20% van het netto oppervlak beslaan, met een absoluut maximum van 50 m2.

Internetverkopen

In de detailhandel doet zich een afname voor van het winkelaanbod met niet-dagelijkse artikelen als gevolg van de trend van toenemende internetverkopen. In het plangebied is geen detailhandel in fysieke vorm gevestigd, maar er zijn diverse vestigingen van webwinkels/postorderbedrijven. Het detailhandelsbeleid benoemt vier typen internetbedrijven en verbindt beleidsuitgangspunten aan elk type.

  1. Internetbedrijf dat functioneert als detailhandel: Internetbedrijven met afhaalmogelijkheid en mogelijkheid de goederen ter plaatse te bekijken (in showroom/uitstalling) en/of af te rekenen, functioneren in praktijk net zoals detailhandel en worden zowel binnen de woon- als bedrijfsbestemming ontoelaatbaar geacht. Deze vorm van internetwinkels dient zich te vestigen op een locatie met een detailhandels-/winkelbestemming. Er wordt geen omgevingsvergunning verleend voor locaties waarop detailhandel niet is toegestaan.

De andere drie typen internetbedrijven zijn onder voorwaarden wel inpasbaar:

  1. Afhaalpunt internetaankopen: Binnen een woonbestemming zijn afhaalpunten voor internetaankopen beperkt toelaatbaar via de 'bedrijf aan huisregeling' in het bestemmingsplan. Daarmee blijven de activiteiten ondergeschikt aan de woonfunctie. Vestiging binnen een kantoor- of bedrijfsbestemming zijn eveneens toelaatbaar.
  2. Internetbedrijf waar alleen een elektronische transactie tot stand komt: Een internetwinkel waar op het woon- of bedrijfsadres alleen een elektronische transactie tot stand komt en die dus verder geen ruimtelijke uitstraling heeft (zoals parkeer- en verkeeroverlast) past binnen de bestemming wonen.
  3. Internetbedrijf met opslag- en verzendfunctie: Deze bedrijven zijn binnen een woonbestemming toelaatbaar via de 'bedrijf aan huisregeling' in het bestemmingsplan. Daarmee blijven de activiteiten ondergeschikt aan de woonfunctie.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit gemeentelijke beleid.

4.4 Sport     

4.4.1 Gemeentelijk beleid     

Structuurvisie "Amsterdam 2040, economisch sterk en duurzaam"

In de Structuurvisie is aangegeven dat een puur ruimtelijke benadering van sportparken als stedelijke groene voorzieningen achterhaald is. Sportparken zijn al lang niet meer monofunctioneel, maar kunnen rekenen op gebruik door vele doelgroepen, waaronder jeugd. Door sportparken niet langer als ruimtelijk groen te beschouwen, maar als vrije-tijdvoorzieningen, liggen er volgens de Structuurvisie legio kansen om deze uit te laten groeien tot voorzieningen in de stad.

Sportparken moeten ruimte gaan geven aan een veel gevarieerder sportaanbod, óók voor individuele en georganiseerde sporters, scholen, buurtinitiatieven en bedrijven. Van belang is de beschikbare grond voor meerdere doeleinden te benutten. Dat is op verschillende manieren mogelijk. Bijvoorbeeld doordat verenigingen fuseren of door nieuwe organisaties aan te trekken. Het toevoegen van functies is ook een mogelijkheid, evenals het stapelen van sportvoorzieningen en het combineren of clusteren van functies verdeeld over de tijd.

Aangegeven is dat het gebruik van sportparken door het onderwijs steeds belangrijker wordt en dat een combinatie met naschoolse opvang voor de hand ligt.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit gemeentelijk beleid.

Sportvisie 2025

De sportvisie 2025 'De Sportieve Stad' beschrijft de ambities van gemeente Amsterdam in de komende jaren. Ambities op het gebied van mogelijkheden voor Amsterdammers om te sporten en ambities voor de inrichting van de eigen interne sportorganisatie van de gemeente Amsterdam. Amsterdam is een alom erkende sportstad die uitnodigt tot (sportief) bewegen door een beweegvriendelijke en -stimulerende inrichting van de openbare ruimte, een duurzame en toegankelijke sportinfrastructuur en een rijk en divers aanbod van sport- en beweegactiviteiten voor alle Amsterdammers. De sportvisie staat op vier pijlers en is uitgewerkt in negen speerpunten.

De vier pijlers van het sportbeleid zijn:

  • sportparticipatie: Alle Amsterdamse kinderen genieten van sport en bewegen. Voor Amsterdammers met een achterstand of beperking biedt het brede scala aan sportaanbieders een passend sport- en beweegaanbod. In Amsterdamse wijken en buurten brengt sport plezier in het leven van alledag.
  • sportieve ruimte: Amsterdam heeft een toegankelijk, aantrekkelijk en duurzaam aanbod van sportieve ruimte en (top)sportaccommodaties, die bijdragen aan de kwaliteit van de stad, wijken en buurten.
  • sportaanbieders: Amsterdam kent een rijk en divers palet aan vitale en maatschappelijk actieve sportaanbieders, die actief sporten en bewegen toegankelijk maken voor alle Amsterdammers.
  • topsport: Amsterdam is een nationaal en internationaal erkende (top)sportstad met structurele faciliteiten voor topsporters en toptalent en aansprekende evenementen die bijdragen aan de sportieve uitstraling en maatschappelijke en economische ontwikkeling van de stad.

Deze pijlers zijn uitgewerkt in negen speerpunten.

  1. Amsterdam grijpt de groei van de stad aan om bestaande sportaccommodaties en faciliteiten te optimaliseren en breidt het sportareaal waar nodig uit.
  2. Amsterdam borgt de basiskwaliteit van gemeentelijke sportaccommodaties en ontwikkelt actief gastheerschap op haar accommodaties. Investeringen op bestaande en nieuwe gemeentelijke sportaccommodaties zijn duurzaam.
  3. Amsterdam realiseert een beweeg- en sportvriendelijke openbare ruimte.
  4. Amsterdam ondersteunt en faciliteert sportaanbieders en begeleidt de match tussen Amsterdammers, aanbieders, ruimte en topsport.
  5. Amsterdam zorgt samen met haar partners voor een structureel sport- en beweegaanbod voor kinderen en Amsterdammers met een achterstand of beperking.
  6. Amsterdam benut de kracht van sport in (achterstands)wijken voor plezier, maatschappelijke participatie, gezondheid en wijkontwikkeling.
  7. Amsterdam investeert samen met haar partners structureel in de op- en uitbouw van een professioneel topsportklimaat waarin excelleren mogelijk is.
  8. Amsterdam gebruikt de kracht van topsport als impuls in de sportstimulering, het betrekken van het Amsterdamse bedrijfsleven en voor de promotie van Amsterdam.
  9. Amsterdam creëert een transparant speelveld door eenduidige subsidies en tarieven en de centrale verhuur van gemeentelijke accommodaties.

De sportvisie vormt te samen met de ontwikkelagenda zowel de basis voor de doorontwikkeling van de gemeentelijke sportorganisatie als het kader voor de samen met partners en stadsdelen op te stellen uitvoeringsplannen.

Conclusie

Het bestemmingsplan staat dit gemeentelijke beleid niet in de weg.

Sportaccommodatieplan 2015-2022

In het 'Sportaccommodatieplan 2015-2020' staat waar de gemeente zich in de komende jaren op wil richten als het gaat om sportaccommodaties. Het gaat daarbij niet alleen over sporthallen, zwembaden en sportparken, maar ook over de openbare ruimte. De in het plan beschreven ontwikkelingen en beleidsmatige uitgangspunten worden vastgesteld voor de periode tot 2022.

Het beleid voor sportaccommodaties en investeringen in de sportinfrastructuur raken aan andere beleidsterreinen en programma's. Zo ligt een groot deel van de buitensportaccommodaties in de Hoofdgroenstructuur, is er op het gebied van duurzaamheid nog veel winst te halen bij sportaccommodaties en wordt er bij de realisatie van sporthallen al volop samengewerkt met onderwijs. Er is een groeiend besef dat kansen, zowel inhoudelijk als financieel, benut kunnen worden door doelstellingen aan elkaar te koppelen. In het plan wordt die verbinding concreet gelegd met de Agenda Duurzaamheid en de Agenda Groen.

De speerpunten in het sportaccommodatieplan zijn:

  • wegwerken wachtlijsten;
  • de stad als speelveld: sportieve openbare ruimte;
  • toegankelijke en bereikbare sportaccommodaties;
  • intensiveren gebruik van accommodaties;
  • het behoud van unieke voorzieningen;
  • duurzame accommodaties;
  • nieuwe sporten en innovatieve concepten.

In het plan is de accommodatiebehoefte per accommodatietype en per sport verder uitgewerkt, en voor zover mogelijk gekwantificeerd. Daarmee geeft het plan een overzicht van de sportinfrastructuur in Amsterdam voor de accommodaties voor binnensport (sporthallen, sportzalen, gymnastieklokalen en binnenzwembaden), buitensport (voetbal, tennis, hockey, watersport et cetera) en sportvoorzieningen in de openbare ruimte.

Met betrekking tot Stadsdeel Zuid wordt in het plan onder meer het volgende geconstateerd:

  • in Zuid is er behoefte aan een accommodatie met specifieke voorzieningen voor turnen, met deels een gymzaal en deels een turnzaal met vrije vloer en vaste opstelling;
  • in Zuid is de laatste jaren veel geïnvesteerd in sport in de openbare ruimte, waaronder een gemarkeerde hardlooproute door het Vondelpark.

De sportaccommodaties in het Vondelpark zijn als zodanig in het bestemmingsplan opgenomen. Buiten de sportvoorzieningen in het Vondelpark zijn er in het bestemmingsplangebied verder geen sportaccommodaties of openbare sportplekken aanwezig.

verplicht
Afbeelding: Sportaccommodaties in het bestemmingsplangebied

verplicht
Afbeelding: sportvoorzieningen in de openbare ruimte

Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit gemeentelijke beleid.

4.5 Kantoren     

4.5.1 Regionaal beleid     

Platform Bedrijven en Kantoren (Plabeka)

De gemeenten en provincies in de Metropoolregio Amsterdam hebben zich verenigd in het Platform Bedrijventerreinen en Kantoorlocaties (Plabeka) om het aanbod van en de behoefte aan werklocaties met elkaar in balans te brengen en te houden. In opdracht van Plabeka is het rapport 'Ruimte voor Werken in de MRA van Morgen 2017 - 2030' opgesteld. Het rapport gaat in op maatschappelijke trends en ontwikkelingen die invloed hebben op de behoefte aan werklocaties en op het (geplande) aanbod en de vraag per deelregio. In het rapport wordt, mede onder invloed van schaalverkleining in het bedrijfsleven, digitalisering en verduurzaming, en ten opzichte van meer traditionele meer monofunctionele kantorenlocaties en bedrijventerreinen, een toenemende populariteit geconstateerd van meer gemengde multifunctionele gebieden: centrumgebieden, gemengde woon-werklocaties, knooppuntlocaties en third places als koffiegelegenheden en dergelijke.

Op basis van het rapport is de 'Uitvoeringsstrategie Plabeka 3.0 (US 3.0)' opgesteld, waarin de overheden in de MRA afspraken hebben gemaakt over de ontwikkeling van nieuwe werklocaties, de transformatie van kantoren- en bedrijventerreinen naar gemengde woonwerkgebieden en de herstructurering van verouderde bedrijventerreinen.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met deze regionale afspraken. De afspraken in de regionale uitvoeringsstrategie zijn (of worden) uitgewerkt in diverse gemeentelijke beleidsnota's.

4.5.2 Gemeentelijk beleid     

Kantorenplan 2019-2026 

Het doel van het kantorenplan 2019-2026, dat op 24 september 2019 door het college van B&W is vastgesteld, is een uitgebalanceerde en toekomstbestendige kantorenmarkt waarin op korte en middellange termijn voldoende kwalitatieve woonwerkmilieus beschikbaar zijn voor de uitbreidingsvraag van 125.000 m2 kantoor per jaar. Voor dit doel gelden de volgende uitgangspunten:

  • Meer en sneller kantoren ontwikkelen om te voldoen aan de marktvraag;
  • Toekomstbestendige kantoren: flexibel, efficiënt, bereikbaar en klimaatneutraal;
  • Transformatie van monofunctionele kantoorlocaties met behoud van werk;
  • Realiseren van gemengde woon-werkmilieus.

verplicht
Afbeelding: Kantorenplan 2019-2025 en het plangebied

Het Kantorenplan is met name gericht op de ontwikkelingslocaties voor nieuwe kantoren. Het Willemspark en de Van Eeghenstraat zijn onderdeel van het bestaande topmilieu voor kantoren in Amsterdam.

Het Kantorenplan 2019-2026 sluit aan op de kantorenstrategie 2017, de Routekaart Amsterdam Klimaatneutraal 2050 (2019) en de hierna aan bod komende Ruimte voor de Economie van Morgen (de ruimtelijk economische visie van Amsterdam, 2017).

Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit gemeentelijke beleid.

Ruimte voor de Economie van Morgen

Uitgangspunt voor het Kantorenplan 2019-2026 zijn de typeringen van woon- en werkmilieus die zijn opgenomen in 'Ruimte voor de Economie van Morgen, Ruimtelijk Economische visie voor de groei van Amsterdam / Koers 2025'. De visie is de economische uitwerking van de in Koers 2025 genoemde stedelijke gebieden en biedt voor de ontwikkeling van deze nieuwe gebieden de ruimtelijk-economische bouwstenen.

In de visie wordt geconstateerd dat de stad aan de vooravond staat van een nieuwe periode van stedelijke groei. Om deze groei een plek te kunnen geven zal het vestigingsklimaat van Amsterdam de komende jaren worden versterkt door monofunctionele kantoorgebieden te veranderen tot aantrekkelijke gemengde woon-werkwijken en een deel van de Amsterdamse bedrijventerreinen te transformeren tot nieuwe woonwijken.

De algemene ruimtelijk-economische opgaven daarbij zijn:

  1. aansluiten bij de vestigingsbehoefte van de stedelijke kenniseconomie;
  2. Amsterdam ontwikkelen als inclusieve stad van en voor iedereen en ruimte maken voor economische diversiteit;
  3. rekening houden met economische dynamiek en verandering.

Om de te ontwikkelen gebieden ruimtelijk-economisch kleur te geven, zijn de economische kansen van de gebieden geïnventariseerd en op een kansenkaart getypeerd.

Ruimte voor de Economie van Morgen is weliswaar, net als overigens het Kantorenplan met name gericht op de in het kader van Koers 2025 te ontwikkelen nieuwe stedelijke gebieden, maar bevat ook aspecten die relevant zijn voor de bestaande stad en daarmee voor het onderhavige bestemmingsplan. Het gaat om de volgende twee milieutypes op de kansenkaart.

  • Creatieve wijk: Dit zijn woon-werkwijken binnen het bestaande centrummilieu binnen de Ring A10, die door menging met zelfstandige kantoorruimtes voorzien in de behoefte aan informeel stedelijk werkmilieu. Het onderhavige plangebied, in het bijzonder Willemspark, is op de kansenkaart geheel aangemerkt als gebiedstype creatieve wijk.
  • Internationaal topmilieu: Dit zijn hoogwaardig ingerichte, internationaal verbonden locaties met in de omgeving een groot voorzieningenaanbod, die geschikt zijn voor vestiging van internationale hoofkantoren,. Een groot deel van Zuid is aangewezen als kansrijke locatie voor vestiging van internationale (hoofd)kantoren. Het onderhavige plangebied, in het bijzonder Willemspark, grenst aan dit internationaal topmilieu.

verplicht
Afbeelding: Kansenkaart Ruimte voor de Economie van Morgen en het plangebied

Bij de ruimtelijk-economische opgaven in Ruimte voor de Economie van Morgen gaat het om het voorzien in stedelijke milieus met een grote mate van menging van wonen en werken, waar kan worden gewerkt door een mix met zelfstandige kleinschalige kantoren en bedrijven en waar mogelijkheden worden geboden om de klassieke scheiding tussen wonen en werken te laten vervagen. Daarnaast is er behoefte aan economische diversiteit en flexibiliteit om de economische dynamiek en verandering te faciliteren.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit gemeentelijke beleid.

4.6 Horeca en evenementen     

4.6.1 Regionaal beleid     

Regionale hotelstrategie 2016-2022

De 'Regionale hotelstrategie 2016-2022', vastgesteld door de Metropoolregio Amsterdam (MRA) op 27 november 2013, bevat het regionale afwegingskader voor nieuwe hotelinitiatieven. Uitgangspunt daarbij is 'het juiste hotel op de juiste plek'. De bij de strategie behorende Hotelladder MRA en Kansenkaart vormen de instrumenten om hotelontwikkeling te sturen. De MRA-gemeenten kunnen in afzonderlijke beleidsplannen de gemeentelijke uitgangspunten voor hotelontwikkeling vastleggen. Per 1 januari 2017 is voor de gemeente Amsterdam het nieuwe Overnachtingsbeleid in werking getreden.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit regionale beleidskader.

4.6.2 Gemeentelijk beleid     

Overnachtingsbeleid Amsterdam 

Op 14 juli 2016 is de "herziening van het Amsterdamse deel van de Regionale hotelstrategie 2016-2022: van hotelbeleid naar overnachtingsbeleid" vastgesteld door de gemeenteraad van Amsterdam. Het accent is in het beleid verschoven van een hotelbeleid naar een integraal (regionaal) overnachtingsbeleid dat zorgt voor een rem op de groei van het aantal hotels in Amsterdam, verdere spreiding van hotels over de regio, een stijging van de kwaliteit van al het huidige overnachtingsaanbod, een beter inzicht in de markt, een gelijk speelveld tussen de verschillende accommodatievormen en doet een aanzet tot het stimuleren van nieuwe toeristische trekkers in de metropoolregio Amsterdam.

Medewerking aan nieuwe hotelinitiatieven wordt in Amsterdam in de basis niet gegeven. Alleen als hotelinitiatieven ècht iets toevoegen aan de omgeving en de markt, en het initiatief ligt in het zogenoemde 'nee-tenzij-gebied', kan hotelontwikkeling bij hoge uitzondering mogelijk worden gemaakt. In het 'nee-gebied' is hotelontwikkeling niet toegestaan.

verplicht
Afbeelding: Gebiedskaart Overnachtingsbeleid en het bestemmingsplangebied

Het onderhavige bestemmingsplan Willemspark-Vondelpark is onderdeel van het 'nee'-gebied op de gebiedskaart bij het Overnachtingsbeleid. Het bestemmingsplan voorziet uitsluitend in het bestemmen van bestaande hotels en maakt geen hotelontwikkeling mogelijk.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit gemeentelijke beleid.

Evenementenbeleid

Geluidbeleid voor evenementen in Amsterdam

Met ingang van 1 maart 2018 geldt het 'Geluidbeleid voor evenementen in Amsterdam'. De insteek van het nieuwe evenementenbeleid is dat evenementen bij de stad horen en gewenst zijn, maar dat tegelijkertijd bewoners van de stad daar geen onacceptabele en onnodige hinder van mogen ondervinden. Het geluidbeleid kent een aantal nieuwe elementen ten opzichte van het oude beleid èn ten opzichte van beleid in andere gemeenten. Het totaal samenspel van de eisen en voorschriften moet de geluidoverlast van evenementen terugdringen en beheersen. De tien belangrijkste onderdelen voor muziekevenementen zijn:

  • de geluidbelasting moet zo laag mogelijk zijn door het toepassen van de best beschikbare technieken (BBT), met een maximum van 85 dB(C). Er wordt een lagere norm vergund indien uit akoestisch onderzoek blijkt dat minder geluidruimte nodig is;
  • voor niet-muziekevenementen waarbij wel muziek geproduceerd wordt, geldt een grenswaarde van maximaal 75 dB(C);
  • er is drie keer per jaar een uitzondering mogelijk van maximaal 95 dB(C) voor evenementen met een hoog maatschappelijk belang. Twee daarvan worden al ingevuld door Koningsdag en de Pride;
  • er wordt alleen een geluidnorm gesteld op de gevels van woningen (en andere geluidgevoelige gebouwen) en niet meer op het evenemententerrein;
  • er geldt alleen een geluidnorm in dB(C) en dus niet meer in dB(A);
  • er zijn 18 evenementenlocaties waarbij per locatie het maximumaantal evenementendagen per jaar is vastgesteld;
  • het aantal dagen op alle andere plekken in de stad is beperkt tot maximaal 3 per jaar;
  • tijdens muziekevenementen met meer dan 1.500 bezoekers moet de organisator het geluidniveau in de omgeving continue monitoren. Tevens is een akoestisch onderzoek verplicht;
  • tijdens muziekevenementen met minder dan 1.500 bezoekers moet de organisator het geluidniveau in de omgeving handmatig meten. Tevens is een geluidplan verplicht;
  • organisatoren worden verplicht zich te conformeren aan het Convenant Preventie Gehoorschade Muzieksector (waarbij het geluidniveau bij de Front of House maximaal 100 in plaats van 103 dB(A) mag bedragen voor een verdergaande gehoorbescherming).

Locatieprofiel Vondelpark

Onderdeel van het Geluidbeleid voor evenementen zijn locatieprofielen voor in totaal 67 locaties waar evenementen kunnen worden gehouden. Het locatieprofiel voor het Vondelpark bevat de voorwaarden waaronder evenementen in park mogen plaatsvinden. Het betreft evenementen voor zover deze niet georganiseerd worden op het VOLT-terrein, het terrein dat in gebruik is bij de Stichting Vondelpark Openluchttheater (VOLT). Voor het terrein van het openluchttheater is een aparte gebruiksovereenkomst met een aantal aparte voorwaarden van toepassing.

In het profiel voor het Vondelpark is het park als volgt beschreven:

  • het Vondelpark is geen evenementenpark. Er mogen parkgerichte evenementen plaatsvinden, maar het park is, met uitzondering van het VOLT-terrein, niet voor evenementen ingericht. Deze evenementen mogen de fysieke staat van het park niet aantasten en mogen het reguliere gebruik van het park niet belemmeren;
  • evenementen in het park vinden bij voorkeur plaats bij het openluchttheater. Dit terrein is openbare ruimte, de Stichting Vondelpark Openluchttheater (VOLT) heeft gedurende een aantal maanden per jaar gebruiksrecht;
  • er is een aantal terugkerende evenementen met een stedelijk karakter, zoals kinderkoningsdag, de Amsterdam marathon, en de zomerprogrammering van VOLT in het openlucht theater.

Voor de evenementen in het park búiten het VOLT-terrein gelden de volgende voorwaarden.

  • Maximum aantal evenementen per jaar:
    1. Groot (>2.000 bezoekers): twee evenementen; deze twee evenementen zijn bedoeld voor kinderactiviteiten tijdens Koningsdag en Amsterdam Marathon. Dit is exclusief exploitatie van het Volt terrein door stichting Volt;
    2. Middel (> 500 - < 2.000 bezoekers): vier;
    3. Klein (< 500 bezoekers): geen;
    4. Het aantal evenementen met een minimale geluidsbelasting (niet uitkomend boven reguliere achtergrondgeluiden) wordt niet gelimiteerd.
  • Specificaties evenementen:
    1. Maximale duur van een evenement: 1 dag (exclusief op- en afbouw);
    2. Maximum duur van op-afbouwen: Conform de stedelijke richtlijn;
    3. Percentage van locatie dat door het evenement mag worden onttrokken aan de openbaarheid: Gezien de kwetsbare staat van het park, dienen evenementen vooral op het VOLT terrein plaats te vinden, indien mogelijk. Dit geldt niet voor sportevenementen, tentoonstellingen en kinderkoningsdag;

Naast de voorwaarden voor evenementen, is aangegeven welke maatregelen worden toegepast ter bescherming van flora en fauna, is een aantal andere mogelijke overlastbronnen benoemd en zijn specifieke aandachtspunten aangegeven.

Met het opstellen van de beleidsregels is duidelijk waarom voor het ene evenement wel en voor het andere evenement geen vergunning wordt verleend. De bevoegdheid voor het opstellen van beleidsregels voor evenementen én verlenen van evenementenvergunningen ligt bij de burgemeester. Aanvragen voor een evenementenvergunning worden getoetst aan het stedelijk evenementenbeleid. Evenementen moeten tevens voldoen aan het bestemmingsplan.

Meer informatie over het organiseren van evenementen is de vinden op de volgende website: https://geluidburo.nl/evenementenbeleid-amsterdam.

Exploitatie VOLT-terrein

Voor de exploitatie van het VOLT-terrein is een gebruiksovereenkomst van kracht tussen de gemeente en de exploitant van het terrein. De gebruiksovereenkomst bevat de volgende elementen:

  • Gedurende de zomermaanden mei tot en met september wordt voor evenementen op het VOLT-terrein in principe slechts aan de exploitant vergunning verleend;
  • Bij reguliere exploitatie (dus zonder ontheffing) geldt een maximale geluidsbelasting van 55 dB(A) en 70 dB(C) op de gevels van de dichtstbijzijnde woningen (dit komt neer op 80 dB(A) en 90 dB(C) op 15 meter van het podium);
  • Het VOLT-terrein valt onder de werking van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer. De exploitant wordt maximaal zes keer per jaar ontheffing verleend van de geldende geluidsvoorschriften met een maximale geluidsbelasting van 98 dB(A) en 108 dB(C) op 15 meter van het podium of de geluidsbron;
  • Tijdens het VOLT zomerprogramma mogen geen (andere) evenementen met versterkt geluid plaatsvinden;
  • Het aantal bezoekers voor evenementen op het VOLT-terrein dient beperkt te blijven tot het aantal dat daadwerkelijk op het VOLT-terrein zelf kan plaatsnemen.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit gemeentelijke beleid.

Horecabeleid

Het Horecabeleid Zuid 2011 is door de burgemeester vastgesteld en daarmee van toepassing als gemeentelijk beleid. Doelstelling van het horecabeleid is het verlevendigen en aantrekkelijker maken van het stadsdeel en het verruimen van mogelijkheden voor ondernemers, zonder dat het woon- en leefklimaat onder onevenredige druk komt te staan.

Horecacategorieën

Om een gerichter horecabeleid te voeren, worden in bestemmingsplannen in Stadsdeel Zuid meerdere 'horecacategorieën' gehanteerd voor zelfstandige horeca. De horeca-categorisering vindt zijn grondslag in ruimtelijk en sociaal relevante aspecten als ruimtelijke uitstraling, verkeersaantrekkende werking, invloed op directe (woon)omgeving, geluid- en stank overlast en sociale veiligheid.

verplicht
Afbeelding: horecacategorieen in bestemmingsplannen.

De afgelopen jaren is onduidelijkheid ontstaan over wat de grenzen zijn tussen de horecacategorieën. Dit heeft onder andere te maken met nieuwe trends, concepten en formules waar de regelgeving niet in voorziet. Voorbeelden zijn onder andere dansen in een restaurant of café en uiteenlopende vormen van zaalverhuur. Deze nieuwe ontwikkelingen passen niet eenduidig binnen de bestaande horecacategorieën. In het horecabeleid is aangegeven hoe hiermee in het bestemmingsplan wordt omgegaan.

Onzelfstandige horeca

In het horecabeleid worden twee vormen van ondersteunende horeca onderscheiden, namelijk mengformules en additionele horeca.

  • Mengformules: Bij mengformules gaat het om winkels, kantoren (met een publieks- of baliefunctie), dienstverlenende bedrijven en grootschalige detailhandelconcepten die geen planologische bestemming horeca hebben waarbij een deel van het vloeroppervlak gebruikt wordt als horeca. In het bestemmingsplan wordt dit aangemerkt als ondersteunende horeca. Het plangebied is niet aangemerkt als winkelgebied, zijn er geen winkels gevestigd en het bestemmingsplan maakt ook geen nieuwe winkelvestigingen mogelijk. Daarom bevat het bestemmingsplan ook geen regeling die ondersteunende horeca in detailhandel mogelijk maakt. Wel is ondersteunende horeca toegestaan bij de niet-woonfuncties in de bestemmingen Gemengd-1, Gemengd-2 en Wonen. Het oppervlak bedraagt maximaal 20 % van het netto vloeroppervlak tot maximaal 20 m2. Hierdoor kan er geen alcohol worden geschonken.
  • Additionele horeca: Dit is onzelfstandige horeca in instellingen van maatschappelijke, culturele en sportieve voorzieningen, waarbij een deel van het vloeroppervlak van de voorziening wordt gebruikt voor het tegen vergoeding schenken van dranken en/of verstrekken van spijzen voor directe consumptie. Additionele horeca is altijd ondergeschikt aan de hoofdfunctie. Voorbeelden hiervan zijn: een sportkantine, een foyer in een bioscoop of theater of een museumrestaurant voor bezoekers. Additionele horeca is mogelijk onder een aantal gegeven voorschriften en bepalingen. Het oppervlak voor additionele horeca is niet gelimiteerd in vierkante meters. Hierdoor kan er alcohol worden geschonken. Om het ondergeschikte karakter te waarborgen, dient er aan de volgende voorwaarde te worden voldaan:
    1. Het deel van het netto vloeroppervlakte dat in gebruik is als additionele horeca mag ten hoogste 20% van dat netto vloeroppervlak zijn;
    2. Horeca op basis van de additionele horecaregeling mogen geen terras exploiteren omdat zij niet functioneren als zelfstandige horeca (hiervoor ontbreekt de noodzakelijke planologische bestemming horeca).

In het plangebied is weinig horeca aanwezig. Op de hoek Koninginneweg-Saxen Weimarlaan is een horecagelegenheid gevestigd en in het Vondelpark zijn twee horecagelegenheden. Omdat het horecabeleid geen uitbreidingsmogelijkheden biedt voor horeca, maakt het bestemmingsplan eveneens geen uitbreiding van horeca mogelijk.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit gemeentelijk beleid.

4.7 Verkeer     

4.7.1 Regionaal beleid     

Beleidskader Mobiliteit

Op 12 december 2017 heeft de regioraad Het Beleidskader Mobiliteit van de Vervoerregio Amsterdam vastgesteld. Het Beleidskader geeft richting aan de activiteiten en investeringen van de Vervoerregio Amsterdam voor de komende jaren. Het Beleidskader Mobiliteit geeft richting aan de activiteiten van de Vervoerregio aan hand van vijf strategische opgaven:

  1. Van modaliteit naar mobiliteit: een betere integratie van de verschillende vervoerwijzen;
  2. Naar een CO2-neutraal mobiliteitssysteem: meer aandacht voor duurzaamheid en leefbaarheid;
  3. Een prettige en veilige reis: meer aandacht voor comfort, beleving, veiligheid en informatie;
  4. Mobiliteit en omgeving passen bij elkaar: meer aandacht voor inpassing en ruimtelijke kwaliteit;
  5. Nabijheid van dagelijkse activiteiten versterken: ondersteuning van verdichtingsopgaven.

Deze opgaven zijn nodig omdat het in de Amsterdamse regio steeds drukker wordt. Het aantal inwoners, arbeidsplaatsen en toeristen groeit met meer fietsen, openbaar vervoer en wegverkeer tot gevolg. Dit leidt tot stevige uitdagingen op het gebied van bereikbaarheid, leefbaarheid en duurzaamheid. Daarnaast speelt een aantal nieuwe ontwikkelingen zoals smart mobility en de transitie naar energie neutraal vervoer. Met het regionale verkeer en vervoerbeleid wordt hierop actief ingespeeld.

Het Beleidskader Mobiliteit is een uitwerking van de nog door de Stadsregio opgestelde Strategische Visie Mobiliteit en vervangt het Regionaal Verkeer- en Vervoerplan. Het is geen blauwdruk, maar dient als kompas. Het geeft richting aan de huidige en toekomstige activiteiten van de vervoerregio. Bij alle projecten wordt bekeken of de resultaten invulling geven aan de opgaven in het Beleidskader. Daarnaast geeft het Beleidskader richting aan de investeringen van de Vervoerregio voor de komende jaren.

Conclusie

Het Regionaal Verkeer- en Vervoerplan (RVVP) heeft geen directe gevolgen voor het plangebied en het bestemmingsplan wordt door het plan niet beïnvloed.

4.7.2 Gemeentelijk beleid     

Structuurvisie "Amsterdam 2040, economisch sterk en duurzaam"

Hoofdnetten Auto, Openbaar vervoer (OV) en Fiets en Ruimtelijke reserveringen

In de Structuurvisie is vastgesteld waar de hoofdnetten gelegen zijn, welke doelen ze dienen en aan welke eisen ze moeten voldoen. Bereikbaarheid geldt binnen dit beleidskader als centrale doelstelling. Deze doelstelling wordt vertaald naar concrete en meetbare eisen. Een bijkomend argument voor de vaststelling van de hoofdnetten in een beleidskader, is dat het in grote mate heeft gezorgd voor helderheid bij de betrokken partijen over wat de hoofdnetten zijn en aan welke eisen de hoofdnetten dienen te voldoen. Dit geldt eveneens voor de bevoegdhedenverdeling tussen de centrale stad en de stadsdelen.

verplicht
Hoofdnet Auto Hoofdnet OV Hoofdnet Fiets

Hoofdnet Auto

In en rond het plangebied zijn de Amstelveenseweg, de Overtoom en de Stadhouderskade aangewezen als Hoofdnet Auto.

Hoofdnet OV

In en rond het plangebied maken de Overtoom, de Stadhouderskade, de Eerste Constantijn Huygensstraat en de Willemsparkweg respectievelijk de Koninginneweg onderdeel uit van het hoofdnet Openbaar vervoer. Dit hoofdnet wordt gevormd door de bestaande tram- en buslijnen en door de Noord/Zuidlijn. De belangrijkste uitgangspunten zijn:

  • Direct en indirect de bereikbaarheid van de stad en de stadsdelen garanderen;
  • Bereikbaar houden van de belangrijkste bestemmingen;
  • Behoud van het voorzieningenniveau van het openbaar vervoer;
  • Tot 2020 ligt de nadruk op het optimaal benutten van bestaande ov-lijnen en ov-knooppunten als dragers voor gewenste en noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Op de belangrijkste trein- en metrolijnen moeten dan wel maximale frequenties en optimale comforteisen (schone, veilige voertuigen en haltes) gelden;
  • Voor de periode 2020-2030 ligt het accent op het zo goed mogelijk benutten van en ruimtelijk inspelen op nu in studie en aanleg zijnde regionale ov-lijnen en knooppunten;
  • Voor de periode na 2030 worden reserveringen gemaakt voor ov-lijnen die verdere toekomstige ontwikkelingen kunnen faciliteren.

In de Structuurvisie is aangegeven dat hiervoor nu nog geen definitieve keuzes hoeven te worden gemaakt.

Hoofdnet Fiets

De groei van het fiets- en snorfietsgebruik in combinatie met de opkomst van steeds 'grotere' fietsen zoals de bakfiets vraagt op delen van het Hoofdnet Fiets om bredere paden en meer comfort. Op de meest intensief gebruikte fietsroutes rond en in de binnenstad kan een deel van de als gevolg van autoluwbeleid vrijkomende ruimte worden gebruikt voor het creëren van betere en bredere fietspaden. In en rond het plangebied lopen meerdere routes van het Hoofdnet Fiets, onder andere door het Vondelpark.

Ruimtelijke reserveringen

In de Structuurvisie zijn voor het plangebied geen planologische voorzieningen opgenomen waarmee ruimte bewaard c.q. bestemd (gereserveerd) dient te worden voor de fysieke aanleg van toekomstige (hoofd)infrastructuur.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit gemeentelijk beleid.

Beleidskader Verkeersnetten

Op 24 januari 2018 heeft de gemeenteraad het Beleidskader Verkeersnetten vastgesteld. In het beleidskader staan eisen en toetswaarden waaraan de verschillende onderdelen van de Amsterdamse verkeersinfrastructuur moeten voldoen. Het is de basis voor investeringen, herinrichtingsplannen en andere maatregelen om de doorstroming van verkeer te verbeteren, en het is een toetsingskader voor ruimtelijke plannen. Het Beleidskader Verkeersnetten is gebaseerd op het Beleidskader Hoofdnetten uit 2005, de MobiliteitsAanpak Amsterdam (2013) en de Uitvoeringsagenda Mobiliteit (2015). Het beleidskader is een beleidsstuk waarin staat aangegeven waar de belangrijkste routes voor voetganger, fiets, openbaar vervoer en auto liggen, welk doel ze hebben en aan welke kwaliteitseisen ze moeten voldoen. De functie van de netten is onder andere de stad bereikbaar houden, zorgen voor een goede bereikbaarheid tussen stadsdelen en goede en veilige doorstroming van het verkeer.

Conclusie

Het bestemmingsplan staat dit beleidskader niet in de weg.

Nota Parkeernormen Auto

Op 29 november 2017 is de 'Nota Parkeernormen Auto' vastgesteld. De nota vervangt al het eerder vastgestelde parkeerbeleid, inclusief de verschillende parkeernormen die gehanteerd werden in de stadsdelen, en het Locatiebeleid 2008. Om de stad leefbaar en bereikbaar te houden heeft de beleidsnota als uitgangspunt dat bij nieuwbouw en herontwikkeling de auto's van bewoners en werknemers niet op straat staan. Alle nieuwbouw, van woningen, kantoren en voorzieningen, wordt in de hele stad uitgesloten van parkeervergunningverlening.

Om een evenwicht te vinden tussen marktwerking en overheidssturing en voldoende flexibiliteit in te bouwen voor toekomstige ontwikkelingen, is gekozen voor een gebiedsgerichte aanpak. Bij het toepassen van de beleidsregels wordt de volgende gebiedsindeling gehanteerd.

  • A-locaties: Gebieden die dicht bij een intercitystation zijn als A-locatie aangemerkt. Ook de binnenstad van Amsterdam, de Wibautas en de Rode Loper tussen het Weteringscircuit en Station Zuid (het tracé van de Noord/Zuidlijn) zijn als A-locatie geclassificeerd.
  • B-locaties: Het grootste deel van Amsterdam is als B-locatie aangemerkt. Deze locaties hebben goed openbaar vervoer, maar liggen verder van de intercitystations af.
  • C-locaties: Dit zijn gebieden waar de bereikbaarheid per openbaar vervoer minder goed is dan in de rest van de stad.

verplicht
Afbeelding gebiedsindeling parkeernormen ABC-locaties en het bestemmingsplangebied

De nota heeft zowel betrekking op (sloop)nieuwbouw als op transformatie. In de beleidsregels worden voor sloop/nieuwbouw en nieuwbouw respectievelijk transformatie de volgende begripsbepalingen gehanteerd:

  • Sloop/nieuwbouw en nieuwbouw: Wanneer op hetzelfde perceel, na de sloop van eerdere bebouwing, een nieuwe ontwikkeling wordt gerealiseerd is er sprake van sloop/nieuwbouw. Wanneer er een nieuwe ontwikkeling op een perceel wordt neergezet wat hiervoor nog geen bebouwing kende is er sprake van nieuwbouw. Gezien het doel van de nota, het behouden van de bereikbaarheid en leefbaarheid, wordt het toevoegen van (al dan niet ondergrondse) parkeervoorzieningen eveneens beschouwd als nieuwbouw.
  • Bij sloop/nieuwbouw gelden de normen voor nieuwbouw: Bij renovatie gelden de bestaande normen en rechten. Er wordt bij sloop/nieuwbouwprojecten niet gesaldeerd. Dit betekent dat de parkeervraag van de bestaande situatie niet met de parkeervraag van de nieuwe situatie wordt verrekend. De ontwikkelaar moet op de B- en C-locaties aan de minimumnorm voldoen.
  • Transformatie: Wanneer de functie van bestaande bebouwing wordt gewijzigd. Daaronder wordt begrepen het aanbrengen van wijzigingen aan een bestaand gebouw om dit geschikt te maken voor de functiewijziging, of het uitbreiden van een bestaand gebouw met één of meerdere verdiepingen.

Parkeernormen

Voor het onderhavige bestemmingsplan is de gemeentelijke Nota Parkeernormen met name van toepassing op het Willemspark. De bij (sloop)nieuwbouw- en transformatieplannen toe te passen parkeernormen zijn die van de B-locatie. Hier wordt naast een maximum- ook een minimumparkeernorm voor het aantal parkeerplaatsen op eigen terrein gehanteerd. Op B-locaties wordt getoetst aan de volgende parkeernormen:

  • vrije sectorwoningen:
    1. woningen tot 30m2: minimaal 0,1 parkeerplaats per woning tot maximaal 1 parkeerplaats per woning;
    2. woningen tussen de 30 - 60 m2: minimaal 0,3 parkeerplaats per woningen tot maximaal 1 parkeerplaats per woning;
    3. woningen groter dan 60 m2: minimaal 0,6 parkeerplaats per woningen tot maximaal 1 parkeerplaats per woning.
  • sociale en middeldure huurwoningen: maximumnorm van 1 parkeerplaats per woning; er geldt geen minimumparkeernorm; onafhankelijk van de invulling van het parkeerprogramma geldt voor bewoners dat zij geen recht hebben op een parkeervergunning voor de openbare ruimte;
  • kantoren: maximumnorm van 1 parkeerplaats per 125 m2 bruto vloeroppervlak; er geldt geen minimumparkeernorm;
  • voorzieningen: de actuele kencijfers van kenniscentrum CROW, gecombineerd met actuele Amsterdamse gegevens.

Voor kleine projecten voor vrije sectorwoningen op B-locaties bestaat er een uitzondering op de te hanteren parkeernorm voor woningen. Als de minimumnorm op 4 parkeerplaatsen of lager uitkomt, dan geldt een standaard vrijstelling van de parkeernorm.

Afwijken van de parkeernormen

Alle nieuwbouwplannen en transformatieplannen worden getoetst aan de parkeernormen. Een deel van deze plannen zal niet (kunnen) voldoen aan de gestelde minimum parkeernormen. Daarom biedt het beleid de mogelijkheid om af te wijken van de parkeernormen en vergunningverlening bij nieuwbouw, indien het realiseren van parkeerplaatsen op eigen terrein op overwegende bezwaren stuit en/of op andere geschikte wijze in de benodigde parkeerplaatsen wordt voorzien. Daarbij kunnen in de omgevingsvergunning aanvullende voorwaarden worden opgenomen.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit gemeentelijk beleid. De Nota Parkeernormen, inclusief de mogelijkheden om van de normen af te wijken, is van toepassing verklaard door in artikel 22 (algemene bouwregels) te verwijzen naar het vigerend parkeerbeleid voor autoparkeren. In de omgevingsvergunning kunnen eventuele aanvullende voorwaarden worden opgenomen.

Nota Parkeernormen Fiets en Scooter

Op 14 maart 2018 is de Nota Parkeernormen Fiets en Scooter vastgesteld. Deze nota is op 28 augustus 2018 in werking getreden. Om de stad leefbaar en bereikbaar te houden heeft de beleidsnota als uitgangspunt dat bij nieuwbouw en herontwikkeling zowel het fiets- als het scooterparkeren op eigen terrein wordt geregeld, al dan niet inpandig.

Ten aanzien van het fietsparkeren bevat de nota bindende beleidsregels. Bij de planvorming van bouwinitiatieven is het verplicht om te zorgen voor voldoende en goede parkeervoorzieningen voor fietsen bij niet-woonfuncties. Voor woningen eist het landelijke Bouwbesluit reeds een fietsenberging. De beleidsregels bepalen wat de minimale eisen zijn die aan verschillende niet-woonfuncties worden gesteld voor fietsparkeervoorzieningen.

Voor het realiseren van scooterparkeervoorzieningen geldt geen verplichting, maar wordt geadviseerd de normen in de nota toe te passen. Daartoe bevat de nota niet-bindende richtlijnen. Toepassing van deze richtlijnen is in elk geval nodig bij de planvorming voor initiatieven die veel publiek trekken en waarbij veel scooters worden verwacht en voor bedrijven en organisaties waarvan veel werknemers met de scooter komen. Naast de richtlijnen voor het scooterparkeren, bevat de nota ook richtlijnen voor fietsparkeervoorzieningen bij woningen en richtlijnen voor de toegankelijkheid, inrichting en bruikbaarheid van de parkeervoorzieningen voor zowel fiets als scooter.

Beleidsregels fietsparkeren niet-woonfuncties

De nota bevat de volgende vijf bindende beleidsregels waaraan de gemeente bouwplannen toetst. De beleidsregels gelden alleen voor niet-woonfuncties.

  1. parkeervoorzieningen voor fietsen komen altijd op eigen terrein, al dan niet inpandig, tenzij wordt voldaan aan tenminste één van de afwijkingscriteria;
  2. voor het bepalen van de parkeereis voor fietsen hanteert de gemeente de toepassingsregels voor parkeernormen; bij dubbelgebruik kan de parkeereis naar beneden worden bijgesteld, mits de initiatiefnemer dit onderbouwt met een parkeerbalans; afwijken van de parkeernormen en het 'eigen terrein'-principe kan, mits voldaan wordt aan de afwijkingscriteria;
  3. de gemeente kan aan een initiatiefnemer van de ruimtelijke ontwikkeling een financiële bijdrage vragen, als door het afwijken van de parkeernormen voor de fiets de gemeente extra parkeervoorzieningen moet maken;
  4. voor het toepassen van de fietsparkeernormen is de stad verdeeld in drie zones met een hoge, gemiddelde en lage fietsparkeerdruk; deze parkeerdruk is in zone 1 het hoogst;
  5. de gemeente bepaalt de minimum fietsparkeereis aan de hand van de normen voor fietsparkeren in de nota.

verplicht
Afbeelding zone-indeling normen fietsparkeren voor niet-woonfuncties

In het gehele bestemmingsplangebied zijn de fietsparkeernormen voor Zone 1 van toepassing. De normen voor fietsparkeren zijn niet alleen van toepassing op nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, maar ook op transformatie, herontwikkeling en bestemmingswijzigingen.

Afwijken van de fietsparkeernorm

Net als bij de parkeernormen voor auto's kan van de fietsparkeernormen worden afgeweken als aan de daaraan gestelde criteria wordt voldaan.

Richtlijnen scooterparkeren

Voor scooters gelden geen normen maar negen niet-bindende richtlijnen. Uitgangspunt voor zowel fiets- als scooterparkeren is dat dit op eigen terrein wordt geregeld, al dan niet inpandig.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit gemeentelijk beleid. De parkeernormen voor fietsparkeren, inclusief de mogelijkheden om van de parkeernormen af te wijken, zijn in dit bestemmingsplan van toepassing verklaard door in artikel 22 (algemene bouwregels) te verwijzen naar het vigerend beleid voor fietsparkeren. De niet-bindende richtlijnen voor scooterparkeren zijn niet verankerd in bestemmingsplannen.

Parkeerverordening

In artikel 9, lid 1 van de parkeerverordening Amsterdam 2013 is het volgende bepaald:

"Het college kan een bewonersvergunning verlenen aan de houder van een motorvoertuig die bewoner is van een zelfstandige woning, gelegen in een vergunninggebied, en een bewoner van die zelfstandige woning niet beschikt of niet kan beschikken over een stallingsplaats en/of een belanghebbendenparkeerplaats binnen de gemeente Amsterdam."

Bij de beoordeling van de vraag of een bewoner over een stallingsplaats beschikt of kan beschikken, wordt op grond van jurisprudentie uitgegaan van een ruime interpretatie. Onder ‘kan beschikken' wordt dus ook verstaan dat de aanvrager een stallingsplaats kan kopen of huren in de garage die hoort bij het blok(deel) waar hij gevestigd is. Het gaat daarbij niet om de vraag of men financieel in staat is een stallingsplaats te kopen of huren, maar om de vraag of er een stallingsplaats te koop of te huur is. In een vergunninggebied waarin het parkeren inpandig is georganiseerd en geen parkeervergunningen worden verstrekt, worden opvolgende kopers of huurders van eerste kopers of huurders zonder stallingplaats, geacht bekend te zijn met het gegeven dat er voor dat adres geen aanspraak bestaat op een parkeervergunning. Indien een bewoner een stallingsplaats niet als zodanig gebruikt of heeft gerealiseerd, komt dit voor risico van de bewoner. Gedacht kan worden aan de situatie dat een woning beschikt of behoort te beschikken over een garage of een parkeerplek maar dat deze voor andere doeleinden wordt gebruikt.

In Amsterdam zijn veel eigenaren die hun inpandige parkeerplaats verhuren, bijvoorbeeld omdat zij zelf geen auto (meer) bezitten. De verhuur van inpandige parkeerplaatsen draagt ertoe bij dat minder auto's op straat worden geparkeerd. Een bewoner die zijn parkeerplaats verhuurt heeft op artikel 9, lid 1 geen recht meer op een parkeervergunning om zijn eigen auto op straat te parkeren. Het is daarom niet nodig om in het bestemmingsplan specifieke gebruiksregels op te nemen voor inpandige parkeervoorzieningen.

4.8 Groen     

4.8.1 Gemeentelijk beleid     

Structuurvisie "Amsterdam 2040, economisch sterk en duurzaam

Initiatieven in de Hoofdgroenstructuur en in de Waterstructuur

In de gemeentelijke Structuurvisie is het Vondelpark opgenomen als Hoofdgroenstructuur. De hoofdgroenstructuur omvat de minimaal benodigde hoeveelheid groen die Amsterdam wil borgen, bestaande uit gebieden die waardevol zijn voor de stad en de metropool, omdat zij een onmisbare functie vervullen voor groene recreatie, verbetering leefklimaat, waterhuishouding, hittedemping, verbetering luchtkwaliteit, biodiversiteit en voedselproductie. Behoud van cultuurhistorische waarden en een gevarieerd totaal aanbod aan groen zijn belangrijke aspecten. In de hoofdgroenstructuur zijn die gebieden opgenomen waar de functies groen en groene recreatie voorop staan. In de Hoofdgroenstructuur worden ingrepen die de recreatieve gebruikswaarde en/of de natuurwaarde of andere functies van het groen verhogen gestimuleerd.

Binnen de Hoofdgroenstructuur van het Vondelpark zijn twee groentypen aanwezig:

  • stadspark;
  • stedelijk sportpark.

verplicht
Afbeelding: Uitsnede kaart Hoofdgroenstructuur

Bij de toetsing op inpasbaarheid van nieuwe functies en bebouwing worden voor de betreffende groentypen de volgende richtlijnen gehanteerd.

Groentype 'Stadspark'

Beleidsintentie:

  1. Hoge bezoekersaantallen en een hoge gebruiksintensiteit. De voorzieningen en de ontsluiting moeten erop afgestemd zijn zoveel mogelijk mensen te bedienen, zonder dat het groene karakter verloren gaat.
  2. Binnen de randvoorwaarden van het recreatieve gebruik moet het beheer erop gericht zijn dat het park zoveel mogelijk verschillende soorten planten en dieren herbergt.
  3. Parken mogen niet opgevuld worden met verspreide, maar dominante bebouwing.
  4. Het cultuurhistorisch karakter moet in stand blijven.
  5. Het gebied moet zorgvuldig beheerd worden volgens een goedgekeurd beheerplan.
  6. Evenementen die aansluiten bij de mogelijkheden, het karakter, de omvang en de opzet van het park (bijvoorbeeld culturele en muzikale voorstellingen, sportevenementen en manifestaties).

Inpasbare voorzieningen:

  1. Entree- en parkzone: Informatieborden, kiosk of andere kleinschalige horecavoorziening, kleine sport/spel voorzieningen zoals kinderspeelplaats, speelweide, kinderbadje, fitnesstoestellen, kinderboerderij, centrum milieueducatie, verhard basketbalveld, kunstwerken e.d.. Tijdelijke toiletten (bijvoorbeeld bij evenementen of in de zomer bij de kinderbadjes).
  2. Grootte en uitvoering van de voorzieningen is afhankelijk van de grootte en de gebruiksintensiteit van het park.
  3. Natuurzone: Groene attracties zoals een natuurpad, rosarium of kruidentuin. Natuurlijke elementen mogelijk, zoals een natuurvriendelijke oever of bloemenweide.
  4. Geen parkeervoorzieningen. Oplossingen voor parkeren ten behoeve van voorzieningen moeten buiten het park worden gevonden.
  5. In totaal mag maximaal 5% van het stadspark verhard en/of bebouwd zijn.
  6. Voorkomen dat parken een overmaat aan voorzieningen krijgen.
  7. Nieuwe infrastructuur alleen als dat een recreatieve meerwaarde geeft.

Groentype 'Stedelijk sportpark'

Beleidsintentie:

  1. Stedelijke sportparken zijn de (vaak kleinschalige) in de wijken geïntegreerde sportparken, waaronder tennisparken. Centraal staat het in stand houden van een kleinschalig fijnmazig sportaanbod. De velden en vrijetijdsaanbod (binnen en buiten) worden ingericht voor optimaal sportief gebruik.
  2. Bij voorkeur dienen gebouwde voorzieningen zoveel mogelijk geclusterd in aangrenzende bouwblokken te worden gevestigd.

Inpasbare voorzieningen:

  1. Het bebouwings-/verhardingspercentage bedraagt op zowel stedelijke als groene sportparken maximaal circa 15% van de totale oppervlakte van het betreffende sportpark. Voor sportparken waar op het moment van vaststelling van de Structuurvisie al een hoger percentage voor bebouwing/verharding is én voor topparken (vastgesteld en vast te stellen in toekomstige Sportnota's), geldt een percentage van circa 20%. Kunstgras en verharding ten behoeve van sportuitoefening vallen niet onder de verhardingsnorm en zijn toegestaan. Parkeerfaciliteiten (inclusief gewapend gras) vallen wel onder de verhardingsnorm.
  2. Evenementen die aansluiten bij de mogelijkheden, het karakter, de omvang en de opzet van het sportpark (bijvoorbeeld sportevenementen en manifestaties).

In de Structuurvisie is tevens aangegeven dat een puur ruimtelijke benadering van sportparken als stedelijke groene voorzieningen achterhaald is. Sportparken zijn al lang niet meer monofunctioneel, maar kunnen rekenen op gebruik door vele doelgroepen, waaronder jeugd. Door sportparken niet langer als ruimtelijk groen te beschouwen, maar als vrije-tijdvoorzieningen, liggen er volgens de Structuurvisie legio kansen om deze uit te laten groeien tot voorzieningen in de stad. Sportparken moeten ruimte gaan geven aan een veel gevarieerder sportaanbod, óók voor individuele en anders georganiseerde sporters, scholen, buurtinitiatieven en bedrijven. Van belang is de beschikbare grond voor meerdere doeleinden te benutten. Dat is op verschillende manieren mogelijk. Bijvoorbeeld doordat verenigingen fuseren of door nieuwe organisaties aan te trekken. Het toevoegen van functies is ook een mogelijkheid, evenals het stapelen van sportvoorzieningen en het combineren of clusteren van functies verdeeld over de tijd. Aangegeven is dat het gebruik van sportparken door het onderwijs steeds belangrijker wordt en dat een combinatie met naschoolse opvang voor de hand ligt.

De hoofdgroenstructuur is als dubbelbestemming opgenomen op de verbeelding en de regels van het bestemmingsplan.

Agenda Groen 2015-2018

Omdat veel Amsterdammers geen tuin hebben, heeft het groen in en om de stad een bijzondere functie: het is de tuin van alle Amsterdammers. Het gebruik ervan stijgt en bovendien vervult het groen in de stad een steeds belangrijkere rol voor het welzijn van de bewoners en voor bedrijven om zich hier te vestigen.

Daarom zijn in de 'Agenda Groen 2015-2018, Investeren in de Tuin van de Amsterdammer' (vastgesteld 30 september 2015) de groene ambities in een agenda uitgewerkt. Samengevat gaat het bij de ambities om:

  1. investeren in kwaliteit;
  2. balans in gebruik;
  3. een klimaatbestendige stad;
  4. een gezonde stad;
  5. gebiedsgericht investeren, op basis van vijf in de stad onderscheiden zones;
  6. samen het groen beheren.

De Agenda Groen sluit aan of versterkt diverse andere plannen, agenda's of programma's, waaronder de Agenda Duurzaamheid, de Gebiedsagenda's van bestuurscommissies, de Watervisie en de Agenda Mobiliteit.

In de Agenda Groen krijgen de komende jaren vier thema's prioriteit. Met betrekking tot dit bestemmingsplan betreft het samengevat de volgende thema's:

  1. Stadsparken
  2. Klimaat en biodiversiteit
  3. Groen in de buurt
  4. Verbindingen en toegankelijkheid

Deze thema's worden hieronder toegelicht.

Stadsparken

Stadsparken zijn bij uitstek de gemeenschappelijke tuinen van de stad. Ze zijn er voor iedereen en ze worden steeds intensiever en op heel uiteenlopende manieren gebruikt. Het doel is om stadsparken beter in te richten op dat intensieve gebruik. Ook komen er meer en betere alternatieven voor de drukke stadsparken, om zo de bezoekersdrukte beter te spreiden over de groengebieden in en om de stad. Daarnaast komen er basisvoorzieningen als toiletten, watertappunten, horeca en voorzieningen om beweging te stimuleren in minimaal vier stadsparken.

Klimaat en biodiversiteit

De groene ruimte speelt een belangrijke rol bij het klimaatbestendig maken van de stad. Buien worden steeds extremer en temperaturen hoger. Een effectieve manier om regenwater op te vangen en de temperatuur te beperken, is door het oppervlakte aan groen te vergroten. De gemeente wil dit doen door de aanleg van groene daken te bevorderen en door meer bomen te planten. Beide maatregelen worden hieronder toegelicht.

  • Groene daken bevorderen: Groene daken verhogen de sponswerking van de stad. Door directe en indirecte verdamping (via planten) en de waterbergende functie van groene daken stroomt er minder regenwater van het dak af. En er zijn nog meer voordelen: groene daken kunnen een bijdrage leveren aan een grotere biodiversiteit in de stad, geluidsreductie bevorderen en fijnstof binden. Water dat afstroomt van groene daken is bovendien schoner. Tenslotte heeft een groen dak een verkoelende werking door verdamping bij extreme hitte. Daarom wordt de komende jaren ingezet op 50.000 m2 extra groen dak in de stad, bij voorkeur groen dak met een dik groenpakket. Belemmerende regels worden waar mogelijk weggenomen. Waar de gemeente investeert in groenvoorzieningen wordt expliciet aandacht besteed aan het waterbergend vermogen, in samenwerking met het programma Amsterdam Rainproof.
  • Bomen planten: Gezonde bomen spelen een sleutelrol in een leefbare en duurzame stad. Bomen zijn niet alleen mooi, ze verdampen ook veel water en dat heeft een verkoelend effect. Daarom is stadsbreed bomenbeleid opgesteld met daarin afspraken over de keuze voor bepaalde boomsoorten, compensatie en herplanting. Om meer natuurlijke oevers te laten ontstaan, zullen initiatieven worden ondersteund die zijn gericht op het vervangen of weghalen van harde constructies langs de waterkant. Ook wordt uitgezocht welke maatregelen het meest effectief zijn om natuur inclusief bouwen te bevorderen.

Groen in de buurt

Amsterdammers hechten veel waarde aan mooi en bruikbaar groen in de directe omgeving van de woning. Groen in de buurt heeft een belangrijke functie als ontmoetingsplek en zorgt ervoor dat mensen meer bewegen. Bewoners weten zelf het beste waar behoefte aan is, daarom wordt ruimte geboden aan buurtinitiatieven. Gemeentelijke regelingen, waarmee Amsterdammers op een eenvoudige wijze geveltuintjes kunnen (laten) aanleggen of boomspiegels kunnen vergroenen, worden in de hele stad van kracht.

Verbindingen en toegankelijkheid

Het laatste thema in de Agenda Groen is gericht op het verbeteren van wandel- en fietsroutes tussen en binnen groengebieden voor dagelijks recreatief en sportief gebruik.

Omdat de opgave om het groen in de stad te verbeteren verschilt per gebied, is in de agenda onderscheid gemaakt in vijf verschillende zones in de stad met bijbehorende uitdagingen. De zonering sluit aan bij de Structuurvisie Amsterdam 2040 en de Ontwikkelstrategie Amsterdam 2025. De onderscheiden zones zijn: Centrumgebied, Ringzone, Stedelijke lobben, Groene scheggen en Metropolitaan landschap.

verplicht
Afbeelding: Het Vondelpark en de onderverdeling in vijf zones - Agenda Groen 2015-2018

Het centrumgebied (C) is het meest dichtbebouwde en verharde deel van Amsterdam. Hier liggen de vooroorlogse stadsparken, waaronder het Vondelpark, met hoge bezoekersaantallen en divers gebruik. Het succes van deze parken is tegelijk ook een bedreiging. Het aantal bezoekers aan stadsparken neemt nog altijd toe en dat zal voorlopig niet minder worden. Het leidt tot grote gebruiksdruk, wat kan leiden tot overlast en verschraling van de diversiteit. Voor de stadsparken in het centrumgebied gelden daarom de volgende uitdagingen:

  1. het vinden van een balans in de verschillende gebruiken;
  2. het spreiden van de druk;
  3. aandacht voor bodem (bodemdaling en bodemverdichting).

Het Vondelpark is het meest bezochte park van Nederland. Jaarlijks bezoeken gemiddeld tien miljoen mensen het park, vaak meerdere malen per dag. Dat is per vierkante meter een veelvoud van het aantal bezoekers aan het Central Park in New York. Het aantal bezoekers aan stadsparken neemt nog altijd toe en dat zal voorlopig niet minder worden. In de Agenda Groen zijn bovengenoemde algemene uitdagingen als volgt voor het Vondelpark gespecificeerd:

  • Ad1. Balans: Het groeiende aantal evenementen gedurende de afgelopen tien jaar bevestigt het sterk groeiende animo voor deze vorm van vrijetijdsbesteding. De gemeente streeft een goed en divers gebruik van het openbare groen na. Evenementen in het groen horen hierbij en kunnen de stedelijke levendigheid en de identiteit van parken en landschappen helpen versterken, maar ook bedreigen. De mogelijkheden voor het houden van evenementen in het Vondelpark zijn verder uitgewerkt in het geactualiseerde stedelijk evenementenbeleid (zie elders). Aandachtspunten daarbij zijn de openbaarheid van het groen voor, tijdens en na een evenement en de draagkracht van het groen.
  • Ad 2. Spreiden druk: De beste kansen voor het wegnemen van de druk op het groen in het centrum liggen bij het verbeteren van de grotere groengebieden in de ringzone. Met de groei van de stad groeit ook het gebruik van het nabijgelegen openbare groen. Het is wenselijk om deze groei te spreiden. Dat kan worden bewerkstelligd door de komende jaren minder gebruikte stadsparken en groengebieden in en om de stad te 'activeren', toegankelijker te maken en meer betekenis te geven voor de Amsterdammer dan nu het geval is. Door aantrekkelijke, veilige en comfortabele routes naar het groen stijgen bezoekersaantallen en daarmee het draagvlak voor voorzieningen. Goede verbindingen dragen bij aan het spreiden van de druk. Zo kan bijvoorbeeld de druk op het Vondelpark worden verlicht door dit park goed gemarkeerd en aantrekkelijk te verbinden met het Rembrandtpark.
  • Ad 3. Bodem: Omdat Amsterdam op veengrond ligt, kampt de stad met voortdurende bodemdaling en bijbehorende vernatting. De negatieve gevolgen zijn in allerlei groengebieden in en rondom de stad merkbaar, maar de problemen zijn het meest nijpend in stadsparken in het centrumgebied zoals het Vondelpark. Deze parken zijn aangelegd op plekken waar de ondergrond al slecht was. De veengrond 'klinkt in' waardoor parken steeds verder verzakken en ook vaker blank staan. Bodemdaling en bodemverdichting is daarom een belangrijk thema voor Amsterdamse stadsparken. Bij het inrichten voor intensief en duurzaam gebruik, wordt ook rekening gehouden met deze fysieke draagkracht van parken. Overigens vormt het gebruik van te zwaar bevoorradingsverkeer voor de horeca- en sportvoorzieningen en evenementen in het Vondelpark tot de bedreiging dat de wegverhardingen in het park beschadigd raken. Dit aspect komt ook aan de orde in het evenementenprofiel voor het Vondelpark, dat als input voor het nieuwe gemeentelijke evenementenbeleid heeft gediend.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit gemeentelijk beleid.

Bomenverordening

Er geldt één stedelijke bomenverordening in Amsterdam. Met behulp van de bomenverordening zorgt de gemeente ervoor dat het volume van het bomenbestand in de stad behouden blijft en dat er zorgvuldig wordt omgesprongen met de bomen. In een duurzame stad is een gezond bomenbestand belangrijk. Naast een prettig leefklimaat, zorgen bomen ook voor verkoeling en wateropname.

Vanaf 1 oktober 2016 gelden voor alle bedrijven en inwoners in de stad dezelfde regels voor de Amsterdamse bomen ten aanzien van het kappen, het behouden en het beschermen van bomen en de handhaving.

Hierbij geldt ook de verplichting om te herplanten of compenseren bij kap en is het mogelijk om een zogenoemde jaarvergunning aan te vragen. Uitgangspunt van de bomenverordening is 'Kap mits herplant'. Met andere woorden, voor elke gekapte boom moet er een boom terug worden geplant. Als opnieuw planten van een boom bij kap niet mogelijk is of niet gewenst is op de betreffende plek, dan is het mogelijk om ergens anders in de stad te herplanten of de waarde van de gekapte boom wordt in euro's uitgerekend en gestort in het gemeentelijk herplantfonds. Het geld uit het fonds wordt gebruikt voor nieuwe aanplant van bomen. Jaarlijks wordt gerapporteerd aan het stadsbestuur over kap en bijbehorende aanplant en compensatie.

Conclusie

Dit gemeentelijk beleid is van toepassing, maar staat buiten het bestemmingsplan.

4.8.2 Stadsdeelbeleid     

Beleidskader Gebruik Vondelpark

Een van de beleidsintenties in de Hoofdgroenstructuur is dat Stadsparken zorgvuldig worden beheerd volgens een goedgekeurd beheerplan. Op 22 januari 2009 heeft Stadsdeel Oud-Zuid de nota Beleidskader Gebruik Vondelpark vastgesteld. Op dat moment was de aanpak van de fysieke omstandigheden (de renovatie van het Vondelpark) bijna afgerond, zodat dat het juiste moment was om het gebruik van het park door middel van een nota in goede banen te leiden.

Uitgangspunt in de nota is de balans tussen de belangen van de vele verschillende gebruikers(groepen) en verkeersdeelnemers. Het stadsdeel wil het park zowel toegankelijk (in de breedste zin van het woord) als prettig houden. Daartoe moeten alle activiteiten in het park voldoen aan twee voorwaarden: de activiteiten mogen niet ten koste gaan van het gebruik door en de veiligheid van anderen en de activiteiten in het park mogen de fysieke staat van het park niet aantasten: groen, water (inclusief oevers), (half)verharding en meubilair).

Centraal staan de bescherming van het park zelf en van de bezoeker. Gebruik van het park dat daarmee conflicteert, wordt tegengegaan. Datgene wat goed gaat en bijdraagt aan het goed gebruik van het park wordt gestimuleerd, waarbij vertrouwen is in het zelfregulerend vermogen van de bezoekers. Maar wat ten koste gaat van park of medegebruikers, wordt verboden (en gecontroleerd).

Belangrijk voor het gebruikskader is verder de combinatie van recreatie, cultuur en natuur in het park. Er wordt gesport, gefeest, ontspannen enzovoort, maar de natuurwaarde van het park is ook groot (en is de afgelopen periode toegenomen), evenals de cultuurhistorische waarde.

In de nota wordt een aantal problemen geconstateerd, bijvoorbeeld zwerfvuil, drukte, wildplassen, voetballen, geluidsoverlast en beschadiging van groen als gevolg van (o.a.) partytenten en barbecueën. Om deze problemen in de hand te houden zijn maatregelen genomen. Met ingang van 1 maart 2017 geldt in het gehele vondelpark een barbecueverbod. Naast een aantal problemen is ook een aantal sterke kanten van het Vondelpark benoemd (zoals joggen, zonnen, fietsen en spelen en natuurontwikkeling in het park) en zijn wensen (zoals betere informatievoorziening en beter parkmeubilair) aangegeven. Aan beide zijn eveneens acties verbonden.

Gelet het feit dat bezoekers vaak urenlang in het park verblijven en de omstandigheid dat er geen openbare sanitaire voorzieningen zijn, is er op ruime schaal sprake van wildplassen. Dat is te beschouwen als een ongewenst gebruik van het park. Daarom wil het stadsdeel een aantal toiletvoorzieningen realiseren. Hierbij denkt men aan voorzieningen van beperkte omvang op enkele locaties. Deze wens sluit aan bij de algemeen gehoorde roep om toiletten in het openbare gebied van de gemeente.

Om uitvoering te kunnen geven aan deze wens is in de bestemming Groen een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid opgenomen om openbare toiletten met een maximum bouwhoogte van 4 meter en een maximaal vloeroppervlak van 25 m2 per gebouw te bouwen. Er kan alleen een omgevingsvergunning worden verleend, indien de aanwezige natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden niet worden aangetast. Dit ter beoordeling van de Technische Advies Commissie Hoofdgroenstructuur en Bureau Monumenten en Archeologie.

4.8.3 TAC advies     

Plannen in de Hoofdgroenstructuur vragen om een afgewogen oordeel. Om dit mogelijk te maken, is een deskundigenadvies geïntroduceerd, dat specifiek betrekking heeft op de inpasbaarheid van een initiatief. Hiertoe is de Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur (TAC) ingesteld. De TAC is samengesteld uit deskundigen op het gebied van landschap(architectuur), cultuurhistorie, ecologie, recreatie, beleving, stedenbouw, groenbeheer, sport, volkstuinen en natuur- en milieueducatie. De TAC toetst alle plannen van de stad die aan burgemeester en wethouders ter besluitvorming of ter advisering worden voorgelegd aan beleidsregels voor de Hoofdgroenstructuur en adviseert burgemeester en wethouders, wanneer zij dit nodig acht.

Uitgangspunten vooraf voorgelegd aan TAC

Conform de Verordening van de TAC is de commissie in het kader van de procedure van dit bestemmingsplan zo vroeg mogelijk, reeds voor het opstellen van het voorontwerpbestemmingsplan, geraadpleegd. Daarbij is aangegeven dat het Vondelpark in het nieuwe bestemmingsplan op vergelijkbare wijze als in het vigerend bestemmingsplan zal worden bestemd en dat het sterk conserverende karakter van het bestemmingsplan niet zal wijzigen. Op grond van de aan de TAC gegeven informatie heeft de commissie geconstateerd dat het nieuwe bestemmingsplan inpasbaar is in de Hoofdgroenstructuur en dat de commissie in beginsel akkoord is met het plan.

Onderdeel van de vóór het opstellen van het voorontwerpbestemmingsplan aan de TAC aangeboden informatie is de 'Oplegnotitie bij het op te stellen bestemmingsplan Willemparkbuurt Noord - Vondelpark' geweest. Deze oplegnotitie gaf wel aanleiding om op ambtelijk niveau nog een aantal aspecten naar voren te brengen.

Advies van de TAC

Het concept ontwerp bestemmingsplan is op 6 juli 2018 aan de TAC voorgelegd. De TAC heeft positief geadviseerd op het plan. Het ontwerpbestemmingsplan Willemspark Vondelpark is inpasbaar in de Hoofdgroenstructuur, op voorwaarde dat de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid voor toiletten wordt aangepast. Daarnaast heeft de TAC nog enkele aanbevelingen en opmerkingen meegegeven. In deze paragraaf worden de opmerkingen en aanbevelingen puntsgewijs toegelicht en wordt aangegeven wat hiermee is gedaan. Het complete TAC advies is als bijlage bij deze toelichting opgenomen.

Binnenplanse afwijkingsbevoegdheid voor plaatsen van toiletten

De generieke maatregel om (seizoensgebonden) toiletten in het Vondelpark mogelijk te maken acht de TAC niet inpasbaar in de Hoofdgroenstructuur. De noodzaak van het mogelijk maken van toiletten staat buiten kijf. De wijze waarop en de mate waarin dergelijke voorzieningen worden ingepast luisteren binnen deze monumentale context echter uiterst nauw. Dat vergt een landschappelijke visie en kennis van de context en kan niet juridisch-planologisch op generieke wijze worden afgedaan. Een locatienotitie kan dit ondervangen waarin uiteengezet wordt waar tijdelijke voorzieningen mogelijk/wenselijk zijn in relatie tot de noodzaak en de aanwezige parkkwaliteiten van zichtlijnen, open ruimtes en verdichtingen. Maar ook vormgeving en footprint zijn relevant in dit cultuurhistorische monument. Op basis daarvan kan een doorvertaling naar het bestemmingsplan worden gemaakt.

Er zijn nog geen locaties voor toiletten aangewezen in het Vondelpark. Daarom is aan de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid de voorwaarde toegevoegd dat er een locatiestudie moet zijn uitgevoerd. Hierin moeten de effecten van het plaatsen van toiletten op de landschappelijke waarden zijn beschreven. Dat er in het bestemmingsplan nog geen locaties zijn vastgelegd is geen onoverkomelijk bezwaar. Er is immers ook een advies van de Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur (TAC) vereist voor het verlenen van de omgevingsvergunning voor het plaatsen van de toiletten. In de afwijkingsbevoegdheid is dit ook expliciet vastgelegd.

De TAC heeft in maart 2017 positief geadviseerd over de tijdelijke toiletvoorziening van het mobile city concept onder voorwaarde dat het bebouwd grondoppervlak maximaal 25 m2 is. Deze limitering van de footprint is daarom in dit bestemmingsplan overgenomen.

Eén bestemmingsplan voor het gehele Vondelpark

De TAC heeft aanbevloen om deze actualisatie te benutten om tot één bestemmingsplan voor het park als geheel te komen. Het rijksmonument Vondelpark dient in zijn geheel te worden beschermd en dat dient in samenhang van het geheel te gebeuren. Nu de stadsdeelgrens als uitgangspunt is genomen, valt Vondelpark 4 (de voormalige parkopzichterswoning in het voormalige gemaal) buiten het bestemmingsplan. Volgens de TAC kan na de aanpassingen in het bestuurlijk stelsel en in de rolverdeling bij het opstellen van bestemmingsplannen het procedurele argument niet langer boven het argument van bescherming van het monument in zijn geheel worden gesteld.

Deze aanbeveling is niet overgenomen. Het is vanuit het belang van het park een logische gedachte om het gehele Vondelpark in één bestemmingsplan op te nemen. Maar een bestemmingsplan dat in twee stadsdelen ligt, moet door twee stadsdeelbesturen worden voorbereid. Het risico is groot dat de voortgang van het planproces hierdoor vertraagt. Het planproces heeft al veel vertraging opgelopen. Het stadsdeel wil daarom niet het risico lopen dat het planproces nog verder vertraagt.

Het stukje park dat in het bestemmingsplan Oud-West 2018 is opgenomen heeft overigens een vergelijkbaar bestemmingsregime. Hierdoor wordt het monument in de praktijk als één geheel beschermd.

Overige opmerkingen

In de planregels van de bestemming Groen zijn twee omschrijvingen opgenomen die volgens de algemene richtlijnen als niet inpasbaar gelden in de Hoofdgroenstructuur, namelijk zendmasten en 'waterlopen, waterpartijen en waterberging'. Water en groen zijn niet zonder meer uitwisselbaar en oppervlaktewater als maatregel voor verstedelijking elders geldt als niet inpasbaar.

Daarnaast wijst de TAC op het mogelijk maken van voet- en fietspaden in de bestemming Groen. Hiervoor geldt de regel van de maximale 5% verharding en/of bebouwing in het groentype stadspark. Aanpassingen, in het bijzonder toevoegingen van verharding dienen in dat kader te worden bezien en omdat de padenstructuur onderdeel is van de monumentale inrichting.

De bepaling dat zendmasten zijn toegestaan in het Vondelpark is komen te vervallen. Er staan namelijk geen zendmasten in het Vondelpark.

De opmerking ten aanzien van waterpartijen is niet overgenomen. Indien waterlopen en waterpartijen niet zijn toegestaan in de bestemming Groen, kunnen er ook geen ondergeschikte aanpassingen aan de waterstructuur worden gedaan (overschrijding van de bestemmingsgrenzen tot 2 meter uitgezonderd). Dit kan een belemmering vormen voor het beheer van het park. De functie waterberging is wel komen te vervallen. Er geldt namelijk geen compensatieopgave in het Vondelpark voor verstedelijkingsopgaven elders.

Evenmin is in het bestemmingsplan opgenomen dat maximaal 5 % van het parkoppervlak verhard mag worden. In de dubbelbestemming 'Hoofdgroenstructuur' is een aanlegvergunningenstelsel opgenomen voor o.a. het aanbrengen van verhardingen. Een aanlegvergunning kan pas worden verleend nadat de TAC hierover heeft geadviseerd. Hiermee is dir belang in voldoende mate gewaarborgd in het bestemmingsplan.

Conclusie

Het TAC advies is verwerkt in het bestemmingsplan.

4.9 Duurzaamheid     

4.9.1 Gemeentelijk beleid     

In de in dit hoofdstuk en in het volgende hoofdstuk genoemde gemeentelijke beleidsstukken komt duurzaamheid reeds regelmatig als (deel)aspect aan de orde. De betreffende beleidsstukken worden hier niet nogmaals genoemd.

Agenda Duurzaamheid

De gemeenteraad heeft op 11 maart 2015 "Duurzaam Amsterdam, agenda voor duurzame energie, schone lucht, een circulaire economie en een klimaatbestendige stad" vastgesteld. Er wordt daarbij ingezet op vijf transitiepaden. Voor elk transitiepad geldt dat 'omdenken' de essentie is: om te komen tot nieuwe manieren van productie, consumptie en distributie om zo te verduurzamen.

  • Duurzame energie: De ambitie is om per inwoner 20 procent meer op te wekken ten opzichte van 2013. Daarbij wordt ingezet op extra windmolens, extra zonnepanelen en een groei van het aantal aansluitingen op duurzame stadswarmte. De ambitie is ook om in 2020 per inwoner 20 procent minder energie te verbruiken dan in 2013. De gemeente ziet kansen deze versnelling te realiseren door de bestaande woningvoorraad te verduurzamen, energiebesparing in woningen, bedrijven en maatschappelijk vastgoed te realiseren en door energieneutraal bouwen te stimuleren.
  • Schone lucht: Om de luchtkwaliteit te verbeteren stimuleert en faciliteert de gemeente slimmer en schoner gemotoriseerd verkeer. De meetlat wordt hoger gelegd en de focus wordt verschoven van 'normen' naar 'gezondheid'. Verder wordt uitstoot van roet teruggedrongen, een schadelijke stof waarvoor nog geen normen gelden. Doel daarbij is om in 2025 uitstootvrij of zo schoon mogelijk te rijden. De ingestelde milieuzones worden gereguleerd en gehandhaafd. Daarnaast wordt sterker ingezet op elektrisch vervoer.
  • Circulaire economie: In de regio Amsterdam is de afgelopen periode via enkele pilots geëxperimenteerd met de overgang naar een circulaire economie. In een circulaire economie wordt slim omgegaan met energie, water, grondstoffen en voedsel. De gewenste omschakeling vraagt om stimuleren van bedrijvigheid, onderzoek en innovatie. De ambitie is om in 2020 65 procent van het huishoudelijk afval te scheiden voor nuttig hergebruik.
  • Klimaatbestendige stad: Klimaatadaptatie is bij uitstek een samenwerkingsopgave. Uitgangspunt is dat wateroverlast geaccepteerd zal moeten worden, maar nu al kan de stad worden aangepast op méér water, en op droge periodes.
  • Gemeente Duurzaam: De gemeente Amsterdam verduurzaamt de eigen bedrijfsvoering. In 2025 is de eigen CO2-uitstoot 45 procent minder dan in 2012. Daarnaast zal de gemeente het percentage gescheiden afval van de gemeentelijke kantoren omhoog brengen van ca. 40% nu tot 75% deze periode.

Conclusie

Het bestemmingsplan staat dit gemeentelijk beleid niet in de weg.

Windvisie

In 2040 wil Amsterdam het hart zijn van een duurzame metropoolregio. Een creatieve, diverse stad, die economisch en sociaal sterk is, met een gezond leefmilieu. Zorgvuldig en efficiënt met ruimte, energie en energiebronnen, en toegerust op de gevolgen van klimaatverandering. Een stad met een skyline waarin wind zorgvuldig is ingepast. Kortom, duurzaam in alle facetten. In de 'Windvisie, Ruimte voor windmolens in Amsterdam' zijn negen zoekgebieden aangewezen waar de ambitie van Amsterdam waargemaakt kan worden via het realiseren van windmolens.

verplicht
Afbeelding: Uitsnede Structuurvisiekaart windenergie 2040 en het bestemmingsplangebied

Uit de structuurvisiekaart Windenergie 2040 blijkt dat het realiseren van windmolens het onderhavige bestemmingsplangebied ruimtelijk niet gewenst is. Het bestemmingsplan hoeft derhalve geen regeling te bevatten voor windenergie en is daarmee in overeenstemming met het beleid.

Conclusie

Het bestemmingsplan staat dit gemeentelijk beleid niet in de weg.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten     

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient met dit bestemmingsplan onderzocht te zijn hoe met bepaalde milieu- en omgevingsaspecten rekening is gehouden. Doel is aan te tonen dat de milieu- en omgevingsaspecten geen belemmering vormen voor de mogelijkheden die met dit bestemmingsplan worden gefaciliteerd. In dit hoofdstuk komen deze aspecten aan bod. Per aspect wordt ook steeds het voor dat aspect relevante beleid vermeld.

5.1 Archeologie     

In deze paragraaf staan de ondergrondse cultuurhistorische waarden (de archeologische waarden) centraal. In hoofdstuk 3.3 is reeds beschreven hoe in dit bestemmingsplan wordt omgegaan met de bovengrondse cultuurhistorische waarden.

Het archeologische erfgoed bestaat uit structuren en voorwerpen die in de bodem bewaard zijn gebleven. Deze materiële overblijfselen vormen een onderdeel van onze leefomgeving. Het beleid voor het archeologisch erfgoed heeft dan ook veel raakvlak met dat van de ruimtelijke ordening. Voor een optimale integratie van archeologie in de ruimtelijke ordening heeft het rijk onder andere de Monumentenwet 1988 en de Wet ruimtelijke ordening aangepast, en de Erfgoedwet geïntroduceerd. De Monumentenwet is per 1 juli 2016 vervallen, maar het deel dat betrekking heeft op de fysieke leefomgeving blijft via het Overgangsrecht in de Erfgoedwet van toepassing.

Verdrag van Malta

In 1992 hebben de Europese ministers van Cultuur het Verdrag van Valletta opgesteld (ook bekend als het Verdrag van Malta). Deze culturele overeenkomst had tot doel om meer bewustzijn van het Europese erfgoed te creëren en in het bijzonder het Europese archeologische erfgoed voor toekomstige generaties beter in stand te houden.

In Nederland wordt aan dit uitgangspunt invulling gegeven door behoud van archeologisch erfgoed in de bodem (in situ) tijdens de planontwikkeling mee te wegen. Als behoud in de bodem (bijvoorbeeld door middel van technische maatregelen of planaanpassing) geen optie is, dan worden archeologische resten opgegraven (behoud ex situ). De initiatiefnemer van een ruimtelijk plan dat bodemverstoring tot gevolg heeft, is verantwoordelijk voor de planologische en de financiële inpassing van het archeologisch onderzoek.

In de Monumentenwet is een bepaling opgenomen dat in elk bestemmingsplan rekening moet worden gehouden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten archeologische waarden. De Erfgoedwet bevat een verplichting om toevalsvondsten te melden (de zogenaamde meldingsplicht).

Provincie Noord-Holland

Als toetsingskader voor bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen gebruikt de provincie Noord-Holland de structuurvisie, de leidraad Landschap en Cultuurhistorie en de Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie (ILC). Op grond van de Wro dienen gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie in acht te nemen. Op de ILC zijn o.a. archeologisch verwachtingsvolle gebieden opgenomen. Naast de ILC beheert de provincie de Archeologische Monumentenkaart (AMK) van het Rijk. Op de AMK staan de beschermde archeologische monumenten, de terreinen van zeer hoge en hoge archeologische waarde en de gebieden met een archeologische betekenis. De waardestellingen van de ILC en AMK zijn bedoeld als algemene indicaties die per specifiek plangebied nadere invulling en precisering nodig hebben.

Gemeente Amsterdam

De gemeente Amsterdam vindt het belangrijk dat archeologie vroegtijdig in ruimtelijke ordeningsprocessen wordt geïntegreerd. Hiermee worden twee doelen gediend. Ten eerste een efficiënte voortgang en kostenbeheersing van bouwprocessen. En ten tweede een kwalitatief goed en stadsbreed uniform beheer van het archeologische erfgoed.

Op basis van de resultaten uit het archeologisch bureauonderzoek wordt bepaald of in het bestemmingsplan regels met betrekking tot archeologie moeten worden opgenomen. De Monumentenwet biedt een tweetal mogelijkheden (artikelen 39-40) die Monumenten en Archeologie heeft uitgewerkt in de modelregels archeologie.

De bescherming van (verwachte) archeologische waarden in een bestemmingsplan wordt geregeld met een omgevingsgunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Aan een omgevingsvergunning zijn bouwregels verbonden: die bepalen dat in het belang van de archeologische monumentenzorg de aanvrager van een omgevingsvergunning een archeologisch rapport met selectiebesluit dient te overleggen. Daarnaast kan in het bestemmingsplan worden opgenomen dat een omgevingsvergunning moet worden aangevraagd voor het uitvoeren van aanlegwerkzaamheden.

Aan een omgevingsvergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Dit houdt in dat aan de vergunning de verplichting wordt gekoppeld om technische maatregelen tot behoud te treffen, om de archeologische resten op te graven of om de werkzaamheden te laten begeleiden door een archeoloog.

De bouwregels en de omgevingsvergunning voor aanlegwerkzaamheden bevatten daarnaast uitzonderingen die duidelijk maken in welke gevallen archeologisch onderzoek niet nodig is. In Amsterdam gelden elf beleidsvarianten, zoals de uitzondering van archeologisch onderzoek bij bodemingrepen kleiner dan 10.000 m2 of ondieper dan de 19de- of 20ste-eeuwse ophogingen. In de praktijk komen per plangebied meestal twee tot zes varianten voor.

Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie

De uitvoering van archeologisch onderzoek is gebonden aan de Beoordelingsrichtlijn Archeologie (BRL SIKB 4000) en daarmee samenhangend de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). De KNA gaat uit van een gefaseerde aanpak. Er wordt onder meer onderscheid gemaakt tussen Bureauonderzoek, een Inventariserend Veldonderzoek, en het doen van Opgravingen.

Het inventariserend veldonderzoek is bedoeld om de resultaten van het bureauonderzoek te toetsen. Het geeft inzicht in de aanwezigheid en toestand van de archeologische overblijfselen in de bodem. Een opgraving wordt uitgevoerd wanneer er sprake is van een vindplaats met waardevolle archeologische resten. Archeologisch veldonderzoek wordt, afhankelijk van de bodemingreep en de verwachting, voorafgaand aan of tijdens de civieltechnische werkzaamheden (variant archeologische begeleiding) uitgevoerd. Elke onderzoeksfase wordt afgesloten met een selectiebesluit. Hierin wordt vastgesteld welke delen van een plangebied in aanmerking komen voor verder archeologisch onderzoek of voor bescherming en welke delen van het plangebied worden vrijgegeven.

Voor archeologisch veldonderzoek is een Programma van Eisen (PvE) vereist. Hierin zijn de kwalitatieve randvoorwaarden en onderzoeksvragen voor het werk vastgelegd. Het vormt de basis voor verdere planning en kostenraming. Het laten opstellen ervan behoort tot de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer van het bouwplan.

Archeologisch bureauonderzoek

Gemeenten zijn wettelijk verplicht om bij ruimtelijke plannen voldoende rekening te houden met de te verwachte archeologische waarden en de bekende archeologische waarden (conform artikel 38a van de Monumentenwet). Bureau Monumenten en Archeologie (BMA) van de gemeente Amsterdam heeft in 2013 voor het plangebied een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage opgenomen bij de toelichting.

Hoewel het onderzoek ouder is dan drie jaar, is het inhoudelijk nog actueel. BMA heeft in 2018 aangegeven dat het onderzoek niet geactualiseerd hoeft te worden. De uitkomsten van het onderzoek zijn als volgt.

Verwachtingskaart

Op basis van een uitgevoerde inventarisatie zijn binnen het plangebied materiële overblijfselen te verwachten. Dit leidt tot een verwachtingskaart met zones van archeologische materiële neerslag (zone A en B).

verplicht
Afbeelding: Archeologische verwachtingszones - BMA

Zone A: Bewoningszone Amstelveenseweg

Deze zone betreft een strook parallel aan de Amstelveenseweg, waar mogelijk resten van bewoning vanaf de ontginningsperiode liggen. De materiële neerslag betreft met name ophogingen, terpen, resten van boerderijen en andere kleinschalige bebouwing. Deze archeologische sporen hebben een hoge dichtheid en een sterke onderlinge samenhang.

Zone B: Binnendijkse Buitenveldertse Polder

Betreft het overgrote deel van het plangebied. Tot de verstedelijking rond 1900 was dit deel van de polder als veenweidegebied in gebruik. De sporen die hier kunnen voorkomen houden verband met landgebruik vanaf de middeleeuwen tot in de 20ste eeuw. Dergelijke overblijfselen hebben weinig tot geen samenhang en een wijde verspreiding. Door verstedelijking en de aanleg en herinrichting van het Vondelpark is waarschijnlijk een groot deel van de ondergrond van het plangebied verstoord. Daarom geldt voor deze zone een negatieve verwachting.

Beleidskaart 

De archeologische beleidskaart van het plangebied Willemspark - Vondelpark is bedoeld als een ruimtelijk schema van de maatregelen die nodig zijn voor de zorg voor het archeologisch erfgoed binnen bepaalde zones of locaties in het plangebied. De verwachtingen worden gekoppeld aan de huidige toestand van het terrein en mogelijk opgetreden bodemverstoringen.

verplicht
Afbeelding: Archeologische Beleidskaart - BMA

De clustering van de verwachtingszones resulteert in een beleidskaart met daarop één zone met bijbehorende specifieke beleidsmaatregel.

  1. Beleidsvariant 5 (groen): Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 500 m2 of ondieper dan de 19de/20ste-eeuwse ophoging.
  2. Beleidsvariant 11 (grijs): Voor deze zone geldt uitzondering van archeologisch vervolgonderzoek bij alle bodemingrepen.

Voor het gehele plangebied geldt de wettelijke meldingsplicht. Dit houdt in dat ook in geval geen archeologisch vervolgonderzoek is vereist en toch bodemvondsten ouder dan vijftig jaar worden aangetroffen dit aan Bureau Monumenten en Archeologie wordt gemeld zodat in overleg met de opdrachtgever maatregelen getroffen worden tot documentatie en berging van de vondsten.

Conclusie

In overeenstemming met het archeologisch bureau onderzoek van Bureau Monumenten en Archeologie is het gebied waarvoor een hoge archeologische verwachting geldt een dubbelbestemming opgenomen. In artikel 15 (Waarde - Arechologie 1) is bepaald dat in deze zone voor grondroerende werkzaamheden een archeologisch veldonderzoek moet worden uitgevoerd. Een uitzondering op deze verplichting geldt voor grondroerende werkzaamheden kleiner dan 500 m2 of ondieper dan 2 meter (de 19e/ 20ste-eeuwse ophoging).

In artikel 16 (Waarde - Archeologie 2) is vastgelegd hoe met de archeologische waarden langs de Kalfjeslaan (een van de witte vlekken in dit bestemmingsplan) moet worden omgegaan.

5.2 Milieu     

Milieueffectrapportage

Een milieueffectrapportage (m.e.r.) brengt de milieugevolgen van een besluit in beeld, voordat het besluit wordt genomen. Zo kan de overheid die het besluit neemt (het bevoegd gezag) de milieugevolgen bij haar afwegingen betrekken. Het doel van een m.e.r. is om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Daarnaast heeft een m.e.r. twee nevendoelstellingen, namelijk:

  • het stroomlijnen van besluitvorming: de m.e.r. stroomlijnt de verschillende procedures die nodig zijn voor het al dan niet toestaan van die activiteit;
  • het verbeteren van de milieu-attitude: doordat de m.e.r. de gevolgen voor het milieu systematisch in kaart brengt, is de houding van betrokkenen ten opzichte van milieubelangen in positieve zin te beïnvloeden.

Om deze doelstellingen te bereiken wordt voor bepaalde projecten en plannen een milieueffectrapport opgesteld. Hierin wordt inzichtelijk welke milieueffecten verwacht worden van het project of plan.

Dit bestemmingsplan voorziet niet in de ontwikkeling van activiteiten waarvoor op grond van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) een m.e.r.-plicht of m.e.r.-beoordelingsplicht geldt.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met Rijksbeleid.

Milieuzonering

Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.

Sinds de VNG-regeling "Bedrijven en Milieuzonering" is geactualiseerd heeft de gemeente Amsterdam, die tot voor kort uitging van een eigen systematiek, hier aansluiting bij gezocht. Deze regeling vormt het uitgangspunt voor de lijst die in het bestemmingsplan wordt gekoppeld aan alle bestemmingen waarbinnen mogelijke milieuhinderlijke functies zijn toegestaan (de Staat van Bedrijfsactiviteiten). In de VNG-regeling wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijke relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De aanbevolen afstand tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige functies neemt toe naarmate het bestemmingsplan bedrijven uit een zwaardere categorie toelaat.

In de VNG-regeling is een tweetal bedrijvenlijsten opgenomen. Een lijst is geschikt voor enkel bedrijventerreinen, de andere lijst is geschikt voor gemengde gebieden, zoals stadscentra, dorpskernen, horecagebieden en gemengde woon- en werkgebieden. Het onderhavige plangebied is een gemengd woon-werkgebied waar naast woningen ook dienstverlening, kantoren en maatschappelijke voorzieningen zijn gevestigd. Voor dit bestemmingsplan is daarom de 'Staat van bedrijfsactiviteiten functiemenging' (bijlage 4 van de publicatie Bedrijven en Milieuzonering) toegepast.

In de Staat van bedrijfsactiviteiten functiemenging zijn bedrijven opgenomen die uit oogpunt van hinder en gevaar inpasbaar zijn in een gebied met functiemenging. In de lijst is onderscheid gemaakt in de categorieën A, B en C.

  • Categorie A bedrijven zijn relatief weinig milieubelastend voor de omgeving en kunnen daarom worden gevestigd in panden waar ook wordt gewoond. De eisen die het Bouwbesluit stelt aan de scheiding tussen wonen en bedrijven zijn toereikend.
  • Categorie B bedrijven kunnen zich in een gemengd gebied vestigen. De milieubelasting van deze bedrijven is echter zodanig dat deze bouwkundig moeten worden afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies. Dit betekent dat deze bedrijven niet kunnen worden ondergebracht in hetzelfde pand als waar wordt gewoond.
  • Categorie C bedrijven hebben een dermate grote verkeersaantrekkende werking dat deze alleen inpasbaar zijn langs de hoofdontsluiting van een wijk of stad.

In het bestemmingsplan is de Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging beperkt tot de 'ambachtelijke' bedrijven die in een gemengd stedelijk gebied inpasbaar zijn. Daarbij is conform de systematiek is onderscheid gemaakt in de categorien A, B en C.

In dit bestemmingsplan zijn alleen huisgebonden bedrijven toegestaan Het bestemmingsplan maakt geen zelfstandige bedrijfsvestigingen mogelijk. In panden waar ook kan worden gewoond zijn alleen categorie A bedrijven toegestaan. In artikel 23.3 (toegelaten bedrijven) is daarom bepaald dat uitsluitend bedrijven zijn toegestaan die vallen onder categorie A van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Conclusie

In het plangebied wordt op basis van de Staat van bedrijfsactiviteiten alleen lichte bedrijvigheid (categorie A) als huisgebonden bedrijf toegestaan.

5.3 Natuur     

Wet natuurbescherming

Voor de bescherming van plant- en diersoorten is per 1 januari 2017 de Wet Natuurbescherming in werking getreden. In deze wet zijn de Natuurbeschermingswet, de Flora en faunawet en de Boswet geïntegreerd tot één wet. Met de nieuwe wet zijn veel taken zijn van het ministerie naar de provincie overgegaan. De soortbescherming kan hierdoor per provincie verschillen.

De Wet natuurbescherming bevat verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De beschermde soorten zijn onderverdeeld in soorten van de Habitatrichtlijn, soorten van de Vogelrichtlijn en Nationale soorten. Onder de nieuwe wet zijn veel vis- en plantensoorten niet meer beschermd, maar er zijn zeldzame plantensoorten aan de lijst toegevoegd.

Ten aanzien van de Europees (zwaar) beschermde soorten is de omgang met nesten van vogels niet veranderd. Nesten van broedvogels blijven in het broedseizoen beschermd. Er is nog steeds een groep vogels waarvan de nesten ook buiten het broedseizoen (jaarrond) beschermd zijn. Dit zijn onder andere de gierzwaluw, de huismus en een aantal roofvogelsoorten. Ook de dieren van de Habitatrichtlijn (bijvoorbeeld vleermuizen, de Noordse woelmuis of de rugstreeppad) zijn nog steeds op grotendeels dezelfde wijze beschermd als in de oude wet.

De bescherming van de nationaal beschermde soorten is minder strikt dan de Europees beschermde soorten. De meest algemene soorten op deze lijst (zoals bosmuis, veldmuis, konijn, groene kikker, gewone pad) zijn door de Provincie vrijgesteld voor ruimtelijke ontwikkeling en beheer. Dat betekent dat er voor deze soorten bij werkzaamheden geen ontheffing aangevraagd hoeft te worden. De Provincie heeft wel bepaald dat voor deze soorten een meldingsplicht geldt. De minder algemene soorten (zoals wezel, hermelijn, ringslang, waterspitsmuis) zijn door de Provincie niet vrijgesteld. Daarvoor moet nog steeds een ontheffing worden aangevraagd.

Bij ontwikkelingen in een gebied of de sloop van gebouwen dient een natuurscan te worden uitgevoerd om de soorten en gebiedsstatus in kaart te brengen.

Voor de instandhouding dan wel versterking van beschermde soorten hanteert de gemeente Amsterdam de 'Gedragscode Gemeente Amsterdam', waarin de voorzorgsmaatregelen zijn beschreven die in het kader van de bescherming moeten worden genomen (zie hierna).

Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met deze landelijke wetgeving.

Gedragscode Gemeente Amsterdam

Voor de gemeente Amsterdam geldt de in 2009 vastgestelde 'Gedragscode Flora- en Faunawet'. De in de gedragscode beschreven voorzorgsmaatregelen zijn er op gericht om bij de uitvoering van werkzaamheden de binnen de gemeente voorkomende beschermde soorten te beschermen en te versterken. De gedragscode is van toepassing op alle medewerkers van de gemeente Amsterdam die zelf of samen met anderen werkzaamheden uitvoeren of die daartoe opdracht geven aan derden. Deze derden verklaren bij hun werkzaamheden de gedragscode te onderschrijven en te volgen.

De gedragscode heeft betrekking op plannen en projecten die in opdracht van of door de gemeente Amsterdam worden voorbereid en uitgevoerd. De gedragscode betreft:

  • de voorbereiding en uitvoeren van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling;
  • het uitvoeren van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en onderhoud.

Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van nieuwe bouwwerken en/of andere activiteiten wordt op grond van de gedragscode rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten en diersoorten. Indien uit gegevens dan wel onderzoek blijkt dat er sprake is van (een) beschermde soort(en) en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen dan wel ontworteling of vernieling veroorzaakt, zal de betreffende bouwwerkzaamheid c.q. activiteit pas kunnen plaatsvinden na ontheffing c.q. vergunning.

De gedragscode van de gemeente Amsterdam zal worden vervangen door een nieuwe gedragscode die voldoet aan de wet Natuurbescherming. Tot de nieuwe gedragscode in werking treedt, blijft de huidige gedragscode geldig.

Conclusie

De gedragscode is van toepassing op het uitvoeren van werkzaamheden en staat los van het bestemmingsplan.

Ecologische visie

De gemeentelijke 'Ecologische visie, Ecologie, biodiversiteit en groene verbindingen in Amsterdam' is een uitwerking van de Structuurvisie Amsterdam 2040 ter precisering van de ecologische structuur binnen Amsterdam. In de visie worden tevens de knelpunten benoemd die voor het realiseren van deze structuur dienen te worden opgelost. Omdat het een uitwerking van de gemeentelijke structuurvisie betreft, dienen ruimtelijke plannen aan de Ecologische visie te worden getoetst. Beleidsuitgangspunten daarbij zijn dat de ecologische hoofdstructuur wordt gerespecteerd, knelpunten worden aangepakt en dat voor wijzigingen, vergelijkbaar met de hoofdgroenstructuur, een besluit van de gemeenteraad nodig is. Bij ruimtelijke projecten in een gebied waar zich een in deze visie benoemd knelpunt bevindt, is de beleidsintentie dat het oplossen van dat knelpunt wordt meegenomen in het programma van eisen en/of het budget van het betreffende projectplan. Op de bij de visie behorende kaart zijn de ecologische structuur en de aan te pakken knelpunten aangegeven.

Ten aanzien van het beheer van groengebieden bevat de notitie de volgende twee beleidsuitspraken:

  1. Het beheer van de groenstroken in de ecologische structuur van Amsterdam dient zo natuurvriendelijk mogelijk te zijn, gericht op verscheidenheid aan vegetatie en het bieden van voldoende dekking;
  2. Chemische bestrijdingsmiddelen mogen in de ecologische structuur van Amsterdam niet worden gebruikt.

verplicht
Afbeelding: Uitsnede visiekaart Ecologische visie en het bestemmingsplangebied

In de Ecologische visie is het bestemmingsplangebied, meer in het bijzonder het Vondelpark, geen onderdeel van de voorgestelde ecologische structuur. Daarmee zijn er tevens geen aan te pakken knelpunten. Het bestemmingsplan staat de uitvoering van dit gemeentelijke beleid niet in de weg.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit gemeentelijk beleid.

Natuurwaardenonderzoek

De Wet natuurbescherming kent de verplichting dat bestemmingsplannen vooraf worden beoordeeld op mogelijk gevolgen voor Natura 2000-gebieden. Adviesbureau Sweco heeft daarom in 2018 een Natuurwaardenonderzoek uitgevoerd, op basis van bureaustudie en veldwerkinventarisatie. Het onderzoek, dat als bijlage is opgenomen bij deze toelichting, bevat de volgende conclusies en adviezen.

Natura 2000-gebieden

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natura 2000-gebied. Ook is het niet nabij een gebied gelegen dat onderdeel uitmaakt van een Natura 2000-gebied. Het dichtsbijzijnde Natura-2000 gebied ligt op circa 7 kilometer van het plangebied. Het is op voorhand uitgesloten dat dit plan een negatief effect heeft op de beschermde natuurwaarden van Natura 2000-gebieden. Er is geen nader veldonderzoek nodig of een nader effectonderzoek noodzakelijk. Ook zijn geen maatregelen nodig om effecten te voorkomen en is geen vergunning op de Wet natuurbescherming noodzakelijk.

Soortenbescherming

In en nabij het projectgebied kunnen beschermde soorten voorkomen zoals de gewone dwergvleermuis, bruine kikker en bosmuis. Door het voorgenomen plan worden mogelijke potentiele verblijfplaatsen, belangrijke foerageergebied en/of een essentiële vliegroute van vleermuizen verstoord. Om vast te stellen of dit daadwerkelijk aan de orde is, is aanvullend onderzoek naar de aanwezigheid van vleermuizen noodzakelijk. Als uit het aanvullend onderzoek blijkt dat een verblijfplaats, belangrijk foerageergebied en/of essentiële vliegroute van vleermuizen binnen het plangebied voorkomt, is het aanvragen van een ontheffing op de Wet natuurbescherming mogelijk noodzakelijk. Een ontheffing op de Wet natuurbescherming wordt op voorhand verleenbaar geacht, waarmee de bestemmingsplanwijziging uitvoerbaar is.

Om verstoring van broedende vogels of beschadiging van aanwezige nesten tijdens de werkzaamheden te voorkomen is het raadzaam om de werkzaamheden te beginnen buiten het broedseizoen. Het broedseizoen loopt globaal van half maart tot half augustus. Als onverhoopt de werkzaamheden in het broedseizoen worden gestart, dan dient door een ter zake kundig persoon te worden vastgesteld dat geen broedende vogels binnen de invloedsfeer van de werkzaamheden voorkomen.

Om te voldoen aan de zorgplicht dienen bij het organiseren van (meerdaagse) evenementen mitigerende maatregelen te worden genomen. Deze kunnen bestaan uit het uitvoeren van de werkzaamheden vanaf één kant, de werkzaamheden rustig opstarten en bij het aantreffen van dieren deze de gelegenheid te geven om het plangebied te kunnen verlaten. Voor aanvang van de werkzaamheden moet bij het bevoegd gezag, de Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord (hierna RUD NHN), een melding worden gedaan van de aanwezige vrijgestelde beschermde soorten binnen het plangebied. Deze melding kan digitaal worden gedaan via de website van de RUD NHN.

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied is niet in of nabij een gebied gelegen behorend tot het Natuurnetwerk Nederland. Het voorgenomen plan heeft geen effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN-gebied. Er is geen nader nader veldonderzoek nodig en er is geen nader effectonderzoek noodzakelijk. Ook zijn er geen maatregelen nodig om effecten te voorkomen. Er is geen nadere procedure noodzakelijk in de vorm van een “nee, tenzijtoets”.

Gebieden met natuurwaarden buiten het NNN

Het voorgenomen plan heeft geen effect op beschermde gebieden met natuurwaarden buiten het NNN gelegen. Er is geen nader veldonderzoek en/of effectonderzoek noodzakelijk en er zijn geen maatregelen nodig om effecten te voorkomen/beperken.

Gemeentelijk natuurbeleid

Gemeentelijk natuurbeleid is wel van toepassing. Het voorgenomen plan biedt kansen voor het toepassen van eco-dynamische verlichting.

Conclusie

Negatieve effecten op Natura-2000 gebieden, het Natuurnetwerk Nederland en overige gebieden met natuurwaarden zijn op voorhand uitgesloten. De aanwezigheid van beschermde soorten vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

5.4 Bodem     

Wet bodembescherming

Het doel van de Wet bodembescherming (Wbb) is het behoud en de verbetering van de milieuhygiënische bodemkwaliteit. In geval van graafwerkzaamheden is een bodemonderzoek aan de orde om te bepalen of eventuele vervuilde grond gesaneerd dient te worden. De waterbodem was onderdeel van de Wet Bodembescherming, maar maakt sinds 22 december 2009 onderdeel uit van de Kaderrichtlijn Water en de Waterwet is leidend. Met het Besluit Uniforme Saneringen is het mogelijk om eenvoudige saneringen in korte tijd af te ronden.

In de Wbb, inclusief de aanvullende besluiten, wordt een algemeen beschermingsniveau ingesteld voor de bodem ten aanzien van het voorkomen van nieuwe verontreiniging van de bodem. De Wet bodembescherming kent nieuwe gevallen van bodemverontreiniging (ontstaan na 1 januari 1986) waarbij er sprake is van een saneringsplicht die direct van kracht is. Voor oude gevallen van bodemverontreiniging is de start van de sanering afhankelijk van de ontoelaatbare risico's voor de mens, verspreiding of het milieu nu en in de toekomst. Met name de saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het (toekomstig) gebruik van de bodem. De uitvoering van deze verplichte saneringen is flexibel: het is niet altijd nodig de hele verontreiniging aan te pakken door de verontreiniging te ontgraven. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak of isoleren. De wettelijke doelstelling is functiegericht saneren. De Wbb houdt daarnaast rekening met de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De bodem wordt geschikt gemaakt voor het voorgenomen gebruik, door de blootstelling en de verspreiding van de verontreiniging te beperken en de nodige beheersmaatregelen te treffen.

Wanneer economische en maatschappelijke omstandigheden rond de verontreinigde locatie echter om uitstel vragen, kunnen tijdelijke maatregelen worden genomen, op voorwaarde dat de risico's voldoende worden beheerst.

Voor het bestemmingsplan heeft de Wet bodembescherming voornamelijk betekenis voor zover nieuwe ontwikkelingen worden toegestaan. Het bestemmingsplan maakt bij recht geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Dit bestemmingsplan legt de bestaande situatie vast. Het verrichten van bodemonderzoek is daarom niet nodig. Daar waar nieuwe (bouw-)werkzaamheden worden toegestaan dient bodemonderzoek verricht te worden.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met deze wetgeving.

Nota Bodembeheer Amsterdam

De gemeenteraad van Amsterdam heeft op 4 april 2012 de Nota Bodembeheer vastgesteld. De Nota Bodembeheer biedt een praktische richtlijn aan gemeentelijke organisatieonderdelen, adviesbureaus, aannemers en andere bodemintermediairs hoe in Amsterdam het beste met vrijkomende grond en baggerspecie kan worden omgesprongen.

In de nota worden normen voor bodemkwaliteit gewaarborgd volgens het stand-still principe binnen Amsterdam, het uitgangspunt waarbij de kwaliteit van de bodem binnen de gemeentegrenzen niet verslechtert. Bij de keuze van de lokale normen is rekening gehouden met het daadwerkelijke gebruik van de bodem, de gemiddelde gehalten in een gebied en mogelijke blootstelling aan verontreiniging.

Onderdeel van de nota is de bodemkwaliteitskaart, waarop Amsterdam is ingedeeld in zeven zones, gedefinieerd op basis van bodemkwaliteit en ophooggeschiedenis. Elke bodemkwaliteitszone heeft een bepaalde kwaliteit, die consequenties heeft voor het toegestane grondverzet en de kwaliteit van de grond die er op mag worden aangebracht, afhankelijk van de bodemfunctie. De nota beschrijft tevens hoe een bodemonderzoek en -sanering kan worden uitgevoerd.

Bij gebruik van de bodemkwaliteitskaart als wettelijk bewijsmiddel bij grondverzet is het in veel gevallen niet nodig een bodemonderzoek uit te voeren.

In 2013 is de bodemkwaliteitskaart aangevuld met nieuwe gegevens. Op 10 december 2013 hebben B&W deze herziene bodemkwaliteitskaart en de hierop aangepaste Nota Bodembeheer vastgesteld.

In de zomer van 2019 is de geactualiseerde concept Nota Bodembeheer Gemeente Amsterdam ter inzage gelegen. Behandeling van de nieuwe nota in de raad vindt volgens de planning plaats het najaar van 2019.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit gemeentelijke beleid.

Historisch Bodemonderzoek (Vooronderzoek)

De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (ODNZKG) heeft in 2018 een archiefonderzoek voor het plangebied uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage opgenomen bij deze toelichting. De conclusies zijn in deze paragraaf samengevat.

Uitgezonderd de deellocaties waar potentieel verdachte activiteiten hebben plaatsgevonden (tanks, bedrijfsactiviteiten, eerder aangetroffen verontreinigingen, zone B van de bodekwaliteitskaart van de openbare weg) is het onderzochte gebied niet verdacht.

Voor het onverdachte gebied geldt dat, als er handelingen in de bodem worden verricht (zoals ontgravingen) er een ontheffing van de onderzoeksplicht verstrekt kan worden op basis van dit archiefonderzoek. Ook in het kader van een aanvraag omgevingsvergunning is een ontheffing van de onderzoeksplicht mogelijk.

Voor het potentieel verdachte gebied geldt dat, als er handelingen in de bodem worden verricht (zoals ontgravingen), er een oriënterend bodemonderzoek (OO) moet worden uitgevoerd. Hierin wordt, naast het standaard analysepakket, op alle stoffen onderzocht die op basis van de historische gegevens kunnen worden verwacht.

Als tijdens het uitvoeren van bodemonderzoek of werkzaamheden in de bodem een bodemverontreiniging wordt waargenomen anders dan beschreven in dit rapport, moet de onderzoeksstrategie of de vrijstelling hiervan opnieuw worden beoordeeld.

Conclusie

Het bestemmingsplan maakt ondergronds bouwen niet bij recht mogelijk, maar alleen op grond van een algemene afwijkingsbevoegdheid onder voorwaarden (artikel 24, lid a, sub 7). Eén daarvan is dat advies benodigd is van de diensten die belast zijn met milieutoezicht. Indien nieuwe ondergrondse (bouw-)werkzaamheden worden toegestaan, dient per geval bodemonderzoek verricht te worden.

5.5 Water     

Het Rijk, de VNG, het IPO en de Unie van Waterschappen hebben in februari 2001 de "Startovereenkomst Waterbeheer 21ste eeuw" ondertekend. Deze startovereenkomst is in 2003 omgezet in het Nationaal Bestuursakkoord Water dat is geactualiseerd in juni 2008. Hiermee hebben deze partijen elkaar gecommitteerd om een watertoets toe te passen bij het opstellen van ruimtelijke plannen. De watertoets is wettelijk verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening, waarin is bepaald dat de betrokken waterbeheerders moeten worden geraadpleegd bij het opstellen van bestemmingsplannen en bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning die in strijd is met het bestemmingsplan. De watertoets is een instrument om dergelijke ruimtelijke plannen te toetsen op de mate waarin rekening wordt gehouden met waterhuishoudkundige aspecten. Het gaat daarbij onder meer om aspecten als waterkwaliteit en waterkwantiteit (ruimte voor water) en veiligheid (bescherming tegen overstroming).

Meer over de watertoets in relatie tot het bestemmingsplan is te lezen in de waterparagraaf hierna in deze plantoelichting.

Het plangebied van het bestemmingsplan valt binnen het beheersgebied van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Waternet voert de zorg voor het oppervlaktewatersysteem uit in opdracht van AGV. In opdracht van Amsterdam voert Waternet overige watertaken uit, met name de grondwaterzorgtaak, de zorg voor afvoer en behandeling van afvalwater, de drinkwatervoorziening en het nautisch toezicht in de Amsterdamse stadsboezem.

Europees beleid: Europese Kaderrichtlijn Water (KRW)

Omdat water zich weinig aantrekt van landsgrenzen, zijn internationale afspraken nodig. Sinds eind 2000 is daarom de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. Deze moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is. Om dit te bereiken moeten de landen van de Europese Unie een groot aantal maatregelen nemen. Enerzijds om de kwaliteit van de 'eigen' wateren op peil te brengen, anderzijds om ervoor te zorgen dat andere landen geen last meer hebben van de verontreinigingen die hun buurlanden veroorzaken.

Nationaal Waterplan 2016-2021

Het 'Nationaal Waterplan' is het Rijksplan voor het waterbeleid en beschrijft de maatregelen die genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. In het "Nationaal Waterplan 2016-2021", dat op 10 december 2015 is vastgesteld, staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
  • Nederland is klimaatbestendig en water-robuust ingericht;
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
  • Nederlanders leven waterbewust.

Beheer- en ontwikkelplan voor de Rijkswateren 2016-2021

Gelijktijdig met de vaststelling van het Nationaal Waterplan 2016-2021 is het "Beheer- en ontwikkelplan voor de Rijkswateren 2016-2021" vastgesteld. Het beheer- en ontwikkelplan beschrijft hoe grote rivieren en kanalen, het IJsselmeergebied, de Zuidwestelijke Delta, de Noordzee en de Waddenzee beheerd moeten worden. Rijkswaterstaat is verantwoordelijk voor het beheer.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit Rijksbeleid.

Provinciale Watervisie 2021 - Uitvoeringsprogramma 2016-2021

Met de Watervisie 2021 heeft de provincie Noord-Holand aangegeven waar het provinciale waterbeleid voor de lange termijn op gericht is en waar de prioriteiten voor de planperiode 2016-2021 liggen. Het uitvoeringsprogramma geeft voor de korte(re) termijn inzicht in de uit te voeren acties, de instrumenten die daarbij worden ingezet en het beschikbare budget. Het Uitvoeringsprogramma wordt jaarlijks geactualiseerd. Het uitvoeringsprogramma bevat de volgende doelen:

Beschermen tegen overstroming:

  1. Kaders stellen voor regionale waterkeringen: vastleggen van normen en tracés in de waterverordeningen en bindende afspraken maken met de waterschappen over de termijnen waarbinnen de regionale keringen op orde moeten zijn;
  2. Beoordelen versterkingsplannen primaire waterkeringen en bevorderen ruimtelijke kwaliteit: toetsen op voldoende ruimtelijke inpassing door de waterbeheerder en bevorderen van ruimtelijke kwaliteit via programma's met cofinanciering door regionale partijen;
  3. Waterrobuust inrichten bevorderen: via ruimtelijke maatregelen beperken van aantal slachtoffers en beperken van economische schade en een adequate rampenbestrijding bij (dreiging van) een overstroming.

Schoon en voldoende water:

  1. Bijdragen aan schoon en voldoende oppervlaktewater: bevorderen dat er voldoende goed water is voor verschillende bestemmingen zoals landbouw, natuur en recreatiegebieden;
  2. Zorgen voor schoon en voldoende grondwater: duurzaam beheren van grondwatervoorraden voor verschillend gebruik zoals drinkwater, industrie en energievoorziening.

Deze doelen zijn uitgewerkt in uiteenlopende deelthema's. Per deelthema is aangegeven welke output er in de periode 2016-2021 beoogd wordt.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit provinciaal beleid.

Waterbeheerplan 2016-2021 Waterschap Amstel, Gooi en Vecht

Op 8 oktober 2015 heeft het Algemeen Bestuur van Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) het "Waterbeheerplan 2016-2021" vastgesteld. Met het Waterbeheerplan legt het Waterschap vast hoe het invulling geeft aan de zorg voor de kerntaken. Het Waterbeheerplan 2016-2021 bouwt voort op het Waterbeheerplan voor de periode 2010-2015 en houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen. Uit de evaluatie van het voorgaande plan blijkt dat het Waterschap, ondanks grote bezuinigingsoperaties, de eigen doelstellingen grotendeels heeft weten te bereiken.

Voor de komende periode heeft het Waterschap voor een aantal thema's 'stippen aan de horizon' gezet: de wensbeelden voor 2030. De ambities voor de lange termijn zijn herleid naar doelen voor de planperiode 2016-2021. Per thema is aangegeven wat het wensbeeld is voor de lange termijn en wat de doelen voor de planperiode zijn. De volgende thema's zijn uitgewerkt:

  • Waterveiligheid: in de planperiode ervoor zorgen dat alle regionale keringen aan de daarvoor geldende normen voldoen; daarnaast wordt onderzocht voor welke vitale en kwetsbare infrastructuur het zinvol is extra maatregelen te treffen tegen overstroming;
  • Voldoende Water: de inrichting en het beheer van het watersysteem optimaal laten functioneren optimaal, dat wil zeggen: niet te veel en niet te weinig water;
  • Schoon Water: leidend voor een goede waterkwaliteit is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW); belangrijk accent van de te nemen maatregelen ligt op het beperken van fosfaat in het water door het scheiden en omleiden van waterstromen en door zuivering; een tweede accent ligt bij de samenwerking met de agrarische sector en is gericht op het oplossen van verontreinigingsbronnen (mest, gewasbeschermingsmiddelen e.d.);
  • Waterketen: om te zorgen dat het gezuiverde water blijft voldoen aan de lozingseisen, wordt gewerkt aan het onderhouden, vernieuwen en optimaliseren van de zuiveringsinstallaties en -processen; belangrijk aandachtspunt daarbij zijn de microverontreinigingen zoals microplastics en medicijnresten; daarnaast richt het Waterschap zich ook op (het innoveren van) het terugwinnen van grondstoffen en energie uit afvalwater;
  • Op en Om het Water: het op dit moment nog versnipperde vaarwegbeheer (de zorg voor bevaarbare wateren) en het nautisch beheer (regeling scheepvaartverkeer) in zijn geheel door het Waterschap laten uitvoeren; de mogelijkheden daartoe zullen worden onderzocht en besproken; daarnaast wordt de focus gelegd op educatie over het cultuurhistorische en landschappelijke watererfgoed, op het vergroten van het bewustzijn van het belang van water en op het oplossen van knelpunten in recreatieve routes.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit regionaal beleid.

Keur Waterschap Amstel, Gooi en Vecht 2011 en 2017

Het plangebied bevindt zich in het beheersgebied van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). De taak van het waterschap is om te zorgen voor een veilig en gezond watersysteem. Volgens de Waterwet gaat het daarbij om drie hoofddoelstellingen:

  • Voorkomen van overstroming, wateroverlast en waterschaarste;
  • Beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en ecologische kwaliteit van watersystemen;
  • Vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.

Om deze doelen te kunnen realiseren beschikken de waterschappen over een eigen verordening, die van oudsher de Keur heet. De Keur kent 'verboden' en 'geboden' voor de manier van inrichten, gebruik en onderhoud van waterkeringen, oevers en wateren. De Keur is een belangrijk instrument voor het waterschap om activiteiten in en rond het watersysteem in goede banen te leiden en te zorgen dat ze geen gevaar op kunnen leveren voor het watersysteem. Dit maakt het mogelijk om het watersysteem en de keringen voor méér te gebruiken dan alleen voor bescherming tegen wateroverlast en het creëren van een ecologisch gezond watersysteem. Sinds 1 november 2017 is de Integrale keur AGV 2017 vigerend.

De zogenoemde 'legger' is een uitwerking van de Keur. De legger is een openbaar register van het waterschap waarin wordt bepaald aan welke eisen (diepte, hoogte, sterkte et cetera) de wateren, dijken en kunstwerken moeten voldoen.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Keur.

Watervisie Amsterdam 2040

De 'Watervisie Amsterdam 2040: Het water in Amsterdam is voor iedereen' is een uitwerking van de gemeentelijk Structuurvisie Amsterdam 2040 en heeft als doel het geven van een ruimtelijk-economisch perspectief op de ordening van de diverse functies en gebruik van het water. Naast een richtinggevend beleidsinstrument voor het college van burgemeester en wethouders, wordt de Watervisie ingezet als planologisch-juridisch toetsingsdocument voor ruimtelijke plannen.

Om de betekenis van het water voor de stad nog meer te vergroten is in de Watervisie de koers uitgezet aan de hand van de volgende hoofdrichtingen:

  • water toegankelijk en beleefbaar maken & activeren;
  • groei door spreiden van recreatie en toerisme;
  • meer dynamiek in het gebruik van het water;
  • toepassen van economische principes.

In de Watervisie is Oud-Zuid onderdeel van de stad rondom de binnenstad. Voor deze zone worden diverse ambities gesteld. De ambities/acties hebben geen betrekking op het bestemmingsplangebied Willemspark-Vondelpark. In dit bestemmingsplan zijn geen wateren opgenomen, anders dan het water in het Vondelpark, zodat er geen regelingen opgenomen hoeven te worden vanuit de Watervisie.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit gemeentelijk beleid.

Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam 2016-2021

De gemeente Amsterdam is wettelijk verantwoordelijk voor drie watertaken. Deze zogenaamde zorgplichten betreffen:

  • de inzameling en transport van stedelijk afvalwater;
  • de inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater;
  • het nemen van grondwatermaatregelen in openbaar gebied.

In het Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam 2016-2021, dat op 17 december 2015 door de gemeenteraad is vastgesteld, staat hoe deze drie zorgplichten door de gemeente Amsterdam worden ingevuld. Doel van het plan is om aan het bevoegd gezag te verantwoorden op welke wijze de gemeente Amsterdam haar watertaken uitvoert en in hoeverre zij afdoende middelen heeft om dit in de toekomst te blijven doen. Hiermee voldoet de gemeente aan de planverplichting zoals die in de Wet milieubeheer (artikel 4.22) is opgenomen.

De primaire doelen van de gemeentelijke watertaken zijn:

  • het beschermen van de volksgezondheid;
  • het bijdragen aan schoon en helder water;
  • het zorgen voor droge voeten;
  • het zorgen voor een goede leefomgeving.

Per gemeentelijke watertaak is de algemene beleidslijn aangegeven. De algemene uitgangspunten zijn de volgende:

verplicht
Afbeelding: Algemene uitgangspunten bij gemeentelijke watertaken

Mede op basis van de huidige technische staat en het huidige functioneren van de riolering is voor de planperiode 2016-2021 een aantal aandachtpunten naar voren gekomen. Het merendeel van de aandachtspunten betreft het vervangen, het functioneren en het beheer van riolering. Daarnaast wordt als aandachtspunt genoemd het aanpakken van de structurele problemen met wateroverlast in de stad onder andere in Betondorp, Oosterpark-, Bellamy- en Rivierenbuurt. De aandachtpunten zijn vertaald in acties en stappen per zorgplicht voor de planperiode 2016-2021.

Nieuw element in het Gemeentelijk Rioleringsplan is het programma 'Amsterdam Rainproof'. De hoosbui boven Amsterdam van 28 juli 2014 toonde aan dat de stad kwetsbaar is voor (een toename) van extreme neerslag als gevolg van de klimaatverandering. Vergroten van riolen biedt hiervoor weinig soelaas. De oplossing ligt meer bij de inrichting van het stedelijke gebied en daarin ruimte creëren om tijdelijk extremen op te vangen. Gevolg hiervan is dat de druk op de ruimte binnen stedelijk gebied sterk toeneemt voor de tijdelijke opslag van (hemel)water. De gemeente, maar ook bewoners, bedrijven en het waterschap, maken samen de stad hemelwaterbestendig. Amsterdam Rainproof ondersteunt deze gezamenlijke verantwoordelijkheid. Het programma Amsterdam Rainproof motiveert, informeert en activeert bewoners, ondernemers, ambtenaren en kenniswerkers om hemelwaterbestendig te werken bij de verandering van daken, straten, tuinen, parken en pleinen. Uitgangspunt is dat gerichte, kleinschalige, fijnmazige en rendabele maatregelen de stad meer hemelwaterbestendig en tegelijk aantrekkelijker en leefbaarder maken. Geen dure grootschalige monofunctionele oplossingen, maar met slimme aanpassingen die de sponswerking van de stad vergroten. De uitgangspunten en acties uit het programma van Amsterdam Rainproof zijn in het Gemeentelijk Rioleringsplan verankerd.

Conclusie

Het bestemmingsplan voldoet aan deze algemene uitgangspunten.

5.5.1 Waterparagraaf     

Proces waterparagraaf

Het Rijk, de provincies, gemeenten en waterschappen hebben in februari 2001 de 'Startovereenkomst Waterbeheer 21ste eeuw' ondertekend. Hierin is vastgelegd dat de betrokken partijen de 'Watertoets' toepassen op alle relevante ruimtelijke plannen met waterhuishoudkundige consequenties. In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat de betrokken waterbeheerders moeten worden geraadpleegd bij het opstellen van bestemmingsplannen. De Watertoets is een instrument om ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen, te toetsen op de mate waarin rekening wordt gehouden met waterhuishoudkundige aspecten. Het gaat daarbij onder meer om aspecten als waterkwaliteit (ruimte voor water) en waterkwantiteit en veiligheid (overstroming). Bij het voorliggende bestemmingsplan is de waterbeheerder (Waternet) betrokken bij de voorbereiding van het bestemmingsplan.

Uitwerking Waterparagraaf

Nautiek

Waternet heeft namens de gemeente Amsterdam het nautische toezicht in de Amsterdamse grachten en vaarten. Het gaat hierbij om (het bevorderen van) een veilige, vlotte en doelmatige afwikkeling van het scheepvaartverkeer. Omdat voor woonboten geldt dat deze geen belemmering voor het scheepvaartverkeer mogen vormen, wordt daarbij ook toezicht gehouden op woonboten. Het enige water in dit bestemmingsplan is het water in het Vondelpark. Daarop is het aspect nautiek niet aan de orde.

Waterwegen en waterkeringen

In het plangebied bevinden zich geen doorgaande waterwegen en waterkeringen of verholen waterkeringen. De Stadhouderskade en de Schinkelkade-Amstelveenseweg zijn (onderdeel van) primaire waterkeringen, maar beide maken geen deel uit van dit bestemmingsplangebied. Binnen het plangebied staat een hoofd-poldergemaal aan de Sophialaan, dat een belangrijke rol speelt voor het in stand houden van de grondwaterstanden. Dit gemaal heeft de bestemming Groen met de functieaanduiding 'gemaal' gekregen.

verplicht
Afbeelding uitsnede uit AGV Keur 2011

Oppervlaktewater

Voor het oppervlaktewater gelden op grond van de Keur meerdere algemene voorschriften die betrekking hebben op (het behoud van) de doorstroming en de beheersing van het oppervlaktewater, inclusief het daarvoor benodigde onderhoud, en het behoud van de (ecologische) kwaliteit van het water. Daarbij gaat het zowel om regels voor het water als voor de oevers. Er zijn geen voorschriften uit de Keur vertaald in het bestemmingsplan.

Grondwater

Voor het grondwater gelden eveneens meerdere algemene voorschriften. Uitgangspunt is de zorgplicht voor het grondwater. Zowel bij het onttrekken als bij het infiltreren van grondwater dienen de bij het grondwaterbeheer betrokken belangen te worden gerespecteerd en nageleefd. De bij het grondwater betrokken belangen betreffen een breed scala, inclusief de belangen van natuur, landbouw, bebouwing en infrastructuur, waterkeringen, drinkwatervoorziening, alsmede van archeologische, aardkundige en cultuurhistorische waarden, van de werking van bodemenergiesystemen en de werking van een grondwatersanering. Een aantal van deze belangen is reeds op andere wijze in dit bestemmingsplan verankerd. Voor zover ruimtelijk relevant, zijn ook de grondwaterbelangen vertaald in dit bestemmingsplan (zie verder hierna).

Waterberging

Bij nieuwbouw in stedelijk gebied of de verdichting van bestaand stedelijk gebied is sprake van het verharden van gebieden waar voor die tijd water in de bodem kon worden geborgen. Dit kan leiden tot een grotere belasting van het oppervlaktewatersysteem en/of het rioleringssysteem, omdat pieken in de regenafvoer minder worden afgevlakt door infiltratie in de bodem. Daarom is het op grond van de Keur verboden om zonder vergunning van het Waterschap in bestaand stedelijk gebied meer dan 1.000 m2 verhard oppervlak aan te leggen. Bij de vergunningverlening worden eisen gesteld aan compensatie in de vorm van het (elders) toevoegen van oppervlaktewater. In situaties waar compensatie met nieuw open water niet of slechts gedeeltelijk mogelijk is, zijn waterbergings-voorzieningen vereist als alternatieve vorm van compensatie. Daarbij kan ook worden gedacht aan wadi's, daktuinen, vegetatiedaken en dergelijke. Het direct of indirect met elkaar of met andere oppervlaktewaterlichamen verbinden van oppervlaktewateren of het geheel of gedeeltelijk dempen van oppervlaktewateren is zonder vergunning eveneens niet toegestaan. Het bestemmingsplan maakt dergelijke ontwikkelingen niet mogelijk, zodat compensatie niet aan de orde is.

De in het Vondelpark gelegen bergbezinkbassins maken onderdeel uit van de bestemming 'Groen' en hebben op de verbeelding de aanduiding 'bergbezinkbassins (bbb)'. Ter plaatse van deze aanduiding zijn bergbezinkbassins met bijbehorende bovengrondse voorzieningen toegestaan.

Ter plaatse van het Vondelpark geldt de dubbelbestemming Waarde-Hoofdgroenstructuur. Ter plaatse van deze bestemming geldt een aanlegvergunningenstelsel voor o.a. het aanleggen, dempen, verbreden of versmallen van waterlopen.

Voor het overige maakt dit bestemmingsplan geen van de bovenstaande mogelijkheden voor verhardingen en/of veranderingen van de oppervlaktewateren mogelijk.

Grondwaterzorgtaak - ondergronds bouwen

Er is een belangrijke relatie tussen hemelwater en grondwater. Hemelwater wordt bij voorkeur in de bodem geïnfiltreerd om de sponswerking van de stad te benutten. Dat heeft gevolgen voor de grondwaterstand, maar ook voor de grondwaterkwaliteit. Daarom moet de verwerking van hemelwater altijd in samenhang met het grondwaterbeheer worden bekeken. In het Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam 2016-2021 gelden voor grondwater respectievelijk hemelwater de volgende beleidsuitgangspunten.

Grondwater

De gemeente past (mits doelmatig) robuuste maatregelen toe in openbaar gebied om hinder van te hoog of te laag grondwater weg te nemen en voert deze samen met andere werkzaamheden uit; eigenaren zijn verantwoordelijk voor een waterdichte woning;

  • eigenaren zijn verantwoordelijk voor de grondwaterstand op hun eigen perceel;
  • eigenaren mogen onder voorwaarden overtollig grondwater aanbieden aan de gemeente;
  • overtollig grondwater wordt geloosd op het oppervlaktewater (direct of via een hemelwaterriool); grondwater wordt niet naar de RWZI getransporteerd;
  • de eigenaren van een particulier polderriool zijn verantwoordelijk voor de werking en de constructie ervan;
  • de gemeente hanteert een grondwaternorm bij ruimtelijke ontwikkelingen; deze norm biedt houvast bij het voorkomen van grondwateroverlast.

Naast algemene beleidsuitgangspunten geldt ten aanzien van grondwater ook het volgende specifieke beleid per situatie:

verplicht

Hemelwater

  • hemelwater wordt zoveel mogelijk verwerkt daar waar het valt;
  • gebruik van hemelwater heeft de voorkeur boven afvoeren, waarbij de optimale invulling wordt bepaald aan de hand van lokale factoren;
  • de perceelseigenaar is in principe zelf verantwoordelijk voor de verwerking van hemelwater op eigen terrein;
  • de verwerking van hemelwater is een inspannings- en geen resultaatverplichting voor de gemeente; inzet is een robuust en flexibel openbaar hemelwaterstelsel, zodat bijsturing ook later nog mogelijk blijft;
  • aandachtspunten bij hemelwater zijn de hoofdinfrastructuur, bedrijventerreinen, evenemententerreinen, marktplaatsen en gebieden met een centrumstedelijk gebruik; indien dit water een probleem vormt voor de waterkwaliteit, dan heeft het de voorkeur om het lokaal of elders te behandelen;
  • bij vervanging van gemengde riolering wordt aanleg van een apart dwa-riool overwogen; criteria hiervoor zijn de vervuilingsgraad van de openbare ruimte en de doelmatigheid van de maatregel.

Naast algemene beleidsuitgangspunten geldt ten aanzien van hemelwater ook het volgende specifieke beleid per situatie:

verplicht

Indicatief geohydrologisch onderzoek

Voor het plangebied heeft adviesbureau Tauw in 2013 het onderzoek 'Beschrijving geohydrologische situatie Vondelpark en Willemspark' opgesteld. Dit onderzoek is als bijlage opgenomen bij deze toelichting. In dit Geohydrologisch onderzoek is uitgegaan van het onderzoek 'Waterbeheersysteem Vondelpark' (Wareco, 17 juli 2006; eveneens als bijlage opgenomen bij deze toelichting), waarin gedetailleerd onderzoek is uitgevoerd naar het (grond)watersysteem van het Vondelpark. Dit onderzoek bevat een uitgebreide analyse van de bodemopbouw, maaiveldhoogte, drainage, oppervlaktewater- en grondwaterstanden in het Vondelpark. Het onderzoek dateert uit 2006, maar de meeste gegevens uit het rapport zijn in de basis nog steeds geldig en actueel. Dit geldt met name voor de bodemopbouw.

In het onderzoek van Tauw zijn voor de overige aspecten de gegevens geactualiseerd (maaiveldhoogte, drainage, oppervlaktewater- en grondwaterstanden) en aangevuld (grondwateronttrekkingen in de omgeving). Omdat het Willemspark in het onderzoek uit 2006 niet was meegenomen, is in dit onderzoek vooral op het Willemspark ingegaan. Aangezien in het bestemmingsplan met direct recht geen nieuwe ondergrondse ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, hebben beide onderzoeken te samen een signalerende functie.

De onderzoeken zijn allebei ouder dan 3 jaar. Hoewel de inhoud van beide onderzoeken nog steeds actueel is, hebben er in de tussentijd wel enkele ontwikkelingen plaatsgevonden. De gemeente heeft met Waternet afgesproken dat de onderzoeken niet geactualiseerd hoeven te worden, mits de recente ontwikkelingen in het plangebied in de toelichting worden beschreven. Deze worden hieronder beschreven.

In het Willemspark heeft een aantal verbouwingen plaatsgevonden, waarbij ook kelders gegraven zijn of in ieder geval ondergrondse aanpassingen uitgevoerd zijn. Deze ontwikkelingen zijn echter allemaal vergund met een omgevingsvergunning met een bijbehorend positief advies van Waternet.

Daarnaast heeft in het Willemspark groot onderhoud in de openbare ruimte plaatsgevonden. Dit betrof een totale herinrichting en het op hoogte brengen van het maaiveld en ondergrondse werkzaamheden, zoals vervanging van oude drainerende riolering en gasleidingen in de buurt tussen Vondelpark en Koninginneweg en tussen Sophialaan en Willemsparkweg. De werkzaamheden zijn uitgevoerd in samenwerking met Waternet en Waternet heeft tevens wat drainage aangelegd. Daarmee is feitelijk een nieuwe bestaande situatie gerealiseerd.

Onderzoek gevolgen kelderbouw voor het grondwater

In maart 2019 hebben Waternet en het Ingenieursbureau Amsterdam het rapport 'grondwatereffecten onderkeldering in Amsterdam' uitgebracht. In dit rapport worden de gevolgen van de bouw van kelders op de grondwaterstromen in Amsterdam beschreven. Er wordt beschreven in welke gebieden op kortere, dan wel langere termijn problemen kunnen ontstaan voor het grondwater als gevolg van de bouw van kelders.

De conclusie is dat op langere termijn en bij een cumulatie van het aantal kelders (tot 100 % van de panden) de stroom en de stand van het grondwater vrijwel altijd in meer of mindere mate zal worden gehinderd. Dit kan op langere termijn tot ernstige (grond)wateroverlast leiden. Door de barierrewerking van kelders kan de grondwaterstand bij bouwblokken stijgen en/of dalen. Overlast door te hoge of onderlast door te lage grondwaterstanden is dan het gevolg. Door de grondwaterstijging kan de bodem minder hemelwater bufferen. Daarnaast kan hemelwater dat in gesloten bouwblokken met kelders valt onvoldoende afstromen naar de omgeving of andersom.

In het rapport wordt geadviseerd om nieuwe kelders voortaan grondwaterneutraal te bouwen. Dit betekent dat kelders geen negatieve gevolgen mogen hebben voor de grondwaterstand en de grondwaterstromen. Uit gesprekken met bouwbedrijven en specialisten blijkt dat het mogelijk is om kelders zo aan te leggen dat de grondwaterstand en grondwaterstromen intact blijven. Daarom heeft de gemeente Amsterdam ervoor gekozen om voortaan alleen nog kelders te vergunnen die grondwaterneutraal zijn. Indien de aanvrager niet heeft aangetoond dat de kelder grondwaterneutraal wordt gebouwd, dient de aanvraag te worden geweigerd.

Voorwaarden aan de bouw van kelders

De gemeente zal het uitgangspunt van grondwaterneutrale kelderbouw verder uitwerken in een stedelijk afwegingskelder kelderbouw. In dit afwegingskader komen technische maatregelen te staan om kelders grondwaterneutraal te bouwen. Het afwegingskader zal worden gebruikt om aanvragen voor de bouw van een kelder aan te toetsen.

Het afwegingskader wordt naar verwachting in het najaar van 2020 ter besluitvorming aan de gemeenteraad voorgelegd. Hoewel het afwegingskader nog niet gereed is, wordt de bouw van nieuwe kelders in dit bestemmingsplan via een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid mogelijk gemaakt, mits deze grondwaterneutraal worden gebouwd.

De gemeente stelt namelijk al sinds de zomer van 2019 aan alle kelders die worden aangevraagd de voorwaarde dat deze grondwaterneutraal worden gebouwd. Bij een aanvraag omgevingsvergunning voor een kelder moet altijd een geohydrologisch rapport worden bijgevoegd. In dit rapport moet de aanvrager aantonen dat de te bouwen kelder grondwaterneutraal worden gebouwd. Alle in dat verband noodzakelijke maatregelen dienen in het rapport te worden beschreven en te worden verwerkt in het bouwplan. Waternet toetst het geohydrologisch rapport op juistheid en volledigheid en schrijft - indien nodig - voor welke voorschriften in de omgevingsvergunning moeten worden opgenomen ter voorkoming van grondwaterproblemen.

Door een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid voor de bouw van kelders op te nemen, kan de gemeente afdwingen dat nieuwe kelders in dit plangebied grondwaterneutraal worden gebouwd. Zodra het afwegingskader is vastgesteld, kunnen de maatregelen die hierin staan worden gebruikt bij het formuleren van de voorschriften die in de omgevingsvergunning worden opgenomen ter voorkoming van grondwaterproblemen. Dit laat echter onverlet dat Waternet in de huidige situatie al aan de gemeente adviseert welke voorschriften in de omgevingsvergunning moet opnemen.

Conclusie

Binnen het plangebied, zowel in het Vondelpark als in Willemspark, is het gezien de kwetsbare grondwatersituatie van belang om grondwateroverlast als gevolg van kelderbouw te voorkomen. Het bouwen van nieuwe en het vergroten van bestaande kelders en souterrains is in dit bestemmingsplan daarom niet met direct recht toegestaan, maar met een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid (artikel 24, lid a, onder 7). Daarin is bepaald dat kelders grondwaterneutraal moeten worden gebouwd, zodat er geen belemmering van het grondwater optreedt. De aanvrager dient met een geohydrologisch rapport aan te tonen dat de kelder grondwaterneutraal worden gebouwd.

5.6 Geluid     

Wet geluidhinder

In de Wet geluidhinder zijn sinds het eind van de jaren '70 de wetten en regels voor het bestrijden en voorkomen van geluidhinder ten gevolge van wegverkeer, railverkeer en industrie vastgelegd. In de Wet geluidhinder is het begrip zone geïntroduceerd om de kans op geluidoverlast zoveel mogelijk te voorkomen. Een zone kan worden gezien als een aandachtsgebied voor geluid langs of rond een geluidsbron, waarbinnen gestreefd moet worden naar een akoestisch optimale situatie.

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet de aandacht worden gericht op geluidsgevoelige functies en dienen de daarvoor geldende grenswaarden in acht te worden genomen. Daarbij is sprake van een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens, de maximale grenswaarde. Wanneer een overschrijding van de norm wordt geconstateerd bij de toetsing, moeten maatregelen worden getroffen om de geluidbelasting terug te brengen. De akoestische berekeningen moeten voldoen aan de regels die zijn vastgelegd in Reken- en Meetvoorschriften. Het bevoegd gezag kan ook een zogenaamde hogere grenswaarde dan de voorkeursgrenswaarde vaststellen. Die vast te stellen hogere waarden mogen niet hoger zijn dan de maximale grenswaarden.

De wetgeving over geluidhinder is vooral gericht op permanente bronnen van geluid zoals wegverkeer, railverkeer en industrielawaai. De voorkeursgrenswaarde volgens de Wet geluidhinder bedraagt 48 dB(A), de maximale grenswaarde bedraagt 63 dB(A). De geluidsbelasting wordt gemeten in decibellen (A). Deze meeteenheid past bij het geluid dat voor het menselijk gehoor het meest gevoelig is: het gemiddelde van de gehoorde geluidssterkte over alle toonhoogtes.

Volgens de Wet geluidhinder wordt de geluidbelasting per bron beoordeeld. Cumulatie is aan de orde als het geluidgevoelig object in de zone van twee of meer bronnen ligt: dan moet gemotiveerd worden hoe met de samenloop van bronnen rekening is gehouden.

Slechts in onderstaande gevallen kan gemotiveerd, en zo min mogelijk, gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid om hogere grenswaarden vast te stellen voor woningen en andere geluidsgevoelige objecten:

  • indien toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de verwachte geluidsbelasting van de gevel van de betrokken woningen of andere geluidsgevoelige objecten tot de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, onvoldoende doeltreffend zal zijn;
  • indien geluidsmaatregelen overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeers- en vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard ontmoeten.

Voor het meten van laag frequent geluid wordt in de regel gemeten in decibellen (C). Met de meeteenheid dB(C) wordt het geluid gemeten over alle toonhoogtes waarbij lage tonen sterker worden meegeteld. Het gaat dan om de bastonen zoals die worden geproduceerd door muziekboxen bij incidentele evenementen. Voor evenementen bestaat geen algemene regelgeving, maar heeft de gemeente wel beleid opgesteld (zie paragraaf. 4.6.2 in deze toelichting). Hierin wordt de geluidsnorm in dB(C) gehanteerd.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met deze wetgeving.

Amsterdams geluidbeleid 2016

Op 12 juli 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders (B&W) het 'Amsterdams Geluidbeleid 2016, hogere waarde Wet geluidhinder' vastgesteld, waarmee het beleid 'Vaststelling hogere grenswaarden Wet geluidhinder, Amsterdams beleid' (2007)' is geactualiseerd en herijkt.

Volgens de Wet geluidhinder mogen woningen worden gebouwd als de geluidbelasting op de gevel niet hoger is dan de wettelijke voorkeursgrenswaarde. B&W is bevoegd om een hogere waarde vast te stellen (tot de maximale grenswaarde als bepaald in de Wet geluidhinder). In het Amsterdams geluidbeleid is beschreven onder welke voorwaarden het vaststellen van hogere waarden aanvaardbaar is. In de Wet geluidhinder is geregeld dat geen woningen mogen worden gebouwd als de maximale grenswaarde overschreden wordt, tenzij de woning wordt uitgevoerd met een dove gevel. Een dove gevel is een gevel zonder of alleen bij uitzondering te openen delen (zoals een nooduitgang). Het Amsterdams geluidbeleid is minder streng dan de Wet geluidhinder. Het geluidbeleid geeft mogelijkheden voor onderbrekingen in de dove gevel waarin de wet niet voorziet en biedt daarmee voor de bouw van woningen (en andere geluidgevoelige gebouwen) meer mogelijkheden dan landelijke regelgeving feitelijk toestaat.

Doel van het geluidbeleid

Het doel van het geluidbeleid is het borgen van een akoestisch aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de bouw van woningen (en andere geluidgevoelige gebouwen) op geluidbelaste locaties. Van belang voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is tenminste het rustig kunnen slapen met een geopend raam in het slaapvertrek. De slaapvertrekken bevinden zich dan ook bij voorkeur aan de stille zijde zodat met open raam geslapen kan worden. De verplichting van de stille zijde wijkt niet af van het geluidbeleid 2007. Door het doel van het geluidbeleid centraal te stellen wordt het verzoek hogere waarde getoetst aan het doel. In het geluidbeleid wordt een aantal middelen als voorbeeld genoemd waarmee dit doel bereikt kan worden. Het kan voorkomen dat nieuwe (innovatieve) oplossingen voorgesteld worden om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te realiseren. Dit betekent dat ook voorgestelde middelen die niet als zodanig in nieuwe geluidbeleid beschrijven zijn, toch binnen de kaders van het geluidbeleid vallen. Het Technisch Ambtelijk Vooroverleg Geluidhinder Amsterdam (TAVGA) zal hierover adviseren.

Stille zijde

Woningen waarvoor hogere waarden worden vastgesteld, dienen volgens het Amsterdams geluidbeleid in principe te beschikken over een stille zijde. Een stille zijde (of stille gevel) is de gevel waar de geluidbelasting op het te openen deel ten hoogste de voorkeursgrenswaarde volgens de Wet geluidhinder bedraagt. Wanneer de stille zijde tevens over een buitenruimte beschikt, heeft deze buitenruimte bij voorkeur ook een aanvaardbaar geluidniveau.

Wanneer de geluidbelasting op te openen delen van de stille zijde hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kunnen op en/of aan de gevel maatregelen worden getroffen waardoor alsnog een stille zijde gerealiseerd wordt.

Wanneer het redelijkerwijs niet mogelijk is om geluidsreducerende maatregelen te treffen, staat het geluidbeleid een geringe overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van maximaal 3 dB bij een stille zijde toe. Een geringe overschrijding is slechts aanvaardbaar als het realiseren van een stille zijde op stedenbouwkundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiele bezwaren stuit. Er dient gemotiveerd te worden dat met deze beperkte overschrijding toch een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wordt bereikt. Volgens wettelijke bepalingen moet bij een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde een hogere waarde worden vastgesteld.

Als de woning met een dove gevel wordt uitgevoerd is een stille zijde verplicht. Bij andere geluidgevoelige gebouwen dan woningen geldt de verplichting van een stille zijde niet.

In het geluidbeleid is aangegeven wanneer er van deze verplichting tot het realiseren van een stille zijde kan worden afgeweken, bijvoorbeeld bij kleine woningen voor jongeren of studenten die verhuurd worden met tijdelijke huurovereenkomsten of campuscontracten.

Dove gevel

Voorbeelden voor mogelijke onderbrekingen van de dove gevel worden beschreven. De huidige uitvoeringspraktijk is hierbij leidend. Het Amsterdams geluidbeleid 2016 sluit andere acceptabele onderbrekingen niet uit. Deze kunnen worden voorgelegd en besproken bij het Technisch Ambtelijk Vooroverleg Geluidhinder Amsterdam (TAVGA). TAVGA zal dit betrekken in de advisering.

  1. Volgens de huidige uitvoeringspraktijk zijn onderbrekingen van de dove gevel toegestaan met verglaasde balkons, serres en loggia's. Deze voorzieningen mogen uitgevoerd worden met te openen delen. In de bouwbrieven was niet aangegeven hoe groot deze te openen delen mochten zijn. Volgens de notitie herijking mochten de afgeschermde buitenruimten worden uitgevoerd met panelen die gedeeltelijk of in het geheel kunnen worden weggeschoven. Formeel zijn te openen delen in een dove gevel in strijd met wettelijke bepalingen. Een te openen deel van ten hoogste 50% van het oppervlak wordt echter een acceptabel geacht omdat de bewoner zo de keuze heeft het verglaasd balkon of de loggia geheel te sluiten of te openen.
  2. In principe is een (voor)deur in een dove gevel niet mogelijk en in strijd met landelijke regelgeving. Het Amsterdams geluidbeleid staat een voordeur in een dove gevel toe als achter de voordeur geen sprake is van een ruimte waarop de toegangsdeuren op de geluidgevoelige ruimte uitkomen bij bestaande bouw en bij transformatie van functies. Bij nieuwbouw geldt dat in principe geen voordeur in een dove gevel wordt toegestaan. In uitzondering hierop is een voordeur acceptabel als deze deur niet op (een deel van) de woning uitkomt (bijvoorbeeld: een gemeenschappelijk trappenhuis; de woningscheidende deur bevindt zich in de gemeenschappelijke ruimte).
  3. Het coulissenscherm als ook de tweede gevel bij transformatie zijn in het beleid beschreven als alternatieven voor een dove gevel.

Akoestisch onderzoek, berekeningswijzen

Het Amsterdams geluidbeleid geeft aan op welke wijze de geluidbelasting op de gevel berekend wordt. In principe kan gerekend worden met modellen gebaseerd op de Standaard Rekenmethoden. Bij bijzondere afschermende constructies kunnen gespecialiseerde modellen worden gebruikt.

Interpretatie en afwijken van beleid

Gebleken is dat de knelpunten vooral interpretatie van beleid in de uitvoeringspraktijk betroffen. In het nieuwe beleid is aangegeven wat te doen bij vragen over de interpretatie en is expliciet de mogelijkheid gegeven om af te wijken van het beleid. Op zwaar en/of complexe geluidbelaste locaties (Zuidas of transformatie) is het niet uitgesloten dat een afwijking van beleid noodzakelijk is.

Aandachtspunten

De voorgestelde onderbrekingen van de dove gevel verdienen extra aandacht. Volgens landelijke regelgeving valt een gevel niet onder de bescherming van de Wet geluidhinder als deze als dove gevel is uitgevoerd. Kort gezegd is een dove gevel een gevel met alleen bij uitzondering te openen delen. Volgens de toelichting is een bij uitzondering te openen deel bijvoorbeeld een nooduitgang.

In de bestaande uitvoeringspraktijk (bouwbrieven) werden onderbrekingen in de dove gevel toegestaan. Zo kon een dove gevel onderbroken worden met afgeschermde buitenruimten zoals serres, loggia's en verglaasde balkons. Deze afgeschermde buitenruimten mochten worden voorzien van wegschuifbare panelen. In het nieuwe beleid is dit niet anders. Het beleid 2007 liet de vraag over de grootte/afmetingen van deze wegschuifbare panelen onbeantwoord. Het nieuwe beleid geeft aan dat de buitenruimten mogen worden uitgevoerd met volledig wegschuifbare panelen indien een hogere waarde is toegekend en een opening van maximaal 50% als de maximaal grenswaarde is overschreven (d.w.z. bij een formeel dove gevel). Voorwaarde is, was en blijft dat bij gesloten panelen er buitenluchtkwaliteit heerst in de buitenruimte. Bij geopende panelen in een overigens dove gevel kan de geluidbelasting op de gevel achter de panelen de maximale ontheffingswaarde overschrijden. Wettelijk valt te verdedigen dat een opening maximaal zo groot mag zijn dat de maximale waarde op de achterliggende gevel niet wordt overschreden. Een te openen deel van ten hoogste 50% wordt echter acceptabel geacht. In dit verband is van belang is dat het de woningkwaliteit ten goede komt als een bewoner keuzevrijheid wordt gelaten om het raam meer of minder te openen.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit stedelijk beleid.

Akoestisch onderzoek

DPA Cauberg-Huygen heeft in 2018 voor dit plangebied een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage opgenomen bij deze toelichting.

Het bestemmingsplan legt in hoofdzaak de bestaande situatie vast, maar biedt voor bepaalde locaties de mogelijkheid om huidige niet-geluidsgevoelige objecten om te zetten naar geluidsgevoelige functies zoals woningen, onderwijsvoorzieningen of medische voorzieningen. Langs het plangebied lopen enkele wegen waarvan de geluidzone voor wegverkeer- en tramlawaai ook over het plangebied lopen. Het plan ligt volledig buiten de geluidszones voor industrielawaai en spoorweglawaai. Zones van luchtvaartlawaai zijn evenmin aan de orde.

Op de plekken waar het bestemmingsplan binnen de geluidzones voor wegverkeerslawaai de mogelijkheid biedt om huidige niet-geluidsgevoelige objecten om te zetten naar geluidsgevoelige functies, is akoestisch onderzoek voor nieuwe geluidgevoelige objecten verplicht. Het gaat om panden waar in het huidige bestemmingsplan een niet-woonfunctie is toegestaan en waar in het in nieuwe bestemmingsplan woningen en maatschappelijke functies worden toegelaten. Voor deze locaties is akoestisch onderzoek verricht. In tabel 3.1 van het akoestisch onderzoek wordt vermeld welke adressen zijn onderzocht.

Overschrijding voorkeursgrenswaarde

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat voor een aantal adressen niet aan de voorkeursgrenswaarde voor het wegverkeerslawaai kan worden voldaan. Voor de adressen waar de maximale grenswaarde niet wordt overschreden en waar een stille zijde aanwezig is, wordt een hogere grenswaarde voor wegverkeerslawaai vastgesteld. Alle geluidsbelaste panden aan de Koninginneweg, de Koningslaan en de Prins Hendriklaan hebben een stille zijde. De geluidsbelasting op de stille zijde komt bij deze panden nergens boven de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai uit. In bijlage 2 van de regels is een lijst met adressen opgenomen waarvoor een hogere grenswaarde is vastgesteld. Het gaat in totaal om 24 panden.

Het vaststellen van de hogere grenswaarde voor de genoemde 24 panden wordt onderbouwd in het besluit hogere grenswaarden wegverkeerslawaai dat op 3 december 2019 door het college is vastgesteld. Het besluit hogere grenswaarden wegverkeerslawaai is als bijlage 10 bij de toelichting gevoegd.

Voor een aantal panden kan geen hogere grenswaarde vastgesteld worden, aangezien de maximale grenswaarde voor wegverkeerslawaai wordt overschreden. Deze panden zijn op de verbeelding voorzien van de bouwaanduiding "dove gevel". Op deze adressen is een nieuwe geluidsgevoelige bestemming alleen toegestaan als de betreffende gevel als een dove gevel wordt uitgevoerd. In het geval van nieuwe woningen moet er minstens één geluidsluwe zijde worden gerealiseerd.

Op een aantal panden wordt de maximale ontheffingswaarde alleen op de onderste verdieping(en) overschreden. De geluidsbelasting op de bovenste verdieping(en) bedraagt op deze adressen 63 dB (dit is de maximale ontheffingswaarde). Voor deze panden wordt voor de bovenste verdieping(en) geen hogere grenswaarde vastgesteld, omdat de betreffende gevel al is bestemd als dove gevel. Dit betekent dat in het geval van een transformatie naar woningen de bovenste verdieping(en) ook van een dove gevel moeten worden voorzien. Op verzoek van de initiatiefnemer kan met de binnenplanse afwijking uit artikel 4.4.1, resp. 7.4.1, resp. 14.4.1 van deze verplichting worden afgeweken.

De panden waarbij de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden hebben de bestemming Gemengd-1, Horeca of Wonen. In de regels van deze bestemmingen is een specifieke gebruiksbepaling opgenomen. Hierin is bepaald dat nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen zijn toegestaan als er een hogere grenswaarde is vastgesteld. In bijlage 1 van de regels is een lijst opgenomen met adressen waarvoor een hogere grenswaarde is vastgesteld. In het geval van nieuwe woningen moet er minstens één geluidsluwe zijde worden gerealiseerd.

Geen stille zijde

Een aantal geluidsbelaste panden aan het zuidelijk deel van de Emmalaan heeft geen stille zijde. Dit komt omdat het wegverkeerslawaai van de Koninginneweg op zowel de voor- als achtergevel van deze panden terecht komt. In sommige gevallen is er sprake van een bestaande situatie. De Emmalaan 17, 19, 22 en 24 zijn in gebruik als woning. Voor deze panden hoeven daarom geen maatregelen te worden genomen. De Emmalaan 16, 20 en 21 zijn deels of geheel in gebruik als kantoor, maar hebben een stille zijde. Voor deze adressen kan dus een hogere grenswaarde worden vastgesteld.

De Emmalaan 18, 23 en 25 zijn in gebruik als kantoor, maar hebben geen stille zijde. Hieronder wordt beschreven welke maatregelen er voor deze adressen worden genomen.

Emmalaan 18

Op de gevel van Emmalaan 18 is de overschrijding van de minst belaste gevel 3 dB. Hier kan op grond van het Amsterdamse geluidbeleid gemotiveerd worden afgeweken van de verplichting om een stille gevel te hebben. De Emmalaan 18 is een orde 1 pand. Er dient daarom terughoudend te worden omgegaan met architectonische aanpassingen. De overschrijding is zeer beperkt en wordt veroorzaakt door tramverkeer. De trams rijden 's nachts niet. Hierdoor ontstaat er in de nachtperiode een stille zijde waar in principe met de ramen open kan worden geslapen. In de regels is daarom voor dit adres een uitzondering gemaakt. De verplichting om een stille zijde te hebben geldt niet voor Emmalaan 18.

Emmalaan 23 en 25

Op de gevels van Emmalaan 23 en 25 (beide adressen maken onderdeel uit van één gebouw) is de overschrijding van de minst belaste gevel 7 resp. 9 dB. Gemotiveerd afwijken is hier niet mogelijk. In het geluidbeleid is een aantal situaties benoemd waarin geen stille gevel hoeft te worden gerealiseerd. Het gaat dan om transformatie van gebouwen, doelgroepenwoningen (jongeren en studenten) en onzelfstandige woonruimte. Deze situaties zijn hier echter niet van toepassing.

  • De uitzondering voor transformatieprojecten is bedoeld om belemmeringen weg te nemen om de leegstand van kantoren te bestrijden. Op deze adressen is geen sprake leegstand. Kantorenleegstand is ook geen probleem in het Willemspark.
  • Het is onwaarschijnlijk dat Emmalaan 23 en 25 worden getransformeerd tot doelgroepenwoningen of onzelfstandige woonruimte, omdat de transformatie naar vrije sector woningen veel winstgevender is.

Dit betekent dat er maatregelen moeten worden genomen om de geluidsbelasting te verlagen tot onder de voorkeursgrenswaarde. Maatregelen aan de bron en in het overgangsgebied vallen daarbij af. De kosten staan namelijk niet in verhouding tot het aantal adressen waarvoor deze maatregelen nodig zijn.

Er moeten daarom maatregelen aan de zijde van de ontvanger worden genomen. Dit kan door het realiseren van een dove gevel in combinatie met het aanbrengen 2e gevel aan de binnenzijde van het gebouw, waardoor de oorspronkelijke gevel wordt aangemerkt als een vliesgevel. Tussen beide gevels dient een thermische schil van tenminste 50 cm aanwezig te zijn. Dit is een maatregel die bouwkundig gezien uitvoerbaar is. Het gebouw is architectonisch aangemerkt als basisorde en is voldoende diep.

Andere maatregelen aan de zijde van de ontvanger zijn niet mogelijk. Een nieuwe vliesgevel aan de buitenzijde is architectonisch ongewenst. Het risico op aantasting van het straatbeeld is te groot. Een coulissenscherm niet alleen architectonisch ongewenst, maar ook niet effectief. Omdat het geluid vanaf drie zijden op de gevel valt, is het onwaarschijnlijk dat de geluidsbelasting door toepassing van een coulissenscherm onder de voorkeursgrenswaarde wordt gebracht.

Om af te dwingen dat bij een eventuele transformatie naar wonen maatregelen worden genomen, is in de specifieke gebruiksregels de bepaling opgenomen dat:

  • ter plaatse van de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dove gevel' het betreffende deel van de gevel dient te worden uitgevoerd als een dove gevel en er minstens één geluidsluwe zijde moet worden gerealiseerd.
  • indien er (overeenkomstige bijlage 1 bij de regels) een hogere waarde is vastgesteld en er minstens één geluidsluwe zijde moet worden gerealiseerd.

Deze bepaling is opgenomen in alle bestemmingsregels waarin de aanduiding 'dove gevel' voorkomt en/of waarin hogere waarden zijn vastgesteld. Deze bepaling laat de keuze voor het soort maatregel aan de initiatiefnemer over. In de regels is vastgelegd dat de eis dat minstens één geluidsluwe zijde wordt gerealiseerd niet geldt voor het adres Emmalaan 18.

TAVGA advies

Het ontwerpbestemmingsplan is op 23 augustus 2018 voorgelegd aan de Technisch Ambtelijk Vooroverleg Geluidhinder Amsterdam (TAVGA). De TAVGA adviseert positief over het ontwerpbestemmingsplan.

Het verslag van de behandeling in het TAVGA is als bijlage bij de toelichting opgenomen. De conclusies en het advies van de TAVGA staan hieronder:

  1. Het merendeel van de woningen waarvoor hogere waarde wordt vastgesteld beschikt, conform het Amsterdams geluidbeleid, over een stille zijde aan de achterkant van de woning;
  2. Een beperkt aantal woningen met hogere waarde beschikken niet over een stille zijde. Volgens Amsterdams geluidbeleid is afwijking (tot maximaal 3 dB) op grond van transformatie gemotiveerd mogelijk;
  3. Een aantal (hoek) woningen wordt uitgevoerd met een dove gevel, deze woningen moeten beschikken over een stille zijde. In de toelichting van het bestemmingsplan is aandacht voor de uitvoerbaarheid. De dove gevel en de verplichte stille zijde worden geborgd in bestemmingsplan (verbeelding en regels).

De TAGVA geeft nog het volgende advies: "onderzoek van huidige functie bij woningen met dove gevels is vereist. De bestaande situatie als zodanig bestemmen". Dit is gebeurd.

Conclusie

De TAVGA adviseert positief op dit bestemmingsplan.

5.7 Luchtkwaliteit     

Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen)

De Nederlandse regelgeving voor luchtkwaliteit is gebaseerd op Europese richtlijnen. Per 15 november 2007 is voor luchtkwaliteit titel 5.2 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen), beter bekend als de "Wet luchtkwaliteit", het wettelijk kader. Daarin is bepaald dat bij het vaststellen van een bestemmingsplan of het nemen van een projectbesluit moet worden voldaan aan de grenswaarden voor onder andere stikstofdioxide en fijn stof. In dat kader zijn de volgende besluiten tevens van belang:

  • Besluit 'Niet in betekenende mate bijdragen': Een bestemmingsplan dient geen ontwikkelingen mogelijk te maken die in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. In het eveneens op 15 november 2007 in werking getreden 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen'. Hierin is opgenomen dat het bij projecten die 'niet in betekenende mate' bijdragen' (NIBM-projecten) gaat om ruimtelijke projecten waarvan de bijdrage aan de luchtverontreiniging beperkt is en om die reden geen toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit nodig is. Het onderhavige bestemmingsplan 'bevriest' de bestaande ruimtelijke situatie en maakt geen nieuwe ontwikkelingen (woningen, grootschalige kantoorvoorzieningen of andere voorzieningen) mogelijk die kunnen leiden tot een substantiële toename van het aantal verkeersbewegingen. Daarmee zal het bestemmingsplan niet in betekende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Omdat het bestemmingsplan valt in de categorie 'niet in betekenende mate', is nader onderzoek en toetsing aan de grenswaarden Wet luchtkwaliteit niet nodig.
  • Besluit 'Gevoelige bestemmingen': Sinds 15 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen van kracht. Op grond van het besluit mag een bestemmingsplan geen nieuwe luchtkwaliteitgevoelige voorzieningen (zoals ziekenhuizen en verzorgingshuizen) toestaan op minder dan 300 meter van een Rijksweg en op minder dan 50 meter van een provinciale weg, als ter plaatse de normen voor stikstofdioxide en fijn stof (dreigen te) worden overschreden. De gemeente Amsterdam gaat verder dan deze landelijke regelgeving en wil bij voorkeur ook geen luchtkwaliteitgevoelige bestemmingen langs drukke stedelijke wegen. Om dat te bewerkstelligen geldt voor de gemeente de onderstaande 'Richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit Amsterdam'.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met deze landelijke wetgeving.

Actieplan luchtkwaliteit

In het Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam zijn diverse maatregelen opgenomen om de kwaliteit van de lucht in zijn geheel te verbeteren. Omdat dit met alleen specifieke maatregelen niet lukt, bevat het plan daarnaast ook generieke maatregelen. Daardoor wordt een algemene verbetering van de luchtkwaliteit in de gehele stad bewerkstelligd. Op grond van het Actieplan Luchtkwaliteit moet in het ruimtelijke ordeningsbeleid meer rekening gehouden worden dat voorzieningen voor gevoelige groepen niet in de directe nabijheid van grote verkeersaders worden geplaatst of dat er maatregelen worden getroffen om de gevoelige groepen beter te beschermen dan nu doorgaans het geval is.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit actieplan.

Richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit Amsterdam

De aanpak met betrekking tot gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit is vastgelegd in de lokale 'Richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit', die in januari 2010 door het college van B&W is vastgesteld. Hierin is sprake van extra en strengere regelgeving dan Europa voorschrijft, maar de richtlijn heeft een zogenoemde "eerbiedigende werking" en heeft geen gevolgen voor bestaande situaties. Bovendien kan het bestuur (gemeente of stadsdeel) - in tegenstelling tot de landelijke wetgeving - altijd van een richtlijn afwijken.

In de richtlijn zijn (onder andere) de volgende uitgangspunten opgenomen:

  • uitgangspunt is dat bij stedelijke wegen met meer dan 10.000 motorvoertuigen per etmaal binnen een afstand van 50 meter gemeten van de rand van de weg geen gevoelige bestemmingen in de eerstelijnsbebouwing worden geprojecteerd;
  • voor de omschrijving van een gevoelige bestemming wordt aangesloten bij het (landelijke) Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit, namelijk gebouwen geheel of gedeeltelijk bestemd of in gebruik ten behoeve van basisonderwijs, voortgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarige, kinderopvang, verzorgingstehuis, verpleegtehuis of bejaardentehuis;
  • de richtlijn heeft in beginsel alleen betrekking op nieuwe situaties. Hierbij moet worden gedacht aan nieuw te bouwen gebouwen bedoeld voor gevoelige bestemmingen als wel om bestaande gebouwen die een functiewijziging ondergaan waardoor het mogelijk wordt om in een bestaand gebouw een (voor die locatie) nieuwe gevoelige bestemming te vestigen;
  • naar aanleiding van de richtlijn is een kaart opgesteld met zoneringen:
    1. rond rijkswegen (300 meter buffer);
    2. provinciale wegen (50 meter buffer);
    3. wegen onderdeel uitmakend van het Hoofdnet Auto met een verkeersintensiteit van meer dan 10.000 motorvoertuigen per etmaal;
  • bij het opstellen van bestemmingsplannen zal binnen de zones en eerstelijnsbebouwing in beginsel een bouw- en/of gebruiksverbod voor gevoelige bestemmingen moeten worden opgenomen.

In de richtlijn gevoelige bestemmingen wordt het 'nee, tenzij'-principe gehanteerd. Dit betekent dat van de richtlijn gemotiveerd kan worden afgeweken indien (bijzondere) omstandigheden en belangen hiertoe aanleiding geven. Daarbij moet expliciet aandacht worden besteed aan de relatie tussen gezondheid en luchtkwaliteit. Als langs een drukke weg vestiging van een gevoelige bestemming gewenst is, is het verplicht om een toetsing te laten uitvoeren door de Geneeskundige en Gezondheidsdienst (GGD) van de gemeente Amsterdam. De uitkomst van deze toetsing (en eventueel daaruit voortvloeiende aanbevelingen) moeten binnen het kader van besluitvorming over het project aan het bevoegd gezag kenbaar worden gemaakt. Indien het bevoegd gezag de eventuele aanbevelingen van de GGD niet overneemt, dan wordt dit schriftelijk met redenen omkleed beargumenteerd.

Willemspark-Vondelpark

In en rondom het bestemmingsplangebied Willemspark-Vondelpark lopen er binnen de daarvoor geldende afstanden geen provinciale- of Rijkswegen. Uit de kaart 'Zonering rondom wegen' bij de richtlijn blijkt dat langs en door het plangebied alleen stedelijke wegen lopen die behoren tot het Hoofdnet Auto. De voor het plangebied relevante wegen zijn:

  • de Amstelveenseweg langs de westzijde van het plangebied;
  • de Eerste Constantijn Huygensstraat die via het viaduct het Vondelpark kruist;
  • de Stadhouderskade langs de oostzijde van het plangebied.

verplicht
Afbeelding: Uitsnede kaart Richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit Amsterdam en het bestemmingsplangebied

Aangezien het bestemmingsplan in de bestemmingen in de eerstelijnsbebouwing langs deze stedelijke wegen (binnen een afstand van 50 meter gemeten vanaf de rand van de weg) de vestiging van nieuwe gevoelige bestemmingen niet mogelijk maakt, is de richtlijn niet van toepassing.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit gemeentelijk beleid.

5.8 Veiligheid     

Nota Nuchter Omgaan met Risico's (NOR)

Bij het beheersen van milieurisico's zal de politiek regelmatig een afweging moeten maken tussen rechtvaardigheid en betaalbaarheid (doelmatigheid). Hiervoor is door het RIVM een systematiek ontwikkeld. Dit staat in het rapport 'Nuchter omgaan met risico's (NOR)'. De systematiek biedt handvatten om op een transparante en te verantwoorden manier tot beschermingsniveaus te komen, afhankelijk van de beleving van risico's door de burger en de kosten van risicovermindering. Centraal in de gepresenteerde aanpak staat een zogenaamde 'risicoladder' om verschillende soorten risico's te typeren. Hiermee kan de overheid bewuste keuzen maken tussen de kosten van een mogelijke ingreep (doelmatigheid) en het oorspronkelijke uitgangspunt van het recht op risicobescherming voor iedereen.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit Rijksbeleid.

Externe veiligheid Inrichtingen

Op 28 oktober 2004 is het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Bevi) van kracht geworden. Het besluit legt veiligheidsnormen op aan inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd of opgeslagen (waaronder LPG-tankstations), die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. In het Bevi is bepaald dat bij het opstellen van ruimtelijke plannen, zoals een bestemmingsplan, met zoneringen externe veiligheid rekening gehouden moet worden.

Het Bevi is alleen van toepassing op ruimtelijke besluiten indien het plangebied binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting ligt. Het invloedsgebied is het gebied waarin personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. Dit houdt in dat onderzocht moet worden of er inrichtingen aanwezig zijn waarvan het invloedsgebied van een ongeval met gevaarlijke stoffen reikt tot in het plangebied. Indien hiervan sprake is zal vastgesteld moeten worden of voor het plan wordt voldaan aan de risiconormen uit het Bevi.

Het plangebied van dit bestemmingsplan valt niet binnen het invloedsgebied van een inrichting zoals bedoeld in het Bevi. Aangezien deze inrichtingen met dit bestemmingsplan ook niet mogelijk worden gemaakt, is nader onderzoek niet nodig.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met deze wetgeving.

Wet basisnet (Externe veiligheid Transport)

De Wet vervoer gevaarlijke stoffen regelt de wijze van vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, per spoor en over de binnenwateren. Per 1 april 2015 is deze wet gewijzigd door de zogenaamde Wet basisnet. Doel van het basisnet is om een duurzaam evenwicht te bieden tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de infrastructuur, de ruimtelijke ontwikkelingen langs die infrastructuur en de veiligheid voor omwonenden. Het basisnet is een netwerk van infrastructuur (wegen, hoofdspoorwegen en vaarwegen) die voor het doorgaande vervoer van gevaarlijke stoffen van belang is.

Vanaf industrieterrein Westpoort naar Schiphol vindt transport plaats van kerosine door ondergrondse buisleidingen. Indien het transport van kerosine niet plaats kan vinden door die buisleidingen wordt de kerosine per schip getransporteerd over de Schinkel. Dit transport vindt echter dusdanig incidenteel plaats, dat er geen relevante risico's aanwezig zijn.

Omdat het bestemmingsplangebied daarmee ligt buiten de invloedssfeer van transportroutes waar gevaarlijke stoffen worden vervoerd, is nader onderzoek op dit punt niet nodig.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met deze wetgeving.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), dat in werking is getreden in 2011) is gebaseerd op de Wet milieubeheer en de Wro. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Ten aanzien van de normen voor het plaatsgebonden en groeprisico is aangesloten op de normstelling in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

Omdat in en nabij het plangebied geen buisleidingen aanwezig zijn zoals bedoeld in dit besluit, is nader onderzoek op dit punt niet nodig.

verplicht
Afbeelding: Externe veiligheid: inrichtingen (incl. vuurwerkverkooppunten), transport en buisleidingen en het bestemmingsplangebied

Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met deze wetgeving.

Vuurwerk

In Amsterdam wordt het aantal vuurwerkpunten gereguleerd in de Amsterdamse Richtlijn Verkoopvergunningen Vuurwerk. Deze richtlijn is opgesteld op grond van bepalingen uit de APV en richt zich op de spreiding van vuurwerkverkooppunten en de verkoop van vuurwerk met als doel de openbare orde voor de burger in en rond de verkooppunten zo min mogelijk te verstoren en de overlast en schade te beperken. Met behulp van deze richtlijn wordt getracht het aantal afleverpunten per inwonertal te sturen. Dit is het zogenaamde spreidingsbeleid dat regelt dat er 1 vuurwerkverkooppunt per 20.000 inwoners aanwezig mag zijn. Daarnaast wordt niet toegestaan dat een vuurwerkverkooppunt gelegen is in de directe nabijheid van een kwetsbaar object zoals bejaardencentra, ziekenhuizen, overdekte winkelcentra, inrichtingen waar dieren worden verzorgd et cetera. Binnen Amsterdam wordt streng toezicht gehouden op deze regels.

In of in de onmiddellijke nabijheid van het plangebied bevinden zich geen vuurwerkverkooppunten. Omdat het beschermen van kwetsbare objecten en het reguleren van het aantal verkooppunten door middel van deze richtlijn goed is geregeld, is het ook niet noodzakelijk om voor het bestemmingsplan verdere beperkingen op te nemen.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met deze gemeentelijke richtlijn.

Gasdrukmeet- en regelstation Koningslaan

In het plangebied staat een gasdrukmeet- en regelstation aan de Koningslaan, naast het perceel nummer 4. Het betreft een categorie B-station met de opstellingswijze van een 'open opstelling/vrijstaand gebouw'. Op deze stations zijn de regels uit de Wet milieubeheer en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) van toepassing. Volgens artikel 3.12 lid 6 van het Activiteitenbesluit geldt met betrekking tot de opstelplaats van een gasdrukmeet- en regelstation ten opzichte van buiten de inrichting gelegen kwetsbare objecten (o.a. woningen) en beperkt kwetsbare objecten (o.a. bedrijfsgebouwen) een veiligheidsafstand van respectievelijk 10 meter en 4 meter. De ligging van dit station ten opzichte van (mogelijk) kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten voldoet niet zonder meer aan deze veiligheidsafstanden.

verplicht
Afbeelding: Veiligheidsafstanden gasdrukmeet- en regelstation: 4 meter (rood) en 10 meter (paars).  

In het bestemmingsplan is ervoor gekozen om bestaande (openbare) nutsvoorzieningen met een maximale bouwhoogte tot 3 meter en een maximaal bouwoppervlak tot 15 m2 niet op de verbeelding op te nemen, aangezien openbare nutsvoorzieningen met deze maximale afmetingen vergunningsvrij kunnen worden gerealiseerd. Het gasdrukmeet- en regelstation naast het perceel Koningslaan 4 heeft een bouwoppervlak van 12 m2 en is minder dan 3 meter hoog. Dit nutsgebouw wordt daarom als vergunningsvrij aangemerkt.

Het bijgebouw in de rechter zijtuin van Koningslaan 4 ligt weliswaar op minder dan 10 meter afstand van het gasdrukmeet- en regelstation, maar dit is een berging. Omdat de berging op een afstand van meer dan 4 meter van het oorspronkelijk hoofdgebouw is gesitueerd, is op deze plek volgens de regels van het Bor alleen een functioneel ondergeschikt bijgebouw toegestaan. Een functioneel ondergeschikt bijgebouw mag niet voor bewoning worden gebruikt, maar alleen als bijvoorbeeld garage, berging, fietsenstalling, opslagruimte of iets dergelijks. De gebruiksbeperkingen vloeien daardoor al voort uit het Besluit omgevingsrecht.

Om te voorkomen dat in de zijtuin van Koningslaan 4 een bijgebouw wordt gebouwd dat mag worden gebruikt voor bewoning, is ter plaatse van dit deel van de tuin de dubbelbestemming 'Waarde-Landschap' opgenomen. Hierdoor kunnen er binnen een straal van 10 meter van het gasdrukmeet- en regelstation geen vergunningsvrije bijgebouwen worden gebouwd.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Activiteitenbesluit.

Conventionele explosieven

Het adviesbureau op het gebied van explosievenopsporing Bombs Away en het Ingenieursbureau (IBA) van de gemeente Amsterdam hebben uitgebreid archiefonderzoek verricht, onderzoeken van derden geïnventariseerd en luchtfoto's geïnterpreteerd in de jaren 2015 en 2016. De daaruit resulterende gemeentebrede CE-bodembelastingkaart staat sinds medio 2017 op City Data en data.amsterdam.nl.

verplicht
Afbeelding: Gemeentebrede CE bodembelastingkaart en het bestemmingsplangebied

Onderdeel van deze kaart is het voor het plangebied uitgevoerde Vooronderzoek conventionele explosieven (CE), waarin op grond van een veelheid aan uiteenlopende bronnen een beeld is geschetst van de gebeurtenissen in het plangebied. Dit onderzoek, dat in 2013 door het IBA is uitgevoerd, is als bijlage opgenomen bij deze toelichting.

Voor twee locaties is onvoldoende informatie teruggevonden om aan te geven dat zich hier geen explosieven (meer) bevinden en zijn aanbevelingen gedaan. Het betreft de vooralsnog verdachte locatie bij de ingang van het Vondelpark aan de Amstelveenseweg, waarvoor bij voorgenomen werkzaamheden in de vorm van graven en/of heien een oppervlaktedetectieonderzoek wordt aanbevolen, en om de verdachte locatie "schuilplaats in het Vondelpark" in te perken wordt aanbevolen een extra onderzoeksinspanning te doen om de locatie van die openbare schuilkelder na te gaan.

Het bestemmingsplan voorziet niet in ontwikkelingen waarbij op een verdachte locatie grond wordt geroerd, zodat het mogelijk aanwezig zijn van explosieven in de bodem het bestemmingsplan niet in de weg staat. Het uitvoeren van de in het vooronderzoek aanbevolen (vervolg)onderzoeken en het eventueel ruimen van explosieven is pas aan de orde indien zich op of nabij de betreffende locaties ontwikkelingen voordoen.

Conclusie

Het vooronderzoek heeft een signalerende functie.

5.9 Luchthavenindelingsbesluit (LIB)     

Het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) bevat ruimtelijke beperkingen die gesteld worden in verband met het Luchthaven Schiphol. Deze beperkingen worden enerzijds gesteld vanwege externe veiligheidsrisico's en geluidbelasting vanwege het luchtverkeer. Anderzijds hebben de beperkingen te maken met waarborgen van veilig luchtverkeer (beperking aan hoogte en aan functies die vogels aantrekken).

Het plangebied valt geheel binnen de beperkingengebieden voor wat betreft de maximale bouwhoogtes, voor wat betreft functies die vogels aantrekken en ten aanzien van windturbines en lasers.

5.9.1 Hoogtebeperkingen     

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moeten de toetshoogtes van het LIB in acht worden genomen. Er zijn twee toetshoogtes: de algemene of maatgevende toetshoogte (bijlage 4 bij het LIB) en de toetshoogte in verband met radar (bijlage 4a bij het LIB). Met een bestemmingsplan kan van de maatgevende toetshoogte van het LIB worden afgeweken indien van de minister van Infrastructuur en Waterstaat de verklaring is ontvangen dat hij tegen de afwijking geen bezwaar heeft; de zogenoemde verklaring van geen bezwaar (VVGB). Indien (de bouwhoogten van) het bestemmingsplan is strijd zijn met de radartoetshoogte, is het vaststellen van het bestemmingsplan mogelijk indien uit een advies van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILenT) blijkt dat het object geen belemmering vormt voor het functioneren van radarapparatuur met het oog op veilig luchtverkeer.

Het voorliggende bestemmingsplan valt binnen het beperkingengebied voor hoogte zoals opgenomen in bijlage 4 (maatgevende toetshoogte) en 4a (maatgevende toetshoogte radar) bij het LIB.

Maatgevende toetshoogte

Op grond van artikel 2.2.2, eerste lid, van het LIB zijn op gronden die zijn aangewezen op de kaart in bijlage 4 bij het LIB geen objecten toegestaan die hoger zijn dan de op de kaarten aangegeven maximale waarden. In onderstaande figuur is voor het plangebied aangegeven welke maximale waarden zijn toegestaan.

verplicht
Afbeelding: Uitsnede hoogtebeperkingen 'Maatgevende kaart toetshoogte', bijlage 4 bij het LIB, en het plangebied.

De maximaal toelaatbare bouwhoogtes op basis van de maatgevende toetshoogte lopen op van circa 60 meter + N.A.P. ten westen van het plangebied (ter hoogte van de Amstelveenseweg) tot ongeveer 120 meter + N.A.P. aan de oostgrens van het plangebied (ter hoogte van de Stadhouderskade). Aangezien het bestemmingsplan dergelijke bouwhoogtes niet mogelijk maakt, staat de maatgevende toetshoogte de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

Toetshoogte in verband met radar

Op grond van artikel 2.2.2a, eerste lid, van het LIB zijn op gronden die zijn aangewezen op de kaart in bijlage 4a bij het LIB objecten toegestaan die hoger zijn dan de in die bijlage aangegeven maximale waarden, mits uit een positief advies van de Inspectie Leefomgeving en Transport blijkt het object geen belemmering vormt voor het functioneren van radarapparatuur met het oog op veilig luchtverkeer. In onderstaande figuur is voor het plangebied aangegeven welke maximale waarden zijn toegestaan.

verplicht
Afbeelding: Uitsnede hoogtebeperkingen 'Maatgevende toetshoogte radar', bijlage 4a bij het LIB, en het plangebied.  

De maximaal toelaatbare bouwhoogtes op basis van de toetshoogte in verband met de radar lopen op van circa 45 meter + N.A.P. ten westen van het plangebied (ter hoogte van de Amstelveenseweg) tot ongeveer 60 meter + N.A.P. aan de oostgrens van het plangebied (ter hoogte van de Stadhouderskade). Aangezien het bestemmingsplan dergelijke bouwhoogtes niet mogelijk maakt, staat de maatgevende toetshoogte voor radar de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

5.9.2 Beperkingen ten aanzien van het aantrekken van volgels     

Het LIB bevat een gebied waarbinnen, vanwege de veiligheidsoverwegingen die samenhangen met de luchtvaart, beperkingen gelden voor activiteiten die een sterke aantrekkingskracht op vogels kunnen hebben. Op basis van artikel 2.2.3 van het LIB gaat het hierbij om grote wateroppervlakten en moerasgebieden van meer dan 3 hectare (natuurreservaten / vogelreservaten / viskwekerijen met extramurale bassins). Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe vogelaantrekkende functies mogelijk, zodat het bestemmingsplan ook op dit onderdeel in overeenstemming is met het LIB.

5.9.3 Beperkingen windturbines en lasers     

Voor windturbines en lasers geldt één toetsgebied, dat alle andere toetsvlakken omvat. Binnen het toetsgebied geldt voor windturbines een maximum ashoogte van 35 meter. Voor dakturbines op een gebouw geldt een maximale tiphoogte van de turbine van 5 meter en de hoogte van het gebouw inclusief de tiphoogte van de turbine mag niet hoger zijn dan 35 meter. Het bestemmingsplan maakt windturbines en dakturbines met deze hoogte niet mogelijk.

In het toetsgebied is het gebruik van (vaste) laserinstallaties verboden. Wanneer iemand binnen dit gebied van plan is om een lasershow of lichtshow te organiseren, of lichten te plaatsen die in het luchtruim schijnen, dient het voornemen daartoe ter toetsing voor te worden gelegd. Het betreft zowel tijdelijke als permanente laseropstellingen. Windturbines die niet binnen de maximum hoogte passen en laserinstallaties kunnen alleen mogelijk worden gemaakt als er op grond van het LIB een verklaring van geen bezwaar is. Omdat dit bestemmingsplan geen aangewezen bestemmingen met laserinstallaties of windmolens toestaat, zijn bovengenoemde beperkingen niet aan de orde.

5.9.4 Beperkingengebied geluid (LIB 4)     

Het beperkingengebied LIB4 is ingesteld om ernstige geluidhinder en slaapverstoring te voorkomen. Het bestemmingsplangebied maakt geen onderdeel uit van dit beperkingengebied.

5.9.5 Ruimtelijk afwegingsgebied (LIB 5)     

Bijlage 3 van het LIB bevat het ruimtelijk afwegingsgebied geluid en externe veiligheid (voorheen: 20 Ke gebied), aangeduid met nummer 5. Volgens het bepaalde in artikel 2.2.1.d, eerste lid, van het LIB zijn binnen het ruimtelijke afwegingsgebied geen nieuwe woningbouwlocaties toegestaan buiten bestaand stedelijk gebied. Op grond van het tweede lid van hetzelfde artikel motiveren gemeenten in de toelichting op het bestemmingsplan de wijze waarop rekening is gehouden met de mogelijke gevolgen van een vliegtuigongeval met meerdere slachtoffers op de grond als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen.

Naast het LIB bevat tevens de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) van Noord-Holland regels ten aanzien van woningbouw binnen 20 Ke. De geluidregels van de PRV hebben alleen betrekking op nieuwe woningen. Op grond van artikel 5e PRV wordt in de toelichting van een bestemmingsplan 'rekenschap gegeven van het feit dat op de betreffende locatie sprake is van geluid vanwege het luchtverkeer en worden de redenen vermeld die er toe hebben geleid om op de betreffende locatie nieuwe woningen te bestemmen, alsmede de uitkomsten van het onderzoek naar de maatschappelijke haalbaarheid hieromtrent'.

verplicht
Afbeelding: Uitsnede ruimtelijk afwegingsgebied geluid en externe veiligheid, LIB 5/PRV, en het plangebied.  

Aangezien het bestemmingsplangebied buiten het planologisch afwegingsgebied voor externe veiligheid en geluid valt (en geen nieuwe woningen dan wel een toename van de personendichtheid mogelijk maakt), is deze wijziging van het LIB niet van toepassing op dit bestemmingsplan.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit Rijksbeleid.

Hoofdstuk 6 Toelichting op de werking van het plan     

6.1 Algemene toelichting     

Het bestemmingsplan bestaat uit drie onderdelen: een verbeelding, planregels en een toelichting. Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de planregels. De planregels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de planregels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

Verbeelding

De verbeelding is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Dit uit zich met name in de structuur en verbeelding. De verbeelding is opgebouwd en gecodeerd volgens IMRO 2012 en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen 2012. Hiermee wordt aangesloten bij de landelijke richtlijn voor het benoemen van de bestemmingen, het bijbehorende kleurgebruik, het gebruik en de vorm van aanduidingen et cetera. De volledige en officiële weergave van de verbeelding is digitaal te raadplegen op www.ruimtelijkeplannen.nl.

Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven.

Alle bestaande vergunde gebouwen in het plangebied zijn op de verbeelding aangeduid met een bouwvlak. In dit bouwvlak is de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte aangegeven. Gebouwen die onherroepelijk vergund zijn, maar nog niet zijn gebouwd, zijn ook met een bouwvlak aangeduid.

Vergunningsvrije bijbehorende bouwwerken, zoals aan- en uitbouwen, bijgebouwen en nutsvoorzieningen zijn niet op de verbeelding opgenomen. Indien een bijbehorend bouwwerk in het verleden met een vergunning is gebouwd, maar thans vergunningsvrij zou mogen worden gebouwd, is dit bouwwerk evenmin op de verbeelding opgenomen.

Planregels

De planregels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. In hoofdstuk 6.2 worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden per bestemming artikelsgewijs toegelicht.

Toelichting

Een bestemmingsplan moet zijn voorzien van een toelichting. Daarin moet zijn neergelegd:

  • een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze voor de bestemmingen;
  • een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
  • de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening bedoelde overleg;
  • de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek;
  • een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken;
  • de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan;

Als er bij voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport wordt opgesteld, waarin de onderstaande onderdelen zijn beschreven, worden in de toelichting tevens neergelegd:

  • een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden;
  • voor zover nodig een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overige waarden van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied;
  • een beschrijving van de wijze waarop krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer vastgestelde milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.

De toelichting heeft géén bindende werking. De toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot het toekomstig grondgebruik.

In deze toelichting is geen beleidsmatige afweging gemaakt ten aanzien van de witte vlekken. Voor de witte vlekken gelden dezelfde bestemmingen, dezelfde aanduidingen en dezelfde regels als voor de aangrenzende gronden in de bestemmingsplannen waar de witte vlekken tegenaan of in zijn gesitueerd. De beleidsmatige afweging over de gekozen bestemmingen, aanduidingen en regels is al gemaakt in de betreffende bestemmingsplannen en hoeft hier niet opnieuw te worden gemaakt. De bestemmingen, aanduiding(en) en regels voor de witte vlekken worden wel beschreven in de artikelsgewijze toelichting van de regels.

6.2 Toelichting regels     

6.2.1 Indeling planregels     

De indeling van de planregels is als volgt.

Hoofdstuk 1 - Inleidende regels

Hoofdstuk 1 omvat twee artikelen; één artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en één artikel dat de wijze van meten regelt.

Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 bevat alle functionele bestemmingen en dubbelbestemmingen. Een dubbelbestemming dient ter bescherming van een specifiek ruimtelijk belang. De regels van een dubbelbestemming zijn primair boven die van de onderliggende functionele bestemming en kunnen beperkingen opleggen voor de bouw- en/of gebruiksmogelijkheden van die onderliggende functionele bestemming.

Elk artikel volgt in principe het volgende stramien:

  • een omschrijving van de toegelaten bestemmingen;
  • de bouwregels: regels omtrent o.a. goot- en bouwhoogtes;
  • een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid met betrekking tot de bouwregels;
  • specifieke regels met betrekking tot de gebruiksmogelijkheden;
  • een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid met betrekking tot de gebruiksregels;
  • een omgevingsvergunningplicht voor werken en werkzaamheden (alleen bij dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie en Waarde - Hoofdgroenstructuur)
  • een omgevingsvergunningplicht voor het slopen (alleen bij dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie)
  • een wijzigingsbevoegdheid (alleen bij dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie, Waarde - Cultuurhistorie en Waarde - Hoofdgroenstructuur).

Hoofdstuk 3 - Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat regels die voor alle functionele bestemmingen gelden. De volgende algemene regels zijn in dit bestemmingsplan opgenomen:

  • een artikel waar de anti-dubbeltelregel in verwoord staat;
  • algemene bouwregels, die voor alle gebouwen in het plangebied gelden.
  • algemene gebuiksregels, die o.a. bepalen welk gebruik in het gehele bestemmingsplangebied verboden is.
  • algemene afwijkingsregels: dit artikel maakt het mogelijk dat het dagelijks bestuur een binnenplanse afwijking verleent voor o.a. ondergeschikte overschrijdingen van de bouw- en bestemmingsgrenzen en de op de verbeelding aangegeven maten.
  • algemene wijzigingsregels: dit artikel maakt het mogelijk dat het dagelijks bestuur kleine wijzigingen kan aanbrengen in het bestemmingsplan, bijvoorbeeld door aanduidingen op de verbeelding te verwijderen.

Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat regels betrekking hebbende op:

  • overgangsrecht ten aanzien van bouwen: bouwwerken welke op het moment van tervisielegging van het plan aanwezig zijn, mogen blijven bestaan, ook al is dit in strijd met de bebouwingsregels;
  • overgangsrecht ten aanzien van gebruik: het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de voorschriften op het moment waarop het plan rechtskracht verkrijgt, mag gehandhaafd blijven;
  • de slotregel.

6.2.2 Wijze van bestemmen bebouwing     

Hieronder wordt de wijze van bestemmen van gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde en parkeervoorzieningen toegelicht. Deze regels gelden voor alle enkelbestemmingen. Daarom is ervoor gekozen om de wijze van bestemmen in deze paragraaf toe te lichten in plaats van bij de artikelsgewijze toelichting van de planregels.

Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels is bepaald dat er alleen gebouwd mag worden ten dienste van de bestemming en dat gebouwen alleen zijn toegestaan binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. Dit laatste geldt niet voor vergunningsvrije gebouwen. Dit wordt onder het kopje 'bijbehorende bouwwerken' toegelicht.

Hoofdgebouwen

Hoofdgebouwen zijn aangeduid met een bouwvlak, waarin de maximale goot- en bouwhoogte is aangegeven. Hoofdgebouwen zijn conserverend bestemd. In de bouwregels is bepaald dat alleen gebouwd mag worden binnen het bouwvlak en dat een bouwvlak 100% bebouwd mag worden. Dit betekent dat de delen van de bestemming waar geen bouwvlak is opgenomen niet bebouwd mogen worden, uitgezonderd vergunningsvrije bijgebouwen.

In de bestemmingsregels vastgelegd dat uitsluitend bestaande kelders en souterrains zijn toegestaan. Er is een binnenplanse afwijking nodig om een nieuwe kelder of souterrain te bouwen. Daarnaast is bepaald dat de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw in het geval van sloop-nieuwbouw minimaal 3,5 meter hoog moet zijn.

Bijbehorende bouwwerken

Vergunningsvrije bijbehorende bouwwerken zijn niet op de verbeelding aangeduid. Vergunningsplichtige bijbehorende bouwwerken zijn aangeduid met een bouwvlak, waarin de maximale goot- en bouwhoogte is aangegeven. De bouwregels voor hoofdgebouwen zijn ook van toepassing op vergunningsplichtige bijbehorende bouwwerken.

In de planregels zijn geen specifieke gebruiksregels opgenomen voor bijbehorende bouwwerken. De gebruiksregels voor bijbehorende bouwwerken zijn namelijk in het Besluit omgevingsrecht vastgelegd. Voor de volledigheid worden deze gebruiksregels hieronder samengevat:

  • Een bijbehorend bouwwerk dat zich binnen een zone van 4 meter van het hoofdgebouw bevindt, dient functioneel verbonden te zijn met het hoofdgebouw. Daarmee wordt bedoeld dat het bijbehorend bouwwerk dezelfde functie heeft als het hoofdgebouw. In het geval van een woning wordt hiermee o.a. de woonkamer, slaapkamer en keuken bedoeld. In het geval van een niet-woning wordt hiermee o.a. bedoeld een uitbreiding van het verkoopvloeroppervlak of bedrijfsvloeroppervlak.
  • Een bijbehorend bouwwerk dat zich buiten deze 4-meter zone bevindt, dient functioneel ondergeschikt te zijn aan het hoofdgebouwd. Voorbeelden van een functioneel ondergeschikt bijgebouw zijn o.a. een garage, een berging, een fietsenstalling, een bijkeuken, opslagruimte of archiefruimte.
  • Bevindt een bijbehorend bouwwerk zich deels binnen en deels buiten de 4-meter zone en is er geen sprake van een inwendige scheidingsconstructie? Dan dient het bijbehorende bouwwerk geheel functioneel ondergeschikt gebruikt te worden.

In de bouwregels voor de 'kavelbestemmingen' (Gemengd-1, Gemengd-2, Horeca, Maatschappelijk en Wonen) is bepaald dat bijbehorende bouwwerken moeten worden voorzien van een groen dak. Hiermee wordt bedoeld: een dakbedekking die hoofdzakelijk bestaat uit beplanting, zoals gras, sedum, mossen en/of andere planten. Dit groene dak dient een waterverwerkingscapaciteit te hebben van tenminste 60 liter per m2 per uur. Deze bepaling geldt zowel voor vergunningplichtige als vergunningsvrije bijbehorende bouwwerken. De verplichting om een groen dak aan te leggen geldt niet voor de 'gebiedsbestemmingen' (Groen, Natuur, Sport, Water en Verkeer) en de bestemming Bedrijf (bedoeld voor het bestemmen van twee gemalen), omdat het bestemmingsplan in deze bestemmingen geen onderscheid maakt tussen hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken.

Bouwwerken geen gebouw zijnde

Erf- en terreinafscheidingen in het voorerfgebied en het achtererfgebied grenzend aan de openbare weg mogen maximaal 1 meter hoog zijn. Erf- en terreinafscheidingen in het achtererfgebied die niet aan de openbare weg grenzen, mogen maximaal 2 meter hoog zijn. Overige bouwwerken geen gebouw zijnde mogen eveneens maximaal 2 meter hoog zijn.

Parkeervoorzieningen

Het gebruik van gronden voor parkeervoorzieningen is alleen toegestaan op plaatsen waar dit op de verbeelding met een aanduiding is aangegeven. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen parkeren op maaiveld, garageboxen en parkeergarages. Parkeergarages komen zowel voor in de kelder of het souterrain van het hoofdgebouw als in de vorm van parkeerkelders in de tuin.

6.2.3 Artikelsgewijze toelichting     

In de paragraaf 'artikelsgewijze toelichting' worden de specifieke regels per bestemming toegelicht. In deze paragraaf wordt per artikel uiteengezet op welke wijze de uitgangspunten, het beleid en de regelgeving zijn vertaald in de regels.

Artikel 1 - Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale taalgebruik.

Artikel 2 - Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten gemeten moeten worden, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden.

Artikel 3 - Bedrijf

Aan de Sophialaan 22 bevinden zich twee gemalen: een poldergemaal van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht en een rioolgemaal van de gemeente Amsterdam. Beide gemalen zijn in beheer bij Waternet en hebben de bestemming 'Bedrijf' gekregen.

Het poldergemaal dient voor het wegpompen van oppervlaktewater uit het Vondelpark naar de Schinkel. Het gemaal heeft een bovengronds gebouw, hierin staat ook een transformator van Liander.

Het rioolgemaal dient voor het wegpompen van afvalwater en regenwater uit de (wijde) omgeving van de Sophialaan/Willemsparkbuurt-west. Het rioolgemaal ligt onder het maaiveld, maar heeft bovengronds een aantal luiken.

In de regels is bepaald dat ter plaatse van de bestemming Bedrijf een poldergemaal en een rioolgemaal zijn toegestaan. Er zijn tevens voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en (ondergrondse) nutsvoorzieningen toegestaan.

Artikel 4 - Gemengd - 1

Langs de Koninginneweg staan vier panden die in het vigerende bestemmingsplan de bestemming Woningen hebben en waar op de begane grond of in de voormalige benedenwoning een niet-woonfunctie is gevestigd en op de verdiepingen wordt gewoond. Op twee adressen is de niet-woonfunctie reeds positief bestemd met een functieaanduiding ('horecavoorziening toegestaan' en 'praktijk toegestaan'). Op de twee andere adressen is de niet-woonfunctie in het vigerende bestemmingsplan niet bestemd.

Op alle vier de adressen worden zowel de bestaande niet-woonfuncties als het huidige gebruiksrecht (Wonen) positief bestemd. De niet-woonfunctie is alleen toegestaan in de kelder en/of het souterrain en de eerste bouwlaag. In hoofdstuk 3.4.1 wordt in de paragraaf 'Kantoren' toegelicht waarom niet-woonfuncties in gemengde panden zich niet op de etages mogen vestigen.

Deze panden hebben de bestemming 'Gemengd-1' gekregen. Binnen deze bestemming zijn kantoren en alle vormen van dienstverlening (maatschappelijk, consumentverzorgend en zakelijk ) toegestaan in de eerste bouwlaag, het souterain en/of de kelder. Wonen is op alle bouwlagen toegestaan. In hoofdstuk 3.4.1 wordt in de paragraaf 'Maatschappelijke functies' toegelicht waarom het appartementencomplex aan de Koninginneweg 62, waar op de begane grond een woning is gesitueerd, ook de bestemming Gemengd-1 heeft gekregen. De horeca-inrichting aan de Koninginneweg 212 is positief bestemd met de functie-aanduiding 'horeca categorie 4'.

In de specifieke gebruiksregels is bepaald dat de maximale vestigingsgrootte van de niet-woonfuncties 300 m2 bedraagt. Bestaande vestigingen die groter zijn dan 300 m2 zijn positief bestemd. In de specifieke gebruiksregels zijn daarnaast bepalingen opgenomen voor aan huis verbonden bedrijven en beroepen en bed & breakfast in woningen en ondersteunende horeca in de niet-woonfuncties.

De geluidsbelasting op de voorgevels van deze panden, die allemaal aan de Koninginneweg staan, overschrijdt de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai. Op de twee panden waar de geluidsbelasting maximaal 63 dB bedraagt, worden hogere waarden als bedoeld in de Wet geluidhinder vastgesteld. De drie panden waar de geluidsbelasting meer dan 63 dB bedraagt, zijn voorzien van de bouwaanduiding 'dove gevel'. Op deze wijze wordt voldaan aan de Wet geluidhinder.

Burgemeester en wethouders mogen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van de bepaling dat het gebruik van onbebouwde gronden voor maatschappelijke dienstverlening niet is toegestaan. Daarmee kunnen buitenruimten voor kinderdagverblijven, peuterspeelzalen e.d. worden gecreëerd. Dit is met randvoorwaarden omgeven omdat een concentratie van deze voorzieningen kan leiden tot een aantasting van het woon- en leefklimaat.

Artikel 5 - Gemengd - 2

In het Willemspark zijn drie maatschappelijke voorzieningen gevestigd in panden die in het vigerende bestemmingsplan de bestemming Woningen + Kantoren hebben. Daarnaast zijn er twee kantoren gevestigd in panden die de bestemming Woningen plus een aanduiding 'maatschappelijke voorzieningen' hebben.

Op alle vijf de adressen worden zowel het huidige gebruik als de gebruiksrechten uit het vigerende bestemmingsplan positief bestemd. Daarom hebben deze percelen de bestemming 'Gemengd-2' gekregen. In hoofdstuk 3.4.1 wordt in de paragraaf 'Maatschappelijke functies' toegelicht om welke adressen het gaat en waarom ervoor is gekozen om zowel het huidig gebruik als de vigerende gebruiksrechten te bestemmen.

Binnen deze bestemming zijn woningen, kantoren en maatschappelijke dienstverlening toegestaan op alle bouwlagen. In de specifieke gebruiksregels zijn bepalingen opgenomen voor aan huis verbonden bedrijven en beroepen en bed & breakfast in woningen en ondersteunende horeca in de niet-woonfuncties.

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van de bepaling dat het gebruik van onbebouwde gronden voor maatschappelijke dienstverlening niet is toegestaan. Daarmee kunnen buitenruimten voor kinderdagverblijven, peuterspeelzalen e.d. worden gecreëerd. Dit is met randvoorwaarden omgeven omdat een concentratie van deze voorzieningen kan leiden tot een aantasting van het woon- en leefklimaat.

Artikel 6 - Groen

Bestaand structuurbepalend groen wordt bestemd als 'Groen'. Het Vondelpark en het Emmaplein worden als structuurbepalend groen aangemerkt en hebben daarom de bestemming Groen gekregen. Snippergroen valt binnen de bestemmingen waar het verkeersareaal wordt bestemd.

In de bestemmingsomschrijving is bepaald welk gebruik binnen deze bestemming mogelijk is. Dit zijn onder andere groenvoorzieningen, paden, kunstwerken, waterlopen en waterpartijen, parken, plantsoenen, speeltoestellen, speelterrein, met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Terrassen zijn alleen toegestaan bij horeca-inrichtingen. Dit laat onverlet dat alleen een terras mogelijk is indien dit is vergund in de exploitatievergunning van de betreffende horeca-inrichting.

De maximum bouwhoogte voor bouwwerken, geen gebouw zijnde is overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan Vondelpark: 6 meter. In de regels is verder opgenomen dat voor lantaarnpalen en bewegwijzering een maximum hoogte geldt van 6 meter.

Er is een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid opgenomen om openbare toiletten met een maximum bouwhoogte van 4 meter en een maximaal vloeroppervlak van 25 m2 per gebouw te bouwen. Er kan alleen een omgevingsvergunning worden verleend op voorwaarde dat er een locatiestudie is uitgevoerd en indien de aanwezige natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden niet worden aangetast. Dit ter beoordeling van de Technische Advies Commissie Hoofdgroenstructuur en Monumenten en Archeologie.

In het Vondelpark is binnen de groenbestemming een aantal unieke gebruiksvormen te vinden. Het betreft het openluchttheater op het VOLT-terrein en de mogelijkheden voor het houden van evenementen in het park.

Het VOLT-terrein heeft de functieaanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - openluchttheater'. Het podium is bestemd met een bouwvlak met een bouwhoogte van 10 meter. Deze bouwhoogte is gelijk aan de bouwhoogte voor het podium in het vigerend bestemmingsplan Vondelpark. Conform het vigerend bestemmingsplan Vondelpark is geregeld dat op het VOLT-terrein buiten dit bouwvlak maximaal 275 m2 aan gebouwen ten dienste van het openluchttheater mogen worden opgericht, met een maximum bouwhoogte van 3 meter. De voorwaarden voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde op het VOLT-terrein zijn eveneens gelijk aan die in het vigerend bestemmingsplan:

  1. maximum bouwhoogte tribunes: 5 meter;
  2. maximum vloeroppervlak tribunes: 500 m2;
  3. maximum bouwhoogte overige bouw- werken, geen gebouwen zijnde: 6 meter.

In het Stedelijk evenementenbeleid zijn de regels vastgelegd voor het houden van evenementen in het Vondelpark (buiten het VOLT-terrein). Deze regels (o.a. het maximaal aantal evenementen en de bezoekersaantallen) zijn in de specifieke gebruiksregels vastgelegd.

Naast de Vondelbrug (de brug over het Vondelpark bij de Eerste Constantijn Huygensstraat) ligt een bergbezinkbassin. Deze voorziening heeft de functieaanduiding 'bergbezinkbassin' gekregen. Middenin het park ligt een baggerdepot. Dit depot heeft de functieaanduiding 'baggerspeciedepot' gekregen.

Artikel 7 - Horeca

De bestaande hotels in het Willemspark en de twee percelen in het Vondelpark die volledig in gebruik zijn voor horeca hebben de bestemming 'Horeca' gekregen. Terrassen zijn binnen de gehele horecabestemming toegestaan, mits behorend bij de betreffende horeca inrichting van categorie en 4. Omdat de drie hotels in dit plangebied zich in woonstraten bevinden, kan de aanwezigheid van een terras bij een hotel tot hinder voor omwonenden leiden. Door deze bepaling laat het bestemmingsplan geen terrassen toe bij hotels.

Met een functieaanduiding is aangegeven welke horecacategorieën ter plaatse van de twee horeca-inrichtingen in het Vondelpark zijn toegestaan. In het Kleine Melkhuis (Vondelpark 2) mag op grond van de functieaanduiding 'bedrijfswoning' in de tweede bouwlaag worden gewoond.

In het huidige bestemmingsplan Willemspark - Van Eeghenstraat hebben hotels de bestemming 'Wonen + Hotel'. In het nieuwe bestemmingsplan hebben de bestaande hotels de bestemming 'Horeca' met de aanduidingen 'hotel' en 'wonen' gekregen. In de specifieke gebruiksregels is bepaald dat ter plaatse van de aanduiding 'hotel' additionele horeca is toegestaan, mits ondergeschikt aan de hotelfunctie en uitsluitend toegankelijk voor hotelgasten.

Artikel 8 - Maatschappelijk

In het huidige bestemmingsplan Willemspark - Van Eeghenstraat zijn de twee kinderdagverblijven aan de Waldeck Pyrmontlaan 23 en Oranje Nassaulaan 4 bestemd als onderwijsvoorzieningen. Beide panden worden geheel gebruikt voor maatschappelijke doeleinden. Beide panden hebben in het nieuwe bestemmingsplan de bestemming 'Maatschappelijk' gekregen. Deze keuze wordt gemotiveeerd in de paragraaf 'Maatschappelijke functies' in hoofdstuk 3.4.1.

Gronden met de bestemming Maatschappelijk zijn bestemd voor maatschappelijke dienstverlening. Hieronder wordt verstaan het verlenen van diensten op het gebied van gezondheidszorg, sociaal-cultureel, welzijn, woonzorg, kinderopvang, onderwijs, sport, religie, overheid en vergelijkbare gebieden. Hieronder vallen kinderopvang, scholen, ziekenhuizen en andere medische instellingen en verzorgingstehuizen.

Aanvullend op de standaard bouwregels is in dit artikel bepaald dat buiten de bouwvlakken is eveneens enige bebouwing (fietsenstallingen en bergingen) toegestaan, met een maximum van 15% van het oppervlak van de gronden buiten de bouwvlakken.

In de specifieke gebruiksregels is bepaald dat maximaal 20% van het netto vloeroppervlak gebruikt mag worden voor additionele horeca. Er is tevens bepaald dat maximaal 20% van het netto vloeroppervlak gebruikt mag worden voor ondersteunende detailhandel met een absoluut maximum van 50 m2.

Artikel 9 - Natuur

De witte vlekken in het Amsterdamse bos tussen de Bosbaan en de Nieuwe Meer zijn in dit bestemmingsplan opgenomen. Deze witte vlekken hebben de bestemming 'Natuur' gekregen. Ter plaatse van de witte vlekken bevinden zich geen bouwwerken en deze worden conform de richtlijnen uit de structuurvisie voor een stadspark ook niet toegestaan. Daarom is in de bouwregels bepaald dat er geen bouwwerken zijn toegestaan. Het percentage verharding is, conform de richtlijnen uit de Structuurvisie, in de specifieke gebruiksregels gemaximeerd op 5 %.

Artikel 10 - Sport

Het in het Vondelpark gelegen tennispark heeft de bestemming 'Sport'. Ter plaatse van deze bestemming zijn naast sportvoorzieningen tevens kinderdagopvang en buitenschoolse opvang toegestaan. In de bouwregels is de maximale bouwhoogte van lichtmasten, ballenvangers en andere sportvoorzieningen vastgelegd.

In de specifieke gebruiksregels is bepaald dat maximaal 20% van het netto vloeroppervlak gebruikt mag worden voor additionele horeca. Er is tevens bepaald dat maximaal 20% van het netto vloeroppervlak gebruikt mag worden voor ondersteunende detailhandel met een absoluut maximum van 50 m2.

Artikel 11 - Verkeer - 1

De wegen in het plangebied waar trams rijden hebben de bestemming 'Verkeer - 1'. In verband met de bijdrage van het tramverkeer aan de geluidbelasting op gevels is geregeld dat tramverkeer alleen is toegestaan in straten met deze bestemming. Dat zijn de straten waar nu al trams rijden, te weten de Amstelveenseweg, de Koninginneweg en de Eerste Constantijn Huygensstraat/Van Baerlestraat. In de bestemmingsomschrijving is bepaald dat binnen deze bestemming onder andere wegen, straten, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, tramvoorzieningen en groenvoorzieningen zijn toegestaan. Terrassen zijn alleen toegestaan bij horeca-inrichtingen. Dit laat onverlet dat alleen een terras mogelijk is indien dit is vergund in de exploitatievergunning van de betreffende horeca-inrichting.

De Vondelbrug (de brug over het Vondelpark bij de Eerste Constantijn Huygensstraat) heeft de bouwaanduiding 'onderdoorgang'. In de regels is vastgelegd dat het gebruik als park en daarbij behorende voorzieningen hier op het maaiveld is toegestaan.

In de bouwregels is bepaald dat alleen mag worden gebouwd ten dienste van de bestemming. Op en onder deze gronden zijn alleen gebouwen toegestaan ten behoeve van de nutsvoorzieningen en openbare toiletvoorzieningen. Ook zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. De maximale bouwhoogte van lichtmasten, zendmasten, sirenemasten, bewegwijzering, verkeersregulering, werken voor de beeldende kunst en daarmee vergelijkbare bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt 12 meter. De maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde is 6 meter.

Artikel 12 - Verkeer - 2

Dit artikel is vrijwel gelijk aan het vorige, met dien verstande dat de tramvoorzieningen in de bestemmingsomschrijving ontbreken en dat het gebied waarvoor deze bestemming is opgenomen geen onderdoorgang bevat.

Artikel 13 - Water

De Konings- en Sophiavijver (in het Willemspark) en de waterlopen in het Vondelpark hebben de bestemming 'Water'. Ter plaatse van deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan. Bouwwerken geen gebouwen zijnde mogen maximaal 4 meter hoog zijn. Deze maximum bouwhoogte is nodig ivm de aanwezigheid van bruggen in het Vondelpark.

Artikel 14 - Wonen

Alle panden met een woonfunctie op de begane grond en hoger hebben de bestemming Wonen. In de bestemmingsomschrijving is bepaald welk gebruik binnen deze bestemming toegestaan is. De belangrijkste is de woonfunctie. Ondergeschikt aan de woonfunctie zijn ook huisgebonden bedrijf, bed & breakfast en huisgebonden beroep toegestaan in een woning.

In beginsel hebben alle panden die in het vigerend bestemmingsplan zijn bestemd als 'Woningen en Kantoren' of als 'Woningen' met de functieaanduiding 'kantoren toegestaan' in dit bestemmingsplan de bestemming 'Wonen' met de functieaanduiding 'kantoor' gekregen. Daarmee geldt voor deze panden dat de kantoorfunctie mag worden omgezet naar de woonfunctie (en vice versa). Panden die zijn omgezet naar appartementen hebben de bestemming Wonen zonder de functieaanduiding kantoor gekregen. Dit wordt toegelicht in de paragraaf 'Kantoren' in hoofdstuk 3.41. Dat neemt niet weg dat in deze appartementen een kantoor aan huis nog steeds is toegestaan.

In de specifieke gebruiksregels zijn bepalingen opgenomen voor aan huis verbonden bedrijven en beroepen en bed & breakfast in woningen en ondersteunende horeca in de kantoren.

Voor panden waar een kantoor is gevestigd en waar een geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai van meer dan 48 dB maar niet hoger dan 63 dB is geconstateerd, worden hogere waarden als bedoeld in de Wet geluidhinder vastgesteld. Voor panden waar de geluidsbelasting meer dan 63 dB bedraagt, is bepaald dat nieuwe geluidgevoelige functies alleen zijn toegestaan wanneer deze zijn voorzien van een dove gevel of een vergelijkbare geluidwerende voorziening die zorg draagt voor een aanvaardbaar akoestisch woonklimaat. Op deze wijze wordt voldaan aan de Wet geluidhinder. De panden waarop dit betrekking heeft, zijn voorzien van de bouwaanduiding 'dove gevel'.

Artikel 15 - Waarde – Archeologie 1

De smalle strook aan de westzijde van het Vondelpark langs de Amstelveenseweg heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' ter bescherming van de daar aanwezige archeologische waarden. In de regels is onder andere bepaald dat voor een bodemverstoring tot 500 m2 en minder dan 2 meter diep geen onderzoeksplicht geldt.

Artikel 16 - Waarde – Archeologie 2

De witte vlek langs de Kalfjeslaan heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' ter bescherming van de daar aanwezige archeologische waarden. In de regels is onder andere bepaald dat voor een bodemverstoring tot 10.000 m2 en minder dan 0,5 meter diep geen onderzoeksplicht geldt.

Artikel 17 - Waarde – Cultuurhistorie

Voor de panden die zijn aangewezen als architectuur orde 1, 2 en 3 is de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' opgenomen. De regeling is erop gericht om bij ordepanden 1, 2 en 3 het kapprofiel te behouden.

Om te voorkomen dat bebouwing wordt gesloopt zonder dat er een nieuwbouwplan is en daarmee het stedenbouwkundige karakter van de wijk wordt aangetast, is een sloopvergunningenstelsel opgenomen.

Artikel 18 - Waarde – Hoofdgroenstructuur

De gronden die in de Structuurvisie Amsterdam 2040 als hoofdgroenstructuur zijn aangewezen, hebben de dubbelbestemming 'Waarde – Hoofdgroenstructuur' gekregen. Er is een aanlegvergunning nodig voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden. Elke aanvraag voor een aanlegvergunning dient ter beoordeling voorgelegd te worden aan de Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur. Het aanlegvergunningenstelsel is opgenomen omdat het Vondelpark een Rijksmonument is.

Artikel 19 - Waarde - Landschap

Bij de voorschriften van het bestemmingsplan Willemspark - Van Eeghenstraat is een bijlage gevoegd met ruimtelijke karakteristieken. Hierop zijn alle doorzichten aangeduid die vrij moeten blijven van bebouwing. Deze doorzichten hebben in het nieuwe bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap' gekregen. De bedoeling van deze dubbelbestemming is de doorzichten te beschermen door te voorkomen dat hier, al of niet vergunningvrije, bebouwing tot stand komt. Dit wordt nader toegelicht in de paragraaf 'Beschermen doorzichten tussen vrijstaande bouwmassa's' in hoofdstuk 3.3.1.

Artikel 20 - Waterstaat - Waterkering

De witte vlekken in het Amsterdamse bos tussen de Bosbaan en de Nieuwe Meer zijn onderdeel van een polderkering van Rijnland. Deze witte vlekken hebben daarom de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering gekregen. Hierdoor kunnen deze gronden worden gebruikt als waterkering. In dit artikel zijn, conform vaste jurisprudentie, geen bouw- en gebruiksbepalingen opgenomen. De bouw- en gebruiksbeplalingen zijn namelijk al opgenomen in de Keur van Rijnland.

Artikel 21 - Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan, waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing. Deze regel is met name van belang bij bestemmingen met bouwvlakken waar een lager bebouwingspercentage dan 100% is opgenomen. Door deze bepaling wordt ervoor gezorgd dat eerder verleende vergunningen worden meegenomen bij de berekening van het nog te bebouwen oppervlak.

Artikel 22 - Algemene bouwregels

In dit artikel is een aantal algemene bouwregels opgenomen die voor alle functionele bestemmingen gelden.

Soms komt het voor dat bestaande bebouwing niet correct is bestemd, bijvoorbeeld omdat de goot- en bouwhoogte in werkelijkheid hoger zijn dan op de verbeelding is aangegeven. In lid 1 is bepaald dat bebouwing die in overeenstemming met de verleende vergunning is gebouwd in dat geval is toegestaan en tevens mag worden vervangen of vernieuwd. Legaal aanwezige ondergeschikte opbouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde die de maximaal toegestane bouwhoogte overschrijden, zoals bijvoorbeeld dakterrassen, liftopbouwen en toegangen tot het dakterras zijn ook toegestaan op grond van dit artikel. Ondergeschikte opbouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde worden namelijk niet ingetekend op de verbeelding.

In lid 2 is bepaald dat de bestaande bouwhoogte als de maximaal toegestane bouwhoogte geldt, indien voor een pand geen maximale bouwhoogte is bepaald. Hiermee wordt voorkomen dat het bestemmingsplan in zo'n situatie toestaat dat er een heel hoog gebouw kan worden gebouwd.

In lid 3 is bepaald dat ondergeschikte bouwdelen de bouw- en bestemmingsgrenzen in beperkte mate mogen overschrijden. Per soort ondergeschikt bouwdeel is bepaald hoeveel die overschrijding ten hoogste bedraagt en of dit alleen voor bestaande ondergeschikte bouwdelen geldt of ook voor nieuw te bouwen ondergeschikte bouwdelen.

Lid 4 en 5 bevatten een dynamische verwijzing naar het geldende parkeerbeleid voor auto's en fietsen. Hierdoor kan de gemeente een bouwplan bij de vergunningverlening toetsen aan het parkeerbeleid. De parkeernormen zelf zijn niet in het bestemmingsplan opgenomen. Het voordeel van een dynamische verwijzing is dat bestemmingsplan niet hoeft te worden aangepast indien het parkeerbeleid gedurende de looptijd van dit bestemmingsplan wijzigt.

Artikel 23 - Algemene gebruiksregels

In dit artikel is vastgelegd welk gebruik in ieder geval verboden is in het gehele plangebied. Zo worden in ieder geval bedrijven zoals genoemd in bijlage I, onderdeel D van het besluit omgevingsrecht uitdrukkelijk uitgesloten van vestiging in het plangebied op grond van de te verwachten overlast van dergelijke bedrijfsuitoefening.

Naast het ongewenst gebruik van gronden is in dit bestemmingsplan tevens vastgelegd welk gebruik van niet-woonfuncties ongewenst is. Hierbij moet worden gedacht aan toeristische voorzieningen, belwinkels, automatenhallen, massagesalons, seksinrichtingen, geldwisselkantoren en smartshops. Deze worden in de algemene gebruiksregels dan ook expliciet uitgesloten.

Tevens is vastgelegd welk soort bedrijven toegestaan is, indien volgens de regels binnen een bepaalde bestemming het vestigen van bedrijven is toegelaten. Vanuit milieuoverwegingen (lawaai, stank, et cetera) en ruimtelijke overwegingen is het wenselijk niet alle bedrijven toe te laten. Daarom is als bijlage een zogenaamde Staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen. Deze lijst vormt het planologische toetsingskader bij het al dan niet toelaten van een nieuw bedrijf. Alleen bedrijven die vallen onder categorie A van de Staat van bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan. Onder het kopje 'bijlage 2 - Staat van bedrijfsactiviteiten' wordt toegelicht hoe deze lijst tot stand is gekomen. Overigens worden in dit bestemmingsplan alleen huisgebonden bedrijven toegelaten. Het bestemmingsplan maakt geen zelfstandige bedrijfsvestigingen mogelijk.

Artikel 24 - Algemene afwijkingsregels

Dit artikel maakt het mogelijk dat het college een binnenplanse afwijking verleent voor ondergeschikte overschrijdingen van de bouw- en bestemmingsgrenzen en de op de verbeelding aangegeven maten. Deze regeling is opgenomen zodat enige flexibiliteit mogelijk wordt gemaakt ten aanzien van de regels.

Het college kan ook een afwijking verlenen voor het bouwen en uitbreiden van kelders en souterrains onder het hoofdgebouw. Dit is alleen mogelijk indien er grondwaterneutraal wordt gebouwd. Dit houdt in dat de grondwaterstand en de grondwaterstromen niet worden verstoord.

Het college kan daarnaast een afwijking verlenen om een kelder of souterrain onder het hoofdgebouw in gebruik te nemen als parkeergarage. Dit is alleen mogelijk indien eventuele bestaande parkeerplaatsen of garages in de tuin worden opgeheven. Ter plaatse dienen verhardingen te worden verwijderd en dient groen te worden aangeplant.

In de meeste Amsterdamse bestemmingsplannen is bepaald dat het college een binnenplanse afwijking kan verlenen voor de bouw van erkers, serres, bordessen, buitentrappen, galerijen, balkons, luifels, uitkragingen, lift- en trappenhuizen en andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen. Deze afwijkingsbevoegdheid is niet opgenomen in dit bestemmingsplan, omdat dit niet pas bij het streven om de negatieve gevolgen van de bouwdynamiek in dit plangebied te beperken. Dit betekent overigens niet dat de gemeente niet meer wil meewerken aan de bouw van dit soort ondergeschikte aanpassingen van gebouwen. De gemeente wil alleen de mogelijkheid hebben om bij de beoordeling van dit soort initiatieven een afweging op maat te maken. Voor de genoemde onderdelen kan ook een kruimelafwijking (ex artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2 van de Wabo) worden verleend. Het college heeft bij het toepassen van een kruimelafwijking meer mogelijkheden om een afweging op maat te maken. Aanvragen voor de bouw van balkons, serres en bordessen worden daarbij getoetst aan het afwijkingenbeleid van Stadsdeel Zuid.

Artikel 25 - Algemene wijzigingsregels

In de algemene wijzigingsregels is de mogelijkheid opgenomen om kleine wijzigingen in het plan aan te brengen, bijvoorbeeld door aanduidingen op de verbeelding te verwijderen. Overeenkomstig jurisprudentie is deze bevoegdheid van het college aan objectieve grenzen gebonden.

Artikel 26 - Overgangsrecht

Hier wordt geregeld dat bouwwerken mogen worden gehandhaafd en/of gebruik mag worden voortgezet vanaf het moment dat het plan rechtskracht heeft verkregen, ondanks dat deze bebouwing en/of dit gebruik afwijkt van het nieuwe bestemmingsplan. Het overgangsrecht vindt op deze wijze zijn plaats in dit plan.

Artikel 27 - Slotregel

Het laatste artikel van de planregels betreft de citeertitel van het bestemmingsplan.

Bijlage 1 - Adressen hogere waarden geluidsbelasting

In deze bijlage staan alle adressen waarvoor een hogere waarde voor de geluidsbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai op de gevel is vastgesteld. Per adres wordt tevens vermeld welke maximale geluidsbelasting op de gevel is toegestaan.

Bijlage 2 - Staat van bedrijfsactiviteiten

In een bestemmingsplan wordt aan de hand van de Staat van bedrijfsactiviteiten een keuze gemaakt welke bedrijven wel en welke niet toelaatbaar zijn in het gebied. Deze keuze moet worden gemotiveerd in de toelichting.

Deze Staat van bedrijfsactiviteiten is gebaseerd op de VNG handreiking 'Bedrijven en milieuzonering'. In deze publicatie zijn lijsten met richtafstanden tussen milieugevoelige functies (o.a. woningen) en milieubelastende functies (bedrijven) in verschillende soorten gebieden opgenomen. Eén lijst is bedoeld voor gemengde gebieden, zoals stadscentra, dorpskernen, horecagebieden en gemengde woon- en werkgebieden. Het onderhavige plangebied is een gemengd woon-werkgebied waar naast woningen o.a. ook kantoren en maatschappelijke voorzieningen zijn gevestigd. De 'Voorbeeld Staat van bedrijfsactiviteiten functiemenging' (bijlage 4 van de publicatie Bedrijven en Milieuzonering) heeft daarom als basis gediend voor het opstellen van deze Staat van bedrijfsactiviteiten. Enkele typen bedrijven zijn echter niet in de Staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen. Dit wordt hieronder toegelicht.

Het is niet wenselijk om horeca als 'bedrijf' aan te merken en daarmee toe te staan op alle adressen waar op grond van de planregels bedrijven zijn toegelaten. Omdat de reeds bestaande horeca-inrichtingen de bestemming 'Horeca' en 'Gemengd-1' hebben gekregen, is deze categorie niet opgenomen. Ook voor detailhandel, maatschappelijke voorzieningen, kantoren en dienstverlening geldt een specifiek beleid, wat heeft geresulteerd in op maat gesneden bestemmingen. Deze categorien zijn daarom ook niet opgenomen.

De Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging is daarom beperkt tot de 'ambachtelijke' bedrijven, welke in een gemengd stedelijk gebied goed inpasbaar zijn. Volgens de systematiek is onderscheid gemaakt in de categorieën A, B en C. In de paragraaf 'Milieuzonering' (hoofdstuk 5.2) wordt toegelicht wat het verschil is tussen categorie A, B en C bedrijven.

In dit bestemmingsplan zijn alleen huisgebonden bedrijven toegestaan. Het bestemmingsplan maakt geen zelfstandige bedrijfsvestigingen mogelijk. In artikel 23.3 (toegelaten bedrijven) is daarom bepaald dat uitsluitend bedrijven zijn toegestaan die vallen onder categorie A van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Conclusie

In het plangebied wordt op basis van de Staat van bedrijfsactiviteiten alleen lichte bedrijvigheid (categorie A) als huisgebonden bedrijf toegestaan.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid     

7.1 Planschaderisico     

Het wegbestemmen van de ongewenste rechten kan leiden tot planschade voor eigenaren en ondernemers. Er is daarom onderzocht of er planschade ontstaat als gevolg van het vervallen van bouw- en gebruiksmogelijkheden. Dit is niet het geval. Uit de planschaderisicoanalyse die is uitgevoerd, blijkt dat er geen sprake is directe planschade noch sprake is van indirecte planschade.

Dit is de reden dat er geen risico op planschade is:

  • Voor het vervallen van onbenutte bouwrechten is voorzienbaarheid gecreeerd. Hieronder wordt het creëeren van voorzienbaarheid nader toegelicht.
  • Het vervallen van onbenutte gebruiksrechten leidt niet tot planschade. Bij alle panden waar onbenutte gebruiksrechten voor niet-woonfuncties (zoals bijvoorbeeld een hotel) zijn vervallen, is de woonbestemming gehandhaafd. Omdat de woonbestemming in dit plangebied een hogere vastgoedwaarde vertegenwoordigt dan de niet-woonfuncties die worden wegbestemd, ontstaat er geen planschade.

Voorzienbaarheid wordt gecreëerd door een voorontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen waarin de ongewenste rechten worden ingeperkt. De terinzagelegging van een voorontwerpbestemmingsplan wordt gezien als een duidelijk concreet beleidsvoornemen dat openbaar is gemaakt. Voor degenen die na die datum een perceel verwerven geldt dat zij actief het risico aanvaarden dat bestaande rechten vervallen.

Voor zittende eigenaren geldt dat er sprake is van passieve risicoaanvaarding als zij niet binnen 9 maanden overgaan tot het uitoefenen van de bouwrechten die in het nieuwe bestemmingsplan komen te vervallen. Om passieve risicoaanvaarding tegen te kunnen werpen, dient er tussen het moment van terinzagelegging van het voorontwerpbestemmingsplan en het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan een periode van minimaal 9 maanden te liggen. In dit geval is die periode ruimschoots langer. Het voorontwerp bestemmingsplan heeft begin 2014 ter visie gelegen. Het ontwerp bestemmingsplan heeft begin 2019 ter visie gelegen.

7.2 Exploitatieplan     

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Vanwege de conserverende aard van het bestemmingsplan is de financieel-economische uitvoerbaarheid dan ook niet in het geding. Het bestemmingsplan maakt geen bouwplan in de zin van afdeling 6.4 van de Wro mogelijk, waardoor het vaststellen van een exploitatieplan niet is vereist.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

8.1 Inspraak     

Het voorontwerpbestemmingsplan Willemspark-Vondelpark heeft van 10 februari 2014 tot en met 23 maart 2014 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn kon iedereen een inspraakreactie indienen. Er zijn in totaal 12 inspraakreacties ontvangen. Alle inspraakreacties zijn samengevat en beantwoord in de nota inspraak en vooroverleg, die als bijlage 12 bij de toelichting is gevoegd. In deze nota wordt toegelicht tot welke aanpassingen de ingediende inspraakreacties hebben geleid.

8.2 Wettelijk (voor)overleg     

Conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening pleegt het college bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Het voorontwerpbestemmingsplan is op 10 februari 2014 aan de onderstaande bestuursorganen, instanties en belangengroeperingen toegezonden:

  1. Ministerie Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) / energie;
  2. Ministerie OC&W, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed;
  3. Gedeputeerde Staten van Noord-Holland;
  4. Dagelijks bestuur stadsdeel West;
  5. Gemeente Amsterdam Dienst Ruimtelijke Ordening (DRO);
  6. Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (ODNZKG);
  7. Gemeente Amsterdam Ontwikkelingsbedrijf (OGA);
  8. Gemeente Amsterdam Dienst Infrastructuur, Verkeer en Vervoer (DIVV);
  9. Gemeente Amsterdam Bureau Monumenten en Archeologie (BMA);
  10. Technische Adviescommissie (TAC) Hoofdgroenstructuur;
  11. Hoogheemraadschap AGV/Waternet;
  12. Brandweer Amsterdam-Amstelland;
  13. Ondernemersvereniging Amsterdam;
  14. Liander;
  15. Nederlandse Gasunie;
  16. KPN Telecom Netwerk Operations;
  17. Tennet T.S.O.;
  18. Gas Transport Services.

Ontvangen reacties

De onderstaande bestuursorganen en instanties hebben een reactie ingediend:

  1. Stadsdeel West;
  2. Dienst Ruimtelijke Ordening (DRO);
  3. Bureau Monumenten en Archeologie (BMA);
  4. Technische Adviescommissie (TAC) Hoofdgroenstructuur;
  5. Hoogheemraadschap AGV/ Waternet;
  6. Liander;
  7. Nederlandse Gasunie.

Alle ontvangen vooroverlegreacties zijn samengevat en beantwoord in de nota inspraak en vooroverleg (bijlage 12 bij de toelichting). Bij de beantwoording wordt tevens toegelicht tot welke aanpassingen de ingediende vooroverlegreacties hebben geleid.

8.3 Zienswijzen     

Conform artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening legt het college een ontwerpbestemmingsplan ter visie. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de ter visielegging. Iedereen kan gedurende de ter visie termijn een zienswijze indienen.

Het ontwerpbestemmingsplan Willemspark – Vondelpark 2019 heeft van 21 februari tot en met 3 april 2019 ter visie gelegen. Er zijn in totaal 25 zienswijzen ingediend bij de gemeenteraad. Alle zienswijzen zijn in de nota van beantwoording zienswijzen samengevat en beantwoord. In deze nota wordt tevens toegelicht tot welke aanpassingen de ingediende zienswijzen hebben geleid. De nota van beantwoording zienswijzen is als bijlage 13 bij de toelichting gevoegd.

8.4 Ambtshalve wijzigingen     

Alle wijzigingen ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan staan in de nota van wijzigingen beschreven. Het gaat zowel om wijzigingen naar aanleiding van de beantwoording van de zienswijzen, als om ambtshalve wijzigingen. In de nota van wijzigingen wordt elke wijziging gemotiveerd. De nota van wijzigingen is als bijlage 14 bij de toelichting gevoegd. De belangrijkste wijzigingen worden hieronder toegelicht.

Groene daken verplicht op bijgebouwen

In de agenda Groen (2015-2018) is de ambitie opgenomen om 50.000 m2 extra groen in de stad toe te voegen, bij voorkeur in de vorm van groene daken. Deze ambitie was per abuis niet doorvertaald in het ontwerpbestemmingsplan. In het vast te stellen bestemmingsplan is dit alsnog gedaan. In de bouwregels van de 'kavelbestemmingen' (Gemengd-1, Gemengd-2, Horeca, Maatschappelijk en Wonen) is bepaald dat bijbehorende bouwwerken moeten worden voorzien van een groen dak. Hiermee wordt bedoeld: een dakbedekking die hoofdzakelijk bestaat uit beplanting, zoals gras, sedum, mossen en/of andere planten. Dit groene dak dient een waterverwerkingscapaciteit te hebben van tenminste 60 liter per m2 per uur. Deze bepaling geldt zowel voor vergunningplichtige als vergunningsvrije bijbehorende bouwwerken.

Geen beperking vloeroppervlak kantoren

De meeste kantoorpanden hebben in het huidige bestemmingsplan Willemspark – Van Eeghenstraat de dubbele bestemming Woningen + Kantoren. Het maximaal toegestane vloeroppervlak van kantoren is in het huidige bestemmingsplan niet gelimiteerd. Deze panden hebben in het nieuwe bestemmingsplan de bestemming Wonen met de functie-aanduiding kantoor of de bestemming Gemengd-2 gekregen.

In het ontwerpbestemmingsplan was bepaald dat een kantoor een maximaal vloeroppervlak van 300 m2 mag hebben. Deze beperking kwam voort uit de kantorenstrategie 2011, waarin werd gestreefd om de kantorenleegstand terug te dringen. Dit uitgangspunt is inmiddels achterhaald. Het uitgangspunt in het nieuwe kantorenplan 2019-2025 is om binnen de ring A10 functiemenging te stimuleren en ruimte te bieden aan kantoren. Het limiteren van het maximale vloeroppervlak voor kantoren past niet bij deze ambitie. Daarom is het vloeroppervlak van kantoren in de bestemmingen Wonen en Gemengd-2 in het vast te stellen bestemmingsplan niet meer gelimiteerd.

Vervallen binnenplanse afwijkingsbevoegdheid voor een kelder in de tuin

Op grond van het huidige bestemmingsplan Willemspark – Van Eeghenstraat is het mogelijk om een kelder onder een bestaand gebouw te bouwen. In het nieuwe bestemmingsplan zijn nieuwe kelders alleen toegestaan als hiervoor een binnenplanse afwijking van het bestemmingsplan wordt verleend.

Op grond van het ontwerpbestemmingsplan was het mogelijk om een afwijking te verlenen voor de bouw van een kelder onder het bestaande hoofdgebouw én voor een kelder onder de tuin. De mogelijkheid om een kelder onder een tuin te bouwen is in het vast te stellen bestemmingsplan komen te vervallen. De bouw van een kelder onder de tuin past niet in het streven naar minder bebouwing in de tuinen.

Vervallen mogelijkheid om een zwembad in de tuin te realiseren

In het ontwerpbestemmingsplan was de mogelijkheid gecreëerd om een zwembad van maximaal 50 m2 in de achtertuin te bouwen. Deze mogelijkheid is in het vast te stellen bestemmingsplan komen te vervallen. De bouw van zwembaden in de tuin past niet in het streven naar minder bebouwing in de tuinen. In het huidige bestemmingsplan Willemspark – Van Eeghenstraat wordt de bouw van zwembaden in de achtertuin overigens ook niet mogelijk gemaakt.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan     

Het bestemmingsplan Willemspark - Vondelpark 2019 met identificatienummer NL.IMRO.0363.K1304BPSTD-VG01 van de gemeente Amsterdam.

1.2 Bestemmingsplan     

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aanduiding     

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens     

Grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Achtererfgebied     

Erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant van het hoofdgebouw.

1.6 Additionele horeca     

Onzelfstandige horeca van categorie 3 of 4 in instellingen van maatschappelijk, culturele en sportieve voorzieningen, ondergeschikt aan de hoofdfunctie.

1.7 Archeologisch onderzoek     

Werkzaamheden naar het bodemarchief die ten behoeve van de archeologische monumentenzorg worden uitgevoerd volgens de eisen zoals gesteld in de vigerende Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

1.8 Archeologisch rapport     

Rapportage waarin de archeologische waarde van het terrein waarop de aanvraag betrekking heeft, wordt vastgesteld die naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders voldoet aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

1.9 Archeologische waarden     

Waarden waarvan de aanwezigheid bekend is in de vorm van fysieke overblijfselen in de bodem.

1.10 Automatenhal     

Een voor het publiek toegankelijke ruimte waar meer dan twee speelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van artikel 30 van de Wet op de Kansspelen zijn opgesteld.

1.11 Bebouwing     

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.12 Bebouwingspercentage     

Een in de regels of op de verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bestemmingsvlak of bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd ten behoeve van gebouwen, met uitzondering van vergunningvrije bijbehorende bouwwerken.

1.13 Bed & breakfast     

Een gelegenheid die met behoud van de woonfunctie door ten minste de hoofdbewoner in een woning wordt uitgeoefend en die voorziet in het verstrekken van nachtverblijf voor maximaal 4 personen voor korte tijd, waarbij het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten ondergeschikt is.

1.14 Bedrijf     

Een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen, met dien verstande dat alleen bedrijven conform Staat van bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan.

1.15 Bedrijfsvaartuig     

Een vaartuig dat hoofdzakelijk wordt gebruikt ten behoeve van de uitvoering van bedrijfsmatige activiteiten, waaronder in ieder geval passagiersvaartuigen worden begrepen.

1.16 Belwinkel     

Een voor publiek toegankelijke gelegenheid waar de hoofdactiviteit of één van de activiteiten wordt gevormd door het bedrijfsmatig gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, waaronder mede begrepen het verzenden van faxen.

1.17 Bestaand     

  1. Bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de ter inzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan, dan wel zoals die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde of verleende vergunning
  2. Het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het bestemmingsplan inwerking treedt.

1.18 Bestemmingsgrens     

De grens van een bestemmingsvlak.

1.19 Bestemmingsvlak     

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.20 Bijbehorend bouwwerk     

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.21 Bijzondere bouwlaag     

Kelder, souterrain en kap.

1.22 Bodemverstoring     

Elke vorm van grondverzet.

1.23 Bouwen     

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.24 Bouwgrens     

De grens van een bouwvlak.

1.25 Bouwlaag     

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van bijzondere bouwlagen.

1.26 Bouwvlak     

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.27 Bouwwerk     

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.28 Consumentverzorgende dienstverlening     

Een commerciële voorziening, waar persoonlijke verzorging van consumenten plaatsvindt, waaronder kapperszaken, schoonheidsinstituten en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen.

1.29 Dakopbouw     

Een bouwwerk op het platte dak, niet zijnde een verblijfsruimte, dat uitsluitend dient als toegang tot een dakterras.

1.30 Detailhandel     

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.31 Dienstverlening     

Het verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met of zonder rechtstreeks contact met het publiek. Onder te verdelen in:

  1. consumentverzorgende dienstverlening;
  2. zakelijke dienstverlening;
  3. maatschappelijke dienstverlening.

1.32 Dove gevel     

  1. een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en die een zodanig goede geluidwering heeft dat het binnenniveau achter die gevel ten minste gelijk is aan of lager is dan 33 dB Lden vanwege weg- en spoorwegverkeerlawaai en 35 dB(A) vanwege industrie lawaai, alsmede
  2. een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.

1.33 Gebouw     

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.34 Geldwisselkantoor     

Een voor publiek toegankelijk kantoor of gelegenheid waarvan het hoofdbestanddeel van de activiteiten wordt gevormd door het bedrijfsmatig wisselen van geld of waardepapieren.

1.35 Geluidsgevoelige objecten     

Gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.36 Geluidsluwe zijde     

Gevel(deel) met een geluidsbelasting lager of gelijk aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder.

1.37 Gestapelde woning     

Woning, geheel gelegen op een hogere bouwlaag dan de eerste bouwlaag.

1.38 Gevel     

Een bouwkundige constructie die een ruimte in een gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak.

1.39 Groen dak     

Dakbedekking die hoofdzakelijk bestaat uit beplanting, zoals gras, sedum, mossen en/of andere planten.

1.40 Grondgebonden woning     

Gebouw waarin de eerste bouwlaag (hoofdzakelijk) voor woondoeleinden wordt benut, huisgebonden beroep of bedrijf daarbij inbegrepen.

1.41 Hoofdgebouw     

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.42 Horeca van categorie 1     

Een inrichting die geheel of in overwegende mate fastfood producten verstrekt, die voor directe consumptie ter plaatse kunnen worden genuttigd dan wel afgehaald kunnen worden, daaronder worden in elk geval begrepen: fastfoodrestaurant, cafetaria, snackbar, automatiek, loketverkoop en shoarmazaak.

1.43 Horeca van categorie 2     

Een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het bieden van vermaak en ontspanning, al dan niet met levende muziek en al dan niet met verstrekking van dranken en kleine etenswaren, daaronder worden begrepen: dancing/discotheek, zaalverhuurbedrijf, sociëteit en (dance)club.

1.44 Horeca van categorie 3     

Een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van alcoholische dranken, of anderzijds de uitstraling hebben van een café, daaronder worden begrepen: café, bar, cocktailclub. Het bieden van de gelegenheid om te dansen is toegestaan op voorwaarde dat er geen entreegeld wordt geheven en de dansvloer niet groter is dan 20% van het bruto vloeroppervlakte van de horecazaak.

1.45 Horeca van categorie 4     

Een inrichting die:

  1. geheel gericht is op het verstrekken van maaltijden of etenswaar, die uitsluitend ter plaatse genuttigd worden, eventueel aangevuld met een afhaalfunctie, en in zoverre deze inrichting niet valt onder horeca van categorie 1 en horeca van categorie 3, daaronder worden begrepen: restaurant en eetcafé (categorie 4a). Het bieden van de gelegenheid om te dansen is toegestaan op voorwaarde dat er geen entreegeld wordt geheven en de dansvloer niet groter is dan 20% van het bruto vloeroppervlakte van de horecazaak;
  2. gericht is op het verstrekken van alcoholvrije dranken, dan wel van kleine etenswaren (niet vallende onder horeca van categorie 1), sandwiches en ijswaren, daaronder worden begrepen: lunchroom, koffie-/theehuis, juicebar en ijssalon (categorie 4b). Het bieden van de gelegenheid om te dansen is toegestaan op voorwaarde dat er geen entreegeld wordt geheven en de dansvloer niet groter is dan 20% van het bruto vloeroppervlakte van de horecazaak.

1.46 Hotel     

Een horeca-inrichting die in hoofdzaak nachtverblijf verstrekt, één en ander met inbegrip van vergader-, horeca- en congresfaciliteiten.

1.47 Huisgebonden bedrijf     

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend. Hieronder wordt wel een bed & breakfast begrepen, maar niet detailhandel of horeca.

1.48 Huisgebonden beroep     

Het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en bijbehorende bouwwerken kan worden uitgeoefend, waaronder niet wordt begrepen de uitoefening van detailhandel of horeca.

1.49 Kantoor     

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, daaronder tevens begrepen aan het kantoor ondergeschikte congres- en vergaderaccommodaties en bedrijfsrestaurants.

1.50 Kap     

Bijzondere bouwlaag of bouwlagen waarvan de dakconstructie bestaat uit ten minste één hellend dakvlak.

1.51 Kapprofiel     

Doorsnede of doorsneden van de kap waarbij verschillen in hoogte, hellingshoek en architectonische vormgeving worden weergegeven.

1.52 Kelder     

Een bijzondere bouwlaag waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 0,5 meter boven het peil is gelegen.

1.53 Kunstwerk ten behoeve van de waterhuishouding     

Bouwwerken zoals dammen, duikers, sluizen, beschoeiingen, remmingswerken, niet zijnde steigers.

1.54 Maaiveld     

De bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft.

1.55 Maatschappelijke dienstverlening     

Een voorziening waar diensten op het gebied van (medische) gezondheidszorg, kunst, (sociaal-)cultureel, welzijn, woonzorg (waarbinnen woonzorgcentrum), kinderopvang, onderwijs en educatie, sport (uitgezonderd fitness), religie, overheid en vergelijkbare gebieden worden verleend, waaronder mede ondergeschikte nevenfuncties ten behoeve van die diensten worden begrepen.

1.56 Massagesalon     

Inrichting, niet zijnde van (para)medische aard, waarin druk, spanning, beweging, of trilling - manueel of met mechanische hulp - wordt toegepast op de zachte weefsels van het lichaam, met inbegrip van de huid, spieren, bindweefsel, pezen, ligamenten, gewrichten, lymfevaten, organen van het maag-darmstelsel en reproductief systeem, ter verhoging van enigerlei aspect van het welzijn van de gemasseerde.

1.57 Maximale grenswaarde     

De hoogst toelaatbare waarde voor de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige objecten, die bij een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.58 Nutsvoorziening     

Een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit en de elektronische communicatie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen warmte- en koudeopslag, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, bergbezinkbassins, telefooncellen en zendmasten.

1.59 Omgevingsvergunning     

Vergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.60 Ondersteunende detailhandel     

Niet-zelfstandige detailhandel, die wordt of is gerealiseerd binnen een vestiging en daar naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt aan is, welke uitsluitend toegankelijk is via de vestiging en waarvan de openingstijden zijn aangepast aan de openingstijden van de vestiging.

1.61 Ondersteunende horeca     

Niet-zelfstandige horeca, uitsluitend zijnde horeca van categorie 3 of horeca van categorie 4, die wordt of is gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie en daar naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt aan is, welke uitsluitend toegankelijk is via de hoofdfunctie en waarvan de openingstijden zijn aangepast aan de openingstijden van de hoofdfunctie.

1.62 Overig bouwwerk     

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.63 Overkapping     

Een bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke oppervlakte overdekt, bestaande uit een dakconstructie en voorzien van ten hoogste één wand.

1.64 Passagiersvaartuig     

Een bedrijfsvaartuig, hoofdzakelijk gebruikt voor of bestemd tot:

  1. vervoer van personen;
  2. het beschikbaar stellen aan een of meer personen ten behoeve van varende recreatie.

1.65 Peil     

  1. voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk in het water: het plaatselijk aan te houden waterpeil;
  3. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de naar de weg gerichte gevel; Indien er meerdere gevels naar de weg zijn gericht, geldt de hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de gevel waar de hoofdtoegang is gesitueerd.

1.66 Perceel     

Het ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan stuk grond dat in eigendom was van of in erfpacht is uitgegeven aan de (hoofd)bewoner/-gebruiker van de op dit stuk grond aanwezige of toegestane gebouw(en).

1.67 Pleziervaartuig     

Een vaartuig, gebruikt en bestemd voor niet-bedrijfsmatige varende recreatie.

1.68 Seksinrichting     

Een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin handelingen of vertoningen plaatsvinden van erotische en/of pornografische aard. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:

  1. een prostitutiebedrijf: een bedrijfsmatige activiteit gericht op het verrichten van seksuele handelingen met anderen tegen een materiële vergoeding;
  2. erotisch getinte vermaaksfunctie: een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotische / pornografische aard, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een erotische videotheek, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, wel of niet in combinatie met elkaar.

1.69 Short-stay     

Het structureel aanbieden van een zelfstandige woning voor tijdelijke bewoning aan één huishouden voor een aaneensluitende periode van tenminste één week en maximaal zes maanden.

1.70 Sloop/nieuwbouw     

Het geheel of nagenoeg geheel slopen en opnieuw oprichten van een hoofdgebouw.

1.71 Smartshop     

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden van psychotrope stoffen.

1.72 Souterrain     

Een bijzondere bouwlaag waarvan de vloer onder het gemiddeld aangrenzend peil is gelegen en waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 1,5 meter boven peil is gelegen.

1.73 Staanplaats     

Een vaste plaats die is ingenomen door of beschikbaar komt voor een houder of een aanvrager van een door het college van burgemeester en wethouders verleende of te verlenen vergunning tot het innemen van een plaats op de openbare weg, buiten enig marktterrein, waar artikelen worden uitgestald ten behoeve van verkoop.

1.74 Staat van bedrijfsactiviteiten     

De als bijlage opgenomen lijst, behorende bij deze regels, waarin vormen van gebruik anders dan wonen, zijn aangegeven, ingedeeld in categorieën van toenemende hinder.

1.75 Steiger     

Een bouwwerk te water die aan één zijde met de wal is verbonden en/of door middel van palen met de grond is verbonden, dat wellicht door de gekozen constructie verticaal met het water/ getij beweegt, doch de eigenschap mist om van plaats te veranderen.

1.76 Terras     

Een buiten de besloten ruimte liggend deel van het horecabedrijf waar zitgelegenheid kan worden geboden ten dienste van het horecabedrijf en waar tegen vergoeding voor directe consumptie dranken kunnen worden geschonken of spijzen worden verstrekt.

1.77 Toeristische voorziening     

Vormen van detailhandel en dienstverlening die zich blijkens hun reclame-uiting, presentatie, assortiment en/of bedrijfsvoering hoofdzakelijk richten op dagjesmensen en/of toeristen.

1.78 Tramvoorzieningen     

Voorzieningen ten behoeve van het tramverkeer, hieronder wordt in ieder geval abri's, tramrails en bovenleidingen gerekend.

1.79 Vaartuig     

Vervoermiddel op of onder water.

1.80 Verbeelding     

De verbeelding van het bestemmingsplan 'Willemspark - Vondelpark 2019'.

1.81 Vestiging     

Een (deel van een) gebouw waar een niet-woonfunctie, inclusief de daarbijbehorende nevenruimten, wordt uitgeoefend en welke door aard en omvang een zelfstandig karakter heeft.

1.82 Voorerfgebied     

Erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.

1.83 Voorgevel     

De gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.84 Waterberging     

(Tijdelijke) opslag van een overmaat aan (oppervlakte)water in het (oppervlakte)watersysteem.

1.85 Wettelijke regelingen     

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen, NEN-normen, verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van:

  1. de tervisielegging van het ontwerpplan voor wat betreft het bouwen;
  2. de inwerkingtreding van het bestemmingsplan voor wat betreft het gebruik;

tenzij in deze regels anders is bepaald.

1.86 Woning     

Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.87 Woonzorgcentrum     

Een gebouw of gedeelte van een gebouw waar een specifieke doelgroep, zoals ouderen, woont, die algemene en medische verzorging geniet en waar naast ruimten voor verzorging tevens bij het zorgcentrum behorende ruimten zoals ondergeschikte detailhandel, ondersteunende horeca en overige nevenruimten zijn inbegrepen.

1.88 Zakelijke dienstverlening     

het bedrijfsmatig verlenen van diensten op financieel, administratief en juridisch gebied en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven, waarbij het publiek rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen. Voorbeelden van zakelijke dienstverlening zijn: reisbureaus, notariskantoren, advocatenkantoren en financiële instellingen.

1.89 Zorgwoning     

Een zelfstandige woning waar (intensieve) zorgverlening mogelijk is en waar zorg op afroep beschikbaar is vanuit een verpleeg- of verzorgingshuis, een woonzorgcentrum of een dienstencentrum.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De begrenzing van de ondergescheidene bestemmingen     

Voor zover niet in maten op de (analoge) verbeelding vastgelegd, door middel van meting op de (digitale) verbeelding vanaf het hart van de lijn met een nauwkeurigheidsgraad van 0,5 meter.

2.2 De bouwhoogte van een bouwwerk     

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 De bruto vloeroppervlakte van een vestiging     

De oppervlakte van een bouwwerk vermenigvuldigd met het aantal bouwlagen waar een vestiging zich bevindt, bijzondere bouwlagen daarin begrepen (tenzij in de regels anders bepaald), vermeerderd met het bruto vloeroppervlak van de door de vestiging in gebruik genomen bijbehorende bouwwerken.

2.4 De diepte van een gebouw     

De afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken, loodrecht gemeten vanaf de voorgevel naar de achterzijde van het gebouw.

2.5 De goothoogte van een bouwwerk     

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 De hoogte van een bouwlaag     

Vanaf de vloer van de betreffende bouwlaag tot de vloer van de daarboven gelegen bouwlaag.

2.7 De inhoud van een bouwwerk     

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 De netto vloeroppervlakte van een vestiging     

De bruto vloeroppervlakte van een vestiging, verminderd met de oppervlakten van draagconstructies, separatiewanden, gevels, brandwerende wanden, schachten en ruimten lager dan 1,5 meter.

2.9 De bruto oppervlakte van een gebouw     

De oppervlakte tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Balkons, erkers, luifels en vergelijkbare bouwwerken dienen in deze projectie meegenomen te worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Bedrijf     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. een rioolgemaal;
  2. een poldergemaal;
  3. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  4. (ondergrondse) nutsvoorzieningen.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Algemeen     

Op en onder de in artikel 3.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat gebouwen slechts zijn toegestaan binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken.

3.2.2 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. maximale bouwhoogte: zoals op de verbeelding staat aangegeven;
  2. maximum bebouwingspercentage binnen het bouwvlak: 100%;
  3. uitsluitend bestaande kelders en souterrains zijn toegestaan.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde     

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt een maximale bouwhoogte van 2 meter.

Artikel 4 Gemengd - 1     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. (zorg)woningen, inclusief huisgebonden beroep of huisgebonden bedrijf en bed & breakfast, met inachtneming van het bepaalde in 4.3.1;
  2. dienstverlening, uitsluitend in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder, met inachtneming van het bepaalde in 4.3.2;
  3. kantoren, uitsluitend in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder, met inachtneming van het bepaalde in 4.3.2;
  4. horeca van categorie 4, uitsluitend in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder ter plaatse van de functieaanduiding 'horeca van categorie 4', met inachtneming van het bepaalde in 4.3.2;
  5. ondersteunende horeca, uitsluitend binnen dienstverlening en kantoren, met inachtneming van het bepaalde in 4.3.2;
  6. bestaande, ongebouwde parkeervoorzieningen in de tuin, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'parkeerterrein';
  7. (ondergrondse) nutsvoorzieningen;
  8. tuinen;
  9. groenvoorzieningen;
  10. voet- en fietspaden.

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Algemeen     

Op en onder de in artikel 4.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat gebouwen slechts zijn toegestaan binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken.

4.2.2 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. maximale bouwhoogte: zoals op de verbeelding staat aangegeven;
  2. maximale goothoogte: zoals op de verbeelding staat aangegeven;
  3. minimale hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw bij sloop-nieuwbouw: 3,5 meter;
  4. maximum bebouwingspercentage binnen het bouwvlak: 100%;
  5. uitsluitend bestaande kelders en souterrains zijn toegestaan.
4.2.3 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. Het bijbehorende bouwwerk dient te worden voorzien van een groen dak.
  2. Het groene dak dient een waterverwerkingscapaciteit te hebben van minimaal 60 liter per m2 per uur.
4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  1. maximale bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen in het voorerfgebied, danwel in het achtererfgebied grenzend aan de openbare weg: 1 meter;
  2. maximale bouwhoogte overige bouwwerken geen gebouwen zijnde: 2 meter.

4.3 Specifieke gebruiksregels     

4.3.1 Wonen     

Voor de in artikel 4.1 genoemde gronden geldt dat huisgebonden beroep, huisgebonden bedrijf en bed & breakfast is toegestaan:

  1. in gestapelde woningen tot maximaal 40% van het bruto vloeroppervlak van de woning met een maximum van 60 m2;
  2. in grondgebonden woningen tot maximaal 40% van het bruto vloeroppervlak;
4.3.2 Niet-woonfuncties     

Voor de in 4.1 genoemde gronden gelden de volgende regels:

  1. voor dienstverlening, kantoor en horeca geldt een maximum bruto vloeroppervlak van 300 m2 per vestiging;
  2. in afwijking van het bepaalde in artikel 4.3.2 sub a zijn bestaande vestigingen die op het moment van de ter visie legging van het ontwerpbestemmingsplan een groter bruto vloeroppervlak hebben dan 300 m2 toegestaan. Een verdere vergroting van het bruto vloeroppervlak is niet toegestaan.
  3. in afwijking van het bepaalde in artikel 4.1 sub c zijn bestaande vestigingen die op het moment van de ter visie legging van het ontwerpbestemmingsplan op de tweede bouwlaag zijn gevestigd toegestaan.
  4. voor ondersteunende horeca geldt een maximum vloeroppervlak van 20% van het netto vloeroppervlak van de vestiging met een maximum van 20 m2;
4.3.3 Geluidsgevoelige objecten     

Voor zover op grond van artikel 4.1 nieuwe, nog niet bestaande geluidsgevoelige objecten mogen worden gerealiseerd, zijn deze alleen toegestaan indien:

  1. de geluidsbelasting op de gevels van de geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of;
  2. hiervoor overeenkomstig bijlage 1 een hogere grenswaarde is vastgesteld en in het geval van nieuwe woningen er minstens één geluidsluwe zijde wordt gerealiseerd, of;
  3. ter plaatse van de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dove gevel' het betreffende deel van de gevel wordt uitgevoerd als een dove gevel en in het geval van nieuwe woningen er minstens één geluidsluwe zijde wordt gerealiseerd.
4.3.4 Onbebouwde gronden     

Voor gronden buiten het bouwvlak geldt dat het gebruik ten dienste van het in artikel 4.1 onder b t/m e genoemde gebruik niet is toegestaan.

4.4 Afwijken van de gebruiksregels     

4.4.1 Geluidsgevoelige objecten     

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening, om in afwijking van het bepaalde in 4.3.3 onder c een omgevingsvergunning te verlenen zonder dat het betreffende deel van de gevel wordt uitgevoerd als een dove gevel, indien is aangetoond dat de daarvoor geldende maximale grenswaarde niet wordt overschreden.

4.4.2 Gebruik onbebouwde gronden     

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening, om in afwijking van het bepaalde in lid 4.1 onder b een omgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van het gebruik van onbebouwde gronden voor maatschappelijke dienstverlening, onder voorwaarden dat:

  1. het gebruik ten dienste is van de functie in het hoofdgebouw;
  1. het woon- en leefklimaat ter plaatse niet onevenredig wordt aangetast;
  2. aangetoond is dat de ontwikkeling in de tuin niet ten koste gaat van (waardevolle) bomen in de (binnen-)tuin.

Artikel 5 Gemengd - 2     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Gemengd - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. (zorg)woningen, inclusief huisgebonden beroep of huisgebonden bedrijf en bed & breakfast, met inachtneming van het bepaalde in 5.3.1;
  2. maatschappelijke dienstverlening, uitsluitend in de gebouwen;
  3. kantoren, uitsluitend in de gebouwen;
  4. ondersteunende horeca, uitsluitend binnen maatschappelijke dienstverlening en kantoren, met inachtneming van het bepaalde in 5.3.2;
  5. bestaande, ongebouwde parkeervoorzieningen in de tuin, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'parkeerterrein';
  6. bestaande, gebouwde parkeervoorzieningen in de tuin, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'garage';
  7. bestaande, gebouwde parkeervoorzieningen in de kelder, het souterrain en/of de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw en/of bestaande, ondergrondse parkeervoorzieningen in de tuin, uitsluitende ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage';
  8. (ondergrondse) nutsvoorzieningen;
  9. tuinen;
  10. groenvoorzieningen;
  11. voet- en fietspaden.

5.2 Bouwregels     

5.2.1 Algemeen     

Op en onder de in artikel 5.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat gebouwen slechts zijn toegestaan binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken.

5.2.2 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. maximale bouwhoogte: zoals op de verbeelding staat aangegeven;
  2. maximale goothoogte: zoals op de verbeelding staat aangegeven;
  3. minimale hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw bij sloop-nieuwbouw: 3,5 meter;
  4. maximum bebouwingspercentage binnen het bouwvlak: 100%;
  5. uitsluitend bestaande kelders en souterrains zijn toegestaan.
5.2.3 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. het bijbehorende bouwwerk dient te worden voorzien van een groen dak.
  2. het groene dak dient een waterverwerkingscapaciteit te hebben van minimaal 60 liter per m2 per uur.
5.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  1. maximale bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen in het voorerfgebied, danwel in het achtererfgebied grenzend aan de openbare weg: 1 meter;
  2. maximale bouwhoogte overige bouwwerken geen gebouwen zijnde: 2 meter.

5.3 Specifieke gebruiksregels     

5.3.1 Wonen     

Voor de in 5.1 genoemde gronden geldt dat huisgebonden beroep, huisgebonden bedrijf en bed & breakfast is toegestaan:

  1. in gestapelde woningen tot maximaal 40% van het bruto vloeroppervlak van de woning met een maximum van 60 m2;
  2. in grondgebonden woningen tot maximaal 40% van het bruto vloeroppervlak.
5.3.2 Ondersteunende horeca     

Voor ondersteunende horeca geldt een maximum vloeroppervlak van 20% van het netto vloeroppervlak van de vestiging met een maximum van 20 m2;

5.3.3 Onbebouwde gronden     

Voor gronden buiten het bouwvlak geldt dat het gebruik ten dienste van het in artikel 5.1 onder b t/m d genoemde gebruik niet is toegestaan.

5.4 Afwijken van de gebruiksregels     

5.4.1 Gebruik onbebouwde gronden     

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening, om in afwijking van het bepaalde in lid 5.1 onder b een omgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van het gebruik van onbebouwde gronden voor maatschappelijke dienstverlening, onder voorwaarden dat:

  1. het gebruik ten dienste is van de functie in het hoofdgebouw;
  1. het woon- en leefklimaat ter plaatse niet onevenredig wordt aangetast;
  2. aangetoond is dat de ontwikkeling in de tuin niet ten koste gaat van (waardevolle) bomen in de (binnen-)tuin.

Artikel 6 Groen     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. park- en groenvoorzieningen;
  2. speelvoorzieningen;
  3. voet- en fietspaden;
  4. terrassen, voor zover in de direct aangrenzende hoofdbebouwing een horeca-inrichting aanwezig is;
  5. kunstwerken ten behoeve van de waterhuishouding;
  6. waterlopen en waterpartijen;
  7. werken van beeldende kunst;
  8. straatmeubilair;
  9. oeververbindingen;
  10. openbare toiletvoorzieningen;
  11. (ondergrondse) nutsvoorzieningen;
  12. een baggerdepot, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'baggerspeciedepot'.
  13. een bergbezinkbassin met bijbehorende bovengrondse voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'bergbezinkbassin';
  14. een muziekkoepel, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van groen-1';
  15. een openluchttheater met bijbehorende voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - openluchttheater', met inachtneming van het bepaalde in 6.4.1;
  16. evenementen, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'evenemententerrein', met inachtneming van het bepaalde in 6.4.2;

6.2 Bouwregels     

6.2.1 Algemeen     

Op en onder de in artikel 6.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat gebouwen slechts zijn toegestaan binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken, met uitzondering van gebouwde voorzieningen ter plaatse van de functieaanduidingen 'specifieke vorm van groen - 1' en 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - openluchttheater'.

6.2.2 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. maximale bouwhoogte: zoals op de verbeelding staat aangegeven;
  2. maximum bebouwingspercentage binnen het bouwvlak: 100%;.
  3. uitsluitend bestaande kelders en souterrains zijn toegestaan;
  4. ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - openluchttheater' zijn gebouwen ten behoeve van opslag- en toiletvoorzieningen toegestaan, onder de voorwaarden:
    1. maximale bouwhoogte: 3 meter;
    2. maximum totaal oppervlak: 275 m2.
6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. maximale hoogte van lichtmasten en bewegwijzering: 6 meter;
  2. ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - openluchttheater' zijn tribunes toegestaan onder de voorwaarden:
    1. maximale bouwhoogte: 5 meter;
    2. maximum totaal oppervlak: 500 m2;
  3. maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 6 meter.

6.3 Afwijken van de bouwregels     

  1. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening, om in afwijking van het bepaalde in 6.2.1 een omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare toiletten met een maximale bouwhoogte van 4 meter en een maximaal vloeroppervlak van 25 m2 per gebouw, onder voorwaarden dat:
    1. er een locatiesstudie is uitgevoerd waarin de effecten van het plaatsen van toiletten op de landschappelijke waarden van Vondelpark zijn beschreven;
    2. de aanwezige natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden niet worden aangetast;
    3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
  2. Het college van burgemeester en wethouders wint ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag als bedoeld in 6.3 advies in bij:
    1. de Technische Advies Commissie Hoofdgroenstructuur;
    2. Monumenten en Archeologie.

6.4 Specifieke gebruiksregels     

6.4.1 Openluchttheater     

Ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - openluchttheater' geldt dat er uitsluitend evenementen en voorstellingen zijn toegestaan die de fysieke staat van het park niet aantasten en het reguliere gebruik van het park niet belemmeren.

6.4.2 Evenementen     

Ter plaatse van de functieaanduiding 'evenemententerrein' gelden de volgende regels:

  1. er zijn, met uitzondering van Koningsdag en de Amsterdam Marathon, uitsluitend parkgerichte evenementen toegestaan die de fysieke staat van het park niet aantasten en het reguliere gebruik van het park niet belemmeren;
  2. er zijn maximaal 6 evenementen per jaar toegestaan;
  3. evenementen als bedoeld onder a. en b dienen aan de volgende criteria te voldoen:
    1. maximum aantal evenementen per jaar met meer dan 2.000 bezoekers: 2;
    2. maximum aantal evenementen per jaar met 500 - 2.000 bezoekers: 4;
    3. het aantal evenementen met een minimale geluidsbelasting (niet uitkomend boven reguliere achtergrondgeluiden) is niet gelimiteerd;
    4. maximum duur per evenement exclusief op- en afbouw: 1 dag;

Artikel 7 Horeca     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. horeca van categorie 3 en 4, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'horeca van categorie 3';
  2. hotels, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'hotel', met inachtneming van het bepaalde in 7.3.1;
  3. (zorg)woningen, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'wonen', met inachtneming van het bepaalde in 7.3.2;
  4. een bedrijfswoning uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'bedrijfswoning' op de tweede bouwlaag en hoger, met inachtneming van het bepaalde in 7.3.2;
  5. terrassen, voor zover in de op het perceel aanwezige hoofdbebouwing een horeca-inrichting van categorie 3 of 4 aanwezig is;
  6. bestaande, ongebouwde parkeervoorzieningen in de tuin, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'parkeerterrein';
  7. bestaande, gebouwde parkeervoorzieningen in de tuin, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'garage';
  8. tuinen;
  9. groenvoorzieningen;
  10. voet- en fietspaden;
  11. (ondergrondse) nutsvoorzieningen.

7.2 Bouwregels     

7.2.1 Algemeen     

Op en onder de in artikel 7.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat gebouwen slechts zijn toegestaan binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken.

7.2.2 Gebouwen     

Voor de bebouwing gelden de volgende regels:

  1. maximale bouwhoogte: zoals op de verbeelding staat aangegeven;
  2. maximale goothoogte: zoals op de verbeelding staat aangegeven;
  3. minimale hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw bij sloop-nieuwbouw: 3,5 meter;
  4. maximum bebouwingspercentage binnen het bouwvlak: 100%;
  5. uitsluitend bestaande kelders en souterrains zijn toegestaan.
7.2.3 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. Het bijbehorende bouwwerk dient te worden voorzien van een groen dak.
  2. Het groene dak dient een waterverwerkingscapaciteit te hebben van minimaal 60 liter per m2 per uur.
7.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt een maximale bouwhoogte van 2 meter.

7.3 Specifieke gebruiksregels     

7.3.1 Hotels     

Voor de in 7.1 onder b genoemde gronden gelden de volgende regels:

  1. toegestaan: additionele horeca ondergeschikt aan de hotelfunctie en uitsluitend toegankelijk voor hotelgasten;
  2. niet toegestaan: zelfstandige horeca.
7.3.2 (Bedrijfs)woningen     

Voor het gebruik als bedoeld in 7.1 onder c en d geldt dat huisgebonden beroep, huisgebonden bedrijf en bed & breakfast is toegestaan:

  1. in gestapelde (bedrijfs)woningen tot maximaal 40% van het bruto vloeroppervlak van de woning met een maximum van 60 m2;
  2. in grondgebonden woningen tot maximaal 40 % van het bruto vloeroppervlak.
7.3.3 Geluidsgevoelige objecten     

Voor zover op grond van artikel 7.3.1 nieuwe, nog niet bestaande geluidsgevoelige objecten mogen worden gerealiseerd, zijn deze alleen toegestaan indien:

  1. de geluidsbelasting op de gevels van de geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of;
  2. hiervoor overeenkomstig bijlage 1 een hogere grenswaarde is vastgesteld en in het geval van nieuwe woningen er minstens één geluidsluwe zijde wordt gerealiseerd, of;
  3. ter plaatse van de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dove gevel' het betreffende deel van de gevel wordt uitgevoerd als een dove gevel en in het geval van nieuwe woningen er minstens één geluidsluwe zijde wordt gerealiseerd.

7.4 Afwijken van de gebruiksregels     

7.4.1 Geluidgevoelige objecten     

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening, om in afwijking van het bepaalde in 7.3.3 onder c een omgevingsvergunning te verlenen zonder dat het betreffende deel van de gevel wordt uitgevoerd als een dove gevel, indien is aangetoond dat de daarvoor geldende maximale grenswaarde niet wordt overschreden. 

Artikel 8 Maatschappelijk     

8.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. maatschappelijke dienstverlening;
  2. additionele horeca, met inachtneming van het bepaalde in 8.3.1;
  3. ondergeschikte detailhandel, met inachtneming van het bepaalde in 8.3.2;
  4. pleinen en schoolpleinen;
  5. speelvoorzieningen;
  6. voet- en fietspaden;
  7. (ondergrondse) nutsvoorzieningen;
  8. groenvoorzieningen;
  9. tuinen.

8.2 Bouwregels     

8.2.1 Algemeen     

Op en onder de in artikel 8.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat gebouwen slechts zijn toegestaan binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken, met uitzondering van fietsenstallingen en bergingen.

8.2.2 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. maximale bouwhoogte: zoals op de verbeelding staat aangegeven;
  2. maximale goothoogte: zoals op de verbeelding staat aangegeven;
  3. minimale hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw bij sloop-nieuwbouw: 3,5 meter;
  4. maximum bebouwingspercentage binnen het bouwvlak: 100%;
  5. maximum bebouwingspercentage buiten het bouwvlak ten behoeve van fietsenstallingen en bergingen: 15% van de gronden buiten het bouwvlak;
  6. maximale bouwhoogte ten behoeve van fietsenstallingen en bergingen als bedoeld onder e: 3 meter;
  7. uitsluitend bestaande kelders en souterrains zijn toegestaan.
8.2.3 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. Het bijbehorende bouwwerk dient te worden voorzien van een groen dak.
  2. Het groene dak dient een waterverwerkingscapaciteit te hebben van minimaal 60 liter per m2 per uur.
8.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  1. maximale bouwhoogte speelvoorzieningen: 4 meter;
  2. maximale bouwhoogte overige bouwwerken geen gebouwen zijnde: 2 meter.

8.3 Specifieke gebruiksregels     

8.3.1 Additionele horeca     

De additionele horeca mag maximaal 20% van het netto vloeroppervlak van de vestiging beslaan.

8.3.2 Ondersteunende detailhandel     

De ondersteunende detailhandel mag maximaal 20% van het netto vloeroppervlak van de vestiging beslaan, met een maximum van 50 m2.

Artikel 9 Natuur     

9.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bos;
  2. moeras;
  3. park- en groenvoorzieningen;
  4. fiets- en voetpaden;
  5. waterlopen en waterpartijen.

9.2 Bouwregels     

9.2.1 Gebouwen     

Het is niet toegestaan om op de in 9.1 genoemde gronden gebouwen op te richten, te verplaatsen of uit te breiden.

9.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde     

Het is niet toegestaan om op de in 9.1 genoemde gronden bouwwerken, geen gebouw zijnde, op te richten, te verplaatsen of uit te breiden.

9.3 Specifieke gebruiksregels     

Ten aanzien van de verharding van de in lid 9.1 genoemde gronden, waaronder niet wordt begrepen het bebouwen van de gronden, gelden de volgende bepalingen:

  1. het bestaand verhard oppervlak mag in stand gehouden worden;
  2. bij herinrichting van de gronden mogen deze voor maximaal 5% worden verhard ten behoeve van de bestemming.

Artikel 10 Sport     

10.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. sportvoorzieningen, met inbegrip van bijbehorende kleedruimten, medische ruimten, bergruimten, kantoor- en vergaderruimten en kantines;
  2. kinderdagopvang en buitenschoolse opvang;
  3. additionele horeca, met inachtneming van het bepaalde in 10.3.1;
  4. ondersteunende detailhandel, met inachtneming van het bepaalde in 10.3.1;
  5. groenvoorzieningen;
  6. voet- en fietspaden;
  7. speelvoorzieningen;
  8. terrassen;
  9. kunstwerken ten behoeve van de waterhuishouding;
  10. waterlopen en waterpartijen;
  11. werken van beeldende kunst;
  12. straatmeubilair;
  13. (ondergrondse) nutsvoorzieningen;

10.2 Bouwregels     

10.2.1 Algemeen     

Op en onder de in artikel 10.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat gebouwen slechts zijn toegestaan binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken.

10.2.2 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. maximale bouwhoogte: zoals op de verbeelding staat aangegeven;
  2. maximale goothoogte: zoals op de verbeelding staat aangegeven;
  3. maximum bebouwingspercentage binnen het bouwvlak: 100%;
  4. uitsluitend bestaande kelders en souterrains zijn toegestaan;
10.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. maximale bouwhoogte ballenvangers en vergelijkbare bouwwerken: 5 meter;
  2. maximale bouwhoogte sportvoorzieningen: 5 meter;
  3. maximale bouwhoogte lichtmasten: 15 meter;
  4. maximale bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 meter.
  5. maximum bebouwingspercentage buiten de bouwvlakken: 5%.

10.3 Specifieke gebruiksregels     

10.3.1 Additionele horeca     

De additionele horeca mag maximaal 20% van het netto vloeroppervlak van de vestiging beslaan.

10.3.2 Ondersteunende detailhandel     

De ondersteunende detailhandel mag maximaal 20% van het netto vloeroppervlak van de vestiging beslaan, met een maximum van 50 m2.

Artikel 11 Verkeer - 1     

11.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Verkeer - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen, straten, voet- en fietspaden met een verkeersfunctie;
  2. ondergrondse en bovengrondse parkeervoorzieningen;
  3. tramvoorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de Koninginneweg, Amstelveenseweg, Van Baerlestraat en 1e Constantijn Huygensstraat;
  4. geluidwerende voorzieningen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. terrassen;
  7. pleinen en schoolpleinen;
  8. speelvoorzieningen;
  9. kunstwerken ten behoeve van de waterhuishouding;
  10. waterlopen en waterpartijen;
  11. oeververbindingen (bruggen);
  12. straatmeubilair;
  13. openbare toiletvoorzieningen;
  14. laad- en losvoorzieningen;
  15. (ondergrondse) nutsvoorzieningen.

11.2 Bouwregels     

11.2.1 Algemeen     

Op en onder de in artikel 11.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat gebouwen slechts zijn toegestaan binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken, met uitzondering van openbare toiletvoorzieningen.

11.2.2 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. uitsluitend bestaande kelders en souterrains zijn toegestaan;
  2. maximale bouwhoogte: zoals op de verbeelding staat aangegeven;
  3. voor openbare toiletvoorzieningen geldt:
    1. maximale bouwhoogte: 3 meter;
    2. maximum oppervlak: 6 m2.
11.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. maximale bouwhoogte van lichtmasten, zendmasten, sirenemasten, bewegwijzering, verkeersregulering, werken voor de beeldende kunst en daarmee vergelijkbare bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 12 meter;
  2. maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 6 meter.
11.2.4 Onderdoorgang     

Ter plaatse van de bouwaanduiding 'onderdoorgang' mogen tot een hoogte van 2,5 meter geen bouwwerken worden opgericht, behoudens ten behoeve van de hoger opgaande bouwwerken benodigde ondersteuningsconstructies, straatmeubilair, verlichting en bewegwijzering.

11.3 Specifieke gebruiksregels     

11.3.1 Onderdoorgang     

Voor gronden ter plaatse van de bouwaanduiding 'onderdoorgang' geldt dat ter plaatse van het peil uitsluitend gebruik ten behoeve van toegestaan parkvoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, voetpaden, fietspaden en waterpartijen is toegestaan.

Artikel 12 Verkeer - 2     

12.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Verkeer - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen, straten, voet- en fietspaden met een verkeersfunctie;
  2. ondergrondse en bovengrondse parkeervoorzieningen;
  3. geluidwerende voorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. terrassen;
  6. pleinen en schoolpleinen;
  7. speelvoorzieningen;
  8. kunstwerken ten behoeve van de waterhuishouding;
  9. waterlopen en waterpartijen;
  10. oeververbindingen (bruggen);
  11. straatmeubilair;
  12. laad- en losvoorzieningen;
  13. (ondergrondse) nutsvoorzieningen.

12.2 Bouwregels     

12.2.1 Algemeen     

Op en onder de in artikel 12.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat gebouwen slechts zijn toegestaan binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken, met uitzondering van openbare toiletvoorzieningen.

12.2.2 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. uitsluitend bestaande kelders en souterrains zijn toegestaan;
  2. maximale bouwhoogte: zoals op de verbeelding staat aangegeven;
  3. voor openbare toiletvoorzieningen geldt:
    1. maximale bouwhoogte: 3 meter;
    2. maximum oppervlak: 6 m2.
12.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. maximale bouwhoogte van lichtmasten, zendmasten, sirenemasten, bewegwijzering, verkeersregulering, werken voor de beeldende kunst en daarmee vergelijkbare bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 12 meter;
  2. maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 6 meter.

Artikel 13 Water     

13.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. waterberging, waterhuishouding, waterlopen, waterwegen en waterpartijen;
  2. groenvoorzieningen;
  3. werken voor de beeldende kunst;
  4. kunstwerken ten behoeve van de waterhuishouding;
  5. oeververbindingen (bruggen);
  6. (ondergrondse) nutsvoorzieningen.

13.2 Bouwregels     

13.2.1 Gebouwen     

Op of onder de in 13.1 genoemde gronden mogen geen gebouwen worden opgericht.

13.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. voor bruggen geldt een maximale bouwhoogte van 4 meter;
  2. overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn niet toegestaan.

Artikel 14 Wonen     

14.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. (zorg)woningen, inclusief huisgebonden beroep of huisgebonden bedrijf en bed & breakfast, met inachtneming van het bepaalde in 14.3.1;
  2. kantoren, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'kantoor';
  3. ondersteunende horeca, uitsluitend binnen kantoren, met inachtneming van het bepaalde in 14.3.2;
  4. bestaande, ongebouwde parkeervoorzieningen in de tuin, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'parkeerterrein';
  5. bestaande, gebouwde parkeervoorzieningen in de tuin, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'garage';
  6. bestaande, gebouwde parkeervoorzieningen in de kelder, het souterrain en/of de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw en/of bestaande, ondergrondse parkeervoorzieningen in de tuin, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage';
  7. short stay, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen – 1'
  8. (ondergrondse) nutsvoorzieningen;
  9. tuinen;
  10. groenvoorzieningen;
  11. voet- en fietspaden.

14.2 Bouwregels     

14.2.1 Algemeen     

Op en onder de in artikel 14.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat gebouwen slechts zijn toegestaan binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken.

14.2.2 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. maximale bouwhoogte: zoals op de verbeelding staat aangegeven;
  2. maximale goothoogte: zoals op de verbeelding staat aangegeven;
  3. minimale hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw bij sloop-nieuwbouw: 3,5 meter;
  4. maximum bebouwingspercentage binnen het bouwvlak: 100%;
  5. uitsluitend bestaande kelders en souterrains zijn toegestaan.
14.2.3 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. Het bijbehorende bouwwerk dient te worden voorzien van een groen dak.
  2. Het groene dak dient een waterverwerkingscapaciteit te hebben van minimaal 60 liter per m2 per uur.
14.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  1. maximale bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen in het voorerfgebied, danwel in het achtererfgebied grenzend aan de openbare weg: 1 meter;
  2. maximale bouwhoogte overige bouwwerken geen gebouwen zijnde: 2 meter.

14.3 Specifieke gebruiksregels     

14.3.1 Wonen     

Voor de gebouwen op de in 14.1 onder a genoemde gronden geldt dat huisgebonden beroep, huisgebonden bedrijf en bed & breakfast is toegestaan:

  1. in gestapelde woningen tot maximaal 40% van het bruto vloeroppervlak van de woning met een maximum van 60 m2
  2. in grondgebonden woningen tot maximaal 40% van het bruto vloeroppervlak.
14.3.2 Ondersteunende horeca     

Voor ondersteunende horeca geldt een maximum vloeroppervlak van 20% van het netto vloeroppervlak van de vestiging met een maximum van 20 m2;

14.3.3 Geluidsgevoelige objecten     

Voor zover op grond van artikel 14.1 nieuwe, nog niet bestaande geluidsgevoelige objecten mogen worden gerealiseerd, zijn deze alleen toegestaan indien:

  1. de geluidsbelasting op de gevels van de geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of;
  2. hiervoor overeenkomstig bijlage 1 een hogere grenswaarde is vastgesteld en in het geval van nieuwe woningen er minstens één geluidsluwe zijde wordt gerealiseerd, of;
  3. ter plaatse van de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dove gevel' het betreffende deel van de gevel wordt uitgevoerd als een dove gevel en in het geval van nieuwe woningen er minstens één geluidsluwe zijde wordt gerealiseerd.
  4. ter plaatse van het adres Emmalaan 18 geldt niet de eis dat in het geval van nieuwe woningen er minstens één geluidsluwe zijde wordt gerealiseerd.
14.3.4 Onbebouwde gronden     

Voor gronden buiten het bouwvlak geldt dat het gebruik ten dienste van het in artikel 14.1 onder b en c genoemde gebruik niet is toegestaan.

14.4 Afwijken van de gebruiksregels     

14.4.1 Geluidsgevoelige objecten     

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening, om in afwijking van het bepaalde in 14.3.3 onder c een omgevingsvergunning te verlenen zonder dat het betreffende deel van de gevel wordt uitgevoerd als een dove gevel, indien is aangetoond dat de daarvoor geldende maximale grenswaarde niet wordt overschreden.

Artikel 15 Waarde - Archeologie 1     

15.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

15.2 Bouwregels     

Op en onder de in 15.1 genoemde gronden mag uitsluitend gebouwd worden ten dienste van de bestemming en de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. voor zover met betrekking tot de in 15.1 genoemde gronden sprake is van bodemverstoring, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning een archeologisch rapport te overleggen;
  2. aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het college van burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

15.3 Afwijken van de bouwregels     

Het bepaalde in 15.2 is niet van toepassing indien de bodemverstoring:

  1. betrekking heeft op een gebied met een oppervlak kleiner dan 500 m2 of een diepte minder dan 2 meter onder maaiveld;
  2. het normale onderhoud betreft;
  3. reeds in uitvoering is op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan of uitgevoerd kan worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning;
  4. plaatsvindt in en op gronden waarvan vaststaat dat daar geen archeologische waarden aanwezig of meer aanwezig zijn.

15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden     

15.4.1 Vergunningplicht     

Op en onder de in 15.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het uitvoeren van grondbewerkingen met een diepte meer dan 2 meter onder maaiveld;
  2. indien het water betreft dieper dan de waterbodem, waartoe onder meer wordt gerekend het ophogen, egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
  3. het aanbrengen van drainage;
  4. het aanleggen of geheel of gedeeltelijk dempen en/of verbreden van wateren;
  5. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  6. het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen in nieuwe, nog niet bestaande tracés;
  7. het verrichten van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  8. het planten van bomen die dieper wortelen dan 2 meter.
15.4.2 Nadere eisen     
  1. De aanvrager van een omgevingsvergunning zoals bedoeld onder 15.4.1 dient een archeologisch rapport te overleggen;
  2. De onder 15.4.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen uitsluitend ten dienste van de in 15.1 genoemde primaire bestemming en de overige aan de gronden toegekende bestemmingen uitgevoerd worden;
  3. De onder 15.4.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen de archeologische waarden zoals bedoeld in 15.1 niet onevenredig schaden.
15.4.3 Uitzonderingen op de vergunningplicht     

Het bepaalde in 15.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  1. indien de werken en werkzaamheden betrekking hebben op een gebied met een kleiner oppervlak dan 500 m2 en een diepte minder dan 2 meter onder maaiveld;
  2. die het normale onderhoud betreffen;
  3. die het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen in bestaande tracés betreffen;
  4. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  5. in en op gronden waarvan vaststaat dat daar geen archeologische waarden aanwezig of meer aanwezig zijn.

15.5 Wijzigingsbevoegdheid     

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:

  1. een of meerdere bestemmingsvlakken met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. aan gronden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' toe te kennen, indien uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 16 Waarde - Archeologie 2     

16.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

16.2 Bouwregels     

Op en onder de in 16.1 genoemde gronden mag uitsluitend gebouwd worden ten dienste van de bestemming en de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. voor zover met betrekking tot de in 16.1 genoemde gronden sprake is van bodemverstoring, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning een archeologisch rapport te overleggen;
  2. aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het college van burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

16.3 Afwijken van de bouwregels     

Het bepaalde in 16.2 is niet van toepassing indien de bodemverstoring:

  1. betrekking heeft op een gebied met een kleiner oppervlak dan 10.000 m2 of een diepte minder dan 0,5 meter onder maaiveld;
  2. het normale onderhoud betreft;
  3. reeds in uitvoering is op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan of uitgevoerd kan worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning;
  4. plaatsvindt in en op gronden waarvan vaststaat dat daar geen archeologische waarden aanwezig of meer aanwezig zijn.

16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden     

16.4.1 Vergunningplicht     

Op en onder de in 16.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het uitvoeren van grondbewerkingen met een diepte meer dan 0,5 meter onder maaiveld;
  2. indien het water betreft dieper dan de waterbodem, waartoe onder meer wordt gerekend het ophogen, egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
  3. het aanbrengen van drainage;
  4. het aanleggen of geheel of gedeeltelijk dempen en/of verbreden van wateren;
  5. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  6. het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen in nieuwe, nog niet bestaande tracés;
  7. het verrichten van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  8. het planten van bomen die dieper wortelen dan 2 meter.
16.4.2 Nadere eisen     
  1. De aanvrager van een omgevingsvergunning zoals bedoeld onder 16.4.1 dient een archeologisch rapport te overleggen;
  2. De onder 16.4.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen uitsluitend ten dienste van de in 16.1 genoemde primaire bestemming en de overige aan de gronden toegekende bestemmingen uitgevoerd worden;
  3. De onder 16.4.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen de archeologische waarden zoals bedoeld in 16.1 niet onevenredig schaden.
16.4.3 Uitzonderingen op de vergunningplicht     

Het bepaalde in 16.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  1. indien de werken en werkzaamheden betrekking hebben op een gebied met een kleiner oppervlak dan 10.000 m2 en een diepte minder dan 0,5 meter onder maaiveld;
  2. die het normale onderhoud betreffen;
  3. die het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen in bestaande tracés betreffen;
  4. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  5. in en op gronden waarvan vaststaat dat daar geen archeologische waarden aanwezig of meer aanwezig zijn.

16.5 Wijzigingsbevoegdheid     

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:

  1. een of meerdere bestemmingsvlakken met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. aan gronden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' toe te kennen, indien uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 17 Waarde - Cultuurhistorie     

17.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, herstel en de uitbouw van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing.

17.2 Bouwregels     

Op en onder de in 17.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd in aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en), met inachtneming van de volgende regels:

  1. het bestaande kapprofiel mag niet worden gewijzigd.
  2. in afwijking van het bepaalde onder a zijn ondergeschikte overschrijdingen van het kapprofiel ten behoeve van ornamenten, dakkapellen en daklijsten toegestaan.

17.3 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk     

17.3.1 Vergunningplicht     

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk één of meer gebouwen of delen van gebouwen te slopen.

17.3.2 Uitzonderingen op de vergunningplicht     

Het bepaalde in 17.3.1 is niet van toepassing op sloopactiviteiten:

  1. die het normale onderhoud betreffen;
  2. van ondergeschikte betekenis, indien door het college van burgemeester en wethouders is geconstateerd, dat daarvoor geen omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk is vereist;
  3. waarvan aangetoond is dat deze geen aantasting van de aanwezige cultuurhistorische waarden tot gevolg zal hebben;
  4. die uitgevoerd mogen worden krachtens een voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan verleende dan wel aangevraagde vergunning;
  5. ter voldoening van een aanschrijving of een besluit van het college van burgemeester en wethouders.
17.3.3 Weigeringsgronden     

De omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk wordt geweigerd, indien:

  1. een onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing;
  2. er geen omgevingsvergunning is verleend voor de ter plaatse geprojecteerde geheel of gedeeltelijke nieuwbouw.

17.4 Wijzigingsbevoegdheid     

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening, het bestemmingsplan te wijzigen door:

  1. een of meerdere bestemmingsvlakken met de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' te verwijderen, indien op basis van nader onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen sprake meer is van cultuurhistorische waarden;
  2. aan gronden de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' toe te kennen, indien het betreffende pand of de betreffende panden wordt/worden aangewezen als welstandsorde 1, 2 en 3.

Artikel 18 Waarde - Hoofdgroenstructuur     

18.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Hoofdgroenstructuur' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de Hoofdgroenstructuur en de monumentale waarden van het Vondelpark.

18.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

18.2.1 Vergunningsplicht     

Op de in 18.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het uitvoeren van grondbewerkingen, waaronder het ophogen, egaliseren en afgraven van gronden;
  2. het aanleggen, dempen, verbreden of versmallen van waterlopen;
  3. het herinrichten of anderszins wijzigingen aanbrengen in de inrichting van de openbare ruimte;
  4. het bestraten of herstraten van de bestaande profielen, in de zin van herprofilering en/of wijziging van bestratingsmateriaal, het aanbrengen, wegnemen of veranderen van stoepen, stoepranden, stoeppalen of waterpompen daaronder begrepen;
  5. het verwijderen of toevoegen van beplanting.
18.2.2 Uitzonderingen op de vergunningsplicht     

Het bepaalde in 18.2.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  1. die het normale onderhoud betreffen;
  2. die het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen in bestaande tracés betreffen
  3. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, danwel uitgevoerd mogen worden conform een aangevraagde en/of verleende vergunning.
18.2.3 Toetsingscriteria     

De omgevingsvergunning zoals bedoeld onder 18.2.1 kan slechts worden verleend, indien de werken, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden geen aantasting van de aanwezige natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden tot gevolg zal hebben.

18.2.4 Nadere eisen     

Voordat een omgevingsvergunning zoals bedoeld onder 18.2.1 wordt verleend, heeft de Technische Adviescommissie hierover een advies uitgebracht.

18.3 Wijzigingsbevoegdheid     

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd, overeenkomstig artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening, het bestemmingsplan te wijzigen door:

  1. één of meerdere bestemmingsvlakken met de dubbelbestemming 'Waarde - Hoofdgroenstructuur' geheel of gedeeltelijk te verwijderen, mits de betreffende gronden niet langer zijn aangewezen als Hoofdgroenstructuur en de Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur hierover heeft geadviseerd;
  2. aan gronden de dubbelbestemming 'Waarde - Hoofdgroenstructuur' toe te kennen, mits de betreffende gronden worden aangewezen als Hoofdgroenstructuur en de Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur hierover heeft geadviseerd.

Artikel 19 Waarde - Landschap     

19.1 Bestemmingsomschrijving     

  1. De voor 'Waarde – Landschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de instandhouding en het versterken van de aanwezige doorzichten.
  2. De dubbelbestemming 'Waarde - Landschap' is primair ten opzichte van de andere aan deze gronden toegekende bestemmingen.

19.2 Bouwregels     

Op en onder de in artikel 19.1 genoemde gronden mogen geen gebouwen worden opgericht, bestaande gebouwen daarop uitgezonderd. Deze gronden dienen niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan.

Artikel 20 Waterstaat - Waterkering     

20.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van een waterkering.

20.2 Wijzigingsbevoegdheid     

Het dagelijks bestuur is bevoegd, overeenkomstig artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening, het bestemmingsplan te wijzigen door:

  1. een of meerdere bestemmingsvlakken met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' geheel of gedeeltelijk te verwijderen, mits de betreffende gronden niet langer zijn aangewezen als waterkering en het betreffende Hoogheemraadschap hierover heeft geadviseerd.
  2. aan gronden de dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterkering' toe te kennen, mits de betreffende gronden zijn aangewezen als waterkering en het betreffende Hoogheemraadschap hierover heeft geadviseerd.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 21 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 22 Algemene bouwregels     

22.1 Bestaande, vergunde overschrijdingen     

  1. Bestaande bebouwing, die in overeenstemming met een verleende vergunning is gebouwd en afwijkt van dit bestemmingsplan, is toegestaan.
  2. Het geheel of gedeeltelijk vervangen of vernieuwing van de onder a bedoelde bebouwing is toegestaan, mits de afwijking van dit bestemmingsplan naar aard en omvang niet wordt vergroot, tenzij daarvoor met toepassing van enige in dit bestemmingsplan geregelde afwijkingsbevoegdheid een omgevingsvergunning voor wordt verleend.

22.2 Ontbreken bouwhoogte     

Voor zover op de verbeelding of in de regels van dit bestemmingsplan geen maximum bouwhoogte is opgenomen, geldt de bestaande bouwhoogte als de maximale bouwhoogte.

22.3 Ondergeschikte bouwdelen     

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bouw- en bestemmingsgrenzen te overschrijden ten behoeve van:

  1. gevelelementen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, standleidingen voor hemelwater, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding van bouw- en bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,5 meter bedraagt;
  2. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding van de bouw- en bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt;
  3. bestaande ondergeschikte bouwdelen zoals erkers, serres, bordessen, buitentrappen, galerijen, balkons, luifels, hijsbalken, lift- en trappenhuizen zijn toegestaan, mits de overschrijding van de bouw- en bestemmingsgrenzen niet meer dan 2 meter bedraagt;
  4. bestaande veranda's, bordessen en wolfskuilen aan de achterzijde van een hoofdgebouw, mits de overschrijding van de bouw- en bestemmingsgrenzen niet meer dan 4 meter bedraagt.

22.4 Autoparkeren     

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning moet ten behoeve van de te realiseren functies voldoende parkeergelegenheid voor auto's aanwezig zijn of gerealiseerd worden. Hierbij moet voldaan worden aan de beleidsregels in de 'Nota Parkeernormen Auto' (gepubliceerd op 22 december 2017). Indien deze beleidsregels in de planperiode worden gewijzigd, gelden de meest recent vastgestelde beleidsregels als toetsingskader.

22.5 Fietsparkeren     

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning moet ten behoeve van de te realiseren functies voldoende parkeergelegenheid voor fietsen aanwezig zijn of gerealiseerd worden. Hierbij moet voldaan worden aan de beleidsregels in de 'Nota Parkeernormen Fiets en Scooter (gepubliceerd op 28 augustus 2018). Indien deze beleidsregels in de planperiode worden gewijzigd, gelden de meest recent vastgestelde beleidsregels als toetsingskader.

Artikel 23 Algemene gebruiksregels     

23.1 Algemeen gebruiksverbod     

Het is verboden de in Hoofdstuk 2 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de bestemmingsomschrijving.

23.2 Gebruiksverbod     

Onder verboden gebruik als bedoeld in 23.1 wordt in elk geval begrepen het gebruik van gronden en/of bebouwing:

  1. als bedrijven die worden begrepen in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht;
  2. als toeristische voorziening, automatenhal, belwinkel, geldwisselkantoor, seksinrichting, smartshop en massagesalon;
  3. als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen;
  4. als stortplaats voor puin, schroot, afbraak- en bouwmaterialen of andere afvalstoffen, voor zover dit niet betrekking heeft op het tijdelijk storten van geringe hoeveelheden afvalstoffen;
  5. als opslagplaats van bagger en grondspecie, tenzij zulks plaatsvindt langs een waterloop en in verband met het onderhoud van de waterloop;
  6. als ligplaats voor woonboten, bedrijfsvaartuigen, passagiersvaartuigen en stationerende vaartuigen en objecten, behoudens pleziervaartuigen;
  7. ten dienste van bedrijven die worden begrepen onder artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer;
  8. ten dienste van inrichtingen waarop het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van toepassing is;
  9. ten behoeve van gemotoriseerde (buiten)sporten.

23.3 Toegelaten bedrijven     

Voor zover bedrijven zijn toegestaan, mogen de gronden en gebouwen worden gebruikt voor de volgende categorieën bedrijven:

  1. Voor zover op grond van deze regels bedrijven zijn toegestaan, zijn uitsluitend bedrijven toegestaan die vallen onder categorie A van de in de bijlage bij deze regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten.
  2. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd in afwijking van het bepaalde in a een omgevingsvergunning te verlenen met dien verstande dat het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een bedrijf is toegestaan dat:
    1. niet in de Staat van bedrijfsactiviteiten voorkomt en in vergelijking met bedrijven die wel vallen onder de toegelaten categorieën een gelijke of mindere milieuhinder veroorzaakt;
    2. in de Staat van bedrijfsactiviteiten voorkomt en valt onder één of meer categorieën hoger dan toegelaten, mits het desbetreffende bedrijf in vergelijking met bedrijven die vallen onder de toegelaten categorieën een gelijke of mindere milieuhinder veroorzaakt;
    3. na uitbreiding, wijziging of aanpassing in de Staat van bedrijfsactiviteiten valt onder één of meer categorieën hoger dan toegelaten, mits de uitbreiding, wijziging of aanpassing niet tot gevolg heeft, dat het bedrijf in vergelijking met bedrijven die vallen onder de toegelaten categorieën, meer milieuhinder veroorzaakt.

Artikel 24 Algemene afwijkingsregels     

  1. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van regels van dit plan, voor:
    1. gebouwen voor nutsvoorzieningen met een maximale bouwhoogte van 6 meter en een maximum bruto vloeroppervlak van 25 m²;
    2. het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, fonteinen, kunstobjecten, vrijstaande muren, geluidswerende voorzieningen, bruggen en andere waterbouwkundige constructies;
    3. geringe afwijkingen van de bouw- en bestemmingsgrenzen welke in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in situering niet meer dan 2 meter bedraagt;
    4. de in de regels toegestane maximale goot- en bouwhoogten met maximaal 1,5 meter;
    5. het overschrijden van de in de regels toegestane maximale bouwhoogten, anders dan bedoeld onder 4, met ten hoogste 3 meter ten behoeve van technische ruimtes, liftschachten en trappenhuizen, met ten hoogste 5 meter ten behoeve van schoorstenen, antennes, ventilatie-inrichtingen, antennemasten voor mobiele telefonie, zonnepanelen, zonneboilers en dergelijke en met ten hoogste 5 meter ashoogte ten behoeve van windmolens;
    6. Het in gebruik nemen van de kelder in de tuin of de kelder, het souterrain of eerste bouwlaag van het hoofdgebouw voor het parkeren van auto's onder voorwaarde dat:
      • eventuele bestaande, ongebouwde parkeervoorzieningen in de tuin van het betreffende perceel worden verwijderd;
      • verhardingen worden verwijderd en groen wordt aangeplant;
      • eventuele bestaande, gebouwde parkeervoorzieningen in de tuin van het betreffende perceel worden gesloopt;
      • de nieuwe gebouwde parkeervoorziening in het hoofdgebouw niet zichtbaar is vanaf de weg, met uitzondering van de in- en uitrit;
    7. het bouwen van kelders en souterrains het vergroten van bestaande kelders en souterrains onder voorwaarde dat:
      • het ondergrondse bouwwerk wordt gebouwd onder het hoofdgebouw en/of de met een bouwvlak op de verbeelding opgenomen bijbehorend bouwwerk aan de achterzijde van het hoofdgebouw;
      • het ondergrondse bouwwerk maximaal één bouwlaag onder de grond bevat; 
      • de bouw van het ondergrondse bouwwerk niet ten koste gaat van de aanwezige bomen;
      • de diensten, die belast zijn met de zorg op het terrein van milieu- en bouwtoezicht en de bescherming van monumenten en archeologie, geen bezwaar hebben tegen de ontwikkeling;
      • er grondwaterneutraal wordt gebouwd, zodat er geen belemmering van het grondwater optreedt.
  2. Een omgevingsvergunning als bedoeld in dit artikel kan worden verleend, mits de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 25 Algemene wijzigingsregels     

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om overeenkomstig artikel 3.6, lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen in die zin dat:

  1. de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in de bijlage bij deze regels wordt gewijzigd, ten behoeve van het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en het veranderen van de categorie-indeling van bedrijven, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten ten aanzien van de milieugevolgen van soorten bedrijven hiertoe aanleiding geven;
  2. de regels in de voorafgaande artikelen worden aangepast, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan worden gewijzigd;
  3. de aanduiding voor parkeren op maaiveld wordt verwijderd van de verbeelding, indien gebruik wordt gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid genoemd in artikel 24 lid a, sub 8 ten behoeve van een ondergrondse parkeergarage in de kelder of in het souterrain van het hoofdgebouw;
  4. de aanduiding voor een gebouwde parkeervoorziening in de tuin wordt verwijderd van de verbeelding, indien gebruik wordt gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid uit artikel 24 lid a, sub 8 ten behoeve van een ondergrondse parkeergarage in de kelder of in het souterrain van het hoofdgebouw.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 26 Overgangsrecht     

26.1 Overgangsrecht bouwwerken     

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

26.2 Overgangsrecht gebruik     

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 27 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Willemspark - Vondelpark 2019 van de gemeente Amsterdam.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van

De voorzitter, De griffier,