Plan: | UP 1e Melmseweg, fase 2 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | uitwerkingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0345.UP1eMelmsewegF2-vg01 |
Veense Poort Vastgoed B.V. is voornemens om op een locatie aan de 1e Melmseweg te Veenendaal woningbouw en bebouwing voor commerciële functies te realiseren. Het aantal woningen betreft in totaal ca. 256 stuks, bestaande uit zowel grondgebonden als gestapelde eenheden. De realisatie vindt gefaseerd plaats (3 fases). De eerste fase bestaat uit circa 86 woningen, de tweede fase (hierna: plangebied) uit ca. 80 en de derde fase uit ca. 88 woningen incl. commerciële voorzieningen. Voorliggend uitwerkingsplan is opgesteld ten behoeve van de tweede fase.
Op 23 januari 2014 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan "1e Melmseweg" vastgesteld. Dit bestemmingsplan voorziet, na gebruikmaking van de uitwerkingsplicht, ter plaatse van fase 2 in woningbouw. Daarnaast dient ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling tevens gebruik gemaakt te worden van de wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan "1e Melmseweg". De wijziging heeft betrekking op de overschrijding van het bouwvlak uit het moederplan in de noordoost hoek van het plangebied. In paragraaf 2.3 wordt hier nader op ingegaan.
Het plangebied is gelegen aan de 1e Melmseweg te Veenendaal. De 1e Melmseweg betreft een ontsluitingsweg, welke begint en eindigt op de Nieuweweg. Het plangebied wordt globaal begrensd door de 1e Melmseweg aan de oostzijde, de Rondweg West aan de noordzijde en door een begraafplaats aan de zuid- en westzijde. Navolgende afbeelding geeft de globale ligging van het plangebied weer.
Afbeelding 1.1: Globale ligging plangebied (bron: bestemmingsplan "1e Melmseweg")
Het plangebied maakt deel uit van een groter geheel, welke bestaat uit drie fases. Navolgende afbeelding geeft globaal de drie fases weer.
Afbeelding 1.2:
Fasering
Het plangebied betreft een voormalige volkstuinencomplex. In de huidige situatie is het een braakliggend terrein.
Afbeelding 1.3:
Luchtfoto plangebied
Voor de in het plangebied opgenomen gronden vigeert het bestemmingsplan “1e Melmseweg”, vastgesteld door de gemeenteraad van Veenendaal op 23 januari 2014 en onherroepelijk geworden op 12 november 2014.
De gronden hebben in het vigerende plan de bestemming "Wonen - Uit te werken" met de gebiedsaanduiding "vrijwaringszone - molenbiotoop". Navolgende afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding weer.
Afbeelding 1.4: Uitsnede vigerende verbeelding (bestemmingsplan "1e Melmseweg")
Gronden met de bestemming "Wonen - Uit te werken" zijn bestemd voor wonen, beroepsmatige activiteiten, tuinen en erven, wegen, straten, voet- en rijwielpaden, groenvoorzieningen en verhardingen en speelvoorzieningen.
In paragraaf 2.2 worden nader ingegaan op de uitwerkingsregels van de bestemming "Wonen - Uit te werken" en wordt de voorgenomen ontwikkeling hieraan getoetst.
Het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:
Het relevante beleidskader is in het bestemmingsplan "1e Melmseweg" verantwoord en afgewogen. Dit beleidskader is, met uitzondering van beleid ten aanzien van duurzaamheid (Ladder van duurzame verstedelijking), geluid (Beleidregel hogere waarden Wgh, Gemeente Veenendaal) en het in procedure zijnde provinciale ruimtelijke beleid, actueel en volledig.
In dit hoofdstuk wordt uitsluitend ingegaan op het beleidskader omtrent de Ladder van duurzame verstedelijking, het toekomstige provinciale beleid en de toetsing van het voorliggende uitwerkingsplan aan de uitwerkingsregels zoals deze zijn opgenomen in het bestemmingsplan "1e Melmseweg". Het gemeentelijk geluidbeleid vastgelegd in de "Beleidregel hogere waarden Wgh, Gemeente Veenendaal" komt in paragraaf 4.1.2. aan bod.
Voor het overige wordt in voorliggend uitwerkingsplan volstaan met een verwijzing naar het bestemmingsplan "1e Melmseweg".
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De ladder geldt bij stedelijke ontwikkelingen zoals bedrijventerreinen, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur, indoorsport en leisure. In het bestemmingsplan moet een motivatie worden opgenomen of er aan de hand van de duurzaamheidsladder gekeken is of het project past bij de regionale behoefte en of de functies binnenstedelijk kunnen worden gerealiseerd. Het Bro bepaalt dat voor ondermeer bestemmingsplannen de treden van de ladder moeten worden doorlopen.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
De ladder bestaat uit drie treden (de 3 B's):
Afbeelding 2.1: Ladder voor duurzame verstedelijking (bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu)
Toetsing aan de Ladder van duurzame verstelijking levert de volgende resultaten op:
Behoefte
Woningbouw
CBS cijfers
Per 1 juli 2014 wonen er 63.350 personen in Veenendaal en zijn er 26.120 huishoudens. Dit betekent een gemiddelde van 2,43 personen per huishouden. De verwachting van de ontwikkeling van de bevolking en het aantal huishoudens, is volgens het CBS als volgt:
Onderwerpen | Totale bevolking | Bevolking naar leeftijd | |||
0 tot 20 jaar | 20 tot 65 jaar | 65 jaar of ouder | |||
Regio's (situatie 2011) | Perioden | ||||
Veenendaal | 2013 | 63.100 | 16.800 | 36.600 | 9.700 |
2015 | 63.800 | 16.700 | 36.600 | 10.500 | |
2020 | 65.800 | 16.500 | 36.800 | 12.400 | |
2025 | 67.000 | 15.800 | 36.900 | 14.300 | |
2030 | 68.300 | 15.800 | 36.500 | 16.000 | |
2035 | 68.000 | 15.600 | 34.900 | 17.500 | |
2040 | 68.400 | 15.800 | 34.100 | 18.500 |
Tabel 2.1: Bevolkingsprognose Veenendaal (bron: CBS)
Onderwerpen | Totaal | Eén-persoons huishouden | Paren | Eénouder huishouden | Overig | |
Regio's (situatie 2011) | Perioden | |||||
Veenendaal | 2015 | 26.600 | 8.300 | 16.700 | 1.500 | 200 |
2020 | 28.100 | 9.100 | 17.300 | 1.500 | 200 | |
2030 | 30.400 | 10.700 | 18.000 | 1.500 | 200 | |
2040 | 30.700 | 11.400 | 17.600 | 1.500 | 200 |
Tabel 2.2: Huishoudensprognose Veenendaal (bron: CBS)
Uit de bovenstaande tabellen blijkt dat er in 2030 in totaal 30.400 huishoudens verwacht worden. In relatie met het aantal van 68.300 inwoners betekent dit dat in 2030 de gemiddelde omvang van een huishouden 2,25 personen bedraagt.
Voor dit aantal huishoudens is in deze periode een toename van het aantal woningen noodzakelijk van 4.280 woningen. Om minimaal deze hoeveelheid woningen te kunnen realiseren zal er, rekening houdend met gangbare factor van 70% daadwerkelijke realisatie, een plancapaciteit van 6.114 woningen moeten zijn.
Provincie
In de op 4 februari 2013 door de Provinciale Staten van Utrecht vastgestelde Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie staat vermeld dat gemeente Veenendaal de opgave heeft om 3.750 woningen in de periode 2013-2028 te realiseren. Vermeld is dat dit stedelijk programma voor Veenendaal geheel via inbreiding kan worden gerealiseerd.
Regio Foodvalley
Veenendaal is één van de deelnemende gemeenten aan het samenwerkingsverband Regio FoodValley. In 2012 is in opdracht van de Regio FoodValley door Companen een rapport gemaakt over de geplande bouwproductie in de verschillende gemeenten van de Regio FoodValley. In het in oktober 2012 uitgebrachte rapport “Inventarisatie en probleemanalyse, Eerste stap naar regionaal woningbouwprogramma?” komt naar voren dat voor de regio FoodValley als geheel, niet gesproken kan worden van een samenhangend woningmarktgebied.
Wel zien we dat gemeenten wel een sterke relatie hebben met directe buurgemeenten binnen de regio. Met name Ede heeft een relatief sterke relatie met gemeenten binnen de FoodValley, waarbij relatief veel verhuisbewegingen plaatsvinden tussen Ede, Barneveld, Veenendaal en Wageningen. De gemeenten Nijkerk en Scherpenzeel zijn daarentegen meer georiënteerd op gemeenten buiten de regio. Nijkerk is vanwege haar ligging sterk georiënteerd op Amersfoort, en Scherpenzeel op andere gemeenten binnen de provincie Utrecht.
Dit heeft geleid tot de conclusie dat het niet nodig is om uitgangspunten op te stellen voor een regionaal afstemmingsprogramma.
Gemeente
Er zijn in de afgelopen jaren meerdere gemeentelijke beleidsdocumenten op- en vastgesteld over de woningbehoeften. Hieronder volgt een opsomming van en toelichting op de meeste actuele en relevante documenten.
Woonvisie 2007
De woonvisie Veenendaal, Werken aan een aantrekkelijke leefstad uit 2007 voorziet zowel in het beleidskader voor de stad als in een ontwikkelingsprogramma voor de zes wijken. Volgens deze visie wil Veenendaal een aantrekkelijke jonge leefstad zijn, met herkenbaar stadslandschap en ruimte voor ondernemerschap. De gemeente wil groeien van 62.000 inwoners naar 75.000 inwoners. Het bouwprogramma van de gemeente is op basis van het woonbehoefteonderzoek uit 2006 tot stand gekomen. De bouwambitie op basis van het woonbehoefteonderzoek is volgens deze visie om in de jaren 2007-2012 3.450 woningen te realiseren.
Nota Wonen 2012
In 2012 heeft de raad besloten dat het vanwege de economische crisis niet wenselijk is voor een periode van 5 jaar een nieuwe visie op wonen vast te stellen. De woningmarkt is erg grillig gebleken en gelet daarop constateerde het gemeentebestuur de behoefte aan een jaarlijks beleidsstuk om in te spelen op de continu veranderende situatie op de woningmarkt. Om deze reden is een Nota Wonen op basis van de uitgangspunten uit de Woonvisie 2007 opgesteld. Zodra er weer sprake is van een stabiele woningmarkt, wordt er een nieuwe visie voor de langere termijn opgesteld.
In deze Nota Wonen 2012 werd -zoals gezegd- aangesloten bij de uitgangspunten van de Woonvisie 2007. Echter, gelet op de veranderde marktomstandigheden is de snelheid waarmee de uitgangspunten van de Woonvisie 2007 kunnen worden uitgevoerd, sterk afgenomen. Deze nota behelst derhalve een aanpassing van het beleid zoals volgt uit de Woonvisie 2007.
Nota Wonen 2013
Deze nota bevat met de Nota Wonen 2012 wederom een aanpassing van de Woonvisie 2007. Met de Nota Wonen 2013 wordt aangesloten bij de Nota Wonen 2012. In de nota zijn drie punten opgenomen die niet moeten gebeuren. In de eerste plaats is dat het bijbouwen van appartementen, omdat hierin al met de bestaande bouwplannen in combinatie met de bestaande voorraad en aanbod wordt voorzien.
In de tweede plaats moeten er geen dure grondgebonden woningbouwplannen bijkomen. De bestaande voorraad en de bestaande bouwplannen bieden hierin eveneens voldoende aanbod.
In de derde plaats wordt in de nota vastgesteld dat er wel degelijk sprake is van een hoge verhuisbehoefte in Veenendaal en dat gelet daarop toekomstige bouwplannen niet definitief moeten worden afgewezen. Zodra het vertrouwen op de woningmarkt is teruggekeerd, moeten nieuwe woningbouwplannen snel kunnen worden uitgevoerd.
Wonen in Veenendaal 2013
In de periode november 2013 – januari 2014 is in Veenendaal een woningbehoeftenonderzoek uitgevoerd. De gemeente Veenendaal wil namelijk graag weten hoe de woontevredenheid, verhuisgeneigdheid en woonwensen van haar inwoners eruit ziet. Hiermee kan vervolgens rekening worden gehouden bij het realiseren/aanpassen van het aanbod in Veenendaal. Het onderzoek is uitgevoerd door het onderzoeksbureau van de gemeente Ede (Strategie & Onderzoek).
De probleemstelling van het onderzoek luidde:
Hoe ziet de Veenendaalse woningbehoefte er de komende jaren uit per wijk?
Enkele belangrijke conclusies van dit onderzoek zijn:
Woonvisie 2014-2019
op 28 mei 2015 heeft de gemeenteraad de Woonvisie Veenendaal 2014-2019 vastgesteld. Hierin wordt de behoefte aan de huidige bouwplannen bevestigd, mede gebaseerd op de prognose voor groei van het aantal inwoners van Veenendaal. Dit heeft geleid tot de conclusie dat er geen overcapaciteit van bouwplannen bestaat voor de lange termijn.
In deze Woonvisie is als centrale visie op wonen in Veenendaal aangemerkt:
“De woningmarkt in Veenendaal zorgt zelf voor evenwicht in vraag en aanbod. De gemeentelijke zorg op het gebied van wonen strekt zich uitsluitend uit tot de doelgroepen in de markt die niet aan geschikte woonruimte kunnen komen, en tot het aantrekken van dynamische woonmilieus.”
Als actuele uitgangspunten van het beleid zijn onder meer aangemerkt:
In de Woonvisie wordt verwezen naar de groeimogelijkheden voor de regio Zuid-Oost Utrecht die blijken uit de Woningmarkt Monitor van de provincie Utrecht. Zo geldt allereerst dat voor de regio Zuid-Oost sprake is van een toename van het aantal huishoudens tot 2040 van ca. 16.000. In deze monitor blijkt ook dat er nog flinke groei zit in de behoeften ten opzichte van de reeds bekende plannen.
In de periode november 2013 - januari 2014 is in Veenendaal een woningbehoeftenonderzoek (WBO) uitgevoerd. Hieruit blijkt ondermeer:
Projectenboeken 2012, 2013 en 2014
De Projectenboeken geven jaarlijks een verantwoording van- en vooruitblik op de woningbouwprojecten in de gemeente Veenendaal. Aan de projectenboeken liggen woningbouwprognoses ten grondslag. Uit de vergelijking tussen de huishoudensprognoses en het aanbod aan nieuwe woningen blijkt dat er vanaf 2018 sprake zal zijn van een beperkt tekort aan nieuwe woningen.
Conclusie
Uit de hiervoor genoemde rapporten blijkt dat er geringe cijfermatige verschillen bestaan in de prognoses voor de korte en de lange termijn. Duidelijk is wel dat er in de periode tot 2030 nog behoefte zal bestaan aan substantiële uitbreiding van het aantal woningen. Dit aantal ligt rond het getal van 4.000. In regionaal perspectief gezien is het realistisch deze behoefte binnen de grenzen van Veenendaal in te vullen. Deze behoefte kan binnen het stedelijke gebied van Veenendaal worden ingevuld. Daarnaast blijkt er geen sprake te zijn van een samenhangende regionale woningmarkt, waardoor opvang van de woningbehoefte elders in de regio geen reële optie is.
Planspecifiek
Het voorliggende plan is met behulp van het stappenplan getoetst aan de ladder. Dit levert de volgende beoordeling op.
Trede 1. Bestaande regionale behoefte:
Binnen het plangebied worden ca. 80 woningen (fase 2) gerealiseerd. Vanwege de mix van appartementen en grondgebonden (aaneengesloten) woningen kunnen verschillende doelgroepen gebruik maken van het toekomstige woningaanbod.
Uit het voorgaande blijkt dat deze zowel kwalitatief als kwantitatief binnen de bestaande regionale en plaatselijk behoefte van ca. 4.000 woningen tot 2030 past.
Trede 2. Binnen- of buitenstedelijk:
Het plangebied betreft een inbreidingslocatie, en is gelegen in bestaand bebouwd gebied binnen de gemeente Veenendaal.
Trede 3 Bereikbaarheid met meerdere modaliteiten
Met het bevestigend beantwoorden van de vraag in trede 2 is de motivering afgerond. Immers de keuze voor een locatie buiten het stedelijk gebied is niet aan de orde. Toetsing aan trede 3 is daarmee niet aan de orde.
Conclusie
De ontwikkeling ter plaatse van het plangebied voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking doordat wordt voorzien in een regionale behoefte op een inbreidingslocatie.
Het povinciale ruimtelijke beleid is vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) 2013-2028 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) 2013. De beleidstukken worden elke vier jaar herijkt. Momenteel zijn ontwerpplannen van de PRS en de PRV opgesteld welke naar verwachting eind 2016 worden vastgesteld.
Ten aanzien van onderhavige ontwikkeling zijn met name de toevoeging van woningen en de daarbij behorende verkeersaantrekkende werking van belang. Voor de onderbouwing van het aantal toe te voegen woningen wordt verwezen naar de toelichting in paragraaf 2.1.
Inzake de verkeersaantrekkende werking van een plan stelt de ontwerp-PRV het volgende:
Artikel 1.6 Mobiliteitstoets
In paragraaf 4.10 zijn de verkeerskundige effecten nader beschreven. Op basis hiervan blijkt dat het uitvoeren van een mobiliteitstoets niet benodigd is.
Het toekomstig provinciale ruimtelijke beleid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van 1e Melmseweg fase 2.
In het vigerend bestemmingsplan is bepaald dat burgemeester en wethouders de bestemming "Wonen - Uit te werken" uitwerken overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening en met inachtneming van de volgende bepalingen:
Ad. a: De verkaveling van het plangebied is vastgelegd in het stedenbouwkundige plan. Dit plan is opgenomen in afbeelding 3.2. Het programma van het plangebied bestaat uit grondgebonden en gestapelde woningbouw.
Ad. b: In hoofdstuk 4 wordt uitvoerig ingegaan op de milieuplanologische haalbaarheid van het uitwerkingsplan. Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen. Uit de onderzoeken die zijn uitgevoerd ten aanzien van de relevante milieuaspecten is gebleken dat geen sprake is van milieuplanologische belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.
Ad. c en d: De bouwhoogte van de grondgebonden woningen bedraagt maximaal 10 meter en de bouwhoogte van de gestapelde woningen (appartementengebouw) aan de noordzijde van het plangebied bedraagt 15 meter. Deels voorziet het appartementengebouw in een stedenbouwkundige verbijzondering door verhoging van de maximaal toegestane bouwhoogte met 3 meter. Derhalve voldoen de genoemde bouwhoogten aan de bouwhoogten op grond van het bestemmingsplan "1e Melmseweg".
Ad. e: De grondgebonden woningen zijn allen gesitueerd in de bouwvlakken. Het appartementengebouw is aan de oostkant gedeeltelijk buiten het bouwvlak gesitueerd. Het vigerende bestemmingsplan "1e Melmseweg" voorziet in artikel 12.1 in een wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van afwijkingen ten opzichte van grenzen met een maximum van 5 meter mits hiermee de belangen van derden niet worden geschaad. Gelet op de afstand van het appartementenblok tot de dichtstbij gelegen woningen (>50 m.) en gelet op conclusies van de toetsing 'bedrijven en milieuzonering' (zie paragraaf 4.1.3.3), kan worden geconcludeerd dat er vanwege het overschrijden van het bouwvlak geen belangen van derden worden geschaad. Het wijzigen van het bouwvlak conform de geldende wijzigingsbevoegdheid, maakt onderdeel uit van onderhavig uitwerkingsplan.
Navolgende afbeelding geeft het stedenbouwkundige plan ten opzichte van de verbeelding weer.
Afbeelding 3.2:
Toetsing stedenbouwkundig plan fase 2 aan vigerend bestemmingsplan
In het bestemmingsplan "1e Melmseweg" wordt de gemeentelijke gebiedsvisie voor het gehele te ontwikkelen gebied aan de 1e Melmseweg (alle 3 fases) uiteengezet.
Aan de hand van de gebiedsvisie is een verkennend stedenbouwkundig plan opgesteld voor het gehele gebied. In het vigerend bestemmingsplan is de totstandkoming van dit stedenbouwkundige plan uitvoerig beschreven. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen.
Navolgende afbeelding geeft het verkennende stedenbouwkundige plan weer.
Afbeelding 3.1: Verkennend stedenbouwkundig plan (bron: bestemmingsplan "1e Melmseweg")
In de toelichting van het vigerend bestemmingsplan is aangegeven dat het verkennende stedenbouwkundig plan ten behoeve van het uitwerkingsplan verder uitgewerkt dient te worden. Voor de uitwerking van het stedenbouwkundige plan gelden de volgende uitgangspunten:
Wonen
Verkeer
Parkeren
Groen
In de toelichting van het vigerend bestemmingsplan is aangegeven dat het verkennende stedenbouwkundige plan ten behoeve van het uitwerkingsplan nader wordt uitgewerkt. Navolgende afbeelding geeft het stedenbouwkundige plan weer. Blauw omkaderd betreft globaal het plangebied behorende bij de tweede fase.
Afbeelding 3.3: Stedenbouwkundig plan (bron: Timpaan, d.d. 29 januari 2015)
Navolgende afbeelding geeft illustratief de invulling van het plangebied op grond van het stedenbouwkundige plan weer.
Afbeelding 3.4:
Illustratieve invulling stedenbouwkundige plan eerste en tweede fase (bron: Timpaan)
Het stedenbouwkundig plan sluit in hoofdzaak aan bij het verkennende stedenbouwkundige plan.
In het verkennende stedenbouwkundige plan is uitgegaan van de drie oorspronkelijke kavels die in dezelfde noord zuid richting lopen als de Nieuweweg. De situering van de bouwvlakken is niet bepalend ten aanzien van het behoud van de historische verkavelingsstructuur. De historische verkavelingsstructuur wordt immers benadrukt door de bebouwingsstructuur, de wegenloop en het groen.
Het uitgewerkte stedenbouwkundige plan voor de tweede fase is getoetst aan de stedenbouwkundige randvoorwaarden, zoals deze zijn weergegeven in paragraaf 3.2. Hieruit is het navolgende gebleken.
Wonen
De bouwhoogte van de grondgebonden woningen bedraagt circa 9-10 meter. De bouwhoogte van het appartementengebouw aan de zijde van de Rondweg West bedraagt 15 meter met hoogteaccenten van 18 meter.
De bouwmassa langs de rondweg sluit aan op de schaal van de Rondweg West. De hoogteaccenten dragen bij aan verbijzondering van de noordelijke bebouwing binnen het plangebied. Achter deze bebouwing krijgt de bebouwing een kleinere schaal die past bij de 1e Melmseweg en de Nieuweweg.
De bouwhoogten voldoen aan de stedenbouwkundige randvoorwaarde.
Verkeer
Het plangebied wordt voor gemotoriseerd verkeer ontsloten op de bestaande Nieuweweg. Langzaam verkeer heeft naast deze ontsluiting ook een ontsluiting via het achterpad achter de woningen Nieuweweg/Holleweg en een ontsluiting naar de Rondweg-West.
Voor wat betreft het aspect verkeer wordt voldaan aan de stedenbouwkundige randvoorwaarde.
Parkeren
De gemeentelijke parkeernorm bedraagt 1,8 parkeerplaatsen per woning en 1,0 p.p. voor appartementen < 60 m2. In de tweede fase van het plangebied zijn ca. 80 woningen geprojecteerd, te weten 40 grondgebonden en ca. 36 gestapelde woningen. Daarbij is geen sprake van parkeervoorzieningen op het eigen terrein. Derhalve zijn geen reductiefactoren van toepassing. De parkeereis bedraagt daardoor ca. 137 openbare parkeerplaatsen. Voorzien wordt in voldoende parkeerplaatsen.
Groen
Bestaand groen is waardevol voor het beeld van een nieuwe woonbuurt. Immers het groen is volwassen en levert daardoor een positieve bijdrage aan het (straat)beeld. Bomen hebben ruimte nodig - onder en boven de grond. Voorwaarden hiervoor zijn opgenomen in de Inrichtingseisen Veenendaalse Openbare Ruimte (IVOR). In het stedenbouwkundig plan en bij de uitvoering zal rekening gehouden worden met de eisen uit het IVOR. Bij het inpassen van bestaande bomen is het tevens zaak om grondverbetering toe te passen en te zorgen voor een plantvak van voldoende omvang.
Langs de Rondweg West wordt het kenmerkende brede profiel en het groene karakter voortgezet. Hierdoor ontstaat een geleidelijke overgang tussen de rondweg en het plangebied. Behoud van deze waardevolle overgang is in zekere mate vastgelegd in het vigerend bestemmingsplan. Dit plan voorziet immers in een groenstrook tussen de Rondweg West en het woongebied.
Het bestaande groen aan de randen van het plangebied zorgt voor afscherming:
Bomen aan de zuidzijde van het plan
De bomen aan de zuidzijde van het plangebied bestaan uit een 'rij' lindes en enkele waardevolle vleugelnoten. Deze bomen worden ingepast tussen verharding: rijbanen en parkeerplaatsen. Een zorgvuldige inpassing en voldoende ruimte boven- en ondergronds is nodig om de bomen te behouden.
De noord-zuid gerichte houtwal
In het hart van het plan staat een zogeheten 'houtwal'. Deze bestaat uit een rij bomen - voornamelijk eiken. Deze bomen moeten worden geplaatst in groenvakken. De groeiplaats zal verbeterd moeten worden en de bomen zullen boven- en ondergronds teruggesnoeid moeten worden.
Bosplantsoen (noordzijde)
Nieuw groen
Door een hoekverdraaiing toe te passen bij de blokken grondgebonden woningen onstaat in het midden van het plangebied een groene wig. Deze plek zal als speelplaats ingericht worden.
Voor het aspect groen wordt voldaan aan de stedenbouwkundige randvoorwaarden.
Het uitgewerkte stedenbouwkundige plan ten behoeve van het plangebied (fase 2) voldoet aan de stedenbouwkundige randvoorwaarden, zoals deze zijn opgenomen in de toelichting van het vigerend bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten voor de ontwikkeling van de planlocatie beschreven. Het gaat hierbij om de aspecten natuur, water, archeologie, bodem, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Voor ieder aspect is een onderzoek of toets uitgevoerd.
Bij het opstellen of de uitwerking van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen dient een bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
In het kader van het vigerend bestemmingsplan zijn voor het gehele gebied (fases 1 t/m 3) een groot aantal bodemonderzoeken uitgevoerd. Al deze bodemonderzoek hebben uiteindelijk geresulteerd in een saneringsplan (Ingenieursbureau Land, d.d. 17 maart 2006, rapportnr. R03-75423-APA). Op het saneringsplan is 3 juli 2006 beschikt door de provincie Utrecht (beschikkingnummer: 2006WEM002729i). Kortheidshalve wordt verwezen naar het bestemmingsplan "1e Melmseweg".
Ten gevolge de marktsituatie heeft de uitvoering van de saneringswerkzaamheden
nog niet plaatsgevonden. Hierdoor is het eerdere besluit op de aanpak van de sanering niet meer geldig. In het kader van de Wet Bodembescherming dient een nieuw besluit te worden opgenomen op een saneringsplan ten behoeve van de uitvoering van de saneringswerkzaamheden ter plaatse van het gehele gebied (fases 1 t/m 3).
Derhalve is door Ingenieursbureau Land (kenmerk R01-76809-JGN, d.d. 15 juli 2014) een saneringsplan opgesteld voor de integrale aanpak van de verontreinigingen in het gehele gebied (fases 1 t/m 3). Dit saneringsplan is opgenomen in bijlage 1.
Doelstelling van de saneringswerkzaamheden is het plangebied geschikt maken voor woningbouw. Uit de in het verleden uitgevoerde bodemonderzoeken is het volgende gebleken:
De bodem zal zodanig worden gesaneerd dat de kwaliteit van de bodem voldoet aan de gestelde eisen voor de herinrichting van het plangebied. Als terugsaneerwaarde wordt hiervoor in principe de maximale waarde “Wonen” gehanteerd.
Voor de verontreinigingen ter plaatse van het plangebied geldt dat sanering noodzakelijk is om de bestemmingen te kunnen verwezenlijken. Sanering tot de maximale waarde "Wonen" maakt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Op 11 december 2014 heeft het bevoegd gezag ingestemd met het saneringsplan. De beschikking van de provincie Utrecht is als bijlage 2 bijgevoegd. Het aspect bodem belemmerd de uitvoering van de beoogde ontwikkeling niet.
Op basis van artikel 77 van de Wet geluidhinder dient bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd, indien dat plan mogelijkheden biedt voor:
In het onderhavig uitwerkingsplan zijn de onderwerpen industrie- en spoorweglawaai niet aan de orde, wegverkeerslawaai daarentegen wel.
In het kader van voorliggend uitwerkingsplan heeft Peutz een onderzoek uitgevoerd naar het wegverkeerslawaai voor de realisatie van de toekomstige woningen gelegen in het plangebied. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 3. Het plangebied voor fase 2 heeft betrekking op de in het akoestisch onderzoek genoemde bouwblokken B, M, N, O en P.
Het onderzoek van Peutz dateert uit 2014. In het kader van een akoestisch onderzoek op grond van de Wet geluidhinder dient de geluidbelasting op de gevels 10 jaar na besluitvorming op de ruimtelijke procedure berekent te worden. Gelet hierop is nagegaan in hoeverre de uitkomsten uit het onderzoek van Peutz (die berekend zijn voor het jaar 2025) tevens representatief zijn voor het jaar 2027. Van belang hierbij is of de verkeersintensiteiten over de verschillende wegen tussen 2025 en 2027 zullen wijzigen. Navraag bij de gemeentelijke verkeerskundige leert dat het nieuwste verkeersmodel van de gemeente voor het jaar 2030 een aanzienlijke afname laat zien van de verkeersintensiteiten ten opzichte van het jaar 2025. Dit komt mede door een gewijzigde bevolkingsprognose en nieuwe inzichten in de verwachte beolkingspreiding in Veenendaal. De gemeentelijke verkeersdeskundige concludeert dan ook dat de gehanteerde verkeersintensiteiten in het onderzoek van Peutz als worst-case beschouwd kunnen worden. Hiermee kan worden geconcludeerd dat de uitkomsten uit het onderzoek uit 2014 van Peutz representatief zijn en toepasbaar voor onderhavige ruimtelijke procedure. In de in bijlage 4 bijgevoegde oplegnotitie is de toepasbaarheid van het onderzoek uit 2014 nader toegelicht.
Uit de resultaten van het onderzoek volgt dat sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van de verkeerswegen A12, Grote Beer + Vendelier, Nieuweweg en Rondweg-West. Nergens wordt de maximale ontheffingswaarde in de Wet geluidhinder overschreden zodat woningbouw op de beoogde locatie in principe mogelijk is.
Wel wordt met betrekking tot de Rondweg-west en Nieuweweg ter plaatse van de bouwblokken A, B, C en D de in de gemeentelijke beleidsregel hogere waarden bepaalde maximale ontheffingswaarde van 58 dB overschreden. Het voldoen aan deze maximale ontheffingswaarde betreft een inspanningsverplichting. Opgemerkt wordt dat in een eerder stadium reeds de effecten van een geluidscherm voor de bouwblokken, alsook het vervangen het wegdek door een 'stiller' wegdektype is onderzocht. Zoals volgt uit de rekenresultaten kan geconcludeerd worden dat deze maatregelen vanuit of wel stedenbouwkundig oogpunt (geluidscherm), dan wel organisatorisch, financieel en onderhoudstechnisch oogpunt (vervangen wegdek) niet realistisch zijn. Daarnaast zal met het vervangen van het wegdek ook dan niet overal kunnen worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde, zodat in aanvulling hierop ook dan nog steeds geluidreducerende maatregelen bij de woningen noodzakelijk zijn.
Uit de resultaten volgt dat met de geprojecteerde planopzet dusdanig geluidreducerende maatregelen kunnen worden getroffen dat voor alle woningen kan worden voldaan aan de
wettelijke verplichtingen en eisen in de gemeentelijke beleidsregel hogere waarden ("Beleidsregels hogere waarden Wgh, Gemeente Veenendaal").
Aangezien het plangebied is gelegen binnen de geluidzone van verschillende wegen is akoestisch onderzoek uitgevoerd naar wegverkeerslawaai. Hieruit blijkt dat in gedeelten van het plangebied de voorkeursgrenswaarden worden overschreden. Middels het verlenen van hogere waarden kan wel voldaan worden aan het gestelde in de Wet geluidhinder. Met het toepassen van geluidreducerende maatregelen kan tevens voldaan worden aan de wettelijke verplichtingen en de gestelde eisen in de gemeentelijke beleidsregel hogere waarden.
Ten behoeve van het uitwerkingsplan wordt getoetst aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening. In het kader van het vigerend bestemmingsplan "1e Melmseweg" is reeds een onderzoek uitgevoerd naar de invloed van de omliggende bedrijven op het plangebied en vice versa.
Goede ruimtelijke ordening
Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen. Deze systematiek wordt milieuzonering genoemd. De VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009)' is het hulpmiddel bij de uitwerking van de milieuzonering in het bestemmingsplan. Op basis van de activiteiten kunnen bedrijven worden ingedeeld in milieucategorieën als indicatie voor milieuhinder. Daarbij worden de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar meegenomen. In de publicatie zijn richtafstanden opgenomen, welke bij voorkeur aangehouden dienen te worden ten opzichte van gevoelige objecten.
De omgeving waarin de gevoelige objecten zich bevinden speelt daarbij ook een rol. De richtafstanden voor een rustige woonwijk (bijlage 1 VNG-publicatie bedrijven en milieuzonering) zijn groter dan voor een gemengd gebied. Voor gemengd gebied mag de richtafstand met één afstandstap worden verlaagd. Voor de typering van het gebied wordt o.a. gekeken naar de aanwezige activiteiten en eventuele aanwezige hinder.
Het plangebied kan aangemerkt worden als 'Gemengd gebied', gelet op de menging van functies (wonen en werken) in de gebieden rondom het plangebied.
Langs de Nieuweweg zijn twee categorie 2 bedrijven aanwezig, te weten het bedrijf, 'LPG Specialist R. den Braber', aan de Nieuweweg 221 en 223 en het bedrijf W. van Os Motoren aan de Nieuweweg 225. De aan te houden richtafstanden tussen deze bedrijven en gevoelige functies bedraagt in een gemengd gebied 10 meter. De afstand tussen deze bedrijven en het plangebied bedraagt minimaal 15 meter. Hierdoor leiden de bedrijven niet tot beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden in het plangebied.
Zonering milieuhinder
Bij het bepalen van de van de afstand tussen (bedrijfsmatige) activiteiten en gevoelige bestemmingen spelen niet alleen de richtafstanden van de VNG-publicatie bedrijven en milieuzonering een rol, maar ook de afstanden die in het Activiteitenbesluit worden genoemd. Voor geluid gelden op een afstand van 50 meter of dichterbij wanneer binnen een afstand van 50 meter gevoelige objecten zijn gelegen bepaalde geluidsvoorschriften.
Naar dit aspect is door Grontmij in maart 2016 in opdracht van de gemeente Veenendaal onderzoek verricht ten behoeve van eventuele woningbouw in achtertuinen van percelen aan de Nieuweweg (zie bijlage 5). Op grond van de resultaten van dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied van fase 2 geluidnormen niet worden overschreden en dat de beoogde woningbouw geen belemming oplevert voor de bedrijfsvoering van de verschillende bedrijven.
In het kader van het Besluit luchtkwaliteit is het van belang om bij een ruimtelijk plan te kijken welke invloed het plan heeft op de luchtkwaliteit. In deze wet is van bepaalde projecten getalsmatig vastgelegd dat ze "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. In de Regeling NIBM is een lijst met van projecten (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Voor woningbouwlocaties geldt dat voor maximaal 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden (bijlage 3a van het Besluit NIBM).
Aangezien het voorgenomen plan de realisatie van ca. 80 woningen betreft, voldoet het plan aan de NIBM grens en draagt dus niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Nadere toetsing van het plan aan de Besluit Luchtkwaliteit is daarom niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
Naast de effecten van het plan op de luchtkwaliteit, dient ook onderzocht te worden of de bestaande luchtkwaliteit voldoet aan de normen in het kader van een goed woon- en leefklimaat. Op basis van de NSL-monitoringstool blijkt dat de achtergrondconcentraties fijn stof en stikstofdioxide ter plaatse van het plangebied (nabij de weg gelegen dus 'worst case') in 2015 respectievelijk 20,6 µg/m3 en 28,5 µg/m3 bedragen. Hiermee wordt ruim voldaan aan de wettelijke norm van 40 µg/m3. De concentratie aan zeer fijn stof (PM2,5) bedraagt 12,2 µg/m3. Voor deze stof geldt een norm van 25 µg/m3 waardoor ook voor deze stof voldaan wordt aan de wettelijke norm.
Door Aveco de Bondt is dit aspect in het kader van het uitwerkingsplan voor de gehele ontwikkeling aan de 1ste Melmseweg onderzocht. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 6. Uit het onderzoek blijkt dat ruim wordt voldaan aan de wettelijke normen.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Er moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Die beperkingen moeten in milieuvergunningen en bestemmingsplannen zijn vastgelegd.
Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen.
De wetgeving voor risicovolle bedrijven, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen is niet van toepassing is op het plangebied. Wel is de Rijksweg A12 in het Basisnet Weg opgenomen als transportroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Op basis van de eindrapportage Basisnet Weg kan worden geconcludeerd dat zowel in de huidige situatie als wanneer het Basisnet is ingevoerd de A12 ter plaatse van het plangebied geen PR-10-6 contour heeft en dat het groepsrisico lager is dan 0,1x de oriëntatiewaarde. Voor de A12 geldt wel een Plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 meter, het plangebied is op ongeveer 400 meter van de A12 gelegen.
Aangezien de A12 ter plaatse van het plangebied geen veiligheidszone heeft en de afstand van de snelweg tot het plangebied groter is dan 200 meter, kan worden vastgesteld dat de voorgenomen ontwikkeling geen significant effect zal hebben op het groepsrisico en dat een herberekening of verantwoording van het groepsrisico niet benodigd is.
In Veenendaal is enkel de Oostelijke Rondweg aangewezen als verplichte routering voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het vervoer van significante hoeveelheden gevaarlijke stoffen over de in de omgeving van het plangebied gelegen gemeentelijke wegen kan derhalve worden uitgesloten.
Naast de onderzochte externe veiligheidsaspecten zijn tevens 'bedrijven-overige veiligheidswetgeving' en 'electromagnetische straling' mogelijke risicobronnen. Ten aanzien hiervan het volgende:
Elektromagnetische straling
Er zijn in de directe omgeving geen hoogspanningslijnen aanwezig waarvan de indicatieve magneetveldzones tot het plangebied reiken. Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen zendmasten aanwezig zijn die overschrijdingen van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten veroorzaken.
Bedrijven - Overige veiligheidswetgeving
Er zijn in de directe omgeving geen bedrijven gevestigd met een veiligheidsrisico welke onder het Bevi vallen. Propaantanks groter dan 3m3 of opslagen van vuurwerk zijn in het bedrijvenbestand van de Omgevingsdienst in dit gedeelte van de gemeente Veenendaal niet bekend.
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat er in de omgeving van het plangebied geen buisleidingen, vervoersverbindingen en/of inrichtingen zijn gelegen welke op het gebied van externe veiligheid van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.
Op grond van artikel 3.1.6 uit het Besluit ruimtelijke ordening dient in de ruimtelijke onderbouwing van ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen. In de waterparagraaf wordt aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie.
Voor wat betreft het aspect "Waterhuishouding" heeft ten tijde van het opstellen van het vigerend bestemmingsplan voor het gehele gebied (fase 1 t/m 3) reeds overleg plaatsgevonden met het Waterschap Vallei en Veluwe. Het overleg heeft plaatsgevonden in het kader van de Watertoets en het vooroverleg.
Thans is er op natuurlijke wijze sprake van infiltratie van hemelwater in de bodem. Door de planontwikkeling verandert deze situatie. Bij het zoeken van de oplossing voor de "waterhuishouding na realisatie van het bouwplan" moet met name ook rekening gehouden worden met:
De uitbreiding van het verhard oppervlak moet in principe, vanuit waterhuishoudkundig oogpunt, waterbalans neutraal plaatsvinden. Voorkomen moet worden dat er door toename van het verhard oppervlak en de daarmee gepaard gaande versnelde afvoer van regenwater er in of buiten het plangebied wateroverlast ontstaat. De oplossingsrichting zal in beginsel gezocht worden in berging in het (regenwater)rioolstelsel. Gekeken wordt nog of (een deel) van de benodigde berging kan worden gecreëerd in het graven van extra oppervlaktewater direct buiten het plangebied en/of middels infiltratie in het gebied zelf.
In samenspraak met het waterschap en de gemeente Veenendaal zal het riolerings-/ waterhuishoudingsplan verder vorm worden gegeven.
Waterberging wordt in beginsel gezocht in het regenwater rioolstelsel. Berging door het vergroten van bestaand oppervlakte water direct buiten het plangebied en/of infiltratie bieden wellicht aanvullend een oplossing. Waterschap en gemeente zullen beide hun goedkeuring op de plannen moeten geven.
Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) van kracht geworden. Deze wet, een wijziging op de Monumentenwet 1988, regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. Nieuw in de wet is dat gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
In 2010 is door het bureau Vestigia de "Archeologische beleidskaart en cultuurhistorische kenmerkenkaart gemeente Veenendaal" opgesteld. Op grond hiervan is aan een gedeelte van het plangebied een hoge verwachtingswaarde toegekend. Voor het merendeel van het plangebied geldt een lage verwachting en een vrijstelling van verder onderzoek.
Op de gronden met een hoge verwachtingswaarde geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen dieper dan 50 cm -maaiveld over een oppervlakte groter dan 5.000 m2.
Bureauonderzoek
Uit de toelichting van het vigerend bestemmingsplan blijkt dat een bureauonderzoek is uitgevoerd naar de te verwachten archeologische waarden in het plangebied. Hieruit is gebleken dat:
Op basis van de bestaande informatie wordt geconcludeerd dat er geen bekende archeologische waarden in het plangebied zijn.
De verwachtingswaarde heeft vooral betrekking op vindplaatsen ouder dan de Late Middeleeuwen. Voor uitspraken over een verwachting voor vindplaatsen uit de Late Middeleeuwen en jonger dient aanvullend (historisch) onderzoek te worden uitgevoerd. Op historische kaarten is in het gebied bebouwing te zien die mogelijk verband houdt met het buurtschap De Melm. Mogelijk bevinden zich in het plangebied dan ook sporen van historische bebouwing.
In het plangebied bevindt zich een bijzonder landschappelijk/geomorfologisch fenomeen. Het betreft een lage stuwwal al dan niet bedekt met dekzand (geomorfologische kaart blad 32 Amersfoort, code 4k8). Omdat het, zover bekend, het enige fenomeen van dit type in Utrecht is, is de archeologische betekenis op voorhand moeilijk te bepalen.
Veldonderzoek
Synthegra bv heeft in opdracht van De Veense Poort Vastgoed bv een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van een karterend booronderzoek uitgevoerd voor het plangebied. (kenmerk HLE/UIT/SAD/S083253 d.d. 03-10-2008, zie bijlage 11).
In geen van de boringen zijn archeologische indicatoren aangetroffen, die wijzen op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats. Daarnaast is de bodem in vrijwel het hele plangebied vergraven tot in de C-horizont. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat er geen archeologische vindplaatsen binnen het plangebied aanwezig zijn.
Het college van burgemeester en wethouders hebben, onder mandaat, bij besluit van 14 januari 2009 ingestemd met de uitkomsten van het archeologisch onderzoek.
Aanvullend archeologisch onderzoek kan derhalve achterwege blijven.
Vanaf 1 januari 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd bij het maken van ruimtelijke plannen, zoals een bestemmingsplan, een beheersverordening of een ruimtelijke onderbouwing rekening gehouden moet worden met cultuurhistorische waarden. Als gevolg hiervan is het van belang dat voorafgaand aan het maken hiervan de aanwezige cultuurhistorische waarden bekend zijn, door het uitvoeren van een cultuurhistorische inventarisatie en waardering.
Naast een weergave van de rijks- en gemeentelijke monumenten is vastgelegd dat ook waardevolle elementen meegewogen dienen te worden. Deze elementen kunnen onder meer bestaan uit structuren, objecten en patronen die zichtbaar of niet zichtbaar onderdeel uitmaken van de omgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in reeds via een monumentenlijst of verordening beschermde waarden en (nog) niet beschermde waarden.
Daarnaast is het in Bro vastgelegd dat in de toelichting moet worden beschreven hoe met de aanwezige cultuurhistorische waarden en de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten en de bescherming daarvan wordt omgegaan.
Cultuurhistorische waardenkaart en bouwhistorische waardenkaart
In 2010 is door het bureau Vestigia de "Archeologische beleidskaart en cultuurhistorische kenmerkenkaart gemeente Veenendaal" opgesteld. Op kaart 1 (Cultuurhistorische Kenmerkenkaart) en de daarbij behorende bijlage 1 (Catalogus Cultuurhistorische kenmerkenkaart) zijn de cultuurhistorische kenmerken geïnventariseerd van de gemeente Veenendaal. Daarnaast wordt door het bureau Helsdingen momenteel een bouwhistorische waardenkaart voor de gemeente Veenendaal opgesteld. Op deze waardenkaart worden te verwachten bouwhistorische waarden voor bebouwing ouder dan 1940 opgenomen. Eventueel aanwezige bouwhistorische waarden jonger dan 1940 zijn in dit onderzoek niet meegenomen.
Naast cultuurhistorische waarden bevinden zich binnen de gemeente Veenendaal zowel gemeentelijke als rijksmonumenten.
Monumenten en cultuurhistorische waarden
Binnen het plangebied bevinden zich geen gemeentelijke- en/of rijksmonumenten. Aan de Nieuweweg staan enkele monumenten, waaronder (voormalige) molen De Vriendschap en een blok arbeiderswoningen. Deze monumenten bevinden zich echter op enige afstand van het plangebied. De panden Nieuweweg 169, 171, 172 en 178 zijn, op basis van de Bouwhistorische waardenkaart aangeduid als bouwhistorisch waardevol. Om de windvang van de molen te beschemen, geldt de zogenaamde molenbiotoop. Deze zone rondom de molen stelt regels aan de maximale bouwhoogte van gebouwen. Deze zone is gedeeltelijk over onderhavig plangebied gelegen. In onderhavig plan is deze beschermingszone overgenomen. De maximale bouwhoogte in het plangebied overschrijdt de op grond van de molenbiotoop-regels toegestane bouwhoogte nergens (zie hiervoor tevens paragraaf 4.8).
Historische ontwikkeling plangebied
De historische en ruimtelijke ontwikkeling van Veenendaal is terug te voeren op de (veen)ontginningen van het gebied. De ontginningen vonden plaats vanaf ca. de 15e eeuw. Het verbeteren van de waterstaatkundige situatie van het gebied speelde daarbij een belangrijke rol. Ten gunste daarvan werden verschillende ontwateringkanalen gegraven. De loop van deze kanalen en griften is nog steeds te herkennen in het huidige stratenpatroon van Veenendaal.
De Nieuweweg, ten oosten van het plangebied, was een van deze griften. De loop van de Nieuweweg is nagenoeg ongewijzigd en in het huidige straatpatroon goed te herkennen. Alleen ter hoogte van de 1e Melmseweg en de kruising van de Rondweg-west en Grote Beer is de historische loop van de Nieuweweg onderbroken. Op basis van historische kaarten is te bepalen dat de historische bebouwing aan de Nieuweweg dateert uit de periode 1832-1910.
Het gebied direct ten zuiden van het plangebied wordt op historische kaarten aangeduid als 'Het Vendel'. Het Vendel is een zandheuvel, vroeger Grote Venlo genaamd. Van oorsprong was het de bedoeling dat deze heuvel het centrum van Veenendaal zou worden, maar uiteindelijk kwam Veenendal ten zuidoosten van deze zandheuvel tot ontwikkeling. Op 'Het Vendel' is tegenwoordig de gemeentelijke begraafplaats gevestigd.
Ten noorden van de zandheuvel 'Het Vendel' is op historische kaarten de verkaveling af te lezen. Alleen ten noorden van de rijkssnelweg A12 is de verkaveling nog ongewijzigd te herkennen. Daarentegen is in de omgeving van de 1e Melmseweg het oude verkavelingspatroon overgenomen in het huidige straatpatroon. De 1e Melmseweg zelf stamt van het einde van de 19e eeuw. Navolgende afbeelding geeft een topgrafische kaart van het de situatie in 1898 weer. Het plangebied en de 1e Melmseweg zijn hierin rood geaccentueerd. Op de kaart is tevens het buurtschap De Melm aangeduid. Dit buurtschap maakte samen met samen met o.a. Emmikhuizen onderdeel uit van de omgeving van het toenmalige Veenendaal.
Afbeelding 4.1:
Topografische kaart omgeving plangebied situatie 1898 (bron: www.topotijdreis.nl)
Het oude lint van de Nieuweweg
De Nieuweweg is een historisch lint. Door de aanleg van de Grote Beer en de Rondweg West is de eigenlijke lintstructuur van de Nieuweweg vervaagd. Nieuwe ontwikkelingen langs de Nieuweweg bieden mogelijkheden de oorspronkelijke bebouwingsstructuur te versterken c.q. te verbeteren. De kruising van de Nieuweweg en de Grote Beer is een plek welke bijzondere aandacht vraagt. Hier kruist een oud lint één van de belangrijkste wegen van Veenendaal. De Grote Beer behoeft, evenals de Rondweg West, bebouwing van enige omvang. Terwijl langs de Nieuweweg juist kleinschalige bebouwing gewenst is. Bij de uitwerking van de volgende fases zal dit aspect de nadere aandacht krijgen.
Achterzijde Nieuweweg
De percelen van de woningen aan de Nieuweweg (nrs. 207 t/m 229) zijn diep. De diepe percelen zorgen voor een minder sterke relatie tussen het plangebied en de Nieuweweg. Wanneer op de achterste strook van de percelen nieuwe woningen worden gebouwd, met de ontsluiting in het plangebied, kan de relatie tussen de Nieuweweg en het plangebied worden versterkt.
Conclusie cultuurhistorische waarde plangebied
Hoewel het plangebied zich in de directe omgeving van de Nieuweweg en 'Het Vendel' bevindt, zijn er geen cultuurhistorische elementen (meer) aan te treffen die hierop teruggaan. Daarentegen is de historische verkaveling van het gebied ter plaatse van het plangebied nog te herkennen. Hieraan wordt een hoge cultuurhistorische waarde toegekend. Met name de Nieuweweg herinnert nog aan het oude verkavelingspatroon en wegenstructuur. Door de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied wordt de realatie met de Nieuweweg versterkt.
De Wet natuurbescherming (Wnb) is op 1 januari 2017 in werking getreden en vervangt de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. Deze wet beoogt de bescherming van in het wild levende planten en dieren en hun directe leefomgeving waarbij onderscheidt wordt gemaakt in soort- en gebiedsbescherming.
Soortenbescherming
Om te onderzoeken of door de voorgenomen ontwikkeling sprake is van aantasting van beschermde flora en fauna is ten behoeve van het vigerende bestemmingsplan door De Groene Ruimte een ecologisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 7 toegevoegd. Op basis van dit onderzoek is geconcludeerd dat er onderhavig plangebied geen beschermde soorten te verwachten zijn anders dan de steenmarter. Het betreft
echter geen essentieel deel van het leefgebied omdat er in de direct omgeving nog
ruim voldoende geschikt leefgebied aanwezig is.
Ter plaatse van de gesloopte bebouwing in fase 1 waren wel beschermde soorten aanwezig (huis en vleermuizen). Hiervoor heeft in 2014 nader onderzoek plaatsgevonden en is in 2015 een ontheffing Flora- en Faunawet verleend.
Aangezien het verkennende natuuronderzoek dateert uit 2005 is door De Groene Ruimte op 31 januari 2017 ter actualisatie een oplegnotitie opgesteld. In deze notitie staat beschreven waarmee in fase twee rekening gehouden moeten worden om te voldoen aan de geldende wet- en regelgeving inclusief de voorwaarden die gesteld zijn aan de verleende ontheffing. Deze oplegnotitie is als bijlage 8 toegevoegd.
Gebiedsbescherming
Ten aanzien van gebiedsbescherming geldt dat het plangebied geen onderdeel uitmaakt van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en/of een Natura 2000-gebied. Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied betreft Binnenveld aan de zuidoost zijde van Veenendaal op een afstand van ca. 3 km. Gelet op de afstand tot een Natura 2000-gebied en het feit dat het plangebied geen onderdeel uitmaakt van het NNN, worden negatieve effecten op het gebied van gebiedsbescherming uitgesloten.
Conclusie
Ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling van fase 2 zijn er geen ecologische knelpunten, mits voldaan wordt aan de uitgangspunten die in het ecologisch werkprotocol zijn beschreven. De huidige versie van het ecologisch werkprotocol is als bijlage 9 toegevoegd, deze zal bij het uitwerken van de bouwplannen voor fase 2 nader geconcretiseerd worden.
Ten behoeve van het uitwerkingsplan wordt getoetst aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening. In dit kader is een onderzoek naar het aspect kabels, leidingen en telecommunicatieverbindingen noodzakelijk. Dit onderzoek is uitgevoerd door Aveco de Bondt op 20 mei 2014 en opgenomen in bijlage 10.
Ondergrondse infrastructuur
Met name onder de 1e Melmseweg zijn een aantal kabels en leidingen gelegen. Bij de voorgenomen ontwikkeling, met name de grondwerkzaamheden, dient rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van bovenstaande kabels en leidingen. Voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling vormt de ligging van deze kabels en leidingen echter geen belemmering.
Bestaande kabels en leidingen die geen functie hebben in het nieuwe plan worden verwijderd. Er zullen geen ongebruikte kabels of leidingen achterblijven.
Bovengrondse infrastructuur
In het plangebied is geen bovengrondse infrastructuur, in de vorm van gsm, umts of andersoortige verbindingen aanwezig die een belemmering zou kunnen vormen voor de gewenste ontwikkeling in het plangebied.
Conclusie
In en in de omgeving van het plangebied zijn geen kabels, leidingen en/of telecommunicatieverbindingen gelegen die de uitvoerbaarheid belemmeren van de voorgenomen ontwikkeling ter plaatse van het plangebied.
Bestaande kabels en leidingen die geen functie meer hebben in het nieuwe plan worden verwijderd. Er zullen geen ongebruikte kabels of leidingen achterblijven.
Voor een duurzame leefomgeving hoort bij elke ontwikkeling in een plangebied de thema's energie, intensief ruimtegebruik, ruimte voor natuur en water, duurzame bedrijvigheid, duurzaam bouwen, parkmanagement en mobiliteitsmanagement aan de orde te komen.
Motie Veenendaal energieneutraal in 2035
Op 21 mei 2014 heeft de raad een amendement aangenomen om aan het raadsprogramma 2014-2018 toe te voegen: “De gemeente zet zich in om de opwekking van duurzame energie in Veenendaal te vergroten en streeft er naar om in 2035 evenveel Groene energie op te wekken als er in Veenendaal wordt gebruikt”. De gemeente heeft deze ambitie nog eens bevestigd in december 2015 door de startnotitie ‘Veenendaal energieneutraal in 2035’ vast te stellen.
De gemeente streeft dus naar een energieneutraal Veenendaal in 2035. Om dit te bereiken, wil de gemeente bij elke nieuwe stedelijke ontwikkeling in ieder geval een energiebesparende optie zien.
Energiezuinige woningen
Voor het plan van 1e Melmseweg is het streven om energiebesprarende woningen te realiseren.
Dit betekent een geringe energievraag van de woningen en een hoge isolatiewaarde van de 'schil'. Door tijdige controles worden lekken in de schil gecorrigeerd. Zonnepanelen op daken voeden de energiebehoefte van de woning en indien mogelijk duurzame collectieve energiesystemen.
Dit gaat buiten de normale inkomenstoets om. Er zijn wel voorwaarden, onder andere een bruto minimum jaarinkomen van € 32.000,- en dat de totale hypotheek niet hoger mag zijn dan 106% van de marktwaarde van de woning ná het nemen van de maatregelen.
De gemeente vindt het belangrijk dat bij nieuwe ontwikkelingen de volgende onderwerpen aan de orde komen bij het thema duurzaam bouwen:
Navolgend is weergegeven op welke wijze in de voorgenomen ontwikkeling is omgegaan met duurzaam bouwen.
Algemeen
De energievraag van de woningen zal laag zijn in verband met de lage EPC van de woningen. De isolatiewaarde van de 'schil' is erg hoog, en door middel van tijdige controles worden lekken in de schil gecorrigeerd. Zonnepanelen op daken zorgen voor een lagere energiebehoefte vanuit het net.
Intensief ruimtegebruik
Het ruimtegebruik binnen de nieuwe wijk zal zeer intensief zijn. Met ca. 48 woningen per hectare en ca. 168 woningen in totaal in fase 1 en 2 samen (met 1,8 parkeerplaats per woning) is er ook nog ruimte voor bestaand groen en nieuw groen.
Ruimte voor natuur en water
Water kwam niet voor in dit plangebied en zal niet worden toegevoegd. Echter zal er ruimte gecreëerd worden rondom de bestaande waardevolle bomen, en zal er een groen speelveld worden gemaakt in het midden van het plan.
Duurzaam bouwen
EPC
Binnen het plan zullen de woning gebouwd worden met minimaal de landelijk geldende EPC-norm conform het Bouwbesluit.
Bouwproces
De detaillering die op tekening staat zal worden nagegaan op fouten, voornamelijk op de isolatie. De aansluitingen tijdens de bouw zullen worden gecontroleerd en waar nodig verbeterd.
Systemen binnen de gebouwen
Naast het deugdelijk bouwen van de schil, en het luchtdicht maken van de kanalen in de vloeren kan het zijn dat door ligging (Noord - Zuid) of positie ten opzichte van andere gebouwen de geldende EPC-norm nog niet behaald wordt. Door middel van eventuele extra maatregelen zoals bijvoorbeeld een zonneboiler op het dak is het behalen van een lagere EPC dan de landelijke eis zeer goed mogelijk. Echter heeft het toevoegen van meerdere installaties niet de voorkeur van zowel ontwikkelaar als belegger, vanwege hoge kosten met betrekking tot onderhoud. Het plaatsen van zonnepanelen op de daken die een goede positie ten opzichte van de zon hebben verdient de voorkeur.
Bij de verwezenlijking van de bestemming en dus de realisatie van de woningen met bijbehorende voorzieningen zal daar waar mogelijk rekening worden gehouden met het gemeentelijke duurzaamheidsbeleid.
Molens worden in toenemende mate in hun voortbestaan bedreigd als gevolg van aantasting van de molenomgeving door bebouwing of begroeiing. Deze obstakels belemmeren de windvang van molens. Zonder voldoende wind kan de molen niet draaien. De omgeving van de molen vraagt dus om onderhoud en aandacht. Het gaat vaak om bedreigingen als stads- en dorpsuitbreidingen, inbreidingen, verhogingen in bebouwing, parkaanleg en laanbeplanting en hoge beplantingen.
Elke nieuwe ontwikkeling kan een bedreiging vormen voor de molen. Daarom dient bij het opstellen van plannen (en bij bouwactiviteiten) rekening te worden gehouden met de molenomgeving.
Een deel van de molenbeschermingszone van de molen aan de Nieuweweg 107 (8-kantige stellingmolen 'De Vriendschap') valt over een deel van het plangebied.
Om voor de molen vrije windvang te garanderen en het zicht op de molen veilig te stellen geldt binnen de op de plankaart als molenbiotoop aangeduide gronden dat binnen de straal van 400 m¹, gerekend vanaf het middelpunt van de molen, geen bebouwing of beplanting mag worden opgericht met een grotere hoogte dan 1/30 van de afstand, gemeten tussen de bebouwing of beplanting en het onderste punt van de verticaal staande wieken van de molen. Voor de bebouwing zal dat geen probleem opleveren. De kortste afstand van het middelpunt van de molen tot het bouwvlak is 347,5 meter. Met een hoogte van de onderste punt van de verticaal staande wiek van 7,60 m1 komt de maximale hoogte op de kortste afstand van de molen uit op: 7,6 + 347,5/30 =7,6 + 11,58 = 19,18 meter. De bebouwing bestaat hier uit grondgebonden woningen met een maximale hoogte van 10 m waarmee voldaan wordt aan de maximaal toegestane bouwhoogte.
Conclusie
De molenbeschermingszone van de molen aan de Nieuweweg is deels gelegen over het plangebied. Om de vrije windvang voor de molen te garanderen, wordt een functieaanduiding opgenomen in de regels conform de aanduiding in het vigerend bestemmingsplan "1e Melmseweg". Hierdoor wordt de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling niet belemmerd.
De voorgenomen ontwikkeling maakt de bouw van maximaal 80 woningen (40 grondgebonden woningen en maximaal 40 appartementen) binnen de bebouwde kom mogelijk. Dat betekent, dat het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt, zoals dat is bedoeld in categorie D.11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. Deze activiteit betreft de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Een stedelijk project valt onder een m.e.r.-beoordelingsplicht in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
Aangezien deze drempelwaarden niet worden overschreden geeft het Besluit milieueffectrapportage aanleiding om een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke nadelige milieueffecten. Op grond van artikel 2 lid 5 van het Besluit milieueffectrapportage moet het voornemen worden getoetst aan de criteria van Bijlage III van de Europese m.e.r. richtlijn.
De beoordeling of het noodzakelijk is een milieueffectrapport op te stellen is geheel afhankelijk van het feit of de specifieke omstandigheden waaronder de activiteit wordt ondernomen kunnen leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Dit worden de 'bijzondere omstandigheden' genoemd. Om te beoordelen of een MER moet worden opgesteld, bekijkt het bevoegd gezag of er sprake is van bijzondere omstandigheden. De bijzondere omstandigheden kunnen betrekking hebben op:
Kenmerken van de activiteit
Het plan omvat de bouw van maximaal maximaal 80 woningen (40 grondgebonden woningen en maximaal 40 appartementen) en blijft daarmee ver onder de vorenstaande genoemde drempelwaarden. Gelet op de bestaande planologische gebruiksmogelijkheden kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling niet gepaard gaat met een grote toename aan verkeersintensiteiten en daarmee gepaard gaande milieubelasting ten opzichte van de referentiesituatie. De effecten van de voorgenomen ontwikkeling ten aanzien van onder andere de aspecten "bodem", "water", "flora en fauna" en "archeologie" zijn onderzocht en worden aanvaardbaar geacht.
Plaats waar de activiteit plaatsvindt (ligging ten opzichte van gevoelige gebieden)
Het plangebied ligt in de bebouwde kom met daaromheen met name woningen, wegen en bedrijfsmatige functies. Ten aanzien van de ligging van het plangebied ten opzichte van gevoelige gebieden kan gesteld worden dat er in de nabijheid van plangebied geen beschermde natuurgebieden en/of overige gevoelige gebieden zijn gelegen.
De samenhang met andere activiteiten ter plaatse (cumulatie)
De voorgenomen ontwikkeling maakt onderdeel uit van de algehele herontwikkeling 1e Melmseweg. De overige fase (1 en 3) hebben betrekking op woningbouw en een gedeelte commercieel.
De kenmerken van de belangrijke nadelige gevolgen
De mogelijke nadelige milieugevolgen ten gevolge van de voorgenomen ontwikkeling van fase 2 1e Melmseweg hebben betrekking op de aspecten "bodem", "water", "flora en fauna" en "archeologie". Ter onderbouwing van de milieukundige haalbaarheid van het bestemmingsplan is naar al deze aspecten onderzoek verricht. Op grond van deze onderzoeken is aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling milieukundig uitvoerbaar is en dat effecten op het milieu aanvaardbaar zijn.
Conclusie
De voorgenomen uitbreiding kan worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject zoals omschreven in het Besluit milieueffectrapportage onder D 11.2. De realisatie van de voorgenomen ontwikkeling blijft weliswaar onder de aangegeven drempelwaarden uit kolom 2, maar op grond van de nieuwe wetgeving is alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk.
De conclusie van de m.e.r.-beoordeling is dat het plan geen belangrijke negatieve gevolgen zal hebben voor de kenmerken van het gebied zelf en voor het woon- en leefmilieu in de omgeving. Er worden geen negatieve effecten verwacht vanwege de ligging van het plangebied ten opzichte van gevoelige gebieden. Geconcludeerd wordt dat geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht en dat het opstellen van een MER niet noodzakelijk wordt geacht.
Verkeer
De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van ca. 80 woningen. Een dergelijke ontwikkeling zorgt voor een verkeersaantrekkende werking van ca. 480 voertuigbewegingen per etmaal. De verkeersafwikkeling van het plangebied vindt plaats via de bestaande weg aan de zuidkant van het plangebied op de Nieuweweg. Een dergelijke verkeerstoename op de Nieuweweg (ca. 13.500-14.500 mvt/etmaal) leidt niet significante effecten en/of knelpunten.
Parkeren
Ten aanzien van de benodigde parkeervoorzieningen wordt aangesloten op het gemeentelijke beleid zoals vastgelegd in de notitie 'Parkeren gemeente Veenendaal 2008'.
Het juridisch bindende gedeelte van het uitwerkingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat verbeelding en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.
Verbeelding
Zoals reeds eerder gesteld is de verbeelding gerelateerd aan de regels (en vice versa) en heeft tevens de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen.
Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Verder kunnen er binnen een bestemming verklaringen zijn aangegeven. Deze hebben juridisch gezien geen enkele betekenis en zijn uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens).
De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.
Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.
Toelichting
De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter geen rechtsreeks burgers bindende werking.
De indeling van de planregels is als volgt:
Dit hoofdstuk bevat alle bepalingen die nodig zijn om de overige planregels goed te
kunnen hanteren:
Binnen dit plan komen de volgende bestemmingen voor:
Groen - 2 Verkeer Wonen |
G - 2 V W |
Gebiedsaanduidingen | |
vrijwaringszone - molenbiotoop |
In paragraaf 6.3 wordt er per bestemming aangegeven wat de gebruiksmogelijkheden en de bouwmogelijkheden zijn.
Indien bestemmingsspecifieke flexibiliteitsregels aan de orde zijn worden deze per artikel opgenomen. Algemene flexibiliteitsregels zijn in hoofdstuk 3 opgenomen.
Hoofdstuk 3 bestaat achtereenvolgens uit de volgende artikelen:
Het bestemmingsplan vormt in eerste instantie het juridisch kader waarbinnen de beoogde ontwikkeling mogelijk gemaakt wordt. Door het moederplan (bestemmingsplan "1e Melmseweg") uit te werken, ontstaat een uitwerkingsplan waarbinnen woningbouw mogelijk is. Een uitwerkingsplan staat gelijk aan een (regulier) bestemmingsplan. Zoals uit de toetsing aan het vigerende bestemmingsplan in paragraaf 2.3 reeds is gebleken dient ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling tevens gebruik gemaakt te worden van de wijzigingsbevoegdheid in het vigerende bestemmingsplan voor het gedeeltelijk bouwen buiten het bouwvlak. Onderhavig uitwerkingsplan is dan ook een combinatie van een uitwerkingsplan met een wijzigingsplan.
Het uitwerkingsplan voorziet in gedetailleerde bestemmingen, op grond waarvan de beoogde ontwikkeling gerealiseerd kan worden. Het betreft de bestemmingen 'Groen - 2', 'Verkeer' en 'Wonen'.
Met behulp van de verbeelding en het bijbehorende renvooi is direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied gegeven zijn. In de planregels is aangegeven waarvoor deze gronden mogen worden gebruikt en wat er op deze gronden mag worden gebouwd.
Binnen het plangebied wordt nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt met overwegend een woonfunctie. Een aantal regelingen behoeft daarbij nadere toelichting.
Artikel 3 Groen - 2 (G-2)
Gebruiksmogelijkheden
De gronden die op de plankaart aangewezen als 'Groen - 2' zijn bestemd voor:
Bouwmogelijkheden
Op de gronden mogen in principe alleen gebouwen van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd worden. Tevens is het mogelijk binnen deze bestemming speelvoorzieningen te realiseren.
Artikel 4 Verkeer (V)
Gebruiksmogelijkheden
De gronden met de bestemming 'Verkeer' zijn primair bestemd voor (ontsluitings)wegen. Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor de aanleg en instandhouding van kunstwerken, parkeervoorzieningen, water, verhardingen, doeleinden van algemeen nut, verkeerstechnische voorzieningen en afvalcontainers.
Bouwmogelijkheden
Op deze gronden mogen gebouwen van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde gebouwd worden.
Artikel 5 Wonen (W)
Gebruiksmogelijkheden
Op de gronden met de bestemming 'Wonen' mag gewoond worden. Daarnaast is het direct toegestaan om beroepsmatige activiteiten uit te oefenen in hoofd- of bijgebouw tot een maximum van 45 m2. Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn alleen na afwijking via een omgevingsvergunning toegestaan. Binnen het plangebied zijn aaneengesloten woningen en patiowoningen toegestaan.
Ook maakt dit bestemmingsplan middels een afwijkingsbevoegdheid afhankelijke woonruimte in vrijstaande bijgebouwen mogelijk. Deze afwijkingsbevoegdheid wordt ingetrokken indien de noodzaak vanuit het oog van mantelzorg niet meer aanwezig is. Daarnaast is er een afwijkingsbevoegdheid via een omgevingsvergunning opgenomen voor de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten in het hoofd- of bijgebouw.
Verder verdient binnen deze bestemming het thema 'parkeren' bijzondere aandacht. Op 18 november 2014 heeft de Eerste Kamer de ‘Reparatiewet Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2014’ aangenomen. De Reparatiewet BZK is voor het grootste deel op 29 november 2014 in werking getreden(Stb. 2014, 458). In die wet worden de bepalingen van de Woningwet geschrapt die de grondslag vormen voor het opnemen van stedenbouwkundige voorschriften in de Bouwverordening. Dit was al de bedoeling van de wetgever bij de invoering van de Wet ruimtelijke ordening op 1 juli 2008. Een van deze voorschriften is, kort gezegd, de verplichting van voldoende parkeergelegenheid. Parkeren dient dus voortaan in het bestemmingplan geregeld te worden. In onderhavig plan is hier invulling aan gegeven via een voorwaardelijke verplichting binnen de bestemming.
Bouwmogelijkheden
In de bestemmingsregeling wordt onderscheid gemaakt tussen drie zones:
Het hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak gebouwd worden. Bijgebouwen zijn toegestaan binnen het bouwvlak en mogen in principe alleen op het erf gebouwd worden. Uitzondering hierop zijn:
Artikel 9 Algemene aanduidingsregels
Aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop'
Het beleid is erop gericht om binnen de op de plankaart aangeduide 'vrijwaringszone - molenbiotoop', het belang van de molen aan de Nieuweweg 107 veilig te stellen.
Met de ontwikkelaar is een contract getekend, een anterieure exploitatieovereenkomst als bedoeld in artikel 6.24 Wro. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over de ontwikkeling van het plangebied en de te ontvangen of te betalen exploitatiebijdrage. Uit de overeenkomst blijkt dat het verhaal van de kosten, inclusief mogelijke planschade, zal worden gedragen door de initiatiefnemer. Om de overeengekomen grondopbrengsten en exploitatiebijdragen 'te verzekeren" heeft de gemeente gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan 1e Melmseweg een exploitatieplan, als bedoeld in artikel 6.12 Wro, vastgesteld. Met toepassing van beide instrumenten is de financieel-economische uitvoerbaarheid voldoende gewaarborgd.
Aangezien de mogelijkheid tot het opstellen van dit uitwerkings- en wijzigingsplan is gebaseerd op het globale bestemmingsplan '1e Melmseweg' is geen uitgebreide inspraakprocedure aan dit wijzigingsplan vooraf gegaan.
Conform de beleidslijn nieuwe Wro (PS 23 juni 2008) en de Provinciale Ruimtelijke Verordening is deze ontwikkeling niet aangemerkt als provinciaal belang dan wel provinciale verantwoordelijkheid.
Ook komen hier geen belangen in het geding van eventueel betrokken andere gemeenten, waterschappen of diensten van het Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen voortvloeiend uit dit uitwerkingsplan.
Het ontwerp-uitwerkingsplan heeft voor een ieder gedurende 6 weken van 9 maart 2017 tot en met
19 april 2017 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ontvangen.