direct naar inhoud van Toelichting
Plan: 1e Melmseweg fase 3
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0345.BP1eMelmsewegF3-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding en doel

De gronden rondom de 1e Melmseweg in Veenendaal zijn aangeduid als inbreidingswijk in de gemeente Veenendaal. In het geldende bestemmingsplan '1e Melmseweg' (2014) hebben deze percelen bestemmingen toegekend gekregen die nader uitgewerkt moeten worden middels een uitwerkingsplan. De wijk is opgedeeld in drie fases. De eerste twee fases van de inbreidingswijk zijn inmiddels in aanbouw of afgerond. Fase 3 past niet geheel binnen de uitwerkingsregels, waardoor voor deze fase dit bestemmingsplan is opgesteld. Voor het gedeelte van fase 3 dat wel passend is binnen de uitwerkingsregels (fase 3B) is reeds een uitwerkingsplan opgesteld. Dit plan wordt in voorliggend bestemmingsplan opgenomen, waarmee dit bestemmingsplan heel fase 3 betreft.

De initiatiefnemer is voornemens om binnen het plangebied woningbouw te realiseren. Het plan bevat 165 woningen met op de begane grond en 1e verdieping de mogelijkheid voor gemengde doeleinden.

Om de ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk te maken, wordt de procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) gevolgd. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het plan voorzien van een ruimtelijk juridisch kader.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de 1e Melmseweg te Veenendaal. Het plangebied wordt globaal begrensd door de doorgaande Rondweg West aan de noordzijde, de Nieuweweg aan de oostzijde en de 1e Melmseweg aan de westzijde. De 1e Melmseweg loopt ook aan de noordkant door het plangebied heen. Ten zuiden van het plangebied ligt een woongebied. Figuur 1.1 en 1.2 geven de globale ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BP1eMelmsewegF3-vg01_0001.png"

Figuur 1.1: Globale ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BP1eMelmsewegF3-vg01_0002.png"

Figuur 1.2: Luchtfoto plangebied (indicatief)

1.3 Vigerend(e) plan(nen)

Het plangebied is gelegen binnen de grenzen van de bestemmingsplannen ' Figuur 1.3 toont een uitsnede van deze bestemmingsplannen.

1e Melmseweg

Het gedeelte dat is gelegen binnen het bestemmingsplan 1e Melmseweg heeft de enkelbestemming 'Gemengd - Uit te werken'. Hier is onder meer een maximale bouwhoogte opgenomen van 45 en 10 meter. De voorgenomen plannen passen niet binnen deze maatvoering, waardoor een bestemmingsplan in plaats van een uitwerkingsplan wordt opgesteld.

1e Melmseweg fase 3B

Het noordwestelijke gedeelte, fase 3B, is reeds planologisch-juridisch uitgewerkt in een uitwerkingsplan onder de naam 1e Melmseweg fase 3B. Deze hoek heeft een woonbestemming en maakt een appartementengebouw van 45 meter hoog mogelijk. Deze woonbestemming wordt in voorliggend bestemmingsplan overgenomen. Ten zuiden van de woontoren heeft het plangebied de bestemming 'Gemengd - Uit te werken', met dezelfde voorwaarden als in het bestemmingsplan 1e Melmseweg. Met voorliggend bestemmingsplan wordt deze bestemming - aangepast naar het uiteindelijke plan - nader uitgewerkt.

Woongebieden 2018

De inbreidingslocatie heeft zich verder naar het zuiden toe uitgebreid, waardoor een gedeelte van het plangebied buiten het bestemmingsplan '1e Melmseweg' valt. Hier geldt het bestemmingsplan 'Woongebieden 2018'. Deze gronden, gelegen aan de Nieuweweg 225-229, hebben een woonbestemming. Hier zijn vrijstaande woningen toegestaan.

Parapluplan 2020

Het plangebied is tot slot ook gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan Parapluplan 2020. Met dit plan worden bestaande regels geactualiseerd, onder andere voor archeologie. De regels uit dit parapluplan zijn voor zover relevant verwerkt in de regels van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BP1eMelmsewegF3-vg01_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede verbeeldingen (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

  • In Hoofdstuk 2 is de bestaande situatie beschreven;
  • In Hoofdstuk 3 volgt vervolgens een beschrijving van het beleidskader dat van toepassing is op het bestemmingsplan;
  • In Hoofdstuk 4 is het bouwplan beschreven;
  • In Hoofdstuk 5 zijn hierna de relevante milieu- en omgevingsaspecten behandeld;
  • Hoofdstuk 6 beschrijft het juridische deel van het plan;
  • In Hoofdstuk 7 komt de economische uitvoerbaarheid aan bod;
  • In Hoofdstuk 8 zijn de resultaten uit overleg en inspraak besproken en behandeld.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Ruimtelijke structuur

Het plangebied is gelegen in het noorden van Veenendaal, in de wijk Noordwest. Deze wijk bestaat uit oudere buurten en twee grote industrieterreinen (De Compagnie en De Batterijen). Het plangebied ligt in de buurt 't Hoorntje, een van de oudere buurten. De industrieterreinen liggen ten noorden van het plangebied, boven de Rondweg-West. Het kruispunt tussen de Nieuweweg en de Grote Beer markeert de overgang van de bedrijventerreinen naar het woongebied van Veenendaal. De nieuwbouw ter plekke van fase 3 zal dan ook een markeringspunt zijn in Veenendaal met de uitstraling van een stedenbouwkundig accent. De 'landmark' is reeds voorzien in diverse beleidsstukken van de gemeente Veenendaal, waarmee met dit plan uitvoering wordt gegeven aan de ambities voor deze locatie en de gewenste ruimtelijke structuur.

2.2 Functionele structuur

Met dit bestemmingsplan worden gestapelde wooneenheden mogelijk gemaakt. Deze woningen komen in de plaats van een oud ijzer bedrijf en enkele vrijstaande woningen langs de Nieuweweg. Fase 1 en 2 van de ontwikkeling aan de 1e Melmseweg bevatten ook woningen. Deze woningen zijn in aanbouw of zijn al gebouwd en liggen ten westen van fase 3. In die twee fases zijn gestapelde woningen en grondgebonden afgewisseld. Fase 3 betreft een zichtlocatie vanaf de Rondweg-West en zal als 'landmark' fungeren, waardoor fase 3 gestapelde en grondgebonden wooneenheden zal bevatten. De functie 'wonen' past goed in de karakteristiek van de omgeving en de wens van Veenendaal om extra woningen op inbreidingslocaties en door verdichting te realiseren.

Hoofdstuk 3 BELEIDSKADER

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de bestaande Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet is bedoeld.

De NOVI heeft maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorgt dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Conclusie

Het voorgenomen plan is niet strijdig met de uitgangspunten uit de NOVI. De ontwikkeling draagt bij aan een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit het nationaal ruimtelijk beleid en bevat nadere regels waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en nadien een aantal keer gewijzigd.

In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven: Rijksvaarwegen; Project mainportontwikkeling Rotterdam; Kustfundament; Grote rivieren; Waddenzee en waddengebied; Defensie; Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen; Elektriciteitsvoorziening; Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen; Natuurnetwerk Nederland; Primaire waterkeringen buiten het kustfundament; IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte); Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden; en Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Het rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven. Binnen het plangebied zijn geen onderdelen van het Barro aanwezig en hiermee behoeft het geen specifieke aandacht in het onderhavige plan.

Conclusie

Het plan voor de realisatie van 165 woningen valt niet onder een van de projecten met bijzonder rijksbelang. Er zijn geen belemmeringen voor deze ontwikkeling.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Overheden dienen op grond van het Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren. De Ladder voor duurzame verstedelijking is gewijzigd per 1 juli 2017.

Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. Tevens wordt de mogelijkheid geboden in een om de toepassing van de Ladder door te schuiven naar het uitwerkings- of wijzigingsplan. De verwachting is dat de Ladder met deze wijziging beter hanteerbaar zal zijn, beter aansluit bij het geheel aan vereisten aan een toelichting bij bestemmingsplannen en tot minder onderzoekslasten zal leiden.

De Ladder als motiveergrond voor ruimtelijke plannen is aangescherpt, maar wordt lichter in het gebruik. Gemeenten moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, motiveren volgens de Ladder. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten.

Toetsing

Stedelijke ontwikkeling

Om aan deze verplichting uit de Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling. In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

Uit jurisprudentie blijkt dat er in het beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vanaf de realisatie van 12 woningen (ECLI:NL:RVS:2015:953). Met voorliggend plan worden 165 woningen mogelijk gemaakt, waardoor de ontwikkeling gekenmerkt kan worden als nieuwe stedelijke ontwikkeling en daardoor ladderplichtig is. Navolgend volgt een beschrijving van de behoefte.

Behoefte

Met voorliggend bestemmingsplan worden 165 woningen mogelijk gemaakt binnen de rode contour van Veenendaal. De locatie betreft een binnenstedelijk plan.

Vanuit diverse beleidsstukken (Hoofdstuk 3) blijkt dat de woningen binnen de behoefte aan extra woningen binnen de rode contour passen. Er is nog een behoefte aan een substantiële uitbreiding van het aantal woningen in Veenendaal. In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie wordt vermeld dat de gemeente Veenendaal de opgave heeft om 3.750 woningen te realiseren in de periode 2013-2028. Dit zal door middel van inbreiding gerealiseerd moeten worden. De 1e Melmseweg is door de gemeente Veenendaal aangewezen als inbreidingslocatie voor woningen.

Conclusie

Met voorliggend bestemmingsplan worden de 165 woningen mogelijk gemaakt. Hiermee wordt voorzien in de behoefte naar nieuwe woningen op inbreidingslocaties in Veenendaal.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie provincie Utrecht

Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Omgevingsvisie provincie Utrecht vastgesteld. In de Omgevingsvisie worden de integrale lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving van de provincie Utrecht vastgelegd tot 2050.

De provincie Utrecht zet in op een gezonde en veilige leefomgeving, aan de hand van zeven samenhangende beleidsthema's:

  • 1. Stad en land gezond
  • 2. Klimaatbestendig & waterrobuust
  • 3. Duurzame energie
  • 4. Vitale steden & dorpen
  • 5. Duurzaam gezond & veilig bereikbaar
  • 6. Levend landschap erfgoed & cultuur
  • 7. Toekomstbestendige natuur & landbouw

De ambities en keuzes zijn gebiedsgericht samengevat per regio. De regio Foodvalley, waar Veenendaal onderdeel van is, ligt binnen de provincies Utrecht en Gelderland en bestaat uit acht gemeenten.

Voor deze regio wordt een verstedelijkingsstrategie gegeven als regionale uitwerking van het beleid. Daaruit blijkt dat de woningbehoefte in Foodvalley het aanbod overtreft en ook de prognoses laten een groei zien. In de periode 2019 tot 2040 moeten er binnen het Utrechtse gedeelte van Foodvalley 7.000 tot 8.000 woningen worden gebouwd om tegemoet te komen aan de geprognotiseerde woningbehoefte. Hiervan zijn 3.500 woningen opgenomen in de bestaande plancapaciteit. Er moet dus nog ruimte voor 3.500 tot 4.500 extra woningen worden gezocht. In de gemeente Veenendaal is er op de korte termijn voldoende plancapaciteit om het grootste gedeelte van haar woningbouwopgave te realiseren. Dit gebeurt in Veenendaal-Oost en in de nabijheid van station Veenendaal-Centrum. Na circa 2030 bereikt de gemeente Veenendaal letterlijk de grenzen van haar groei. Voor de langere termijn is het noodzakelijk om in de regio op zoek te gaan naar nieuwe locaties voor integrale ontwikkeling van wonen en werken, bij voorkeur rondom knooppunten.

Bij ontwikkelingen in het landelijk gebied in de regio Foodvalley speelt onder meer het belang van de bodemdaling in het Binnenveld, het militair erfgoed van de Grebbelinie, (nieuwe) natuur en innovaties op het gebied van circulaire landbouw, voedselproductie en gezondheid.

Conclusie

Met voorliggende ontwikkeling wordt uitwerking gegeven aan het provinciaal beleid wat betreft de woningbehoefte in de provincie.

3.2.2 Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht

Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht vastgesteld. In de omgevingsverordening staan de regels die nodig zijn om het beleid uit de Omgevingsvisie uit te voeren. In de verordening zijn alle regels voor de leefomgeving van circa 20 verordeningen samengebracht naar één verordening.

De omgevingsverordening bevat een verstedelijkingsverbod voor landelijk gebied, tenzij in de verordening anders bepaald. Voor een omgevingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen stedelijk gebied, geeft de verordening instructieregels voor onder meer woningbouw. Woningbouw dient te passen in het door gedeputeerde staten vastgestelde programma woningbouw en woningbouw mag niet leiden tot extra bodemdaling. Daarnaast worden er instructieregels gegeven voor een omgevingsplan dat betrekking heeft op bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel.

Een omgevingsplan waarin nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien waarborgt dat de nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een toename van de knelpunten in de bereikbaarheid. Bij voorkeur leiden de nieuwe ontwikkelingen tot een afname van knelpunten in de bereikbaarheid.

Tot slot bevat de omgevingsverordening specifieke instructieregels voor een Omgevingsplan betrekking heeft op een locatie binnen onder andere de Cultuurhistorische hoofdstructuur, Stiltegebied, Overstroombaar gebied, een boringsvrije zone, beschermd natuurgebied, of een geluidscontour van een provinciale weg.

Conclusie

De woningbouw past binnen het programma wonen van de provincie.

3.2.3 Provinciaal Bodem-, Water- en Milieuplan

Het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 (BWM-plan) legt het beleid op basis van de provinciale wettelijke taken voor bodem, water en milieu vast voor de periode 2016-2021. Het BWM-plan richt zich op vier belangrijke maatschappelijke opgaven: waterveiligheid en wateroverlast, schoon en voldoende oppervlaktewater, ondergrond en leefkwaliteit stedelijk gebied. Vanaf 2016 is al het bodem-, water en milieubeleid in één integraal plan opgenomen. De opgaven vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) maken onderdeel uit van dit plan. Het plan dient als een bouwsteen voor de toekomstige Omgevingsvisie en is vastgesteld op 7 december 2015.

In het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 van de provincie Utrecht staat wat de provincie de komende jaren samen met haar partners wil bereiken op het gebied van Bodem, Water en Milieu. De uitwerking van dit beleid staat beschreven in de Uitvoeringsagenda Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021.

De provincie Utrecht richt zich op het behouden en verbeteren van een aantrekkelijk woon-, werk- en leefklimaat. Dit betekent dat de provincie werkt aan:

  • een robuust bodem- en watersysteem;
  • bodem-, water- en milieukwaliteiten die passend zijn voor de functie van een gebied, zoals landbouw, recreatie of natuur;
  • een duurzaam gebruik van de fysieke leefomgeving;
  • een gezonde leefomgeving die een positieve bijdrage levert aan de economische en maatschappelijke ontwikkelingen in de regio.

Het Provinciaal BWM-plan bevat geen specifieke informatie over de gemeente Veenendaal. Wel ligt Veenendaal gezien de bijbehorende kaarten in een overstroombaar gebied. Dit betekent dat bij een eventuele doorbraak van de keringen Veenendaal te maken krijgt met overstromingen. De provincie draagt zorg voor het overstromingsgevaar en de overstromingsrisico's en neemt zowel preventieve als reactieve maatregelen.

Voor de gemeente Veenendaal zal dit betekenen dat bij ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden met het robuuster maken van het regionale watersysteem. Onderdeel hiervan is het opnemen van regels ten behoeve van de vrijwaringszone versterking regionale waterkering. Ook dient er rekening te worden gehouden met een eventuele versterking of reconstructie van de regionale keringen. Bovendien vraagt de provincie om te voorkomen dat binnen ruimtelijke plannen een verslechtering van het oppervlaktewater wordt veroorzaakt. Dit beleid is doorvertaald in de PRS en PRV.

Daarnaast valt een deel van de gemeente Veenendaal binnen de Deltabeslissing zoetwater. Het uitgangspunt hiervan is dat Rijk, regio, en gebruikers samen verantwoordelijk zijn voor het voorkomen van watertekorten en verslechtering van de waterkwaliteit. Uit de bijbehorende verbeeldingen blijkt dat Veenendaal deels binnen een grondwaterbeschermings- en infiltratiegebied ligt. Dit betekent onder meer dat bij functiewijzigingen rekening moet worden gehouden met het waterwinbelang en er geen verslechtering van de kwaliteit van het water optreedt.

Op het gebied van milieu dient de gemeente Veenendaal rekening te houden met het opgestelde beleid omtrent onder andere luchtkwaliteit en geur. De provincie stimuleert dat gemeenten bij ruimtelijke keuzes rekening houden met de aanwezige milieubelasting en deze niet aantasten. Hiermee wordt een gezonde leefomgeving nagestreefd.

3.2.4 Natuurvisie

In de provincie Utrecht komen veel natuurwaarden voor. Het groene netwerk draagt bij aan het welbevinden en de gezondheid van inwoners waardoor mensen graag in Utrecht wonen en werken. De keerzijde in stedelijk Utrecht is de infrastructuur die de landschappen en natuurgebieden doorsnijdt. De economische activiteiten hebben een negatief effect op de natuur. Voor een robuuste natuur met een duurzame instandhouding is daarom natuurbeleid opgesteld.

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is inmiddels omgedoopt tot Natuurnetwerk Nederland (NNN), het aaneengesloten stelsel van natuurgebieden. Ook natuur in agrarische en stedelijke gebieden krijgen meer aandacht. Soorten van dieren en planten dienen beschermd te worden en het stoppen van de teruggang van de biodiversiteit heeft prioriteit. Verdroging en stikstofuitstoot zijn knelpunten, en natuurgebieden zijn nog onvoldoende aaneengesloten. Het integraal benaderen van het natuurbeleid met bijvoorbeeld landbouw, recreatie, en bosbeheer zal dit moeten verbeteren. Ook bodem, water, milieu, erfgoed, en cultuurhistorie zijn pijlers die kansen bieden voor een betere natuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BP1eMelmsewegF3-vg01_0004.png"

Figuur 3.3: Natuurnetwerk Nederland (bron: Natuurvisie 2017, provincie Utrecht).

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regio FoodValley

Tot 1 januari 2011 werd met de gemeenten Wageningen, Ede, Rhenen en Veenendaal samengewerkt in een verband onder de naam WERV. Dit samenwerkingsverband is per 1 januari 2011 opgegaan in een nieuwe samenwerkingsvorm onder de naam regio FoodValley, dit betreffen de vier WERV gemeenten aangevuld met de gemeenten Renswoude, Barneveld, Nijkerk en Scherpenzeel.

In 2011 was FoodValley nog een abstract begrip met aan de verre horizon het beeld van een economisch krachtige, vitale en duurzame groene regio, waar het goed wonen, werken, leren en recreëren is. Anno nu is dat visioen geworden tot een nationaal én internationaal sterk beeld van Regio FoodValley, waarin Ondernemers, Onderwijs- en onderzoeksinstellingen en Overheid eensgezind optrekken. De drie O’s hebben de ambitie om met elkaar een economische topregio tot stand te brengen en uit te groeien tot hét agrofoodcentrum van Europa. Ze hebben daarvoor in 2015 de Strategische Agenda 2015-2019 vastgesteld, waarin het ideaalbeeld FoodValley regio 2025 is geformuleerd en afspraken zijn gemaakt over de inzet van de regionale partners. De Strategische Agenda is vervolgens uitgewerkt in een Uitvoeringsprogramma, waarin projecten zijn benoemd die een bijdrage kunnen leveren aan de in de agenda geformuleerde en door de samenwerkingspartners omarmde opgaven:

  • Verbeteren kennisinteractie
  • Uitbouwen global pipelines
  • Vergroten innovatiekracht
  • Branding en marketing
  • Versterken fysiek en sociaal duurzame leefomgeving.

Het Uitvoeringsprogramma Triple Helix Regio FoodValley is een dynamisch programma: afgeronde projecten worden afgevoerd en nieuwe projecten en initiatieven worden toegevoegd. De uitdaging voor Regio FoodValley en de daaraan deelnemende gemeenten ligt in het optimaliseren van het woon-, werk- en leefklimaat in deze regio. De gemeenten zijn daarvoor verantwoordelijk. Deze gezamenlijke opgave is in de regionale portefeuillehoudersoverleggen ‘Economie en Werkgelegenheid’ en ‘Ruimtelijke Ontwikkeling, Wonen en Mobiliteit’ uitgewerkt in werkprogramma’s. Daarbij wordt ook samengewerkt met maatschappelijke organisaties, die geen vaste plaats hebben in de triple helix stuurgroep.

Conclusie

Het plan is niet in strijd met het beleid van de regio FoodValley.

3.3.2 Visie "Natuurlijk Ontwikkelen"

Gemeenten en waterschap zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het verwerken van neerslag en het inzamelen en zuiveren van afvalwater. De achtentwintig gemeenten en het waterschap in de regio Vallei en Veluwe hebben op 22 oktober 2015 via het Platform Water gezamenlijk een visie uitgebracht over omgaan met hemelwater en gebruikt water.

De visie geeft richting aan de manier waarop kan worden omgegaan met veranderingen en ontwikkelingen met betrekking tot klimaat, geneesmiddelen in afvalwater, technologische innovaties en de rol van de overheid. De visie bevat gidsprincipes, handelingsperspectieven en praktijkvoorbeelden en is tot stand gekomen tijdens een aantal discussiebijeenkomsten. De betrokken organisaties zien de visie als middel om in dialoog te komen met belanghebbenden in de regio, gericht op kansen.

Conclusie

Er is geen strijdigheid met de visie Natuurlijk Ontwikkelen.

3.3.3 Waterbeheerprogramma 2016-2021

Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Waterschap Vallei en Veluwe. In het Waterbeheerprogramma 2016-2021 (vastgesteld op 30 september 2015) is de koers van het waterschap bepaald. Het gewenste resultaat hiervan zijn: veilige dijken, droge voeten, en voldoende en schoon water. Het programma wenst een gezamenlijke aanpak om de waterveiligheid, zoetwatervoorziening, en het opvangen van klimaatveranderingen te waarborgen.

In het plan zijn zes ambities uitgewerkt die de kerntaken vormen voor het waterschap:

  • 1. het plangebied beschermen tegen overstromingen: verantwoordelijkheid nemen voor de bescherming en instandhouding van de dijken, en proactief opereren door met een veilige ruimtelijke inrichting en gevolgbeperking bewustzijn en betrokkenheid te vergroten.
  • 2. zorgen voor de juiste hoeveelheid water: waterbeheer op gemeentelijk niveau te organiseren zodat er geanticipeerd kan worden op voorziene klimaatveranderingen. Er wordt ingezet op watersparen (en niet op aanvoeren of accepteren) en bij wateroverlast wordt er eerst gekeken naar mogelijkheden om het water vast te houden en te bergen.
  • 3. zorgen voor een goede oppervlaktewaterkwaliteit: er dient te worden voldaan aan de oppervlaktewaterkwaliteit zoals is bepaald in de Kaderrichtlijn Water (KRW). Hierbij wordt ingezet op het sturen van landelijk en stedelijk gebied via kwaliteitsbeelden, voor een goede invulling van ecologie en landschap.
  • 4. het scheiden van schoon en vuil water: scheiden van schoon en vuil water aan de bron biedt mogelijkheden om klimaatveranderingen op te vangen en heeft een positief effect op het terugwinnen van grondstoffen en energie. Afvalwater wordt ingeperkt om ecologische schade te voorkomen.
  • 5. de hoogst mogelijke waarde halen uit water: het terugbrengen van reststromen van het watersysteem in de economie, door energieneutraal te worden in 2025 en bijvoorbeeld fosfaatgehaltes terug te dringen.
  • 6. het beheren van de afvalwaterketen en het watersysteem: de hele waterhuishouding aan te sturen als één systeem vanuit een integrale en gezamenlijke benadering. Door oppervlakte-, grond- en afvalwater als één systeem te benaderen kan er efficiënter gewerkt worden.

Voor Veenendaal is relevant dat de Slaperdijk een zogenaamde droge kering is die lokaal bescherming biedt tegen overstromingen. Deze dijk vertraagt water indien de Grebbedijk bij Wageningen doorbreekt.

Conclusie

Het plan is niet strijdig met het waterbeheerprogramma van waterschap Vallei en Veluwe, zoals ook blijkt uit paragraaf 5.2 Waterhuishouding.

3.3.4 Blauw Omgevingsprogramma 2022-2027 (ontwerp)

Waterschap Vallei en Veluwe hebben het ontwerp Blauw Omgevingsprogramma (BOP) op 22 maart 2021 ter inzage gelegd. Het BOP is de tactische uitwerking van de Blauwe omgevingsvisie (BOVI2050). Met als overkoepelend thema ‘een waardevolle leefomgeving’, worden de maatschappelijke thema’s klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie en biodiversiteit, gekoppeld aan de drie waterprincipes en geïntegreerd in vier gebiedsprogramma’s. Veenendaal valt binnen het gebiedsprogramma Gelderse Vallei. In en rondom Veenendaal zijn de volgende doelen opgesteld:

  • Op orde houden van de waterkeringen. Na realisatie van de Grebbedijk is het doel om met gebiedspartners na te denken over toekomstige functies en status van de Slaperdijk.
  • Klimaatadaptatie maatregelen uitvoeren in bestaand stedelijk gebied door het bevorderen van een klimaatadaptieve inrichting van openbare- en particuliere terreinen.
  • Energiewinning zoals thermische energie uit oppervlaktewater, wind en zon, gekoppeld aan de gemeentelijke Transitievisie Warmte.
  • Verkennen principe klimaatmantels (bufferen van hemelwater) rond stedelijke kernen FoodValley.

Conclusie

De ontwikkeling is niet in strijd met het omgevingsprogramma van het waterschap.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Strategische Visie Veenendaal 2040

Op 26 oktober 2017 heeft de raad de Strategische Visie voor Veenendaal in 2040 vastgesteld. Hierin zijn de kernambities voor de toekomst van Veenendaal opgenomen. Veenendalers kiezen voor een versterking van de woonfunctie en richten hun blik naar de regio. Dat betekent dat de ambities zich primair richten op het versterken van de woon- en leefomgeving, met in het kielzog de arbeidsmarkt gericht op wonen en arbeidsintensieve bedrijvigheid. Dit is in lijn met de trend werken volgt wonen. Ook de blik naar buiten die de voorkeur heeft van de Veenendaalse gemeenschap is in lijn met een belangrijke trend: die van lokale gebondenheid naar regionale samenwerking.

Algemene conclusie van de demografische ontwikkelingen is dat Veenendaal in de toekomst niet alleen maar de groei hoeft te accommoderen, maar zich ook kan toeleggen op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Van kwantiteit naar kwaliteit! Deze kwaliteiten moeten een diverse bevolkingsgroep aanspreken.

Veenendaal moet zich in de toekomst dus richten op kwaliteit in plaats van op kwantiteit. En –in lijn met de wensen van inwoners– moet Veenendaal zich bovenal concentreren op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Dat betekent dat Veenendaal moet zorgen dat het slim omgaat met de ruimte door intensivering van de woonbebouwing, herontwikkeling en functieverandering en voldoende aandacht blijft houden voor groen.

Onderdeel van een aantrekkelijke woonomgeving is een goede bereikbaarheid van arbeidsplaatsen. Veenendaal richt zich daarom in de toekomst niet op ruimte-intensieve en arbeidsextensieve bedrijvigheid, maar op arbeidsintensieve bedrijven. Kortom, de visie stelt vooral eisen aan de kwaliteit van nieuwe of herontwikkelingen en spreekt zich niet uit over kwantitatieve doelstellingen. Deze richting – Veenendaal als leefstad met een sterke, regionale binding – werken we uit aan de hand van vier thema’s. Juist binnen deze thema’s liggen de grootste maatschappelijke veranderingen. Per thema zijn de volgende kernambities geformuleerd:

  • 1. Netwerksamenleving: “niet alleen, maar samen” met ruimte voor ieders eigen identiteit;
  • 2. (Samen) leven: Veenendaal met excellent woonklimaat;
  • 3. Digitale wereld: Veenendaal heeft een hoogwaardige duurzaam bedrijfsleven met arbeids- en kennisintensieve bedrijven en een bruisend multifunctioneel centrum;
  • 4. Duurzaamheid: Veenendaal heeft in 2040 de transitie naar een duurzame gemeente afgerond.

Conclusie

De ontwikkeling is niet in strijd met de Strategische visie.

3.4.2 Omgevingsvisie Veenendaal 2030

De raad van de gemeente Veenendaal heeft op 17 december 2020 de Omgevingsvisie Veenendaal 2030 vastgesteld. De Omgevingsvisie 2030 is een plan op hoofdlijnen dat alle strategische beleidsplannen vervangt die gaan over de fysieke leefomgeving, zoals het milieubeleidsplan, het gemeentelijk verkeers- en vervoersplan en de structuurvisie. De inhoud van de Strategische Visie 2040, die de gemeenteraad in 2017 vaststelde, is de basis geweest voor de omgevingsvisie.

De Omgevingsvisie zet in op een koerswijziging van kwantiteit naar kwaliteit: beter en slimmer inrichten van de leefomgeving met gebruik van innovatie, kennis en creativiteit. Bij ieder initiatief moeten afwegingen worden gemaakt. Voor Veenendaal staan hierbij de principes gezondheid, duurzaamheid en veiligheid voorop. Voor nieuwe ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving wordt in de Omgevingsvisie 2030 het volgende afwegingskader gegeven:

  • 1. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten een bijdrage leveren aan een Gezonde, Duurzame en Veilige leefomgeving. Elke nieuwe ontwikkeling is een kans om hier aan bij te dragen. Zo zal ook de gewenste groei van Veenendaal moeten bijdragen aan deze doelen.
  • 2. We kiezen voor meervoudig boven enkelvoudig ruimtegebruik, zodat de beperkte ruimte optimaal wordt benut.
  • 3. We voorkomen dat negatieve gevolgen van ontwikkelingen afgewenteld worden op de omgeving. We beoordelen ruimtelijke ontwikkelingen integraal en in relatie tot de omgeving.

Daarnaast bevat de Omgevingsvisie 2030 specifieke opgaven en doelstellingen voor de thema's Gezond duurzaam en veilig, Bouwen en wonen, Groen natuur en water, Mobiliteit, Economie, Milieu, en er worden aanvullende opgaven en doelstellingen voor het centrum gegeven.

Conclusie

De ontwikkeling is in lijn met de Omgevingsvisie van Veenendaal, waar verdichting en transformatie een van de speerpunten is.

3.4.3 Groenstructuurplan

Het doel van het groenstructuurplan is als volgt te formuleren:

  • 1. De samenhang van het groen met de landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische patronen versterken;
  • 2. met het groen de herkenbaarheid en identiteit van de openbare ruimte vergroten;
  • 3. de gewenste groenstructuur formuleren en realiseren volgens de opgestelde visie;
  • 4. groen bij nieuwe ontwikkelingen als bouwsteen en leidend principe gebruiken;
  • 5. accenten in het groen aanbrengen overeenkomstig de plaats en het niveau.

Er wordt een onderscheid gemaakt naar groen op twee niveaus: de hoofdgroenstructuur en het groen binnen wijken. Ten aanzien van de hoofdgroenstructuur is het doel de identiteit en de kwaliteit van de afzonderlijke elementen te vergoten, waarbij de aanwezige of gewenste samenhang (structuur) tussen de verschillende elementen en patronen als kader geldt. De hoofdgroenstructuur bestaat uit de volgende onderdelen: de Grift, de oude linten, pleinen, parken, begraafplaatsen en sportparken, de binnenring, de Rondweg, 't Goeie Spoor / Industrielaan / Wageningselaan, de snelweg A12, de spoorlijnen en de entrees.

Conclusie

Met het plan wordt voldaan aan de uitgangspunten uit het Groenstructuurplan van de gemeente Veenendaal.

3.4.4 Milieukwaliteitsplan 2017

Het Milieukwaliteitsplan beschrijft de milieuambities van de gemeente Veenendaal die moeten leiden tot een integraal milieubeleid. Het plan is vastgesteld op 30 maart 2017. In het plan zijn hoofddoelen geformuleerd die integraal opgepakt worden:

  • 1. Een gezonde en veilige leefomgeving;
  • 2. Een energieneutraal Veenendaal in 2035;
  • 3. Gebiedsgericht milieubeleid (bouwstenen voor een integrale Omgevingsvisie);
  • 4. Veenendaal werkt aan een circulaire economie;
  • 5. Veenendaal is voorbereid op klimaatverandering;
  • 6. Veenendaalse bewoners, bedrijven en organisaties zetten zich in voor een duurzame samenleving.

In deze periode koerst de gemeente Veenendaal naar een samenleving die in balans is, een duurzame samenleving. Om deze samenleving te bereiken wil Veenendaal de milieuthema's integraal, dus in samenhang met elkaar en met medeneming van ruimtelijk en economische ontwikkelingen bezien. De gemeente wil proactief handelen, doelgroepen op maat benaderen en de verantwoordelijkheid nemen om zelf een voorbeeldfunctie te vervullen.

Om de aanwezige kansen in het versterken van de milieu-inbreng in ruimtelijke planvorming te benutten is het noodzakelijk dat naast de strategie inzichtelijk wordt wat per sectoraal milieuthema de bijdrage kan zijn aan het optimaliseren van de lokale leefomgevingskwaliteit. Het gaat in het milieukwaliteitsplan vooral om bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid, duurzaamheid, klimaat, energie, afval, water en biodiversiteit.

In de periode tot 2020 wil de gemeente Veenendaal zichtbare voortgang boeken op:

  • Integrale en gecoördineerde milieu- en duurzaamheidscommunicatie, waarin de leefstijl van onze inwoners en het creëren van een netwerk centraal staat;
  • Het faciliteren van de huidige duurzame initiatieven en het stimuleren van nieuwe;
  • Maatschappelijk verantwoorde inkoop; in elke aanbesteding aandacht voor energiebesparing, duurzame energie, het vermijden van onnodige autokilometers en/of schone vervoersvormen en circulariteit;
  • Het op projectmatige basis centraal stellen van onze milieu- en duurzaamheidsambities bij vergunningverlening, toezicht en handhaving;
  • Meer en beter samenwerken met de gemeenten van de Regio FoodValley, de gemeenten uit het gebied van Waterschap Vallei en Veluwe en de gemeenten die aangesloten zijn bij de Omgevingsdienst Regio Utrecht, de provincie Utrecht en de EBU.
3.4.5 Duurzaamheidsbeleid

De wettelijke eisen voor energiezuinigheid van het Bouwbesluit hebben betrekking op thermische isolatie, de energieprestatie (EPC) en milieuprestatie (MPG). Aanvullend heeft de gemeente Veenendaal beleid opgesteld voor duurzaamheid in het programmaplan "Energieneutraal Veenendaal 2035" (30 maart 2017). De gemeente geeft uitwerking aan de volgende ambities en doelstellingen:

  • Veenendaal is energieneutraal in 2035: streven naar energie neutrale woningen en wijken. Het streven is naar energieneutraliteit (EPC=0 of beter: Nul Op de Meter). Deze woningen moeten energieneutraal zijn en niet afhankelijk van gas.
  • Veenendaal is energieneutraal in 2035: stimuleren schonere voertuigen. Voor de inrichting van de openbare ruimte moet rekening gehouden worden dat bewoners een elektrische auto hebben en willen opladen.
  • Veenendaal is voorbereid op klimaatverandering: ontwikkelingen worden minimaal waterneutraal uitgevoerd, groen wordt strategisch ingezet voor hemelwaterafvoer en koeling in de stad.

De gemeente vindt het daarbij belangrijk dat bij nieuwe ontwikkelingen de volgende onderwerpen aan de orde komen bij het thema duurzaam bouwen:

  • Toepassen van een prestatie-instrument voor duurzaam bouwen;
  • Mogelijkheden om het dak te benutten voor warmte-opslag, waterberging, het bufferen van fijnstof of energiewinning;
  • Natuurvriendelijke maatregelen aan of rond het gebouw;
  • Geen koper, lood of zink gebruiken voor de hemelwaterafvoer;
  • Toepassen van duurzaam hout;
  • Energiezuinige terrein- en gebouwverlichting.

Conclusie

Met de uitwerking van de plannen wordt rekening gehouden met de landelijk geldende eisen wat betreft energievoorzieningen.

3.4.6 Detailhandelstructuur 'Nu en in de toekomst'

De gemeente Veenendaal heeft een sterk kernwinkelgebied, vier buurtwinkelcentra en twee woonboulevards. Veenendaal wil de positie van de binnenstad blijvend versterken. Tevens wil de gemeente dat inwoners van Veenendaal de mogelijkheid hebben binnen redelijke afstand in de buurt of wijk hun boodschappen te doen. De PDV-clusters (clusters voor perifere detailhandelsvestigingen) wil zij behouden als locatie voor winkels in volumineuze artikelen die moeilijk inpasbaar zijn in het kernwinkelgebied.

In de detailhandelstructuur zijn de beleidsuitgangspunten beschreven die moeten zorgen voor een duurzame detailhandelsstructuur en het voorkomen en terugdringen van leegstand. De detailhandelsstructuur die de gemeente nastreeft bestaat uit het kernwinkelgebied, de buurtwinkelcentra en de twee PDV-locaties (zie figuur 3.5).

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BP1eMelmsewegF3-vg01_0005.png"

Figuur 3.5: Gewenste detailhandelsstructuur Veenendaal (bron: detailhandelsstructuur Veenendaal).

Een van de beleidsuitgangspunten van dit beleid is dat de gewenste versterking van het kernwinkelgebied en de buurtwinkelcentra en het behoud van de PDV-locaties wordt gerealiseerd door initiatieven op deze locaties te stimuleren. Versterking van het winkelaanbod buiten de detailhandelsstructuur (substantiële uitbreiding en/of nieuwe vestigingen) levert geen bijdrage aan het beoogde doel en kan dat doel zelfs aantasten. Dergelijke initiatieven worden daarom niet toegestaan.

Gemeente Veenendaal wil het ondernemers graag mogelijk maken te ondernemen. Maar niet op elke plek. Door duidelijkheid te geven op welke plekken dingen wel kunnen en op welke niet, geeft zij een betrouwbaar kader waar investering kunnen renderen. Bestaande winkels kunnen hun bedrijfsvoering voortzetten en behouden de rechten die zij reeds hebben.

3.4.7 Welstandsnota 2017

Het welstandsbeleid van de gemeente Veenendaal is opgesteld vanuit de overtuiging dat het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving behartigd dient te worden. Door het ontwikkelen van beleidsregels voor de welstandsadvisering zet de gemeente haar visie op het ruimtelijk kwaliteitsbeleid en de rol van de welstandszorg daarin uiteen.

Deze welstandsnota vormt het toetsingskader voor zowel de reguliere vergunningsplichtige bouwwerken als voor de zogeheten veel voorkomende kleine bouwwerken die vergunningsplichtig zijn. Gekozen is welstandsvrij bouwen mogelijk te maken in een nieuw te ontwikkelen woongebied en op bestaande bedrijventerreinen.

In het kader van deze welstandsnota is vooral de relatie tussen bestemmingsplan en welstandscriteria van belang. Het bestemmingsplan regelt onder meer de functie en het ruimtebeslag van bouwwerken voor zover dat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Datgene dat door het  bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, kan niet door welstandscriteria worden tegengehouden.

De architectonische vormgeving van bouwwerken valt buiten de reikwijdte van het bestemmingsplan en wordt exclusief door de welstandsnota geregeld. Welstandscriteria kunnen waar nodig de ruimte die het bestemmingsplan biedt dus invullen ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit. Het welstandsadvies kan zich dan richten op de gekozen invulling binnen het bestemmingsplan. In een situatie waarin een bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan, maar het bestemmingsplan eveneens ruimte biedt voor alternatieven, kan een negatief welstandsadvies worden gegeven als de gekozen stedenbouwkundige of architectonische oplossing te sterk afbreuk doet aan de ruimtelijke beleving van het betreffende gebied. Uiteraard moet in zo'n geval de welstandsnota daartoe de argumentatie leveren.

Omdat voorliggend plan een nieuwbouwplan betreft waarvoor nieuwe eisen gelden, zullen de reeds door de gemeenteraad van Veenendaal vastgestelde beeldkwaliteitseisen voor deze ontwikkeling tegelijktertijd met de vaststelling van dit bestemmingsplan, opgenomen worden in de Welstandsnota.

Hoofdstuk 4 PLANBESCHRIJVING

4.1 Bouwplan

Het bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid om maximaal 165 gestapelde wooneenheden te realiseren inclusief bijbehorende groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en nutsvoorzieningen. Op de begane grond en eerste verdieping worden gemengde doeleinden mogelijk gemaakt. De maximale bouwhoogte is bepaald op gedeeltelijk 45 en gedeeltelijk 55 meter aan de noordkant, 15 meter aan de oostkant en 10 meter aan de zuid- en westkant van het plangebied. Het gebied wordt ontsloten vanaf de Dwarswal.

De hoogbouw draagt bij aan de ambitie 'Heldere routes met duidelijke entrees' (uit de structuurvisie) ter plaatse van de entree Rondweg West. De hoogbouw heeft hier de functie van 'landmark', geeft daardoor oriëntatiemogelijkheden op/langs de routes en kruispunt Rondweg West en Grote Beer en draagt daardoor bij aan de herkenbaarheid en de oriëntatie binnen de stadsstructuur.

Met dit bestemmingsplan wordt de derde fase gerealiseerd van het te ontwikkelen gebied aan de 1e Melmseweg. In de eerste en tweede fase zijn in totaal 158 woningen gerealiseerd. Deze derde fase en tevens laatste fase van de ontwikkeling '1e Melmseweg' voorziet in maximaal 165 woningen. Van deze woningen worden minimaal 42 woningen uitgevoerd als sociale woning. Op deze woningen is de doelgroepenverodening en de zelfbewoningsplicht van de gemeente Veenendaal van toepassing.

In totaal worden voorziet de gehele ontwikkeling 1e Melmseweg in 323 woningen. Hiervan worden 97 woningen in de sociale categorie gebouwd en ingebruikgenomen. In fase 1 zijn 45 sociale woningen opgeleverd en ingebruik genomen. In fase 2 zijn 10 sociale woningen gebouwd en ingebruik genomen.
In fase 3 worden 42 woningen gebouwd en ingebruik genomen. Daarmee voldoet de ontwikkeling 1e Melmseweg aan de gemeentelijke eis om 30% sociale woningbouw te ontwikkelen bij nieuwbouw.

Om de toekomstige bereikbaarheid van de sociale woningen te waarborgen, worden garanties ingebouwd zoals onder andere een anti-speculatiebeding van 10 jaar bij doorverkoop, wordt een maximum jaarinkomen gesteld van € 36.798,- (passend toewijzen 2018) en wordt bij huur vereist dat deze maximaal 15 jaar vanaf eerste gebruikname beschikbaar blijven als sociale huurwoningen.

De bestemming 'Wonen' met ondergeschikt gemengde doeleinden is goed passend in de karakteristiek van de omgeving en sluit aan op de beoogde invulling van het terrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BP1eMelmsewegF3-vg01_0006.png"

Figuur 4.1: Impressie ontwikkeling fase 3, indicatief.

Hoofdstuk 5 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN

In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten voor de ontwikkeling van de planlocatie beschreven. Het gaat hierbij om de aspecten natuur, water, archeologie, bodem, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Voor ieder aspect is een onderzoek of toets uitgevoerd.

5.1 Bodem

Bij bodem wordt onderscheid gemaakt in de fysische en de chemische bodemkwaliteit. De fysische bodemkwaliteit heeft betrekking op de opbouw en samenstelling van de bodem. Denk hierbij aan draagkracht en in de bodem aanwezige voorwerpen, zoals archeologische vondsten.

5.1.1 Wettelijk kader

Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.

Wet bodembescherming

De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden (saneringsnoodzaak). De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging.

De interventiewaarde is de waarde, waarboven er mogelijk sprake is van humane, ecologische of verspreidingsrisico's. De urgentie van sanering wordt bepaald door de geplande projectontwikkeling. Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater. De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn door de Gemeente Veenendaal in beeld gebracht. In een aantal gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.

Besluit bodemkwaliteit

Het doel van het Besluit bodemkwaliteit is te voorkomen dat de bodem (grond en grondwater) en het oppervlaktewater verontreinigd worden door het gebruik van bouwstoffen, grond of baggerspecie. Daarnaast wordt gestreefd naar hergebruik van grondstoffen, zodat minder materiaal wordt gestort en minder nieuwe grondstoffen hoeven te worden gewonnen. In het besluit zijn regels opgenomen over kwaliteitsborging, bouwstoffen, grond en baggerspecie. Grondverzet kan plaatsvinden conform het Besluit Bodemkwaliteit.

Op de bodemkwaliteitskaart (Omgevingsdienst Utrecht) heeft de grond waar gebouwd gaat worden de bodemfunctieklasse 'Wonen'.

5.1.2 Toetsing bouwplan

In het kader van de herontwikkeling aan de 1e Melmseweg zijn diverse onderzoeken uitgevoerd. Ten behoeve van fase 3 is een samenvattende memo opgesteld door ingenieursbureau Land (Bijlage 1). In deze memo wordt een opsomming gegeven van de bekende bodemgegevens.

Op basis van uitgevoerde onderzoeken blijkt dat er plaatselijk enkele sterk verontreinigde spotjes aanwezig zijn. Er zijn geen gevallen van ernstige bodemverontreiniging aanwezig. De overige bovengrond is over het algemeen licht verontreinigd (klasse industrie). In de bovengrond is veelal een bijmenging met puin aangetroffen.

Middels de uitgevoerde onderzoeken is er voldoende informatie beschikbaar over de gesteldheid van de bodem. Voor heel fase 3 moet er rekening gehouden worden met (aanvullend) onderzoek, een plan van aanpak voor het gereedmaken van de locatie voor toekomstig gebruik en een wijziging op het saneringsplan uit 2014 voor het verwijderen van een restverontreiniging welke na sanering in 1996 is achtergebleven bij Nieuweweg 229.

De ontwikkelaar is op de hoogte van de te nemen maatregelen en de bijbehorende kosten. Geconcludeerd is dat deze benodigde maatregelen de haalbaarheid van het plan niet in de weg staan.

5.1.3 Conclusie

Vanwege de wettelijke plicht om onderzoek te verrichten naar de mogelijke aanwezigheid van bodemverontreiniging bij een eventuele (her)ontwikkeling binnen het plangebied, is het aspect voor dit kader voldoende in kaart gebracht en is er geen reden om te verwachten dat de haalbaarheid van het bestemmingsplan in gevaar komt. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

5.2 Waterhuishouding

5.2.1 Wettelijk kader

Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Vanuit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geldt de verplichting tot het doorlopen van het watertoetsproces bij een bestemmingsplanwijziging. Binnen dit proces wordt een afweging gemaakt van het waterbelang binnen de ruimtelijke planprocessen. Ruimtelijke wijzigingen kunnen een aandeel leveren in het bevorderen van de waterkwaliteit, maar mogen zeker niet leiden tot verslechtering van de waterkwaliteit. Deze verplichte watertoets geldt alleen voor ruimtelijke besluiten waar sprake is van belangrijk ruimtelijke ingrepen.

Waterschap Vallei en Veluwe

Vanuit het waterschap Vallei en Veluwe zijn er ook een aantal gebiedsspecifieke aandachtspunten:

  • Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

  • Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

  • Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen.

In de keur van Waterschap Vallei en Veluwe is bepaald dat er geen watercompenserende maatregelen nodig zijn als sprake is van een toename van minder dan 0,15 ha (1500 m²) verharding binnen het stedelijk gebied.

Het Gemeentelijk Riolerings- en Waterplan (GRWP)

Het Gemeentelijk Riolerings- en Waterplan (GRWP) beschrijft hoe de gemeente haar zorgtaken voor afvalwater, hemelwater, grondwater en oppervlaktewater uitvoert.

De watertaken van de gemeente bestaan uit het inzamelen en afvoeren of verwerken van stedelijk afvalwater en hemelwater. Voor zover doelmatig neemt de gemeente maatregelen tegen grondwateroverlast en zorgt zij samen met het waterschap Vallei en Veluwe dat het stedelijk oppervlaktewater schoon, veilig en beleefbaar is.

Bewoners en bedrijven hebben ook een taak. Zo moeten zij zelf voor de voorzieningen op hun perceel zorgen. In sommige gebieden en situaties moeten zij ook het hemelwater bergen en verwerken of afvoeren, of zelf maatregelen nemen tegen grondwaterproblemen.

In dit GRWP zijn speerpunten benoemd die de komende planperiode extra aandacht krijgen. Het meest omvangrijk is het scheiden van vuil water en schoon hemelwater, ook op particulier terrein. In een groot deel van Veenendaal ligt een gemengd rioolstelsel, waarbij het vuile en schone water door dezelfde buis wordt afgevoerd. De gemeente zet het vervangen van de gemengde rioolstelsels door gescheiden systemen voort. Het schone hemelwater wordt van de riolering afgekoppeld. Het helpt om wateroverlast tegen te gaan en de gemeente klimaatbestendig te maken. Daarnaast is het goed voor het milieu.

5.2.2 Toetsing bouwplan

Om het voornemen te toetsen aan het waterbeleid, is door Waterpas een notitie opgesteld Bijlage 2. Deze toets heeft betrekking op heel fase 3. In deze notitie wordt ingegaan op de waterberging van het plan.

De conclusie is dat de in de ontwikkeling opgenomen waterberging voldoende is voor de compensatie van het toegenomen verharde oppervlak. Bij het opstellen van de notitie Waterhuishouding is de watertoets uitgevoerd. Op basis van de ingevulde gegevens geeft Waterschap Vallei en Veluwe een positief wateradvies.

5.2.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

5.3 Externe veiligheid

5.3.1 Wettelijk kader

Externe veiligheid is de kans om te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Beleid en regelgeving op dit gebied is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege:

  • a. het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • b. het transport van gevaarlijke stoffen over wegen, waterwegen en spoorwegen;
  • c. het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Met betrekking tot risico's wordt onderscheid gemaakt in twee risicomaten: Het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als het risico op een plaats buiten een risicobron, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. Binnen de wet- en regelgeving zijn aan deze definitie grens- en richtwaarden opgehangen ten aanzien van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.

Het groepsrisico is gedefinieerd als cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een risicobron en een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. In wet- en regelgeving is aan het groepsrisico een oriënterende waarde toegekend als indicator voor de omvang van een ramp en een afwegingsproces gericht op zelfredzaamheid, beheersbaarheid, rampenbestrijding en resteffecten.

De regelgeving voor inrichtingen met (over het algemeen) grotere hoeveelheden gevaarlijke stoffen is samengebracht in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In dit Besluit is aangegeven welke bedrijven bij het verlenen van een milieuvergunning of het nemen van een besluit op grond van de Wro nadere aandacht behoeven.

De wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid biedt geen absolute veiligheid. Een kleine kans op een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen wordt geacht tot het normaal maatschappelijk risico te behoren. Getracht wordt om door middel van regelgeving de gevolgen zo veel als mogelijk is te beperken.

De regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen is neergelegd in het “Besluit transportroutes externe veiligheid”. Deze wetgeving verankert het zogenaamde Basisnet en daarmee is de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen per 01-04-2015 vervallen.

Externe veiligheid in relatie tot transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) dat op 01-01-2011 in werking is getreden.

5.3.2 Toetsing bouwplan

Het plangebied ligt op 400 meter van de Rijksweg A12 waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Verder ligt het plangebied aan de Ringweg West waarover transporten van LPG naar tankstation aan de Gildetrom (vulpunt hoek Gildetrom en Koningsschot) plaatsvindt.

Ongevallen met gevaarlijke stoffen op deze routes kunnen effect hebben op het plangebied. Voor het plangebied zijn van daaruit de volgende relevante scenario's met gevaarlijke stoffen van toepassing:

  • Toxisch wolk (relevant door A12): Bij een ongeval met een tankwagen met gevaarlijke stoffen is het mogelijk dat er een toxische wolk ontstaat en deze over het plangebied trekt. Het effectgebied waarbinnen onherstelbare of ernstige gezondheidsklachten bij blootstelling kunnen optreden is bij stabiel weer (type F1,5) tot voorbij de 1500 meter.
  • BLEVE (boiling liquid expanding vapour explosion) (relevant door A12 en de Ringweg West): Bij een ongeval met een tankwagen met LPG kan door het exploderen van het vrijgekomen gas een vuurbal en drukgolf ontstaan. Dit kan direct na het ongeval gebeuren door het openscheuren van de tank. Gebeurt dit door het opwarmen van de tank door een brand dan kan de explosie pas na enige tijd tot wel 1 tot 1,5 uur optreden. Het effectgebied van de vuurbal is circa 350 meter. Onderdelen van de tanks kunnen tot zeker 500 meter afstand neerkomen.

Geadviseerd wordt om de volgende maatregelen te nemen om de zelfredzaamheid te vergroten:

  • Ten aanzien van het scenario toxische wolk: dat de appartementen in het gebouw uitgevoerd moeten worden met een eenvoudig per appartement uitschakelbaar ventilatiesysteem. Door deze maatregel kunnen personen die verblijven in dit object zich tijdelijk onttrekken aan een toxische wolk en veilig schuilen.
  • Ten aanzien van het scenario BLEVE: dat het gebouw kan worden ontvlucht via uitgangen die van de risicobronnen zijn afgekeerd.
  • Zorgen voor een goede risicocommunicatie. Hierdoor zijn de personen in het getroffen of bedreigde gebied beter op de hoogte van de mogelijkheden om zich in veiligheid te stellen.
5.3.3 Conclusie

Het vaststellen van dit bestemmingsplan is niet in strijd met het beleid en de regelgeving ten aanzien van externe veiligheid. Wel wordt geadviseerd maatregelen te nemen om zelfredzaamheid te vergroten.

5.4 Archeologie

5.4.1 Wettelijk kader

In 1992 ondertekende Nederland het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologische erfgoed – kortweg ‘het Verdrag van Malta’ (of Valletta). Sindsdien is het uitgangspunt van het (rijks)beleid dat archeologische waarden volwaardig meetellen in beslissingen over de ruimtelijke inrichting van ons land. De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) heeft als doel bodemverstorende activiteiten beter te reguleren. Centraal daarbij staat de verplichting om archeologische waarden in bestemmingsplannen vast te leggen. Gemeenten zijn daarbij bevoegd gezag inzake de omgang met archeologische waarden. Binnen de kaders van rijks- en provinciaal beleid hebben zij de vrijheid naar eigen inzicht financieel en beleidsmatig invulling te geven aan de zorg voor de archeologie binnen hun grondgebied.

Het verdrag is in 2007 wettelijk verankerd in de herziene Monumentenwet 1988. Een deel hiervan is op 1 juli 2016 overgegaan naar de Erfgoedwet. Zowel archeologie als een deel van cultuurhistorie zijn namelijk sinds 1 juli 2016 verankerd in de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. In juli 2015 nam de Tweede Kamer een amendement op de Omgevingswet aan, waarin gesteld wordt dat gemeente de archeologische dubbelbestemmingen beter moeten onderbouwen. Daarbij is van belang dat de archeologische monumenten aantoonbaar moeten worden gemaakt.

Het archeologisch erfgoed heeft hiermee een prominente plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde "veroorzakerprincipe". Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden.

Gemeenten dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan of beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1 en 3.38 Wro altijd rekening te houden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. Deze bestemmingsplanverplichting brengt met zich mee dat gemeenten het kader moeten stellen voor de archeologische monumentenzorg. Zij hebben dus een kerntaak in de uitvoering van de archeologische monumentenzorg en moeten bij ruimtelijke besluitvorming het archeologische belang afwegen tegen de andere belangen.

In de afgelopen 8 jaar zijn diverse archeologische onderzoeken binnen de gemeente uitgevoerd en zijn er nieuwe bronnen beschikbaar die relevant zijn voor de archeologische verwachting. Daarom is de archeologische beleidskaart uit 2010 geactualiseerd en heeft er een verfijning plaatsgevonden van het verwachtingenmodel. Dit heeft geresulteerd in een geactualiseerde archeologische beleidskaart die op 25 juni 2020 door de gemeenteraad is vastgesteld. De beleidskaart is vervolgens juridisch vertaald in het bestemmingsplan 'Parapluplan 2020', welke eveneens is vastgesteld door de raad op 25 juni 2020.

5.4.2 Toetsing bouwplan

Door de ligging in archeologisch waardevol gebied, is een archeologisch onderzoek uitgevoerd door Synthegra (Bijlage 3). Dit onderzoek is uitgevoerd in het kader van de bestemmingsplanprocedure.

Uit het vooronderzoek bleek dat de locatie voor het grootste gedeelte in een gebied met geen archeologische verwachting ligt. Alleen in het noorden en in het zuiden ligt een klein gedeelte binnen een gebied met hoge verwachting, bebouwd gebied (categorie 3).

Deze hoge verwachting is gebaseerd op de geomorfologische ligging van het plangebied op een lage stuwwal, waar mogelijk dekzandafzettingen aanwezig zijn. Op basis van eerder uitgevoerd archeologisch bureauonderzoek op dezelfde locatie en archeologisch bureauonderzoek in de omgeving kunnen archeologisch resten aanwezig zijn die dateren vanaf de Prehistorie tot en met de Nieuwe Tijd. Echter op basis van inventariserend veldonderzoek wordt duidelijk dat de bodem ter plaatsten grotendeels is verstoord en verontreinigd tot aan de natuurlijke ondergrond. Op basis van dit gegeven worden in het plangebied geen archeologische resten verwacht. Op basis van de resultaten van het uitgevoerde onderzoek is de verwachting van dit deelgebied voor archeologische waarden naar beneden bijgesteld. Daarmee wordt in dit bureauonderzoek een lage archeologische verwachting voor Laat-Paleolithicum tot en met Nieuwe Tijd aangehouden.

Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt voor de voorgenomen herinrichting van het plangebied zoals omschreven in het bestemmingsplan geen nader archeologisch onderzoek geadviseerd.

5.4.3 Conclusie

Uit het archeologisch onderzoek is gebleken dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan. Mochten tijdens de werkzaamheden toch archeologische vondsten gedaan worden, dan wordt dit gemeld aan de gemeente Veenendaal en wordt er passend mee omgegaan.

5.5 Cultuurhistorie

5.5.1 Wettelijk kader

In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

In 2018 is de cultuurhistorische waardenkaart door het college van burgemeester en wethouders van Veenendaal vastgesteld. De cultuurhistorische waardenkaart bestaat uit kenmerkenkaarten voor de disciplines landschap en gebouwde omgeving, uit waardenkaarten voor diezelfde aspecten, uit een viertal themakaarten en uit een integrale ensemblekaart, waarop de gebieden die staan die – samen met de sectorale landschappelijke en gebouwde kaarten – het palet aan cultuurhistorisch erfgoed van de gemeente Veenendaal laten zien.

De thema’s waarop in het bijzonder ingezoomd is, zijn vervening, industrie, religie en militair erfgoed. Deze vier thema’s vormen een belangrijk deel van het ‘verhaal van Veenendaal’, waarvan in wisselende hoeveelheden ook nog relicten in het huidige Veenendaal – ondergronds, landschappelijk of gebouwd – terug te vinden zijn.

5.5.2 Toetsing bouwplan

Synthegra heeft een cultuurhistorisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 4). Hierin wordt het plangebied als volgt omschreven.

Het plangebied ligt ten westen van de Nieuweweg. De Nieuweweg volgt de loop van een oude grift, de Veldjesgraaf die is gegraven aan het einde van de Late Middeleeuwen. Oorspronkelijk lag ten westen van de Veldjesgraaf het buurtschap De Melm. Dit buurtschap is afgebeeld op kaarten vanaf het begin van de 18e eeuw. In de huidige situatie is de structuur van De Melm niet meer herkenbaar. De dichte lintbebouwing langs de Nieuweweg heeft zich vanaf de vroege 20e eeuw ontwikkeld en bestaat voornamelijk uit woningen en kleinschalige bedrijfspanden. Het stedenbouwkundig ensemble langs de Nieuweweg onderscheidt zich ondanks enkele nieuwe woningen nog steeds als herkenbaar historisch lint en is daarom van cultuurhistorische waarde. Een pand in het noorden van het plangebied, aan de 1e Melmseweg 10, wordt op de themakaart bouwkunst en stedenbouw van de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Veenendaal gewaardeerd met een middelhoge erfgoedwaarde vanwege de karakteristieke bouwstijl.

Geadviseerd wordt om bij de planvorming rekening te houden met de bestaande lagere lintbebouwing langs de Nieuweweg. Bijvoorbeeld door een geleidelijke overgang tussen de bestaande lintbebouwing langs de Nieuweweg en de hogere Nieuwbouw.

5.5.3 Conclusie

Met de uitwerking van voorliggende plannen is rekening gehouden met het advies uit het cultuurhistorisch onderzoek. Er wordt een geleidelijke overgang gecreëerd tussen de lintbebouwing aan de Nieuweweg en het 'landmark' in de noordoosthoek van het plangebied.

5.6 Conventionele explosieven

5.6.1 Wettelijk kader

Het is bekend dat in de gemeente Veenendaal tijdens de Tweede Wereldoorlog oorlogshandelingen zijn geweest. Dit houdt in dat er op plaatsen mogelijk conventionele explosieven in de bodem kunnen zijn achtergebleven. Uit de praktijk is gebleken dat circa 10% van de afgeworpen bommen niet is geëxplodeerd en in de bodem is achtergebleven als blindganger.

De gemeente Veenendaal heeft in mei 2018 beleid ten aanzien van conventionele explosieven vastgesteld. Door het vaststellen van een gemeentelijk beleid wordt geborgd dat activiteiten met betrekking tot CE binnen de gemeente worden getoetst en daar waar nodig beheersmaatregelen kunnen worden genomen en/of voorgeschreven. Het beleid is tevens bedoeld om eenieder die van plan is grondroerende werkzaamheden binnen de gemeente uit te voeren, te verplichten de benodigde acties te ondernemen met betrekking tot de mogelijke aanwezigheid en risico's van CE op de betreffende locatie.

Het opsporen en verwijderen van (mogelijke) CE wordt alleen uitgevoerd om het risico met betrekking tot CE weg te nemen, en daarmee een veilige werkomgeving en leefomgeving te creëren tijdens uit te voeren werkzaamheden of activiteiten. Dit is ook de reden dat de gemeente Veenendaal altijd ingelicht moet worden als er projectmatig bodemroerende activiteiten plaatsvinden binnen gebieden die als verdacht zijn aangemerkt.

Voor het gehele grondgebied van de gemeente Veenendaal is een vooronderzoek uitgevoerd waarbij de kans op aanwezigheid van CE is bepaald. Dit heeft geresulteerd in een CE bodembelastingkaart. Deze kaart laat een tweedimensionele afbakening zien van de primair "verdachte" gebieden, naar de situatie ten tijde van de Tweede Wereldoorlog. Onverdacht houdt niet in dat er in het betreffende gebied geen CE achtergebleven kan zijn, maar dat dit niet kan worden aangetoond aan de hand van historisch feitenmateriaal. Daarom werkt de gemeente Veenendaal binnen alle onverdachte gebieden conform het protocol "Toevalsvondst". Hierin is aangegeven op welke wijze dient te worden omgegaan met het aantreffen van een (vermoedelijk) CE.

5.6.2 Toetsing bouwplan

Op basis van het vooronderzoek dat in 2018 over heel Veenendaal is uitgevoerd, blijkt dat het plangebied aan de 1e Melmseweg geen verdacht gebied is in het kader van conventionele explosieven. Nader onderzoek is niet benodigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BP1eMelmsewegF3-vg01_0007.png"

Figuur 5.1: Uitsnede kaart met verdachte gebieden conventionele explosieven

5.6.3 Conclusie

Voor de bestemmingswijziging en de bijbehorende grondroerende werkzaamheden zijn geen belemmeringen vanuit dit aspect.

5.7 Ecologie

5.7.1 Wettelijk kader

Voor ecologie moet er bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening worden gehouden met soortbescherming gericht en met gebiedsbescherming. De natuurbescherming in Nederland is geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming zorgt voor een goede natuurbescherming van planten- en diersoorten, natura 2000-gebieden, en bossen. Sommige plant- en diersoorten worden beschermd omdat ze als kwetsbaar worden gekenmerkt. De Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet, en de Flora- en Faunawet zijn vanaf 1 januari 2017 opgenomen in de Wet natuurbescherming.

De provincie is het bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming (Wnb). Hierin worden de soortbescherming en de gebiedsbescherming nader belicht omdat beide voor het bestemmingsplan van belang zijn. De regels die voorheen in de Boswet waren opgenomen zijn binnen het plangebied niet van toepassing omdat het gehele gebied binnen de bebouwde kom ligt. Een nadere beschrijving van dit deel van de wet is dan ook niet opgenomen.

Soortbescherming
Een belangrijk doel van de wet is het beschermen van alle soorten planten- en dieren die in het wild in
Nederland voorkomen. De wet gebiedt dat alle in het wild levende dieren en planten in principe met rust worden gelaten, wat is vastgelegd in de algemene zorgplicht. In de regelgeving heeft de gunstige staat van in stand houding van soorten een prominentere plek gekregen.

De Wet natuurbescherming verdeelt beschermde soorten in twee groepen:

  • Strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn.
  • In de tweede categorie staan andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.

Provincies hebben de mogelijkheid om voor bepaalde soorten aanvullende maatregelen vast te stellen. De provincie Utrecht heeft hiervoor al een lijst opgesteld met prioritaire soorten en aanvullende maatregelen per soort.

Gebiedsbescherming
De gebiedsbescherming is van toepassing op natuurgebieden die door de overheid zijn aangewezen in het kader van de vogelrichtlijn en/of de Habitatrichtlijn. De Habitatrichtlijn richt zich op de bescherming van natuurlijke habitat en leef gebieden van aangewezen planten- en dierensoorten. De Vogelrichtlijn richt zich op de bescherming van leefgebied van beschermde vogel soorten.

Belangrijk is dat ruimtelijke projecten niet zonder meer mogen worden gerealiseerd in beschermde natuurgebieden (Natura 2000). Projecten die in de nabijheid van beschermde natuurgebieden (inclusief de Habitatrichtlijn gebieden) worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben (externe werking).

Indien een negatief effect vermoed wordt dan moet bij de Provincie een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming aangevraagd worden. De Provincie zal naar aanleiding van de aanvraag een beschikking opstellen. De beschikking kan een verbod van het project betekenen of voorwaarden verbinden aan de uitvoer. De Wet natuurbescherming beschermt geen gebieden buiten de natura 2000 gebieden.

Natuurnetwerk Nederland
Naast de volgens de wet aangewezen gebieden kent Nederland het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS). Het NNN is bedoeld voor het ontwikkelen van ecologische zones tussen verschillende natuurgebieden zodat populaties met elkaar in verbinding blijven en versnippering van natuur wordt tegen gegaan. Het is uiteraard niet wenselijk dat een ontwikkeling een verstorende werking heeft op de functie van deze verbindingszones. Deze zones zijn niet beschermd volgens de Wet natuurbescherming maar krijgen planologische bescherming doordat deze in bestemmingsplannen worden opgenomen. Projecten en bestemmingsplannen worden getoetst aan dit provinciale beleid.

5.7.2 Toetsing bouwplan

Soortenbescherming

Om na te gaan of de beoogde ruimtelijke ontwikkeling een negatief effect heeft op de aanwezige natuurwaarden, is in het verleden een ecologisch onderzoek uitgevoerd voor het noordelijke gedeelte van fase 3 wat heeft geleid tot een verleende ontheffing van de Flora- en faunawet met nummer FF175C12015/0029, door de Rijksdienst voor ondernemend Nederland. In de notitie in Bijlage 5 wordt inzicht gegeven in de huidige stand van zaken met betrekking tot de verplichtingen vanuit de verleende ontheffing. In aanvulling daarop is een quickscan flora en fauna voor het zuidelijke gedeelte van het plangebied (Nieuweweg 225-229) uitgevoerd (Bijlage 6). Uit dit onderzoek is gebleken dat aanvullend onderzoek nodig is naar de vleermuis, steenmarter en de gierzwaluw nodig is. Aanvullend onderzoek naar de vleermuis, huismus en gierzwaluw is uitgevoerd (Bijlage 7). Hier uit is gebleken dat er geen geschikte plaatsen zijn voor vleermuizen en gierzwaluwen. De metingen moeten nog aangepast worden confor de richtlijnen. Dit zal gebeuren in de periode tot de vaststelling van het bestemmingsplan. De kans is klein dat er andere beschermde soorten aangetroffen worden dan de huismus. Omdat er een een nest van een huismus gevonden en dit nest niet behouden kan blijven in de ontwikkeling zal er een ontheffing aangevraagd worden. Op basis van vergelijkbare cases ligt de verkrijging van een ontheffing in het kader van de wet natuurbescherming in de lijn de verwachting.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt aan de noordkant van Veenendaal. Het ligt niet in of grenst niet aan beschermd natuurgebied.

Rondom Veenendaal liggen diverse gebieden die zijn aangewezen als Natuurnetwerk Nederland. Al deze beschermde natuurgebieden liggen op meer dan een halve kilometer afstand van het plangebied, waardoor op voorhand kan worden uitgesloten dat de ontwikkeling negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van het natuurnetwerk Nederland. Een uitzondering hierop is de stikstofdepositie op de beschermde Natura 2000-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft het Binnenveld, dat op ruim 2,5 kilometer ten zuidoosten van het plangebied is gelegen. De overige beschermde gebieden in de directe omgeving zijn enkel onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland en betreffen geen Natura 2000-gebied. Ruimtelijke ingrepen in of nabij Natura 2000-gebieden zijn niet toegestaan wanneer deze significante negatieve effecten op de kernkwaliteiten veroorzaken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BP1eMelmsewegF3-vg01_0008.png"

Figuur 5.2: Kaart met beschermde natuurgebieden in de directe omgeving van het plangebied weergegeven (bron: provinciale verordening)

Er vinden geen activiteiten in een Natura 2000-gebied plaats. Echter, door de aard van de activiteiten en door de afstand tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied 'Binnenveld' en overige Natura 2000-gebieden, is getoetst of eventuele nadelige effecten op deze beschermde Natura 2000-gebieden, en dan specifiek het Natura 2000-gebied 'Binnenveld', op voorhand zijn uit te sluiten. Daarom is een stikstofdepositieberekening gedaan met de AERIUS-calculator (Bijlage 8). Uit de AERIUS berekeningen volgt dat er geen natuurgebieden zijn met rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Middels de gedane berekeningen is dan ook aangetoond dat het ontwikkelplan haalbaar is. Er is geen verplichting voor een Wnb vergunning.

5.7.3 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

5.8 Geluid

5.8.1 Wettelijk kader

Tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh) is een koppeling gelegd. Dat blijkt uit art. 76 en 76a van de Wgh. Dit betekent dat de geluidssituatie binnen het plangebied moet voldoen aan de voorwaarden uit de Wgh. Als nadere invulling van deze voorwaarden heeft de gemeente Veenendaal de beleidsregel hogere waarden Wgh opgesteld.

In het kader van de Wet geluidhinder liggen er zones rond wegen en spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen. Wegen op een woonerf of met een maximumsnelheid van 30 km/uur hebben geen zone. Binnen een zone moet voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, onderzoek worden gedaan naar de geluidbelasting. Binnen de geluidszone geldt een voorkeurswaarde voor de geluidsbelasting ter plaatse van nieuwe geluidsgevoelige gebouwen of terreinen. Hierbij geldt een afzonderlijke toetsing per weg, spoorweg of industrieterrein. Bij overschrijding van de voorkeurswaarde moet worden onderzocht of geluid reducerende maatregelen getroffen kunnen worden, waarbij de volgorde bron- overdracht- en ontvangermaatregelen de voorkeur geniet.

Beleidsregel hogere waarden

Pas als blijkt dat niet aan de voorkeurswaarde kan worden voldaan kan het college van Burgemeester en Wethouders een hogere waarde verlenen (ontheffing van de voorkeurswaarde). Hierbij geldt wel een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde vast te stellen dienen bron- en overdrachtsmaatregelen afgewogen te worden.

In deze beleidsregel worden randvoorwaarden genoemd voor het toestaan van hogere geluidsbelastingen dan de voorkeurswaarde. De voorwaarden zijn geformuleerd als eis of als inspanningsverplichting. Indien niet aan de inspanningsverplichting kan worden voldaan dient de initiatiefnemer te motiveren waarom dit niet kan of waarom voor een alternatieve oplossing is gekozen.

5.8.2 Toetsing bouwplan

Effecten van de omgeving op het plan

Het plangebied ligt wat de geluidbelasting betreft binnen de invloedssfeer van de Rondweg-West, Grote Beer + Vendelier, Nieuweweg en de Rijksweg A12, waardoor een akoestisch onderzoek is uitgevoerd (Bijlage 9).

Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat ter plaatse van de noord-, west-, oost- maar ook zuidgevels (buitengevels) nagenoeg overal ten gevolge van tenminste een van de zone-plichtige verkeerswegen de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden.

Tijdens het vorige akoestisch onderzoek ten behoeve van de planfasen 1 en 2 van Veense Poort is volgens de voorkeursvolgorde al onderzocht of middels bron- of overdrachtsmaatregelen de geluidbelastingen konden worden verlaagd. Hieruit bleek dat maatregelen dienaangaande onvoldoende resultaat zouden geven of niet reëel of wenselijk zijn vanuit bijvoorbeeld stedenbouwkundig oogpunt. Het is dus niet te voorkomen dat de voorkeursgrenswaarde overschreden zal worden.

Conform het geluidbeleid van de gemeente dient bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarde de woning dan ten minste een gevel(zijde) met een lager (luw) geluidsniveau te hebben. Het geluidsniveau op deze gevel(zijde) is niet hoger dan de voorkeurswaarde voor elk van te onderscheiden geluidsbronnen (= eis). Deze eis is opgenomen als voorwaardelijke verplichting in de regels van dit uitwerkingsplan. De woning heeft per etage minimaal een verblijfsruimte aan de zijde van de geluidluwe gevel (= inspanningsverplichting). Indien de woning beschikt over een of meer buitenruimten dan is er minimaal een gelegen aan de geluidluwe zijde. Indien dit niet mogelijk is dan dient het geluidsniveau op de gevel niet meer dan 5 dB hoger te zijn dan bij de geluidluwe gevel (= inspanningsverplichting).

Wanneer de exacte indeling van de bouwblokken bekend is, zal per woning/appartement aangegeven worden welke maatregelen getroffen dienen te worden om aan de Wet geluidhinder en het gemeentelijk hogere waarde beleid te voldoen. Hiervoor wordt aangegeven welke gevels doof worden uitgevoerd en hoe elke woning een geluidluwe gevel krijgt. Voor het creëren van geluidluwe gevels zal met berekeningen worden aangetoond dat de voorgestelde voorzieningen inderdaad zorgen voor een geluidbelasting van ten hoogste de voorkeurswaarde voor elke weg. Daarnaast moeten extra geluidwerende maatregelen genomen worden om te voldoen aan het Bouwbesluit. Deze dienen beschreven te worden in een akoestisch onderzoek naar de geluidwering van de gevels dat bijgevoegd moet worden bij de omgevingsvergunning bouwen.

Tot slot wordt op meerdere gevels geluidbelasting veroorzaakt door de omliggende wegen hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Daarom wordt tegelijkertijd met de procedure voor het vaststellen van voorliggend bestemmingsplan, de hogere waarde procedure doorlopen.

Effecten van het plan op de omgeving

Door Peutz is tevens een onderzoek uitgevoerd naar de optredende geluidbelasting vanwege het bestemmingsverkeer van en naar Fase 3 van het plan Veense Poort te Veenendaal (Bijlage 10). De realisatie van Fase 3 van Veense Poort leidt namelijk tot een toename van het bestemmingsverkeer op de wegen in de directe omgeving van het plan. De geluidbelasting op de nabijgelegen woningen neemt hierdoor enigszins toe, variërend van 0,2 tot 1,9 dB. Op de hoogst belaste gevels is sprake van een verwaarloosbare toename van 0,2 dB. Dit zal niet leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat.

5.8.3 Conclusie

Vanuit het aspect akoestiek zijn er geen belemmeringen voor de gewenste ontwikkeling, mits er een hogere waarde procedure wordt doorlopen en de aanbevelingen uit het akoestisch rapport worden opgevolgd.

5.9 Bedrijven- en milieuzonering

Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Der basis hiervoor vormt de Wet milieubeheer. In de VNG handreiking 'bedrijven en milieuzonering' 2009 zijn de aan te houden afstanden opgenomen. Hieraan wordt het plan dan ook getoetst. Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) dienen binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.

5.9.1 Toetsing bouwplan

Het woningbouwplan is gelegen nabij diverse bedrijven. Deze bedrijven hebben bepaalde vergunde rechten op grond van hun milieuvergunning of het Activiteitenbesluit. Indien het plan binnen de milieuruimte van de bestaande bedrijven gevestigd wordt, kan dit problemen bij het bedrijf veroorzaken. Daarom is door Sweco een onderzoek uitgevoerd naar de milieuzonering (Bijlage 11).

De bedrijven gelegen aan de Nieuweweg 221, 222 en 224 liggen op afstanden groter dan 10 m van de geplande nieuwbouw. Deze bedrijven voldoen akoestisch gezien aan de gestelde richtlijnen uit de VNG-publicatie.

De geplande nieuwbouw wordt tegen het bedrijf gelegen aan de Nieuweweg 223 aangebouwd. Dit betreft de ’plint’ van het gebouw met een hoogte van 3 meter boven maaiveld. De afstand tot de op deze plint te bouwen woningen bedraagt >10 m. Voor het bedrijf gelegen aan de Nieuweweg 223 is aanvullend onderzoek verricht.

Hoewel er op basis van de milieucategorie voldoende afstand is zijn er enkele activiteiten die de geluidswaarden overschreiden. doordat deze activiteiten zeer berperkt plaatsvinden zijn er echter geen overtredingen van het bestemmingsplan of activiteitenbesluit. Dit wordt nader onderbouwd in de notitie van Sweco (Bijlage 12). Conclusie daaruit is:

Indien het bedrijf gelegen Nieuweweg 223 te Veenendaal zich houdt aan hetgeen in de melding Activiteitenbesluit is omschreven, dan zal aan de geluideisen worden voldaan. Hierdoor is de aangevraagde bedrijfssituatie anders dan die omschreven in het door Sweco opgestelde rapport met referentienummer SWNL0243903 met datum 22-05-2019. Met het sporadisch uitvoeren van activiteiten, waarbij de roldeur en alle te openen delen in de buitengevels gesloten zijn, zal het geluid ter plaatse van de gevels van de geplande woningen voldoen aan geluideis van ten hoogste 50 dB(A) etmaalwaarde. Hierdoor vormt het bedrijf geen belemmering voor de realisatie van de geplande woningen. Indien er door het bedrijf wordt afgeweken van hetgeen is aangevraagd dan zal dit onderzocht moeten worden of er zal door de gemeente Veenendaal handhavend opgetreden moeten worden.

5.9.2 Conclusie

Het planvoornemen is qua milieuzonering inpasbaar op deze locatie.

5.10 Luchtkwaliteit

5.10.1 Wettelijk kader

Voor luchtkwaliteit zijn de luchtkwaliteitseisen (hoofdstuk 5.2) van de Wet milieubeheer van kracht. Hierin is vastgelegd dat onder meer ruimtelijke ontwikkelingen dienen te worden getoetst aan de in de wet opgenomen grenswaarden en richtwaarden. Deze Wet is nader uitgewerkt in Besluiten en Regelingen, waarvan het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate (nibm), het Besluit gevoelige bestemmingen en de Regeling beoordeling de belangrijkste zijn. Daarnaast is ook het beginsel van een goede en duurzame ruimtelijke ordening van belang.

Niet in betekenende mate (nibm)

Alleen projecten die ‘in betekenende mate’ bijdragen aan de concentraties luchtvervuiling worden getoetst aan de grenswaarden. Er dient te worden onderzocht of een project ‘in betekenende’ mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Het Besluit nibm bepaalt dat een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie luchtvervuiling als deze minder dan 3% van de grenswaarde, ofwel 1,2 microgram per m3. De Regeling nibm is hier een nadere uitwerking van. Hierin is bepaald dat woningbouwprojecten tot 1.500 woningen en kantoren tot 100.000 m 2 zijn vrijgesteld van toetsing aan de wettelijke grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof.

Besluit gevoelige bestemmingen

Kinderen, ouderen en zieken zijn gevoeliger voor luchtvervuiling en worden daarom extra beschermd. Op basis van het Besluit gevoelige bestemmingen gelden voor gevoelige bestemmingen nabij wegen zwaardere beperkingen. Zo mogen binnen 300 meter van rijkswegen en 50 meter vanaf provinciale wegen geen bestemmingen voor langdurig verblijf als kinderdagverblijven, scholen of verzorgingstehuizen worden gebouwd, als de wettelijke grenswaarden worden overschreden. Het Besluit verplicht overheden om onderzoek uit te voeren naar de concentraties stikstofdioxide en fijn stof. Voor gemeentelijke wegen geldt een zwaardere motiveringsplicht.

Concentraties stikstofdioxide en (ultra) fijn stof

De Omgevingsdienst heeft de concentraties stikstofdioxide en (ultra) fijn stof voor het jaar 2015 en 2025 berekenend met het rekenmodel GeoMilieu. De wettellijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde ligt op 40 microgram per m3. De uurgemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide van 200 microgram per m3 wordt overschreden wanneer de concentraties gemideld op jaarbais boven de 60 microgram per m3 uitkomen.

5.10.2 Toetsing bouwplan

Door Aveco de Bondt is een onderzoek naar de luchtkwaliteit uitgevoerd (Bijlage 13). In het onderzoek is getoetst aan de Wet luchtkwaliteit en is gekeken naar het woon- een leefklimaat.

Toetsing Wet luchtkwaliteit

Voor woningbouwlocaties geldt een NIBM-grens van 1.500 woningen. Binnen het plangebied worden circa 165 woningen gerealiseerd. De ontwikkeling valt daarmee ruimschoots binnen de NIBM-grens.

Goed woon- en leefklimaat

Naast de effecten van de voorgenomen ontwikkeling op de luchtkwaliteit, moet worden bezien of er voor de te realiseren woningen voldaan kan worden aan een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit. Hiervoor is gebruik gemaakt van de luchtkwaliteitkaarten uit het Geoloket. Daaruit blijkt dat de wettelijke grenswaarden voor stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof bij lange na niet overschreden worden (zie navolgende tabel). Er wordt niet voldaan aan de advieswaarden van de GGD en de WGH van 20 µg/m3 voor fijn stof en stikstofdioxide en 10 µg/m3 voor zeer fijn stof, maar door de afnemende concentratie van (zeer) fijn stof en stikstofdioxide kan aangenomen worden dat daar op termijn wel aan voldaan wordt.

Soort stof   Concentratie 2018   Concentratie 2030   Wettelijke grenswaarde jaargemiddelde  
Stikstofdioxide (NO2)   20-24 µg/m3   12-16 µg/m3   40 µg/m3  
Fijn stof (PM10)   20-21 µg/m3   17-18 µg/m3   40 µg/m3  
Zeer fijn stof (PM2,5)   12,5-13 µg/m3   10-10,5 µg/m3   25 µg/m3  

5.10.3 Conclusie

Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven. Daarnaast is gebleken dat er in het kader van de luchtkwaliteit sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plekke van het plangebied.

5.11 Mobiliteit

5.11.1 Wettelijk kader

Op 26 november 2020 heeft de raad de Notitie parkeernormen Veenendaal 2020 vastgesteld. De parkeernormen zijn hiermee herzien. In het vastgestelde beleid worden flexibelere parkeernormen toegepast, waardoor er meer maatwerk mogelijk is bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in Veenendaal. Hierbij wordt meer rekening gehouden met het bestaande stedelijk gebied en met de mogelijkheden om met andere vervoerswijzen te reizen naast de personenauto. Ook worden er fietsparkeernormen geïntroduceerd om de positie van Veenendaal als fietsstad verder te versterken. Tot slot kunnen initiatiefnemers van grote ruimtelijke ontwikkelingen met behulp van een mobiliteitsplan gemotiveerd een reductie op de parkeernormen verdienen door andere vormen van mobiliteit aan te bieden en gebruik te maken van de kwaliteiten die aanwezig zijn in de nabije omgeving van het plangebied.

5.11.2 Toetsing bouwplan

Als onderdeel van de bestemmingsplan procedure is er een verkeersonderzoek uitgevoerd (Bijlage 14).De volgende onderdelen zijn opgenomen in het verkeersonderzoek:

  • Afwikkeling van het verkeer
  • Analyse van de huidige situatie
  • Parkeerbalans

Aangepast verkeersonderzoek n.a.v. geactualiseerd verkeersmodel Veenendaal

Voor de berekening van de afwikkeling van het verkeer is de doorstroming onderzocht op de kruispunten die de ontwikkeling ontsluit op de Nieuweweg en het kruispunt Nieuweweg – Grote Beer – Rondweg- West. In een eerdere versie van dit verkeersonderzoek (februari 2021) zijn de berekeningen uitgevoerd op basis van verkeerscijfers uit een eerdere versie van het verkeersmodel Veenendaal. Op 13 juli 2021 is het geactualiseerde verkeersmodel Veenendaal vastgesteld door het college van burgemeester & wethouders van Veenendaal. Dit verkeersmodel heeft als basisjaar 2020 en als toekomstjaar 2035. In dit model is de verbreding van de N233 en de ongelijkvloerse aansluiting bij de de Prins Clauslaan en Van Essenlaan meegenomen als vaststaande ontwikkeling. Deze ontwikkelingen dragen bij aan een afname van het verkeer op het kruispunt Rondweg-West – Grote Beer in 2035 ten opzichte van 2020.

In het verkeersonderzoek dat hoort bij de bestemmingsplan procedure voor Veense Poort Fase 3 zijn een aantal aandachtspunten benoemd. Uit de berekening met de Methode Harders blijkt dat de gemiddelde wachttijd voor het verkeer op het kruispunt Nieuweweg met De Kweek zowel in de ochtend- als avondspits acceptabel is. De afwikkeling van het verkeer op het kruispuntencomplex Nieuweweg – Grote Beer – Rondweg-West is onvoldoende. Dit kruispunt is zowel in de ochtend- als avondspits oververzadigd, waardoor er wachtrijen ontstaan. De mate van oververzadiging is sterk vergelijkbaar met de autonome situatie in 2035, waarin de ontwikkeling van Veense Poort Fase 1 & 2 is meegenomen. De kruispunten Rondweg-West – Grote Beer – Nieuweweg kunnen niet veel meer verkeer verwerken dan in de autonome situatie het geval is. Door extra woningen (Veense Poort Fase 3) toe te voegen in de directe omgeving van deze kruispunten wordt een klein gedeelte van het oorspronkelijke verkeer verdrongen naar andere routes door Veenendaal. Op routes waar het verkeer naar toe verdrongen wordt ontstaan geen knelpunten in de afwikkeling. Zie voor de onderbouwing hiervan Bijlage 15.

Parkeerbalans

Op basis van de parkeernormen (2020) van de gemeente Veenendaal is berekend dat voor Fase 3 179 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden. Het plan voldoet aan de Notitie parkeernormen Veenendaal 2020. Het aspect parkeren vormt dan ook geen belemmering voor de realisatie van de ontwikkeling.

Participatie

Door middel van diverse participatiebijeenkomsten zijn de omwonenden meegenomen in het verkeersproces behorende bij de ontwikkeling van deze fase. De verkeersonderzoeken en uitkomsten daarvan zijn met de buurt gedeeld. In februari 2022 heeft de laatste bijeenkomst plaats gevonden.

5.11.3 Conclusie

Vanuit het aspect mobiliteit zijn er geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling.

5.12 Windhinder

In 2006 is de NEN 8100 'Windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving' uitgekomen. Deze norm bevat een beslismodel op basis waarvan een inschatting kan worden gedaan of er windhinder is te verwachten en of er een onderzoek nodig is. Uit het beslismodel blijkt dat bij gebouwen die een bouwhoogte van 30 meter of hoger krijgen, een windklimaatonderzoek noodzakelijk is. Met voorliggend bestemmingsplan wordt bebouwing tot een hoogte van 55 meter mogelijk gemaakt, waardoor er een windklimaatonderzoek is uitgevoerd (Bijlage 16).  

Uit de resultaten van het onderzoek blijkt het volgende.

  • In de geplande bebouwingssituatie is een goed tot lokaal matig windklimaat voor het criterium doorlopen vastgesteld. Er is geen sprake van een slecht windklimaat of een overschrijding van het gevaarcriterium.
  • Voor de gevels van de geplande nieuwbouw is met name rond de gebouwhoeken en langs de gevel aan de Nieuweweg is plaatselijk sprake van een matig windklimaat voor slenteren. Deze plaatsen zijn op voorhand minder geschikt voor het plaatsen van gebouwentrees.
  • Het windklimaat rond gebouwentrees van de geplande bebouwing kan desgewenst plaatselijk worden verbeterd met windafschermende maatregelen. Hierbij kan worden gedacht aan het plaatsen van schermen rond de entree of het plaatsen van de entree in een nis.

Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het aspect windhinder geen belemmeringen zijn voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.

5.13 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

In juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r) in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de procedure voor de vormvrije m.e.r.- beoordeling. Voor een aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, zal door de initiatiefnemer een aanmeldnotitie opgesteld moeten worden. Na het indienen van de aanmeldnotitie dient het bevoegd binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbeslissing te nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden. Vervolgens moet de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is vereist als een besluit wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en de besluiten (kolom 4) die daaraan zijn gekoppeld, in gevallen waarin de omvang van activiteiten onder de drempelwaarden (kolom 2 van de D-lijst) liggen.

5.13.1 Toetsing bouwplan

Voor de ontwikkeling is een vormvrije m.e.r. beoordeling opgesteld (Bijlage 17). Hierin worden alle relevante aspecten beoordeeld. Hieruit volgt dat op basis van de huidige kennis en uitgangspunten ten tijde van het uitvoeren van deze m.e.r.-beoordeling, kan voor alle aspecten worden uitgesloten dat onderhavig plan nadelige gevolgen voor het milieu oplevert. Het voorstel is om het college van B&W van de gemeente Veenendaal op basis van deze notitie te laten besluiten dat geen milieueffectrapportage nodig is

5.13.2 Conclusie

Er is geen milieueffectrapportage nodig, het college van B&W van de gemeente Veenendaal zal dat besluiten bij het besluit op het ontwerp bestemmingsplan.

5.14 Totaalbeeld aspecten

Uit alle gevoerde onderzoeken komt naar voren dat het bestemmingsplan niet op onacceptabele gevolgen of belemmeringen stuit voor de directe omgeving.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE PLANOPZET

6.1 Inleiding

Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat verbeelding en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.

Verbeelding

Zoals reeds eerder gesteld is de verbeelding gerelateerd aan de regels (en vice versa) en heeft tevens de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen.
Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Verder kunnen er binnen een bestemming verklaringen zijn aangegeven. Deze hebben juridisch gezien geen enkele betekenis en zijn uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens).
De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.

Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.

Toelichting

De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter geen rechtsreeks burgers bindende werking.

6.2 De indeling van de planregels

Het gemeentelijk beleid is vertaald in de planregels. Het deelplan bevat normatieve regels, die bindend zijn voor zowel de overheid als de burger. Daarbij is geprobeerd een flexibel stelsel van regels te ontwikkelen zonder daarbij tekort te doen aan eisen van rechtszekerheid. Gekozen is daarom om het aantal bestemmingen op de verbeelding te beperken tot datgene wat noodzakelijk wordt geacht.

Het is voor beide partijen van groot belang, dat de verbeelding en de planregels duidelijke informatie verschaffen. Door het aantal bestemmingen met een minimum te beperken wordt de leesbaarheid en duidelijkheid van zowel de verbeelding als de planregels vergroot. Een leesbaar en duidelijk plan zorgt bovendien voor een plan dat handhaafbaar is.

De indeling van de planregels is als volgt:

6.2.1 Inleidende regels (hoofdstuk 1)

Dit hoofdstuk bevat alle bepalingen die nodig zijn om de overige planregels goed te

kunnen hanteren:

  • begrippen: bevat in het plan gebruikte begrippen die uitleg behoeven;
  • wijze van meten: bevat technische regelingen met betrekking tot het bepalen van oppervlaktes, percentages, hoogtes, dieptes, breedtes en dergelijke. Hieronder valt tevens de wijze van peilbepaling.
6.2.2 Bestemmingsregels (hoofdstuk 2)

De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:

Bestemmingsomschrijving;
Bouwregels;
Nadere eisen;
Specifieke gebruiksregels;
Afwijken van de gebruiksregels.

Binnen dit plan komen de bestemmingen 'Wonen', 'Groen' en 'Verkeer' voor.

6.2.3 Algemene regels (hoofdstuk 3)

Hoofdstuk 3 bestaat in het beginsel achtereenvolgens uit de volgende artikelen:
Anti-dubbeltelregel;
Algemene bouwregels;
Algemene gebruiksregels;
Algemene afwijkingsregels;
Algemene wijzigingsregels;
Overige regels.

6.2.4 Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4)

In hoofdstuk 4 van de regels is het overgangrecht geformuleerd. De formulering is conform de tekst als in het Bro omschreven. Zonder vergunning opgerichte, dus illegale, bouwwerken vallen niet onder het overgangsrecht. Indien de bouwwerken door wetgeving inmiddels vergunningvrij kunnen worden opgericht, worden deze niet als illegaal beschouwd.

In de slotregel wordt genoemd hoe het plan kan worden aangehaald.

6.3 Bestemmingen

De bestemmingen bestaan uit een opsomming van omschrijvingen die aangeven hoe een bepaalde plek gebruikt mag worden en wat er op een bepaalde plek gebouwd mag worden. Dit wordt respectievelijk opgesomd in de bestemmingsomschrijving en de bouwregels. Daarnaast gelden er voor sommige bestemmingen aanvullende specifieke gebruiksregels (bijvoorbeeld verboden) en mogelijkheden tot afwijken van de gebruiks- en bouwregels.

In dit bestemmingsplan is el sprake van de bestemming Wonen. De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen in gestapelde woningen. Ondergeschikt is het mogelijk om de begane grond en 1e verdieping te gebruiken ten behoeve van gemengde doeleinden. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding opgenomen bouwvlak worden gebouwd. Het gehele bouwvlak mag bebouwd worden. De op de verbeelding opgenomen bouwhoogte is de maximaal toelaatbare bouwhoogte voor de voorgenomen ontwikkeling. Daarnaast is een maximum aantal van 14.000 m2 GBO toegestaan. Dit is in de regels van het bestemmingsplan geregeld.

Hoofdstuk 7 FINANCIEEL-ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

Tegelijkertijd met de vaststelling van een bestemmingsplan kunnen exploitatieplannen (ex. art. 6.12 Wro) worden vastgesteld. Op basis van het exploitatieplan kunnen (plan)kosten worden verhaald.

Een exploitatieplan hoeft niet opgesteld te worden bij een bestemmingsplan met alleen conserverende bestemmingen of wijzigingsbevoegdheden. Een exploitatieplan hoeft ook niet opgesteld te worden als het kostenverhaal ‘anderszins verzekerd’ is, door middel van bijvoorbeeld anterieure overeenkomsten of als de gemeente eigenaar is van de gronden.

Met de ontwikkelende partijd is een exploiatieovereenkomst aangegaan. Daarom is het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 8 MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

Het gemeentelijke beleid is er op gericht om in de voorbereiding op de bestemmingsplanprocedure een participatietraject te volgen. Om in het voortraject inspraak te kunnen hebben worden belanghebbenden uitgenodigd om te participeren in de totstandkoming van het bestemmingsplan. Dit vervangt de ter inzagelegging van het voorontwerpbestemmingsplan. Met de burgerparticipatie wordt eenieder in de gelegenheid gesteld om kennis te nemen van het plan en te reageren op de inhoud.

Burgerparticipatie heeft meedere malen plaatsgevonden. Zowel fysiek als online. Tijdens deze bijeenkomsten zijn de aanwezigen meegenomen in de ontwikkeling van het plan. Eventuele opmerkingen zijn zoveel mogelijk in het plan verwerkt.

8.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening kan vooroverleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten, waterschappen en diensten van provincie en Rijk. Indien geen belangen van die partijen in het geding zijn kan worden afgezien van het vooroverleg. Vooroverleg vindt gelijktijdig met de terinzagelegging van het plan plaats.

8.2 Ontwerp ter inzage legging

Het ontwerpbestemmingsplan 1e Melmseweg is op 29 december 2021 gepubliceerd op de daarvoor bestemde locaties. Vanaf donderdag 30 december 2021 tot en met woensdag 9 februari 2022 heeft het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen. Tegen het ontwerpbestemmingsplan was 1 pro-forma zienswijze ingediend. Deze zienswijze is op dinsdag 29 maart 2022 ingetrokken.