direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Maanwijk, Leusden-Zuid
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0327.227-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

In Leusden-Zuid ligt direct tegen de bebouwde kom een agrarisch perceel. Heijmans Vastgoed, hierna initiatiefnemer, heeft het voornemen om op deze grond een nieuwbouwwijk onder de naam 'Maanwijk' te realiseren. Het programma gaat bestaan uit maximaal 120 woningen. Het plan voorziet in een gevarieerde samenstelling van woningen die geschikt zijn voor verschillende doelgroepen.

Het plan is niet passend in het geldend bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de noordkant van in Leusden-Zuid. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.227-0401_0002.png"

De ligging van het plangebied (rood omkaderd) en de omgeving (bron: OpenStreetMaps)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt in Leusden-Zuid en wordt grofweg ingesloten door de verkeersassen Groene Zoom, De Roo van Alderwereltlaan, de Van Diepenheim Scheltuslaan en de Maanweg. De Groene Zoom is direct aangesloten op de N226, de weg van Amersfoort naar Woudenberg.

De locatie ligt op een overgangsgebied tussen de bebouwde kom van Leusden en natuurgebied de Utrechtse Heuvelrug. Aan de oost- en zuidkant wordt het plangebied omsloten door woonwijken (zuid) en bedrijventerrein 'Paardenmaat' (oost). Aan de westkant ligt een smalle strook met agrarische percelen met daarachter de Heiligerbergerbeek en de bossen van de Utrechtse Heuvelrug. In het noorden, aan de andere zijde van de Groene Zoom, liggen agrarische percelen en verderop enkele sportvelden van Leusden.

De planlocatie kenmerkt zich, door de ligging van meerdere toegangswegen in de directe omgeving, als entree van Leusden Zuid. De totale omvang van het perceel bedraagt circa 4,7 ha. Het plangebied is in gebruik als akkerbouwgrond. Aan de noordkant wordt het plangebied begeleid door een bomenrij en de Groene Zoom. Aan de oostkant wordt de locatie ontsloten op de Hekkerdreef. Navolgende afbeeldingen tonen een impressie van de bestaande situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.227-0401_0003.png"

Luchtfoto van de planlocatie (binnen het rode kader) en de directe omgeving (bron: PDOK).

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.227-0401_0004.png"

Aanzicht op de planlocatie vanaf de rotonde die de Maanweg met de Groene Zoom verbindt (Streetview)

2.2 Toekomstige situatie

In het plangebied wordt de woonwijk 'Maanwijk' gerealiseerd. Daarmee vindt er een logische afronding plaats van de noordelijke bebouwing van Leusden Zuid binnen de bestaande verkeersassen.

Maanwijk gaat ruimte bieden aan 120 woningen. Uitgangspunt is een divers programma gericht op verschillende doelgroepen.

Voor de ontwikkeling is een kadernota opgesteld, die door het college van B&W is vastgesteld. Hierin is een kader opgesteld met voorwaarden op het gebied van onder andere stedenbouw, het woningbouwprogramma, de openbare ruimte, verkeer en parkeren. Het voorliggende plan past binnen de voorwaarden van de kadernota.

Bij de totstandkoming van het ontwerp van Maanwijk is gekozen voor een ontwikkeltraject waar de wensen van toekomstige bewoners en omwonenden zijn meegenomen in het ontwerpproces. Door op deze wijze te ontwikkelen wordt aangesloten bij de kernwaarden van Leusbroek, het voormalige lintdorp: Bewust, Betrokken, Bijzonder. Dit vraagt om flexibiliteit in de planvorming en resulteert in een sterke toekomst bestendige wijk. Meer over de inhoud van de gesprekken die met bewoners en omwonenden zijn gevoerd volgt in paragraaf 6.3.

Bij de totstandkoming van het woningbouwprogramma hebben een aantal bestuurlijke uitgangspunten aan de basis gestaan. Zo dient 30% van het totale aantal woningen sociale huur te zijn en ten minste 60% van het gehele programma uit grondgebonden woningen te bestaan. Ook starters en senioren krijgen een plek en er is aandacht voor levensloopbestendig wonen. Deze uitgangspunten hebben gezamenlijk geleid tot het volgende programma:

Woningbouwprogramma Maanwijk  
  Aantal:  
Sociale huurappartementen   36  
Kleine grondgebonden woningen, breedte 3.6 m.   8  
Kleine grondgebonden woningen, breedte 3.9 m.   6  
seniorenwoning   22  
tweekappers   16  
herenhuizen   32  
Totaal:   120  

Voor de inpassing van de 120 woningen binnen het plangebied is een VO stedenbouwkundig plan opgesteld, waar navolgende afbeelding een uitsnede van toont (in bijlage 1 is een uitvergrote versie opgenomen). Het gebied vormt de entree tot de kom van Leusden en heeft daarmee een representatieve uitstraling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.227-0401_0005.png"

Stedenbouwkundig plan Maanwijk

Het ontwerpproces heeft geleidt tot het stedenbouwkundig plan zoals dat nu voorligt. Maanwijk wordt een woonwijk met een dorpse dichtheid. Het plan is opgebouwd uit een gevarieerde laanbebouwing aan de groene Zoom tussen twee gesloten hoeken bij de rotonde en de spoorweggang, met daarachter een parklandschap met drie hofjes. De hofjes zijn elk via een doorgang aangesloten op de parallelweg langs de Groene zoom die de wijk ontsluit. Aan de parkzijde biedt een fijnmazig net van paden, om en door de hofjes, een goed 'doorwaadbare' woonbuurt. Het parkeren is buiten dit parklandschap gehouden, langs de Zoom, in parkeerkoffers in de hoeken en op het eigen terrein bij de tweekappers aan de hofjes. Hiermee is een rustig samenhangend woonklimaat voor spelende kinderen en verpozende ouderen vrijgespeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.227-0401_0006.png"

Sfeerbeelden van de inrichting en architectuur van Maanwijk (bron: VO Stedenbouwkundig plan)

De sfeer en architectuur van Maanwijk vormt een aanvulling op de al bestaande woonwijken in Leusden.

Er komt een subtiele diversiteit aan bouwstijlen die gezamenlijk een bijzonder beeld voor de entree van Leusden oproept. Een andere typisch kenmerk van Maanwijk wordt de overgang tussen privé en openbare tuinen van de woningen in het parklandschap. De privétuinen van de hofjeswoningen gaan op meerdere plaatsen over in een mandelig terrein. Op deze wijze worden de woningen als het ware geïntegreerd in de parkachtige omgeving en ontstaan er publieke ruimtes in het groen waar gezamenlijk gerecreëerd en anderzijds activiteiten kunnen worden uitgeoefend. Voor het borgen van de beeldkwaliteit is een beeldkwaliteitsplan opgesteld, dat is opgenomen als bijlage 2 bij de regels. Dit beeldkwaliteitsplan is gelijktijdig met het bestemmingsplan vastgesteld als welstandskader op basis van artikel 12a van de Woningwet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.227-0401_0007.png"

Een uitwerking van de overgang tussen de prive- en openbare tuinen (VO Stedenbouwkundig plan Maanwijk, Heijmans)

Maanwijk wordt aan de west- en oostkant ontsloten op het aangrenzende wegennet. De wegen binnen het plangebied krijgen de status 'erftoegangsweg' (30 km-weg). De verkeersstructuur bestaat uit één doorlopende weg aan de noordkant en drie zijstraten die uitkomen in de hofjes. Parkeren gebeurt op eigen terrein en in meerdere parkeerkoffers die tussen het groen worden aangelegd. Meer over de aantallen parkeerplaatsen en andere aspecten m.b.t. verkeer volgt in paragraaf 4.4.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

De ladder voor duurzame verstedelijking dient de behoefte van een nieuw woningbouwprogramma aan te tonen. Bij flexibele plannen kan de laddertoets worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in één van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro waardoor enig nadelig effect op deze gebieden op voorhand kan worden uitgesloten.

Ladder duurzame verstedelijking

De ontwikkeling van 120 woningen op een onbebouwd perceel is een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarom is in bijlage 2 een ladderonderbouwing opgenomen. Uit deze onderbouwing blijkt een behoefte aan het kwalitatieve en het kwantitatieve programma van Maanwijk. Alternatieven binnenstedelijke locaties in Leusden en Amersfoort zijn er niet. De ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee succesvol doorlopen.

Het plan past daarmee binnen het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS)

In de PRS beschrijft de provincie het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. Deze periode sluit aan bij die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het rijk. De provincie geeft aan welke doelstellingen zij van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe zij uitvoering geeft aan dit beleid. Deels geeft zij uitvoering aan het beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) die tegelijk met de PRS is vastgesteld.

Met betrekking tot de pijler 'vitale dorpen en steden' heeft de provincie het volgende provinciale belang gedefinieerd: 'Door de ontwikkeling van wonen en werken vooral in het bestaande stedelijke gebied te laten plaatsvinden, behouden we vitale dorpen en steden'

In de Provinciale ruimtelijke structuurvisie 2013 – 2028 (PRS) zijn de volgende provinciale belangen vastgelegd die betrekking hebben op vitale steden en dorpen:

  • Realiseren van voldoende en op de behoefte aansluitend woningaanbod, met een accent op binnenstedelijke ontwikkeling.
  • Een vitale en innovatieve regionale economie, met voldoende en diverse vestigingsmogelijkheden.
  • Optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte.
  • Een goede bereikbaarheid voor woon-, werk en vrijetijdsverkeer

Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV)

In de PRV zijn onder andere de regels uit het PRS rechtstreeks overgenomen, waarbij een verduidelijking is gegeven op de wijze van het overnemen van de provinciale regeling in (gemeentelijke) ruimtelijke plannen. De PRV is gebaseerd op artikel 4.1, eerste lid, van de Wro. Op basis van dit artikel kunnen, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, Provinciale Staten regels stellen omtrent de inhoud, toelichting of onderbouwing van ruimtelijke plannen. Hieronder vallen de bestemmingsplannen (inclusief de uitwerkings- en wijzigingsplannen), besluiten op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) waarbij afgeweken wordt van een bestemmingsplan, beheersverordeningen en projectuitvoeringsbesluiten op basis van de Crisis en herstelwet. Doel van de verordening is om een aantal provinciale belangen te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. De volgende artikelen zijn voor deze ontwikkeling van belang:

Planspecifiek

In de omgevingsvisie heeft de provincie voor wonen een kwantitatief streefprogramma opgenomen tot 2028. Twee derde van deze opgave wenst de provincie te bewerkstelligen middels binnenstedelijke woningbouw projecten. Voor de regio Amersfoort specificeert de provincie het kwantitatieve programma tot 12.530 woningen (binnenstedelijk, tot 2018). De 120 woningen uit dit plan worden conform kaart 7 uit de provinciale verordening gerealiseerd binnen stedelijk gebied en dragen direct bij aan het behalen van deze doelstelling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.227-0401_0008.png"

Uitsnede kaart 7 'wonen en werken', waarbij de contouren van het plangebied zijn aangegeven met de zwarte lijn (bron: PRV)

In de provinciale verordening zijn enkele artikelen opgenomen die van belang zijn in het kader van voorliggende ontwikkeling:

artikel 1.13 Overstroombaar gebied (verordening)

Het plangebied ligt binnen een door de provincie Utrecht aangeduid 'overstroombaar gebied'. In de verordening is opgenomen dat een toelichting van een nieuw ruimtelijk besluit welke is gelegen binnen dit gebied, een beschrijving dient te bevatten van het door de gemeente te voeren beleid ter zake en de wijze waarop met het overstromingsrisico wordt omgegaan. In het kader van de ontwikkeling van Maanwijk is een plan voor de waterhuishoudkundige situatie opgesteld, waarin o.a. aandacht wordt besteed aan de afwatering van oppervlaktewater. Meer hierover volgt in paragraaf 4.2.

artikel 1.8 Landschap - Gelderse Vallei (verordening)

Het plangebied ligt binnen de landschapsaanduiding 'Gelderse Vallei', deelgebied 'kleinschalig strokenlandschap'. Het strokenlandschap is te typeren als een halfopen landschap van langgerekte ruimten, omzoomd door beplante wegen en kavelgrenzen. Een mix van o.a. lanen, rijen knotbomen, houtsingels, en bospercelen zorgen voor een gevarieerd landschapsbeeld. In de kwaliteitsgids Gelderse Vallei zijn ambities opgesteld ten behoeve van het behoud en het versterken van bestaande kwaliteiten. In het stedenbouwkundig ontwerp van Maanwijk, welke is toegelicht in paragraaf 2.2, is te zien dat de bestaande watergang aan de noordkant van het plangebied behouden blijft. De overige gronden van het plangebied zijn in de bestaande situatie in gebruik als akkerbouwgrond en vertegenwoordigen geen kernkwaliteiten. Door het behouden van de watergang en het ontbreken van andere kernkwaliteiten heeft de ontwikkeling van Maanwijk geen negatief effect op het landschap.

artikel 4.1 Stedelijk gebied (verordening)

De planlocatie ligt binnen het door de provincie aangeduide 'Stedelijke gebied'. Gronden binnen dit gebied zijn in beginsel geschikt voor 'verstedelijking'. De toekomstige woonfunctie past daarin, zie de onderbouwing van de Ladder voor duurzame verstedelijking in paragraaf 3.1. In geval van uitleg locaties en transformaties van woonwijken binnen het stedelijk gebied acht de provincie het van belang dat gemeenten en initiatiefnemers nadenken over het gebruik van alternatieve vormen van energie en energiebesparende technieken (hierbij valt te denken aan het toepassen van restwarmte, Warmte Koude opslag en aardwarmte). Hiermee dragen ruimtelijke plannen bij aan het doel van 10% duurzame energiegebruik in 2020 zoals verwoord in de PRS. Maanwijk wordt een energieneutrale woonwijk. Uitgangspunt hierbij is dat de wijk grotendeels gasloos en all-electric zal zijn (pallet-kachel is wel een mogelijkheid). Daarmee draagt het plan bij aan de energie doelstellingen van de provincie.

Conclusie

Voorliggend plan is uitvoerbaar binnen de beleidskaders van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en Verordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie stedelijk gebied gemeente Leusden

In de omgevingsvisie heeft de gemeente zoveel mogelijk al het gemeentelijke strategische beleid voor de fysieke leefomgeving opgenomen. Het strategische beleid is in drie strategische keuzen samen te vatten:

  • Er is gekozen voor een blijvend beheerste groei (van ongeveer 50 woningen per jaar).
  • Deze beheerste groei wordt gerealiseerd door stenig gebied te verdichten en een groene ontwikkel strategie in te zetten voor extra woningen in het buitengebied.
  • Het stedelijk gebied wordt gemengd, groen en gezond ontwikkeld.

Deze hoofdkeuzen zijn uitgewerkt in de volgende thema's:

  • Leusdens wonen;
  • Ruimte voor een Leusdense ondernemerscultuur;
  • Voorzieningen als sociale plekken;
  • Groen is ons goud;
  • Duurzame mobiliteit;
  • Een gezonde en duurzame samenleving.

Per gebied is de visie op deze thema's gespecificeerd.

Planspecifiek

In de visie komen een aantal thema's aan bod die direct of indirect betrekking hebben op voorliggend plan.

Met betrekking tot het thema wonen heeft de gemeente enkele opgaven voor de toekomst opgesteld, waaronder inspelen op de behoefte van een veranderende bevolking, meer vraaggerichte woningbouw en het behouden van een aantrekkelijk woningaanbod voor nieuwkomers. Voorliggend plan sluit om meerdere redenen aan op deze opgaven. In paragraaf 3.3.2 wordt dit nader toegelicht. In het kader van klimaatbestendig inrichten en bouwen wordt Maanwijk genoemd waarbij het van belang is maatregelen te nemen om water vast te houden om de wateroverlast, droogte en hitte te beperken en verminderen. In paragraaf 4.2 wordt nader ingegaan op het toekomstig watersysteem van de nieuwbouwwijk, waarbij ook het opvangen van water nadrukkelijk aan bod komt.

3.3.2 Woonvisie 2016-2022

De gemeente ziet het dorpse karakter met als typische kenmerken ruimte, groen in en om de woonkernen en een grote mate van sociale samenhang als het sterke punt van Leusden. Het behoud van dit dorpse karakter met een ideaal woonmilieu voor gezinnen staat voorop. In de Woonvisie 2016-2022 is dit ook het streven. In de Woonagenda Leusden (2016) wordt geconstateerd dat uit behoefteramingen blijkt dat tot 2035 de woningbehoefte circa 1.000 woningen omvat. De gemeenteraad geeft de ruimte 800 tot 1.200 woningen te realiseren in de periode tot en met 2025. De gemeente richt zich op een centrum dorps/klein stedelijk woonprofiel gericht op het aantrekken en binden van (jonge) gezinnen. 60% tot 80% van de toe te voegen woningvoorraad zou voor de doelgroep gezinnen moeten worden gebouwd. De overige 20 tot 40% is bestemd voor woningen voor in hoofdzaak senioren en secundair voor één- en tweepersoonshuishoudens, waaronder starters. Naast de inzet voor gezinnen richt de gemeente zich ook op het uitbreiden van de voorraad betaalbare woningen (van 2.500 naar 2.800), doorstroming naar geschikte woningen en verduurzaming van de woningvoorraad.

Planspecifiek

Zoals reeds aangegeven in paragraaf 2.2 beschikt Maanwijk over een divers programma, zowel kwantitatief als kwalitatief. Er wordt ingespeeld op de behoefte van aandachtsgroepen, waaronder starters en senioren. Tevens betreft 30% van de 120 woningen sociale huurwoningen. Het diverse woningbouwprogramma van Maanwijk sluit daarmee aan op de doelstellingen zoals geformuleerd in de gemeentelijke woonvisie. Bijlage 2 gaat ook in op de locatiekeuze en de woonbehoefte en de verhouding van de woonbehoefte in de regio.

Ook vanuit kwantitatief oogpunt sluit het programma aan op het gewenste beleid. In de Woonagenda Leusden (2016) wordt geconstateerd dat uit behoefteramingen blijkt dat tot 2035 de woningbehoefte circa 1.000 woningen omvat. De gemeenteraad geeft de ruimte 800 tot 1.200 woningen te realiseren in de periode tot en met 2025.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit de woonvisie.

3.3.3 Beleidskaders Sociaal Domein

De gemeente Leusden heeft in december 2016 de visie en uitgangspunten Sociaal Domein vastgesteld. In de visie zijn uitgangspunten geformuleerd die als kader dienen om ruimtelijke initiatieven aan te toetsen. Dit kader kent de volgende vier uiteenzettingen:

  • 1. Ontmoeting en saamhorigheid

De opzet van buurten nodigt uit tot gezamenlijk initiatief en ontmoeting. Het openbaar gebied versterkt de sociale cohesie en faciliteert contacten tussen mensen. Het ontwerp is zodanig dat mensen worden uitgenodigd op elkaar te letten, elkaar te helpen en rekening te houden met elkaar. De bewoners zelf kunnen nader keuzes maken in gebruik / functie en dagelijks beheer van (delen van) de openbare ruimte. De opzet van de wijk biedt ook fysiek ruimte aan (door)ontwikkeling van maatschappelijke functies in de wijk.

  • 2. Levensloopbestendig

Ouderen en gehandicapten moeten zo veel mogelijk thuis kunnen blijven wonen. Elke woning dient toegankelijk en dus conform het handboek Woonkeur 2015 te worden ingericht. Woningbouwprogramma's dienen veel ruimte voor specifiek levensloop bestendig wonen te bevatten., zeker gezien de vraag in Leusden Zuid. Ook dient rekening te worden gehouden met alle inkomensgroepen.

  • 3. Toegankelijkheid

De openbare ruimte is -net als alle woningen dat zijn- ook (fysiek) toegankelijk voor mensen met (een) beperking(en). De gemeente hanteert hierbij de algemene beleidsuitgangspunten van Agenda221. Deze uitgangspunten zijn op nader te bepalen wijze praktisch uit te werken, bijvoorbeeld met behulp van de "Toolkit Werken aan toegankelijkheid"2

  • 4. Gezondheid

De opzet van een woonwijk nodigt uit tot een gezonde leefstijl, bijvoorbeeld door een veilige en uitdagende speelomgeving of fietsen, wandelen en sporten te faciliteren. Deze omgevingen hebben prioriteit boven auto toegankelijkheid en parkeren voor de deur. Ongezonde invloeden, zoals luchtvervuiling en geluidsbelasting worden vermeden en bestreden, waarbij creatieve en out-of the box oplossingen welkom zijn.

Planspecifiek

De openbare ruimte van Maanwijk houdt rekening met saamhorigheid en stimuleert ontmoetingen tussen bewoners. Dit komt door uiting door meerdere groene clusters tussen de woningen in. Deze groene clusters worden ingericht met algemene voorzieningen zoals bijvoorbeeld zitgelegenheden, speelplaatsjes, jeu des boules banen en pluktuinen. Ter bevordering van de sociale controle worden deze groene clusters met elkaar verbonden door wandelpaadjes. Naast het stimuleren van ontmoetingen dragen de speelveldjes en wandelpaden ook bij aan een gezonde omgeving. Bij het ontwerp wordt er daarbij rekening gehouden dat de openbare ruimte voor iedereen toegankelijk is.

Binnen het totale woningbouwprogramma van Maanwijk, dat bestaat uit een divers aanbod van in totaal 120 woningen, zullen circa 22 woningen worden ingericht als levensloopbestendige woningen. Daarmee voorziet Maanwijk ook in het tweede speerpunt van het beleidskader.

Het initiatief past binnen het beleiskader Sociaal Domein.

3.3.4 Landschapsontwikkelingsplan Gelderse Vallei, versie 2017

Het originele landschapsontwikkelingsplan (LOP) dateert uit 2005 en is inmiddels meerdere malen geactualiseerd. In het LOP is de visie op landschap en natuur uitgewerkt voor de 7 samenwerkende LOP gemeenten, te weten Amerongen, Barneveld, Leersum, Leusden, Maarn, Renswoude, Scherpenzeel en Woudenberg. Het algemene doel van het LOP is het stimuleren van initiatieven voor landschaps- en natuurontwikkeling in het buitengebied door particulieren, instanties en de gemeente. Hierbij staat het behouden, versterken en verbeteren van de landschappelijke identiteit en haar groenblauwe structuur voorop. Deze algemene doelstelling is nader uitgewerkt in drie specifieke doelen:

  • 1. Het LOP beschrijft concreet de kwaliteiten van natuur en landschap zodat er een overeenstemming is wat deze kwaliteiten daadwerkelijk zijn en welke samenhang er in natuur en landschap is in de Gelderse Vallei.
  • 2. 2. Het LOP geeft een beleidskader voor een actieve natuur- en landschapsontwikkeling. Hierin wordt ingezet op een duurzame en vruchtbare samenwerking tussen overheden, belangenorganisaties en particulieren. Dit wordt ingevuld door een uitvoeringsprogramma om het concreet te maken.
  • 3. 3. Het LOP is een toetsingskaders voor landschappelijke inpassing bij ruimtelijke ontwikkeling. Het LOP dient ervoor om principes van landschapsinrichting te bieden aan nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied en deze actief te geleiden. Het LOP zal na vaststelling een toetsingskader vormen voor de gemeente bij ontwikkelingen en mogelijke functie-veranderingen in het landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.227-0401_0009.png"

Uitsnede van de landschapskaart (bron: LOP Gelderse Vallei, versie 2017)

Planspecifiek

De gronden van het plangebied behoren tot een noordelijke uitloper van het herkenbare slagenlandschap. Deze veengronden nemen relatief een klein deel van de Gelderse Vallei in, maar vertonen wel een uitermate karakteristiek beeld. In de omgeving van het plangebied is er echter weinig meer over van dit landschap. Het plangebied zelf is nog wel in gebruik als akkerbouwgrond maar vertegenwoordigd geen typische lanschapskenmerken. Het plan heeft daardoor geen negatief effect op aanwezige landschappelijke kwaliteiten.

3.3.5 Beleidsregel Duurzame nieuwbouw - energieneutraal en circulair

Aan de basis van deze beleidsregel uit 2018 staat de ambitie van de gemeente Leusden zoals uitgesproken in de Dynamische Duurzaamheidsagenda. De beleidsregel, die onder andere betrekking heeft op nieuwbouw van woningen, verschaft helderheid over de praktische uitwerking van de gemeentelijke ambitie omtrent duurzaamheid. In de duurzaamheidsagenda is namelijk opgenomen dat Leusden in uiterlijk 2040 energieneutraal is, maar liever eerder. Daarbij geldt de volgende uitwerking:

'Leusden bouwt energieneutraal en circulair. Dat wil zeggen: op door de gemeente uit te geven gronden kan alleen energieneutraal worden gebouwd. Voor projecten, waarvoor planologische medewerking wordt gevraagd, worden initiatiefnemers gestimuleerd energieneutraal te bouwen'.

Concreet voor nieuwbouwprojecten stelt de gemeente verder:

Nieuwbouwprojecten worden zo gerealiseerd dat er jaarrond netto geen energie van buiten nodig is. Dit betreft zowel het gebouwgebonden deel (voor verwarming, koeling, ventilatie e.d.) als het gebruiksgebonden deel. Omdat gebruik van aardgas voor de verwarming van gebouwen op termijn zal worden uitgefaseerd, wordt nieuwbouw zonder gasaansluiting gerealiseerd. Voor nieuwbouw van grondgebonden woningen en appartementen betekent dit dat er zogenaamde Nul op de Meter (NOM woningen of energieleverende woningen zonder gasaansluiting worden gerealiseerd.

Planspecifiek

Het aspect duurzaamheid is geïntrigeerd in de planvorming. Op pagina 46 van het VO stedenbouwkundig plan, zie bijlage 1, is een energie concept opgesteld dat als kader dient voor de verdere ontwikkeling. In samenspraak met de gemeente zal dit concept verder worden uitgewerkt. Uitgangspunt daarbij is dat Maanwijk conform de beleidsregel duurzame nieuwbouw een energie neutrale woonwijk wordt.

3.3.6 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt de beheersverordening 'Leusden en Achterveld actualisering bestemmingsplannen', vastgesteld door de gemeente Leusden op 14 november 2013. Deze beheersverordening heeft de planologische situatie van het plangebied, zoals vastgelegd in het bestemmingsplan 'Buitengebied 1996', gewaarborgd.

In het bestemmingsplan 'Buitengebied 1996' is voor het gehele plangebied de enkelbestemming 'Agrarisch' opgenomen. Aan de noordkant ligt daarnaast de aanduiding 'grens Natuur- en/of kernrandzone'. Aan de zuidkant ligt een aardgasleiding die is aangegeven met de aanduiding 'Aardgastransportleiding minimale afstand woonbebouwing 5 m.'.

Met de beheersverordening is de planologische situatie zoals vastgelegd in het bestemmingsplan 'Buitengebied 1996' in stand gehouden, met als aanvulling dat voor het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie lage verwachting' van toepassing is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.227-0401_0010.png"

Uitsnede van het bestemmingsplan 'Buitengebied 1996' (bron: Leusden en Achterveld actualisering bestemmingsplannen)

De geldende regels van de bestemming 'Agrarisch' staan woningbouw niet toe. Voorliggend plan is daarmee strijdig met de beheersverordening 'Leusden en Achterveld' en het achterliggende bestemmingsplan Buitengebied 1996'. Dit is dan ook de reden dat voorliggend bestemmingsplan is opgesteld en dat deze in plaats komt van het geldende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Voorliggend plan betreft de ontwikkeling van een nieuwe woonwijk op een locatie die tot heden in gebruik was als agrarisch gebied. Dit plan heeft daarmee een functiewijziging naar de bodemkwaliteit gevoelige woonfunctie als gevolg. Om te bepalen of de bodemkwaliteit aansluit op het toekomstige gebruik is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het gehele rapport is als bijlage 3 toegevoegd. De conclusie van het onderzoek is dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit plan en de toekomstige woonfunctie, omdat er slechts zeer plaatselijk een lichte verontreiniging is aangetroffen zonder dat er sprake is van een saneringsplichtige situatie

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor beide stoffen bedraagt de grenswaarde 40 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 199452 (aan de Groene Zoom ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 (stikstofdioxide)   PM10 (Fijn stof)   PM2,5 (Zeer Fijn Stof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2015 (µg/m3)   17,8 µg/m3   18,8 µg/m3   11,6 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m³)   40 µg/m3   40 µg/m3   25 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Door voorliggend plan worden 120 woningen aan het plangebied toegevoegd. Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project (zie 4.4) is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Dit plan voorziet in het toevoegen van meerdere geluidgevoelige objecten binnen het plangebied. Een deel van de planlocatie ligt binnen de onderzoekszones van de wegen Groene Zoom, Arnhemseweg en de Maanweg. Daarnaast ligt de locatie in de nabijheid van een zogenaamd 'PON-lijntje', een spoorlijn welke incidenteel gebruikt wordt ten behoeve van goederentransport voor bedrijfsdoeleinden. Om te bepalen wat de effecten zijn van wegverkeerslawaai en spoorweglawaai is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Voor de inrichting Pon's Automobielhandel is tevens onderzocht wat de geluidsuitstraling is. Het gehele rapport is als bijlage 4 toegevoegd. Voor de Groene Zoom wordt voldaan aan de hoogst toelaatbare waarde maar is een uitwerking van maatregelen nodig omdat de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Indien maatregelen niet doelmatig of gewenst zijn, dienen hogere waarden te worden vastgesteld. Voor alle overige onderzochte geluidsbronnen kan worden gesteld dat deze geen negatief effect hebben vanuit geluid. Het besluit voor verlenen van hogere grenswaarden is door het college genomen op 4 februari 2020, zie bijlage 21.

De voorgenomen ontwikkeling zorgt voor een toename van het aantal verkeersbewegingen in en rondom het plangebied (zie paragraaf 4.4). Daarom is onderzocht wat het effect is van deze toename op de geluidbelasting op de omliggende bestaande woningen. Hiervoor is in bijlage 5 een notitie opgenomen. Hierin is geconcludeerd dat de geluidbelasting op omliggende woningen met maximaal 1,2 dB zal toenmen. Dit wordt in het kader van riumtelijke ordening gezien als aanvaardbaar. Pas vanaf circa 2 dB zijn wijzigingen voor het menselijk oor pas hoorbaar.

Daarmee is het plan uitvoerbaar vanuit het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Planspecifiek

Het plangebied ligt aan de rand van de bebouwde kom van Leusden en maakt 120 geurgevoelige objecten mogelijk. Ten noorden, op circa 650 m afstand ligt een melkveehouderij. Andere agrarsiche bedrijven in de omgeving zijn gestopt of opgekocht. Er liggen geen intensieve veehouderijen in de omgeving. Gelet op de afstand van het dichtstbijzijnde melkveebedrijf tot het plangebied (650 m.), kan geurhinder op voorhand worden uitgesloten. Voorliggend plan belet omliggende veehouderijen ook niet in hun bedrijfsvoering.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

Voorliggend initiatief maakt 120 nieuwe milieugevoelige objecten binnen het plangebied mogelijk. Het is daarom van belang te kijken naar eventuele effecten van de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven. Ten oosten van de locatie ligt op 100 m afstand het bedrijventerrein 'Paardenmaat'. Het bedrijventerrein bestaat uit twee delen, het 'bedrijfsterrein' aan de oostkant en het zogenaamde 'werkgelegenheidsgebied'.

Op het 'bedrijfsterrein' zijn bedrijven tot milieucategorie 3 toegestaan (vergelijkbaar met categorie 3.1). Op basis van de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' geldt een maximale richtafstand van 100 m. Gelet op de daadwerkelijke afstand tussen het plangebied en het 'bedrijfsterrein' (300 m) zijn geen nadelige effecten voor de ontwikkeling.

Binnen het werkgelegenheidsgebied is de automobielhandel PON actief. De bedrijfsactiviteiten bestaan uit de handel en opslag van voertuigen. De publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' hanteert voor distributiecentra een maximale richtafstand van 50 m op basis van geluid. Op de gronden zijn geen andere bedrijfsactiviteiten dan het huidig gebruik toegestaan. Gelet op de afstand tussen het plangebied en de eerste bedrijfsactiviteiten van PON (circa 100 m) zorgt ook dit deel van het bedrijventerrein niet voor een belemmering voor de ontwikkeling. Voor het rangeerterrein waarop bedrijfsactiviteiten van automobielhandel PON plaatsvinden geeft de VNG publicatie een richtafstand van 300 meter op basis van het aspect geluid. Binnen deze afstand ligt een deel van de woningen binnen het plangebied. Daarom is er akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting van het rangeerterrein (zie bijlage 4). In het onderzoek is geconcludeerd dat voor de woningen aan de richtwaarden wordt voldaan en dat er geen sprake is van geluidshinder. Na een zienswijze op dit onderzoek is er een oplegnotitie gemaakt (zie bijlage 6). In de oplegnotitie is geconcludeerd dat de berekende geluidimmissies op de gevels van de nieuwbouw op het gebied van ruimtelijke ordening aanvaardbaar zijn en niet strijdig zijn met de vergunde rechten van Pon’s Automobielhandel B.V. volgens het Besluit d.d. 14 februari 2017. De vigerende geluidvoorschriften van Pon’s Automobielhandel B.V. worden uitgebreid met geluidimmissies die samenhangen met het nieuwbouwplan. De geplande woningbouw vult dan de bestaande lijst met vergunde geluidimmissies bij specifieke adressen volgens hoofdstuk 6 van het voornoemde Besluit aan. Om de belangen van zowel Pon als de toekomstige bewoners afdoende te zekeren worden aan de vergunning van Pon, door een maatwerkvoorschrift, de waarde van het LAr, LT en het piekgeluidniveau LAmax bij de maatgevende woning van de Maanwijk vastgelegd. Voor het maximale geluidniveau (piekgeluidniveau) wordt een waarde van 75 dB(A) vastgelegd. Daarmee wordt het binnenniveau van maximaal 55 dB(A) LAmax niet overschreden, en is voor Pon een afdoende garantstelling gewaarborgd voor piekgeluiden vanwege het laden en lossen van de treinwagons. Zo zijn de rechten van Pon gezekerd, en weten de bewoners dat aan hun gevel een hogere geluidbelasting vanwege het bedrijf Pon is te verwachten.

In de omgeving van de planlocatie zijn geen andere bedrijven gelegen die vanuit milieuzonering van belang zijn. Er zal sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat voor de woonwijk. Omliggende bedrijven worden ook niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.

Het plan is uitvoerbaar vanuit milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.227-0401_0011.png"

Uitsnede risicokaart waarbij de grens van het plangebied is aangegeven met de zwarte stippenlijn (bron: risicokaart.nl)

Dit plan voorziet in een toename van het aantal gevoelige objecten (woningen) binnen het plangebied. Op voorgaande afbeelding is onder andere te zien dat er een gasleiding door het plangebied heen loopt. Daarnaast zijn er risicovolle inrichtingen in de omgeving aanwezig (een tankstation en een zwembad). Om de betekenis en de gevolgen van de gasleiding en andere potentiële risicobronnen nader in kaart te brengen is een quickscan Externe veiligheid uitgevoerd. Het gehele rapport is als bijlage 7 opgenomen. De belangrijkste conclusie van het onderzoek is dat met betrekking tot de aspecten 'transport over het water', 'transport over de weg', 'transport over het spoor' en 'inrichtingen' er geen risico's zijn. Wel heeft vanuit het transport over de Groene Zoom een verantwoording van het groepsrisico plaatsgevonden (zie bijlage 9).

Ook ligt het plangebied binnen de 1%-letaliteitsafstand van een buisleiding. De risico's als gevolg van transport van gevaarlijke stoffen door deze buisleiding is kwantitatief inzichtelijk gemaakt middels een CAROLA-berekening. Het gehele rapport is als bijlage 8 toegevoegd. De belangrijkste conclusie van de CAROLA-berekening is dat zowel in de huidige als de toekomstige situatie, de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden. De planrealisatie leidt niet tot een rekenkundige toename van de hoogte van het groepsrisico voor deze buisleiding. Wel dient een beperkte verantwoordingsplicht van het groepsrisico te worden opgesteld.

In bijlage 9 is de verantwoording van het groepsrisico voor de buisleiding en het transport van gevaarlijke stoffen over de Groene Zoom opgenomen. In bijlage 10 is het advies van de Veiligheidsregio Utrecht in het kader van deze paragraaf opgenomen. Eén van de uitkomsten van de verantwoording en het advies daarop van de VRU is dat in verband met de aanwezigheid van de buisleiding er binnen het plangebied een belemmeringsstrook wordt opgenomen van 5 meter aan weerszijden van de leiding. Met het advies van de Veiligheidsregio Utrecht is rekening gehouden in de rapporten. Naar aanleiding van een zienswijze van de Gasunie is de belemmeringsstrook gewijzigd naar 4 meter aan weerszijden van de leiding.

Het plan is uitvoerbaar op het gebied van externe veiligheid.

4.1.7 Milieueffectrapportage

Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapportage (m.e.r.) uit te voeren en een Milieu Effect Rapport (MER) te maken. Hiermee krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r. onderzoekt de milieugevolgen van een plan of een besluit en (milieuvriendelijker) alternatieven. Een plan of besluit is m.e.r.-plichtig in een van de volgende situaties:

  • in het Besluit milieueffectrapportage, artikel 7.4 bijlagen C en D zijn activiteiten aangewezen waarvoor direct een m.e.r.-plicht geldt;
  • een m.e.r.-plicht kan volgen uit een passende beoordeling in het kader van de Wet Natuurbescherming;
  • op grond van de provinciale milieuverordening kunnen aanvullend op het Besluit m.e.r. activiteiten worden aangewezen waarvoor een m.e.r.-plicht geldt.

M.e.r.-beoordeling

Een aantal activiteiten op kleinere schaal zijn m.e.r.-beoordelingsplichtig als een indicatieve drempelwaarde uit bijlage D wordt overschreden. Ook als de drempelwaarden niet worden overschreven kan in overleg worden bekeken of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling, omdat er mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Er kunnen twee uitkomsten zijn:

  • als de conclusie is dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden hoeft er geen m.e.r.-procedure te worden doorlopen. Dit wordt in het betreffende plan of besluit gemotiveerd en moet ook formeel bekend worden gemaakt door het bevoegd gezag;
  • als belangrijke nadelige milieugevolgen niet uitgesloten kunnen worden, moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen.

Planspecifiek

Het onderhavige plan behelst de realisatie van een nieuwe woonwijk bestaande uit 120 woningen. Daarmee blijft het plan ver onder de drempel van 2.000 woningen in geval een nieuw ontwikkelingsproject zoals genoemd in bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage. Daarom kan volstaan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voorliggend bestemmingsplan is die vormvrije m.e.r.-beoordeling, omdat in het kader van dit bestemmingsplan de belangrijkste milieuaspecten in beeld zijn gebracht.

In lijn met 'Bijlage III EU richtlijn milieubeoordeling projecten' wordt in Hoofdstuk 2 van voorliggend document ingegaan op de kenmerken van de activiteit en de locatie van de activiteit. In hoofdstuk 4 wordt de aard en omvang van de milieueffecten beschreven. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling welke een forse invloed heeft op het milieu in de omgeving. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Hetgeen beschreven wordt in voorliggend plan geeft voldoende inzicht op de milieu gevolgen om een gewogen besluit omtrent dit plan te nemen. Verder onderzoek in het kader van het Besluit milieueffectrapportage is niet nodig: het plan is niet m.e.r-plichtig. In bijlage 19 is de aanmeldnotitie m.e.r. opgenomen.

Uit het voorgaande is gebleken dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu in de omgeving. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Verder onderzoek in het kader van het Besluit milieueffectrapportage is niet nodig: het plan is niet m.e.r.-plichtig.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Beleid waterschap Vallei en Veluwe

In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan geeft het waterschap concreet invulling aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen. Daarnaast heeft het waterschap de Keur met de Algemene – en Beleidsregels van Waterschap Vallei en

Veluwe vastgesteld. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst. In de Het Algemene beleidsregels (3e wijziging, 2017) bij de Keur 2013 wordt ten doel gesteld dat een uitbreiding van het verhard oppervlak in principe, vanuit waterhuishoudkundig oogpunt, waterbalans neutraal moet plaatsvinden.

Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van beleid bovengenoemd beleid de volgende uitgangspunten:

  • Hemelwater wordt op basis van de trits 'vasthouden-bergen-afvoeren' zoveel mogelijk ter plaatse vastgehouden. Wanneer lozen in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is kan geloosd worden op oppervlaktewater. Lozen op de riolering is in principe niet toegestaan;
  • Afvalwater niet zijnde 'schoon' hemelwater aansluiten op het riool;
  • Houdt bij het ontwerp rekening met de gemiddelde hoogste grondwaterstand;
  • De ontwikkeling dient in de gebruiksfase grondwaterneutraal te zijn. Structurele drainage of andere middelen om grondwater af te voeren zijn in principe niet toegestaan;
  • Geen uitlogende materialen gebruiken op plaatsen die in contact kunnen komen met (grond)water;

Er is sprake van een vrijstelling van het compenseren van de toename van verhard oppervlak als de toename minder is dan 1.500 m² in stedelijk gebied. In landelijk gebied geldt deze vrijstelling ook, tenzij de afvoer niet plaatsvindt in een oppervlaktelichaam met de aanduiding 'water met natuurfunctie zijnde Hen-Sed water' op de natuurkaart behorende bij de Algemene Regels van de Keur. Dan is er sprake van een vrijstelling bij een toename van het verhard oppervlak van minder dan 4.000 m².

Planspecifiek

Voorliggend plan voorziet in de bouw van een nieuwe woonwijk (120 woningen), op een plek die in de bestaande situatie onbebouwd is. Om deze reden is een waterhuishoudkundig rapport opgesteld welke als bijlage 11 is toegevoegd. Op basis van een analyse van de waterhuishoudkundige situatie in de bestaande situatie is een watersysteem ontworpen voor de nieuwe woonwijk. Aan de analyse van de bestaande situatie ligt een afzonderlijk hydrologisch onderzoek ten grondslag, welke is toegevoegd als bijlage 12. In het vervolg van deze paragraaf wordt aan de hand van enkele thema's de toekomstige waterhuishoudkundige situatie toegelicht.

Oppervlaktewater

Uitvoering van dit plan leidt tot een transformatie van een bestaand onbebouwd perceel naar een woonwijk.

Het verhard oppervlak neemt toe met 23.426 m². Op basis van de eisen vanuit waterschap Vallei en Veluwe dient bij een T=100 neerslagsituatie 60 mm neerslag vastgehouden te worden. Dit betekent dat binnen het plangebied: 23.426 m² x 60 mm = 1.406 m³ berging gerealiseerd dient te worden ter compensatie van de toename van verharding. Daarnaast worden delen van een bestaande C-watergang gedempt. Binnen het plangebied worden in dat kader compenserende maatregelen getroffen door nieuw wateroppervlak aan te leggen. Dit gebeurt door de bestaande watergang, ter plaatse van die delen die niet worden gedempt, te verbreden. Zoals nader uiteengezet in het waterhuishoudkundig rapport uit bijlage 11 levert deze maatregel een beschikbare bergingscapaciteit van 1.848 m³ op, waardoor ruim wordt voldaan aan de benodigde capaciteit. Het hemelwater afkomstig van de verharde oppervlakken zal doelmatig worden afgevoerd via een aan te leggen ondergronds HWA-stelsel, die tussen diverse woonblokken in, wordt aangelegd. Het hemelwater kan via de slokops naar bestaande en uit te breiden watergangen van het waterschap lopen.

Over de afvoercapaciteit van de sloot tussen de Maanweg en de Heiligerbergerbeek is overleg gevoerd met het waterschap. In principe wordt binnen het plangebied water geborgen over de toename van verharding. Door het aanbrengen van een stuw (bij de aanvraag van de watervergunning) wordt de afvoer geknepen en wordt niet meer dan 3,0 l/s/ha afgevoerd via deze verbindende watergang. De afvoer blijft in principe dus gelijk aan de situatie zoals deze nu is. De afvoer van de watergang blijft gewaarborgd, omdat deze een verbinding vormt tussen de woonwijk en een A-watergang, wordt deze in een volgende fase mogelijk opgewaardeerd naar een B-watergang. Ten opzichte van een C-watergang betekent dit dat er meer toezicht is op het onderhoud van de watergang.

Riolering

Het vuilwater zal, conform het gemeentelijk rioleringsbeleid, worden aangesloten op het bestaande omliggende gemengde rioolstelsel van de gemeente.

Grondwater

Het plangebied ligt tussen de Utrechtse Heuvelrug en de Veluwe in de Gelderse Vallei. Grondwater stroomt in principe vanaf de Heuvelrug en de Veluwe richting de Gelderse Vallei, waardoor lokaal kwel optreedt en dus niet direct een stroming van grondwater plaatsvindt.

De locatie is niet gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied. Ingrepen voorkomend uit dit plan zullen geen bodemlagen aantasten als gevolg waarvan het grondwatersysteem verandert.

Het grondwaterniveau in de woningen rondom het plangebied zal niet stijgen door de ophogingen en de bebouwing van de Maanwijk. Het plan Maanwijk wordt opgehoogd of gedraineerd. De watergangen rondom het plan worden verbreed en verdiept, wat een positieve invloed heeft op de ontwatering. De ontwaterende greppels binnen het plangebied worden wel gedempt, maar doordat er drainage wordt aangelegd/ het plan wordt opgehoogd, zal dit niet tot overlast leiden binnen het plan. Door de ontwikkelingen in het plan is het niet de verwachting dat de grondwaterstand buiten het plangebied stijgt, omdat geen extra water in de grond wordt ingebracht, maar voornamelijk afgevoerd wordt middels het oppervlaktewater. Tevens is het plangebied omsloten door watergangen, waardoor dit een hydrologisch geïsoleerd gebied wordt. Daarnaast behouden de watergangen rondom de bestaande bebouwing hun ontwaterende functie.

Waterkeringen

Het plangebied ligt niet binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering. Het is daarom niet te verwachten dat het plan van invloed zal zijn op de veiligheid van een waterkering.

Conclusie

Voorliggend plan is uitvoerbaar vanuit het aspect water.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Om het mogelijke effect van de nieuwe woonwijk op het aspect ecologie te kunnen bepalen is een quickscan Flora en Fauna uitgevoerd. Het gehele rapport is als bijlage 13 toegevoegd. In het vervolg van deze paragraaf zijn de belangrijkste conclusies van het onderzoek opgenomen.

Gebiedsbescherming

De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of het Natuurnetwerk Nederland. Er is een onderzoek naar stikstofdepositie uitgevoerd om te toetsen of de voorgenomen ontwikkeling effecten heeft op Natura 2000-gebieden. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 14. Uit het onderzoek blijkt dat er zowel in de aanlegfase als de gebruiksfase van het project geen sprake is van een bijdrage aan stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden groter dan 0,00 mol/ha/j. Daarmee is er met betrekking tot stikstof geen sprake van negatieve effecten op Natura 2000-gebieden.

Soortenbescherming

In de noordoost punt van het plangebied is een faunatunnel aanwezig. Deze tunnel maakt onderdeel uit van een Ecologische verbindingszone (EVZ). Dit deel van het plangebied zal daarom in de toekomstige situatie als natuur worden aangelegd en aangewezen. De faunatunnel is niet meegenomen in de quickscan flora en fauna. Het doel van deze faunapassage is om het natuurgebied aan de Tabaksteeg te verbinden met het buitengebied aan de westzijde van Leusden. De beoogde migratieroute loopt over de noordoostelijke hoek van het plangebied. Indien de noordoostelijke hoek natuurlijk wordt ingepast (inclusief houtwal, struwelen en bloemrijke vegetatie) en er kritisch gekeken wordt naar aspecten als verlichting en verstoring, bestaat de verbinding na het realiseren van het woongebied Maanwijk nog steeds. De migratiefunctie richting het buitengebied blijft derhalve behouden en zal geen schade ondervinden ten gevolge van de realisatie van woningen en infrastructuur. De exacte invulling van dit gebied wordt nog uitgewerkt, daarbij wordt gekeken hoe dit gebied ook geschikt kan worden gemaakt voor soorten als ringslang en waterspitsmuis.

De quickscan constateert dat het plangebied geen essentiële functie voor beschermde soorten waarvoor geen vrijstelling geldt in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen. Hierdoor zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van vleermuizen en algemene zoogdieren, amfibieën en broedvogels. Voor deze soortgroepen dienen eventueel maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen (bijv. buiten broedseizoen bouwen). De te nemen maatregelen zijn opgenomen in het onderzoeksrapport en zijn uitvoerbaar.

Op basis van de quickscan Flora en Fauna kan worden gesteld dat dit plan geen negatief effect heeft op beschermde soorten en gebieden. In paragraaf 2.2, toekomstige situatie, is daarnaast kort ingegaan op welke wijze dit plan rekening houdt met de thema's 'natuurplus bouwen' en 'ecologisch inrichten openbaar gebied'.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Aan de hand van de aspecten ontsluiting en parkeren wordt de toekomstige verkeerssituatie van de Maanwijk nader toegelicht.

Ontsluiting en verkeersaantrekkende werking

De Maanwijk wordt aan de west- en oostkant ontsloten op het bestaande wegennet. Zoals ook op de uitsnede van de stedenbouwkundige schets uit paragraaf 2.2 is te zien, komt er in het noorden van het plangebied een doorgaande 30 km. weg die direct te bereiken is vanaf de Maanweg en de De Roo van Alderwereltlaan. Haaks op deze doorgaande weg komen drie zijstraten waarmee de hofjes zijn te bereiken.

Het aantal verkeersbewegingen neemt door de realisatie van de woonwijk toe met circa 840 per dag (120 woningen x 7 bewegingen per woning per dag). Het aantal van 7 verkeersbewegingen is een gemiddelde, gebaseerd op de verkeerscijfers van CROW publicatie 317 'kerncijfers parkeren en verkeergeneratie' en de verschillende woning typologieën uit dit plan. De Maanwijk wordt ontsloten op de De Roo van Alderwereltlaan en de Maanweg. In bijlage 15 is een verkeersonderzoek opgenomen dat is uitgevoerd ten behoeve van de beantwoording op zienswijzen op het plan. Op basis van dit onderzoek is is het uitgangspunt dat over de westelijke ontsluitingsweg circa 630 verkeersbewegingen per dag plaats zullen vinden. Over de oostelijke ontsluitingsweg zal het gaan om circa 210 verkeersbewegingen per dag. In zowel het ochtend- als het avondspitsuur zullen er via de westelijke ontsluiting 63 verkeersbewegingen plaatsvinden en via de oostelijke ontsluiting 21 verkeersbewegingen. In het onderzoek is geconcludeerd dat de extra verkeersbewegingen niet zullen leiden tot een belemmering van de kwaliteit van de doorstroming en verkeersafwikkeling op de omliggende wegen. De ontsluitingen van Maanwijk komen op circa 65 meter afstand van de dichtstbijzijnde kruispunten en rotondes te liggen, wat voldoende afstand is met betrekking tot de verkeersveiligheid. Om sluipverkeer ter hoogte van De Roo van Alderwereltlaan tegen te gaan zullen passende maatregelen worden getroffen. In paragraaf 4.1.3 is ingegaan op de geluidseffecten vanwege de verkeersaantrekkende werking van de voorgenomen ontwikkeling.

Parkeren

Met betrekking tot parkeren is in overeenstemming met de gemeente gerekend met 1,7 parkeerplaats per woning. Dit heeft geresulteerd in het opnemen van 205 parkeerplaatsen binnen het plangebied, waarmee wordt voldaan aan de norm. De tweekappers krijgen per woning twee parkeerplaatsen op eigen terrein. De overige benodigde plaatsen worden aangelegd in de openbare ruimte. Zoals ook in het stedenbouwkundig plan in paragraaf 2.2 is te zien zijn de openbare parkeerplaatsen verspreid gelegen over het gehele plangebied zodat de afstand tussen een parkeerplaats en een woning beperkt blijft. Onderzocht wordt of deelauto's in de buurt kunnen worden ingezet, waardoor de parkeerbehoefte uiteindelijk lager uitvalt.

Conclusie

De ontwikkeling van de Maanwijk is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz). De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Het gehele plangebied is in de bestaande situatie in gebruik als akkerbouwgrond. Binnen de locatie en in de directe omgeving zijn geen waardevolle cultuurhistorische objecten, structuren of landschapselementen aanwezig. In het bestemmingsplan 'Cultureel erfgoed Leusden' behoren de gronden van het plangebied tot de waardeaanduiding 'Cultuurhistorie'. De regels zijn echter alleen van toepassing op de panden die als cultuurhistorisch waardevol zijn aangemerkt. In de bestaande situatie staan er echter geen panden binnen de locatie. Vanuit cultuurhistorie heeft het plan dan ook geen aanknopingspunten die in het ontwerp terugkomen.


Archeologie

Op de gronden van het plangebied rust een lage archeologische verwachting. In het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 1996' is deze verwachting doorvertaald in een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie lage verwachting'. De bijbehorende regels verplichten tot het uitvoeren van een archeologisch bureauonderzoek bij bodemingrepen van 1 ha of groter en dieper dan 30 cm -mv. Hiervan is sprake bij de ontwikkeling van Maanwijk. Het uitgevoerde archeologische bureauonderzoek is toegevoegd als bijlage 16. Uit dit onderzoek volgt dat de kans op behoudenswaardige nederzettingsresten klein is en er daarom sprake is van een lage verwachtingswaarde. Op een later moment van de ontwikkeling, maar in ieder geval vóór de aanvraag van de omgevingsvergunning, zal een aanvullend veldonderzoek worden uitgevoerd. Een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen is vooruitlopend op dit veldonderzoek opgesteld en te raadplegen in bijlage 17 van dit document.

Het plan is uitvoerbaar op het gebied van cultuurhistorie en archeologie.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

Om het verhaal van eventuele kosten voor de gemeente zeker te stellen, is er tussen ontwikkelende partijen en de gemeente een anterieure overeenkomst opgesteld, en ondertekend op 1 oktober 2019, waarin afspraken zijn opgenomen met betrekking tot het verhaal van de in artikel 6.2.3. en 6.2.4. van het Besluit ruimtelijke ordening genoemde kosten. Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • Enkelbestemming 'Groen': Hierbinnen worden de groenstructuren, openbare ontmoetingsplaatsen, infiltratie ten behoeve van de afwatering en overige groenvoorzieningen aangelegd. Ook de mandelige groengebieden krijgen deze bestemming.
  • Enkelbestemming 'Natuur': Deze gronden zijn aangewezen in het kader van de Ecologische verbindingszone.
  • Enkelbestemming 'Verkeer - verblijfsgebied' voor de hoofdontsluitingsweg. Binnen ieder aanduidingsvlak 'groen' dienen groenvoorzieningen met een oppervlakte van ten minste 25 m² te worden aangelegd.
  • Enkelbestemming 'Water' voor de watergangen en waterpartijen.
  • Enkelbestemming 'Woongebied'. Binnen deze bestemming zijn woningen, tuinen, groenvoorzieningen, verkeer- en parkeervoorzieningen toegestaan. Door deze brede bestemming te gebruiken is er enige flexibiliteit qua inrichting, voornamelijk wat betreft de grenzen van privé terrein en openbare ruimte. Voor de situering van de woningen zijn wel al bouwvlakken opgenomen, waarbinnen met aanduidingen de toegestane woningtypen en hoogten zijn aangegeven. Er zijn maximaal 120 woningen toegestaan. Met een aanduiding is voor de bebouwing op de hoeken langs de Groene Zoom aangegeven dat hier een stedenbouwkundig accent gerealiseerd mag worden (niet zijnde een extra verdiepingsvloer) tot een hogere bouwhoogte dan de rest van de bebouwing binnen het bouwvlak.

Ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' dienen ontsluitingswegen aangelegd te worden, waarmee de hofjes bereikt kunnen worden. Door het aanduidingsvlak breed te maken kan de precieze locatie van deze ontsluitingswegen nog nader worden bepaald.

Uitsluitend binnen de aanduiding 'overige zone - overgangszone' is bouwen niet toegestaan (vergunningsvrij bouwen evenmin). In dit deel van de woonpercelen is wel een tuin mogelijk, maar mag niet worden gebouwd. Het gaat om de perceeldelen die grenzen aan de openbare groengebieden in het zuiden van het plangebied, het overgangsgebied tussen privé en openbaar gebied, en niet voor de overige delen van de bestemming 'Woongebied'. Voor deze tuingedeelten geldt dat de gewenste uitstraling en de gewenste openheid richting het openbaar gebied van zodanig overwegend belang worden geacht dat de bouwmogelijkheden noodzakelijkerwijs geminimaliseerd zijn. Ontmoeten is op sociaal vlak een belangrijk thema in dit gebied, waardoor openheid richting en zicht op het openbaar gebied van belang is. Tevens is het vanuit beeldkwaliteit van belang dat het achterste deel van de tuinen groen blijft. Van het bouwverbod kan worden afgeweken mits de te realiseren bouwwerken aansluiten bij de uitgangspunten van het beeldkwaliteitsplan dat als bijlage bij de regels is opgenomen.

  • Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie lage verwachting' voor het behoud en bescherming van de aanwezige archeologische waarden.

Voor het voldoen aan de parkeernorm van 1,7 parkeerplaats per woning is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Tevens zijn er regels opgenomen voor het voldoen aan de normen voor duurzaamheid die tussen gemeente en initiatiefnemer zijn overeengekomen.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg toegezonden aan de provincie. Samen met het waterschap Vallei en Veluwe zijn de aan de orde zijnde waterhuishoudkundige aspecten behandeld. Het waterschap heeft op 4 julii 2019 per mail aangegeven akkoord te zijn met het plan. Ook met de Gasunie / Veiligheidsregio Utrecht (VRU) is overleg gevoerd, dit in verband met de aanwezigheid van een gasleiding. De provincie Utrecht heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben in het kader van het provinciaal beleid. Het advies van de VRU is verwerkt in paragraaf 4.1.6 externe veiligheid.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

In het kader van de ontwikkeling van Maanwijk heeft er een inspraak traject met de omwonenden plaatsgevonden. In de periode februari 2017 tot augustus 2019 zijn er in totaal 5 bijeenkomsten gehouden. Tevens is in heel Leusden-Zuid ter informatie een flyer bezorgd. In bijlage 18 is een verslaglegging opgenomen met samenvattingen van de bijeenkomsten.

6.4 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf dinsdag 8 oktober 2019 gedurende een periode van zes weken voor eenieder ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn 7 ontvankelijke zienswijzen ingediend. De zienswijzen hebben geleid tot enkele aanpassing van het bestemmingsplan. Daarnaast zijn er een aantal ambtshalve aanpassingen gedaan. In de zienswijzennota (zie bijlage 20) is de beantwoording van de zienswijzen opgenomen en zijn de aanpassingen als gevolg van de zienswijzen en de ambtshalve aanpassingen toegelicht.