Plan: | Keerkring 5 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0307.BP00114-0301 |
Voorliggend bestemmingsplan maakt de herontwikkeling mogelijk van de locatie Keerkring 5. Vastbouw Vastgoedontwikkeling BV (verder: Vastbouw) is namens grondeigenaar Portaal bezig met de ontwikkeling van woningbouw op deze voormalige schoollocatie aan de Keerkring. Het betreft een perceel van circa 1,4 hectare. De opzet is stedelijk wonen aan de rand van de binnenstad, waarbij er gestapelde appartementen worden gebouwd. Hierbij wordt gedacht aan hoogbouw van maximaal 6 bouwlagen, waarbij sprake is van één hoogteaccent van maximaal 13 bouwlagen op de hoek spoor/tunnel. Daarnaast krijgt het perceel een nieuwe landschappelijke inrichting om een aangenaam woonklimaat te creëren.
Om dit plan te kunnen realiseren wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld volgens artikel 3.1 van de Wet op de ruimtelijke ordening.
Dit bestemmingsplan is volgens een voor Amersfoort uniforme systematiek opgesteld. Verder is voldaan aan de verplichting tot digitalisering en digitaal gebruik van bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan is volgens de IMRO-standaard (informatie model ruimtelijke ordening) gemaakt. Hierdoor is het bestemmingsplan eenvoudig in te brengen in het gemeentelijk (raadpleeg-)systeem en kan het bestemmingsplan op een eenvoudige wijze worden uitgewisseld met andere overheden zoals de provincie. Deze digitale systematiek voldoet volledig aan de huidige eisen die aan een bestemmingsplan worden gesteld.
Het perceel Keerkring 5 (verder: het plangebied) wordt begrensd door de Keerkring, de sportvelden, de spoorlijn Amersfoort – Zwolle en de Meridiaantunnel. Het perceel is circa 1,4 hectare groot. Tegenover het plangebied aan de zijde van de Keerkring staat een kerk, aan de zijde van de Meridiaantunnel staat het Meridiaancollege. Het plangebied ligt aan de noordkant van het centrum.
Binnen het plangebied bevindt zich op dit moment een voormalig schoolgebouw. Dit pand werd tijdelijk gebruikt door de kledingbank en anti kraak bewoning, maar staat nu leeg.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Amersfoort Oost' dat op
2 oktober 2012 is vastgesteld door de gemeenteraad. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Maatschappelijk'. Binnen het geldende bouwvlak mogen gebouwen ten dienste van de bestemming worden gebouwd en is een hoogte van 15 meter toelaatbaar.
Het bouwen van de appartementen zoals voorzien in het voorliggende plan, kan niet binnen deze bestemming uitgevoerd worden. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken, is een nieuw bestemmingsplan opgesteld.
Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, planregels waarin de regels voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen en een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het bindende deel van het bestemmingsplan.
De toelichting begint met een beschrijving van de beleidskaders in Hoofdstuk 2. In Hoofdstuk 3 staat de planbeschrijving en de omgevingsaspecten staan weergegeven in Hoofdstuk 4 . De juridische planopzet wordt toegelicht in Hoofdstuk 5 en Hoofdstuk 6 behandelt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de inhoud van het ruimtelijk relevante beleid voor het bestemmingsplan 'Keerkring 5' (behalve de relevante milieuwetgeving, die komt in Hoofdstuk 4 aan de orde). Het beleid vormt het kader van toetsing van de huidige situatie en nieuwe ontwikkelingen. Het beschreven beleidskader is daarmee een van de bouwstenen voor de visie op het plangebied en de opzet van de juridische regelingen.
Vanwege de beperkte omvang van het plangebied wordt in dit hoofdstuk met name aandacht besteed aan het gemeentelijke beleid. Het provinciaal beleid dat hier van toepassing is, wordt kort beschreven. Het rijksbeleid wordt achterwege gelaten omdat in het plangebied uitsluitend rijksbelangen over milieuwetgeving aanwezig zijn. Dit komt aan de orde in Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten.
In de gemeente Amersfoort is de procedure voor de bestemmingsplannen vastgelegd in de notitie 'Rol van de Raad in RO-procedures' (vastgesteld op 10 februari 2009). In deze notitie wordt een driedeling gemaakt in soorten bestemmingsplannen: model 1, 2 en 3 plannen. Model 1 volgt in feite de wettelijk voorgeschreven behandeling met een zo kort mogelijke procedure, model 2 voegt hieraan een extra moment van kaderstelling door de raad toe en model 3 voorziet in de meest uitgebreide behandeling.
Voor bestemmingsplan Keerkring 5 is gekozen om de procedure volgens model 2 te volgen. Model 2 wordt onder meer toegepast bij voor belangrijke ontwikkelingen die niet passen binnen het geldende planologische regime. Voor dit soort gebieden is het wenselijk dat de raad van te voren kaders vaststelt in de vorm van een startnotitie. Daarna kan het ontwerpbestemmingsplan ter inzage worden gelegd.
De gemeenteraad heeft op 17 maart 2015 de startnotitie bestemmingsplan Keerkring 5 vastgesteld. Deze startnotitie geeft een beeld van de begrenzing, de algemene kaders en opzet van het nieuwe bestemmingsplan. Daarnaast geeft het ook een beeld van de met het bestemmingsplan samenhangende financiën en de overlegstructuur. Verder beschrijft het in het kort het proces om te komen tot een onherroepelijk bestemmingsplan voor de Keerkring 5.
De notitie 'Stedelijk wonen aan de rand van de stad' van 14 november 2014 geeft een beschrijving van het beoogde stedenbouwkundig kader voor de Keerkring 5. Na verschillende behandelingen hiervan heeft de gemeenteraad op 17 maart 2015 besloten de (gewijzigde) stedenbouwkundige kaders voor de herbestemming en de ontwikkeling van de locatie Keerkring vast te stellen, mits bij de planuitwerking in voldoende mate rekening kan worden gehouden met de omgevingseffecten en het uitwerking plan voldoet aan de goede ruimtelijke ordening. De volgende kaders zijn hierbij vastgesteld:
Uit deze toelichting op het bestemmingsplan blijkt dat het project Keerkring ontwikkeld is binnen de vastgestelde kaders. Verder blijkt ook dat er vanuit de diverse omgevingsaspecten geen belemmeringen zijn en het plan voldoet aan een goede ruimtelijke ordening.
In het Coalitieakkoord 2014-2018 geeft het college aan op welke manier ze zich gaat inzetten voor de stad voor de korte en de lange termijn. Onder het motto "Samen maken we de stad" gaat de coalitie samenwerken met de voltallige raad, met de stad en de regio. Dichtbij elkaar en steeds in gesprek over wat nodig is voor een economisch-vitale, veilige en zorgzame stad.
Uit het coalitieakkoord is onder meer de duurzaamheidsagenda van belang voor het project Keerkring 5. De coalitie beoogt een duurzame behandeling van plannen, waarbij wordt gekeken hoe evenwichtige voordelen kunnen worden behaald op ecologisch, sociaal en economisch gebied. Ook wordt verzocht zoveel mogelijk in te zetten op deregulering en wordt bereikbaarheid en veiligheid een belangrijk aspect bij ontwikkelingen in de stad.
Op 9 juli 2013 heeft de gemeenteraad de 'Structuurvisie Amersfoort 2030' vastgesteld. De centrale ambitie volgens de Koers Structuurvisie Amersfoort 2030 is dat Amersfoort zich verder ontwikkelt tot een vitale en duurzame stad als onderdeel van de Noordvleugel van de Randstad met een centrumfunctie voor de regio Amersfoort. De ruimtelijke doelstellingen uit de Koers zijn:
Visiekaart Amersfoort 2030
Voor wat betreft hoogbouw gaat de structuurvisie uit van een menselijke maat, welke ook bij intensivering centraal blijft staan. Er is te zien dat de meeste gebouwen in Amersfoort tot 8 lagen gaan, waardoor ze passen bij de menselijke maat van de stad. Behalve in de historische binnenstad is hoogbouw als accent op veel plekken mogelijk. Per plek wordt beoordeeld of hoogbouw past.
Keerkring 5 in relatie tot de structuurvisie
Het plangebied Keerkring 5 ligt vlakbij de binnenstad, maar net aan de andere kant van het spoor. Op de visiekaart Amersfoort 2030 is de locatie gelegen binnen de zone aangeduid als 'stedelijke ontwikkeling vanuit het stadshart'. Voor dit gebied gaat de structuurvisie uit van 'intensiveren van de woningbouw en het ruimtegebruik' en een 'hoge concentratie van werkgelegenheid, voorzieningen en woningbouw'.
Met de voorgestelde bebouwing is sprake van een intensivering van woningbouw nabij de binnenstad, zonder dat de oppervlakte van de stad groeit of het (stedelijk)landschap wordt aangetast. Daarnaast wordt met het woningbouwprogramma van maximaal 200 woningen een stedelijk karakter neergezet. Ook met de hoogte van de gebouwen, overwegend 6 bouwlagen lagen met 1 hoogte accent van 13 bouwlagen, wordt aangesloten bij de gewenste menselijke maat van de stad.
Door de ligging van de locatie ten opzichte van de binnenstad en andere voorzieningen op loopafstand, is de locatie uitermate geschikt voor het bouwen in hogere dichtheden. Ook wordt hiermee ingespeeld op de positie van Amersfoort als jonge en levendige stad met een centrumfunctie voor de regio. Dat vraagt om een stedelijke invulling van de nieuwbouwlocaties rond de binnenstad. Dit is een gewenst woonmilieu voor studenten, starters en voor een deel van de vitale ouderen. Met deze ontwikkeling wordt de gewenste relatie met de binnenstad gemarkeerd, waarbij de Meridiaan als voormalige radiaal een belangrijke rol speelt. Dit alles is in overeenstemming met de ruimtelijke doelstellingen van de structuurvisie.
In de woonvisie Amersfoort 2011 – 2020 (vastgesteld 27 september 2011) staat het woonbeleid van de gemeente beschreven. Een ambitie is dat Amersfoort zich verder ontwikkelt tot een duurzame, vitale stad met een centrumfunctie voor de regio. De kracht van Amersfoort zit in de goede mix van stedelijkheid en groene leefbare wijken, met een waardevol historisch centrum in een groene omgeving.
De meest in het oog springende ambities in de Woonvisie zijn:
Doel
De Woonvisie geeft inzicht in de woningbehoefte, zodat er in Amersfoort kan worden voorzien in voldoende huisvesting aansluitend op deze woningbehoefte.
Programma voor de stad
De vraag naar wonen in Amersfoort is en blijft groot. Voldoende nieuwbouw is belangrijk om de doorstroming op gang te houden zodat er in alle segmenten van de markt woningen beschikbaar komen. Er is voldoende planologische ruimte voor de realisatie van gemiddeld 900 woningen per jaar.
Uitgangspunten voor het woningbouwprogramma vormen de uitbreiding van het centrumstedelijk woonmilieu, het versterken van de naoorlogse wijken en de verdere uitbouw van het groenstedelijk wonen in Vathorst. Alleen voor de grotere nieuwbouwlocaties worden de gewenste woonmilieus omschreven en richting gegeven aan de wijze waarop deze locaties worden ingevuld (woonmilieuprofiel).
Naast de uitbreiding van het groenstedelijk woningaanbod in Vathorst (sterk gericht op gezinnen) en met de vernieuwingsopgave van Amersfoort Vernieuwt, ligt er een opgave in de uitbreiding van het aanbod centrumstedelijk wonen in Amersfoort. Dit om de positie als stedelijk hart van de regio te versterken.
Nieuwbouw in bestaande wijken
Voor andere delen van de stad en bij ontwikkelingen op kleinere locaties zal de nieuwbouw moeten passen binnen het daar aanwezige woonmilieu en ligt de focus op een zorgvuldig proces van de programmakeuze. Bij grotere nieuwbouwlocaties in bestaande wijken wordt aan de ontwikkelende partijen gevraagd om op basis van een analyse van de woningbehoefte in de wijk of buurt tot planontwikkeling te komen. Dit moet passen bij de sfeer en schaal van de buurt. Ontwikkelaars en corporaties geven daar zelf invulling waarbij alleen een procesvereiste meegegeven worden.
Beschikbaarheid van woningen
De woonvisie blijft aandacht houden voor het aanbod van woonruimte voor woonconsumenten die zijn aangewezen op het sociale woningsegment. Daarbinnen is maatwerk nodig voor bijzondere doelgroepen die extra zorg en begeleiding nodig hebben. De gemeente maakt afspraken met de corporaties voor een nieuwe benadering waarbij de focus wordt gelegd op het aantal woningzoekenden dat aan een passende woning wordt geholpen. Het doel hiervan is de zoektijd van actief woningzoekenden te verlagen. Daarvoor krijgen de corporaties de ruimte om woningen te verkopen of te verhuren op een manier die aansluit op de behoefte van de groepen die zijn aangewezen op het sociale woningsegment. Dit maatwerk resulteert in een efficiënte inzet van de sociale voorraad.
Nieuwbouw in de sociale sector
De verwachting is dat de behoefte van het aantal huishoudens dat is aangewezen op het sociale segment de komende jaren op peil zal blijven. Om ook het gemiddelde jaarlijkse aanbod van woningen in het sociale segment op peil te houden zou de sociale woningvoorraad in omvang ook gelijk moeten blijven. Dat betekent dat in principe een gesloopte sociale huurwoning, de vrije verkoop van sociale huurwoningen of een huurverhoging naar de vrije sector gecompenseerd moet worden door nieuwbouw in de sociale sector. Corporaties geven aan dat er momenteel financieel beperkt ruimte is voor groei van de sociale huurvoorraad. De financiering van nieuwe sociale woningen zal betaald moeten worden uit de verkoop van huurwoningen en uit de herontwikkeling van locaties waar sociale huurwoningen zijn gesloopt. Buiten een mogelijke korting op de grondkosten (die in de grondexploitatie wordt gefinancierd uit de opbrengsten van de vrijesectorwoningen) zijn er geen gemeentelijke- of rijkssubsidies voor sociale woningbouw.
Speciale aandacht blijft uitgaan naar de huishoudens die door een lager inkomen zijn aangewezen op het sociale segment. Verschillende partijen en maatschappelijke instellingen richten zich op de huisvesting en zorg voor deze groepen. Er wordt aan deze partijen ruimte gelaten om met hun kennis en ervaring tot de best passende oplossing te komen voor deze doelgroepen.
Functiemenging van wonen en werken
Het geven van ruimte aan functiemenging is gewenst omdat dit past binnen de stedelijke dynamiek en de veranderende woonwensen. De vervlechting van wonen en werken zien we in alle stedelijke woonmilieus, maar met verschillende accenten. Dit is ook de lijn in Visie Werklocaties waar bij werkfuncties een verschuiving zichtbaar is van grootschaligheid naar kleinschaligheid en van formele locaties (kantoor- en bedrijfsterreinen) naar informele locaties (gemengde zones en woonwijken). Functiemenging kan op verschillende schaalniveaus gestalte krijgen: binnen de woning, in de straat, in de buurt, in delen van de stad. De mate van stedelijkheid speelt een rol bij de kansen voor combinaties van wonen en werken. Functiemenging draagt bij aan de reuring, sociale veiligheid, levendigheid en afwisseling in de woonomgeving.
Kwaliteitseisen
De centrumstedelijke compacte invulling van locaties rondom de binnenstad sluit aan bij de duurzaamheidsambitie die uitgaat van intensief ruimtegebruik. Voor een duurzame stad is het daarnaast nodig dat nieuwbouwwoningen voldoende kwaliteit en toekomstwaarde hebben. Vooruitlopend op de komende vergrijzing is levensloopgeschikt bouwen het uitgangspunt. Ook in de bestaande voorraad zijn investeringen nodig om de kwaliteit, aanpasbaarheid, energiezuinigheid en mogelijkheden voor duurzame energieopwekking te verbeteren. Vanuit woonbeleid zijn energiebesparende maatregelen en energiezuinige nieuwbouw belangrijk omdat energielasten een steeds groter onderdeel vormen van de woonlasten. Mensen met lage inkomens wonen veelal in slecht geïsoleerde woningen en worden daardoor extra getroffen door de stijgende energieprijzen. In de bestaande woningbouw is veel energie te besparen door na-isolatie van de woningen. Bij nieuwbouw moet zoveel mogelijk gestreefd worden naar energieneutraal bouwen.
Woonbeleid vanuit een nieuwe bestuursfilosofie
Woningmarktontwikkelingen en nieuwbouw die voor de stad belangrijk worden benoemd, onder de aandacht gebracht bij betrokkenen in de stad, zonder zelf een pasklaar antwoord te geven. Kwalitatief goede en gewilde woningbouw komt tot stand door de interactie tussen woonconsument en marktpartijen. Daarvoor worden minder regels gesteld. De gemeente heeft het vertrouwen dat marktpartijen, woningcorporaties, zorgpartijen en de bewoners zelf hun eigen rol en verantwoordelijkheid nemen.
Keerkring 5 in relatie tot de Woonvisie Amersfoort
Door het stedelijke karakter van het woningbouwproject Keerkring, wat zich uit in een intensieve bebouwing en een gevarieerd aanbod, wordt aangesloten bij het uitgangspunt van de woonvisie om centrumstedelijke woonlocaties te ontwikkelen. Gelet op de ligging ten opzichte van de binnenstad en de diverse voorzieningen leent deze locatie zich daar uitstekend voor. Verder past deze ontwikkeling goed in de bestaande wijk, waar op dit moment sprake is van een combinatie van grondgebonden woningen en appartementen. Met het realiseren van minimaal 80 sociale huurwoningen is er voldoende aandacht voor woonconsumenten die zijn aangewezen op dit woningsegment.
In het bijgevoegde onderzoek naar de economische uitvoerbaarheid van het plan heeft de ontwikkelaar ook een analyse van de woningbehoefte opgenomen. Zie hiervoor Bijlage 20 van deze toelichting. Ook uit deze analyse blijkt dat het voorliggende plan aansluit bij de doelstellingen uit de woonvisie voor Amersfoort.
Op 24 november 2014 is de Huisvestingsverordening 2014 in werking getreden. Deze verordening vertaalt het beleid van de woonvisie naar meer concrete regelgeving. Zo zijn in deze verordening onder andere regels over de verdeling van woonruimte, inschrijving woningzoekenden, urgentie, kamerverhuur en splitsing opgenomen. Voor de Keerkring 5 is dit met name relevant voor de 80 te bouwen sociale huurwoningen.
Op 26 april 2011 heeft de gemeenteraad de Visie Werklocaties 2030 vastgesteld. In deze visie wordt de ambitie uitgesproken om nadrukkelijk een woon- én werkstad te blijven met een goede balans tussen wonen en werken. Met de Visie Werklocaties wordt de koers aangegeven voor het verbeteren van randvoorwaarden om een aantrekkelijke woon- en werkstad te blijven.
Meer functiemenging en werkgelegenheid in wijken en gemengde gebieden
De verschuiving van werkgelegenheid van reguliere werklocaties naar wijken en gemengde gebieden (de ‘verspreide werklocaties’) is te zien en de verwachting is dat deze trend verder doorzet. Verspreide werklocaties worden dan ook steeds belangrijker. De wens is om meer ruimte te bieden voor verspreide werklocaties. Dit past bij de stedelijke dynamiek en het streven naar meer stedelijke woonmilieus, met name in en rond het centrum. Bij functiemenging op verspreide werklocaties gaat het over schone bedrijvigheid. Bovendien zal het in pure woongebieden overwegend gaan om kleine bedrijven. In meer gemengde en/of stedelijke gebieden zullen vaker ook grote bedrijven passen.
Regeling bedrijven en beroepen aan huis
Begin 2010 zijn de mogelijkheden voor bedrijven en beroepen aan huis verruimd. De regeling bedrijven en beroepen aan huis geldt voor de hele stad. Het is onder voorwaarden toegestaan om aan huis een bedrijf te hebben met maximaal drie werkzame personen (eigenaar/bewoner en twee werknemers). Voor het grootste deel van de stad wordt hiermee voorzien in de mogelijkheden die er voor functiemenging zijn. Deze regeling is bedoeld om kleinschalige bedrijvigheid gekoppeld aan de woonfunctie in woongebieden mogelijk te maken, waarbij het woon- en leefklimaat behouden blijft.
De Keerkring 5 wordt ontwikkeld tot een woongebied nabij de binnenstad. Op loopafstand van de locatie bevinden zich diverse voorzieningen. Dit maakt er op de locatie zelf met name functiemenging op kleine schaal mogelijk is gemaakt. Daarbij gaat het dan om het uitoefenen van een een beroep of bedrijf aan huis.
Het gemeentelijk beleid is gericht op het realiseren van een doelmatig verkeer- en vervoerssysteem voor alle vervoerswijzen om de bereikbaarheid in en van Amersfoort te waarborgen. Daarbij worden sluipverkeer en doorgaand verkeer geweerd en de verkeersveiligheid en leefbaarheid verbeterd. Stilstaand verkeer is slecht voor de luchtkwaliteit. Met de toenemende ontwikkelingen in de stad ligt hier een opgave om een efficiënt verkeer- en vervoerssysteem in te richten voor alle modaliteiten. De gemeente wil de beschikbare verkeersruimte op het wegennet optimaal gaan benutten.
Op grond van het Verkeers- en vervoersplan en het landelijke meerjarenplan Verkeersveiligheid is de verkeersveiligheidsvisie 'Duurzaam Veilig' geïntroduceerd. Op basis van deze visie zijn de wegen in Amersfoort volgens de leidende principes ingedeeld in twee categorieën: gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen. De gebiedsontsluitingswegen (50km wegen) hebben een doorstroomfunctie om het doorgaand verkeer in het gebied af te wikkelen en de erftoegangswegen (30km wegen) hebben een verblijfsfunctie om het verblijfsgebied veilig toegankelijk te maken.
De Keerkring 5 wordt via een nieuw te realiseren entree aan de Keerkring ontsloten ter hoogte van de Voerman. Om de rijsnelheid af te laten nemen wordt deze kruising verhoogd aangelegd. De entree naar de Keerkring 5 kruist de doorgaande snelfietsroute tussen Amersfoort Noord en het centrum. Gelet hierop wordt bij de definitieve inrichting van de kruising extra aandacht besteed aan de veiligheid van de fietsers op deze route. Binnen het plangebied worden de ontsluitingswegen duurzaam veilig ingericht als erftoegangswegen met een maximum snelheid van 30 km/u waardoor een verblijfsgebied ontstaat.
In de nota parkeernormen Amersfoort zijn specifieke parkeernormen geformuleerd voor diverse functies. Ze geven een indicatie van het aantal auto's dat bij een bepaalde functie geparkeerd wordt in een bepaalde tijdsperiode. De normen worden gebruikt voor nieuwbouwsituaties of bij functiewijzigingen, waarvoor een vergunning of ontheffing dient te worden verkregen. In de parkeernormen wordt rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen in het autobezit.
Vanuit de hoofddoelstelling uit het parkeerbeleidsplan ‘bijdragen aan het verbeteren van
de kwaliteit van de openbare ruimte en de leefbaarheid' is het van belang dat er strikte bepalingen worden gehanteerd voor parkeren. Parkeren moet indien mogelijk zoveel mogelijk op eigen terrein plaatsvinden zodat een ontwikkeling niet of zo min mogelijk zorgt voor extra parkeerdruk in het openbaar gebied. De belangrijkste voorwaarde is dan ook dat het aantal parkeerplaatsen volgens de norm moet worden aangelegd. Hiervoor zijn in Nota Parkeernormen Amersfoort normen opgenomen per type voorziening. In het parkeerbeleidsplan is ook aangegeven dat bij het opstellen van parkeerbalansen rekening wordt gehouden met de mogelijkheid tot meervoudig gebruik van parkeerplaatsen.
Het gemeentelijke beleid voor parkeren is als uitgangspunt gebruikt bij de uitwerking van het plan Keerkring 5. Voor de te bouwen woningen aan de Keerkring 5 zijn de normen gehanteerd voor niet grondgebonden woningen gelegen buiten de (schil om de) binnenstad. Dit betekent een norm van 1.5 voor de woningen met een BVO tussen de 120 en 160m² en een norm van 1.3 voor de woningen met een BVO tussen de 80 en 120 m². In paragraaf 3.3.5 wordt hier verder op ingegaan en wordt geconstateerd dat het parkeren in overeenstemming met het beleid kan worden uitgewerkt.
Voor het kappen van bomen is in de meeste gevallen een omgevingsvergunning voor de activiteit kappen nodig. De grondslag voor deze omgevingsvergunning staat in artikel 2.2, lid 1 onder g van de Wabo. Dit is verder uitgewerkt in de artikelen 4.10 t/m 4.12 van afdeling 3 van de Algemene Plaatselijke verordening (APV).
Bij de besluiten over het al dan niet verlenen van deze vergunning worden alle relevante aspecten gewogen. Hierbij gaat het om de natuurwaarde, landschappelijke waarde, beeldbepalende waarde, cultuurhistorische waarde, waarde voor de leefbaarheid en de waarde voor de directe omgeving (stadsschoon). Wanneer een of meerdere van deze waarden in het gedrang komen, wordt de vergunning geweigerd. Voor meer informatie over de bomen op het perceel Keerkring 5 wordt verwezen naar de bomen effect analyse die als Bijlage 1 onderdeel uitmaakt van deze toelichting en naar paragraaf 3.3.7.
Volgens de Woningwet moeten bouwwerken waarvoor een vergunning nodig is, voldoen aan 'redelijke eisen van welstand'. Welke eisen dit zijn, heeft de gemeente vastgesteld in de Welstandsnota. Het doel van de nota is om zoveel mogelijk vrijheid te geven om bouwplannen uit te voeren maar daarnaast de stad haar eigen karakter laten behouden en zo mogelijk te versterken. Daarbij wordt gestreefd naar een goede balans tussen individueel belang en algemeen belang. De commissie ruimtelijke kwaliteit (CRK) is ingesteld om de kwaliteit van Amersfoort te bewaken. Dit doet zij mede aan de hand van de Welstandsnota.
Tot het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan Keerkring 5 is de CRK 3 keer geraadpleegd over de planvorming. Bij de verdere uitwerking van het stedenbouwkundig plan is in belangrijke mate tegemoet gekomen aan gemaakte opmerkingen van de commissie. Enkele aandachtspunten voor de verdere uitwerking blijven staan en vanzelfsprekend blijft de commissie betokken bij de verder uitwerking van het stedenbouwkundig- en inrichtingsplan.
Door het opheffen van het algemeen bordeelverbod hebben gemeenten bij het reguleren van prostitutie een grotere rol gekregen. Om ongewenste situaties en ontwikkelingen te kunnen voorkomen of te kunnen tegengaan is gemeentelijk beleid vastgelegd in de Nota prostitutiebeleid gemeente Amersfoort (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 september 2000). In deze nota is bepaald, dat er maximaal zeven seksinrichtingen in Amersfoort kunnen worden gevestigd.
In het facetbestemmingsplan 'Gebruiksbepalingen en seksinrichtingen' van de gemeente Amersfoort is (met uitzondering van de bestaande locaties) voor alle geldende bestemmingsplannen een verbod opgenomen voor het gebruik van gronden en/of bouwwerken als of voor een seksinrichting. Ook in de regels van het voorliggende bestemmingsplan is voor de keerkring 5 een verbod opgenomen voor het vestigen van een seksinrichting, gebaseerd op het genoemde beleid.
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS), is op 4 februari 2013 vastgesteld door Provinciale Staten. In de structuurvisie staat wat de provincie de komende jaren samen met haar partners wil bereiken op het gebied van ruimtelijke ordening. Op grond van de Wro heeft deze structuurvisie alleen een zelfbindende werking. Daarom gaat deze vergezeld van de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV), ook op 4 februari 2013 vastgesteld door Provinciale Staten. In deze verordening staan de regels waar de gemeenten zich bij het maken van bestemmingsplannen aan moeten houden en het zorgt voor de doorwerking van de structuurvisie naar de gemeenten. Deze verordening is dus bindend voor de gemeenten.
Het provinciaal ruimtelijk beleid in de PRS bestaat uit drie pijlers:
Deze pijlers leiden in het provinciale beleid tot twee belangrijke beleidsopgaven die nodig zijn om de provincie Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats:
Bij het accent op de binnenstedelijke opgave wil de provincie tenminste 2/3 van de woningbouwopgave binnenstedelijk realiseren. Dit sluit aan bij de vraag, vergroot het draagvlak voor voorzieningen en openbaar vervoer en vermindert de druk op het landelijk gebied. Verminderen van het overschot aan kantoren en herstructurering van bedrijventerreinen, maken ook deel uit van de binnenstedelijke opgave.
In de structuurvisie zijn per pijler de verschillende provinciale belangen vastgelegd. Voor de ontwikkeling van de Keerkring 5 zijn met name de belangen van de pijlers Duurzame leefomgeving en Vitale dorpen en steden van belang. Het gaat dan om de volgende belangen:
Het plangebied Keerkring 5 is gelegen binnen de rode contour en maakt onderdeel uit van het stedelijk gebied van Amersfoort. Met het woningbouwprogramma ligt het accent op een stedelijke ontwikkeling, waarmee wordt aangesloten op de actuele behoeft. Uit deze toelichting op de ontwikkelingen binnen het plangebied, en dan met name Hoofdstuk 4, blijkt dat er geen sprake is van strijd met de genoemde provinciale belangen.
In de Nota Ruimte zijn deel 3 van de Vijfde Nota en het Tweede Structuurschema Groene Ruimte geïntegreerd. Algemene uitgangspunten van de nota Ruimte zijn: ontwikkelingsplanologie, decentralisatie, deregulering en uitvoeringsgerichtheid. Het nationale ruimtelijk beleid voor steden en netwerken richt zich op voldoende ruimte voor wonen, werken en mobiliteit en de daarbij behorende voorzieningen, groen, recreatie, sport en water. In het beleid en de uitvoering daarvan is het van belang dat er een goede koppeling en bundeling plaatsvindt tussen verstedelijking, economie, infrastructuur, groen, recreatie, natuur, milieu en veiligheid.
Leefbaarheid
De achteruitgaande leefbaarheid en de tweedeling tussen arm en rijk hebben de afgelopen jaren geleid tot steeds grotere sociaal-economische en sociaal-culturele problemen in de grote steden. Om een eenzijdige sociaaleconomische samenstelling van de bevolking te voorkomen stimuleert het rijk meer variatie in het woningaanbod. Met name in de stad zijn meer hoogwaardige woonmilieus nodig. Dit vraagt enerzijds om verdichting tot hoogstedelijke milieus en anderzijds om verdunning tot groene milieus. Dit voorkomt de trek van midden en hoge inkomens uit de stad. Stedelijke vernieuwing en herstructurering blijven dringend nodig om de leefbaarheid te vergroten.
De hoofddoelstelling is: Nederland biedt aan iedereen een doelmatig, veilig en duurzaam functionerend verkeers- en vervoerssysteem, waarvan de kwaliteit voor de individuele gebruiker in een goede verhouding staat tot de kwaliteit voor de samenleving als geheel. Deze hoofddoelstelling wordt in het NVVP vertaald naar doelstellingen voor bereikbaarheid, veiligheid en leefbaarheid.
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de Ladder voor duurzame verstedelijking. De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
Of er gedurende de planperiode voldoende behoefte is aan de geplande appartementen op de locatie Keerkring 5 (maximaal 200, waarvan 80 sociale huur) is in het kader van de startnotitie begin 2014 onderzocht en dit onderzoek is begin 2016 geactualiseerd. Dit onderzoek maakt als Bijlage 20 onderdeel uit van deze toelichting.Voor wat betreft de ladder wordt met name verwezen naar de hoofdtukken 2 en 6 van dit onderzoek.
Geconcludeerd wordt dat Keerkring 5 een binnenstedelijke ontwikkeling betreft die inspeelt op de vraag naar en behoefte aan woningen in of aan de rand van het centrumstedelijk gebied van Amersfoort. Dit past uitstekend binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.
Voorliggend bestemmingsplan maakt de bouw van maximaal 200 appartementen mogelijk op het perceel Keerkring 5. Uit de voorgaande paragrafen blijkt dat deze ontwikkeling in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk-, povinciaal-, en rijksbeleid. Vanuit dit kader zijn er geen belemmeringen voor het project.
Ligging
Het plangebied ligt op de plek waar de Meridiaan, een laan met een breed profiel, die de spoorlijn Amersfoort – Zwolle via een fietstunnel kruist en vervolgens overgaat in de smalle Bloemendalsestraat. De locatie Keerkring 5 is in potentie een bijzondere stedelijke plek op het snijpunt van de weg en het spoor, een herkenningspunt voor zowel de weggebruiker als de treinreiziger.
Het plangebied ligt op een plek waar de stad veel veranderingen heeft ondergaan. De spoorlijn doorsnijdt de oorspronkelijke landschappelijke structuur, het oostelijk deel van de oude Eem is gedempt voor het Valleikanaal, de liniedijk is verdwenen en er is sprake van uiteenlopende infrastructuur en een grote diversiteit aan bebouwingstypologieën. De Meridiaan geeft het gebied een centrale as en fungeert als ruggengraat voor de haaks aansluitende straten.
In de structuurvisie Amersfoort 2030 maakt het plangebied deel uit van de zone 'stedelijke ontwikkeling vanuit het stadshart' aan de noordzijde van de spoorlijn. Hiermee is de gewenste relatie met de binnenstad gemarkeerd, waarbij ook de Meridiaan als voormalige radiaal een belangrijke rol speelt. Bebouwing van de Keerkring 5 draagt bij aan intensivering van woningbouw nabij de binnenstad, zonder dat de oppervlakte van de stad groeit of het (stedelijke)landschap wordt aangetast.
Kenmerken
De vier verschillende randen van het plangebied dragen bij aan de specifieke ruimtelijke karakteristiek.
Kansen
De keerkring 5 is nu nog een soort vergeten plek in de stad, die al geruime tijd wacht op een ontwikkeling. Bebouwing van dit gebied kan de Meridiaan haar beëindiging geven, voor De Koppel een betere stedenbouwkundige structuur opleveren en de spoorlijn een herkenningspunt geven.
Programma
Het stedenbouwkundig ontwerp is gebaseerd op de navolgende kaders zoals vastgesteld door de gemeenteraad:
Op dit moment bevindt zich op het perceel Keerkring 5 het gebouw van de voormalige pedagogische academie. Als gevolg van jarenlang uitgebleven onderhoud en beheer is het perceel begroeid met diverse bomen, struiken en planten. Het schoolgebouw is inmiddels behoorlijk vervallen en ook het groen schreeuwt om een flinke opknapbeurt.
Het plan voor woningbouw bestaat uit twee herkenbare delen: de U-vormige hof langs de Keerkring en de bebouwing langs het spoor. Samen vormen ze een stedelijk blok, dat de vier zijden van de locatie op een specifieke wijze begeleidt. Het blok weert de geluidhinder vanaf de spoorzijde, geeft de Meridiaantunnel een sociaal veilige rand, biedt de Keerkring een duidelijke beëindiging en ontsluit de locatie aan de zijde van de sportvelden.
Impressie situering woongebouwen
De hof met middelhoge bebouwing opent zich naar de bestaande woonwijk en begeleidt de helling van de Meridiaantunnel. Deze bebouwing voorziet via haar dek boven de parkeerplaatsen in extra verblijfsruimte voor de buurt en in sociale veiligheid naar de tunnel toe. De middelhoge en hoge bebouwing langs het spoor, richt zich naar De Kruiskamp en markeert via de toren met haar scherpe hoek de kruising van de spoorlijn en Meridiaan. De groene scheg tussen de beide delen sluit naadloos aan op de groene taluds langs de Meridiaantunnel.
Impressie verblijfsdek
Impressie groene scheg
Het project gaat voor wat betreft het aantal woningen uit van maximaal 200 woningen in gestapelde vorm. Van deze 200 appartementen zijn er in ieder geval 80 bestemd als sociale huurwoningen. In de U-vorm zijn circa 110 appartementen voorzien, de overige 90 appartementen worden verdeeld over de drie blokken langs het spoor. Met uitzondering van het blok in de hoek van de Meridiaan met het spoor, krijgen alle gebouwen een hoogte van maximaal 6 bouwlagen. Het accent ligt op het andere blok met een hoogte van maximaal 13 bouwlagen.
Impressies woongebouwen
De grootte van de verschillende woningen varieert tussen de 100m² en 140m² bruto vloeroppervlakte (BVO). Op de begane grond van de gebouwen is ruimte gereserveerd voor de bij de woningen behorende bergingen, geclusterd per blok of project.
Omdat er in het plangebied hoogbouw gerealiseerd wordt, zijn de zon- en schaduweffecten onderzocht. Deze zijn te vinden in bijlage 2 van rapport 'Amersfoort Keerkring 5, stedenbouwkundig kader' zoals opgenomen bij de raadstukken van 17 en als zodanig zijn vastgesteld. Het hoogteaccent is zoveel mogelijk in de Zuidoost hoek van het plangebied geplaatst, waardoor de afstand tot de omliggende woningen het grootst is en het schaduweffect beperkt blijft.
De Keerkring 5 wordt via een nieuw te realiseren entree aan de Keerkring ontsloten ter hoogte van de Voerman. De toegangsroute voor auto's loopt via de Meridiaan, Sextant en Voerman naar de nieuwe entree. Om de rijsnelheid af te laten nemen wordt de kruising van de entree verhoogd aangelegd.
De entree naar de Keerkring 5 kruist de doorgaande snelfietsroute tussen Amersfoort Noord en het centrum. Gelet hierop wordt bij de definitieve inrichting van de kruising extra aandacht besteed aan de veiligheid van de fietsers op deze route.
Zoals in paragraaf 2.2.1.10 is gesteld, moet het parkeren indien mogelijk zoveel mogelijk op eigen terrein plaatsvinden, zodat een ontwikkeling niet of zo min mogelijk zorgt voor extra parkeerdruk in het openbaar gebied. Gelet op de aanwezige parkeerdruk in de directe omgeving van Keerkring 5, wordt het parkeren bij de nieuwe woningen geheel op eigen terrein aangelegd.
De belangrijkste voorwaarde uit het gemeentelijk beleid is dat het aantal parkeerplaatsen volgens de norm wordt aangelegd. In de Nota Parkeernormen Amersfoort zijn per type voorziening normen opgenomen waaraan voldaan moet worden.
De parkeernorm voor de woongebouwen aan de keerkring hangt samen met het bruto vloeroppervlak van het appartement. Uit navolgende tabel, gebaseerd op een voorlopig schetsontwerp, blijkt hoeveel parkeerplaatsen er op grond van de nota parkeernormen aangelegd dienen te worden.
Blok | aantal appartementen | m² BVO | parkeernorm | Aantal parkeerplaatsen |
A | 40 | 116 | 1,3 | 52 |
B | 40 | 104 | 1,3 | 52 |
C | 30 | 104 | 1,3 | 39 |
D | 20 | 138 | 1,5 | 30 |
E | 20 | 138 | 1,5 | 30 |
F | 48 | 138 | 1,5 | 72 |
Totaal | 198 | 275 |
Voor de haalbaarheid van het plan is het van belang om aan te tonen dat het benodigde aantal parkeerplaatsen aangelegd kan worden binnen het plangebied. Uit navolgend plaatje blijkt dat het mogelijk is om dit aantal parkeerplaatsen aan te leggen.
Mogelijke parkeeroplossing
Bij de verdere uitwerking van het stedenbouwkundig plan kan de verdeling over het gebied nog wijzigen. De definitieve toets van het aantal parkeerplaatsen vindt plaats bij de aanvraag omgevingsvergunning.
De parkeerplaatsen gelegen in de binnenruimte van het noordelijke U-vormige hof, komen onder een verblijfsdek te liggen. Dit betekent dat er sprake is van kolommen waar het dek op rust. Hierbij geldt dat er moet worden voldaan aan de eisen gesteld in de NEN2443. Voor parkeerplaatsen geldt een standaard maat van 2,5 * 5 meter. Echter is het hierbij van belang dat er geen kolommen ter hoogte van portieren worden geplaatst. Mocht dit wel het geval zijn, geldt volgens dezelfde NEN een breedtetoeslag voor de kolommen. Dit is afhankelijk van de plek en breedte van de kolom en bedraagt een 0,15 en/of 0,5 meter bovenop de standaard breedte maat. De parkeerwegbreedte dient 6 meter te bedragen. (RIOR). Hier moet bij de verdere uitwerking aandacht aan besteed worden. Definitieve toetsing vindt plaats bij de aanvraag omgevingsvergunning.
De openbare ruimte binnen de U-vormige hof langs de Keerkring bestaat uit een verblijfsdek boven de parkeerplaatsen. Het dek overdekt voor minimaal 60% de ondergelegen parkeerplaatsen. Het dek wordt als een verblijfsruimte ingericht voor de bewoners van de hof, maar ook voor andere buurtbewoners. Bij de inrichting is de groene invulling een belangrijk aspect. Deze draagt er mede zorg voor dat de bewoners hun privacy behouden, door privé-ruimtes af te schermen. Het verblijfsdek is via een trap bereikbaar vanaf de Keerkring. Tussen de Keerkring en de trap komt een vrijliggend voetpad.
Impressies openbare ruimte
Tussen de U-vormige hof en de 3 woonblokken langs het spoor, wordt een groene scheg ingericht met daarin een openbaar pad. De scheg sluit aan op de groene taluds langs de Meridiaantunnel.
Om een goede leefbaarheid van de openbare ruimte te bewerkstelligen is een heldere routing op het terrein uitgangspunt samen met goed overzicht, het voorkomen van 'blinde vlekken,' een goede verlichting en een duidelijke zichtrelatie met het verblijstdek boven de parkeerplaatsen.
Langs de Keerkring wordt een wadi aangelegd en langs de Meridiaan een talud. Aan beide zijden van het plangebied worden meerdere toegnagen gemaakt, zodat een een toegankelijk gebied ontstaat dat uitnodigt tot betreding en gebruikmaking. Ook voor mensen die er niet woonachtig zijn. Er ontstaat een secundaire looproute van de Meridiaan, door het plan naar de Keerkring. De levendigheid die hierdoor in het gebied ontstaat draagt positief bij aan de sociale veiligheid.
Binnen het plangebied is in de huidige situatie veel groen aanwezig, waaronder een groot aantal bomen. Voor het plangebied is dan ook een Bomen Effect Analyse (BEA) opgesteld. Deze analyse dient inzicht te geven in de kernvraag of de betreffende bomen binnen het project in de huidige verschijningsvorm en op de huidige standplaats duurzaam kunnen worden behouden en welke projectaanpassingen, gerichte (beschermings)maatregelen en randvoorwaarden hiervoor noodzakelijk zijn. De BEA maakt als Bijlage 1 onderdeel uit van deze toelichting.
Binnen de BEA zijn 165 bomen geïnventariseerd. Deze bomen kunnen in de volgende groepen onderscheiden worden:
Impressie bomeninventarisatie
Op basis van een nulmeting, een prognose van de projectinvloeden en de resultaten van het aanvullend onderzoek is per boom binnen het projectgebied de handhaving beoordeeld als: positief, terughoudend, negatief of onhoudbaar. Tevens is aangegeven of er randvoorwaarden gelden bij handhaving.
Voor 115 bomen wordt geadviseerd deze te verwijderen, over 3 bomen wordt met terughoudenheid geadviseerd ze te verplanten, 17 bomen kunnen met zekerheid verplant worden en er kunnen 28 bomen blijven staan. De te handhaven bomen staan met een zwarte stip aangegeven in de volgende afbeelding.
Te handhaven bomen
Naast het te handhaven groen binnen het plangebied, wordt er uiteraard ook nieuw groen aangeplant. Zo komen er groenvoorzieningen bij de parkeervoorzieningen langs het spoor, komt er een groene ruimte tussen het U-blok en de blokken langs en spoor en steken er bomen door het dek boven de parkeervoorziening in het U-blok. Op dit moment wordt hiervoor door een landschapsarchitect een inrichtingsplan gemaakt. De omwonenden worden hierbij betrokken via de door de ontwikkelaar georganiseerde ateliersessies.
Afhankelijk van de ontwikkeling van de verschillende gebieden moet onderzoek worden uitgevoerd om te bepalen of er - en zo ja welke - omgevingsgerelateerde belemmeringen in het bestemmingsplangebied aanwezig zijn. In dit hoofdstuk worden alle relevante omgevingsaspecten behandeld.
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor- ) wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.
Bij vaststelling van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van de Wgh aan de orde:
De Wgh werkt met een systeem van voorkeursgrenswaarden en maximaal toegestane geluidsbelastingen. Indien een voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, kan onder bepaalde voorwaarden een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Hierbij mag de geluidsbelasting nooit hoger zijn dan de maximaal toegestane geluidsbelasting. De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort.
Per 1 juli 2012 is Swung 1 in werking getreden. Het gaat om een wijziging van de Wet milieubeheer die onder andere heeft geresulteerd in de invoering van geluidsproductieplafonds voor rijksinfrastructuur (rijkswegen en spoorwegen). Een geluidsproductieplafond geeft de toegestane geluidsproductie (geluidwaarde in Lden) vanwege een weg of spoorweg aan. Geluidsproductieplafonds gelden op referentiepunten langs rijkswegen en spoorwegen. De ligging van de referentiepunten, de grenswaarden en de bijbehorende gegevens zijn opgenomen in een openbaar, elektronisch toegankelijk geluidsregister. De wegbeheerders (Rijkswaterstaat en Prorail) moeten aan de grenswaarden op de referentiepunten voldoen en dat jaarlijks aantonen.
De nieuwe regels zijn, wat de rijksinfrastructuur betreft, in plaats gekomen van de regels in de Wet geluidhinder over de aanleg en reconstructie van een weg en de aanleg of wijziging van een spoorweg. Bij bouwen langs rijkswegen en spoorwegen blijft de Wet geluidhinder gelden, maar moet bij de berekening van de geluidsbelasting gebruik gemaakt worden van de brongegevens uit het register. Ook op decentraal beheerde wegen en spoorwegen blijft de Wet geluidhinder van toepassing.
In de Wgh is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidszone heeft (Wgh art. 74 lid 1). Een uitzondering hierop zijn wegen die zijn gelegen in een 30 km/uur-zone of in een woonerf. De breedte van de geluidszones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van een weg (zie tabel hierna).
Tabel: zones langs wegen
aantal rijstroken | zonebreedte (meter) | |
stedelijk gebied | 1 of 2 | 200 |
3 of meer | 350 | |
buitenstedelijk gebied | 1 of 2 | 250 |
3 of 4 | 400 | |
5 of meer | 600 |
In geval van een nieuwe of gewijzigde weg of nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen is akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde voor geluidsgevoelige bestemmingen bedraagt in de meeste gevallen 48 dB (Lden). De maximaal toegestane geluidsbelasting bedraagt 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.
Spoorwegen hebben een zone, waarvan de breedte afhankelijk is van de hoogte van het geluidsproductieplafond. In artikel 1.4 van het Besluit geluidhinder is de breedte van de zone aangegeven. De zonebreedte varieert van 100 tot 1.200 meter. Bij ontwikkelingen rond geluidsgevoelige bestemmingen in de zone of wijzigingen aan de spoorlijn moet akoestisch onderzoek worden gedaan. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen. De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 55 en 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.
Rondom industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers, is op grond van art. 41 van de Wgh een geluidszone vastgesteld. In geval van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone of een wijziging aan het industrieterrein of de geluidszone is een akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 50 en 65 dB(A) (Letm), afhankelijk van de situatie. Buiten de zone mag de geluidsbelasting nooit meer dan 50 dB(A) (Letm) bedragen. Er dient te worden gewaarborgd dat deze waarde, en de eventuele vastgestelde hogere grenswaarden niet worden overschreden. Middels zogenaamd zonebeheer wordt daarvoor continu de totale vergunde geluidsbelasting vanwege het industrieterrein beheerd.
De gemeente heeft beleid opgesteld met betrekking tot het vaststellen van hogere grenswaarden (Amersfoort Wet geluidhinder, zie www.amersfoort.nl/geluid). Hierin zijn voorwaarden opgenomen die aan de hogere grenswaarde worden verbonden.
Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd voor wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai. Dit onderzoek maakt als Bijlage 2 onderdeel uit van deze toelichting. Voor dit onderzoek is uitgegaan van bouw in 2 fasen. In fase 1 wordt het U-vormige gebouw, bestaand uit 6 bouwlagen, gerealiseerd. In fase 2 worden de drie woontorens gebouwd, bestaande uit respectievelijk 13, 6 en 6 bouwlagen.
Na afronding van dit akoestisch onderzoek zijn in de verdere uitwerking van het stedenbouwkundig plan kleine wijzigingen aangebracht waarbij de positite van de gebouwen is verschoven. In eerste instantie zijn de 3 woongebouwen langs het spoor iets dichter naar elkaar toe geschoven. Recent heeft nog een geringe verschuiving van de gebouwen richting het spoor plaatsgevonden. In dit kader is een aanvullende notitie opgesteld met als doel de gewijzigde geluidbelasting inzichtelijk te maken welke voortkomt uit het verschuiven van de bouwdelen. Verder is in het kader van de te verlenen hogere grenswaarden de geluidbelasting op de appartementen opnieuw berekend. Deze aanvullende notitie maakt als Bijlage 3 onderdeel uit van deze toelichting.
Het plangebied is voor wegverkeerslawaai gelegen binnen de geluidszone van de Ringweg Koppel, Meridiaan en de invloedssfeer van diverse 30 km/h wegen. De 30 km/h wegen hebben van rechtswege geen geluidszone, maar zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel beschouwd. Voor railverkeerslawaai ligt het plangebied binnen de geluidzone van de spoorlijn Amersfoort-Zwolle.
Wegverkeerslawaai
De geluidbelasting op de gevels van de te realiseren woningen ten gevolge van wegverkeerslawaai van de Ringweg Koppel, Meridiaan en de overige wegen (incl. 30 km/h wegen) is berekend voor het jaar 2025. Uit de resultaten blijkt dat zowel de geluidbelasting ten gevolge van de gezoneerde wegen Ringweg Koppel en Meridiaan, als de gecumuleerde geluidbelasting van alle wegen (incl. 30 km/h wegen) niet hoger is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai. Daarmee is de geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai geen belemmering voor de realisatie van de nieuwe woningen.
Bij de ingang van het terrein op de kruising Keerkring / Voerman wordt een verkeersdrempel aangelegd. Hiermee is in het akoestisch onderzoek geen rekening gehouden. In Bijlage 4 is in aanvulling op het akoestisch onderzoek een onderbouwing gegeven waaruit blijkt dat de verkeersdrempel geen ongewenst effect heeft op de geluidbelasting op de dichtstbijzijnde woning.
Railverkeerslawaai
De geluidbelasting op de gevels van de te realiseren woningen ten gevolge van railverkeerslawaai van de spoorlijn Amersfoort-Zwolle is berekend. Uit de resultaten blijkt dat de geluidbelasting op de appartementen in de 1e en 2e fase ten gevolge van de spoorlijn Amersfoort-Zwolle ten hoogste respectievelijk 71 en 75 dB bedraagt. Deze geluidbelasting is hoger dan de maximale ontheffingswaarde van 68 dB voor railverkeerslawaai. Omdat de maximale ontheffingswaarde wordt overschreden zijn aanvullende maatregelen ter beperking van het geluid noodzakelijk.
Maatregelen ten bate van railverkeerslawaai
Als nieuw te bouwen woningen een geluidbelasting ondervinden boven de voorkeursgrenswaarde, moet worden onderzocht of de geluidbelasting gereduceerd kan worden door het treffen van maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied. Als deze maatregelen onvoldoende effect hebben of overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard, kunnen burgemeester & wethouders (onder voorwaarden) een hogere waarde vaststellen voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen.
De Wet geluidhinder geeft een voorkeursvolgorde aan voor geluidsreducerende maatregelen:
Maatregelen fase 1
De geluidbelasting ten gevolge van de spoorlijn Amersfoort-Zwolle bedraagt ten hoogste 70 dB. Aan weerszijden van de spoorlijn staan al geluidsschermen. Ter hoogte van de planlocatie is ook een aarden geluidwal aanwezig met een vergelijkbare hoogte. Aanvullende maatregelen om de geluidbelasting te verlagen door het aanbrengen van verhoogde geluidschermen in combinatie met raildempers zijn op deze locatie financieel niet doelmatig, ook omdat in een later stadium de 3 bouwdelen aan het spoor zorgen voor extra afscherming waardoor de geluidbelasting verder wordt gereduceerd. De appartementen zijn op het perceel al zover mogelijk van de spoorlijn gesitueerd. Het vergroten van de afstand tussen de spoorlijn en appartementen om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen is daarom niet mogelijk.
De naar het spoor gekeerde zijde van het U-vormige gebouw wordt ter plaatse van de galerij voorzien van een geluidscherm en een geluidabsorberend plafond dat de geluidbelasting op de binnengevel met 3 dB vermindert. Hiermee wordt de geluidbelasting gereduceerd tot onder de maximale ontheffingswaarde van 68 dB voor railverkeer. In het akoestisch onderzoek is aangegeven hoe hieraan kan worden voldaan. Door de realisatie van de drie woontorens in fase 2 wordt het U-vormige gebouw meer afgeschermd en neemt de geluidbelasting op de naar het spoor gekeerde zijde sterk af.
Maatregelen fase 1 en 2
De geluidbelasting ten gevolge van de spoorlijn Amersfoort-Zwolle bedraagt ten hoogste 75 dB en is hoger dan de maximale ontheffingswaarde van 68 dB voor railverkeerslawaai. Aan weerszijden van de spoorlijn staan al geluidsschermen. De geluidsreductie door het aanbrengen van raildempers (ca. 3 dB) is onvoldoende om de geluidbelasting te reduceren tot de maximale ontheffingswaarde, waarvoor een reductie van tenminste 7 dB nodig is. Het verhogen van de aanwezige geluidschermen heeft geen relevant geluidsreducerend effect op de hoger gelegen verdiepingen van de drie woontorens. Aanvullende maatregelen om de geluidbelasting te verlagen door het aanbrengen van verhoogde geluidschermen in combinatie met raildempers zijn op deze locatie financieel niet doelmatig en zullen bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige aard. De appartementen zijn op het kavel al zover mogelijk van de spoorlijn gesitueerd. Het vergroten van de afstand tussen de spoorlijn en appartementen om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen is daarom niet mogelijk.
De naar het spoor gekeerde zijde van de drie woontorens wordt voorzien van een geluidscherm op de rand van het balkon zodat de geluidbelasting op de binnengevel wordt gereduceerd tot de voorkeursgrenswaarde van 55 dB voor railverkeer. In het akoestisch onderzoek is aangegeven hoe hieraan kan worden voldaan. Hierbij wordt aan de spoorzijde gebruikt gemaakt van een glazen afscherming ter plaatse van het balkon waarmee de geluidbelasting wordt gereduceerd tot 55 dB, waardoor ook een geluidluwe gevel en buitenruimte wordt gerealiseerd. De overige geveldelen (zijgevels van de drie woontorens) met een geluidbelasting hoger dan 68 dB worden doof uitgevoerd.
Hogere grenswaarden
Voor alle woningen met een geluidbelasting vanwege railverkeerslawaai boven de voorkeursgrenswaarde wordt een hogere waarde vastgesteld. Een voorwaarde daarvoor is dat elke woning een geluidluwe gevel heeft. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat met de aangegeven maatregelen alle woningen een geluidluwe gevel hebben met een geluidbelasting lager dan de voorkeursgrenswaarde, voor weg- en railverkeer.
Gecumuleerde geluidbelasting
Bij blootstelling aan meer dan één geluidsbron (in dit geval wegverkeerslawaai en spoorweglawaai) moet de gecumuleerde geluidbelasting inzichtelijk worden gemaakt. Dit geldt voor woningen / appartementen die ten gevolge van een geluidbron een geluidbelasting ondervinden die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde. De geluidbelasting door wegverkeerslawaai op de appartementen is echter lager dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Wegverkeerslawaai is vanuit akoestisch oogpunt niet relevant en is daarom niet gecumuleerd met railverkeerslawaai.
Invloed nieuwe gebouwen op bestaande omgeving
De nieuwe bebouwing zal ook invloed hebben op de omgeving. Daarom is de invloed van de nieuwbouw op de directe omgeving als gevolg van afscherming en reflecties bepaald. Hierbij is de geluidbelasting in de huidige situatie vergeleken met de situatie na realisatie van fase 1 en na realisatie van fase 1 en 2.
Uit de resultaten blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van railverkeerslawaai door de realisatie van fase 1 maximaal met minder dan 1 dB toeneemt. De geluidbelasting door wegverkeerslawaai neemt maximaal een fractie van een decibel toe en voor een groot deel van de omliggende woningen neemt de geluidbelasting af.
Door de realisatie van fase 1en 2 neemt de geluidbelasting ten gevolge van railverkeerslawaai op de begane grond van de woontoren aan de overzijde van het spoor met 1,5 dB toe. Deze woning heeft een hoge karakteristieke geluidwering, waardoor een goed binnenniveau gewaarborgd blijft. Op andere plekken neemt de geluidbelasting ten gevolge van railverkeerslawaai met minder dan 1 dB toe. De geluidbelasting door wegverkeerslawaai neemt maximaal een fractie van een decibel toe en neemt voor een groot deel van de omliggende woningen af.
Algemeen geldt voor de gemiddelde mens dat:
De toename van geluid door reflecties is verwaarloosbaar klein en zal naar verwachting niet waargenomen kunnen worden en daardoor niet tot hinder leiden.
Geluidbelasting wegverkeer op bestaande woningen bij uitrit
Door de realisatie van 198 appartementen neemt het aantal verkeersbewegingen ten gevolge van bewoners toe. Het verkeer van en naar het appartementencomplex zal voornamelijk via de niet gezoneerde 30 km/h wegen zoals de Voerman en Sextant naar de Meridiaan worden afgewikkeld. Er is berekend hoe hoog de geluidbelasting hier wordt als gevolg van het toegenomen aantal verkeerbewegingen.
Maatgevend is de kopgevelwoning aan de Voerman 1 ter plaatse van de uitrit. Uit de berekeningen blijkt dat de gecumuleerde geluidbelasting ten gevolge van alle wegen (incl. 30 km/h wegen) 52 dB bedraagt, incl. aftrek art. 110g Wgh, ter plaatse van de kopgevel. De gecumuleerde geluidbelasting op de naastliggende woningen is lager dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeer.
De woning Voerman 1 is voorzien van een gebalanceerd ventilatiesysteem, waardoor de geluidwering van de gevel tenminste 25 dB bedraagt. Een goed binnenniveau blijft daarmee gewaarborgd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ook de geluidbelasting ter plaatse van de tuin van deze woning berekend. Deze bedraagt 46 dB en is dus lager dan de voorkeursgrenswaarde.
Conclusies
Wegverkeerslawaai
Ten gevolge van wegverkeerslawaai wordt de voorkeursgrenswaarde niet overschreden op de nieuw te bouwen woningen. Dat geldt zowel voor de geluidbelasting van de gezoneerde wegen als voor de gecumuleerde geluidsbelasting, inclusief 30 km/h wegen.
Railverkeerslawaai
Voor fase 1 geldt dat de berekende geluidsbelasting op de appartementen ten gevolge van railverkeerslawaai van de spoorlijn Amersfoort-Zwolle maximaal 70 dB bedraagt. Door het treffen van afschermende voorzieningen in de galerijgevel van de naar het spoor gekeerde zijde van het U-vormige gebouw wordt de geluidbelasting gereduceerd tot de maximale ontheffingswaarde van 68 dB voor railverkeer. De geluidsbelasting is hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB, maar niet hoger dan de maximale ontheffingswaarde van 68 dB voor railverkeerslawaai. Door de U-vorm van het gebouw hebben alle appartementen in fase 1 een geluidluwe gevel en buitenruimte aan de van het spoor afgekeerde zijde.
Voor fase 2 geldt dat de berekende geluidsbelasting op de appartementen ten gevolge van railverkeerslawaai van de spoorlijn Amersfoort-Zwolle maximaal 71 dB bedraagt. Door het aanbrengen van aanvullende voorzieningen (een glazen afscherming op de balkonrand) in de naar de spoorzijde gekeerde gevel van de drie woontorens wordt de geluidbelasting gereduceerd tot de maximale ontheffingswaarde van 68 dB of lager voor railverkeer. Hierbij wordt aan de spoorzijde gebruikt gemaakt van een glazen afscherming ter plaatse van het balkon waarmee de geluidbelasting wordt gereduceerd tot 55 dB of lager waardoor ook een geluidluwe gevel en buitenruimte wordt gerealiseerd. Een deel van de zijgevels van de drie woontorens wordt als dove gevel uitgevoerd. Dove gevels worden niet getoetst aan de grenswaarden uit de Wet Geluidhinder. De geluidbelasting op de dove gevels is daarom hier buiten beschouwing gelaten, maar moet in het kader van de geluidwering van de gevel wel beoordeeld worden. De geluidsbelasting van de drie woontorens is inclusief de afschermende voorzieningen hoger dan voorkeursgrenswaarde van 55 dB, maar niet hoger dan de maximale ontheffingswaarde van 68 dB voor railverkeerslawaai.
Hogere grenswaarden railverkeerslawaai
Er worden tegelijkertijd met dit bestemmingsplan hogere waarden vastgesteld voor de woningen in het plangebied. Voor fase 1 wordt voor 108 van de 110 woningen een hogere waarde vastgesteld, voor fase 2 wordt voor 55 van de 88 woningen een hogere waarde vastgesteld.
Voor woningen / appartementen waarvoor een hogere grenswaarde is vastgesteld moet voor de bouwaanvraag een aanvullend onderzoek geluidwering gevels uitgevoerd worden om de karakteristieke geluidwering van de gevel te bepalen en te toetsen aan de wettelijke eisen uit het Bouwbesluit.
Het plangebied ligt ten noordwesten van de spoorbaan Amersfoort – Apeldoorn/Amersfoort – Harderwijk. Er is een onderzoek uitgevoerd naar de optredende trillingniveaus ten gevolge van railverkeer op de geprojecteerde woningbouwlocatie. Dit onderzoek maakt als Bijlage 5 onderdeel uit van deze toelichting.
De woningen zijn gepland op ten minste 30 meter afstand van het spoor. Op het spoortraject rijden zowel reizigers- als goederentreinen. In dit onderzoek zijn trillingen gemeten op 30 meter en op 60 meter afstand van het dichtstbijgelegen spoor. Daarmee zijn de optredende trillingniveaus in de huidige situatie bepaald. Op basis van deze metingen is bekeken of, en zo ja welke, maatregelen nodig zijn om de trillingniveaus in de geprojecteerde woningen te beperken. Hierbij zijn de streefwaarden van de Richtlijn B “Hinder voor personen in gebouwen door trillingen, Meet- en beoordelingsrichtlijn” van de Stichting Bouwresearch (SBR richtlijn-B) toegepast. In deze richtlijn worden streefwaarden gegeven voor o.a. nieuwe situaties en bij herhaald voorkomende trillingen gedurende lange tijd, waarvan in deze situatie sprake is. Omdat treinenpassages zowel in de dag-, avond- als nachtperiode plaatsvinden zijn de streefwaarden voor de nachtperiode maatgevend voor de beoordeling. De streefwaarden zijn overigens geen wettelijke grenswaarden. Wel worden de SBR richtlijnen in de jurisprudentie gehanteerd ter bepaling van de beoordelingscriteria.
Op 23 februari 2015 is het RIVM rapport 2014-0096: 'Wonen langs het spoor - gezondheideffecten trillingen van treinen', verschenen. In dit rapport wordt geconcludeerd dat in bestaande situaties sprake is van (ernstige) hinder en slaapverstoring bij een significant aandeel van de bevolking die woonachtig is binnen 300 m van het spoor. Om hinder en slaapverstoring te voorkomen is het gewenst om Vmax niet hoger dan 0,1 uit te laten komen. Bij een Vmax die niet hoger is dan 0,1 worden trillingen in het algemeen namelijk niet als voelbaar ervaren.
Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat op 30 m vanaf het dichtstbijgelegen spoor de waarde van Vmax (verticaal) 0,21 bedraagt. Op 60 m vanaf het dichtstbijgelegen spoor bedraagt de waarde van Vmax 0,09. Beide trillingsterkten worden veroorzaakt door passerende treinen op het dichtstbijgelegen spoor op relatief hoge snelheid. Passerende goederentreinen hebben weliswaar een grotere massa dan de reizigerstreinen, maar vanwege de hogere snelheid van de meeste reizigerstreinen zijn die laatste maatgevend voor de trillingniveaus gebleken. Bij ongedempte overdracht van de trillingen, dus zonder maatregelen, wordt niet voldaan aan de streefwaarden uit SBR richtlijn B. Dit houdt in dat de kans op hinder ten gevolge van voelbare trillingen aanwezig is.
Ter reductie van de trillingen in de op korte afstand van het spoor geplande woningen zijn twee mogelijke oplossingsrichtingen te kiezen:
Voor het bestemmingsplan is het voldoende om zekerheid te hebben dat de trillingsterkten in de geplande woningen tot acceptabele niveaus kunnen worden gereduceerd. Nader onderzoek is nodig in de constructieve ontwerpfase van het project om de mate van reductie van trillingniveaus met bepaalde maatregelen te bepalen. Effecten van de (verhoogde) massa van vloerdelen en demping of opslingering door de interactie van verschillende constructiedelen (fundering, muur- en vloervelden), zowel als de frequenties waarbij opslingering dan wel demping is te verwachten, moeten door berekeningen met een Eindige Elementen model worden bepaald.
De te nemen maatregelen moeten ervoor zorgen dat Vmax niet hoger dan de voelbaarheidsgrens van 0,1 uitkomt.
De ‘Wet luchtkwaliteit’ is opgenomen in de Wet milieubeheer onder hoofdstuk 5, titel 2. De kern van de Wet luchtkwaliteit bestaat uit luchtkwaliteitseisen voor de buitenlucht die in bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn vastgelegd. Uit de Wet volgt dat een voorgenomen ontwikkeling vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar is indien in ieder geval aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Ad. 3 De Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van projecten een (getalsmatige) invulling aan de NIBM-grens. Eén van die categorieën zijn woningbouwlocaties. Indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvat, dan wel in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer bedraagt
dan 3000 woningen, is er sprake van een NIBM project.
De relevante stoffen ten gevolge van wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De bijbehorende grenswaarden zijn weergegeven in de hierna weergegeven tabel. Doorslaggevend voor de beoordeling van NO2 is de jaargemiddelde concentratie. Voor PM10 is de 24-uurgemiddelde concentratie het meest kritisch.
Tabel: Grenswaarden luchtkwaliteit voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10).
Binnen het plangebied worden maximaal 200 appartementen gerealiseerd. Dit aantal ligt ruim onder de NIBM grens van 1500 woningen bij 1 ontsluitingsweg. Onderzoek naar de luchtkwaliteit kan in het kader van dit bestemmingsplan daarom achterwege blijven. Ter informatie en in het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt hieronder toch dieper ingegaan op het aspect luchtkwaliteit.
Bij het NSL hoort een jaarlijkse monitoring van de concentraties NO2 en PM10. Overheden, waaronder de gemeente Amersfoort, leveren hiervoor gegevens aan. De door de gemeente opgegeven gegevens worden verwerkt samen met landelijke luchtkwaliteitsinformatie en gegevens over emissies van voertuigen. De berekende concentraties worden voor de stedelijke wegen bepaald op een afstand van 10 meter uit de wegrand. Bij rijkswegen kan deze afstand groter zijn. De resultaten van de
monitoring zijn te vinden op www.nsl-monitoring.nl.
Hierna zijn de concentraties PM10 en NO2 uit de monitoringstool 2014 weergegeven rondom het plangebied (aangegeven met een rode lijn). De wegen direct rond het plangebied zijn niet opgenomen in de monitoringstool. Aangezien op deze wegen minder verkeer rijdt dan op de grotere wegen die wel in de monitoringstool zijn opgenomen, zullen de concentraties luchtvervuilende stoffen langs deze wegen lager zijn dan langs de grotere wegen.
Het maximum aantal van 35 overschrijdingsdagen voor PM10 wordt rondom het plangebied niet overschreden. De jaargemiddelde concentratie voor PM10 (niet weergegeven) ligt overal lager dan 35 µg/m3. Dat is ruim onder de norm van 40 µg/m3.
Voor NO2 geldt dat al in 2013 rondom het plangebied werd voldaan aan de grenswaarde van 40µg/m3. In 2013 lag op 2 locaties langs de Ringweg Koppel de concentratie nog tussen de 35 en 38,5 µg/m3. Vanaf 2015, wanneer aan de grenswaarde voldaan moet worden, ligt de concentratie No2 volgens de prognoses van de monitoringstool overal lager dan 35 µg/m3.
De verwachting is dat in de toekomst de concentraties luchtvervuilende stoffen verder zullen afnemen. Daarom zullen ook in de toekomst geen grenswaarden worden overschreden.
Bijdrage van de ontwikkeling
Om de bijdrage van deze ontwikkeling aan de luchtkwaliteit inzichtelijk te maken, kan gebruik gemaakt worden van de zogenaamde NIBM-tool. Binnen het plangebied worden maximaal 200 appartementen gerealiseerd. De verkeersaantrekkende werking is bepaald op 1072 verkeersbewegingen per gemiddelde weekdag. Zie hiervoor de notitie ‘Verkeerseffecten ontwikkeling Keerkring 5’ welke als Bijlage 6 onderdeel uitmaakt van deze toelichting.
Hiervan is 3% vrachtverkeer. Met behulp van de NIBM-tool kan worden bepaald welke bijdrage dit aantal extra verkeersbewegingen veroorzaakt. De NIBM tool gaat uit van een worst case benadering. Hieronder is het resultaat van de berekening met de NIBM-tool weergegeven.
De ontwikkeling levert een bijdrage van maximaal 1,41 µg/m3 NO2 en 0,23 µg/m3 PM10. Aangezien volgens de monitoringstool de concentraties NO2 en PM10 in 2015 overal lager zijn dan 35 µg/m3, kan worden geconcludeerd dat de grenswaarden voor de jaargemiddelde concentraties van 40 µg/m3 niet worden overschreden.
Conclusie
Rond het plangebied wordt volgens de monitoringstool overal op tijd voldaan aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het aantal van 198 appartementen ligt bovendien ruim onder de NIBM grens van 1500 nieuwe woningen. De bijdrage van de ontwikkeling is inzichtelijk gemaakt. Uit de resultaten blijkt dat de geldende grenswaarden voor NO2 en PM10 niet zullen worden overschreden door de bijdrage van de ontwikkeling. Daarmee is de ontwikkeling inpasbaar wat betreft het aspect luchtkwaliteit. De luchtkwaliteit is geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen in de directe omgeving lopen als gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt en transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Vanuit het externe veiligheidsbeleid worden veiligheidsnormen gesteld voor risicovolle bedrijven, transportroutes en buisleidingen ten opzichte van:
Deze veiligheidsnormen hebben wat betreft het plaatsgebonden risico de status van grenswaarde voor kwetsbare objecten en de status van richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor bedrijvigheid staat dit in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staat dit in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt, zie onder 'Basisnet'). Voor buisleidingen staat dit in het Besluit externe veiligheid buisleidingen. De centrale begrippen hierbij zijn het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (24 uur per dag, gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het groepsrisico (GR) drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De normen voor het GR hebben een oriënterende waarde (inspanningsverplichting). Indien de oriënterende waarde voor het GR wordt overschreden, legt dit in het algemeen ook ruimtelijke beperkingen op aan een gebied buiten de 10-6-contour (PR).
Wanneer een (beperkt) kwetsbaar object in het invloedsgebied van een bedrijf, buisleiding of transportroute wordt toegelaten, moet het groepsrisico worden verantwoord. Hierbij moet meestal advies worden gevraagd aan de Veiligheidsregio Utrecht (VRU).
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is bedoeld om mensen in de buurt van een bedrijf met gevaarlijke stoffen te beschermen. Bij een omgevingsvergunning milieu of een ruimtelijk besluit rond zo'n bedrijf moet het bevoegd gezag rekening houden met veiligheidsafstanden ter bescherming van mensen in de omgeving.
Op 1 april 2015 is het Basisnet in werking getreden. Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen. Voor Amersfoort zijn de snelwegen en spoorwegen van belang.
Het Basisnet heeft als doel een evenwicht te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen en de bebouwde omgeving die hier langs ligt en de veiligheid van omwonenden. Het Basisnet stelt aan de ene kant regels aan het vervoer van gevaarlijke stoffen en geeft aan de andere kant aan welke beperkingen gelden in het gebied rond de betreffende routes. Zo wordt aan iedereen die dicht bij deze snelwegen en spoorwegen woont of verblijft een basisbeschermingsniveau geboden.
Voor elke basisnetroute is een zogenaamde risicoruimte en een zone met ruimtelijke beperkingen vastgesteld. Door het vastleggen van de risicoruimte wordt het vervoer van gevaarlijke stoffen gebonden aan een maximaal risico, zowel ten aanzien van het plaatsgebonden risico als het groepsrisico. Bij ruimtelijke afwegingen voor nieuwe bestemmingen moet rekening gehouden worden met de externe veiligheidsrisico's die horen bij een volledig gebruik van de risicoruimte. De risicoruimte fungeert daardoor enerzijds als een plafond voor de toegestane groei van de risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen en anderzijds als een gebied waarbinnen beperkingen gelden voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
De "Wet Basisnet" is een heel stelsel van wetten en regels. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (Wvgs) de belangrijkste wet. Hierin staan de risiconormen en de regels voor de beheersing van het risico van het vervoer. Voor ruimtelijke ordening in relatie tot de transportroutes is er het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Hierin wordt het basisbeschermingsniveau gewaarborgd en wordt geregeld hoe de afweging moet worden gemaakt over het toelaten van ruimtelijke ontwikkelingen. In de Regeling Basisnet staat waar risicoplafonds liggen langs transportroutes en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkeling.
In nieuwe situaties geldt voor het plaatsgebonden risico een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Indien een locatie in het invloedsgebied van een transportroute ligt moet het groepsrisico volgens artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes worden verantwoord. Indien de locatie hiernaast binnen 200 meter van een transportroute ligt moet het groepsrisico uitgebreid worden verantwoord volgens artikel 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes.
Voor wegen en hoofdspoorwegen waarover vervoer van aanzienlijke hoeveelheden brandbare vloeistoffen plaatsvindt, zijn in de Regeling basisnet plasbrandaandachtsgebieden (PAG) aangewezen. Een PAG is een zone van 30 meter aan weerszijden van het wegvak of baanvak, gemeten vanaf de buitenste kantstrepen van de weg of vanaf de buitenste spoorstaven van de spoorbundel voor het doorgaand verkeer, waar bij het realiseren van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten rekening moet worden gehouden met de mogelijke gevolgen van een ongeval met brandbare vloeistoffen. Het bevoegd gezag moet motiveren waarom de ontwikkeling op die plek mogelijk gemaakt wordt. Daarnaast gelden er volgens het Bouwbesluit 2012 aanvullende bouwvoorschriften in een plasbrandaandachtsgebied.
In Amersfoort geldt er een PAG langs het hele traject van de rijkswegen A1 en A28 door de gemeente. Voor het spoor geldt binnen Amersfoort een PAG voor het traject Baarn – Amersfoort West – Amersfoort Oost (tot de splitsing van het spoor richting enerzijds Zwolle en anderzijds Apeldoorn) en voor het traject Amersfoort Oost – Putten (richting Zwolle). Voor de spoortrajecten Amersfoort richting Utrecht, Amersfoort Oost richting Apeldoorn en voor de Ponlijn geldt geen PAG.
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
Voor het plangebied is beoordeeld of er sprake is van activiteiten met gevaarlijke stoffen in en in de omgeving van het plangebied, die mogelijk risico's zouden kunnen opleveren. Meer specifiek is gekeken naar de aanwezigheid van bedrijven die zijn aangewezen in het BEVI, waaronder LPG-tankstations, transportroutes over weg, spoor en water en door leidingen. Het onderzoek is vastgelegd in het rapport 'Externe Veiligheid Keerkring 5', dat als Bijlage 7 (met bijlagen 8, 9, en 10) onderdeel uitmaakt van deze toelichting. In 2015 is beoordeeld of het onderzoek geactualiseerd moest worden (zie hiervoor Bijlage 11). Hierna volgt een toelichting op de resultaten van beide onderzoeken.
De locatie ligt in het invloedsgebied van het spoor en het goederenemplacement. Binnen de gemeente Amersfoort is een route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg vastgesteld. De vastgestelde route ligt op meer dan 200 meter afstand van het plangebied, waarmee het plangebied niet relevant is voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg.
Goederenemplacement
Op (tenminste) 500 meter afstand van het plangebied ligt het Goederenemplacement Amersfoort, een Bevi inrichting. Het invloedsgebied van dit emplacement ligt over het plangebied. Daarom moet bij de besluitvorming rekening gehouden worden met het goederenemplacement.
Plaatsgebonden risico
Het goederenemplacement heeft geen PR 10-6 risicocontour. Het plaatsgebonden risico van het goederenemplacement is daarmee geen belemmering voor het plangebied.
Groepsrisico
Uit een risicoanalyse van 8 december 2009 blijkt dat het groepsrisico maximaal circa 1,8 maal de oriënterende waarde bij 2000 slachtoffers bedraagt. Aangezien het plangebied zich op circa 500 meter vanaf de grens van het goederenemplacement ligt heeft de hier aanwezige bevolking geen significante invloed op de hoogte van het groepsrisico van het emplacement. Een toename van het aantal personen op de locatie aan de Keerkring leidt niet tot een hoger groepsrisico voor het emplacement.
Volgens artikel 13 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer moet bij het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan het groepsrisico worden verantwoord. Zie hiervoor paragraaf 4.3.1 van het rapport in Bijlage 12 van deze toelichting.
Spoor
Ten zuiden van het plangebied ligt het doorgaande spoor door Amersfoort. Hierover worden gevaarlijke stoffen vervoerd.
Plaatsgebonden risico
Voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde van 10-6 per jaar. Uit de berekening volgt dat de PR10-6 contour op maximaal 4 meter vanuit het hart van de spoorbundel ligt. Hiermee is het plaatsgebonden risico vanwege het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor geen belemmering.
Groepsrisico
Uit de berekening van het groepsrisico in de bestaande situatie volgt een maximaal groepsrisico per kilometer van 0,244 maal de oriënterende waarde bij 1199 slachtoffers. Voor de toekomstige situatie is (worst case) uitgegaan van de bouw van 250 woningen. Uit de berekening van het groepsrisico in de toekomstige situatie volgt een maximaal groepsrisico per kilometer van 0,255 maal de oriënterende waarde bij 1199 slachtoffers.
In het rapport uit 2013 is in paragraaf 4.7.2.5 een verantwoording van het groepsrisico opgenomen volgens hoofdstuk 4.3 van de circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Inmiddels is echter het Basisnet van kracht. Hierbij geldt volgens artikel 7 van het Besluit externe veiligheid dat het groepsrisico moet worden verantwoord als een locatie in het invloedsgebied van een transportroute ligt. Als de locatie ook binnen 200 meter van een transportroute ligt moet het groepsrisico uitgebreid worden verantwoord volgens artikel 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes. Dit laatste is in dit geval echter niet nodig, omdat 1) het groepsrisico met niet meer dan tien procent toeneemt, en 2) de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden (artikel 8 lid 2 onder b).
De verantwoording volgens artikel 7 van het Besluit externe veiligheid luidt als volgt:
'In de toelichting bij een bestemmingsplan en in de ruimtelijke onderbouwing van een omgevingsvergunning wordt, voor zover het gebied waarop dat plan of die vergunning betrekking heeft binnen het invloedsgebied ligt van een weg, spoorweg of binnenwater waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, in elk geval ingegaan op:
Ad a)
Vanuit de kant van de vervoerder heeft Prorail een incidentenmanagementsysteem. Meer informatie hierover alsmede het calamiteitenplan is op http://www.prorail.nl/Overheden/Pages/Incidentmanagement.aspx beschikbaar. Het toekomstige Meander ziekenhuis bevindt zich op circa 1300 meter vanaf de Keerkring. De brandweer bevindt zich op circa 650 meter afstand.
Het spoor en het goederenemplacement zijn goed te bereiken. De bluswatervoorzieningen voor het spoor en het goederenemplacement zijn voldoende. Wat betreft bluswatervoorzieningen op, en bereikbaarheid van de planlocatie heeft overleg met de Veiligheidsregio Utrecht (VRU) plaatsgevonden. De VRU is akkoord met de voorgestelde opstelplaatsen van het blusvoertuig en de brandkranen/boorpunten.
Ad b)
Nooduitgangen worden aan de niet-spoorzijde geprojecteerd en vluchtroutes leiden van het spoor af. In tegenovergestelde richting van het spoor bevinden zich voldoende vluchtmogelijkheden. Er wordt een mechanisch ventilatiesysteem toegepast die bij een calamiteit met een toxische wolk handmatig kan worden uitgeschakeld. Er wordt van uitgegaan dat aanwezigen verder voldoende zelfredzaam zijn. De woningen worden niet gebouwd voor kwetsbare doelgroepen.
Plasbrandaandachtsgebied
Rond het spoor bij de Keerkring moet rekening gehouden worden met een plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 meter. De woningen worden inclusief het balkon buiten deze 30 meter gerealiseerd. Daarmee zijn er geen belemmeringen vanwege het PAG.
Advisering brandweer
De regionale brandweer moet om advies worden gevraagd over het groepsrisico, de zelfredzaamheid en de mogelijkheden tot voorbereiding van en bestrijding van de omvang van een ramp of zwaar ongeval. De VRU heeft op 16 juli 2015 een advies uitgebracht (dat als Bijlage 12 onderdeel uitmaakt van deze toelichting).
De brandweer geeft de volgende adviezen:
Ad 1)
Deze verantwoording is hiervoor gegeven.
Ad 2)
Het vooroverleg met de VRU heeft inmiddels plaatsgevonden. De ontsluiting van het plangebied met één ontsluitingsweg is voldoende, mits de toegang tot, en blusbaarheid van, de woningen goed geregeld is. Dit hangt samen met de blusvoorzieningen: het blusvoertuig mag maximaal 40 meter vanaf de hoofdentree van het complex staan en op maximaal 20 meter vanaf het voertuig moet een brandkraan of boorpunt aanwezig zijn. De VRU is akkoord met de voorgestelde opstelplaatsen van het blusvoertuig en de brandkranen/boorpunten.
Ad 3)
Nooduitgangen worden aan de niet-spoorzijde geprojecteerd en vluchtroutes leiden van het spoor af.
Ad 4)
Er wordt een mechanisch ventilatiesysteem toegepast die bij een calamiteit met een toxische wolk handmatig kan worden uitgeschakeld.
Conclusie
Voor zowel het spoor als het emplacement is er geen belemmering vanwege het plaatsgebonden risico. De oriënterende waarde voor het groepsrisico van het spooremplacement wordt in de huidige situatie wordt al overschreden. Er is geen significante toename van dit groepsrisico vanwege de ontwikkeling aan de Keerkring. Wel is een verantwoording van het groepsrisico van het spooremplacement gegeven vanwege de bestaande overschrijding. Vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor neemt het groepsrisico toe, maar blijft onder de oriënterende waarde. Er is een verantwoording gegeven voor het groepsrisico voor het spoor.
Om tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten te komen wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. De milieuzonering zorgt voor een voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Als basis wordt hiervoor de VNG uitgave Bedrijven en milieuzonering gehanteerd met daarnaast de individueel van toepassing zijnde milieu wet- en regelgeving.
Sinds 1 januari 2008 is het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna Activiteitenbesluit) van kracht geworden. Alle inrichtingen (die voldoen aan de minimale omvangeisen) vallen onder dit besluit. Het Activiteitenbesluit verdeeld de inrichtingen in drie types, Type-A, Type-B en Type-C inrichtingen. Type C inrichtingen hebben voor de activiteit milieu ook een omgevingsvergunning nodig. Aanwijzing van Type-C inrichtingen vindt plaats in artikel 1.1, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
In het plangebied komen geen Type-C inrichtingen voor.
Het algemene stankbeleid is door het Ministerie van VROM beschreven in de Herziene Nota Stankbeleid en in aanvulling daarop in de Brief rijksbeleid geur (opgenomen in de NeR). Het algemene uitgangspunt van het geurbeleid is het zoveel mogelijk beperken van geurhinder en het voorkomen van nieuwe hinder. Dit uitgangspunt vormt samen met het toepassen van Beste Beschikbare Technieken (BBT) de kern van het geurbeleid.
Onderdeel van het geurbeleid is dat de lokale overheden de uiteindelijke lokale afweging moeten maken zodat zij rekening kunnen houden met alle relevante belangen om tot een duurzame kwaliteit van de leefomgeving te komen.
Het geurbeleid bestaat uit de volgende beleidslijnen:
Het landelijk geurbeleid is opgenomen in de NeR (Nederlandse emissierichtlijn lucht). De NeR wordt wel beschouwd als een belangrijke richtlijn met betrekking tot emissies aar de lucht. Het heeft echter geen wettelijke status.
Er is beoordeeld of er milieubelemmeringen zijn bij de voorgenomen realisatie van het appartementencomplex, voor zowel de appartementen als voor de omliggende bedrijven. Hieronder wordt op de verschillende aspecten ingegaan. Om de vestiging van een appartementencomplex mogelijk te maken moet een integrale afweging worden gemaakt, waarbij vanuit milieuoptiek met name de aspecten geluid, geur en licht extra aandacht vragen. Alle aanwezige bedrijven rondom het plangebied vallen onder het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit) en vallen in milieucategorie 1 of 2.
Geurhinder
Er bevindt zich rondom het plangebied een aantal bedrijven met voedselbereiding, het Vakcollege Amersfoort (middelbare school) aan de Hooglandseweg-Noord en diverse detailhandel winkels (bakkerij, snackbar, slagerij etc.) aan de Meridiaan. Van al deze bedrijven is weinig tot geen geurhinder te verwachten omdat alle geurproducerende activiteiten op zeer ruime afstand van het te realiseren appartementencomplex plaatsvinden (tussen de 40 – 100 meter).
Geluidhinder
In artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit worden geluidgrenswaarden gegeven voor op de gevel van gevoelige gebouwen en op de grens van gevoelige terreinen. Van de hiervoor genoemde bedrijven aan de Meridiaan is weinig tot geen geluidhinder te verwachten omdat alle activiteiten op zeer ruime afstand van het plangebied plaatsvinden (tussen de 40 – 100 meter). Het komen en gaan en samenzijn van leerlingen van het Vakcollege Amersfoort gebeurt aan de Hooglandseweg-Noord, geluidhinder door stemgeluid is dan ook niet te verwachten.
Kerk en moskee
Het geluid voor het oproepen tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging of het bijwonen van godsdienstige of levensbeschouwelijke bijeenkomsten en lijkplechtigheden, alsmede geluid in verband met het houden van deze bijeenkomsten of plechtigheden in de kerk (Het Apostolisch Genootschap) aan de Meridiaan 39 (op een afstand van circa 25-30 meter), maar ook de moskee aan de Van Galenstraat 35 (op een afstand van circa 300 meter) kan eventueel voor geluidsoverlast zorgen. Dit geluid is uitgezonderd in het Activiteitenbesluit, er gelden geen normen voor. Het besluit biedt hier dus geen bescherming tegen. Gezien de afstand tot de moskee en gezien de beperkte tijden waarop in de kerk plechtigheden gehouden worden, is de verwachting dat bewoners hier geen of beperkte overlast van ondervinden. In de omgeving van de kerk en tussen de moskee en het plangebied zijn nu ook al (veel) woningen aanwezig.
Sportvelden
Aan de oostkant, aan de Keerkring 7 is op circa 15 meter duikvereniging Aqua-Holic gevestigd. Dit betreft een bijeenkomstruimte/opslaglocatie waarvan qua geluid weinig tot geen overlast te verwachten is. Ten oosten van het gebouw van de duikvereniging liggen sportvelden. Het dichtst bij de planlocatie gelegen veld is in gebruik door een handboogschietvereniging. Voor sportvelden als deze geldt volgens de publicatie Bedrijven en Milieuzonering een richtafstand van 50 meter voor geluid. In het Activiteitenbesluit is stemgeluid op open terrein uitgezonderd, het besluit biedt hier dus geen bescherming tegen. In het kader van goede ruimtelijke ordening is dit aspect wel van belang. De afstand van de geplande woningen tot de rand van de sportvelden is minder dan 50 meter. Nu het terrein wordt gebruikt door de handboogschietvereniging is geen overlast te verwachten. Het terrein kan ook gebruikt worden voor andere sporten, waarbij wellicht meer geluid wordt geproduceerd. De geplande woningen worden voorzien van een goede geluidisolatie in verband met de hoge geluidbelasting vanwege spoorweglawaai. Bovendien zullen ze geen buitenruimte hebben aan de zijde van de sportvelden. Daarom is de verwachting dat bewoners geen hinder zullen ondervinden van geluid van de sportvelden.
Lichthinder
Aan de oostkant, aan de Keerkring 7 is een handboogschietvereniging actief op het sportveld. Op het sportveld zijn lichtmasten zonder armaturen aanwezig.
Er zijn geen strikte normen met afstandsbepalingen voorhanden voor lichthinder. De regelgeving die voorhanden of in voorbereiding is, richt zich vooral op de lichtbronnen, de veroorzakers van licht. Wel kunnen we de “Algemene Richtlijnen betreffende lichthinder” van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde (NSVV) als uitgangspunt hanteren. De richtlijnen betreffende lichthinder van de NSVV bestaat uit een algemeen deel 1 met grenswaarden voor sportverlichting, en aanvullende delen 2, 3 en 4 voor respectievelijk terreinverlichting, aanstraling gebouwen en reclameverlichting.
Momenteel worden de lichtmasten niet gebruikt. Als deze in de toekomst wel gebruikt gaan worden, dan kan op basis van lichtberekeningen worden beoordeeld of wordt voldaan aan de grenswaarden voor de lichtemissie van een lichtinstallatie voor sportaccommodaties zoals gesteld in de Algemene Richtlijnen betreffende lichthinder. Indien nodig kunnen maatregelen genomen worden (bijvoorbeeld richten en goed afstellen van de lichtbron, afschermende kappen), zodat geen lichthinder ontstaat voor de woningen.
Conclusie
Uit de milieuafwegingen blijkt dat er naar verwachting geen relevante hinder zal bestaan van omliggende bedrijvigheid. Daarmee levert dit aspect geen belemmeringen op voor de realisatie van het de appartementengebouwen aan de Keerking 5.
Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Nieuwe bestemmingen moeten bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden worden gerealiseerd.
De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden.
De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging.
De interventiewaarde is de waarde, waarboven er risico’s zijn voor mens, flora en fauna. De spoedeisendheid, de noodzaak om te saneren, hangt hiervan af maar ook van de mate van verspreiding van de bodemverontreiniging.
Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater.
De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn door de Gemeente Amersfoort in beeld gebracht. In een aantal gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.
In 2013 is de Nota grondbeheer gemeente Amersfoort opgesteld met daarin opgenomen de bodemkwaliteitskaart en een bodembeheerplan voor de gehele gemeente. Op deze kaart ligt het plangebied Keerkring 5 in de zones die op basis van de kwaliteitskaart zijn gekwalificeerd als 'kwaliteit wonen'' en/of 'landbouw natuur'. Grondverzet in het plangebied kan plaatsvinden volgens het Besluit Bodemkwaliteit.
Met de invoering van de AMvB Bodemenergie op 1 juli 2013 worden de regels voor open bodemenergiesystemen geharmoniseerd en de proceduretijd verkort. Daarnaast voert de AMvB regels in voor gesloten bodemenergiesystemen die tot 1 juli 2013 nog geen wettelijk kader kenden. Bij bodemenergiesystemen wordt onderscheid gemaakt tussen open en gesloten systemen. De open systemen circueleren grondwater en worden 'Warme Koude Opslagsystemen' (WKO) genoemd. De gesloten systemen wisselen warmte en koude uit via een buizenstelsel in de ondergrond en worden daarom 'bodemwarmtewisselaars'' genoemd. De open systemen hebben een vergunningplicht, de gesloten systemen hebben meldingsplicht. Binnen het plangebied zijn goede mogelijkheden voor ondergrondse energieopslag voor open en gesloten systemen. Het is nog niet bekend welke energievoorziening voor het project gekozen wordt.
De locatie Keerkring 5 is onderdeel van een geval van bodemverontreiniging dat bekend is onder nummer UT030700108, de Liniedijk. Deze verontreiniging met stortmateriaal uit een voormalig dijklichaam strekt zich uit over een groot deel van de wijk de Koppel. Voor deze locatie is in 1998 een raamsaneringsplan opgesteld. Vanaf 1998 is een aantal deellocaties gesaneerd, waarbij gekozen is voor het aanbrengen van een leeflaag of het in zijn geheel wegnemen van de verontreiniging. Deze deelsaneringen zijn uitgevoerd door de Provincie Utrecht, ontwikkelende partijen en de gemeente Amersfoort.
Voor het deelgebied Keerkring 5 is de verontreinigingssituatiin maart 2014 geactualiseerd in het “Actualiserend verkennend bodemonderzoek en verkennend bodemonderzoek asbest, dat als Bijlage 13 deel uit maakt van dit bestemmingsplan.
Het onderzoek bevestigt het beeld dat de Keerkring 5 net als de omliggende percelen historisch heterogeen belast is en dat bij de herontwikkeling rekening gehouden dient te worden met de aanwezigheid van met zware metalen verontreinigde grond. In de rapportage is ook onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van asbest. Daarbij zijn volgens de normen 17 ruimtelijke eenheden onderzocht op asbest. Er wordt weliswaar asbest aangetroffen, maar dit betreft zulke geringe hoeveelheden dat er beleidsmatig geen sprake is van een verontreiniging met asbest. Alle monsters zijn ruim beneden de interventiewaarde.
Voor de aangetroffen bodemverontreinigingen en de plannen voor de ontwikkeling van de locatie is in september 2015 het saneringsplan “Amersfoort, Keerkring 5 Deelsaneringsplan” opgesteld. Dit saneringsplan maakt als Bijlage 14 onderdeel uit van deze toelichting. In dit saneringsplan zijn de afwegingen gemaakt tussen verschillende saneringsvarianten. De aanpak van de meest doelmatige saneringsvariant is volledig uitgewerkt en wordt ter beoordeling voorgelegd aan het bevoegd gezag Wet bodembescherming (Wbb), de gemeente Amersfoort.
De sanering van de locatie is een onderdeel van de Wbb procedure. Het volgen van de Wbb procedure moet ook waarborgen dat er een ontwikkeling komt waarbij de kwaliteit en de zorg voor de omgeving tijdens de sanering is gewaarborgd. De Wbb procedure is ook gekoppeld aan de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen; daarmee is ook gewaarborgd dat de toekomstige kwaliteit zodanig is dat de bodemkwaliteit voldoet aan de gewenste functie. Er mag dan ook geconcludeerd worden dat met het volledig saneren van de locatie er op dit punt geen belemmeringen meer zijn om de Keerkring 5 te ontwikkelen tot woningbouwlocatie.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet de zogenaamde watertoets uitgevoerd worden. Hierbij moeten de initiatiefnemer en de waterbeheerder overleg voeren over de wateraspecten die verband houden met de voorgenomen ontwikkeling. Naast de watertoets spelen de navolgende beleidslijnen een belangrijke rol.
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat:
Het Nationale Waterplan (NWP) is de opvolger van de vierde nota waterhuishouding en geeft het kader voor het waterbeheer voor Nederland, nu en in de toekomst. Het NWP is het rijksplan voor het waterbeleid. het NWP beschrijft de maatregelen die genomen moeten worden om Nederland ook voor de toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Het Provinciaal Waterplan is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied. De doelstelling van het plan is: een veilig en bewoonbaar land. Het plan geeft de gewenste ontwikkelingen in het waterbeheer in de provincie Utrecht aan. Hierbij is rekening gehouden met de Europese kaderrichtlijn water en het beleid Waterbeheer 21e eeuw (WB21). Het thema “water als ordenend principe” loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied,er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen.
In het Waterbeheersplan 2010 - 2015 heeft Waterschap Vallei & Eem zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd voor de periode 2010 tot en met 2015. Het plan bepaalt in grote lijnen de agenda van Waterschap Vallei & Eem. Dit plan is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied.
Het Waterplan Amersfoort is het kader voor integraal en duurzaam waterbeheer in Amersfoort. Het plan is gezamenlijk opgesteld door de Gemeente Amersfoort, Waterschap Vallei & Eem en Hydron Midden-Nederland. Het Waterplan Amersfoort is gebaseerd op een integrale beschouwing van het systeem van oppervlaktewater, ondiep grondwater en de waterketen vanaf de inzameling van afvalwater tot en met de zuivering van afvalwater.
Aan de hand van drie streefbeelden wordt geschetst hoe het waterbeheer er in 2030 uit zou moeten zien: water met allure, water van de wijk en water voor natuur. Het gaat hierbij met name om het oppervlaktewatersysteem en het ondiepe grondwater en de interactie tussen de waterketen en het oppervlaktewatersysteem.
Bij ruimtelijke plannen geldt vanaf 1 november 2003 de wettelijke verplichting van een waterparagraaf/watertoets. De watertoets is één van de pijlers van het Waterbeleid voor de 21 eeuw, waarin aan water een meesturende rol in de ruimtelijke ordening is toegekend. Met de watertoets wordt beoogd waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken. De watertoets betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van een waterparagraaf is een samenhangend beeld te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer en de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het voorkomen van negatieve effecten op de waterhuishouding staat bij de watertoets voorop. Dan pas komen inrichtingsmaatregelen en compensatie in beeld.
In opdracht van Vastbouw Vastgoedontwikkeling BV is door Ingenieursbureau BOOT een waterhuishoudingsplan opgesteld. Het doel van het waterhuishoudingsplan is om te bepalen op welke wijze de waterhuishouding in het plangebied vorm gegeven kan worden. In het plan worden de waterhuishoudkundige situatie en de uitgangspunten punten beschreven. Op basis van de uitgangspunten en het ontwerp is de benodigde berging van hemelwater en de wijze van afvoer van hemelwater uitgewerkt. In deze waterparagraaf wordt slechts een korte samenvatting gegeven van het waterhuishoudingsplan. Voor uitgebreide informatie wat betreft bestaande situatie plangebied, uitgangspunten en het ontwerp van het watersysteem wordt verwezen naar de rapportage in Bijlage 15.
Hemelwater
Het is van belang dat het grondwater wordt beschermd tegen vervuiling, ook in stedelijk gebied. Om hieraan bij te dragen mogen er bij de ontwikkeling van het projectgebied geen uitloogbare materialen worden gebruikt zoals koper, lood, zink en geïmpregneerd hout op plekken waar die met regenwater in aanraking kunnen komen.
Grondwater
De grondwaterstand in de omgeving van de Keerkring 5 varieert tussen de +- 1,0 en 1,5 meter beneden maaiveld. Onderzoek naar klimaatgevolgen heeft uitgewezen dat de grondwaterstand ten gevolge van klimaatontwikkelingen op verschillende locaties in Amersfoort nog zo'n 20 tot 30 cm gaat stijgen. In de volgende figuur is het worst case scenario te zien voor Amersfoort.
Voor nieuwe ontwikkelingen geldt dat deze zo moeten worden geordend en ingericht dat dit past bij de bestaande grondwaterstanden. Om problemen door grondwateroverlast in de toekomst te voorkomen moeten eventuele kelders en parkeergarages tot aan maaiveld waterdicht zijn.
Riolering
Onder de rijbaan ten noorden van het projectgebied is een gescheiden rioolstelsel aanwezig. Daarnaast is onder de rijbaan ten westen van de planlocatie een hemelwater riool aanwezig. In het gescheiden rioolstelsel is het hemelwater separaat van het vuilwater aangesloten en wordt het vervolgens getransporteerd naar het oppervlaktewater.
Compensatie
Bij de ontwikkeling van het plangebied vind er een toename plaats van ca. 6920 m2 verhard oppervlak. Conform het beleid van het waterschap dient voor deze toename aan verhard oppervlak compensatie te worden gerealiseerd. De benodigde ruimte om de toename van afstromend hemelwater binnen het plangebied te kunnen bergen en infiltreren, wordt gerealiseerd door het aanleggen van twee wadi's. De wadi's zijn geprojecteerd aan de noordwest- en noordoostzijde van het plangebied.
Waterschap Vallei en Veluwe adviseert positief over de in het waterhuishoudingsplan opgenomen oplossingen voor waterberging en riolering. Infiltratie van regenwater in de bodem mag niet tot wateroverlast elders leiden. Over de HWA in het zuidelijk deel van het plangebied wordt opgemerkt dat dit alleen kan worden toegepast indien infiltratie en berging aantoonbaar niet mogelijk is. Gezien de omvang van de uitbreiding betreft het hier een vergunningplichtige activiteit in het kader van de Waterwet.
Voor het aspect wind is een onderzoek verricht naar de te verwachten windklimaatsituatie rondom de geplande nieuwbouw. Dit onderzoek maakt als Bijlage 16 onderdeel uit van deze toelichting. Bijlage 17 bevat een aanvulling op dit onderzoek naar aanleiding van een geringe verschuiving van de gebouwen. Voor de opzet van het onderzoek en de beoordeling van het windklimaat is uitgegaan van de Nederlandse norm NEN 8100:2006 Windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving.
Om te bepalen of windhinder en/of windgevaar te verwachten is kan in eerste instantie gebruik worden gemaakt van het beslismodel in de NEN 8100. Hierin wordt onder meer beschreven in welke situaties een windklimaatonderzoek nodig is. Voor gebouwen met een hoogte vanaf 30 m, zoals in de geplande nieuwbouwsituatie, wordt nader onderzoek met CFD- of windtunnelsimulatie als noodzakelijk gezien.
Windhinder en windgevaar
De gevoeligheid van de mens voor wind is sterk afhankelijk van de activiteit waarmee men bezig is. Bij een laag activiteitenniveau (bijvoorbeeld wachten bij een bushalte, op een terrasje zitten) zullen lagere windsnelheden als hinderlijk ervaren kunnen worden dan bij een hoger activiteitenniveau. In de NEN 8100 wordt voor de beoordeling van het windklimaat daarom onderscheid gemaakt tussen verschillende activiteitenklassen. Bij hogere windsnelheden kan ook sprake zijn van gevaarlijke situaties zoals evenwichtsverlies bij het passeren van gebouwhoeken en dergelijke. Hiervoor wordt getoetst aan het specifieke gevaarcriterium.
Windhinder is niet geheel te voorkomen. Als het stormt is de wind hinderlijk, wat voor maatregelen er ook getroffen worden. Het is daarom ook de kans op windhinder, die maatgevend gehouden wordt voor de beoordeling van het windklimaat. Voor windhinder wordt een drempelwaarde aangehouden van 5 m/s uurgemiddelde windsnelheid op loop- of verblijfsniveau. Bij deze windsnelheid gaan mechanische effecten bij de ervaring van het windklimaat een rol spelen zoals bijvoorbeeld het omslaan van paraplu's, in de ogen waaien van stof en in meer extreme vorm het dichtwaaien van een autoportier e.d.
Afhankelijk van de activiteitenklasse wordt de waardering van het lokale windklimaat gekwalificeerd met 'goed', 'matig' of 'slecht'. Bij een goed windklimaat ondervindt men geen overmatige windhinder. In een situatie zonder overmatige windhinder heeft het merendeel van het publiek onder normale omstandigheden geen last van windhinder. Bij een matig windklimaat ervaart men af en toe overmatige windhinder. In een slecht windklimaat ervaart men regelmatig overmatige windhinder. In een dergelijke situatie heeft het merendeel van het publiek last van windhinder. Er wordt naar gestreefd, om binnen de verschillende activiteitenklassen, een goed, eventueel nog matig windklimaat te realiseren. Activiteitenklasse 'langdurig zitten' is dusdanig kritisch dat deze met terughoudendheid wordt toegepast.
Voor windgevaar wordt 15 m/s uurgemiddelde windsnelheid als drempelwaarde gehanteerd.
Resultaten
Er zijn berekeningen uitgevoerd met behulp van Computational Fluid Dynamics (CFD). Het windklimaat is beoordeeld op basis van deze berekeningen, de windstatistiek van de betreffende locatie en de grenswaarden volgens NEN 8100 voor windhinder en windgevaar. In de navolgende figuur is op hoofdhoogte, 1,75 meter boven plaatselijk maaiveldniveau, de berekende hinderkans met kleurcontouren weergegeven. De kleuren zijn afgestemd op de beoordelingscriteria uit de NEN 8100.
Figuur: Hinderkans op hoofdhoogte in de geplande bebouwingssituatie.
Uit de resultaten volgt dat op de bouwlocatie aan de Keerkring 5 rondom de geprojecteerde laagbouw een overwegend als goed te beoordelen windklimaat te verwachten is. Rondom de hoogbouw is in bepaalde gebieden plaatselijk sprake van een verhoogde hinderkans. Het criterium voor windgevaar wordt niet overschreden.
Het gebied tussen de 3 losse gebouwen en het U-vormige gebouw is te typeren als 'slentergebied'. In figuur 3.2 is te zien dat dit gebied is te typeren als deels goed (blauw), grotendeels matig (groen) en deels slecht (geel). In het uiteindelijke ontwerp zal hier tenminste een matige hinderkans moeten worden gerealiseerd voor slentergebied. In het gebied tussen de 3 losse gebouwen en het U-vormige gebouw dat in de figuur in geel is aangegeven moet het windklimaat dus verbeterd worden. Dit kan door ofwel aanpassingen in (de vorm van) het gebouw ofwel aparte windafschermende maatregelen.
Bij gebouw entrees is het criterium voor slentergebied van toepassing. Hier wordt een hinderkans van minder dan 5%, overeenkomend met een beoordeling goed voor slentergebied, nagestreefd. De posities van de entrees liggen nog niet vast. Voor de entrees geldt dat deze in een robuust blauw gebied moeten worden gerealiseerd. Dat lijkt in ieder geval mogelijk voor het U-vormige gebouw en aan de spoorzijde van de drie losse gebouwen. Aan de andere zijde lijken windafschermende maatregelen nodig.
Omdat de ligging van de bouwvlakken licht gewijzigd is ten opzichte van waar in het windonderzoek van is uitgegaan, is in de aanvullende notitie in Bijlage 17 bekeken of de bevindingen uit het eerdere onderzoek wijzigen. In de verdere uitwerking van het stedenbouwkundige plan zijn de de drie gebouwen langs het spoor iets dichter bij elkaar komen te staan. Dit kan een gering effect hebben op het windklimaat in de (2 meter smallere) straat tussen de hoge toren en de naast gelegen lage torens. Dit effect zal echter dusdanig gering zijn dat de conclusies uit het windonderzoek niet zullen wijzigingen.
Invloed nieuwe bebouwing op de omgeving
Uit het uitgevoerde onderzoek blijkt dat de geprojecteerde bebouwing alleen een relevant effect heeft op het windklimaat in de nabije omgeving van de bebouwing. Op grotere afstand is sprake van een goed windklimaat dan wel wordt het windklimaat niet meer in significante mate negatief beïnvloed door het bouwplan.
Conclusie
Bij het ontwerp van de bebouwing zal moeten worden gezorgd dat:
De natuur in Nederland wordt beschermd vanuit twee invalshoeken: bescherming van gebieden en bescherming van soorten. De gebiedsbescherming is geregeld via de Natuurbeschermingswet en de Wet ruimtelijke ordening. De soortbescherming is geregeld door middel van de Flora- en faunawet.
De verschillende natuurwetgevingen in Nederland hebben als belangrijke component het zorgplichtbeginsel, dat van elke initiatiefnemer verlangt dat hij zich vooraf op de hoogte stelt van eventuele schadelijke effecten op voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
In het belang van de gebiedsbescherming is er gekeken of er in of in de nabijheid van het perceel Keerkring 5 sprake is van een Natura 2000-gebieden, een beschermd natuurmonumenten of van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Het plangebied bevindt zich niet binnen de invloedsfeer van een Natura 2000-gebied en/of Beschermd Natuurmonument. De voorgenomen werkzaamheden hebben ook geen externe werking op dergelijke gebieden. Vanuit de natuurbeschermingswet is er geen belemmering voor het uitvoeren van het bestemmingsplan. Het plangebied bevindt zich ook niet binnen de begrenzing van de EHS. Er is dan ook geen sprake van externe werking in dit kader. Vanuit het beschermingsregime van de EHS is er ook een belemmering voor het uitvoeren van het bestemmingsplan.
Voor de soortenbescherming is een toets aan artikel 75 van de Flora- en faunawet, waarin de Europese richtlijnen, de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn verwerkt zijn, van belang. Wanneer een plan ingrijpt op standplaatsen van planten of verblijfplaatsen van dieren, moet getoetst worden wat het effect is op beschermde soorten, die met name genoemd zijn in de Flora- en faunawet.
In de Flora- en Faunawet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd voor beschermde plant- en diersoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister. In dit kader is in 2014 een verkennend en aanvullend natuuronderzoek gedaan in het plangebied. Dit onderzoek maakt als Bijlage 18 onderdeel uit van de toelichting van dit bestemmingsplan.
Voor de in het plangebied voorkomende soorten die in het kader van Flora- en faunawet beschermd zijn is het aanvragen van ontheffing niet noodzakelijk, ervan uitgaande dat de voorgenomen werkzaamheden buiten het broedperiode van vogels worden uitgevoerd, dan wel de werkzaamheden voor aanvang van het broedseizoen worden gestart om vestiging van broedvogels te voorkomen.
Hiermee zijn er geen belemmeringen vanuit de flora-en faunawet voor het uitvoeren van het bestemmingsplan.
Wel dient voorafgaand aan de start van de werkzaamheden gecheckt te worden op de aanwezigheid van broedvogels en dient tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden er aan zorgplicht in kader van Flora- en faunawet te worden voldaan.
Duurzaam bouwen is een term die staat voor milieuvriendelijk, gezond en toekomstbestendig bouwen. Energiebesparing en duurzame energie is een van de belangrijke onderdelen van het duurzaam bouwen.
Is duurzaam bouwen verplicht?
Vanuit het landelijke bouwbesluit zijn enkele aspecten van het duurzaam bouwen al verplicht , bijvoorbeeld het goed isoleren van woningen. De isolatiewaarde is uitgedrukt in zgn Rc waarde. Nu is Rc waarde voor daken min. 6,0 m²K/W voor gevels 4,5 m²K/W en voor begane grondvloer min 3,5 m²K/W.
Energie coëfficiënt voor de nieuwbouw woningen bedraagt nu EPC=0,4. In 2018 wordt EPC opnieuw verlaagd tot 0,2. Vanaf 2020 (over 4,5 jaar) moeten alle woningen energieneutraal gebouwd worden en EPC van de woning gaat naar 0,0. De technieken om dat te bereiken zijn nu al bekend en toepasbaar. “Energieneutraal bouwen” betekent een huis zonder energierekening en geen CO2 uitstoot.
Het is raadzaam om naast de bouwoplossingen op het bouwbesluitniveau, ook de energieneutrale varianten in beeld te brengen. De architecten en installatieadviseurs met de 2020 ambities hebben al duurzame, energieneutrale oplossingen, die kosten effectief zijn al “op de plank” liggen.
Voor zeer energiezuinige woningen biedt de gemeente Amersfoort de zgn. “groene vergunning” procedure aan. De vergunningsprocedure voor woningen met een Energieprestatie Coëfficiënt die 25% lager is dan wettelijk vereist (EPC <0,3) is aanzienlijk verkort, tot maximaal drie weken. Meer informatie is te vinden op www.amersfoort/vergunningen.
De energieprestatie is vanaf januari 2015 aangescherpt tot EPC= 0,4. De bouwers moeten meer dan voorheen het gehele energieconcept in ogenschouw nemen om aan de eisen te voldoen.
In Amersfoort gelden enkele specifieke eisen voor wat betreft het materiaalgebruik. Lood, zink en koper worden niet toegepast indien deze materialen in direct contact komen met regen-oppervlaktewater (tenzij dubbelgecoat). Tropisch hardhout wordt uitsluitend toegepast met FSC-certificaat of PEFC-keurmerk.
Er zijn al veel energieneutrale woningen in Nederland gerealiseerd. Ter inspiratie zijn er voorbeelden te vinden van energiezuinige woningen in de database van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (ROV): www.rvo.nl/initiatieven/energiezuiniggebouwd.
Passiefhuis is een van de mogelijke concepten voor het realiseren van een energieneutrale woning. Een passiefhuis onderscheidt zich door de bijzondere combinatie van een zeer hoogwaardig een aangenaam binnenklimaat en zeer laag energieverbruik. Door gebruik te maken van hoogwaardige buitenschilisolatie en het toepassen van bijvoorbeeld zonnepanelen, zonnecollectoren, warmteterugwinning, en hoge isolatienorm voor beglazing (zgn tripleglas), effectieve kierdichting is er nog maar heel weinig energie nodig om woning te verwarmen.
De verzamelde kennis op het gebied van energieneutraal bouwen in Europa wordt sinds kort ontsloten in een centrale database. Het gegevensbestand www.passregsos.passiv.de heeft een open opzet en wordt komende jaren uitgebreid en aangevuld. De database is het resultaat van een groot Europees project voor het bevorderen van (bijna) energieneutraal bouwen met passiefhuistechnologie en herwinbare energievoorziening.
Het klimaat verandert en het belang van een groene woonomgeving, met robuuste beplanting en zo min mogelijk bestrating wordt daardoor steeds groter. Het robuste groen op de woonlocatie zorgt voor minder overlast bij de hevige regenbuien en minder “hitte” in de zomer.
De hoge struiken en hagen bieden ook een goede schuilplaats voor vogels. Op de website van de gemeente Amersfoort zijn voorbeelden te vinden van het vergroenen van de omgeving van het gebouw en ook de voorbeelden van het plaatsen van nestelstenen voor vogels (vleermuizen en gierzaluwen). De groene daken en gevels zijn goed voor de natuur en zorgen voor een extra isolatie en betere luchtkwaliteit. Meer weten, zie hiervoor www.amersfoort.nl/groenestad.
Opvang van regenwater in een (ondergrondse) tank (t.b.v. toilet, wasmachine of tuin besproeiing) zorgt voor drinkwaterbesparing en zorgt voor minder overlast tijdens hevige regenbuien.
Amersfoort streeft naar een afvalloze stad in 2030. De goede afvalscheiding aan de “bron” reduceert de afvalstroom. De afvalscheiding opstelplek (restafval, papier, gft en kunststof) op de woonlocatie goed meeontwerpen en integreren in de architectuur.
De productie van bouwmaterialen is wereldwijd verantwoordelijk voor ca 40% CO2 uitstoot. Hergebruik van sloop- en bouwmaterialen; o.a. het toepassen van betongranulaat en metselwerkgranulaat van oude betonconstructies reduceert aanzienlijk CO2 uitstoot. Het toepassen van biobased en natuurlijke bouwmaterialen reduceert CO2 uitstoot, verhoogt het comfort en bijdraagt aan de gezonde woonomgeving. Meer over projecten en biobased materialen op www.biobasedbouwen.nl.
GPR- methodiek wordt gebruikt voor het meten van duurzaamheidprestaties van een woongebouw. De gemeente is de licentiehouder van de GPR methodiek. De gemeente kan de GPR- methodiek beschikbaar stellen aan de architect of ontwikkelaar die bezig is met projecten binnen Amersfoort.
Het project Keerkring 5 zal voor wat betreft duurzaamheid voldoen aan het Bouwbesluit en het 'Convenant Samen Duurzaam Woningcorporaties'. Daarnaast zal de ontwikkelaar zich inspannen om een hogere GPR-schore te halen. Waar mogelijk wordt circulaire economie toegepast.
Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (als onderdeel van de Monumentenwet 1988) in werking getreden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) in de Nederlandse wetgeving opgenomen.
Archeologische beleidskaart
In lijn met de nieuwe archeologiewetgeving is de Amersfoortse ABP-kaart omgezet in een archeologische beleidskaart waar per gebied wordt aangegeven hoe moet worden omgegaan met de archeologie bij het ontwikkelen en uitvoeren van plannen / bodemverstorende projecten (28 september 2010 vastgesteld door de gemeenteraad).
De nieuwe beleidskaart kent een onderverdeling in gebieden met verschillende kleuren. Per gebied is een beleidsadvies geformuleerd. Zo zijn er gebieden met hoge archeologische waarden en gebieden met een hoge, een middelmatige of een lage archeologische verwachting.
Bescherming per gebied
Ter voldoening aan artikel 38a van de Monumentenwet nemen we in bestemmingsplannen een regeling voor de archeologische monumenten op, voor zover die al niet (anderszins) zijn beschermd via de Monumentenwet.
Regeling in bestemmingsplan
Gezien de daarbij betrokken belangen en de wettelijke plicht om in de bestemmingsplannen nadrukkelijk rekening te houden met archeologie wordt in voorkomende gevallen gekozen voor een dubbelbestemming. Het opnemen van een dubbelbestemming brengt goed tot uitdrukking dat archeologie op zichzelf dient te worden beoordeeld en ten opzichte van de medebestemming van primair belang is.
De dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik, dat functioneert naast (of boven) de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.
Voor het bouwen van het project Keerkring 5 wordt eerst de bestaande schoolgebouw gesloopt. Vervolgens wordt in het kader van de sanering de bovenste 1,2 meter grond afgegraven om de grond verder te roeren voor de bouwactiviteiten. De verwachting is dat eventueel aanwezige archeologische sporen door de bouwactiviteiten ernstig verstoord en mogelijk zelfs geheel vernietigd zullen worden. De voorgenomen ingrepen vormen daarmee direct gevaar voor het eventueel ter plakke aanwezige bodemarchief.
Het perceel Keerkring 5 ligt in een gebied dat volgens de archeologische beleidskaart is aangeduid als een gebied met een middelhoge archeologische verwachting. Hiermee valt het onder de gemeentelijke erfgoedverordening. Voor percelen met deze waarden geldt dat voor bodemingrepen met een oppervlakte van meer dan 100 m² en dieper dan 30 cm, vooraf een archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
Vooruitlopend op de onderzoeksplicht bij de omgevingsvergunning, is aan de hand van een bureau-onderzoek een 'Archeologisch Programma van Eisen' opgesteld met het doel om vooruitlopend op de sloop en sanering binnen het plangebied proefsleuven te maken. Dit programma maakt als onderdeel Bijlage 19 uit van deze toelichting.
Hoofddoel van het invertariserend veldonderzoek is het vaststellen van de inhoudelijke en fysieke kwaliteit van het bodemarchief op deze locatie om tot een waardestelling te kunnen komen op grond waarvan een besluit kan worden genomen hoe hiermee om te gaan bij de verdere realisatie van het plan. Daarnaast is het onderzoek gericht op het toetsen en aanvullen van de archeologische verwachting zoals opgenomen het programma van eisen.
Een bestemmingsplan bepaalt aan de hand van een verbeelding met bijbehorende regels hoe de gronden gebruikt mogen worden, of er ergens gebouwd mag worden en wat voor bebouwing dat mag zijn. Het gaat om het toelaten van bepaalde gebruiksmogelijkheden (toelatingsplanologie). De grondgebruiker (zoals eigenaar, huurder) mag de functie die het bestemmingsplan geeft uitoefenen. Dit houdt in dat de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een aangewezen bestemming daadwerkelijk te realiseren, maar ook dat de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen die in strijd is met de gegeven bestemming, of in strijd met het bestemmingsplan mag bouwen.
Het is belangrijk om voor de toekomstige en bestaande bebouwing en functies een bestemmingsregeling te ontwerpen die zo veel mogelijk ruimte biedt voor verandering en aanpassing aan veranderende wensen. Het plan dient, met andere woorden, flexibel en doelmatig te zijn, en dient rechtszekerheid te bieden over de ruimte voor verandering. Daar staat tegenover, dat het plan de nodige bescherming moet bieden tegen ontwikkelingen die schadelijk zijn voor anderen. Bescherming tegen een zodanige ontwikkeling wordt samengevat in de term rechtsbescherming.
Ook dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van dit plan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting van dit plan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het plan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:
Hierna volgt een korte uitleg van de bestemmingen in dit plan. Naast de bestemmingen kent het bestemmingsplan ook een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Deze bestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik voor het behoud en de bescherming van de in de dubbelbestemming aangegeven waarden. De dubbelbestemming functioneert naast de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming. Verder zijn er nog functie aanduidingen te onderscheiden. Deze zijn opgenomen in het artikel van de bestemming waarin ze voorkomen.
Wonen - (W-4)
Deze bestemming is bedoeld voor de woongebouwen. Deze moeten binnen het bouwvlak gebouwd worden, waarbij het maximale aantal bouwlagen staat aangegeven. In dit bestemmingsplan is een bouwlaag maximaal vastgelegd op 3,5 meter. Bergingen bij de woning worden inpandig, binnen het bouwvlak opgelost.
Groen
Het gedeelte van het plangebied dat een structurele groenfunctie krijgt heeft een groenbestemming gekregen. Binnen deze bestemming is het wel mogelijk om voet- en fietspaden en voorzieningen voor de waterhuishouding aan te leggen. Onder strenge voorwaarden kan er groen ingezet worden voor het realiseren van parkeerplaatsen. Het college dient hiervoor wel af te wijken van dit bestemmingsplan.
Verkeer-Verblijfsgebied
Deze bestemming is bedoeld voor de ontsluiting van de woongebouwen en laat onder meer woonstraten, voet- en fietspaden en parkeervoorzieningen toe. Binnen deze bestemming is het ook mogelijk om groenvoorzieningen aan te leggen.
Verblijfsdek (functieaanduiding)
Deze functieaanduiding is opgenomen binnen de bestemmingen 'Wonen' en 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Binnen het gebied van deze aanduiding dient het verblijfsdek gerealiseerd te worden. Voorwaarde is dat het dek minsten 60% van het aanduidingsvlak moet beslaan.
Waarde Archeologie - 2 (dubbelbestemming)
Deze dubbelbestemming beschermd de mogelijk aanwezige archeologische waarden in de bodem. Op grond van deze bestemming mag slechts worden gebouwd, nadat is aangetoond dat de archeologische waarden voldoende zijn vastgesteld.
Bij de beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan gaat het zowel over het overleg dat bij de voorbereiding van het plan gevoerd is (maatschappelijke uitvoerbaarheid), als over de economische uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoerbaarheid speelt ook de handhaving een rol.
Volgens artikel 6.12. lid 1 Wro dient de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bouwplan gerealiseerd wordt. Volgens artikel 6.2.1. van het Bro wordt hier in ieder geval de bouw van één of meerdere hoofdgebouwen onder verstaan. Voor het plangebied zal daarom in principe een exploitatieplan vastgesteld dienen te worden. Volgens artikel 6.12. lid 2 Wro kan de gemeenteraad besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen indien het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluiten begrepen gronden anderszins verzekerd is.
Het project Keerkring 5 wordt gerealiseerd door Vastbouw namens Portaal. Portaal is grondeigenaar van het grootste deel van het projectgebied. Een ander deel van de grond is in bezit bij Amersfoort en wordt verkocht aan Vastbouw.
Uit een recent onderzoek naar de economische uitvoerbaarheid van het plan (Bijlage 20) blijkt dat het project Keerkring zowel qua programma als qua financiën uitvoerbaar is.
De gemeente sluit met Vastbouw een anterieure exploitatieovereenkomst. Op grond van deze overeenkomst komt de ontwikkeling en realisatie van het project voor rekening en risico van de ontwikkelaar. De door de gemeente gemaakte en te maken plan- en apparaatskosten evenals de mogelijk uit te keren tegemoetkomingen in schade (planschade) worden door de ontwikkelaar aan de gemeente vergoed. In deze exploitatieovereenkomst is het kostenverhaal geregeld. Het kostenverhaal is hierdoor anderszins verzekerd. Hierom hoeft geen exploitatieplan vastgesteld te worden bij vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad Amersfoort.
Het bestemmingsplan is vanuit gemeentelijk perspectief financieel en economisch uitvoerbaar.
De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan is door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd voordat een ontwerpplan ter inzage gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie over het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure voor de vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
De Wet ruimtelijke ordening zelf bevat geen bepalingen over inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.
Inspraak vindt plaats volgens de in de "Rol van de Raad" opgenomen gevallen. In deze notitie wordt een driedeling gemaakt in soorten bestemmingsplannen; model 1, 2 en 3 plannen. Model 1 volgt in feite de wettelijk voorgeschreven behandeling met een zo kort mogelijke procedure, model 2 voegt hieraan een extra moment van kaderstelling door de raad toe en model 3 voorziet in de meest uitgebreide behandeling.
Dit bestemmingsplan voldoet aan de voorwaarden om de procedure behorende bij model 2 te volgen. Het gaat hier om een belangrijke ontwikkeling die niet past binnen het geldende planologische regime. Voor dit project is het wenselijk dat de raad van te voren kaders vaststelt, in de vorm van een startnotitie. Dit betekent dat er geen inspraak wordt gehouden over het ontwerpbestemmingsplan. Wanneer de procedure behorende bij model 2 wordt gevolgd, betekent dit ook dat er na het vooroverleg (zie paragraaf 6.3.3) direct een ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd.
Vastbouw en Portaal hebben initiatief genomen voor de communicatie met de stad. Dit gebeurt in goed overleg met de gemeente. Een aantal omwonenden van het plangebied heeft zich verenigd in de 'participatiegroep Keerkring 5'. Vastbouw heeft met deze groep regelmatig overleg gevoerd en verstrekt ook regelmatig informatie over nieuwe ontwikkelingen aan hen.
Inmiddels is er vanuit de belangstellenden ook een ateliergroep geformeerd. Met deze groep wordt in diverse sessies, met onder andere het stedenbouwkundig bureau, de architect en de landschapsarchitect, gesproken over de architectuur van de gebouwen en de inrichting van de openbare ruimte. Ook de ontsluiting van het gebied, de toenemende verkeersbewegingen en veiligheid van fietsers is punt van gesprek.
Via het nauw betrekken van alle betrokkenen, wordt geprobeerd een plan uit te werken waarvoor zoveel mogelijk draagvlak is.
Het Besluit ruimtelijke ordening geeft in artikel 3.1.1 aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Op 23 september 2015 heeft een aantal instanties (Provincie Utrecht, Waterschap Vallei en Veluwe, VRU, Prorail, SGLA en Portaal) een concept van het ontwerpbestemmingsplan ontvangen met het verzoek om in het kader van artikel 3.1.1 Wro te reageren op het plan.
Naar aanleiding van het verzoek om te reageren op het concept van het ontwerpbestemmingsplan in het kader van het vooroverleg, is een aantal reacties ontvangen. Deze reacties zijn kort samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien in de 'Notitie vooroverleg Keerkring 5'. Deze notitie maakt als Bijlage 21 onderdeel uit van deze toelichting. In reactie op het vooroverleg is het ontwerpbestemmingsplan op een aantal onderdelen aangevuld.
De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan is geregeld 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Daarnaast is afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing (zienswijzenprocedure). Het ontwerpbestemmingsplan Keerkring 5 heeft met ingang van donderdag 17 maart tot en met woensdag 27 april 2016 ter inzage gelegen. Binnen deze termijn kon iedereen schriftelijk of mondeling een zienswijze indienen.
De bekendmaking is gepubliceerd in de Stadsberichten, op de gemeentelijke website en in de digitale Staatscourant. Er zijn 20 zienswijzen ingediend welke zijn samengevat en behandeld in de zienswijzennota Keerkring 5. De zienswijzen hebben geen aanleiding gegeven tot aanpassing van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is op dinsdag 13 september 2016 ongewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad. De zienswijzennota behoort bij dit raadsbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan.
Tegen het vastgestelde bestemmingsplan staat beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Een bestemmingsplan is bindend voor zowel de (gemeentelijke) overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor de daadwerkelijke controle en handhaving ligt op basis van artikel 7.1 van de Wet ruimtelijke ordening bij de gemeente. Handhaving kan nadrukkelijk plaatsvinden via publiekrechtelijke maar ook via privaatrechtelijke en strafrechtelijke weg. Dit laatste is afhankelijk van het Openbaar Ministerie.
In het ruimtelijk bestuursrecht is de gemeente op grond van de Gemeentewet bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang en het opleggen van een dwangsom voor ontwikkelingen die strijdig zijn met de belangen van het bestemmingsplan. Deze vormen van handhaving vallen onder de zogenoemde repressieve handhaving. Hiermee wordt gedoeld op de middelen en/of het instrumentarium waarmee de gemeente naleving kan afdwingen, dan wel tegen normafwijkend gedrag correctief kan optreden. De wijze van toepassing van deze bevoegdheden is geregeld in afdeling 5.3. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarnaast wordt de preventieve handhaving onderscheiden. Deze komt voornamelijk tot uitdrukking in het toezicht op het gebruik van gronden en gebouwen. Preventieve handhaving geschiedt over het algemeen door informele middelen, waaronder bijvoorbeeld informeel contact tussen de met handhaving belaste personen en de grondgebruikers. Aan preventieve handhaving wordt bovendien bijgedragen door duidelijke, consistente en handhaafbare bestemmingsregelingen en het geven van goede voorlichting, een en ander in nauw overleg met de afdeling Vergunningen, Toezicht en Handhaving (Stadsberichten, folders, gemeentelijke website).