Plan: | Drachten - Uitbreiding Bedrijventerrein Azeven Noord |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | uitwerkingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0090.BU2022BA7003-0401 |
Aan de oostzijde van Drachten, ten noorden van de rijksweg A7, ligt Bedrijventerrein Azeven Noord. Een deel van het terrein is reeds ingevuld met bedrijven en een deel van de kavels is nog niet in gebruik genomen. Vanwege gewijzigde marktomstandigheden voor regionale bedrijventerreinen is gebleken dat er in de nabije toekomst onvoldoende beschikbare kavels voor de vestiging van nieuwe bedrijven zijn. Om (deels) te voorzien in deze aantrekkende vraag, heeft de gemeente Smallingerland het voornemen om aan de oostzijde van Bedrijventerrein Azeven Noord circa 10 hectare aan nieuw bedrijventerrein te ontwikkelen. Het betreft de gronden die direct grenzen aan het bestaande bedrijventerrein.
In het geldende bestemmingsplan bedrijvenpark Drachten Azeven-Noord, is ter plaatse een uit te werken bedrijfsbestemming opgenomen. Om de gronden daadwerkelijk in gebruik te kunnen nemen en in te richten ten behoeve van een bedrijventerrein, dient uitvoering te worden gegeven aan de uitwerkingsplicht van deze bestemming. In het kader daarvan is een uitwerkingsplan noodzakelijk. Voorliggend plan voorziet hierin.
Het plangebied van dit uitwerkingsplan ligt ten oosten van Drachten en wordt begrensd door het huidige bedrijventerrein A7-Noord aan de westzijde, de A7 aan de zuidoostzijde en agrarische percelen aan de noord- en oostzijde. De ligging en begrenzing van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.
Figuur 1.1 Uitsnede bestemmingsplan bedrijvenpark Drachten Azeven-Noord
Bestemmingsplan Bedrijvenpark Drachten Azeven-Noord
Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan Bedrijvenpark Drachten Azeven-Noord, dat is vastgesteld op 3 juli 2007. In dat bestemmingsplan is het plangebied vrijwel geheel bestemd als 'Uit te werken Bedrijventerrein'. Daarnaast is een strook bestemd als 'Groen en Water'. Aan de zuidzijde gelden de aanduidingen 'representatieve bebouwing' en 'bebouwing niet toegestaan'. In het noordelijk deel ligt tot slot nog de aanduiding 'primaire ontsluiting'. In figuur 1.2 is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weergegeven. Ook is in figuur 1.3 een uitsnede zien van het plangebied in relatie tot de omliggende bestemmingsplannen.
Figuur 1.2 Uitsnede bestemmingsplan bedrijvenpark Drachten Azeven-Noord
Figuur 1.3 Ligging plangebied met de omliggende bestemmingsplannen
De gronden ter plaatse van de bestemming 'Uit te werken Bedrijventerrein' zijn bestemd voor bedrijfsactiviteiten, wegen, paden, parkeervoorzieningen en bruggen, water en watergangen, waterinfiltratie- en waterbergingsvoorzieningen, groen- en nutsvoorzieningen, recreatief medegebruik en ondersteunende voorzieningen ten behoeve van bedrijfsactiviteiten. Ter plaatse geldt een bouwverbod, dat door toepassing van een uitwerkingsplan kan worden opgeheven. Daarvoor moet worden voldaan aan de volgende uitwerkingsregels:
De toetsing aan deze uitwerkingsregels is opgenomen in paragraaf 3.3, waarin het voornemen aan het gemeentelijk beleid wordt getoetst.
Ter plaatse geldt een maximaal bebouwingspercentage van 80% per bouwperceel, met een maximale bouwhoogte van 12 meter. In afwijking hiervan mogen gebouwen langs de aanduiding 'primaire ontsluiting' minimaal 7 meter hoog worden gebouwd. De afstand van gebouwen tot een aan de weg gelegen perceelsgrens dient minimaal 5 meter te bedragen.
Voor de aanduiding 'primaire ontsluiting' geldt als uitgangspunt dat het plangebied wordt ontsloten ter plaatse, of binnen een afstand, van maximaal 25 meter van deze aanduiding.
Ter plaatse van de aanduiding 'representatieve bebouwing' wordt uitgegaan van de realisatie van bebouwing met hoogwaardige en representatieve vormgeving.
Binnen de uit te werken bestemming zijn voor het overgrote deel bedrijven tot en met milieucategorie 4.2 toegestaan. Uitzondering hierop zijn de noordoosthoek en de zuidwesthoek, waar op basis van de milieuzonering ten opzichte van omliggende bedrijfshindergevoelige functies, bedrijven uit ten hoogste milieucategorie 4.1 zijn toegestaan.
Ter plaatse van de bestemming 'Groen en Water' zijn de gronden bestemd voor plantsoenen, bermen en andere groenvoorzieningen, recreatief medegebruik, fiets- en voetpaden en inritten, kruisende wegen en paden en ondergeschikte waterhuishouding en -berging
Deze toelichting is onderdeel van het uitwerkingsplan voor de uitbreiding van bedrijventerrein Azeven Noord te Drachten. Na deze inleiding is de toelichting als volgt opgebouwd:
Aan de oostzijde van Drachten, ten noorden van de rijksweg A7 ligt het Bedrijventerrein Azeven Noord. Dit bedrijventerrein is nog steeds in ontwikkeling en wordt op basis van de behoefte aan bedrijfskavels steeds verder uitgebreid. Het plangebied is juridisch-planologisch aangewezen als een locatie waar het bedrijventerrein kan uitbreiden, doordat het is bestemd met een uit te werken bedrijfsbestemming.
In de huidige situatie zijn de gronden nog niet als bedrijventerrein in gebruik. Het gaat in de huidige situatie overwegend om agrarische gronden, die zijn ingericht als grasland. De verschillende percelen worden omzoomd door bomensingels. In het zuidoostelijke deel is een autobedrijf aanwezig. De gemeente heeft deze inmiddels echter overgenomen om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te kunnen maken. In het zuiden van het plangebied is tevens een oude boerderij aanwezig. Centraal in het plangebied, aan het uiteinde van de huidige primaire ontsluiting is één perceel ingericht met struikgewas en beplanting. Een luchtfoto van de huidige situatie is weergegeven in figuur 2.1.
Figuur 2.1 Luchtfoto van de huidige situatie in het plangebied
Het plangebied wordt aan de westzijde begrensd door het bestaande deel van Bedrijventerrein Azeven Noord. Langs de zuidoostzijde loopt de rijksweg A7. Aan de zuidzijde van deze weg is nog sprake van een aantal solitair gelegen woningen en agrarische bedrijven. De noord- en oostzijde worden begrensd door agrarische percelen, waarbij ten noordoosten van het plangebied een aantal woningen staat.
Het voornemen is om, op basis van een aantrekkende vraag naar bedrijfspercelen in de gemeente Smallingerland, Bedrijventerrein Azeven Noord uit te breiden binnen het plangebied. Ten behoeve hiervan zullen de gronden worden herontwikkeld tot bedrijfspercelen. De huidige bebouwing ter plaatse van de oude boerderij in het zuiden van het plangebied, en de autodealer in het oosten, zal worden verwijderd. Ook zal een deel van de boomsingels en overige beplanting worden gekapt en verwijderd.
Binnen het plangebied worden verschillende milieucategorieën toegestaan. Op het grootste deel van het bedrijventerrein worden, gelijk aan het geldende bestemmingsplan, bedrijven tot en met milieucategorie 4.2 toegestaan. Op basis van de milieuzonering ten opzichte van nabijgelegen woningen geldt voor de noordoosthoek en de zuidwesthoek dat bedrijven tot en met milieucategorie 4.1 zijn toegestaan. Dit is nader onderbouwd in paragraaf 4.6. Daarmee wordt voldaan aan de richtafstanden ten opzichte van de nabijgelegen woningen.
Voor de stedenbouwkundige inrichting van het bedrijventerrein wordt aangesloten op het bestaande beeldkwaliteitsplan dat voor dit terrein in 2007 is opgesteld. De wegenstructuur aan weerszijden van de vaart vormt de hoofdontsluiting van het gebied. De gronden ten noorden en zuiden hiervan worden naar gelang concrete aanvragen ingericht. Er kan op die manier worden geschoven met de kavelgroottes, afhankelijk van waar vraag naar is.
Bedrijfsgebouwen en overkappingen mogen in principe maximaal 12 meter hoog zijn. In twee deelgebieden wordt hiervan afgeweken. Langs de ontsluitingsweg (en de vaart) mag maximaal 7 meter hoog worden gebouwd. Op de bedrijfskavels langs de rijksweg A7 mag maximaal 16 meter hoog worden gebouwd.
De prehistorische pingoruïnes in en rondom het plangebied blijven behouden. Aan de zuid- en oostzijde grenst het bedrijventerrein aan het buitengebied en de rijksweg A7. Aan deze zijden van het plangebied worden groenzones/groensingels ingeruimd en behouden, waarmee de belangrijkste landschappelijke waarden in het gebied goed in het plan worden ingepast.
Dit hoofdstuk beschrijft het voor het plangebied relevante ruimtelijk beleid. Daarbij wordt achtereenvolgens ingegaan op het rijksbeleid, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.
Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren
Opgaven
Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:
Uitvoering
De NOVI gaat vergezeld van een uitvoeringsagenda, waarin staat aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. In de Uitvoeringsagenda zijn onder andere een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma's op de verschillende beleidsterreinen te vinden. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd.
Toetsing
De ontwikkeling in het plan raakt geen opgaven en belangen die zijn opgenomen in de NOVI. Bovendien maakt het plangebied geen deel uit van een aandachtsgebied van het NOVI. Het bestemmingsplan voorziet wel in de opgave om steden en regio's sterker en leefbaarder te maken en om groeipotentieel te behouden in de economie van Nederland.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
In dit ruimtelijk plan is sprake van een stedelijke ontwikkeling omdat een bestaand bedrijventerrein wordt uitgebreid. Hiervoor wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking stapsgewijs doorlopen:
1. Omschrijving van de behoefte aan deze ontwikkeling
In paragraaf 3.4 is gemotiveerd, aan de hand van een behoefteonderzoek naar bedrijventerreinen in Smallingerland en Opsterland, en een behoefteonderzoek naar bedrijventerrein in de provincie Fryslân, dat er voldoende behoefte is aan de uitbreiding van Bedrijventerrein Azeven Noord. In het geldende bestemmingsplan is hiervoor eerder een uit te werken bestemming opgenomen.
2. Is de locatie gelegen binnen bestaand stedelijk gebied?
De beoogde locatie voor het bedrijventerrein is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied. Dit gebied is afgestemd op de voorgenomen uitbreiding van het bedrijventerrein, waardoor deze gronden reeds binnen het bestaand stedelijk gebied zijn opgenomen.
Conclusie Ladder duurzame verstedelijking
Uit het voorgaande blijkt dat voldaan wordt aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Het provinciale beleid is uiteengezet in de Omgevingsvisie Provincie Fryslân. De belangrijkste uitgangspunten uit het provinciale beleid zijn in de regelgeving vastgelegd in de Verordening Romte Fryslân. De nieuwe omgevingsverordening is nog niet vastgesteld. Daarnaast geldt voor de landschappelijke en cultuurhistorische waarden het beleidsstuk Grutsk op é Romte.
Omgevingsvisie Fryslân 'De romte diele'
De hoofdambitie van de provincie voor de Friese leefomgeving is brede welvaart in een vitaal, veerkrachtig, karakteristiek en gezond Fryslân. In de Omgevingsvisie werkt de provincie de provinciale ambities, opgaven, doelen en werkwijze voor de komende jaren uit. De werkwijze is gestoeld op negen principes:
Inhoudelijke principes
Samenwerkingsprincipes
Dit is vertaald naar vier urgente opgaven die de provincie wil aanpakken:
De provincie wil een compleet palet bieden van steden en dorpen met gevarieerde aantrekkelijke woningen, bedrijvigheid en voorzieningen. Onder dit mom wil de provincie het stimuleren om grootschalige opknapping van bestaande bebouwing en van het aantrekkelijk en toekomstbestendig maken en houden van bedrijventerreinen en winkelgebieden.
De provincie zorgt, vanuit de wettelijke verantwoordelijkheid voor zorgvuldig en verantwoord gebruik van de schaarse ruimte, voor de regionale afstemming van plannen voor woningbouw, bedrijventerreinen en kantoorvolume. Er worden periodiek prognoses uitgevoerd naar de behoefte aan bedrijventerreinen en gemeenten zijn verantwoordelijk voor de verdeling en aanleg van bedrijventerreinen over hun kernen. De provincie zet in op een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor onder meer bedrijven. In dit geval is door Bureau Louter een nieuw onderzoek uitgevoerd naar de vraag naar bedrijventerreinen in de provincie Fryslân, die verder verhandeld wordt in paragraaf 3.3.
Verordening Romte Fryslân
In de "Verordening Romte Fryslân" stelt de provincie regels aan de provinciale belangen. Deze regels moeten in gemeentelijke plannen worden vertaald. In de verordening wordt onderscheid gemaakt in mogelijkheden binnen het bestaande bebouwd gebied en daarbuiten.
Begrenzing bestaand bestedelijk gebied
Het plangebied valt binnen het bestaand stedelijk gebied. De grens van dit gebied is aan deze zijde van Drachten afgestemd op de voorgenomen uitbreiding van Bedrijventerrein Azeven Noord. De ontwikkeling van het bedrijventerrein sluit zodoende aan bij de begrenzing van het bestaand stedelijk gebied.
Archeologie
Conform artikel 2.2 moet in de plantoelichting van een ruimtelijk plan worden aangegeven op welke wijze het plan rekening houdt met de wijze van onderzoek naar en bescherming van archeologische waarden en verwachtingswaarden zoals aangegeven op de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra ("Famke"). Paragraaf 4.9 gaat hier nader op in.
Werken
In artikel 4 zijn regels opgenomen ten aanzien van werklocaties in de provincies. Hier vallen ook de bedrijventerreinen onder. Hierin is opgenomen dat de uitbreiding van een bedrijventerrein wat betreft oppervlakte en invulling van bedrijfstypen in overeenstemming moet zijn met een bedrijventerreinenplan. Aanvullend is per type kern bepaald welke bedrijfstypen zijn toegestaan en welke zijn uitgesloten. Drachten is aangemerkt als stedelijk centrum. Ter plaatse zijn in principe geen bedrijfstypen uitgesloten.
In dit geval sluit de uitbreiding aan op het bedrijventerreinenplan dat is opgesteld. Dit is nader uiteengezet onder het gemeentelijk beleid. Daarnaast worden bedrijfskavels tot milieucategorie 4.2 mogelijk gemaakt, wat aansluit bij deze regeling.
Grutsk op é Romte
In het Streekplan worden de kernkwaliteiten van het cultuurhistorisch erfgoed en het landschap beschreven. Onder kernkwaliteiten wordt verstaan: 'die ruimtelijke eigenschappen die zo typisch zijn voor het Friese landschap, dat zij tezamen de ruimtelijke identiteit van Fryslân vormen'. Het Streekplan bevat een beschrijving van welke kernkwaliteiten er zijn en kondigt een nadere uitwerking en waardering aan van deze kernkwaliteiten. De thematische structuurvisie Grutsk op 'e Romte, zoals vastgesteld op 26 maart 2014, vormt deze uitwerking en geeft de provinciale belangen en ontwikkelingsrichting ten aanzien van de kernkwaliteiten.
Volgens de kaart bij de structuurvisie ligt het plangebied in de Zuidelijke Wouden. In dit gebied is het volgende van provinciaal belang:
In dit geval zijn de gronden binnen het plangebied al aangewezen om als bedrijventerrein ontwikkeld te worden, middels een uit te werken bestemming in het geldende bestemmingsplan. De groenstructuren aan de randen van het plangebied worden zoveel mogelijk behouden. Hierbij gaat het met name om de groene afscheiding aan de zuidzijde. Ook de boomwal aan de oostzijde wordt behouden, dit is met een groenbestemming geborgd. Op het moment dat de verkaveling van het bedrijventerrein verder wordt uitgewerkt, zal worden beoordeeld of er sprake is van meld- en herplantplicht op grond van de Wnb. Als er sprake is van houtkap wordt op grond van de dan geldende regelgeving gekeken of hiervoor contact moet worden opgenomen met de provincie.
In de directe omgeving zijn meerdere pingoruïnes aanwezig, die expres buiten het plangebied worden gehouden en dus behouden blijven in de planvorming. Voor het overige is geen sprake van specifieke provinciale belangen als opgenomen in Grutsk op 'e Romte, waar rekening mee gehouden moet worden in de planvorming.
Programmering bedrijventerreinen Zuidoost-Fryslân, regionale afspraken 2022-20235
Op grond van het landelijke convenant Bedrijventerreinen en de provinciale doorvertaling in de Verordening Romte en de nieuwe Omgevingsverordening, worden periodiek in Fryslân regionale afspraken gemaakt over de ontwikkeling van bedrijventerreinen. Deze programmering is bedoeld om samen met de provincie de bestaande afspraken over de korte termijn te herijken en tot nieuwe programmeringsafspraken te komen voor de lange termijn. Hiermee geven gemeenten en provincie gezamenlijk invulling aan de bestuurlijke afspraken tussen Rijk en Regio, zoals in het bovengenoemde convenant en de provinciale verordeningen zijn vastgesteld. De programmering is gestoeld op een behoefteonderzoek van Bureau Louter.
De totale behoefte voor Smallingerland tot en met 2025 is 18 ha. Met de realisatie van twee keer 10 ha in Drachten, Bedrijvenpark Azeven Noord en Azeven Zuid, wordt aan deze behoefte voldaan. De ontwikkeling van dit terrein is gericht op zowel de bovenregionale en grootschalige vraag als op de lokale behoefte. De behoefte vanaf 2025 is nog niet ingevuld. Het gaat hier om 44 hectare over de periode 2026-2036. De gemeente Smallingerland gaat hierover zo snel mogelijk afspraken maken.
Bedrijventerreinen in Fryslân, vraagprognoses tot 2035
Aanvullend op bovenstaande afspraken is in 2021 door Bureau Louter een nieuw onderzoek uitgevoerd naar de vraag naar bedrijventerreinen in de provincie Fryslân. Omdat het bedrijventerreinplan voor Zuidoost Fryslân inmiddels lang bestaat, is het zaak om een beeld te krijgen van de actuele vraag. Daarin is voorzien met de uitkomsten van dit onderzoek.
Uit het onderzoek komt naar voren dat voor de regio Zuidoost Fryslân, waar ook de gemeente Smallingerland binnen valt en dus ook het plangebied, er vraag is naar 14,9 hectare aan bedrijventerrein in de periode 2021-2025 en nog eens 14,1 hectare in de periode 2026-2035. Dit komt neer op 29 hectare over de gehele periode. De voorgenomen uitbreiding van Bedrijventerrein Azeven Noord past daarmee binnen de gestelde vraagprognose.
Omgevingsvisie Smallingerland
De Omgevingsvisie is een toekomstvisie op hoofdlijnen. Een koersbepaling die aangeeft wat de gemeente belangrijk vindt en waar ze zich voor inzet. De doelen zijn gesteld met het oog op het jaar 2040. De gemeente zet zich in voor een gezond, veilig, aantrekkelijk en economisch vitale gemeente. Er zijn drie leidende principes: duurzaam, inclusief en identiteit.
In de Omgevingsvisie worden vier hoofdlijnen geschetst:
De hoogwaardige technische industrie is een belangrijke motor voor de werkgelegenheid en economie in Smallingerland. In toenemende mate wordt deze positie in Noord-Nederland erkend. De gemeente hecht er belang aan dat de positie van Drachten in dit noordelijk netwerk wordt vastgehouden en uitgebouwd. De gemeente wil daarom graag ruimte bieden en reserveren voor hoogtechnische bedrijven en functies die daarbij horen. Hierbij is met name Bedrijventerrein Azeven Noord aangewezen als potentiële locatie voor dit type bedrijven.
Met dit uitwerkingsplan wordt aangesloten op de gemeentelijke Omgevingsvisie, door ruimte te bieden voor de technische industrie.
Bestemmingsplan Bedrijvenpark Drachten Azeven-Noord
Het geldende bestemmingsplan Bedrijvenpark Drachten Azeven-Noord is vastgesteld op 3 juli 2007. In dit plan is een uit te werken bedrijfsbestemming opgenomen ter plaatse van het plangebied. Hiermee is de intentie van de gemeente om deze gronden als bedrijventerrein te ontwikkelen juridisch-planologisch vastgelegd. Ten tijde van vaststelling van het plan was er echter nog sprake van onvoldoende vraag naar bedrijventerreinen om dit hele bedrijventerrein in één keer te ontwikkelen. Daarom is destijds een uit te werken bestemming opgenomen.
Om toepassing te geven aan de uitwerkingsplicht van de bestemming 'Uit te werken Bedrijventerrein' is dit uitwerkingsplan opgesteld. Om de uitwerking toe te passen dient te worden voldaan aan uitwerkingsregels. Hieronder wordt het voornemen hieraan getoetst.
Tussen de noordelijke grens van het plan en de op de kaart aangeduide '47 bkl contoour' mogen geen geluidsgevoelige objecten worden gebouwd.
In dit geval is hier geen sprake van omdat de 47 bkl contour niet binnen de grenzen van het plangebied van dit uitwerkingsplan valt. Dit vormt dus geen belemmering van het plan en er wordt automatisch aan deze regel voldaan.
Ter plaatse van de op de kaart aangegeven aanduiding 'bebouwing niet toegestaan' mogen geen gebouwen worden gebouwd (vrijwaringszone).
Deze aanduiding is van toepassing op een zuidelijke strook in het plangebied. In dit uitwerkingsplan wordt hier rekening mee gehouden door ter plaatse van deze aanduiding ook in het uitwerkingsplan geen bouwmogelijkheden mogelijk te maken. Daarmee wordt voldaan aan deze uitwerkingsregel.
Op de gronden bestemd als 'Uit te werken Bedrijventerrein -Ubt-' mogen geen tankstations met LPG worden gebouwd.
Binnen het plangebied worden geen tankstations met LPG toegestaan, doordat risicovolle inrichtingen zijn uitgesloten, waarmee wordt voldaan aan deze uitwerkingsregel.
Op basis van bovenstaande toetsing is aangetoond dat het uitwerkingsplan voldoet aan de gestelde uitwerkingsregels. De milieucategorisering wordt eveneens aangesloten op hetgeen al is toegestaan binnen het geldende plan. Hiermee is het plan in overeenstemming met de uitwerkingsplicht uit het geldende bestemmingsplan.
Actieagenda Economie 2023 - 2026
De Actieagenda vormt voor de periode 2023-2026 een verdere uitwerking van de visie en langjarige economische agenda van de gemeente Smallingerland. De gemeente stelt de welvaart van haar inwoners centraal. De gemeente kan zelf een belangrijke bijdrage leveren aan de brede welvaart door te werken aan een vitale en toekomstkrachtige economie. Dat is dan ook het doel van de economische actieagenda. De gemeente wil dat Smallingerland beschikt over een vitale economie, zowel sociaal- als ruimtelijk-economisch. Hiervoor stelt de gemeente zich vier uitdagingen:
De gemeente werkt langs drie sporen aan haar economische vitaliteit. De basis moet op orde gehouden worden, er wordt geïnvesteerd in thema's die veel aandacht behoeven en er wordt geïnvesteerd in de topclusters van Smallingerland. Een onderdeel van het op orde houden van de basis is de ontwikkeling van Bedrijventerrein Azeven als zijnde een goede werklocatie. Het voornemen is om dit bedrijventerrein op termijn met circa 20 hectare uit te breiden, om zo potentiële nieuwe ondernemers te trekken die zich in Smallingerland willen vestigen. Door de uitbreiding van het bedrijventerrein die met dit uitwerkingsplan wordt geregeld wordt invulling gegeven aan dit eerste spoor en is het plan in overeenstemming met de Actieagenda Economie.
Visie werklocaties 2022 - 2030
Werklocaties zijn belangrijk voor een vitale economie van Smallingerland. De gemeente ziet als gevolg van maatschappelijke trends en ontwikkelingen de vraag en eisen die door de gebruikers en de samenleving worden gesteld aan werklocaties snel veranderen. In toenemende mate ziet de gemeente dat de ontwikkelingen waarmee zij geconfronteerd wordt, vragen om een nieuw richtinggevend kader. Met de Visie werklocaties 2022-2030 beschikt de gemeente Smallingerland over een actuele visie die kan dienen als leidraad voor het gemeentelijk beleid op het gebied van bedrijventerreinen en kantoorlocaties. De visie vormt de onderbouwing voor nieuwe regionale afspraken over de ontwikkeling van bedrijventerreinen en voorziet daarnaast in de handvatten om in de komende jaren flexibel in te kunnen spelen op wensen en behoeften van gebruikers en op maatschappelijke ontwikkelingen.
De gemeente Smallingerland telt ruim 380 hectare aan bedrijventerrein verspreid over een achttal grotere locaties in en rondom Drachten. Naast de grotere bedrijventerreinen zijn ook in de buitengebieden enkele kleinere bedrijvenlocaties aanwezig. Het bedrijvenpark Azeven Noord en Azeven Zuid worden geëxploiteerd in een gemeenschappelijke regeling met de gemeente Opsterland. Van het totale aanbod was op 1 november 2021 nog ongeveer 25 hectare beschikbaar. In de regionale afspraken is vastgelegd dat de gemeente Smallingerland nog 20 hectare aan terrein mag ontwikkelen om op termijn in de groeiende vraag naar grote kavels te kunnen blijven voorzien. Hier is reeds een traject voor gestart. Daarbij moet 10 hectare landen op bedrijvenpark Azeven Noord en 10 hectare op bedrijventerrein Azeven Zuid. Met dit uitwerkingsplan wordt invulling gegeven aan de 10 hectare aan uitbreiding op bedrijvenpark Azeven Noord. Daarmee is het plan in overeenstemming met de Visie werklocaties 2022-2030.
Behoefteonderzoek bedrijventerreinen Smallingerland en Opsterland
In dit behoefteonderzoek is onderzoek gedaan naar de behoefte aan uitbreiding van Bedrijventerrein Azeven Noord. Dit is uitgevoerd in opdracht van de gemeenten Smallingerland en Opsterland. Deze gemeenten beheren samen een exploitatiemaatschappij die de uitgifte van het bedrijventerrein in beheer heeft.
Op basis van de behoefteprognose kan worden geconcludeerd dat er naar verwachting voldoende vraag is naar de (gefaseerde) uitbreiding van Bedrijventerrein Azeven met maximaal 20 hectare. De voorgenomen uitbreiding die met dit uitwerkingsplan mogelijk wordt gemaakt past binnen deze oppervlakte.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet aandacht worden besteed aan wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten. Het gaat hierbij om het minimaliseren van de invloeden vanuit het plangebied op de omgeving en omgekeerd. In de volgende paragrafen worden de relevante omgevingsaspecten en eventueel daaraan verbonden planologische randvoorwaarden behandeld.
Toetsingskader
Bij de uitbreiding van een bedrijventerrein kan een milieueffectrapportage of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk zijn. De Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage maken onderscheid in:
Onderzoek en conclusie
In het kader van het bestemmingsplan Bedrijvenpark Drachten Azeven Noord is in het verleden een m.e.r.-procedure doorlopen. Het MER is opgenomen in bijlage 1. Het MER is inmiddels 20 jaar oud en geeft daarmee voor een deel van de omgevingsaspecten geen actueel inzicht in de optredende milieugevolgen. Het MER uit 2003 kan om deze reden niet zonder meer ten grondslag liggen aan de besluitvorming over het uitwerkingsplan. Om deze reden is er voor gekozen om een oplegnotitie bij het oorspronkelijke MER op te stellen. De oplegnotitie is opgenomen in bijlage 2.
Op basis van de actuele onderzoeken die zijn uitgevoerd in het kader van het uitwerkingsplan is in deze oplegnotitie ingegaan op de mogelijke milieugevolgen, waarbij is bekeken hoe deze effecten zich verhouden tot de effectbeoordeling uit het MER 2003. Het bestemmingsplan Bedrijvenpark Drachten Azeven-Noord en de daarin opgenomen uit te werken bestemming zijn in lijn met het meest milieuvriendelijke alternatief (MMA) zoals dat destijds in het MER is uitgewerkt. Uit de oplegnotitie blijkt dat de milieugevolgen van het uitwerkingsplan in grote lijnen in overeenstemming zijn met de effecten zoals die in het MER voor het MMA zijn bepaald. Op een aantal onderdelen zijn er actuele inzichten en wijzigingen in wet- en regelgeving die van belang zijn met het oog op de vaststelling van het uitwerkingsplan:
Verder zal er de komende periode nog nader onderzoek plaatsvinden naar de aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied en de directe omgeving daarvan. Dit onderzoek kan aanleiding zijn voor het treffen van maatregelen (zie paragraaf 4.5).
Met het MER uit 2003 en de oplegnotitie is invulling gegeven aan de wettelijke eisen. De documenten geven samen een goed beeld van de afwegingen en keuzes die zijn gemaakt bij de totstandkoming van het bestemmingsplan Bedrijvenpark Drachten Azeven-Noord en de specifieke milieugevolgen die samenhangen met het uitwerkingsplan.
Toetsingskader
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordening vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10, PM2,5) van belang. Projecten met een invloed van 'niet in betekende mate' (NIBM) op de luchtkwaliteit zijn daarbij vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden.
Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:
Onderzoek
In het advies van de FUMO (bijlage 3) is ingegaan op de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit. Voor het schatten van het aantal verkeersbewegingen (personenauto's en vrachtverkeer) dat wordt gegenereerd door de ingebruikname van het bedrijventerrein is gebruik gemaakt van de CROW-publicaties. Op basis hiervan is een inschatting gemaakt waaruit op basis van de NIBM-tool van Rijkswaterstaat wordt geconcludeerd dat de invloed van het bedrijventerrein NIBM is. Er kan echter ook op een andere manier aannemelijk worden gemaakt dat het project voldoet aan de grenswaarden. Hiervoor kunnen berekeningen nodig zijn.
Luchtkwaliteitsonderzoek t.b.v. Bestemmingsplan Bedrijvenpark Azeven Noord
Op 31 oktober 2017 is het bestemmingsplan bedrijvenpark Azeven Noord vastgesteld. In verband met deze vaststelling is door de FUMO de luchtkwaliteit onderzocht van het totale verkeer op de rondom liggende en voor het plangebied relevante wegen. In dit onderzoek is ook het plangebied voor het uitwerkingsplan betrokken. Voor de bepaling of kan worden voldaan aan de grenswaarden van de Wet Luchtkwaliteit, is gebruik gemaakt van computersoftware Geomilieu versie 2.51, module STACKS+. Hiermee kunnen concentraties van verontreinigde stoffen afkomstig van het wegverkeer worden berekend. Het Rijk heeft STACKS+ rekenmodel goedgekeurd als rekenmethode.
De luchtkwaliteit als gevolg van het totale verkeer op de betrokken wegen van het bestemmingsplan (en dus ook het gevraagde uitwerkingsplan) voldoet ruimschoots aan de grenswaarden betreffende de stoffen NO2, PM10 en PM2,5. Uit de in de rapportage opgenomen onderzoeksresultaten blijkt dat in de zichtjaren 2015, 2020 en 2025 er nergens een overschrijding is van de geldende grenswaarden uit de Wet milieubeheer en dat de bijdrage van het extra verkeer van het bestemmingsplan op de relatief lage achtergrondconcentraties gering is. Met het bestemmingsplan en daarmee zeker ook het uitwerkingsplan is derhalve geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarden.
Conclusie
De luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer vormen geen belemmering voor de vaststelling van het uitwerkingsplan. Het plan leidt niet tot overschrijding van grenswaarden.
Toetsingskader
Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling en/of verkeersveiligheid.
In de 'Parkeernormennota 2015' heeft de gemeente Smallingerland overwogen dat het niet wenselijk is om in ieder bestemmingsplan apart normen op te nemen voor het parkeren, maar dat het logischer is om de parkeernormering en de wijze waarop die moet worden toegepast, op te nemen in een aparte 'Parkeernormennota'. Door in concrete bestemmingsplannen te werken met het begrip 'voldoende parkeergelegenheid', waarvan de begripsinhoud is uitgewerkt in de Parkeernormennota, wordt inhoud gegeven aan het gemeentelijk parkeerbeleid. In dit bestemmingsplan is het parkeerbeleid aldus vormgegeven.
Onderzoek
In het kader van het uitwerkingsplan is een mobiliteitstoets uitgevoerd bijlage 5. Voor de beoordeling van de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid is gebruikt gemaakt van de verkeersintensiteiten verkregen uit het verkeersmodel “Model 2023 A7 Noord”. Om de verkeersintensiteiten op de omliggende wegen te bepalen voor het toekomstjaar 2033 (10 jaar na vaststelling uitwerkingsplan) zijn de verkeersintensiteiten uit het verkeersmodel 2023 opgehoogd met 1% per jaar tot het jaar 2033.
Ontsluiting
Bedrijventerrein Azeven wordt ontsloten via de Ureterpvallaat. De Ureterpvallaat is gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 50 km/u. De beoogde uitbreiding zal in eerste instantie via de Nipkowlaan worden ontsloten. De Nipkowlaan is voor een gedeelte gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 50 km/u en een gedeelte is gecategoriseerd als erftoegangsweg met een maximumsnelheid van 30 km/u.
Langzaam verkeer
Op de erftoegangswegen rondom het plangebied deelt de fietser de rijbaan met het gemotoriseerd verkeer en zijn geen fietsvoorzieningen aanwezig, hetgeen gebruikelijk is voor erftoegangswegen met een snelheidsregime van 30 km/uur. Langs de gebiedsontsluitingswegen kan de fietser gebruik maken van naastgelegen fietspaden. Langs de wegen rondom het plangebied zijn voetpaden aanwezig. De ontsluiting van het plangebied voor langzaam verkeer kan als voldoende verkeersveilig worden beoordeeld.
Openbaar vervoer
Op circa 1.100 meter loopafstand van het plangebied ligt langs de Ureterpvallaat een bushalte. Hier halteren de volgende buslijnen:
De ontsluiting van het projectgebied per openbaar vervoer kan daarmee als voldoende worden beoordeeld.
Verkeersgeneratie
Bij het bepalen van de verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van CROW-publicatie 381. Op basis van de parkeernormen van gemeente Smallingerland is de stedelijkheidsgraad vastgesteld op 'matig stedelijk'. De beoogde ontwikkeling is gelegen in het gebied 'rest bebouwde kom'. Verder wordt eveneens op basis van de gemeentelijke parkeernormen het gemiddelde van de bandbreedte gehanteerd.
Voor het berekenen van de verkeersgeneratie van de bedrijven wordt aangesloten bij tabel A7 en A8 van het CROW (publicatie 381). Voor de beoogde mix aan activiteiten die voorzien is op de beoogde uitbreiding van het bedrijventerrein, wordt aangesloten bij type I 'Gemengd Terrein'. Voor dit type werkmilieu geldt een gemiddelde verkeersgeneratie van 158 mvt/etmaal per netto hectare bedrijventerrein. Deze verkeersgeneratie is onderverdeeld in 128 personenauto's per etmaal en 30 vrachtwagens per etmaal. Tabel A9 specificeert het aandeel vrachtverkeer verder in middelzwaar (41%) en zwaar vrachtverkeer (59%). De CROW-kentallen betreffen weekdagintensiteiten. De gemiddelde werkdagintensiteit is bepaald door gebruik te maken van een omrekenfactor 1,33 welke CROW-381 noemt voor werkfuncties. De beoogde ontwikkeling omvat de realisatie van een bedrijventerrein met een netto oppervlakte van circa 6,6 hectare.
Tabel - Verkeersgeneratie plangebied
De beoogde uitbreiding heeft een verkeersgeneratie van afgerond 1.387 mvt/werkdag.
Verkeerstoedeling
Het plan wordt via de Nipkowlaan ontsloten. In de mobiliteitstoets is een inschatting gemaakt van de toedeling van het verkeer vanaf het projectgebied, zie onderstaande afbeelding.
Figuur 4.1 Ontsluiting en verkeerstoedeling van het plangebied
Parkeren
In de 'Parkeernormennota 2015' wordt de parkeernorm voor het type bedrijf arbeidsextensief en bezoekersextensief bepaald. Hierbij geldt de norm van 1,1 parkeerplaats per 100m2 bvo in het buitengebied. De exacte m2 bvo binnen het plangebied is momenteel niet bekend. Er is een berekening gemaakt voor 60% en 40% bebouwd oppervlakte binnen het plangebied. De parkeerbehoefte is in onderstaande tabel weergegeven.
Tabel - parkeerbehoefte
Oppervlakte in m2 | Parkeernorm per 100m2 | Parkeernorm | |||
Oppervlakte 60% van plangebied | 72.000 m2 | 1,1 | 792 | ||
Oppervlakte 40% van plangebied | 48.000 m2 | 1,1 |
528 |
In de planregels is geborgd dat wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maken bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 meter binnen de transportroute.
Onderzoek
In het advies van de FUMO (bijlage 3) is ingegaan op de verschillende relevante risicobronnen.
Aanwezige risicobronnen
Voor de inventarisatie van aanwezige risicobronnen in de nabijheid van het plangebied, is de EV-signaleringskaart geraadpleegd, zie onderstaand figuur. De planlocatie is met een rood vlak aangegeven. Overeenkomstig de EV-signaleringskaart, zijn er in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen te vinden met een externe werking. Ook bevindt het plangebied zich niet in het invloedsgebied van transport van gevaarlijke stoffen via het spoor, water of door buisleidingen.
Figuur 4.2 Plangebied (rode vlak) en Basisnetroute A7 (Advies FUMO)
Ten zuidoosten van het plangebied ligt de A7 een transportroute voor gevaarlijke stoffen die onder het Basisnet Weg valt. Ruimtelijke ontwikkelingen binnen 200 meter van een dergelijke transportroute kunnen van invloed zijn op de hoogte van het groepsrisico. Het daadwerkelijk invloedsgebied is echter ruimer en reikt voor de A7 tot een afstand van 355 meter vanaf de weg. Het uitwerkingsgebied ligt gedeeltelijk binnen de 200 meter vanaf de A7 en ligt vrijwel geheel in het invloedsgebied (355 m) van de A7. Bedrijfsgebouwen zijn 'beperkt kwetsbare objecten' zoals bedoeld in het BEVT. Binnen het plangebied is reeds sprake van een (uit te werken) bedrijfsbestemming. Planologisch gezien heeft het uitwerkingsplan daarom geen gevolgen voor de hoogte van het groepsrisico. Vanwege de ligging binnen het invloedsgebied zal het ontwerp-uitwerkingsplan voor advies worden voorgelegd aan de Veiligheidsregio. Mede op basis van dit advies is vervolgens aan nader advies uitgebracht die in gaat op het groepsrisico. Dit advies is opgenomen als bijlage 4.
In het kader van dit aanvullend advies is een groepsrisicoberekening uitgevoerd voor het uitwerkingsplan. De verschillende doorgerekende situaties leiden niet tot een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. De hoogte van het groepsrisico is in de doorgerekende varianten lager dan 10 % van de oriëntatiewaarde. voor een eventuele verantwoording van het groepsrisico kan worden volstaan met een beperkte verantwoording.
Vestiging risicovolle bedrijven binnen het gebied
In het uit te werken plan zijn milieucategorieën 2, 3 en 4 volgens het geldend bestemmingsplan toegestaan. Binnen deze categorieën zijn risicobronnen, waaronder Bevi-bedrijven en risicobronnen waarop het Activiteitenbesluit van toepassing is, mogelijk. In het geldende plan is geen verbod opgenomen voor Bevi-bedrijven. In het plan is aangegeven dat bij de realisatie van het plan voldaan, dient te worden aan het bepaalde aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Daarnaast zal voor de risicobronnen die onder het Activiteitenbesluit vallen, moeten worden voldaan aan de eisen van het Activiteitenbesluit.
Voor de eventueel toekomstige risicobronnen die binnen het plangebied worden toegestaan, zal te zijner tijd de externe veiligheidssituatie per geval moeten worden beoordeeld. Deze beoordeling zal plaats moeten vinden in de te verlenen omgevingsvergunning. Daarbij wordt geadviseerd dat het PR 10-6 en de veiligheidsafstand (Activiteitenbesluit) binnen de grens van de inrichting moet liggen. Als dit niet mogelijk is vanwege de grootte van de desbetreffende kavel, mogen het PR 10-6 en de veiligheidsafstand niet over een bouwvlak van een derde liggen.
Ondanks maatregelen ter verhoging van de veiligheid kunnen risico's nooit voor 100% worden weggenomen. Ook na het nemen van veiligheid verhogende maatregelen zal een restrisico blijven bestaan.
Met behulp van het uitvoeren van de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico, de toetsing aan de plaatsgebonden risico 10-6 per jaar en het advies van Brandweer Fryslân, dient het bevoegd gezag zich uit te spreken over de aanvaardbaarheid van het restrisico.
Geconcludeerd kan worden dat het ruimtelijk plan geen invloed heeft op de hoogte van het groepsrisico ten opzichte van de oriëntatiewaarde. Tot 300 slachtoffers is wel een toename van de frequentie van het groepsrisico te zien.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid staat de vaststelling van dit uitwerkingsplan niet in de weg. Vanwege de ligging binnen het invloedsgebied van de A7 zal het ontwerp-uitwerkingsplan voor advies worden voorgelegd aan de Veiligheidsregio. Mede op basis van dit advies zal in het vast te stellen uitwerkingsplan een verantwoording van het groepsrisico worden opgenomen.
Toetsingskader
Met de Wet natuurbescherming zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro. Natura2000-gebieden zijn gebieden die onderdeel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. In een aanwijzingsbesluit om gebieden als Natura2000-gebied aan te merken, zijn de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn) vastgelegd.
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project, de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het uitwerkingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer bij de uitvoering noodzaak is tot ingrepen waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen. Op het moment dat de verkaveling van het bedrijventerrein verder wordt uitgewerkt, zal worden beoordeeld of er sprake is van meld- en herplantplicht op grond van de Wnb. Als er sprake is van houtkap wordt op grond van de dan geldende regelgeving gekeken of hiervoor contact moet worden opgenomen met de provincie.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming. Indien ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, Wijnjeterper Schar, ligt op circa 5 kilometer afstand. Daarnaast liggen ook de Bakkeveense Duinen en Alde Feanen in nabijheid van het plangebied. Gezien de afstand, aard en de schaal van de ontwikkeling in het plangebied moet worden onderzocht of er sprake is van stikstofdepositie op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Andere negatieve effecten kunnen op voorhand worden uitgesloten.
Om te onderzoeken of er sprake is van stikstofdepositie als gevolg van het project op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn stikstofberekeningen uitgevoerd (bijlage 6). Daarbij is zowel de realisatiefase als de gebruiksfase beschouwd. Uit de resultaten blijkt dat geen sprake is van een berekende depositietoename binnen de Natura 2000-gebieden in de omgeving. In de berekening voor de gebruiksfase is gebruik gemaakt van intern salderen met het huidige mestgebruik op de percelen. Negatieve effecten in de vorm van vermesting en verzuring binnen de omliggende Natura 2000-gebieden zijn derhalve niet aan de orde. Significante negatieve effecten kunnen worden uitgesloten.
Daarnaast moet rekening worden gehouden met het rijksbeleid voor het Natuur Netwerk Nederland (NNN). Binnen het plangebied of in de directe omgeving daarvan zijn geen gronden gelegen die onderdeel zijn van het NNN. Aantasting van het NNN kan worden uitgesloten.
Natuurinclusief bouwen
Voor ontwikkelingen op het bedrijventerrein geldt dat daar waar mogelijk de checklist van de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging ten aanzien van natuurinclusief bouwen zal worden toegepast.
Soortenbescherming
Voor de beoogde ontwikkeling is een ecologische quickscan uitgevoerd door FaunaX. Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 7. In de onderstaande tabel worden de aangetroffen en potentieel aanwezige beschermde soorten en hun beschermingsstatus binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden samengevat.
Tabel 4.2- Overzicht van aangetroffen en potentieel voorkomende beschermde flora en fauna in en rond het plangebied
In de Wet natuurbescherming zijn vooral vaste verblijfsplaatsen (voortplantingslocaties zoals nesten, holen, kraamkolonies etc.) van belang, maar ook de functionele leefomgeving die vaste verblijfplaatsen in stand houdt. In dit overzicht zijn alleen die soorten opgenomen, waarvoor het plangebied onderdeel vormt van hun leefgebied en/of levenscyclus en waarop eventueel in de toekomst geplande werkzaamheden van negatieve invloed kunnen zijn.
Er kunnen soorten voorkomen in het plangebied waarvoor een vrijstelling geldt voor ruimtelijke ingrepen. De zorgplicht van de Wnb schrijft echter voor dat men verplicht is om alles wat redelijkerwijze mogelijk is, te doen of juist te laten om schade aan wilde planten en dieren zo veel mogelijk te voorkomen.
Conclusie
Binnen en vlak buiten het plangebied kunnen enkele vogelsoorten tot broeden komen waarvan de nesten geen jaarronde bescherming genieten. Geadviseerd wordt om de voorgenomen werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Voor de volgende soorten dient nader onderzoek uitgevoerd te worden: jaarrond beschermde nesten, de Huismus, Gierzwaluw, Kerkuil, Vleermuizen en Grote Modderkruiper. Vanwege de beperkte geldigheid van nadere onderzoeken en omdat het op dit moment nog niet duidelijk is hoe het bedrijventerrein precies wordt ingevuld, zal het nadere ecologische onderzoek worden uitgevoerd voofafgaand aan de daadwerkelijke invulling.
Zonder nadere randvoorwaarden of beperkingen is in de gebruiksfase op de omliggende stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden sprake van een depositietoename. In de regels van het uitwerkingsplan zijn voorwaarden verbonden aan de toekomstige bedrijfsactiviteiten om zo een toename van stikstofdepositie binnen Natura 2000-gebieden uit te kunnen sluiten. Op die manier wordt voorkomen dat het plan in strijd is met de eisen uit de Wet natuurbescherming.
Toetsingskader
Om een belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat in de omgeving en bedrijvigheid te kunnen maken, wordt in het algemeen gebruik gemaakt van de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden en milieunormen die gehanteerd worden voor gevoelige functies. Deze systematiek is alleen toepasbaar op de afstemming tussen bedrijven en gevoelige functies in een rustige woonomgeving of in een gemengd gebied, maar gaat niet over woningen op bedrijventerreinen. Voor deze woningen gelden hogere richtwaarden.
De VNG-publicatie is verder bedoeld voor nieuwe situaties en niet voor de toetsing van bestaande situaties. In bestaande situaties kan de VNG-brochure evenwel een indicatie geven van de mate van hinder bij bestaande conflictsituaties. Verder moet ook bij de vaststelling van een bestemmingsplan waarin mogelijk een (deels) feitelijk bestaande situatie wordt bestemd, worden onderzocht of het laten voortbestaan van een dergelijke situatie in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Ook om die reden wordt voor de onderbouwing aansluiting gezocht bij de VNG-publicatie.
Onderzoek
In het advies in bijlage 3 is ingegaan op het aspect Bedrijven en milieuzonering. Binnen het plangebied worden verschillende milieucategorieën toegestaan. Op het grootste deel van het bedrijventerrein worden, gelijk aan het geldende bestemmingsplan, bedrijven tot en met milieucategorie 4.2 toegestaan. Op basis van de milieuzonering ten opzichte van nabijgelegen woningen geldt voor de noordoosthoek en de zuidwesthoek dat bedrijven tot en met milieucategorie 4.1 zijn toegestaan. Daarmee wordt voldaan aan de richtafstanden ten opzichte van de nabijgelegen woningen. De milieuzonering in het uitwerkingsplan is in lijn met de milieuzonering zoals vastgelegd in de uit te werken bestemming in het vigerende bestemmingsplan. Het uitwerkingsplan heeft planologisch gezien dan ook geen negatieve gevolgen voor de milieusituatie ter plaatse van de woningen in de omgeving.
Verder is van belang dat het uitwerkingsplan geen ruimte biedt voor nieuwe geluidgevoelige functies (ook geen bedrijfswoningen). Wel zijn bedrijfsgebouwen in sommige gevallen geurgevoelig (gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk verblijf en dat daarvoor permanent of daarmee vergelijkbare wijze van gebruik). In dat kader is het van belang dat in de omgeving van het plangebied een intensieve veehouderij aanwezig is (De Doese 15). De minimale afstand van het plangebied tot deze veehouderij bedraagt circa 250 meter. Op deze afstand zal geen sprake zijn van een zodanig hoge geurbelasting dat deze een belemmering vormt voor de uitbreiding van het bedrijventerrein. Daarnaast is reeds sprake van een uit te werken bedrijfsbestemming waardoor het uitwerkingsplan niet leidt tot inperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van het agrarisch bedrijf. Ook andere percelen waar dieren worden gehouden (en waarvoor in veel gevallen een afstandseis van 100 meter geldt) liggen op zodanig grote afstand dat er geen sprake is van beperkingen vanuit het oogpunt van geur.
Conclusie
Het aspect bedrijf en milieuzonering staat de vaststelling van het uitwerkingsplan niet in de weg.
Toetsingskader
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het Wetterskip Fryslân, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europees:
Kaderrichtlijn Water (KRW).
Nationaal:
Nationaal Waterplan (NW);
Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW).
Waterwet
Provinciaal:
Provinciaal Waterplan;
Provinciale Structuurvisie;
Verordening Ruimte.
Waterschapsbeleid
Het beleid van Wetterskip Fryslân is verwoord in het Waterbeheerprogramma 2022-2027. In het Waterbeheerprogramma 2022-2027 beschrijft Wetterskip Fryslân de doelen ten aanzien van waterveiligheid, voldoende water, schoon water, integrale uitwerking van de klimaatopgaven en water in de samenleving voor de komende jaren. Daarbij zet het Wetterskip in op het versterken van dijken, de aanleg van waterbergingsgebieden, het langer vasthouden van zoet water en de verbetering van de waterkwaliteit. Ook wordt vooruit gekeken om de effecten van de klimaatverandering op te kunnen vangen, daarom zijn maatregelen en ruimtelijke keuzes onvermijdelijk.
Huidige situatie
In het bestemmingsplan Bedrijvenpark Drachten Azeven Noord is het waterhuishoudingssysteem op hoofdlijnen beschreven, zie onderstaand figuur.
Figuur 4.3 waterhuishoudingssysteem zoals beschreven in bestemmingsplan Bedrijvenpark Azeven Noord.
Waterkwantiteit
Op het bedrijvenpark zijn verschillende waterstructuren gesitueerd waaronder wadi's, infiltratiegebieden, primaire en secundaire watergangen. In de legger van het Wetterskip Fryslân zijn de watergangen rondom het projectgebied weergegeven, zie onderstaand figuur. Ten westen bevindt zich een primaire hoofdwatergang. Hierbij geldt een beschermingszonde van 5 meter breed vanaf de insteek. In het noorden van het projectgebied is er een secundaire watergang. Hierbij gelden geen beschermingszones.
Figuur 4.4 Uitsnede legger Wetterskip Fryslân
Voor het bedrijventerrein Azeven Noord gelden twee peilgebieden. Het projectgebied is volledig gelegen in het peilvlak oost. Het streefpeil in het oostelijk gebied is in de winter NAP+2,10 m waarbij het peil in de zomer mag uitzakken tot NAP+1,90 m. Het oostelijk peilvak is ingericht als seizoensberging. Om de seizoensberging te realiseren zijn er in dit oostelijke peilvak 2 nieuwe debietregulerende stuwen aangelegd:
- ter plaatse van de peilscheiding met het westelijk peilvak. Middels deze (knijp)stuw op de peilvakgrens wordt de basisafvoer vanuit deelgebied oost naar deelgebied west afgevoerd. Deze (knijp)stuw heeft een stuwpeil van NAP+1,95 m;
- voor de duiker onder de Rijksweg A7. Middels deze stuw vindt na vulling van de seizoensberging de piekafvoer uit het oostelijk peilgebied plaats. Deze stuw is debietgereguleerd en heeft een stuwpeil van NAP+2,10 m.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet in de kernzone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
- Het hemelwater dat op de niet-verharde groenvoorzieningen valt, wordt in de bodem geïnfiltreerd en via de bodem afgevoerd naar het oppervlaktewater. In Drachten Azeven Noord is infiltratie en vasthouden van water in de bodem slechts beperkt mogelijk. Als vasthouden niet mogelijk is, kan het water tijdelijk worden geborgen en gedoseerd worden afgevoerd naar het oppervlaktewater en/of geïnfiltreerd.
- het op niet-verontreinigde verharde oppervlakken gevallen en dus relatief schone hemelwater maximaal wordt afgekoppeld (niet direct aangesloten op het riool) en direct (met buizen) of indirect (met grindkoffers, aquaflows, wadi's) naar het oppervlaktewater afgevoerd. Gestreefd wordt naar afkoppeling van minimaal 60 à 70 % van deze 'schone' verharde oppervlakken;
- het op wel-verontreinigde verharde oppervlakken gevallen hemelwater wordt, samen met het bedrijfshuishoudelijk afvalwater, opgevangen in een 'verbeterd gescheiden rioleringssysteem' van waaruit het wordt afgevoerd naar de Rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) van Drachten waar het centraal wordt gezuiverd.
Toekomstige situatie
Waterkwantiteit
De waterkwantiteitsopgave is gewaarborgd in het Bestemmingsplan Bedrijvenpark Drachten Azeven Noord. Hierbinnen is voor het gehele bedrijvenpark invulling gegeven aan 12,17% open water.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap een vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. In het plan wordt geen aanpassing gedaan in het bestaande watersysteem.
Conclusie
Het aspect water heeft geen invloed op het initiatief.
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Onderzoek en conclusie
Dit uitwerkingsplan is consoliderend van aard; er vindt geen functiewijziging plaats. De bodemkwaliteit is in het MER Bedrijvenpark Azeven Noord onderzocht. Hieruit bleek dat de bodem voldoende kwaliteit heeft voor de beoogde functie als bedrijvenpark. In het kader van de aanvraag van de omgevingsvergunningen voor de te vestigen bedrijven binnen het gebied zal een actueel bodemonderzoek moeten worden overlegd. Het aspect bodem staat de vaststelling van het uitwerkingsplan niet in de weg.
Toetsingskader
De Nederlandse bodem zit vol met archeologische waarden. Met de ondertekening van het Europese verdrag van Valletta in 1992, een verdrag over behoud en beheer van het archeologische erfgoed, hebben de lidstaten zich tot doel gesteld het bodemarchief te beschermen. Met ingang van 1 september 2007 is het Verdrag van Valletta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving door middel van de Wet op de Archeologische monumentenzorg (Wamz), waardoor het verdrag een juridisch fundament kreeg. Deze wijzigingswet heeft onder meer wijzigingen aangebracht in de Monumentenwet 1988. De Monumentenwet is op 1 juli 2016 deels (met een overgangstermijn tot de Omgevingswet) vervangen door de Erfgoedwet. Deze wet handelt over het aanwijzen van te beschermen cultureel erfgoed. Naast de Monumentenwet vervangt de Erfgoedwet ook andere wetten zoals de Wet tot behoud van cultuurbezit. De Erfgoedwet kent een aantal nieuwe bepalingen. Het gaat om het vaststellen van een gemeentelijke erfgoedverordening en het bijhouden van een erfgoedregister. Ook dienen burgemeester en wethouders het voornemen om hun cultuurgoederen en verzamelingen te vervreemden bekend te maken. De Erfgoedwet bevat bovendien diverse veranderingen met lokale gevolgen, zoals de vervanging van de landelijke aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten door een rijksinstructie aan gemeenten. Onderdelen van de Monumentenwet 1988 die in 2021 naar de Omgevingswet overgaan, blijven van kracht tot die wet in werking treedt. De vuistregel voor de verdeling tussen de Erfgoedwet en de nieuwe Omgevingswet is:
Onderzoek
Archeologie
In onderstaand figuur is een uitsnede opgenomen van de FAMKE voor de periode steentijdbronstijd. Rondom het plangebied gelden diverse beschermingsregimes. Voor de lichtgroene gebieden geldt dat geen onderzoek nodig is. Voor de donkergroene delen is onderzoek pas aan de orde bij bodemingrepen van meer dan 2,5 hectare. Voor de blauwe gebieden luidt het advies dat bij bodemingrepen van meer dan 500 m² een waarderend onderzoek moet plaatsvinden. Het betreft hier dobbes. Voor de roze gebieden geldt dat bij ingrepen van meer dan 50 m² een waarderend onderzoek moet plaatsvinden. Het betreft hier vuursteenvindplaatsen.
Figuur 4.5 Ligging plangebied met FAMKE-advieskaart Steentijd-Bronstijd
Het projectgebied is vrijwel volledig gelegen in het donkergroene gebied. De noordwesthoek raakt echter nog net het blauwe gebied. In onderstaand figuur is een uitsnede opgenomen van de FAMKE voor de periode ijzertijd-middeleeuwen. Het gehele plangebied heeft hierin het advies 'geen onderzoek noodzakelijk'.
Figuur 4.6 Ligging plangebieden met de FAMKE-advieskaart IJzertijd-Middeleeuwen
In juni 2002 is door archeologische adviesbureau RAAP een inventariserend archeologisch
onderzoek uitgevoerd (bijlage 8). Het RAAP-rapport '816 Startnotitie Bedrijvenpark Azeven Noord;Gemeente Smallingerland, Een inventariserend archeologisch onderzoek' geeft aan dat aan de noordwestzijde van het plangebied vier archeologische vindplaatsen liggen. Genoemde vindplaatsen liggen deels buiten het plangebied. De vindplaatsen in het plangebied zijn bij het vaststellen van het bestemmingsplan Bedrijvenpark Drachten Azeven Noord niet behoudenswaardig geacht en derhalve ook niet van een beschermingsregime voorzien.
Figuur 4.7 Overzicht vindplaatsen
In het oostelijk deel van het plangebied van het moeder plan, liggen vijf dobben. Uit het onderzoek komt naar voren dat vier van de vijf dobben pingoruïnes zijn. Pingoruïnes zijn ontstaan in de laatste ijstijd. De ondergrond was toen permanent bevroren. Op lage plekken kon onder bepaalde omstandigheden een kern van ijs ontstaan. Die drukte de afdekkende bodemlaag omhoog, zodat een heuvel ontstond. Deze heuvel heet pingo. Wanneer de deklaag barstte, smolt bij stijgende temperatuur het ijs en spoelde de deklaag af. Dat afgespoelde materiaal kwam als een wal aan de voet van de pingo terecht. Na het smelten van al het ijs bleef op de plaats van de pingo een laagte achter. Vaak zijn deze laagten in latere tijd geheel of gedeeltelijk met veen dichtgegroeid. Dan spreekt men over een dobbe. In veel gevallen zijn de randen van pingoruïnes in de Steentijd vestigingsplaatsen geweest. Pingoruïnes waarin het veen nog aanwezig is, zijn ongeroerd en daarmee potentiële archeologische vindplaatsen. De vier pingoruines bevatten nog een intacte veenlaag. De kans is daardoor groot dat in deze pingoruïnes archeologisch interessant materiaal aanwezig is, deze dobben worden dan ook als behoudenswaardig beschouwd. Vanwege de potentiële archeologische waarde is in het rapport de aanbeveling gedaan te streven naar behoud, inpassing en planologische bescherming van de dobben.
Aan de noordwestkant van het plangebied ligt een klein gedeelte van een dobbe. Voor deze gronden is in de regels een dubbelbestemming archeologie opgenomen.
Cultuurhistorie
Om na te gaan of er cultuurhistorische waarden in het plangebied aanwezig zijn, is de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Fryslân geraadpleegd. Hierop staat in het plangebied geen bijzonderheden aangegeven. Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie mag het plan uitvoerbaar worden geacht.
Conclusie
Vanuit het oogpunt van archeologie en cultuurhistorie bestaan er geen knelpunten voor de totstandkoming van dit uitwerkingsplan.
Toetsingskader
Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd. Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidzone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB bij (spoor)wegen en 50 dB(A) bij geluidzones van industrieterreinen.
Toetsing
Binnen het plangebied worden geen geluidgevoelige objecten mogelijk gemaakt. Er wordt uitsluitend ruimte geboden aan bedrijfsgebouwen. Omdat deze volgens de Wet geluidhinder niet geluidgevoelig zijn, is nader onderzoek op voorhand niet noodzakelijk.
Toetsingskader
In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor de bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden.
Toetsing
Binnen het plangebied is geen sprake van kabels en leidingen die planologisch geregeld moeten worden.
Het uitwerkingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om ruimtelijke plannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op dezelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe ruimtelijke plannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het ruimtelijk plan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit uitwerkingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden, met inachtneming van de aanpassingen die voortvloeien uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Het uitwerkingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
Het Bro bepaalt dat een ruimtelijk plan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het ruimtelijk plan is geregeld.
Bedrijventerrein
Het merendeel van het plangebied is bestemd als Bedrijventerrein. Het gaat om de gronden die worden ingedeeld in bedrijfskavels. Tevens zijn wegen, straten en paden, groenvoorzieningen en water en parkeervoorzieningen toegestaan. Op deze manier kan op basis van de vraag het gebied ingericht worden en wordt nu het stratenpatroon nog niet vastgelegd. Dit biedt flexibiliteit in de uitgifte. De bouwhoogte binnen de bestemming varieert. Langs de rijksweg A7 is sprake van een representatieve zone, met veel aanzicht. Ook langs de interne ontsluitingsroute geldt dit. Hier zijn bouwhoogtes aan gekoppeld. In de representatieve zone geldt een bouwhoogte van maximaal 16 meter. in de zone langs de interne ontsluiting een bouwhoogte van minimaal 7 meter. Voor het overige gebied geldt een bouwhoogte van maximaal 12 meter. Verder is ten opzichte van omliggende woningen een categorisering in milieuzonering toegepast.
Groen
De bestemming groen waarborgt de groene inrichting van twee delen van het plangebied. Ten eerste gaat het om de zuidelijke strook langs de rijksweg A7. Op die manier wordt een goede landschappelijke inpassing gewaarborgd. Ten tweede om een noord-zuid gelegen groenstrook aan de westzijde van het plangebied en de noord-zuid gelegen bomenrij aan de oostzijde van het plangebied, die behouden dienen te blijven en niet ten behoeve van bedrijfskavels ontwikkeld moet worden.
Waarde - Archeologisch/cultuurhistorisch waardevol gebied
Ten noordwesten van het plangebied ligt een archeologisch waardevolle pingoruïne. Om de waarden hiervan te beschermen is een archeologische dubbelbestemming opgenomen die deels het plangebied overlapt.
luchtvaartverkeerzone - Laagvliegroute
Ten behoeve van de airstrip van Drachten is een beschermende regeling opgenomen zodat de laagvliegroute niet belemmerd wordt door bebouwing in het plangebied. Om die reden is opgenomen dat bebouwing niet hoger dan 40 meter mag zijn. Dit wordt overigens verder al beperkt door de toegestane hoogtes in de bestemming 'Bedrijventerrein'.
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoeringsaspecten van een ontwikkeling. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat de beoogde ontwikkeling maatschappelijk draagvlak heeft en dat de procedures op een goede manier worden doorlopen.
Vooroverleg
Het uitwerkingsplan is in het kader van het vooroverleg gepresenteerd aan de wettelijke overlegpartners. Er zijn overlegreacties binnengekomen van Brandweer Fryslân en provincie Fryslân (Bijlage 9). Naar aanleiding van het advies van de brandweer is de paragraaf externe veiligheid aangevuld. Ten aanzien van de reactie van de provincie is het plan op enkele punten gewijzigd. De gemeentelijke reactie is beschreven in de Reactienota (Bijlage 10).
Zienswijze
Vervolgens heeft het ontwerpuitwerkingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is eenieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). Tijdens deze periode heeft de provincie Fryslan een zienwijze ingediend.
De gemeenteljike reactie is beschreven in de zienswijzennota (Bijlage 11).
Vaststelling
Het uitwerkingsplan is vervolgens op 23 april 2024 ongewijzigd vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het uitwerkingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.
Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken, planschade en kosten voor het opstellen van een bestemmingsplan. Indien sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente in beginsel een exploitatieplan vast te stellen. Hier kan van worden afgezien als voornoemde kosten ‘anderszins verzekerd’ zijn en het stellen van eisen met betrekking tot kwaliteit en fasering niet noodzakelijk wordt geacht.
Met de uitvoering van dit plan wordt de uitbreiding van het bedrijventerrein Azeven Noord mogelijk gemaakt. De gronden waarbinnen dit wordt gerealiseerd, zijn gemeentelijk eigendom. Hiervoor worden bouwplannen mogelijk gemaakt in de zin van de Bro. Kosten die gemaakt worden voor de aanleg van het bedrijventerrein worden in dit geval verrekend door de uitgifte van gronden. Doordat het kostenverhaal ‘anderszins’ geregeld is en er geen specifieke locatie-eisen of eisen aan de fasering hoeven te worden gesteld, wordt de gemeenteraad voorgesteld geen exploitatieplan vast te stellen.