direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Verzamelplan Pijnacker-Nootdorp 2020/2021
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1926.bp000200128-4001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Dit hoofdstuk bevat informatie over het plangebied, de aanleiding voor dit bestemmingsplan, de vigerende plannen, de planvorm en de leeswijzer.

1.1 Aanleiding

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op een aantal locaties in de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Het bestemmingsplan dient zowel een aantal ontwikkelingen mogelijk te maken, als ook ter reparatie van enkele vigerende ruimtelijke plannen binnen de gemeente.

Het doel van voorliggend bestemmingsplan is de bestemmingsregelingen voor de hieronder te noemen locaties aan te passen aan de gewenste situatie:

Principeverzoeken:

  • A. Katwijkerlaan 50A -Keulseweg 8/10: Sloop en bouw van 2 woningen;
  • B. Nieuwkoopseweg 8: Sloop en verplaatsen van 1 woning;
  • C. Zuideindseweg 24: Herbouw bestaande woning en ontwikkeling gebied Hollands Hoftuyn.


Ruimte voor ruimteplannen:

  • D. Berkelseweg 28: Bouw van 5 woningen;
  • E. Oude Leedeweg 5: Bouw van 6 woningen;
  • F. Keulseweg 36: Bouw van 2 woningen;
  • G. Zuideindseweg 37: Bouw van 2 woningen;
  • H. Onderweg 1: Bouw van 2 woningen.


Snippergroenlocaties:

  • I. Geerweg 36;
  • J. Salamanderweide 19;
  • K. Rivierenlaan 146.

Technische wijzigingen en correcties:

  • L. Delftsestraatweg 143a-147: vastleggen 10 reeds gebouwde woningen;
  • M. Hoefsmid 16: mogelijk maken twee huishoudens op bedrijventerrein;
  • N. Dorpsstraat Nootdorp: nieuw appartementengebouw met dienstverlening op de begane grond mogelijk maken;
  • O. Zuidrand Ackerswoude: aanpassen verdeling gronden terrein;
  • P. Beatrixschool - Julianalaan: uitbreiding school.

Met het nieuwe bestemmingsplan ontstaat de situatie, dat het bestemmingsplan een actueel en correct beeld geeft van de functies en een kader vormt waardoor (toekomstige) aanvragen voor een omgevingsvergunning kunnen worden getoetst. Het bestemmingsplan sluit aan bij de actuele juridische en planologische situatie en voldoet aan de vormvereisten van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied bestaat uit 13 verschillende op zichzelf staande deelgebieden en 3 locaties waar sprake is van het omzetten van snippergroen naar een andere bestemming. In figuur 1.1 is een overzicht van al deze locaties weergegeven, waarbij de belettering correspondeert met de nummering zoals gehanteerd in paragraaf 1.1 en 1.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000200128-4001_0001.jpg"

Figuur 1.1 - Overzicht locaties Verzamelplan Pijnacker-Nootdorp 2020/2021 (rood: ontwikkellocaties, groen: snippergroen; blauw: technische wijzigingen)

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor de locaties zijn momenteel diverse bestemmingsplannen van kracht. In onderstaande tabel is voor elke locatie zichtbaar welk bestemmingsplan vigerend is.

  Locatie   Vigerend plan   Vastgesteld  
A   Katwijkerlaan 50A en Keulseweg 8/10   Katwijkerbuurt   27-11-2014  
B   Nieuwkoopseweg 8   Katwijk en nieuwkoop   01-06-2017  
C   Zuideindseweg 24   Emerald   30-05-2013  
D   Berkelseweg 28   Katwijkerbuurt, deelgebied Berkelse Lint   29-10-2015  
E   Oude Leedeweg 5   Groenzone Berkel-Pijnacker   Onherroepelijk 10-11-2010  
F   Keulseweg 36   Katwijkerbuurt   27-11-2014  
G   Zuideindseweg 37   N470 2012   27-06-2013  
H   Onderweg 1   Lint Oude Leede 2   17-03-2016  
I   Geerweg 36   's-Gravenhout, Geerweg en omgeving   Onherroepelijk
30-03-2017  
J   Salamanderweide 19   Keijzershof 2018   28-06-2018  
K   Rivierenlaan 146   Kern Pijnacker Zuid / Zuid-Oost   Onherroepelik
18-07-2012  
L   Delftsestraatweg 143a-147   Historische kern Delfgauw   05-09-2013  
M   Hoefsmid 16   Oostambacht 2017   28-09-2017  
N   Dorpsstraat   Centrum Nootdorp   Deels onherroepelijk
13-06-2013  
O   Zuidrand Ackerswoude   Ackerswoude 2014   25-09-2014  
P   Beatrixschool   Centrum Pijnacker   27-09-2018  

Onderhavig bestemmingsplan vervangt deze plannen voor de in het plangebied gelegen locaties.

1.4 Planvorm

Dit bestemmingsplan is gedetailleerd van karakter. Het plan vormt hierdoor een eenduidig toetsingskader voor de beoordeling van bouwaanvragen en voor een adequate handhaving van de regels.

1.5 Planproces

Het voorontwerp van dit bestemmingsplan zal een inspraakprocedure doorlopen. Hiertoe wordt het plan gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende de termijn van terinzagelegging wordt een ieder de gelegenheid geboden om inspraakreacties naar voren te brengen. De resultaten van deze inspraakprocedure worden gebundeld in de "Nota van Beantwoording inspraak- en overlegreacties voorontwerpbestemmingsplan 'Verzamelplan Pijnacker-Nootdorp 2020/2021", welke als Bijlage 1 is toegevoegd aan deze toelichting.

Parallel aan de inspraakprocedure wordt tevens het vooroverleg op grond van art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening gevoerd. De resultaten daarvan worden eveneens gebundeld in de Nota Inspraak- en overlegreacties (zie Bijlage 1).

Het ontwerpbestemmingsplan, waarin de eventuele wijzigingen op grond van inspraak en vooroverleg zijn verwerkt, wordt vervolgens wederom ter inzage gelegd. Tijdens deze formele termijn van terinzagelegging van zes weken kunnen zienswijzen naar voren worden gebracht bij de gemeenteraad. De gemeenteraad zal deze zienswijzen beoordelen en kan eventueel daarin aanleiding vinden om het ontwerpbestemmingsplan aan te passen. De raad zal vervolgens het - al dan niet aangepaste - bestemmingsplan vaststellen.

1.6 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit drie onderdelen, te weten: de toelichting, de regels en de verbeelding.

De toelichting bestaat uit 7 hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt per locatie het planvoornemen omschreven en een ruimtelijke onderbouwing gegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de juridische planopzet. Hoofdstuk 4 omvat het (boven)gemeentelijke beleidskader. In hoofdstuk 5 worden de (milieutechnische) onderzoeken behandeld, waarna in hoofdstuk 6 en 7 respectievelijk de maatschappelijke aanvaardbaarheid en economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan worden behandeld.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving ruimtelijke onderbouwing

In dit hoofdstuk wordt per locatie een ruimtelijke onderbouwing gegeven voor de voorgestane ontwikkelingen die in de nabije toekomst zullen plaatsvinden. Tevens worden per locatie ook de consequenties voor de planopzet benoemd.

Voor de locaties Berkelseweg 28, Keulseweg 36, Onderweg 1, Oude Leedeweg 5 en Zuidiendseweg 37 zijn verkavelingsstudies uitgevoerd. Deze verkavelinggstudies zijn als bijlage bij deze toelichting gevoegd en geven richting voor de invulling van de ontwikkellocaties. De verkavellingsstudies zijn geen blauwdruk maar vormen wel het uitgangspunt voor de uitwerking van de bouwplannen en vormen de basis voor de bestemmingslegging.

2.1 Katwijkerlaan 50A - Keulseweg 8/10

De wens is om de 2 woningen op de percelen Keulseweg 8 en 10 te slopen waarmee 2 bouwrechten vrijkomen. Door een open, groene en ruimtelijke herontwikkeling van deze percelen kan dit gebied weer bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van de Keulseweg. Het vrijgekomen perceel krijgt de bestemming bedrijf zonder bouwrechten. Aan de randen van het terrein mag kortdurend worden geparkeerd ten behoeve van laden en lossen (halen en brengen van caravans en andere kampeervoertuigen). Het overige deel van het terrein mag slechts gebruikt worden als rangeer- en manoeuvreerterrein voor deze voertuigen. Opslag is op het terrein niet toegestaan. Het terrein wordt met opgaand groen afgeschermd, zodat het vanaf de Keulseweg aan het zicht onttrokken zal zijn.

De twee woonhuizen komen te liggen aan de Keulseweg, met de voorgevel richting de Katwijkerlaan in verband met bijgebouwen.De woonhuizen zullen richting bestaande bebouwing gepositioneerd worden, zodanig dat bestaande langere open zichtlijnen vanaf de Katwijkerlaan naar de achtergelegen droogmakerijen behouden blijven. De woningen komen iets verder naar achteren te liggen, waardoor de gronden niet opgehoogd hoeven te worden. Ten behoeve van de bouw van de woningen zullen de gronden wel geëgaliseerd worden.

2.2 Nieuwkoopseweg 8

Het initiatief betreft de bouw van een nieuwe woning ter vervanging van de bestaande woning. De bouwhoogte wordt verhoogd naar 9 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000200128-4001_0002.png"

Figuur 2.1 Bouwplan Nieuwkoopseweg 8

2.3 Zuideindseweg 24

Dit plan bestaat uit 2 delen:

Deelplan A: de herbouw van de bestaande woning op het voorerf aan de Zuideindseweg 24. De huidige woning wordt vervangen door nieuwbouw van een duurzame en levensloopbestendige woning.

Deelplan B: het realiseren op het achtererf van 3 duurzame, levensloopbestendige woningen. Aangesloten wordt bij de omliggende bestemmingen 'Wonen', 'Tuin' en 'Verkeer - Verblijfsdoeleinden'.

2.4 Berkelseweg 28

De eigenaar van het perceel achter de Berkelseweg 28 te Pijnacker heeft zijn bestaande kassen en bijbehorende opstallen gesloopt in het kader van de ruimte voor ruimte regeling. Met toepassing van de regeling en het in acht nemen van de wensen van de provincie en de gebiedsvisie is het mogelijk om vijf compensatiewoningen te bouwen.

Het perceel ligt in de noordoosthoek van het natuurgebied De Groenzoom. De kavel maakt deel uit van het Polderlandschap. Binnen dit gebied vinden al een aantal ontwikkelingen plaats. De randen van het landschap hebben zich in de loop van de jaren langzaam ontwikkeld met lintbebouwing en achterliggende glastuinbouw.

Voor de ontwikkeling is een verkavelingsstudie uitgevoerd. Deze is te vinden in Bijlage 3 van deze toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000200128-4001_0003.png"

Figuur 2.2 Verkavelingsstudie Berkelseweg 28

Het perceel bevindt zich op een locatie waar veel ruimtelijke structuren samenkomen. Daarom zal de nieuwe ontwikkeling geen nieuwe structuur toevoegen maar aansluiten aan de specifieke structuren aan de randen van het perceel. Het gehele perceel, noord en zuid, wordt ontsloten vanaf de Keulseweg.

In het noordelijke deel van het perceel sluit de bebouwing aan bij de ontwikkeling die al in gang is gezet: kleine woonclusters omgeven door groene weides. Hier is gezien de grenzen van het perceel en de grenzen van de GroeZoom ruimte voor 3 kavels van 800- 900 m2. Met zijn 3en vormen zijn een bescheiden hofje, omgeven door groene weides

In het zuidelijke deel staan reeds twee woningen. Deze woningen worden op termijn gesloopt om ruimte te maken voor nieuwbouw en de nieuwe woningen op gepaste afstand van de hoogspanningsleiding te situeren. Daarnaast zal dit cluster afgerond worden met twee extra woningen. Aan de oostzijde is het perceel vrijgelaten voor een breder doorzicht over de gehele lengte van het perceel. Ten zuiden van de nieuwe woningen komt een paardenbak

In het vigerende bestemmingsplan 'Katwijkerbuurt, deelgebied Berkelse lint' valt de uitbreiding in de bestemming 'Agrarisch - glastuinbouw'. Om de ontwikkeling mogelijk te maken zal de bestemming glastuinbouw komen te vervallen. Deze zal worden omgezet naar de bestemmingen 'Verkeer-Verblijfsdoeleinden', 'Agrarisch-Weide' en 'Wonen - 1'. De paardenbak wordt aangeduid binnen de bestemming 'Agrarisch-Weide'.

2.5 Oude Leedeweg 5

Op de locatie Oude Leedeweg 5 zullen kassen en bijbehorende opstallen gesloopt worden in het kader van de ruimte voor ruimte regeling. Het perceel ligt in de zuiden van de gemeente. De kavel maakt deel uit van het Polderlandschap. De ontwikkeling in het kader van de ruimte voor ruimte regeling past binnen deze transformatie.

Het plan omvat de bouw van vijf woningen in een cluster aan de oostzijde van het perceel. Drie van deze vijf woningen is ter compensatie van de sloop en beëindigen van het bedrijf. Twee van deze vijf woningen zijn compensatiewoningen van de overdracht van de resterende gronden aan de Groenzoom. De woningen worden ontsloten via een 'oprijlaan' vanaf de Oude Leedeweg. Om ruimte te maken voor de oprijlaan wordt de bestaande bedrijfswoning gesloopt. De oprijlaan heeft een semi-openbaar karakter. Aan de westkant wordt langs de nieuwe oprijlaan één compensatiewoning gebouwd voor de sloop van de 'Tennet' woning.

Voor de ontwikkeling is een verkavelingsstudie uitgevoerd. Deze is te vinden in Bijlage 4 van deze toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000200128-4001_0004.png"

Figuur 2.3 Verkavelingsstudie Oude Leedeweg 5

Met het slopen van de kassen op het perceel Oude Leedeweg 5, wordt er een grote blokkade tussen de rand van woongebied Keijzershof en het landschap opgelost. Het perceel heeft een alzijdig relatie met de omgeving. Dit perceel is het laatste perceel aan het lint Oude Leedeweg en gaat daarmee ook aan de zijkanten een relatie aan met haar omgeving. Zowel vanaf het lint, vanaf de N-weg en vanaf het landschappelijke gebied waar een recreatieve wandelroute doorheen meandert. Bij dit perceel wordt aangesloten op het ontwikkelingsprincipe van de hoeve, dat ook in meerdere delen van het gebied lint Oude Leede is terug te vinden. Een kleine cluster van woningen, op ruime afstand van het lint is zeer geschikt om relaties te creëren en de alzijdige oriëntatie van de locatie te respecteren.

In de ruimtelijke visie Lint Oude Leede wordt gesproken van hoeves met maximaal 5-6 woningen. Met 5 woningen is het op deze locatie mogelijk om het bebouwingscluster zo smal mogelijk te houden en daarmee het doorzicht naar de groenzoom zo breed mogelijk. Waarmee invulling wordt gegeven aan de ambitie van de gemeente om de groenzoom te versterken en waar mogelijk uit te breiden. De hoeve wordt omzoomd met een stevige inheemse groenstructuur om de hoeve een gesloten karakter mee te geven. De hoeve krijgt een typische erfinrichting, met de woningen op het erf, zonder voortuin, parkeren op eigen terrein en wisselende volumes en oriëntaties aan het gezamenlijke erf.

Aan het lint is het mogelijk om nog een zesde woning toe te voegen achter de te slopen 'Tennet' woning en naastgelegen woning aan het lint. Deze nieuwe kavel trekt visueel het lint de hoek om. De kavel zorgt voor een ruimtelijke goed ingepaste afsluiting van het bebouwingscluster en de inleiding van het groene doorzicht. Ontsluiting van de woningen vindt plaats via Oude Leedeweg, ter plaatse van de nu nog te slopen 'Tennet' woning.

Om de ontwikkeling mogelijk te maken zal de bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw' komen te vervallen. Deze zal worden omgezet naar de bestemmingen 'Verkeer-Verblijfsdoeleinden' en 'Wonen - 1' ten behoeve van de realisatie van de woningen. Ten behoeve van de landschappelijke inpassing van het cluster met vijf woningen is een landschappelijk inpassingsplan gemaakt. Door middel van een aanduiding binnen de woonbestemming en een voorwaardelijke verplichting is de realisatie en in standhouding van deze landschappelijke inpassing in het bestemmingsplan geborgd. De overige gronden gaan over naar de Groenzoom en krijgen de bestemming 'Recreatie' waarmee aangesloten wordt op de bestemming in de Groenzoom.

2.6 Keulseweg 36

Op de locatie zullen de vrijstaande bedrijfsgebouwen en bijbehorende opstallen gesloopt worden in het kader van de ruimte voor ruimte regeling.

Het perceel ligt in de noorden van de gemeente aan de rand van het groene buitengebied. Middels dit buitengebied wil de gemeente Pijnacker-Nootdorp meerwaarde bieden aan de regio. Hierbij is de recreatieve gebruiksfunctie belangrijk. Het recreatiegebied ten noord oosten van het ontwikkelperceel is een aaneengesloten bosgebied dat is aangelegd voor de Floriade in Zoetermeer in 1992. De Keulseweg is een dijklint, gevormd vanuit een historie van ontginning van het omliggend gebied. Een groot deel van het omliggende gebied is veranderd van grotendeels landbouwgebied naar natuur- en recreatiegebied. Deze transformatie is nog niet voltooid, maar wordt de komende jaren afgerond.

Het plan omvat twee nieuwe vrijstaande woningen aan de Keulseweg. De woningen worden ontsloten via een rijbaan op het eigen perceel. Het plan wordt landschappelijk ingepast. De huidige bedrijfswoning blijft behouden en krijgt een reguliere woonfunctie.

De woningen zullen gebouwd worden op het huidige agrarische perceel naast de bestaande bedrijfswoning. De oostelijke woning wordt iets verder naar achteren gesitueerd. De rooilijn van de huidige bedrijfsgebouwen zijn daarbij het uitgangspunt geweest.

Voor de ontwikkeling is een verkavelingsstudie uitgevoerd. Deze is te vinden in Bijlage 5 bij deze toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000200128-4001_0005.png"

Figuur 2.4 Verkavelingsstudie Keulseweg 36

Het belangrijkste doel dat genoemd wordt in de gebiedsvisie Katwijkerbuurt is het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. Een middel hierin is het terugdringen van verrommeling en versnippering en de afwisseling van open (weide) en dicht (bebouwing) te versterken. Het saneren van kassen en bedrijfsbebouwing op deze kavel kan hier een cruciale rol in spelen.

Het perceel bevind zich midden in een dichtbebouwd gedeelte aan de Keulseweg. In de gebiedsvisie worden enkele semi brede doorzichten gevisualiseerd tussen deze bebouwingsvlakken. Het saneren van de ter plaatse zijnde bebouwing zal door de beperkte breedte van de kavel hier geen significante bijdrage aan kunnen leveren.

De woningen hebben wel een kleinere korrel dan de oude loodsen en passen daardoor beter in de karakteristieken van het lint.

Dit perceel zit in een dichte bebouwingsstructuur. Door naast de bestaande bedrijfswoning, twee nieuwe woningen aan het lint te plaatsen, binnen de bouwvlakken van het voormalig agrarisch bedrijfsperceel, houden we de afwisseling tussen open en dicht intact en houden we de eenheid met de omliggende bebouwing vast. Rooilijnvariatie blijft daarmee intact zoals deze nu aan het lint is te ervaren.

Hierdoor ontstaat er achter op het perceel de ruimte om de groenzoom te vergroten en kan een oude slotenstructuur grotendeels terug gebracht worden in het landschap.

Tussen de bebouwing door ontstaat meer lucht. In lijn met de oude verkavelingsstructuur van sloten vormt dat smalle doorzichten het achterliggende landschap in. Zo ontstaan er twee extra doorzichten en kunnen de uiterste doorzichten verbeterd worden.

In het vigerende bestemmingsplan 'Katwijkerbuurt' valt de uitbreiding in de bestemming 'Agrarisch'. Om de ontwikkeling mogelijk te maken zal de bestemming 'Agrarisch' komen te vervallen. Deze zal worden omgezet naar de bestemmingen 'Wonen'. Ook de aanduiding bedrijfswoning zal komen te vervallen. De bedrijfswoning zal worden omgezet in een burgerwoning.

2.7 Zuideindseweg 37

Op de locatie zullen de vrijstaande bedrijfsgebouwen en bijbehorende opstallen gesloopt worden in het kader van de ruimte voor ruimte regeling.

Het perceel ligt in de westen van de gemeente aan de rand van het groene buitengebied. Middels dit buitengebied wil de gemeente Pijnacker-Nootdorp meerwaarde bieden aan de regio. Hierbij is de recreatieve gebruiksfunctie belangrijk. De Zuideindseweg is een polderlint, gevormd vanuit een historie van ontginning van het omliggend gebied. Een groot deel van het omliggende gebied is veranderd van grotendeels landbouwgebied naar natuur- en recreatiegebied. Deze transformatie is nog niet voltooid, maar wordt de komende jaren afgerond.

Het plan omvat twee nieuwe vrijstaande woningen. De woningen zullen gebouwd worden op het huidige agrarische perceel achter de bestaande woning. De woningen worden ontsloten via een rijbaan op het eigen perceel. Het plan wordt landschappelijk ingepast.

Voor de ontwikkeling is een verkavelingsstudie uitgevoerd. Deze is te vinden in Bijlage 6 bij deze toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000200128-4001_0006.png"

Figuur 2.5 Verkavelingsstudie Zuideindseweg 37

Een van de ontwikkelprincipes is de gebiedsvisie lint Oude Leede is de hoeve; groene eilanden in het vlakke grasland aan het eind van een oprijlaan. Aan de Zuideindseweg zijn al dergelijken oprijlanen met aan beide zijden volgroeide bomen te vinden. Zo ook bij de ontwikkeling waar de oprijlaan eindigt op bedrijfsbebouwing. Met het saneren van deze bedrijfsbebouwing is het mogelijk om deze oprijlaan op te waarderen en een integraal onderdeel te vormen met de hoeve structuur van de achtergelegen kavel.

Ten tijde van de realisatie van de N470 is er al een woning gerealiseerd achter op het terrein. Door de komst van de N470 ligt deze kavel ook niet met de open Zuidpolder als achterland. Om het lint zo intact mogelijk te houden worden er geen nieuwe woningen direct aan het lint toegevoegd, maar komen ze verderop op het perceel te staan, in stijl met het ontwikkelprincipe van een boerenerf aan het einde van een oprijlaan.

De bestaande woningen kaderen de mogelijke ontwikkeling in. Het perceel is reeds omzoomt door hoog opgaand groen en bossages, waardoor het toevoegen van woningen nauwelijks zichtbaar zal zijn vanaf het lint Zuideindseweg of het omliggende landschap.

De woningen zijn allemaal georiënteerd op een gemeenschappelijke groen erf in het midden van het cluster en zo gesitueerd dat elke woning genoeg ruimte en privacy kan ervaren. Zowel naar binnen als naar het achterliggende landschap.

Rondom het cluster wordt er een rand vrijgehouden van kavels om de groene bossages die het cluster omzoomen waar nodig te versterken. Er ontstaat een wooncluster die niet misstaat in de landschappelijke structuur.

Om de ontwikkeling mogelijk te maken zal de bestemming 'Bedrijf' komen te vervallen. Deze zal worden omgezet naar de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin'. De woningen worden zodanig gesitueerd dat er een hofje ontstaat. Op het binnenterrein mag één (collectief) bijgebouw worden gebouwd. Voor het overige zijn (vergunningsvrije) bijgebouwen niet toegestaan om de stedenbouwkundige opzet van het hofje in stand te houden. Het binnenterrein is daarom bestemd als 'Tuin' met de aanduiding 'karakteristieke waarden'. De gronden zijn ter plaatse van deze aanduiding medebestemd voor de karakteristieke stedenbouwkundige waarde van de stedenbouwkundige opzet in de vorm van een hofje conform het stedenbouwkundig plan, zoals opgenomen in Bijlage 6.

2.8 Onderweg 1

Op de locatie zullen de vrijstaande bedrijfsgebouwen en bijbehorende opstallen gesloopt worden in het kader van de ruimte voor ruimte regeling. Het plan omvat twee nieuwe vrijstaande woningen achter op het perceel. De woningen worden ontsloten via een rijbaan op het eigen perceel. Het plan wordt landschappelijk ingepast.

Het perceel ligt in de zuidwesten van de gemeente aan de rand van het groene buitengebied. Middels dit buitengebied wil de gemeente Pijnacker-Nootdorp meerwaarde bieden aan de regio. Hierbij is de recreatieve gebruiksfunctie belangrijk. De Onderweg is een dijklint, gevormd vanuit een historie van ontginning van het omliggend gebied. Een groot deel van het omliggende gebied is veranderd van grotendeels glastuinbouwgebied naar natuur- en recreatiegebied. Deze transformatie is nog niet voltooid, maar wordt de komende jaren afgerond.

Voor de ontwikkeling is een verkavelingsstudie uitgevoerd. Deze is te vinden in Bijlage 7 bij deze toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000200128-4001_0007.png"

Figuur 2.6 Verkavelingsstudie Onderweg 1

De Onderweg is een onderlint van de Oude Leedeweg. Tussen de woningen en bedrijven door is er zicht op de achterkanten van de bebouwing langs de Oude Leedeweg. Met het slopen van de kassen ontstaat er meer openheid in het gebied. De ruimte in het midden, ingebouwd door de achterkanten van de percelen, wordt weer zichtbaar. Dit biedt kansen voor het versterken en toevoegen van zichtlijnen.

Het lint kenmerkt zich door een grote afstand tussen bebouwing aan het lint. Het verkavelingsprincipe volgend zijn daarom de nieuwe woningen, 2 stuks, achter de bestaande bedrijfswoning geplaatst. De rest van het perceel wordt ingericht als weidegebied. Dit zorgt voor meer openheid vanaf beide linten met een zichtlijn die van grote meerwaarde is omdat deze de verbinding legt tussen twee oude linten: de Oude Leedeweg en de Onderweg.

Deze ontwikkeling gaat de relatie aan met de westelijk hiervan gelegen ontwikkeling aan de Bovenmolenweg; cluster van vrijstaande schuurwoningen met verschillende materialisatie en volumes. Samen vormen de ontwikkelingen één woningcluster.

De woningen achter de bestaande kavel zijn gesitueerd aan een gemeenschappelijke ruimte waar geparkeerd kan worden. Voor de ontsluiting wordt de bestaande brug gebruikt vanaf de Onderweg, de oprit wordt geflankeerd door bomen om een duidelijk onderscheid te maken met het gecreëerde weidegebied . Langs de westelijke perceelsgrens wordt de slotenstructuur intact gehouden.

Om de ontwikkeling mogelijk te maken zal de bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw' komen te vervallen. Deze zal worden omgezet naar de bestemmingen 'Wonen', 'Agrarisch - Weide en 'Tuin'.

2.9 Locaties snippergroen

Voor acht locaties in de gemeente Pijnacker-Nootdorp zijn stukjes snippergroen verkocht aan particulieren, die meegenomen worden in onderhavig verzamelplan. Het betreft de locaties:

  • Geerweg 36
  • Salamanderweide 19
  • Rivierenlaan 146

Binnen de gemeente Pijnacker-Nootdorp worden de aanvragen snippergroen door de afdeling Wijkzaken getoetst aan de Nota Snippergroen. Mocht een verzoek aan deze criteria voldoen, dan komt het perceel voor verkoop in aanmerking.

Dit zijn de criteria waaraan getoetst wordt:

  • de uit te geven grond moet direct grenzen aan het woonperceel van de aanvrager en de aanvrager moet ook eigenaar van het perceel zijn;
  • de uitgifte van de grond mag geen (negatieve) gevolgen voor het beheer hebben; hierbij wordt met name beoordeeld of er sprake is van een duidelijke grens tussen privé en openbaar en of uitgifte leidt tot versnippering of beperking van de bereikbaarheid van openbaar gebied;
  • de uitgifte van de grond mag geen overwegende (negatieve) gevolgen voor het gebruik van de openbare ruimte hebben. Hierbij wordt met name beoordeeld of het uit te geven deel van belang is vanwege de functie als verkeersruimte, speelterrein, trottoir, parkeerplaats, etc..;
  • de uitgifte van de grond mag geen overwegende (negatieve) gevolgen voor de stedenbouwkundige kwaliteit en de beeldkwaliteit van de openbare ruimte hebben; hierbij wordt niet alleen de functie van het groen in de directe omgeving beoordeeld, maar wordt juist ook beoordeeld wat de functie in groter verband is (is het karakteristiek voor de wijk of voor het wegprofiel, is het benoemd in een groenbeleidsplan of beeldkwaliteitsplan);
  • de uitgifte van de grond mag geen (negatieve) gevolgen voor de (toekomstige) inrichtingsmogelijkheden hebben.

In de drie gevallen waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft wordt voldaan aan deze criteria. Per locatie wordt gekeken naar de aansluitende bestemming om te bepalen wat de passende bestemming is voor het stukje snippergroen.

2.10 Delftsestraatweg 143a-147

Voor de locatie van de voormalige Rabobank en de sporthal op de hoek Delftsestraatweg – Zuideindseweg te Delfgauw, is enige jaren geleden een wijzigingsplan opgesteld. De ontwikkeling van de woningen heeft reeds plaatsgevonden en middels dit bestemmingsplan wordt de huidige bestaande situatie vastgelegd. De nieuwbouw bestaat 15 woningen: één rij van 7 woningen langs de Deltstestraatweg, één rij van 3 woningen langs de Zuideindseweg en één rij van 5 woningen aan het binnengebied dat hierachter ontstaat, waar tevens de parkeervoorzieningen zijn ontwikkeld.

2.11 Hoefsmid 16

De bedrijfswoning ter plaatse wordt bewoond door twee gezinnen (huishoudens). Dat is al zo vanaf het moment dat het bedrijfspand met de daarbij behorende bedrijfswoning is gerealiseerd.

Teneinde de feitelijke situatie, die – naar moet worden aangenomen te goeder trouw is ontstaan – te legaliseren, zal in de regels worden opgenomen dat ter plaatse van de bedrijfswoning twee huishoudens mogen wonen. Het aantal bedrijfswoningen neemt daarmee niet toe.

Het voornemen is om op de huidige bedrijfswoning een opbouw te plaatsen. De bouwhoogtes zijn aangepast op basis van het bouwplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000200128-4001_0008.png"

Figuur 2.7 Voorgevel bouwplan Hoefsmid 16

2.12 Dorpsstraat Nootdorp

Voor het gebied Dorpsstraat 64 t/m 80A in Nootdorp worden door verschillende initiatiefnemers momenteel plannen gemaakt voor herontwikkeling. Deze initiatieven zijn in strijd met het bestemmingsplan, zowel qua bestemming als qua bouwmogelijkheden, maar passen wel in de oorspronkelijke visie die in het verleden voor de Dorpsstraat is opgesteld en vastgesteld.

Het gaat hier om een correctie van de voorgevelrooilijn om deze van een rechte lijn om te vormen naar

een glooiende lijn. Dit sluit aan bij de mogelijkheden uit het verleden en past bij het overige, reeds herontwikkelde gedeelte van de Dorpsstraat.

De visie houdt voor de Dorpsstraat in het kort het volgende in: De detailhandel wordt zoveel mogelijk verplaatst naar het nieuwe winkelcentrum De Parade, alwaar tot dan het sportpark Centrum (renbaan) gevestigd was. De Dorpsstraat zou nieuwe functies een plek moeten bieden, waarbij drie delen met verschillende accenten zijn te onderscheiden. Het eerste deel, tussen De Gouden Star (thans Grand café 1837) en de NH Kerk zou een overwegend horeca-accent moeten krijgen. Het deel dat hierop aansluit, dus tegenover de NH kerk en het voormalige gemeentehuis van Nootdorp zou in overwegende mate een functie voor dienstverlening moeten vervullen. In het laatste deel, tussen het voormalige gemeentehuis en het eind van de Dorpsstraat bij het Oosteinde, zou het accent moeten liggen op de woonfunctie (in aansluiting op woonzorgcentrum Veenhage aan de overzijde), eventueel met commerciële plint (dienstverlening).

De bebouwing die aanvaardbaar werd geacht in relatie tot de nieuwe functie (niet detailhandelsfunctie) verschilt per deelgebied. Daar waar het begin van de Dorpsstraat zich laat kenmerken door kleinschaligheid en daaraan gekoppeld een beperkte bouwhoogte, loopt de maximaal toelaatbaar geachte bouwhoogte op naarmate de zone voorbij het voormalige gemeentehuis wordt bereikt. Om het stedenbouwkundig gewenste eindbeeld, dat dus nog steeds actueel is, te bereiken, zijn in het bestemmingsplan 'Dorpsstraat 2002' verplichte rooilijnen opgenomen. Die waren er ter hoogte van het voormalige postkantoor (Dorpsstraat 6), de locatie waar thans CulturA en Nové staan alsmede de zone aan de even zijde van de Dorpsstraat tegenover Veenhage. In die zone is – ingeval nieuwbouw gerealiseerd wordt – een verplichte meanderende voorgevelrooilijn opgenomen, die geïnspireerd is op 'De Gouden Bocht' in de Dorpsstraat (tussen Nové en het Dorpsplein).

Medio 2019 hebben twee partijen aan de gemeente gevraagd of medewerking verleend kon worden aan hun bouwplan. Hiermee zouden de laatste delen van de oude bebouwing worden gesloopt en kan het laatste deel van de visie van Soeters worden gerealiseerd. Enkele delen van deze zones waren immers reeds getransformeerd naar (overwegend) woningen. Bij het toetsen van de bouwplannen bleek dat de verplichte rooilijn abusievelijk in het bestemmingsplan 'Centrum Nootdorp' niet is bestendigd en dat ook de andere regels bedoeld om het stedenbouwkundig gewenste eindbeeld te bereiken niet langer waren opgenomen. Door deze locatie op te nemen in het voorliggende verzamelplan kan de omissie worden hersteld.

Waar het in het verleden mogelijk was zowel de bestemming als de bouwhoogte aan te passen door het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid en op die manier nieuwbouw in overeenstemming met het gewenste stedenbouwkundige beeld juridisch mogelijk te maken, bestaat die mogelijkheid onder de Omgevingswet niet meer. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de mogelijkheid een wijzigingsplan te maken van rechtswege te vervallen. De wijzigingsregels blijven echter als toetsingskaders bestaan voor een eventueel te verlenen omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (opa). De kaders en voorwaarden waaraan toekomstige herontwikkelingen dienen te voldoen, worden daarom vastgelegd in een wijzigingsbevoegdheid.

2.13 Zuidrand Ackerswoude

Met het opnemen van een aantal wijzigingen van het bestemmingsplan Ackerswoude 2014 in dit bestemmingsplan worden hier afzonderlijk wijzigen en herschikken van de bestemming(en) van 5 vlakken aan de Zuidrand Ackerswoude mogelijk gemaakt. Deze herschikking is een gevolg van de ontwikkeling van woningen aan de Monnikenweg ten noorden van deze 4 vlakken. Hierdoor ontstaat een meer doelmatige stedenbouwkundige verkaveling.

2.14 Beatrixschool

De school heeft behoefte aan uitbreiding met 8 lokalen voor het onderwijs en 3 voor de kinderopvang. Gezien de mogelijkheden van de locatie wordt deze uitbreiding niet volledig op het terrein van de Julianalaan gerealiseerd. De uitbreiding is noodzakelijk omdat de school meer kinderen moet huisvesten dan het gebouw aan kan. Tegelijkertijd moet de tijdelijke accommodatie worden vervangen omdat deze bouwkundig niet meer voldoet.

Hoofdstuk 3 Juridische planbeschrijving

Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor het bouwen en het gebruik van gronden en gebouwen binnen het plangebied. In dit hoofdstuk is een toelichting op de systematiek en de inhoud van de verschillende toegekende bestemmingen van het bestemmingsplan gegeven.

3.1 Verantwoording planvorm

Voor het bestemmingsplan 'Verzamelplan Pijnacker-Nootdorp 2020/2021' is gekozen voor de planfiguur van een gedetailleerd plan. De voorziene ontwikkelingen worden hierdoor mogelijk gemaakt, zonder dat ruimte wordt gecreëerd voor andersoortige (niet gewenste) ontwikkelingen. Er ontstaat zo tevens een adequaat toetsingskader voor de toekomst.

Aan de opzet van de juridische systematiek worden hoge eisen gesteld, te weten:

  • De regeling moet praktisch en hanteerbaar zijn. Hanteerbaar voor iedereen die ermee moet werken. Dus zowel voor de diverse gemeentelijke afdelingen als voor de medewerk(st)er van de Informatiebalie;
  • De regeling moet helder en eenduidig zijn. Discussies over interpretatievraagstukken moeten niet aan de orde zijn;
  • Daarbij dient ook te worden gekeken naar relevantie: 'niet meer regelen dan nodig is';
  • De regeling moet ook voor de burger toegankelijk zijn;
  • De regeling moet handhaafbaar zijn. Naarmate het juridische systeem logischer en meer doelgericht is, zullen de toegankelijkheid en uitvoerbaarheid beter zijn. Daarmee worden ook controle en handhaving bevorderd.

3.2 Systematiek bestemmingen

Het bestemmingsplan 'Verzamelplan Pijnacker-Nootdorp 2020/2021' is opgezet volgens de Wet ruimtelijke ordening die vanaf 1 juli 2008 van kracht is. De opbouw van het bestemmingsplan is conform de SVBP2012 (Standaard voor Vergelijkbare Bestemmingsplannen). De planregels bij het bestemmingsplan zijn als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 1 komen de Inleidende regels aan bod. Het betreft hier de Begrippen (artikel 1) en de Wijze van meten (artikel 2). In hoofdstuk 2 Bestemmingen zijn de planregels, behorende bij de verschillende bestemmingen en dubbelbestemmingen opgenomen. Hoofdstuk 3, Algemene regels, bevat verschillende algemene bepalingen die van toepassing zijn. Tot slot zijn de Overgangs- en slotregels opgenomen in hoofdstuk 4.

3.3 Planregels

Inleidende regels

Begrippen

In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsbepalingen zijn opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan en hoe gemeten dient te worden.

Bestemmingsregels

Bedrijf

Voor het perceel aan de Keulseweg is de bedrijfsbestemming opgenomen zonder bouwvlak. Bebouwing is ter plaatse niet toegestaan. De regels sluiten aan op de standaardregels en de reeds geldende regels in het vigerende bestemmingsplan. Aanvullend daarop is op het perceel de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - rangeerterrein' opgenomen. Aan de randen van het perceel is de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - kortdurend parkeren' toegevoegd.

Bedrijventerrein

Voor het perceel aan de Hoefslag is de bedrijfsterreinbestemming opgenomen. De regels sluiten aan op de standaardregels en de reeds geldende regels in het vigerende bestemmingsplan. Ten aanzien van het nieuwe bouwplan, zijn de goot- en bouwhoogtes aangepast.

Groen

Voor het perceel aan de Oude Leedeweg is de groenbestemming opgenomen. De regels sluiten aan op de standaardregels.

Recreatie

Voor de gronden rondom de locatie Oude Leedeweg 5 is de bestemming 'Recreatie' met nadere functieaanduiding 'natuur' opgenomen. Dit sluit aan bij de omliggende bestemming voor de Groenzoom.

Tuin

Deze bestemming, die op meerdere locaties is gelegen, is identiek aan de standaardregels. De voor ‘Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen. Op of in deze gronden mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd aan een hoofdgebouw. Ook andere bouwwerken mogen worden gebouwd, zoals erf- of perceelafscheidingen en tuinmeubilair. Ter plaatse van de locatie Zuideindseweg 37 is de aanduiding 'karakteristieke waarden' opgenomen ten behoeve van de stedenbouwkundige opzet in de vorm van een hofje. Vergunningsvrij bouwen is ter plaatse van deze aanduiding niet toegestaan.

Verkeer-Verblijfsdoeleinden

Voor de verschillende ruimte voor ruimte ontwikkelingen is de ontsluiting bestemd als 'Verkeer-Verblijfsdoeleinden'. De regels sluiten aan op de standaardregels.

Wonen

Deze bestemming, opgenomen voor diverse percelen binnen dit bestemmingsplan, is identiek aan de standaardregels. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, met inbegrip van een beroep aan huis.

De bebouwingsregels voor woningen en andere bouwwerken zijn in de regels bij deze bestemming opgenomen. Woningen mogen uitsluitend vrijstaand of twee-aaneen worden gebouwd. De woningen moeten binnen de bouwvlakken worden gebouwd. De maximaal toegestane goot- en bouwhoogte zijn op de verbeelding aangeduid.

De woonbestemming kent geen mogelijkheden meer om met vergunning bijgebouwen te realiseren. Wat tegenwoordig allemaal zonder vergunning gerealiseerd mag worden, is in de meeste gevallen meer dan voorheen met vergunning mocht. Het is daarom niet langer noodzakelijk erfbebouwing toe te staan die met vergunning gerealiseerd mag worden; het vergunningvrij bouwen is toereikend.

De uitoefening van een beroep aan huis is toegestaan. De gezamenlijke brutovloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een beroep en/of aan huis dient zowel naar aard als naar oppervlakte ondergeschikt te zijn aan het gebruik voor bewoning, waarbij voorts de bedrijfsactiviteiten door hun aard, omvang en visuele aspecten, het woonkarakter van de woning en het milieu van de omgeving niet onevenredig mogen aantasten. Onder bepaalde voorwaarden kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor een bedrijf aan huis.

Wonen - 1

Deze bestemming is opgenomen voor diverse percelen gelegen in het buitengebied van de gemeente. De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, met inbegrip van een beroep aan huis.

De bebouwingsregels voor woningen en andere bouwwerken zijn in de regels bij deze bestemming opgenomen. Woningen mogen uitsluitend vrijstaand worden gebouwd. De woningen moeten binnen de bouwvlakken worden gebouwd. De maximaal toegestane goot- en bouwhoogte zijn op de verbeelding aangeduid.

De woonbestemming kent geen mogelijkheden meer om met vergunning bijgebouwen te realiseren. Wat tegenwoordig allemaal zonder vergunning gerealiseerd mag worden, is in de meeste gevallen meer dan voorheen met vergunning mocht. Het is daarom niet langer noodzakelijk erfbebouwing toe te staan die met vergunning gerealiseerd mag worden; het vergunningvrij bouwen is toereikend.

De uitoefening van een beroep aan huis is toegestaan. De gezamenlijke brutovloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een beroep en/of aan huis dient zowel naar aard als naar oppervlakte ondergeschikt te zijn aan het gebruik voor bewoning, waarbij voorts de bedrijfsactiviteiten door hun aard, omvang en visuele aspecten, het woonkarakter van de woning en het milieu van de omgeving niet onevenredig mogen aantasten. Onder bepaalde voorwaarden kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor een bedrijf aan huis.

Woongebied

Deze bestemming is opgenomen voor Ackerswoude waar een aantal kleine grenscorrecties doorgevoerd zijn. Gekozen is voor een globale bestemmingslegging, conform het moederplan Ackerswoude 2014.

Dubbelbestemmingen

De bestemmingen 'Leiding - Gas', 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie 3', 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waterstaat - Waterkering' betreffen dubbelbestemmingen waarin de bescherming van de aanwezige leiding, archeologische waarden en waterkeringen worden geregeld.

Algemene regels

Anti-dubbeltelbepaling

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meegeteld mogen worden bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels is een bepaling opgenomen om bestaande, legaal gerealiseerde bebouwing die bijvoorbeeld qua afmetingen buiten de bepalingen van dit bestemmingsplan valt, planologisch-juridisch te borgen.

Algemene gebruiksregels

In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod gegeven voor gebruik in strijd met de bestemming.

Algemene afwijkingsregels

In deze bepaling wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij omgevingsvergunning af te wijken ten behoeve van niet-ingrijpende bouwactiviteiten.

Algemene wijzigingsregels

In deze bepalingen wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven de in het plan opgenomen bestemmingen in geringe mate te wijzigen, indien dit van belang is voor een betere realisering of in verband met een afwijkende toestand van het terrein. Daarnaast is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor wijzigingen van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, indien daartoe aanleiding bestaat.

Overgangs- en slotregels

Overgangsregels

In deze bepalingen wordt inhoud gegeven aan het overgangsrecht betreffende bouwwerken en het gebruik, met de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

Slotregel

Als laatste is de slotregel opgenomen. Deze bepaling bevat de titel van het plan.

3.4 Toelichting op de verbeelding

Op de verbeelding, zijn de binnen het plangebied gelegen percelen voorzien van een passende bestemming, conform de in de regels gehanteerde indeling. Daarnaast zijn middels dubbelbestemmingen de archeologische zones en de zones langs waterkeringen weergegeven, waarbinnen een bijzondere beschermingsregeling geldt. De aanduidingen geven, daar waar noodzakelijk, een specifieke bepaling per (bouw)perceel weer. In de regels worden, zoals bovenstaand toegelicht, bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen van een juridische bepaling voorzien.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

De voorgenomen ontwikkelingen binnen het plangebied moeten passen binnen het vigerend beleid op zowel nationaal, provinciaal, regionaal als gemeentelijk niveau. Voor de ontwikkelingen binnen het plangebied zijn verschillende beleidsstukken relevant. Hierna zijn kort de belangrijkste bevindingen uit het beleid beschreven en wordt aangegeven hoe de ontwikkelingen binnen het plangebied zich verhouden tot dit beleid.

4.1 Nationaal beleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (maart 2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Deze structuurvisie verving de Nota Ruimte. De structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie schetst het rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het Rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau.

Door urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening nemen de ruimtelijke verschillen toe. Vanaf 2035 groeit de bevolking niet meer. Vanaf 2020 neemt de beroepsbevolking niet meer toe. De samenstelling van de bevolking, en daarmee de samenstelling van huishoudens, verandert. Ambities tot 2040 zijn onder andere het aansluiten van woon- en werklocaties op de (kwalitatieve) vraag en het zoveel mogelijk benutten van locaties voor transformatie en herstructurering. Ook wil het rijk ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Dit moet voor zowel het landelijk als het stedelijk gebied gelden. In de SVIR is verder vastgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk zijn voor programmering van verstedelijking.

Ter versterking van het vestigingsklimaat in de stedelijke regio's rondom de main-, brain- en greenports geldt een gebiedsgerichte, programmatische urgentieaanpak. In krimpregio's wordt het interbestuurlijke programma bevolkingsdaling doorgezet. Verder wordt genoemd het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden.

Aangezien een structuurvisie geen bindende werking heeft voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld, zijn de nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen geborgd in de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte. Deze AMvB wordt aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en richt zich op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Daarnaast zorgt de AMvB voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.

4.1.2 Ladder duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de “ladder duurzame verstedelijking” opgenomen. Dit betekent dat voor onder meer bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke voorzieningen mogelijk maken de treden van de ladder moeten worden doorlopen. Het doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Volgens Bro artikel 1.1.1 lid 1 wordt stedelijke ontwikkeling omschreven als:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

In de Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland is, conform het Bro, de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen als verplicht te doorlopen 'stappenschema' ter onderbouwing van stedelijke ontwikkelingen. In paragraaf 4.2.2 wordt hier nader op ingegaan.

4.1.3 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan

De ontwikkelingen die in onderhavig bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt hebben geen directe relevantie op rijksniveau. Het plan past binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en binnen de bepalingen van het Barro.

4.2 Provinciaal beleid

De 'Visie ruimte en mobiliteit Zuid-Holland (2014)', de 'Verordening ruimte', het 'Programma ruimte' en het 'Programma mobiliteit' zijn vervangen door de 'Omgevingsvisie Zuid-Holland' en de 'Omgevingsverordening Zuid-Holland'.

4.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De omgevingsvisie, vastgesteld door Provinciale Staten op 20 februari 2019, (geconsolideerd in werking per 20 april 2019) geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.

Hoofddoel van de omgevingsvisie is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

In de omgevingsvisie zijn 4 thema's te onderscheiden:

  • 1. Beter benutten en opwaarderen.
  • 2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht).
  • 3. Versterken ruimtelijke kwaliteit.
  • 4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving.

Bebouwde ruimte

Het plangebied ligt grotendeels binnen de contouren van de 'stads- of dorpsrand'. De provincie Zuid-Holland wil de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit hoofdzakelijk opvangen in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. De provincie draagt bij aan het beter benutten van de bebouwde ruimte door samen te werken met andere overheden en marktpartijen, en via regelgeving. Dat gebeurt op de volgende manieren:

  • Het stimuleren en faciliteren van verdichting, herstructurering en transformatie;
  • Het bevorderen van een actuele, regionale programmering van plannen voor wonen en werken.

De provincie zet in op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwbouw binnen de bebouwde ruimte. De provincie is zich echter ook zeer bewust dat er grenzen zijn aan de mogelijkheden om te verdichten. Het bepalen of de woningbehoefte binnen de bebouwde ruimte opgevangen kan worden, is niet alleen een technische afweging (is het fysiek mogelijk om de woningbehoefte te accommoderen) maar bevat ook kwalitatieve elementen. De provincie beoogt een 'ja, mits-beleid': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit). De Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 lid 2 Bro) is verankerd in de omgevingsvisie.

De onderstaande locaties:

  • Berkelseweg 28: Bouw van 5 woningen;
  • Oude Leedeweg 5: Bouw van 6 woningen;
  • Keulseweg 36: Bouw van 2 woningen;
  • Zuideindseweg 37: Bouw van 2 woningen;
  • Onderweg 1: Bouw van 2 woningen.
4.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

De verordening is, met het oog op duurzame ontwikkeling, de bewoonbaarheid van de provincie en de bescherming en verbetering van het leefmilieu, gericht op het in onderlinge samenhang:

  • a. bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit;
  • b. doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften;
  • c. zorgvuldig beheren, beschermen en ontwikkelen van de natuur, gelet op de intrinsieke waarde, dierenwelzijn, het behouden en herstellen van de biologische diversiteit, economische belangen, volksgezondheid en openbare veiligheid.

Onderhavig bestemmingsplan maakt diverse kleinschalige ontwikkelingen mogelijk. Hierbij worden (qua aard en schaal) geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt; het is dan ook conform jurisprudentie niet noodzakelijk om de ladder voor deze ontwikkelingen te doorlopen.

Er is derhalve geen noodzaak om de ladder voor duurzame verstedelijking te doorlopen.

Binnen het plan zijn een aantal Ruimte voor ruimte ontwikkelingen meegenomen. Deze plannen liggen binnen een door de provincie aangewezen gebied met beschermingscategorie 2. Hiervoor gelden onderstaande bepalingen:

Ruimtelijke kwaliteit
Op grond van paragraaf 6.2.2, artikel 6.9 1 van de Omgevingsverordening ('Ruimtelijke kwaliteit') kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen;
  • als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen

Uitzonderingen vanwege beschermingscategorieën zijn:

  • een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 2 kan niet voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling, tenzij het gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een in het Programma ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling of een zwaarwegend algemeen belang.

Aanvullende ruimtelijke maatregelen zijn:

  • de aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit (een combinatie van):
    • 1. duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of boom- en sierteelt;
    • 2. wegnemen van verharding;
    • 3. toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
    • 4. andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert.
  • de genoemde maatregelen worden in beginsel getroffen binnen hetzelfde plangebied als de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat niet mogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen elders in de motivering inzake ruimtelijke kwaliteit worden betrokken;
  • het bevoegd gezag kan in plaats van het treffen van ruimtelijke maatregelen een (gedeeltelijke) financiële compensatie verlangen door middel van een storting in een kwaliteitsfonds, dat is ingesteld op basis van de door provinciale staten vastgestelde regeling voor kwaliteitsfondsen, mits de daadwerkelijke uitvoering van de compenserende ruimtelijke kwaliteitsmaatregelen afdoende is verzekerd.

Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt bevat een beeldkwaliteitsparagraaf, waarin het effect van deze ontwikkeling op de bestaande kenmerken en waarden wordt beschreven en waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:

  • die is gelegen op gronden binnen een beschermingscategorie

Voor zover een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid een significante aantasting tot gevolg heeft van de wezenlijke kenmerken en waarden van belangrijke weidevogelgebieden, recreatiegebieden rond de stad, of karakteristieke landschapselementen, is het provinciale compensatiebeleid van toepassing zoals vastgelegd in de beleidsregel Compensatie Natuur, Recreatie en Landschap Zuid-Holland (2013). De toelichting bij het bestemmingsplan bevat een verantwoording over de wijze van compensatie.

4.2.3 Bijzonder Provinciaal Landschap

De provincie Zuid-Holland heeft de aanvraag van twintig partijen in en rond Midden-Delfland om dit gebied aan te wijzen als eerste Bijzonder Provinciaal Landschap in Nederland gehonoreerd en voorzien van een ontwikkelopdracht ten aanzien van het stedelijk perspectief en de sturing en borging van de ruimtelijke kwaliteit om van deze aanwijzing een succes te maken. Zowel volgens de aanvragers als de provincie gaat het om een voor de bewoners van en rond dit gebied bijzonder waardevol landschap. Het optimaliseren van de waarde van Midden-Delfland voor de stad vraagt om het meer over de grenzen van dit gebied heen kijken om wat Midden-Delfland aan groene kwaliteiten te bieden heeft beter aan te laten sluiten bij het stedelijke groen en de stedelijke behoeften aan groen. Verder vraagt een goede invulling van de status van Bijzonder Provinciaal Landschap om een heldere sturing en borging van de ruimtelijke kwaliteit, die bijvoorbeeld door de polderarchitect ingevuld zou kunnen worden.

4.2.4 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan

Binnen het voorliggende bestemmingsplan is geen sprake van strijdigheid met de doelen en uitgangspunten zoals omschreven in het provinciale beleid. Voorzien wordt in diverse kleinschalige ontwikkelingen, die conform jurisprudentie niet onder artikel 3.1.6 lid 2 Bro vallen.

Ten aanzien van de ruimte voor ruimte plannen is overleg geweest met de provincie. De opmerkingen van de provincie zijn meegenomen in het aanpassen van de verkavelingsstudies.

4.3 Regionaal beleid

Sinds 1 januari 2015 heeft het Stadsgewest Haaglanden zijn werkzaamheden beëindigt, de beleidsterreinen Verkeer en Vervoer en Economisch Vestigingsklimaat worden voortgezet door de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH). Het Regionaal Structuurplan is nog niet ingetrokken en derhalve nog van kracht.

4.3.1 Regionaal Structuurplan Haaglanden in 2020 (2008)

Het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020, dat door het bestuur van het Stadsgewest Haaglanden in april 2008 is vastgesteld, bouwt voort op de sterke punten van de regio: de economische specialisaties, de mooie landschappen en de kwaliteit van leven. Haaglanden blijft daardoor een aantrekkelijk gebied om te wonen. Al deze kwaliteiten zijn een voorwaarde om nieuwe bedrijven en instellingen aan te kunnen trekken en zo voor nieuwe werkgelegenheid te zorgen.

Hiertoe zijn er meer huizen en bedrijfspanden nodig in Haaglanden. Sommige delen van de regio verouderen en zijn aan vernieuwing toe. De groengebieden zijn niet aantrekkelijk en toegankelijk genoeg. Het verkeer blijft groeien, maar Haaglanden moet wel bereikbaar blijven. De verandering van het klimaat stelt nieuwe eisen aan het watersysteem en de kustbescherming. Zo zullen zich tot 2020 nog meer ontwikkelingen voordoen die om maatregelen vragen.

Regio Haaglanden zet daarbij in op bouwen binnen de bestaande stad. Dit betekent ook dat het landschap open en groen kan blijven. Haaglanden kent veel verschillende landschappen, elk met een eigen schoonheid: de duinen en het strand, de landgoederen, de weilanden. Er liggen kansen om landschappen nog aantrekkelijker te maken, bijvoorbeeld door natuurontwikkeling of door meer fiets- en wandelpaden aan te leggen.

4.3.2 Woonvisie woningmarktregio Haaglanden

De woonvisie woningmarktregio Haaglanden 2017-2021 geeft inzicht in de uitdagingen en opgaven in Haaglanden voor het onderwerp wonen. Als belangrijkste doel van de nieuwe regionale woonvisie zien de gemeenten het samen verder versterken van de woningmarktregio Haaglanden. Het toekomst-proof maken van dit van oudsher heel prettige woongebied. Toekomst-proof voor alle aanwezige doelgroepen. Maar ook toekomst-proof vanuit het besef dat een sterke woningmarkt van groot belang is om een aantrekkelijke en economisch vitale regio te kunnen zijn en blijven. De verschillende ambities zijn:

Een regionaal woningbouwprogramma opstellen: door een gezamenlijk woningbouwprogramma willen de gemeenten zo goed en efficiënt mogelijk inspelen op zowel de kwalitatieve als kwantitatieve woningbehoeften van de regio Haaglanden. Een uitgangspunt daarbij is het zoveel mogelijk realiseren van de woonopgaven binnen bestaande stedelijke gebieden. Uit onderzoek is gebleken dat stedelijk, dorpse en exclusieve woonmilieus in de regio in trek zijn.

Regionaal voldoende betaalbare woningen aanbieden: 30 procent van de inwoners in de regio behoort tot de sociale doelgroep, de gemeenten beschouwen dit percentage als richtinggevend voor de omvang van de toekomstige behoefte van het totaal aantal sociale huurwoningen. Ook zetten de regiogemeenten zich in om de positie van de groep lage middeninkomens in de komende jaren te verbeteren en om extra woonruimte voor vluchtelingen te realiseren.

Duurzaam bouwen en renoveren in Haaglanden: om in 2050 tot een CO2 neutrale of energie-neutrale regio te kunnen komen zetten de gemeenten in op een volledige energie transitie van de gebouwde omgeving.

De regio levensloopgeschikt maken: de ambitie is om inwoners van de regio zo lang mogelijk zelfstandig in hun eigen woning en woonomgeving te kunnen laten wonen. Dit vraagt per afzonderlijke gemeente enerzijds om voldoende aangepaste en levensloopgeschikte woningen, anderzijds om een woonomgeving die aansluit op wat ouderen en huishoudens met een beperking nodig hebben.

Werken aan leefbare en prettige woonwijken: door middel van een preventieve aanpak de verouderde woonwijken in de steden van de regio gezond houden, veilig en prettig om in te wonen.

4.3.3 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan

Onderhavig bestemmingsplan voorziet enkel in kleinschalige ontwikkeling binnen bestaande (stedelijke) structuren en past derhalve binnen de uitgangspunten van het Regionaal Structuurplan.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Toekomstvisie 2040 (2012)

In de Toekomstvisie 'Visie op de toekomst van Pijnacker-Nootdorp', vastgesteld door de gemeenteraad op 26 juni 2012, wordt een eenduidige en consistente koers voor Pijnacker-Nootdorp uitgezet met oog voor de omgeving en de rol van de gemeente. De toekomstvisie laat zien wat voor gemeente Pijnacker-Nootdorp wil zijn, waar zij met haar ontwikkeling heen wil en welke rol zij daarbij pakt.

Pijnacker-Nootdorp wil, conform haar visie, een herkenbare gemeente zijn in een landelijke omgeving waar de stad nooit ver weg is. Zij ziet het als haar missie in de regio een uniek woonmilieu te bieden, met het groene buitengebied meerwaarde te geven en met duurzame en innovatieve bedrijven de economie versterken.

4.4.2 Ruimtelijke structuurvisie Pijnacker-Nootdorp 2040 (2014)

In de Structuurvisie 'Ruimte maken….. ruimte laten', vastgesteld door de gemeenteraad op 20 februari 2014, schetst de gemeente het ruimtelijk beeld van Pijnacker-Nootdorp in 2040. Niet in de vorm van een blauwdruk voor de toekomst, maar in de vorm van contouren en kaders van een streefbeeld dat gezamenlijk met bewoners en ondernemers ingekleurd dient te worden. Er wordt ruimte geboden en uitgenodigd om te ondernemen, te recreëren, de woonomgeving te verbeteren of sport te beoefenen. De Ruimtelijke structuurvisie kan gelezen worden als een uitnodiging om samen invulling te geven aan de ruimte van Pijnacker-Nootdorp in 2040.

Contouren vormen het uitgangspunt van de structuurvisie. Dit zijn contouren van groen- en recreatiegebieden, bebouwing, glastuinbouw en bedrijventerreinen. Binnen deze contouren zijn er verschillende functies en mogelijkheden. Hierover doet de structuurvisie voor 2040 op hoofdlijnen kaderstellende uitspraken. Daarnaast geeft de structuurvisie antwoord op verschillende ruimtelijke vraagstukken.

4.4.3 Welstandsnota


Op 20 februari 2014 heeft de gemeenteraad van Pijnacker-Nootdorp de Welstandsnota Pijnacker-Nootdorp 2013 vastgesteld. In deze nota zijn criteria opgenomen die burgemeester en wethouders en de welstandscommissie toepassen bij de beoordeling of het uiterlijk en de plaats van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning wordt gevraagd, in strijd zijn met redelijke eisen van welstand.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000200128-4001_0009.jpg"

Figuur: globale ligging ontwikkelingen binnen de welstandsgebieden.


Bij de beoordeling van de individuele plannen zal geadviseerd worden op basis van de ligging binnen de verschillende welstandsgebieden.

4.4.4 Lintenvisie

Pijnacker-Nootdorp wil de kwaliteit van de cultuurhistorische bebouwingslinten in de gemeente verbeteren. De Lintenvisie is opgesteld om nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de linten beter te begeleiden.


De linten, zoals bijvoorbeeld de Noordeindseweg, de Nieuwkoopseweg, de Rijskade en de Oude Leedeweg, zijn belangrijk voor de gemeentelijke identiteit. Ze dragen bij aan de ruimtelijke kwaliteit van onze gemeente. De linten zijn dynamisch door de veranderende omgeving van nieuwe woonwijken, glastuinbouw, nieuwe infrastructuur en natuur- en recreatiegebieden. Inwoners en bedrijven uit deze linten ondernemen veel ruimtelijke initiatieven.

De Lintenvisie Pijnacker-Nootdorp is opgesteld om vooraf duidelijke richtlijnen te geven en beperkt kaders te stellen. Daarnaast is het vooral bedoeld voor inspiratie bij de planuitwerking van inwoners en ondernemers. De gemeente wil de Lintenvisie op drie manieren gebruiken:

  • als uitnodiging en handreiking voor initiatiefnemers bij hun planvorming;
  • als hulpmiddel voor de gemeente bij de toetsing van vergunningsaanvragen;
  • als input voor visieverkenningen en omgevingsplannen.
4.4.5 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan

De gemeente stimuleert initiatieven van particulieren en zet in op versterking van de kwaliteit van de kernen en het landelijk gebied. De - kleinschalige - ontwikkelingen die middels onderhavig bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt passen binnen dit gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 5 Onderzoek

5.1 Milieueffectrapportage

Het voornemen voor het opstellen van de bestemmingsplan is aan het besluit m.e.r. getoetst om te bepalen of er sprake is van een m.e.r.- of m.e.r.-beoordelingsplicht. Uit bovengenoemde toetsing is de conclusies getrokken dat voor alle activiteiten geldt dat er geen directe m.e.r.-plicht aan de orde is. Er hoeft dus geen m.e.r.-beoordeling te worden opgesteld.

5.2 Bedrijven en milieuzonering

5.2.1 Regelgeving en beleid

Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten.

De te beoordelen situaties zijn te herleiden tot drie groepen en bijbehorende aanpak, te weten:

  • Nieuwe milieugevoelige functies nabij bestaande bedrijven. In deze situatie dient primair te worden beoordeeld of hinder te verwachten is van de specifieke bestaande bedrijven.
  • Nieuwe bedrijfsbestemmingen nabij bestaande milieugevoelige functies. In deze situatie is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal in eerste instantie een afstand van bv. 10 meter (cat. 1), 30 meter (cat. 2), 50 meter (cat. 3.1), 100 meter (cat. 3.2) en 200 meter (cat. 4.1) tusse n de gevoelige functies en belastende activiteiten moeten worden gerespecteerd.
  • Nieuwe milieugevoelige functies nabij nieuwe bedrijfsbestemmingen. In dit geval is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal in eerste instantie een afstand van bv. 10 meter (cat. 1), 30 meter (cat. 2) en 50 meter (cat. 3.1) tussen de gevoelige en belastende bestemmingen moeten worden gerespecteerd.

De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. Bij het omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden namelijk met één afstandsstap worden verlaagd. Zie tabel 5.1.

Categorie   Richtafstand t.o.v. rustige woonwijk/rustig buitengebied   Richtafstand t.o.v. gemengd gebied  
1   10m   0m  
2   30m   10m  
3.1   50m   30m  
3.2   100m   50m  
4.1   200m   100m  
4.2   300m   200m  
5.1   500m   300m  
5.2   700m   500m  
5.3   1000m   700m  
6   1500m   1000m  

Tabel 5.1 - Milieucategorieën en bijbehorende richtafstanden ten opzichte van de verschillende omgevingstypen

In de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering wordt aangegeven dat richtafstanden worden gemeten vanaf de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en de gevel van de woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningsvrij bouwen (vvb) mogelijk is.

5.2.2 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan

Voor de locaties Dorpstraat, Beatrixschool, Hoefsmid 16, Nieuwkoopseweg, Zuidrand Ackerswoude, Delftsestraatweg en de percelen van het snippergroen geldt dat er geen sprake is van een functiewijziging, waarbij een nieuwe milieugevoelige functie of bedrijfsbestemming wordt toegevoegd. Milieuzonering speelt derhalve geen rol voor deze locaties.

Voor de overige locaties binnen het plangebied geldt het volgende ten aanzien van bedrijven en milieuzonering:

Katwijkerlaan 50A

Omzetten bestemming Wonen naar Bedrijven op de percelen B1330 en B1331 (en slopen woningen)
In de huidige situatie wordt hier maximaal toegestaan een bedrijf in categorie 2. De richtafstand bij gemengd gebied bedraagt voor deze categorie 10 meter. De Katwijkerlaan betreft een gemengd gebied, gezien de diverse functies die in het lint aanwezig zijn. Deze richtafstand wordt gemeten vanaf bestemmingsgrens bron tot aan de gevel van de woning (incl vergunningvrij aanbouwen). De afstand tot de gevel van woning Keulseweg 6 bedraagt meer dan 45 meter. De afstand tot de gevel van woningen Katwijkerlaan 48 en 50 bedraagt meer dan 25 meter. Hiermee wordt aan de richtafstand voldaan.


Bouwen van 2 nieuwe woningen op perceel B5879
Aan de overkant van de Katwijkerlaan (nrs 55c, achter 63, 75) zijn bedrijven gevestigd. In alle gevallen wordt voldaan aan de richtafstanden, uitgaand van het omgevingstype gemengd gebied.
Op het perceel Katwijkerlaan 75 is een bedrijf gevestigd, waarbij geluid het maatgevende aspect is. Bij woningbouwontiwkkelingen aan de Katwijkerlaan dient dit nader beschouwd te worden. In de omgeving van het perceel zijn reeds verschillende woningen aanwezig die maatgeverd zijn voor het kunnen voldoen aan de geluidsnormen. In 2012 is er in het kader van van een melding Activiteitenbesluit een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Uit  het  onderzoek  blijkt  dat  de  berekende  langtijdgemiddelde  beoordelingsniveaus  en  maximale  geluidniveaus van alle activiteiten op de Katwijkerlaan 75 voldoen aan de gestelde eisen op basis van het Activiteitenbesluit.  Aan de voorkeursgrenswaarde uit de Circulaire van 29 februari 1996 van het Ministerie van Volkshuisvesting  Ruimtelijke  Ordening  en  Milieubeheer  (MBG  96006131)  "Geluidhinder  veroorzaakt  door  het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer" wordt ter plaatse van de omliggende woningen voldaan. De nieuw te bouwen woningen liggen op grotere afstand dan de woningen uit het hierboven genoemde onderzoek.

Door Tritium Advies is voor de ontwikkeling op de locatie een quickscan bedrijven- en milieuzonering uitgevoerd (zie Bijlage 8).

De conclusie is als volgt:
In de directe omgeving van deelgebied 1 (woonbestemming) zijn verschillende bedrijven gelegen die mogelijk van invloed zijn op het plangebied. Deze zijn derhalve in de quickscan beschouwd. Hieruit is gebleken dat alle relevante bedrijven in de omgeving op ruime afstand van het deelgebied zijn gesitueerd. Een eventueel nieuw bedrijf in de omgeving van het plangebied kan milieutechnisch niet worden ingeperkt door het planvoornemen aangezien deelgebied 1 voldoet aan de richtafstanden die gelden voor de verschillende, op basis van het bestemmingsplan toegestane, milieucategorieën.

Deelgebied 2 (bedrijfsbestemming) is omgeven met verschillende woonfuncties. Echter voldoet deelgebied 2 aan de richtafstand tot gevoelige functies (woningen) van het beoogde milieucategorie 2 bedrijf. Hieruit blijkt dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormt voor het planvoornemen en een goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd.

Zuideindseweg 24

Op het perceel worden drie woningen toegevoegd. Echter, deze woningen worden binnen de bestaande woonbestemming gesitueerd. Planologisch gezien is er geen sprake van een functiewijziging waardoor de ontwikkeling geen gevolgen heeft voor omliggende functies. In de omgeving zijn uitsluitend woningen en bijbehorende voorzieningen aanwezig. Er zijn geen bedrijven of andere functies die hinder veroorzaken aanwezig. Het aspect milieuzonering vormt voor deze locatie geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

Berkelseweg 28

Op het perceel Berkselseweg 28 worden 5 nieuwe woningen gebouwd in het kader van de ruimte voor ruimte regeling. Dit perceel word middels onderhavig bestemmingsplan bestemd tot 'Wonen' met bijbehorende ontsluiting en tuinen.

In de omgeving van dit perceel zijn enkele agrarische bedrijven te vinden. Deze bevinden zich echter op grote afstand van de nieuwbouwlocatie. De gronden rondom de locatie hebben allen de bestemming 'Agrarisch-Weide'. Op een afstand van 250 meter bevindt zich nog een glastuinbouwbedrijf. De richtafstand hiervoor is 30 meter. Er wordt dus overal voldaan aan de richtafstand.

Oude Leedeweg 5

Door Tritium Advies is voor de ontwikkeling op de locatie Oude Leedeweg 5 een quickscan bedrijven- en milieuzonering uitgevoerd (zie Bijlage 9). De conclusie is als volgt:

In de directe omgeving is een aantal bedrijven c.q. bestemmingen gelegen die mogelijk van invloed zijn op het plangebied. In onderhavig situatie wordt echter voldaan aan de richtafstanden uit de VNG-uitgave. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen realisatie van de vrijstaande woningen.

Keulseweg 36

Op het perceel van de Kulseweg 36 worden 2 nieuwe woningen gebouwd in het kader van de ruimte voor ruimte regeling. Dit perceel wordt middels het onderhavig bestemmingsplan bestemd tot 'Wonen met bijbehorende tuinen.

Door Tritium Advies is voor de ontwikkeling op de locatie Oude Leedeweg 5 een quickscan bedrijven- en milieuzonering uitgevoerd (zie Bijlage 10). De conclusie is als volgt:

In de directe omgeving zijn een aantal bedrijven c.q. bestemmingen gelegen die mogelijk van invloed zijn op het plangebied. Voor de bedrijven / functies gelegen aan de Katwijkerlaan 105, de Katwijkerlaan 113 en de Keulseweg 40 is vastgesteld dat deze geen belemmering vormen voor het planvoornemen. De overige bedrijven / functies (met uitzondering van het educatief centrum gelegen aan de Keulseweg 34) liggen op een dermate grote afstand dat deze niet relevant zijn.

Voor het educatief centrum (welke paarden houdt) geldt dat aan de richtafstanden volgende de het houden van paarden wordt voldaan; enkel een klein gedeelte van het perceel valt binnen de aan te houden afstand van 30 meter. Hier worden geen geurgevoelige objecten beoogd. Ten aanzien van de mestopslag geldt wel dat een groot gedeelte van het perceel waar de woningen worden voorzien valt binnen de aan te houden afstand van 50 meter. Geadviseerd wordt om deze milieuzone vrij te houden van woningen. Uiteraard zou ook aan andere oplossingen gedacht kunnen worden, zoals het (naar de linkerkant) verplaatsen van de mestopslag opdat er voldaan wordt aan de aan te houden afstand van 50 meter. Indien de bouw van de woningen buiten de aan te houden afstand volgende uit de aanwezigheid van de paarden en de mestopslag (respectievelijk 30 en 50 meter), wordt voldaan aan de te hanteren richtafstand, is een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd. Ten aanzien van het omzetten van de bestaande bedrijfswoning kan worden vastgesteld dat er geen belemmeringen zijn met betrekking tot de aanwezige paarden en de mestopslag; deze is buiten de aan te houden afstand(en) gelegen.

Het bovenstaande in acht nemende, vormt het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering voor de voorgenomen realisatie van twee nieuwe woningen en de omzetting van de bedrijfswoning naar een burgerwoning aan de Keulseweg 36 te Pijnacker.

Zuideindseweg 37

De bedrijfsbestemming komt te vervallen. Daarmee vervalt ook de hinder voor de omliggende woonpercelen. De nieuwe woonbestemming sluit aan bij de omliggende reeds aanwezige woonfuncties. In de directe omgeving zijn geen bedrijven of andere functies aanwezig die door de komst van de woningen in hun bedrijfsvoering worden belemmerd. Het aspect milieuzonering vormt voor deze locatie geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

Onderweg 1

Op het perceel Onderweg 1 worden 2 nieuwe woningen gebouwd in het kader van de ruimte voor ruimte regeling. Dit perceel word middels onderhavig bestemmingsplan bestemd tot 'Wonen' met bijbehorende ontsluiting en tuinen.

In de omgeving van dit perceel zijn enkele agrarische bedrijven te vinden. Deze bevinden zich echter op grote afstand van de nieuwbouwlocatie. De gronden rondom de locatie hebben allen de bestemming 'Agrarisch-Weide' of wonen. Op een afstand van 90 meter bevindt zich nog een glastuinbouwbedrijf. De richtafstand hiervoor is 30 meter. In de omgeving is een mestplaat aanwezig. De richtafstand is 50 meter. De woningen liggen op een afstand van 80 meter. Er wordt dus overal voldaan aan de richtafstand.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de bestemmingswijzigingen voor wat betreft het aspect bedrijven en milieuzonering toelaatbaar zijn.

5.3 Externe veiligheid

5.3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk EV wordt aangegeven op welke wijze de externe veiligheid in beschouwing is genomen bij het bestemmingsplan. De externe veiligheid gaat over de beoordeling van de risico's die verband houden met het gebruik van gevaarlijke stoffen. Tijdens de productie, de opslag, het gebruik en het transport kunnen er zich calamiteiten voordoen, waardoor de veiligheid van de omgeving in het geding is. Dit houdt daarom een risico in voor de omgeving van dergelijke activiteiten. Externe veiligheid heeft geen betrekking op mogelijke gezondheidsschade door langdurige blootstelling aan gevaarlijke of schadelijke stoffen. Het gaat om plotseling optredende schadelijke effecten en de directe gevolgen van die effecten.

5.3.2 Normstelling en beleid

Twee sleutelbegrippen: plaatsgebonden risico en groepsrisico
De risico's bij de externe veiligheid worden uitgedrukt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Waarom worden er twee begrippen gebruikt? Het rijksoverheidsbeleid maakt onderscheid tussen het risico waaraan het individu is blootgesteld en het risico waaraan een groep mensen is blootgesteld. Het gaat om het risico op overlijden. Voor de beoordeling van het risico waaraan het individu is blootgesteld gebruikt men het plaatsgebonden risico. Dit is de maatstaf voor de persoonlijke veiligheid. De maatstaf voor de kans dat een groep van mensen in een keer overlijdt, is het groepsrisico.


Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) is de overlijdenskans per jaar die op een bepaalde afstand aanwezig is door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Hierbij wordt voor de berekening uitgegaan van een fictieve burger. Deze burger is 24 uur per dag gedurende een heel jaar, onbeschermd op de plaats aanwezig waarvoor het plaatsgebonden risico wordt berekend. Verder zal de burger geen aanstalten maken zich in veiligheid te brengen (vlucht- of schuilgedrag) gedurende de maximaal 30 minuten blootstelling aan het optredende effect. Het plaatsgebonden risico kan worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (de zogeheten risicocontour).


Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is de kans op het overlijden in één keer van een groep mensen (Juridisch is de minimum omvang gesteld op 10 doden om van een groepsrisico te kunnen spreken) als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting, transportroute gevaarlijke stoffen of buisleiding en als gevolg van een ongewoon voorval in dit invloedsgebied waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het invloedsgebied is het gebied waarin personen nog worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. Dit gebied wordt bepaald door de berekening van het grootst mogelijke ongeval waar nog bij 1% van de blootgestelde personen dodelijk letsel optreedt. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het groepsrisico geeft aan hoe groot de kans is dat bij een ongeval bij een risicolocatie 10, 100 of 1000 slachtoffers tegelijk vallen. Bij transportrisico's geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op 10 slachtoffers gelijk aan één op de tienduizend (10-4). De kans op 100 slachtoffers gelijk aan één op de miljoen (10-6) enzovoorts. Bij stationaire risicobronnen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico een factor 10 kleiner ligt. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico is geen wettelijke norm, het is bedoeld als een ijkpunt. Er kunnen redenen zijn dat een gemeente meer of juist minder risico's accepteert. De gemeente is verplicht om voor iedere situatie een belangenafweging te maken (verantwoording groepsrisico). Daarbij spelen onder anderen de zelfredzaamheid van bewoners, vluchtwegen, economische en maatschappelijke belangen een rol.

5.3.3 Beperkt kwetsbare objecten, kwetsbare objecten en zeer kwetsbare objecten

Beperkt Kwetsbare objecten
Onder beperkt kwetsbare objecten worden onder andere verstaan woningen, hotels, restaurants, kantoren, winkels en sport- en kampeerterreinen, voor zover deze objecten niet tot de kwetsbare objecten behoren. In artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen is een definitie opgenomen van een beperkt kwetsbaar object.

Kwetsbare objecten
Kwetsbare objecten zijn onder ander woningen (met uitzondering van verspreid liggende woningen met een dichtheid van maximaal twee per hectare en dienst- of bedrijfswoningen), kantoren met meer dan 1.500 m² bruto vloeroppervlak en andere objecten waar zich gedurende een groot deel van de dag grote groepen mensen bevinden of (een deel van de dag) kwetsbare groepen mensen, zoals in onderhavig geval een school. De kwetsbare objecten staan gedefinieerd in Bevi artikel 1 sub l. Na in werkingtreding van het Bevi is de definitie van kwetsbare objecten nog verduidelijkt.

Zeer kwetsbare objecten
Zeer kwetsbare objecten zijn tevens kwetsbare objecten, ze vormen een subcategorie van de categorie kwetsbare objecten uit het Bevi. Zeer kwetsbare objecten zijn objecten waarin mensen verblijven die zichzelf niet goed in veiligheid kunnen brengen, bijvoorbeeld door een geestelijke of lichamelijke beperking. Voorbeelden hiervan zijn: verzorgingstehuizen, ziekenhuizen en kinderdagverblijven.

Waarom onderscheid?
Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is van belang om te bepalen of de PR 10-6 een grenswaarde is of een richtwaarde. De zeer kwetsbare objecten vormen een nieuwe categorie ten opzichte van het Bevi en spelen een rol in de modernisering van het Omgevingsveiligheidsbeleid (Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations voor besluiten met gevolgen voor de externe veiligheid)

5.3.4 Besluit externe veiligheid inrichtingen

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen, al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht het bevoegde gezag bij ruimtelijke plannen vanuit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Wet ruimtelijke ordening (Wro) afstanden aan te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Het Bevi heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. Voor de toepassing van het Bevi wordt een nieuw ruimtelijk besluit (waaronder ook een conserverend bestemmingsplan) gezien als een nieuwe situatie. De Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) geeft uitvoering aan het Bevi.

Plaatsgebonden risico

Het BEVI gaat bij het plaatsgebonden risico uit van:

  • Het in acht nemen van een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten. Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.
  • Rekening houden met een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten. Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.


Groepsrisico

Bij inrichtingen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-7 per jaar en met de kans op een ongeval met 1000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-9 per jaar;

Verantwoording groepsrisico

Alleen bij een toename van het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit is van toepassing op:

  • De vaststelling van een bestemmingsplan (artikel 3.1 Wro);
  • Inpassingsplan van een project met een provinciaal belang (artikel 3.26, lid 1Wro);
  • Inpassingsplan van een project met een landelijk belang (artikel 3.28, lid 1 Wro);
  • Ontheffing van een voorschrift uit de bouwverordening (artikel 11 Woningwet);
  • Omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1, lid, onder c, Wabo, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2 of 3, of tweede lid, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheerverordening wordt afgeweken. De omgevingsvergunning vervangt het projectbesluit uit artikel 3.10 van de Wro.
5.3.5 Basisnet

Voorheen werd het beoordelingskader gevormd door de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Dit is veranderd met het van kracht worden van het Basisnet, op 1 april 2015. Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het Basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten). Aangezien er in Pijnacker-Nootdorp geen sprake is van transport van gevaarlijke stoffen via hoofdwaterwegen en hoofdspoorwegen zal alleen aandacht worden besteed aan transport van gevaarlijke stoffen via de hoofdwegen.

Het Basisnet heeft als doel een evenwicht voor de lange termijn te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen, de bebouwde omgeving en de veiligheid van mensen die wonen of verblijven dicht in de buurt van de infrastructuur waar dit vervoer plaatsvindt. Het Basisnet stelt verder regels aan het vaststellen en beheersen van de risico's voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (vervoerskant). Gevaarlijke stoffen vervoeren is risicovol en zorgt dus voor beperkingen aan de ruimtelijke ordeningskant. Er zijn namelijk regels om mensen die dicht bij deze hoofdwegen wonen of verblijven minimaal een bepaald beschermingsniveau te bieden. Aan dit beschermingsniveau wordt voldaan als het risico vanuit het vervoer niet hoger ligt dan wat maatschappelijk acceptabel is.

Het Basisnet is een heel stelsel van wetten en regels dat op verschillende gebieden haar oorsprong heeft liggen. Vanuit de vervoerskant is er de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (Wvgs). Voor de ruimtelijke ordeningskant is er het Besluit Externe Veiligheid Transportroutes. Dit besluit vindt haar grondslag in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet milieubeheer.

In het Basisnet zijn grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico, richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet, kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden in bijlage I, II en III van de Regeling basisnet. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico door het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar.


Voor sommige transportassen moet ook rekening worden gehouden met het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Het PAG is het gebied tot 30 meter (gemeten vanaf de rechterrand van de rechterrijstrook) van de transportas waarin, bij de realisering van nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000200128-4001_0010.jpg"

Als binnen het invloedsgebied van een transportas nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien en er een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico of een significante stijging van het groepsrisico optreedt, dient bij de vaststelling van het ruimtelijke besluit, het groepsrisico te worden verantwoord. De hoogte van het groepsrisico en de mate van toename van het groepsrisico bepalen of dit een volledige verantwoording moet zijn of dat een beperkte verantwoording volstaat. Voor de verantwoording dient niet alleen het invloedsgebied van de maatgevende vervoersklasse (GF3: brandbaar gas) te worden beschouwd, maar ook de effectafstanden van overige stoffen die over het wegvak worden vervoerd. Het Bevt is ook van toepassing op transportassen die niet onder het basisnet vallen. Het plaatsgebonden risico kan worden berekend of worden bepaald met toepassing van de vuistregels uit de Handleiding risicoanalyse transport (Hart).

Plaatsgebonden risico

Het Bevt gaat bij het plaatsgebonden risico uit van:

  • Het in acht nemen van een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten. Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.
  • Rekening houden met een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten. Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.

Groepsrisico
Bij transportroutes geldt vanuit het Bevt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-4 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-6 per jaar en met de kans op een ongeval met 1000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-8 per jaar;

Verantwoording groepsrisico?

Het Bevt schrijft voor dat voor alle ruimtelijke plannen binnen de invloedssfeer van een transportroute aandacht moet worden geschonken aan:

  • 1. Mogelijkheden tot voorbereiding van het bestrijden en het beperken van de omvang van een ramp of zwaar ongeval;
  • 2. Zelfredzaamheid ten aanzien van nog niet gerealiseerde (beperkt) kwetsbare objecten.


Wanneer het ruimtelijk plan binnen 200 meter van een transportroute gelegen is dient ook aandacht te worden geschonken aan de volgende aspecten:

  • 1. Dichtheid van personen en de verwachte veranderingen;
  • 2. Hoogte van het groepsrisico;
  • 3. Maatregelen ter beperking van het groepsrisico (zowel bronmaatregelen als ruimtelijke maatregelen);
  • 4. Mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen (alternatieve locaties) met een lager groepsrisico en de voor- en nadelen daarvan.


Een volledige verantwoording mag buiten toepassing blijven indien kan worden aangetoond dat: a het groepsrisico, niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico,

  • 1. het groepsrisico, gelet op de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen, met niet meer dan 10% toeneemt en;
  • 2. de oriëntatiewaarde, gelet op de dichtheid van personen, niet wordt overschreden.
5.3.6 Besluit externe veiligheid buisleidingen


Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende regeling in werking getreden. Vanaf juli 2014 is het Bevb (oa) ook van toepassing op de CO2-leiding die door de gemeente Pijnacker-Nootdorp loopt. Het Bevb regelt onder meer de externe veiligheidsaspecten van buisleidingen. Het Bevb is gebaseerd op de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Milieukwaliteitseisen & maatregelen en hoofdstuk 9 Stoffen & producten) en de Wet ruimtelijke ordening (hoofdstuk 3 Bestemmings- en inpassingsplannen, hoofdstuk 4 Algemene regels & specifieke aanwijzingen). Het externe veiligheidsbeleid voor buisleidingen is in lijn gebracht met het beleid voor inrichtingen en transport. Ook bij buisleidingen geldt dat de hoogte van het groepsrisico en de mate van toename van het groepsrisico bepalen of een volledige verantwoording moet worden opgesteld of dat een beperkte verantwoording volstaat.


Plaatsgebonden risico

  • Het in acht nemen van een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten. Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.
  • Rekening houden met een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten. Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.


Groepsrisico

Bij buisleidingen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-4 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-6 per jaar en met de kans op een ongeval met 1000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-8 per jaar;


Wanneer verantwoording groepsrisico?

De verantwoordingsplicht van het groepsrisico is van toepassing bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op grond waarvan de aanleg van een buisleiding of de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object wordt toegelaten.

Een volledige verantwoording mag buiten toepassing blijven indien kan worden aangetoond dat: a het groepsrisico, niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico, of;

  • a. het groepsrisico, gelet op de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen, met niet meer dan 10% toeneemt en;
  • b. de oriëntatiewaarde, gelet op de dichtheid van personen, niet wordt overschreden. De beperkte verantwoording dient in ieder geval in te gaan op de volgende onderdelen:
    • 1. de aanwezige en de te verwachten dichtheid van personen in het invloedsgebied van de buisleiding;
    • 2. de omvang van het groepsrisico;
    • 3. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval;
    • 4. de mogelijkheden van personen die zich bevinden in het invloedsgebied van de risicobron om zichzelf in veiligheid te brengen.
5.3.7 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan

Alleen de locaties waar externe veiligheid relevant is worden nader beschouwd. Het gaat om de locaties waar sprake is van toevoeging van mensen dan wel van het realiseren van een risicobron op locaties waar dit nog niet eerder via een ruimtelijk plan werd toegestaan.

Uit de toetsing van het plan blijkt het volgende:

  • Het plan ligt niet binnen het invloedsgebied van een inrichting met gevaarlijke stoffen.
  • Het plan ligt niet binnen het invloedsgebied van een buisleiding met gevaarlijke stoffen (hoge druk aardgas of brandbare vloeistof).
  • Het plan ligt niet binnen het invloedsgebied van de gemeentelijke route voor het transport van gevaarlijke stoffen.
  • Het plan ligt niet binnen het invloedsgebied van de A4 en de A12.
  • Het plan ligt wel binnen het invloedsgebied van de A13, maar wel op meer dan 200 meter. Een berekening/verantwoording van het groepsrisico is niet aan de orde. Er dient wel aandacht besteed te worden aan bereikbaarheid, bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

Op de locatie Berkelseweg 28 is een gasleiding aanwezig. Rondom de gasleiding is ter plaatse van de belemmeringenstrook een dubbelbestemming opgenomen (zie onderstaande afbeelding). Deze waarborgt een ongestoorde ligging van de leiding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000200128-4001_0011.png"

Figuur: Ligging gasleiding Berkelseweg 28

Conclusie
Alle aspecten van externe veiligheid zijn beschreven en beoordeeld. Er zal advies gevraagd worden aan de Veiligheidsregio. Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ontwikkelingen binnen het plangebied.

5.4 Geluid

5.4.1 Regelgeving en beleid

Geluid kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog geluidniveau kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht:

  • Onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen (art. 74-75 Wgh). Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op deze bestemmingen.
  • Een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform art. 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (art. 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour (voorkeursgrenswaarde) in het bestemmingsplan. Het gebied binnen deze contour is de zone van het industrieterrein. Middels zonering worden enerzijds bedrijven beschermd tegen oprukkende geluidgevoelige bestemmingen en anderzijds worden geluidgevoelige bestemmingen beschermd tegen eventuele uitbreidingen van de activiteiten op het industrieterrein.

De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft haar geluidbeleid vastgelegd in de nota 'Gebiedsgericht Geluidsbeleid' uit 2010. Deze Nota Geluidsbeleid, waarin de hoofdlijnen van het beleid uiteen worden gezet, bestaat verder uit een tweetal deelnota`s, te weten de Nota Hogere Grenswaarden en de Nota Bedrijven en Geluid alsmede uit een richtlijn bouwlawaai op grote bouwlocaties.

5.4.2 Conclusies ten aanzien van het bestemmingsplan

Voor de locaties Delfstestraatweg, Hoefsmid, Dorpsstraat, Zuidrand Ackerswoude en de Beatrixschool en ter plaatse van het snippergroen geldt dat er geen sprake is van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen. In het kader van de Wgh is derhalve geen onderzoek noodzakelijk.

Voor de locaties Nieuwkoopseweg 8, Keulseweg 36, Zuideindseweg 37 en Onderweg 1 is er sprake van vervangende nieuwbouw, waarbij de woning niet dichter naar de weg wordt gesitueerd of het betreft geen doorgaande weg waarvan aannemelijk is dat de verkeersintensiteit zodanig laag is, dat op voorhand vastgesteld kan worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Voor de andere ontwikkelingen is geluidsonderzoek uitgevoerd.

Principeverzoeken:

  • A. Katwijkerlaan 50A -Keulseweg 8/10: Sloop en bouw van 2 woningen;
  • B. Zuideindseweg 24: Herbouw bestaande woning en ontwikkeling gebied Hollands Hoftuyn.

Katwijkerlaan 50A

Door Tritium Advies is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd (zie Bijlage 12). Voor wegverkeerslawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van de Katwijkerlaan, Keulseweg en Molenlaan.
Voor de Keulseweg en de Molenlaan geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze wegen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe woningen overschrijdt.
Voor de Katwijkerlaan geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB met maximaal 6 dB overschrijdt. Op de voorgevels van de woningen wordt de maximale ontheffingswaarde van 53 dB voor nieuwbouw in buitenstedelijk gebied eveneens overschreden. Om de woningbouw te kunnen realiseren is het mogelijk de geveldelen ter plaatse van deze toetspunten als dove gevel conform artikel 1b, lid 4 van de Wgh uit te voeren. Een dove gevel is namelijk geen gevel volgens de Wgh. Dit betekent derhalve dat er geen te openen delen (ramen en deuren) in deze gevels zijn toegestaan, met uitzondering van eventuele incidenteel te openen delen (zoals een verhuisraam), mits deze delen niet direct grenzen aan een geluidgevoelige ruimte. Aangezien draaiende delen voor de vereiste spuiventilatie noodzakelijk zijn, dient hier in de plattegrond rekening mee te worden gehouden.
Voor de overige locaties waar de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden (maar de maximale ontheffingswaarde niet wordt overschreden) is het mogelijk om een beschikking hogere waarde aan te vragen bij de gemeente indien de toepassing van overdrachts- of bronmaatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend is dan wel overwegende bezwaren ontmoet en wordt voldaan aan de voorwaarden uit het gemeentelijk geluidbeleid.
De toepassing van bron- en overdrachtsmaatregelen om de geluidbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde is getoetst en ontmoet overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke en financiële aarde (scherm), is niet doeltreffend (vergroten van de afstand) of is niet doeltreffend en ontmoet tevens bezwaren van financiële aard (stiller wegdek).
Aangezien voor de woningen sprake is van een procedure hogere waarde, is voor deze woningen in het kader van de omgevingsvergunning aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels nodig. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen is vervolgens een goed akoestisch woon- en leefklimaat gewaarborgd.

Zuideindseweg 24

Door Tritium Advies is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd (zie Bijlage 13). Voor wegverkeerslawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van de Zuideindseweg. Het plan is tevens gelegen in de nabijheid van de 30 km/uur weg Hollandsche Tuyn en de Zuideindseweg, gedeelte met een snelheidsregime van 30 km/uur.

Voor de 30 km/uur weg Hollandsche Tuyn en voor het gedeelte van de Zuideindseweg met een snelheidsregime van 30 km/uur geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen de richtwaarde van 48 dB op geen enkel toetspunt overschrijdt.

Voor de Zuideindseweg gedeelte met een snelheidsregime van 60 km/uur geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woning op het voorerf (gb001) de voorkeursgrenswaarde van 48 dB met maximaal 4 dB overschrijdt. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor nieuwbouw in stedelijk gebied wordt nergens overschreden. Derhalve is het mogelijk om voor deze woning een beschikking hogere waarde aan te vragen bij de gemeente indien de toepassing van overdrachts- of bronmaatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend is dan wel overwegende bezwaren ontmoet en wordt voldaan aan de voorwaarden uit het gemeentelijk geluidbeleid.

Voor de overige woningen op de locatie geldt dat er geen sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde en dat voor deze woningen derhalve geen sprake is van een procedure hogere waarde.

De toepassing van bron- en overdrachtsmaatregelen om de geluidbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde is getoetst en ontmoet overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke en financiële aard (scherm), is niet doeltreffend (vergroten van de afstand) of ontmoet bezwaren van financiële aard (stiller wegdek).

Woning gb001 zorgt voor afscherming voor de op het achtererf gelegen woningen. De voorkeursgrenswaarde wordt enkel overschreden ter plaatse van de voorgevel. Derhalve beschikt de woning over een geluidluwe achtergevel en geluidluwe zijgevels. Aan deze geluidluwe gevel(s) kan een geluidluwe buitenruimte worden gesitueerd. Derhalve wordt voldaan aan de aanvullende eisen uit het gemeentelijk geluidbeleid en wordt onderbouwd verzocht hogere waarde te verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder.

Aangezien voor de woning gb001 sprake is van een procedure hogere waarde, is voor deze woningen in het kader van de omgevingsvergunning aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels nodig. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen is vervolgens een goed akoestisch woon- en leefklimaat gewaarborgd.


Ruimte voor ruimteplannen:

  • C. Berkelseweg 28: Bouw van 5 woningen;
  • D. Oude Leedeweg 5: Bouw van 6 woningen;

Berkelseweg 28
Door Tritium Advies is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd (zie Bijlage 11). Voor wegverkeerslawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van de Oostsingel / N470, Stikledeweg / N470, de Berkelseweg, de Noordeindseweg en de Keulseweg (doodlopend). De Oostsingel / N470 en de Strikledeweg / N470 zijn als één juridische geluidbron beschouwd.
Voor de N470 geldt dat de geluidbelasting de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op een aantal toetspunten overschrijdt. De maximale ontheffingswaarde van 53 dB wordt ter plaatse van de 3e verdieping van de zuidgevel van de woningen binnen één bouwblok eveneens overschreden. Om de woningbouw te kunnen realiseren is het mogelijk de geveldelen ter plaatse van deze toetspunten als "dove gevel" conform artikel 1b, lid 4 van de Wgh uit te voeren. Dit betekent derhalve dat er geen te openen delen (ramen en deuren) in deze gevels zijn toegestaan, met uitzondering van eventuele incidenteel te openen delen (zoals een verhuisraam), mits deze delen niet direct grenzen aan een geluidgevoelige ruimte. Aangezien draaiende delen voor de vereiste spuiventilatie noodzakelijk zijn, dient hier in de plattegrond rekening mee te worden gehouden.
Voor de overige locaties waar de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden (maar de maximale ontheffingswaarde niet wordt overschreden) is het mogelijk om een beschikking hogere waarde aan te vragen bij de gemeente indien de toepassing van overdrachts- of bronmaatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend is dan wel overwegende bezwaren ontmoet en wordt voldaan aan de voorwaarden uit het gemeentelijk geluidbeleid.
De toepassing van bron- en overdrachtsmaatregelen om de geluidbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde is getoetst en ontmoet overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke en financiële aarde (scherm), is niet doeltreffend (vergroten van de afstand) of is niet doeltreffend en ontmoet tevens bezwaren van financiële aard (stiller wegdek).
Aangezien voor de woningen binnen de bouwblokken gb002 en gb003 sprake is van een procedure hogere waarde, is voor deze woningen in het kader van de omgevingsvergunning aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels nodig. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen is vervolgens een goed akoestisch woon- en leefklimaat gewaarborgd.

Oude Leedweg 5

Door Tritium Advies is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd (zie Bijlage 14). Voor wegverkeerslawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van de wegen N470, Oude Leedeweg, Groenekade, Faunalaan en de nieuw aan te leggen (doodlopende) weg tussen de Oude Leedeweg en het plangebied.

Voor de wegen Groenekade, Faunalaan en Nieuwe weg geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze wegen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe woningen overschrijdt.

Voor de N470 geldt dat ter plaatse van beide bouwblokken de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB met maximaal 5dB overschrijdt. Voor de Oude Leedeweg geldt dat ter plaatse van bouwblok gb001 de geluidbelasting op de westzijde van het bouwvlak van deze woning de voorkeursgrenswaarde met maximaal 3 dB overschrijdt. De maximale ontheffingswaarde van 53 dB voor nieuwbouw in buitenstedelijk gebied wordt nergens overschreden. Derhalve is het mogelijk om een beschikking hogere waarde aan te vragen bij de gemeente indien de toepassing van overdrachts- of bronmaatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend is dan wel overwegende bezwaren ontmoet en wordt voldaan aan de voorwaarden uit het gemeentelijk geluidbeleid.

Het toepassen van bron- en overdrachtsmaatregelen is getoetst. Het toepassen van voornoemde maatregelen ontmoet overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke en financiële aard (scherm), is niet doeltreffend (afstand vergroten tot N470), is niet doeltreffend en ontmoet tevens bezwaren van financiële aard (stiller wegdek N470) of ontmoet enkel overwegende bezwaren van financiële aard (stiller wegdek op Oude Leedeweg).

Aangezien in onderhavige situatie sprake is van een procedure hogere waarde, is voor de woningen een aanvullend onderzoek nodig ter bepaling van de geluidwering van de gevels. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen is vervolgens een goed akoestisch woon- en leefklimaat gewaarborgd.

5.5 Luchtkwaliteit

5.5.1 Regelgeving en beleid

Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse. Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Sinds 2011 moest reeds aan de grenswaarden (jaargemiddelde van 40 ìg/m3 en 24-uursgemiddelde concentratie van 50 ìg/m3) voor PM10 worden voldaan. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarde van 40 ìg/m3 en uurgemiddelde grenswaarde van 200 ìg/m3. Tot deze grenswaarden gelden zijn minder strenge grenswaarden van kracht.

De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijke plan of project doorgang kan vinden indien:

  • een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt;
  • de luchtkwaliteit ten gevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • een project 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde of wel 1,2 ìg/m3 PM10 of NO2 jaargemiddeld.);
  • een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten of projecten “In betekenende mate'' (IBM-projecten) tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen.

De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft haar plan van aanpak om aan de gemeentelijke taakstelling te kunnen voldoen om periodiek de luchtkwaliteit vast te stellen verwoord in het Luchtkwaliteitsplan Pijnacker-Nootdorp 2008-2011.

5.5.2 Conclusies ten aanzien van het bestemmingsplan

Via de NSL-Monitoringstool zijn de concentraties ter plaatse van het plangebied voor de jaren 2018, 2020 en 2030 afgelezen. In de verkeersmodellen die gebruikt worden bij de NSL-monitoringstool is de verkeersgeneratie in de omgeving reeds opgenomen in het model voor de jaren 2020 en 2030. Er zijn derhalve geen aanpassingen doorgevoerd aan de data afkomstig uit de NSL-rekentool.

NO2 

Uit de resultaten blijkt dat de concentraties voor NO2 in alle gevallen afnemen ten opzichte van 2018. In geen van de gevallen wordt de jaargemiddelde grenswaarde overschreden.

PM10 

Uit de resultaten blijkt dat de concentraties voor PM10 in 2020 nagenoeg gelijk blijft ten opzichte van 2018. In 2030 neemt de concentratie echter af.

Ter plaatse van het plangebied is de concentratie PM10 in 2030 kleiner dan de concentratie in 2018. Er wordt voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarde voor PM10 (40 µg/m3).

De wereldgezondsheidsorganisatie (WHO) beoogt een advieswaarde van een jaargemiddelde waarde van 20 µg/m3. In 2020 en 2030 nemen de concentraties af tot ver onder de advieswaarde.

PM2,5

Uit de resultaten blijkt dat dat de concentraties PM2,5 licht afnemen. De jaargemiddelde grenswaarde (25 µg/m3) wordt in geen geval overschreden. Ook de jaargemiddelde richtwaarde voor 2020 (20 µg/m3) wordt in geen geval overschreden.

Overige ontwikkelingen

De overige ontwikkelingen, waarbij onder andere een aantal woningen worden mogelijk gemaakt, zijn dusdanig beperkt van omvang dat er ruimschoots onder de aantallen gebleven wordt zoals genoemd in de 'Regeling niet in betekende mate bijdragen' (NIBM).

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de bestemmingswijzigingen voor wat betreft Luchtkwaliteit toelaatbaar zijn.

5.6 Archeologie en cultuurhistorie

5.6.1 Regelgeving en beleid

Wet op de archeologische monumentenzorg

Het archeologisch bodemarchief is de belangrijkste bron voor onze oudste geschiedenis. Sinds 1 oktober 2007 regelt de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet 1988 de bescherming en het behoud van archeologische waarden in de bodem. De archeologische zorgplicht ligt bij de gemeente. Het belangrijkste doel van de wet is de bescherming van archeologische waarden op de oorspronkelijke plek, dus in de bodem zelf (in situ). De bodem biedt doorgaans de beste garantie voor een goede conservering.

De gemeente is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Wie de bodem in wil om te bouwen of aan te leggen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht worden en of deze behoudenswaardig zijn. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen, zodat de waarden op hun plek behouden blijven, of het definitief opgraven en documenteren van de archeologische waarden zodat de gegevens in een archeologisch depot behouden blijven. Er wordt in de wet uitgegaan van het basisprincipe dat de verstoorder of veroorzaker van archeologieverstorende bodemingrepen betaalt voor het onderzoek van de archeologische waarden.

Besluit ruimtelijke ordening

Vanaf 1 januari 2012 dient in bestemmingsplannen rekening te worden gehouden met cultuurhistorie. Dit is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg.

Cultuurhistorische Atlas Zuid-Holland

De Cultuurhistorische Atlas van Zuid-Holland geeft een overzicht van de cultuurhistorische kenmerken en waarden in Zuid-Holland. De atlas bestaat uit kaarten voor de drie onderdelen van de cultuurhistorie: archeologie, historische stedenbouw en historisch landschap. Ieder onderdeel bestaat uit twee kaarten die inzichtelijk maken wat in Zuid-Holland cultuurhistorisch van belang is en waarom:

  • de kenmerkenkaart, waarop de kenmerkende nederzettingspatronen, landschapspatronen en de archeologische opbouw van het landschap zijn weergegeven;
  • de waardenkaart, waarop de waardevolle structuren van de kenmerkenkaart zijn gewaardeerd.

Deze cultuurhistorische kenmerken en waarden vormen de input bij processen van culturele planologie. In de CHA heeft het plangebied een redelijk tot grote kans op archeologische sporen. Aan deze kans is een onderzoeksplicht verbonden.

Archeologiebeleid Pijnacker-Nootdorp

De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft haar archeologiebeleid verwoord in de nota 'Pijnacker-Nootdorp; Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart' uit 2009. Op de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart heeft het plangebied deels een hoge archeologische verwachting, een middelhoge archeologische verwachting en deels een onbekende archeologische verwachting.

Ter bescherming van de archeologische waarden kunnen burgemeesters en wethouders, als daar op basis van een archeologisch onderzoek aanleiding toe bestaat, voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen. Dit kan in de vorm van het treffen van technische maatregelen, het doen van een opgraving of archeologische begeleiding van werkzaamheden. Daarnaast is een omgevingsvergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden opgenomen. Per dubbelbestemming gelden ondergrenzen voor wat betreft de oppervlakte en diepte van de verstoring.

In de volgende tabel is een overzicht opgenomen met de dubbelbestemmingen die in voorliggend bestemmingsplan voorkomen. Per dubbelbestemming is aangegeven wat de ondergrenzen voor de oppervlakte en diepte van de verstoring zijn. Indien deze grenzen niet worden overschreden, dan is er geen onderzoek noodzakelijk.

Verwachting   Dubbelbestemming   Ondergrens oppervlakte   Ondergrens diepte   Locaties  
Hoog   Waarde - Acheologie 1   50 m2   0,30 meter   Dorpsstraat  
Hoog   Waarde- Archeologie 2   100 m2   0,30 meter   Nieuwkoopseweg 8,
Geerweg 36 (snippergroen), Zuideindseweg 37, Oude Leedeweg 5 (deels)  
Middelhoog   Waarde- Archeologie 3   200 m2   0,30 meter   Hoefsmid 16, Onderweg 1, Oude Leedeweg 5 (deels)  
Laag   Waarde - Archeologie 4   200 m2   1,0 meter   Zuideindseweg 24, Oude Leedeweg 5 (deels)  
Laag   Waarde- Archeologie   1.000 m2   0,50 meter   Rivierenlaan 146 (snippergroen)  

 

5.6.2 Conclusies ten aanzien van het bestemmingsplan

Bij de toekomstige ontwikkelingen zal op een aantal percelen binnen onderhavig bestemmingsplan rekening moeten worden gehouden met een redelijke tot grote trefkans op archeologische sporen. In de regels is daarom een regeling opgenomen, waarbij de voorwaarden staan aangegeven wanneer een verkennend archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Op basis van het archeologisch onderzoek zal bepaald worden of nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

In voorliggend bestemmingsplan zijn de gebieden waar (naar verwachting) archeologische waarden aanwezig zijn door middel van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' (onderzoek bij oppervlakte groter dan 1.000 m2 en dieper dan 50 cm), 'Waarde - Archeologie 1' (onderzoek bij oppervlak groter dan 50 m2 en dieper dan 30 cm), 'Waarde - Archeologie 2' (onderzoek bij oppervlak groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm), 'Waarde - Archeologie 3' (onderzoek bij oppervlak groter dan 200 m2 en dieper dan 30 cm) en 'Waarde - Archeologie 4' (onderzoek bij oppervlak groter dan 200 m2 en dieper dan 1,0 m) beschermd. Ter plaatse van deze dubbelbestemmingen is bouwen uitsluitend onder voorwaarden (na archeologisch onderzoek) toegestaan.

Katwijkerlaan 50A - Keulseweg 8/10
Op basis van eerder uitgevoerd onderzoek (J. Bakx, 2020 : Tussen Keulseweg 8-10 en Katwijkerlaan, Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp. Een archeologisch bureauonderzoek. Delftse Archeologische Notitie 223) is gebleken dat binnen dit plangebied geen archeologie meer wordt verwacht. De bodem is verstoord door ontginningen en was ongeschikt voor bewoning. Een archeologische medebestemming is daarom niet nodig.

Nieuwkoopseweg 8
Er geldt een hoge archeologische verwachting op de archeologische beleidskaart door dat deze locatie aan een historisch bewoningslint ligt wat wordt bevestigd door historische kaarten. Conform de beleidskaart geldt er een vrijstellingsgrens van 100 m2 en 30 cm in plaats van de vrijstellingsgrens van 50 m2 en 30 cm. Daarom is op deze locatie de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen.

Zuideindseweg 24
Op de archeologische beleidskaart valt dit plangebied in twee zones: een hoge en middelhoge archeologische verwachtingszone. De hoge verwachtingszone hangst samen met mogelijke aanwezigheid van een historisch bewoningslint. Op historisch kaartmateriaal is binnen het plangebied en in de directe omgeving geen bebouwing afgebeeld. De geologische ondergrond zou mogelijkheden tot een verwachting uit de romeinse tijd geven, maar de Gantelafzettingen waren in het noordelijk deel van de gemeente te nat voor bewoning. De hoge verwachting kan daarom naar beneden worden bijgesteld. Ter plaatse geldt een vrijstellingsgrens van 200 m2 en 1 m onder maaiveld en is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4 opgenomen.

Oude Leedeweg 5
Op deze locatie zijn drie zones aanwezig: een hoge, middelhoge en lage verwachting. Voor de meest oostelijke zone was de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 opgenomen. Deze is aangepast. Van west naar oost zijn de volgende dubbelbestemmingen opgenomen: Waarde - Archeologie 2, Waarde - Archeologie 3 en Waarde - Archeologie 4.

Zuideindseweg 37
Een deel van deze locatie was bestemd met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2. Deze bestemming is uitgebreid zodat over de gehele locatie deze dubbelbestemming ligt.

Onderweg 1
Op de locatie Onderweg 1 was geen archeologische dubbelbestemming opgenomen. Deze locatie heeft echter wel een archeologische verwachtingswaarde. Daarom is op deze locatie nu de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 opgenomen.

5.7 Bodem

5.7.1 Regelgeving en beleid

Algemeen

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen, om daarmee de haalbaarheid van deze bestemming te bepalen. De Wet bodembescherming (Wbb), Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Tevens is bij de realisatie van ruimtelijke plannen vaak grondverzet noodzakelijk. Het tijdelijke opslaan en toepassen van grond en/of baggerspecie en het toepassen van steenachtige bouwstoffen is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden.

Opgemerkt wordt dat op dit moment de wet- en regelgeving in ontwikkeling zijn en hoogstwaarschijnlijk binnen de toekomstige omgevingswet zullen worden vormgegeven. De pijlers hierbij zullen gericht zijn op de zorgplicht en het omgevingsplan. Het omgevingsplan heeft betrekking op twee soorten regels: algemene regels die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving (bouwwerken, infrastructuur, bodem, lucht en dergelijke) en regels die: 'evenwichtige toedeling van functies aan locaties' inhouden. In het kader van de omgevingswet is de gemeente bevoegd gezag bodem.

Om het gebruik van de ruimte beneden maaiveld duurzaam en optimaal te benutten zal bij ontwikkelingen of activiteiten in de onder- en/of bovengrond rekening moeten worden gehouden met de ruimtelijk ordening van de ondergrond in relatie tot de bovengrond, en vice versa.

Bodemonderzoek

(Huidige) wet- en regelgeving (bodem)onderzoek bij (her)inrichting of bestemmingswijziging: Bij de (her)inrichting of bestemmingswijziging van een locatie en/of bij grondverzet inclusief het verwijderen van grondgebonden objecten, dient een historisch (bodem)onderzoek conform de vastgestelde norm te worden uitgevoerd om mogelijk bodembedreigende activiteiten te achterhalen (huidige norm: NEN-5725). In het kader van het historisch onderzoek zal minimaal een terreininspectie moeten worden uitgevoerd, een gesprek met de (voormalige) eigenaar/beheerder van de locatie moet plaatsvinden, het raadplegen van historische kaarten, luchtfoto's en landelijk bodemloket, en een bezoek aan het gemeentearchief moet worden gebracht (tenzij geen relevante informatie van de onderzoekslocatie bij de gemeente aanwezig is).

Op basis van de beschikbare historische en/of milieuhygiënische (bodemkwaliteits)gegevens wordt bepaald of asbest-, water- en/of bodemonderzoek dient te worden uitgevoerd conform de geldende vastgestelde onderzoeknormen. Het standaardstoffenpakket moet worden aangevuld als een locatie verdacht is voor een parameter/stof die niet in het standaardpakket is opgenomen. Indien sprake is van (voormalige) glastuinbouwactiviteiten dient het standaard stoffenpakket te worden aangevuld met de (som)parameter OCB.

Een locatie wordt als asbestverdacht beschouwd indien nu of in het verleden op de locatie verhardingen, (zintuiglijk) verdachte terreindelen aanwezig zijn of zijn geweest (bijvoorbeeld (puin)dammen, (puin)funderings- of ophooglagen, bodemvreemde materialen, slootdempingen, etc.), en overige asbestgerelateerde of bodembedreigende activiteiten plaatsvinden of hebben plaatsgevonden (bijvoorbeeld opstallen met golfplaten, beschoeiingen, etc.). Indien een locatie als asbestverdacht kan worden beschouwd, zal een asbestinventarisatie van de bodem conform de vastgestelde norm moeten worden uitgevoerd (huidige norm: NEN-5707). Indien asbestverdacht bouw- en/of sloopafval of (puin)granulaat wordt aangetroffen zal een asbestinventarisatie conform de vastgestelde norm moeten worden uitgevoerd (huidige norm: NEN-5897).

Voorafgaand aan de sloop dient voor aanwezige opstallen een asbestinventarisatie te worden uitgevoerd conform de vastgestelde norm (huidige norm: SC540), om zorg te dragen dat bij de sloop van opstallen het aanwezige asbesthoudende materiaal, onder daarvoor geldende wet- en regelgeving voorafgaand aan de overige sloopwerkzaamheden, wordt verwijderd (conform de norm: SC530) en naar een erkend eind-verwerker wordt afgevoerd, zodat geen asbesthoudende materialen op en/of in de bodem achterblijven.

Bodemverontreiniging/-sanering

Indien binnen de locatie een (mogelijk) geval van bodemverontreiniging is en/of wordt vastgesteld, zal bij (her)inrichting of wijziging in het gebruik van de locatie voor de aanpak van de bodemverontreiniging in het kader van de Wet bodembescherming goedkeuring moeten worden verleend door het bevoegd gezag.

De gemeente toetst de saneringsvariant van een 'geval van bodemverontreiniging' in het kader van de Woningwet.

Voor de aanpak van gevallen van asbestverontreiniging die vallen onder het Besluit asbestwegen Wms dient goedkeuring te zijn verleend door het bevoegd gezag, te weten Inspectie Leefomgeving en Transport.

Opgemerkt wordt dat in het kader van de (toekomstige) omgevingswet de gemeente bevoegd gezag bodem is.

Waterbodem

Voorafgaand aan het vrijkomen van baggerspecie en/of het dempen van een watergang dient voor het bepalen van de (milieuhygiënische) kwaliteit van baggerspecie een waterbodemonderzoek te worden uitgevoerd conform de vastgestelde norm (huidige norm: NEN-5720), voor zover het Besluit bodemkwaliteit geen vrijstelling kent. Tevens wordt geadviseerd om gelijktijdig monsters te nemen van de ondergrond onder de (aanwezige) baggerspecie, het volume van de aanwezige baggerspecie vast te (laten) stellen en een verwerkingsadvies voor de baggerspecie op te (laten) stellen.

Actualiteit milieuhygiënische (bodem)kwaliteitsgegevens

Sinds 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) in werking getreden, waaraan alle bij de overheid ter toetsing aangeleverde bodemkwaliteitsgegevens dienen te voldoen. Met de introductie van het Bbk is een nieuw standaard stoffenpakket geïntroduceerd en dienen onderzoeken en waar nodig bodemsanerende maatregelen te worden uitgevoerd door erkende bodemintermediairs (Kwalibo: Kwaliteitsborging in het bodembeheer).

Bodemkwaliteitsgegevens die niet voldoen aan het Bbk kunnen niet als actueel worden beschouwd. Ook locatie specifieke omstandigheden kunnen van invloed zijn op de bodemkwaliteit. Een (bodem)onderzoek betreft een momentopname. De resultaten van het onderzoek kunnen minder representatief worden naarmate de tijd verstrijkt. Indien na het onderzoek op of nabij de locatie (bodembedreigende) activiteiten of calamiteiten plaatsvinden en/of in de omgeving (mobiele) verontreinigingen aanwezig zijn, kan de bodemkwaliteit hierdoor zijn of worden beïnvloed.

Herbruikbare grond, baggerspecie en/of bouwstof

Indien tijdens graafwerkzaamheden herbruikbare grond, baggerspecie en/of bouwstof vrijkomt en hergebruikt of afgevoerd gaat worden, is het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. In het kader van het Besluit bodemkwaliteit kan het noodzakelijk zijn om aanvullend op het bodemonderzoek een partijkeuring (AP04) uit te laten voeren om van de vrijkomende partij de verwerkings- en/of gebruiksmogelijkheden te kunnen classificeren.'

5.7.2 Conclusies ten aanzien van het bestemmingsplan

Ter plaatse van de Delftsestraatweg 143a-147, Delfgauw, Hoefsmid 16, Nootdorp, Dorpsstraat, Nootdorp, Julianalaan 2, Pijnacker, het aanpassen van een deel Zuidrand Ackerswoude, snippergroen: (Geerweg 36, Pijnacker, Salamanderweide 19, Pijnacker, Rivierenlaan 146, Pijnacker) is er geen sprake van (relevante) functiewijzigingen. Het gaat hierbij slechts om kleinschalige verruimingen en/of aanpassingen van de bestemmingsregelingen.

Keulseweg 8-10

Gegevens
Van de locaties zijn in het gemeentelijk bodeminformatiesysteem geen gegevens bekend. Van de locatie aan de Keulseweg ten westen van perceel B7944 zijn gegevens bekend, waarbij binnen de onderzoekslocatie bijmengingen met bodemvreemd materiaal zijn waargenomen en lichte verontreinigingen van de onderzochte parameters zijn vastgesteld. Op basis van geraadpleegde luchtfoto's is op te maken dat ter plaatse van de beoogde nieuwbouwlocatie een tuinbouwkas aanwezig is geweest.

Conclusie
Voorafgaand aan de herinrichting zal een actueel water- en bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd om te bepalen wat de milieuhygiënische (water)bodemkwaliteit geschikt is voor perceel B7944 het beoogde gebruik wonen met tuin en percelen B1330 en B1331 voor het gebruik Bedrijf of dat er sprake is van gebruiksbeperkingen (die door sanerende maatregelen kunnen worden weggenomen). Voorafgaand aan de bouw moet worden voldaan aan de conclusies en aanbevelingen zoals opgenomen in het onderzoek.

Nieuwkoopseweg 8

Gegevens
Van de locatie zijn in het gemeentelijk bodeminformatiesysteem geen gegevens bekend.
Van de locatie aan de Nieuwkoopseweg 10 te Pijnacker zijn wel gegevens bekend, dit betreft een sanering uitgevoerd in 1996. Op basis van het daar voorafgaande bodemonderzoek was de bodem puinhoudend en sterk verontreinigd met zink.
Ter plaatse van de wegberm langs de Nieuwkoopseweg is een bodemonderzoek bekend, waarbij een verontreiniging met PAK is vastgesteld.
Op basis van geraadpleegde luchtfoto's is op te maken dat ter plaatse van de beoogde nieuwbouwlocatie een tuinbouwkas aanwezig is geweest.

Conclusie
Bij een wijziging van het gebruik, bestemming, ontgraving, baggeren en/of bouw dient voor wat betreft de milieuhygiënische bodemkwaliteit rekening te worden gehouden met:
Dat voorafgaand een actueel water- en bodemonderzoek zal moeten worden uitgevoerd om te bepalen wat de milieuhygiënische (water)bodemkwaliteit geschikt is voor het beoogde gebruik wonen met tuin of dat er sprake is van gebruiksbeperkingen (die door sanerende maatregelen kunnen worden weggenomen). Voorafgaand aan de bouw moet worden voldaan aan de conclusies en aanbevelingen zoals opgenomen in het onderzoek.

Zuideindseweg 24
Voor de beoogde de bouw van meerdere levensloopbestendige woningen en het verplaatsen en herbouwen van de bestaande woning ter plaatse van de locatie Zuideindseweg 24 te Delfgauw, dient de milieuhygiënische bodemkwaliteit in beeld te worden gebracht. Hierbij dient tevens aandacht te worden besteed aan de aanwezige verhardingen en de mogelijkheid van een gedempte watergang. Voorafgaand aan de bouw moet worden voldaan aan de conclusies en aanbevelingen zoals opgenomen in het onderzoek.

Berkelseweg 28

Gegevens
In 2019 is op het perceel Berkelseweg 28 te Pijnacker een verkennend bodem- asbest-in-grondonderzoek in combinatie met asfalt- en funderingsonderzoek Berkelseweg 28 te Pijnacker (BK Ingenieurs, projectnummer 191683, d.d. 28 augustus 2019.

Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat:

  • 1. De boven- en ondergrond maximaal licht verontreinigd zijn met de onderzochte stoffen;
  • 2. Het grondwater maximaal licht verontreinigd is met de onderzochte stoffen;
  • 3. De puinfundering ter plaatse van de te verwijderen weg voldoet aan de eisen voor een niet-vormgegeven bouwstof;
  • 4. Dat puinfundering niet verontreinigd is met asbest;
  • 5. De bovenlaag van het asfalt teerhoudend is en onderlaag niet teerhoudend is.

Conclusie
Gelet op het voorgaande is de bodem op locatie geschikt voor de beoogde bestemming. De teerhoudende asfaltlaag dient bij het verwijderen en afvoeren gescheiden te worden van de niet teerhoudende asfaltlaag. Indien dat niet mogelijk is, dient het asfalt in zijn geheel als teerhoudend asfalt te worden afgevoerd. Voorafgaand aan de bouw moet worden voldaan aan de conclusies en aanbevelingen zoals opgenomen in het onderzoek.

Oude Leedeweg 5

Gegevens
Voor het perceel Leedeweg 5 te Pijnacker is een bodemonderzoek uitgevoerd (VDHm, versie 2 20190670, d.d. 10 januari 2020). De westelijke toegangsweg is niet in het onderzoek meegenomen. Verder zijn het nog in gebruik zijnde deel van de kas en de grond onder het waterbassin met aansluitend terreindeel waar een ondoordringbare laan aanwezig, niet onderzocht.

Conclusie

Nikkel
De sterke verontreiniging is aangetoond in de ondergrond van boring 11 (traject 0,5 tot 1,0 m-mv). De bovenliggende bodemlaag blijkt matig verontreinigd te zijn met nikkel en de onderliggende bodemlaag is licht verontreinigd.

De boven- en ondergrond van de boringen nabij de matige tot sterke verontreiniging met nikkel is maximaal licht verontreinigd met nikkel. Hierbij wordt opgemerkt dat de boringen nabij boring 11 slechts aan twee zijden verricht konden worden, vanwege het feit dat de onderzoekslocatie hier slechts enkele meters breed is. Er wordt vanuit gegaan dat de onderzoekslocatie hier over de gehele breedte verontreinigd is. Aangezien de grond van de boringen 101 en 102 niet verontreinigd is, kan er vanuit worden gegaan dat de contour van de sterke verontreiniging maximaal in het midden tussen de boringen ligt. In totaal is derhalve maximaal 40 m2 grond sterk verontreinigd. Met een laagdikte van 0,5 meter is er derhalve ter plaatse van de onderzoekslocatie maximaal 20 m3 grond sterk verontreinigd. De verontreiniging is niet afgeperkt buiten de onderzoekslocatie.

Zink
De matige verontreiniging met zink is aangetoond in de ondergrond van boring 16 (traject 0,5-1,0 m-mv). Het betreft de bodemlaag waarin een sterke bijmenging met slib is aangetroffen. De boven- en onderliggende (niet slibhoudende) bodemlaag blijken niet verontreinigd te zijn met zink. De ondergrond van de omringende boringen is maximaal licht verontreinigd met zink. Hierbij wordt opgemerkt dat direct ten oosten van boring 16 geen boringen verricht konden worden, vanwege de aanwezigheid van een ondoordringbare laag. Mogelijk is sprake van een oude fundering, aangezien volgens de historische kaarten van topotijdreis.nl de kas tot circa 1980 doorliep tot de oostelijke perceelsgrens. De matige verontreiniging met zink is vermoedelijk te relateren aan de sterke bijmenging met slib. Gezien de ligging van de boringen en de watergangen, is het niet aannemelijk dat een gedempte sloot aanwezig is vanaf boring 16 in oostelijke richting. Vooralsnog wordt er derhalve vanuit gegaan dat de verontreiniging niet verder richting het oosten aanwezig is en dat sprake is van een puntverontreiniging. Mocht hierover meer zekerheid gewenst zijn, dan zal een nader onderzoek uitgevoerd moeten worden. Mogelijk is de ondoordringbare laag wel te doorboren met een mechanische boorstelling.

Sliblaag waterbassin
De sliblaag in het waterbassin heeft een gemiddelde dikte van 0,08 meter en is nooit verspreidbaar op het aangrenzend perceel. Uit de toetsing aan het Bbk volgt dat de sliblaag niet toepasbaar is op of in de landbodem of in oppervlaktewater.

De concentratie zink zorgt voor de classificatie niet toepasbaar. De concentraties aan nikkel en enkele OCB's voldoen aan de klasse “Industrie”. De parameters cadmium, kobalt, kwik, lood en molybdeen voldoen aan de klasse “Wonen”. De concentraties van de overig geanalyseerde parameters voldoen aan de achtergrondwaarde.

Noodzaak vervolgonderzoek
Opgemerkt wordt dat twee delen van de onderzoekslocatie niet onderzocht konden worden, te weten het nog in gebruik zijnde deel van de kas en de grond onder het waterbassin met aansluitend het terreindeel waar een ondoordringbare laag aanwezig is. Hier zal in een later stadium, afhankelijk van de herinrichtingsplannen, mogelijk alsnog onderzoek uitgevoerd moeten worden. Verder is het westelijke deel van het perceel aan de Oude Leedeweg 5 niet onderzocht. Indien de planologische wijzigingen hiertoe aanleiding geven en de eigenaar alsnog toestemming verleent, kan hier alsnog onderzoek uitgevoerd worden.

De hergebruikmogelijkheden van eventueel aan en af te voeren grond en/of bouwstof dient in overleg met het bevoegd gezag en conform het Besluit Bodemkwaliteit (partijkeuring) te worden bepaald. De hergebruikmogelijkheden (incl. PFAS) van de grond zijn in onderhavig onderzoek niet bepaald.

De sliblaag in het waterbassin indicatief nooit verspreidbaar is op het aangrenzend perceel en nooit toepasbaar is op of in de landbodem en in oppervlaktewater. De sliblaag zal derhalve bij het opheffen van het bassin waarschijnlijk afgevoerd moeten worden. Voorafgaand aan de afvoer van de sliblaag zullen de daadwerkelijke verwerkingsmogelijkheden (incl. PFAS) onderzocht moeten worden.

Voorafgaand aan de bouw moet worden voldaan aan de conclusies en aanbevelingen zoals opgenomen in het onderzoek.

Keulseweg 36

Gegevens
Op het perceel Keulseweg 36 te Pijnacker is een verkennend bodem-, asfalt- en funderingsonderzoek uitgevoerd (BK Ingenieurs, projectnummer 191683, d.d. 2 januari 2020).

Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat:

  • 1. De boven- en ondergrond maximaal licht verontreinigd zijn met de onderzochte stoffen;
  • 2. Het grondwater maximaal licht verontreinigd is met de onderzochte stoffen;
  • 3. Het asfalt niet teerhoudend is en kan in aanmerking komen voor hergebruik;
  • 4. Het funderingsmateriaal voldoet aan de samenstellings- en emissiewaarden voor een niet vormgegeven bouwstof;
  • 5. In het funderingsmateriaal een gewogen concentratie asbest is aangetoond die hoger is dan 50 mg/kg ds.

Conclusie
Gelet op het voorgaande is de bodem vooralsnog niet geschikt voor de beoogde bestemming en de dient bij herinrichting van de locatie een nader asbestonderzoek te worden uitgevoerd. Voorafgaand aan de bouw moet worden voldaan aan de conclusies en aanbevelingen zoals opgenomen in het onderzoek.

Zuideindseweg 37

Gegevens
Van de locatie zijn in het gemeentelijk bodeminformatiesysteem (BIS) gegevens bekend, waarvan de contouren zijn ingetekend ter plaatse van de Zuideindseweg 37 en Zuideindseweg 37C. Deze contouren worden als globaal beschouwd. Voor het vaststellen van de definitieve contouren van de onderzoekslocaties zullen de rapporten moeten worden geraadpleegd. De rapporten hebben de volgende kenmerken:

  • 1. Nader onderzoek VDHm, SOD50312, d.d. 8 augustus 2005;
  • 2. Nader onderzoek VDHm, SOD20513, d.d. 5 september 2002;
  • 3. Indicatief onderzoek VDHm, SOD20445, d.d. 26 augustus 2002.

De onderzoeken zijn gedateerd en kunnen niet als actueel worden geschouwd (oude stoffenpakket, geen Kwalibo).
Uit de (korte) opmerkingen gemaakt in het BIS is op te maken dat er op basis van de bodemonderzoeken er sprake is van een bodem waar puin is opgebracht, onder andere ter plaatse van een gedempte watergang. Naast puin zou er ook kolengruis in de bodem zijn waargenomen. Daarnaast is er sprake van een sterke verontreiniging met minerale olie in de ondergrond en het grondwater zijn vastgesteld. De omvang van deze verontreiniging met minerale olie wordt niet vermeld.

Conclusie
Bij een wijziging van het gebruik, bestemming, ontgraving, baggeren en/of bouw dient voor wat betreft de milieuhygiënische bodemkwaliteit rekening te worden gehouden met:
Dat voorafgaand een actueel water- en bodemonderzoek zal moeten worden uitgevoerd om te bepalen wat de milieuhygiënische (water)bodemkwaliteit geschikt is voor het beoogde gebruik wonen met tuin of dat er sprake is van gebruiksbeperkingen (die door sanerende maatregelen kunnen worden weggenomen). Voorafgaand aan de bouw moet worden voldaan aan de conclusies en aanbevelingen zoals opgenomen in het onderzoek.

Onderweg 1

Gegevens
De aanwezige beschikbare milieuhygiënische bodemkwaliteitsgegevens van de locatie Onderweg 1 dateren uit het jaar 1995. Deze gegevens zijn niet meer actueel. In het gemeentelijke bodeminformatiesysteem zijn voor het overige geen actuele milieuhygiënische bodemkwaliteitsgevens van de locatie bekend. Voorafgaand aan de bouw moet worden voldaan aan de conclusies en aanbevelingen zoals opgenomen in het onderzoek.

Conclusie
Vanaf 2008 geldt een ander NEN-standaardstoffenpakket. Gelet hierop wordt geadviseerd voorafgaand aan de vergunningsaanvraag, de actuele milieuhygiënische bodemkwaliteit in beeld te brengen.

5.8 Ecologie

5.8.1 Regelgeving en beleid

De Wet natuurbescherming beschermt Nederlandse natuurgebieden en planten- en diersoorten. De wet geldt sinds 1 januari 2017 en vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

5.8.2 Conclusies ten aanzien van het bestemmingsplan

Voor de locaties Delftsestraatweg, Hoefsmid, Dorpsstraat, Zuidrand Ackerswoude, Beatrixschool en ter plaatse van het snippergroen geldt dat er geen sprake is van ontwikkelingen die mogelijke effecten hebben op beschermde natuurgebieden en/of flora en fauna. Het gaat hierbij om functiewijzigingen en/of kleinschalige ontwikkelingen in het bebouwd gebied. Voor de locatie Oude Leedweg 5 wordt momenteel nog een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De resultaten worden bij de vaststelling van het bestemmingsplan toegevoegd.

Voor de volgende locaties is onderzoek uitgevoerd:

Principeverzoeken:

  • A. Katwijkerlaan 50A -Keulseweg 8/10: Sloop en bouw van 2 woningen;
  • B. Nieuwkoopseweg 8: Sloop en verplaatsen van 1 woning;
  • C. Zuideindseweg 24: Herbouw bestaande woning en ontwikkeling gebied Hollands Hoftuyn.


Katwijkerlaan 50A
Door Tritium Advies is voor de ontwikkeling op de locatie Katwijkerlaan 50A een quickscan flora en fauna uitgevoerd (zie Bijlage 20).

Beschermde gebieden
Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het NNN. Het plangebied is op een dergelijke afstand gelegen, dat er van een negatief effect op het dichtstbijzijnde NNN-gebied geen sprake is. Tevens betreft het een beperkte ingreep. Het meest nabijgelegen Natura2000-gebied is met circa 10,1 kilometer op relatief grote afstand gelegen. Gezien deze afstand en de beperkte aard van de ingreep valt een significant negatief effect niet te verwachten.

Soorten
Er zijn binnen het plangebied geen beschermde wilde plantensoorten aangetroffen. Er zijn tevens geen vogelnesten c.q. verblijfplaatsen aangetroffen van vogels waarvan de nest- en verblijflocaties jaarrond zijn beschermd. Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten grondgebonden zoogdieren die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Er zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen van vleermuizen aanwezig binnen het plangebied. Mogelijk wordt er gefoerageerd binnen en nabij het plangebied. In de directe omgeving van het plangebied is echter voldoende alternatief foerageergebied in de ovrm van weilanden, watergangen en bosgebied. Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten amfibieën, reptielen en vissen die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie.

Eindconclusie

  • de omschreven werkwijzen met betrekking tot zowel de zorgplicht als ten aanzien van vogels dienen in acht te worden genomen zodat een overtreding van de natuurwetgeving wordt voorkomen;
  • om een verstorend effect op foeragerende vleermuizen uit te sluiten, dienen de voorgenomen bouwwerkzaamheden overdag te worden uitgevoerd;
  • nader onderzoek naar soorten is niet noodzakelijk;
  • een ontheffing in het kader van de Wnb (soorten) is niet noodzakelijk;
  • voor algemeen voorkomende soorten geldt een algemene vrijstelling als het ruimtelijke ingrepen betreft.

Keulseweg 8/10
Door Tritium Advies is voor de ontwikkeling op de locatie Keulseweg 8/10 een quickscan flora en fauna uitgevoerd (zie Bijlage 21).

Beschermde gebieden
Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het NNN. Het plangebied is op een dergelijke afstand gelegen, dat er van een negatief effect op het dichtstbijzijnde NNN-gebied geen sprake is. Tevens betreft het een beperkte ingreep. Het meest nabijgelegen Natura2000-gebied is met circa 10,2 kilometer op relatief grote afstand gelegen. Gezien deze afstand en de beperkte aard van de ingreep valt een significant negatief effect niet te verwachten.

Soorten
Er zijn binnen het plangebied geen beschermde wilde plantensoorten aangetroffen. Een deel van de te slopen bebouwing bevat openingen die geschikt zijn als jaarrond beschermde vaste verblijfplaats voor huismussen. Om deze reden dient aanvullend onderzoek te worden uitgevoerd naar deze vogelsoort. Er zijn geen andere vogelnesten c.q. verblijfplaatsen aangetroffen van vogels waarvan de nest- en verblijflocaties jaarrond zijn beschermd. Algemeen voorkomende soorten zonder jaarrond beschermd nest kunnen blijven broeden in de directe omgeving van het plangebied. Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten grondgebonden zoogdieren die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. In de aanwezige bebouwing zijn opgeningen aangetroffen die geschikt zijn als vaste verblijfplaats voor gebouwbewonende vleermuizen. Hier dient aanvullend onderzoek voor uitgevoerd te worden in de vorm van vijf veldbezoeken. Mogelijk wordt er gefoerageerd binnen en in de directe omgeving van het plangebied. Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten amfibieën, reptielen en vissen die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie.

Eindconclusie

  • nader onderzoek naar huismussen en gebouwbewonende vleermuizen is noodzakelijk;
  • de omschreven werkwijzen met betrekking tot zowel de zorgplicht als ten aanzien van vogels dienen in acht te worden genomen zodat een overtreding van de natuurwetgeving wordt voorkomen;
  • om een verstorend effect op foeragerende vleermuizen uit te sluiten, dienen de voorgenomen bouwwerkzaamheden overdag te worden uitgevoerd;
  • voor algemeen voorkomende soorten geldt een algemene vrijstelling als het ruimtelijke ingrepen betreft.

Nieuwkoopseweg 8
Door Tritium Advies is voor de ontwikkeling op de locatie Nieuwkoopseweg 8 een quickscan flora en fauna uitgevoerd (zie Bijlage 22).

Beschermde gebieden
Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het NNN. Het plangebied is op een dergelijke afstand gelegen, dat er van een negatief effect op het dichtstbijzijnde NNN-gebied geen sprake is. Tevens betreft het een beperkte ingreep. Het meest nabijgelegen Natura2000-gebied is met circa 11,3 kilometer op relatief grote afstand gelegen. Gezien deze afstand en de beperkte aard van de ingreep valt een significant negatief effect niet te verwachten.

Soorten
Er zijn binnen het plangebied geen beschermde wilde plantensoorten aangetroffen. De te slopen bebouwing bevat enkele openingen die geschikt zijn als jaarrond beschermde vaste verblijfplaats voor de gierzwaluw. Om uit te sluiten dan wel aan te tonen dat de gierzwaluw een jaarrond beschermde vaste verblijfplaats heeft in de bebouwing binnen het plangebied dienen drie veldbezoeken uitgevoerd te worden. Er zijn geen andere vogelnesten c.q. verblijfplaatsen aangetroffen van vogels waarvan de nest- en verblijflocaties jaarrond zijn beschermd. Algemeen voorkomende soorten zonder jaarrond beschermd nest kunnen blijven broeden in de directe omgeving van het plangebied. Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten grondgebonden zoogdieren die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. In de aanwezige bebouwing zijn opgeningen aangetroffen die geschikt zijn als vaste verblijfplaats voor vleermuizen. Hier dient aanvullend onderzoek voor uitgevoerd te worden in de vorm van vier veldbezoeken. Mogelijk wordt er gefoerageerd binnen en nabij het plangebied. Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten amfibieën, reptielen en vissen die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie.

Eindconclusie

  • de omschreven werkwijzen met betrekking tot zowel de zorgplicht als ten aanzien van vogels dienen in acht te worden genomen zodat een overtreding van de natuurwetgeving wordt voorkomen;
  • om een verstorend effect op foeragerende vleermuizen uit te sluiten, dienen de voorgenomen sloopwerkzaamheden en toekomstige bouwwerkzaamheden overdag te worden uitgevoerd;
  • nader onderzoek naar gierzwaluwen en gebouwbewonende vleermuizen is noodzakelijk;
  • voor algemeen voorkomende soorten geldt een algemene vrijstelling als het ruimtelijke ingrepen betreft.

Zuideindseweg 24
Door Tritium Advies is voor de ontwikkeling op de locatie Zuideindseweg 24 een quickscan flora en fauna uitgevoerd (zie Bijlage 13).

Beschermde gebieden
Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het NNN. Het plangebied is op een dergelijke afstand gelegen, dat er van een negatief effect op het dichtstbijzijnde NNN-gebied geen sprake is. Tevens betreft het een beperkte ingreep. Het meest nabijgelegen Natura2000-gebied is met circa 12,4 kilometer op relatief grote afstand gelegen. Gezien deze afstand en de beperkte aard van de ingreep valt een significant negatief effect niet te verwachten.

Soorten
Er zijn binnen het plangebied geen beschermde wilde plantensoorten aangetroffen. Er zijn tevens geen vogelnesten c.q. verblijfplaatsen aangetroffen van vogels waarvan de nest- en verblijflocaties jaarrond zijn beschermd. Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten grondgebonden zoogdieren die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Er zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen van vleermuizen aanwezig binnen het plangebied. Mogelijk wordt er gefoerageerd binnen en nabij het plangebied. In de directe omgeving van het plangebied is echter voldoende alternatief foerageergebied. Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten amfibieën, reptielen en vissen die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie.

Eindconclusie

  • de omschreven werkwijzen met betrekking tot zowel de zorgplicht als ten aanzien van vogels dienen in acht te worden genomen zodat een overtreding van de natuurwetgeving wordt voorkomen;
  • om een verstorend effect op foeragerende vleermuizen uit te sluiten, dienen de voorgenomen
  • sloopwerkzaamheden en toekomstige bouwwerkzaamheden overdag te worden uitgevoerd;
  • nader onderzoek naar soorten is niet noodzakelijk;
  • een ontheffing in het kader van de Wnb (soorten) is niet noodzakelijk;
  • voor algemeen voorkomende soorten geldt een algemene vrijstelling als het ruimtelijke ingrepen betreft.

Ruimte voor ruimteplannen:

  • D. Berkelseweg 28: Bouw van 5 woningen;
  • E. Oude Leedeweg 5: Bouw van 6 woningen;
  • F. Keulseweg 36: Bouw van 2 woningen;
  • G. Zuideindseweg 37: Bouw van 2 woningen;
  • H. Onderweg 1: Bouw van 2 woningen.

Berkelseweg 28
Door Tritium Advies is voor de ontwikkeling op de locatie Berkelseweg 28 een quickscan flora en fauna uitgevoerd (zie Bijlage 15).

Beschermde gebieden
Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het NNN. Het plangebied is op een dergelijke afstand gelegen, dat er van een negatief effect op het dichtstbijzijnde NNN-gebied geen sprake is. Tevens betreft het een beperkte ingreep. Het meest nabijgelegen Natura2000-gebied is met circa 12,4 kilometer op relatief grote afstand gelegen. Gezien deze afstand en de beperkte aard van de ingreep valt een significant negatief effect niet te verwachten.

Soorten
Er zijn binnen het plangebied geen beschermde wilde plantensoorten aangetroffen. Er zijn tevens geen vogelnesten c.q. verblijfplaatsen aangetroffen van vogels waarvan de nest- en verblijflocaties jaarrond zijn beschermd. Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten grondgebonden zoogdieren die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Er zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen van vleermuizen aanwezig binnen het plangebied. Mogelijk wordt er gefoerageerd binnen en nabij het plangebied. In de directe omgeving van het plangebied is echter voldoende alternatief foerageergebied aanwezig in de vorm van weilanden en de tuinen van woningen in de omgeving van het plangebied. Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van amfibieën, reptielen en vissen die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie.

Eindconclusie

  • de omschreven werkwijzen met betrekking tot zowel de zorgplicht als ten aanzien van vogels
  • dienen in acht te worden genomen zodat een overtreding van de natuurwetgeving wordt voorkomen;
  • om een verstorend effect op foeragerende vleermuizen uit te sluiten, dienen de voorgenomen sloop- bouwwerkzaamheden en toekomstige bouwwerkzaamheden overdag te worden uitgevoerd;
  • nader onderzoek naar soorten is niet noodzakelijk;
  • een ontheffing in het kader van de Wnb (soorten) is niet noodzakelijk;
  • voor algemeen voorkomende soorten geldt een algemene vrijstelling als het ruimtelijke ingrepen betreft.

Keulseweg 36
Door Tritium Advies is voor de ontwikkeling op de locatie Keulseweg 36 een quickscan flora en fauna uitgevoerd (zie Bijlage 19).

Beschermde gebieden
Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het NNN. Het plangebied is op een dergelijke afstand gelegen, dat er van een negatief effect op het dichtstbijzijnde NNN-gebied geen sprake is. Tevens betreft het een beperkte ingreep. Het meest nabijgelegen Natura2000-gebied is met circa 9,8 kilometer op relatief grote afstand gelegen. Gezien deze afstand en de beperkte aard van de ingreep valt een significant negatief effect niet te verwachten.

Soorten
Er zijn binnen het plangebied geen beschermde wilde plantensoorten aangetroffen. Er zijn tevens geen vogelnesten c.q. verblijfplaatsen aangetroffen van vogels waarvan de nest- en verblijflocaties jaarrond zijn beschermd. Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten grondgebonden zoogdieren die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Er zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen van vleermuizen aanwezig binnen het plangebied. Mogelijk wordt er gefoerageerd binnen en nabij het plangebied. In de directe omgeving van het plangebied is echter voldoende alternatief foerageergebied aanwezig in de vorm van weilanden en de tuinen van woningen in de omgeving van het plangebied. Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van amfibieën, reptielen en vissen die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie.

Eindconclusie

  • de omschreven werkwijzen met betrekking tot zowel de zorgplicht als ten aanzien van vogels dienen in acht te worden genomen zodat een overtreding van de natuurwetgeving wordt voorkomen;
  • om een verstorend effect op foeragerende vleermuizen uit te sluiten, dienen de voorgenomen sloop- bouwwerkzaamheden en toekomstige bouwwerkzaamheden overdag te worden uitgevoerd;
  • nader onderzoek naar soorten is niet noodzakelijk;
  • een ontheffing in het kader van de Wnb (soorten) is niet noodzakelijk;
  • voor algemeen voorkomende soorten geldt een algemene vrijstelling als het ruimtelijke ingrepen betreft.

Zuideindseweg 37

Door Tritium Advies is voor de ontwikkeling op de locatie Zuideindseweg 37 een quickscan flora en fauna uitgevoerd (zie Bijlage 17).

Beschermde gebieden
Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het NNN. Het plangebied is op een dergelijke afstand gelegen, dat er van een negatief effect op het dichtstbijzijnde NNN-gebied geen sprake is. Tevens betreft het een beperkte ingreep. Het meest nabijgelegen Natura2000-gebied is met circa 12,9 kilometer op relatief grote afstand gelegen. Gezien deze afstand en de beperkte aard van de ingreep valt een significant negatief effect niet te verwachten.

Soorten
Er zijn binnen het plangebied geen beschermde wilde plantensoorten aangetroffen. Er zijn tevens geen vogelnesten c.q. verblijfplaatsen aangetroffen van vogels waarvan de nest- en verblijflocaties jaarrond zijn beschermd. Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten grondgebonden zoogdieren die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Wel is er een holte aangetroffen in een populier. Deze holte is geschikt als verblijfplaats voor de boommarter. Indien de boom gekapt wordt is aanvullend onderzoek naar deze soort noodzakelijk. Er zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen van vleermuizen aanwezig binnen het plangebied. Wel zijn in enkele bomen holtes aangetroffen welke door boombewonende vleermuizen als verblijfplaats kunnen worden gebruikt. Indien deze bomen gekapt worden dient een boomholtecheck en aanvullend onderzoek naar boomgewonende vleermuizen uitgevoerd te worden. Mogelijk wordt er gefoerageerd binnen en nabij het plangebied. In de directe omgeving van het plangebied is echter voldoende alternatief foerageergebied aanwezig in de vorm van weilanden en de tuinen van woningen in de omgeving van het plangebied. Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van amfibieën, reptielen en vissen die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie.

Eindconclusie

  • de omschreven werkwijzen met betrekking tot zowel de zorgplicht als ten aanzien van vogels dienen in acht te worden genomen zodat een overtreding van de natuurwetgeving wordt voorkomen;
  • om een verstorend effect op foeragerende vleermuizen uit te sluiten, dienen de voorgenomen sloopwerkzaamheden en toekomstige bouwwerkzaamheden overdag te worden uitgevoerd;
  • nader onderzoek naar soorten is noodzakelijk indien de bomen met holtes worden gekapt;
  • een ontheffing in het kader van de Wnb (soorten) is niet noodzakelijk;
  • voor algemeen voorkomende soorten geldt een algemene vrijstelling als het ruimtelijke ingrepen betreft.

Onderweg 1
Door Tritium Advies is voor de ontwikkeling op de locatie Onderweg 1 een quickscan flora en fauna uitgevoerd (zie Bijlage 16).

Beschermde gebieden
Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het NNN. Het plangebied is op een dergelijke afstand gelegen, dat er van een negatief effect op het dichtstbijzijnde NNN-gebied geen sprake is. Tevens betreft het een beperkte ingreep. Het meest nabijgelegen Natura2000-gebied is met circa 15,1 kilometer op relatief grote afstand gelegen. Gezien deze afstand en de beperkte aard van de ingreep valt een significant negatief effect niet te verwachten.

Soorten
Er zijn binnen het plangebied geen beschermde wilde plantensoorten aangetroffen. Er zijn tevens geen vogelnesten c.q. verblijfplaatsen aangetroffen van vogels waarvan de nest- en verblijflocaties jaarrond zijn beschermd. Er is wel een huismusnest aangetroffen in het gebouw ten noorden van het plangebied, maar dit zal geen belemmering veroorzaken. Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten grondgebonden zoogdieren die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Er zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen van vleermuizen aanwezig binnen het plangebied. Mogelijk wordt er gefoerageerd binnen en nabij het plangebied. In de directe omgeving van het plangebied is echter voldoende alternatief foerageergebied aanwezig in de vorm van weilanden en de tuinen van woningen in de omgeving van het plangebied. Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van amfibieën, reptielen en vissen die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie.

Eindconclusie

  • de omschreven werkwijzen met betrekking tot zowel de zorgplicht als ten aanzien van vogels dienen in acht te worden genomen zodat een overtreding van de natuurwetgeving wordt voorkomen;
  • om een verstorend effect op foeragerende vleermuizen uit te sluiten, dienen de voorgenomen sloopwerkzaamheden en toekomstige bouwwerkzaamheden overdag te worden uitgevoerd;
  • nader onderzoek naar soorten is niet noodzakelijk;
  • een ontheffing in het kader van de Wnb (soorten) is niet noodzakelijk;
  • voor algemeen voorkomende soorten geldt een algemene vrijstelling als het ruimtelijke ingrepen betreft.

Zorgplicht

Voor alle soorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan deze soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen.

De kwetsbare perioden zijn niet voor alle verschillende soortgroepen gelijk. Als 'veilige' periode voor alle groepen geldt in het algemeen de periode van half oktober tot eind november, de periode waarin de voortplantingstijd achter de rug is en dieren als de egel en amfibieën nog niet in winterslaap zijn. Bovendien zijn de houtduiven uit het laatste legsel dan ook uitgevlogen.

Indien vooraf bekend is dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de kwetsbare perioden van de betreffende soorten, is het zaak ervoor te zorgen dat het gebied tegen die tijd ongeschikt is als leefgebied voor die soorten. Zo kan bijvoorbeeld vegetatie gedurende het groeiseizoen kort gemaaid worden, zodat er geen vogels gaan broeden en het tegen de winter ook ongeschikt is voor kleine zoogdieren die in winterslaap gaan.

Indien tijdens de uitvoering van werkzaamheden beschermde soorten worden waargenomen dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te beperken (bijvoorbeeld wegvangen en verplaatsen).

5.9 Water

5.9.1 Regelgeving en beleid

Europese Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven; ook de ecologische ambities worden op dit niveau geregeld.

Nationaal Waterplan

Op 10 december 2015 is Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) vastgesteld en vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015 en de partiële herziening. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het NWP is bindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. In het NWP legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.

De ambities die in dit Waterplan centraal staan zijn:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement
  • Nederlanders leven waterbewust.

Voor de gebieden waar het Rijk verantwoordelijkheden heeft op gebeid van waterveiligheid en zoetwater, zijn er gebiedsgericht uitwerkingen opgenomen in het NWP.

Provinciaal beleid

De provincie Zuid-Holland heeft een ontwerpplanherzieningsbesluit genomen voor haar waterbeleid. Het Waterbeleid 2016-2021 bestaat uit de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water 2015 en het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015.

Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  • Waarborgen waterveiligheid.
  • Zorgen voor mooi en schoon water.
  • Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening.
  • Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem.

In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven.

Waterbeheerprogramma Hoogheemraadschap Delfland

Het plangebied ligt in het gebied van het Hoogheemraadschap van Delfland. Op 19 november 2015 heeft Delfland het Waterbeheerplan 2016-2021 (WBP) vastgesteld. In het WBP wordt de strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren beschreven. Het WBP is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021 en is tevens een uitnodiging aan private, particuliere en publieke partijen om binnen de uitgezette koers met initiatieven te komen.

De werkzaamheden en projecten voor de komende planperiode zijn terug gebracht tot vier speerpunten:

  • In stand houden: De waterkeringen, het watersysteem, de ecologische structuren en het afvalwatersysteem worden met beheer verder geoptimaliseerd.
  • Investeren: Natte voeten verkleinen door bij het zoeken naar oplossingen om water langer vast te houden, de waterkeringen op orde te houden met oog voor de multifunctionaliteit, de waterkwaliteit te verbeter en toe te spitsen op de potenties van het gebied en de waterzuiveringen om te bouwen tot zoetwaterfabrieken.
  • Samenwerken: Het waterschap kan en doet het niet alleen, de samenwerking in waterbeheer is pluriform van karakter.
  • Flexibel en duidelijk: Een flexibel waterschap die rol en houding afstemt op basis van vraagstukken die voorliggen. Er worden duidelijke kaders neergezet maar dogma's zijn er niet.

Handreiking watertoets

Het Hoogheemraadschap heeft de Handreiking watertoets voor gemeenten vastgesteld. Deze is specifiek geschreven voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. Met deze handreiking wordt inzicht gegeven in de wijze waarop het Hoogheemraadschap van Delfland procedureel en inhoudelijk omgaat met de watertoets. De handreiking is gebaseerd op bestaand beleid van Delfland en sluit aan op de landelijke wet- en regelgeving.

Met de watertoets wordt gestreefd naar een goede inpassing van water in ruimtelijke planvorming. Voorkomen moet worden dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen negatieve effecten hebben op het watersysteem. Waar mogelijk moeten kansen worden benut om het watersysteem te verbeteren.

Waterklimaatplan Pijnacker-Nootdorp

De gemeenteraad heeft 30 maart 2017 het Waterklimaatplan en de bijbehorende maatregelenkaart vastgesteld. Het Waterklimaatplan is gemaakt samen met het Hoogheemraadschap van Delfland. Met het plan willen we de gevolgen van klimaatverandering aanpakken: wateroverlast door hevige regenbuien en watertekort door langdurige droogte.

In het Waterklimaatplan staan zo’n 50 maatregelen die de gemeente en het hoogheemraadschap de komende jaren nemen of voorbereiden. Het waterklimaatplan heeft geen directe invloed op de locaties. Wel worden de aanbevelingen per locatie meegenomen.

5.9.2 Conclusies ten aanzien van het bestemmingsplan

Aangezien in voorliggend plan slechts sprake is van kleinschalige ontwikkelingen, passend binnen de uitgangspunten van de gemeentelijke raamplannen, is geen nader wateronderzoek noodzakelijk. Wel moet voldaan worden aan het stand still principe. Dit betekent dat ontwikkelingen niet tot een verslechtering van de waterhuishoudkundige situatie mogen leiden.

Principeverzoeken:

  • A. Katwijkerlaan 50A -Keulseweg 8/10: Sloop en bouw van 2 woningen;
  • B. Nieuwkoopseweg 8: Sloop en verplaatsen van 1 woning;
  • C. Zuideindseweg 24: Herbouw bestaande woning en ontwikkeling gebied Hollands Hoftuyn.

Katwijkerlaan 50A - Keulseweg 8/10

Bodem en grondwater
Het (grond)waterpeil wordt niet aangepast als gevolg of ten behoeve van de ontwikkeling. Eventuele bodemdaling in de omgeving zal niet door het plan worden beïnvloed.

Waterkwantiteit
De sloop en nieuwbouw zorgt voor het nagenoeg gelijk blijven van het bebouwde oppervlak. De twee woningen aan de Keulseweg worden gesloopt. Op het perceel Katwijkerlaan 50A worden daarvoor in de plaats twee nieuwe woningen teruggebouwd. Na de sloop van de woningen mag het terrein uitsluitend verhard worden met open waterdoorlatende verharding. Daarmee zal ook de oppervlakte aan verharding nagenoeg gelijk blijven. Zodra de bouwplannen bekend zijn wordt in het kader van de omgevingsvergunning berekend of er watercompensatie nodig is.

Binnen één jaar na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor bouwen dient voldoende waterberging te zijn gerealiseerd en in stand te worden gehouden. De benodigde waterberging wordt berekend door middel van de Watersleutel van Delfland. Indien deze watersleutel gedurende de planperiode wijzigt, dient ook met deze wijziging rekening te worden gehouden. Indien de waterbergingsopgave door middel van een technische berekening anders dan de watersleutel wordt uitgevoerd, dient hiervoor vooraf advies aan het Hoogheemraadschap van Delfland te worden gevraagd.

Waterkwaliteit
Het Waterklimaatplan Pijnacker-Nootdorp 2017-2020, is op 30 maart 2017 vastgesteld. Voor wat betreft de waterkwaliteitsdoelen worden geen negatieve effecten voorzien. Er wordt gestreefd naar het principe van geen achteruitgang zoals genoemd in de Kaderrichtlijn water. Delfland kan vanuit de programma's Kaderrichtlijn Water en Ecologie concreet aanduiden welke ecologische waterkwaliteitsdoelen worden nagestreefd en wat deze concreet inhouden. In het gebied worden geen nieuwe, potentieel verontreinigende functies en ontwikkelingen voorzien, die vanuit het oogpunt van waterkwaliteit bijzondere aandacht vragen.

Veiligheid en waterkeringen
De woonbestemming ligt voor een klein deel binnen de beschermingszone van een regionale waterkering. Ter plaatse van deze waterkering zijn reeds meerdere woonpercelen gelegen. Met de situering van de woonbestemming is rekening gehouden met de beschermingszone door het woonperceel zo ver mogelijk naar de Keulseweg te situeren. De gronden worden niet opgehoogd, waardoor het niet mogelijk is om de woningen nog verder naar de Keulseweg te situeren. Ten behoeve van de bouw worden de gronden wel geëgaliseerd. De voorgevel van de woningen dienen ter plaatse van de gevellijn te worden gebouwd. Voor de gevellijn is geen bebouwing mogelijk. Daarmee wordt slechts enkele meters in de beschermingszone gebouwd. Ter plaatse van de beschermingszone is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering opgenomen. In het kader van de omgevingsvergunning zal het bouwplan worden afgestemd met het Hoogheemraadschap.

Onderhoud en baggeren
Ten noorden van het woonperceel is een primaire watergang gelegen. Het woonperceel is op een afstand van circa 20 meter gelegen en heeft daarmee geen invloed op de watergang. Er is voldoende ruimte voor het onderhoud van de watergang.

Afvalwater en riolering
De gemeente Pijnacker-Nootdorp geeft in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2014-2017 aan dat in geval van kleinschalige nieuwbouwprojecten de percelen worden aangesloten op het al aanwezige rioolstelsel met als extra voorwaarde dat zoveel mogelijk verhard oppervlak afgekoppeld wordt.

In onderhavige situatie dienen de mogelijkheden van afkoppelen zoveel mogelijk benut te worden. Schoon dak- en terreinwater (mits geen uitlogende materialen worden toegepast) kan direct naar het oppervlaktewater afgevoerd worden. Voor het afvoeren van water zijn creatieve en efficiënte maatregelen mogelijk, zoals bijvoorbeeld het toepassen van halfopen verharding ter plekke van parkeerplaatsen van de nieuw te bouwen woningen. Het aantal woningen dat aangesloten wordt op de riolering blijft gelijk.

Klimaatadaptatie
In de afgelopen jaren is steeds meer aandacht gekomen voor klimaatverandering. Naast de overheid kunnen ook particuliere initiatieven bijdragen aan het klimaatbestendiger inrichten van het terrein. Binnen onderhavige ontwikkeling liggen er kansen voor creatieve, simpele en efficiënte oplossingen om water of vasthoudmaatregelen aan te leggen of toe te passen. Zo zijn de volgende ontwerp principes denkbaar voor onderhavige ontwikkeling:

  • Regenwater zo veel mogelijk afkoppelen en leiden naar vasthoudmaatregelen en vertraagd afvoeren naar nabijgelegen oppervlaktewater.
  • Speeltuinen en openbare groen en openbare ruimtes worden zo veel mogelijk ingezet als extra en tijdelijke voorzieningen om regenwater vast te houden en te bergen.

Nieuwkoopseweg 8

Bodem en grondwater
Het (grond)waterpeil wordt niet aangepast als gevolg of ten behoeve van de ontwikkeling. Eventuele bodemdaling in de omgeving zal niet door het plan worden beïnvloed.

Waterkwantiteit
Er is sprake van vervangende nieuwbouw. De woonbestemming wordt niet vergroot. Ten opzichte van het geldende plan is daarmee geen sprake van groter ruimtebeslag of extra mogelijkheden. Watercompensatie is niet aan de orde.

Mocht de ontwikkeling toch anders uitgewerkt worden en er sprake zijn van watercompensatie. Dan dient binnen één jaar na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor bouwen voldoende waterberging te zijn gerealiseerd en in stand te worden gehouden. De benodigde waterberging wordt berekend door middel van de Watersleutel van Delfland. Indien deze watersleutel gedurende de planperiode wijzigt, dient ook met deze wijziging rekening te worden gehouden. Indien de waterbergingsopgave door middel van een technische berekening anders dan de watersleutel wordt uitgevoerd, dient hiervoor vooraf advies aan het Hoogheemraadschap van Delfland te worden gevraagd.

Waterkwaliteit
Het Waterklimaatplan Pijnacker-Nootdorp 2017-2020, is op 30 maart 2017 vastgesteld. Voor wat betreft de waterkwaliteitsdoelen worden geen negatieve effecten voorzien. Er wordt gestreefd naar het principe van geen achteruitgang zoals genoemd in de Kaderrichtlijn water. Delfland kan vanuit de programma's Kaderrichtlijn Water en Ecologie concreet aanduiden welke ecologische waterkwaliteitsdoelen worden nagestreefd en wat deze concreet inhouden. In het gebied worden geen nieuwe, potentieel verontreinigende functies en ontwikkelingen voorzien, die vanuit het oogpunt van waterkwaliteit bijzondere aandacht vragen.

Veiligheid en waterkeringen
De woonbestemming ligt voor een deel binnen de beschermingszone van een regionale waterkering. Bij het bouwen binnen deze waterkering dient rekening te worden gehouden met de (beperkingen van de) waterkering. Ter plaatse van de beschermingszone is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering opgenomen. In het kader van de omgevingsvergunning zal het bouwplan worden afgestemd met het Hoogheemraadschap.

Onderhoud en baggeren
Ten westen van het woonperceel is een primaire watergang gelegen. Het woonperceel is op een afstand van circa 8 meter gelegen en heeft daarmee geen invloed op de watergang. Vanaf de Nieukoopseweg is er voldoende ruimte voor het onderhoud van de watergang.

Afvalwater en riolering
De gemeente Pijnacker-Nootdorp geeft in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2014-2017 aan dat in geval van kleinschalige nieuwbouwprojecten de percelen worden aangesloten op het al aanwezige rioolstelsel met als extra voorwaarde dat zoveel mogelijk verhard oppervlak afgekoppeld wordt.

In onderhavige situatie dienen de mogelijkheden van afkoppelen zoveel mogelijk benut te worden. Schoon dak- en terreinwater (mits geen uitlogende materialen worden toegepast) kan direct naar het oppervlaktewater afgevoerd worden. Voor het afvoeren van water zijn creatieve en efficiënte maatregelen mogelijk, zoals bijvoorbeeld het toepassen van halfopen verharding ter plekke van parkeerplaatsen van de nieuw te bouwen woning. Het aantal woningen dat aangesloten wordt op de riolering blijft gelijk.

Klimaatadaptatie
In de afgelopen jaren is steeds meer aandacht gekomen voor klimaatverandering. Naast de overheid kunnen ook particuliere initiatieven bijdragen aan het klimaatbestendiger inrichten van het terrein. Binnen onderhavige ontwikkeling liggen er kansen voor creatieve, simpele en efficiënte oplossingen om water of vasthoudmaatregelen aan te leggen of toe te passen. Zo zijn de volgende ontwerp principes denkbaar voor onderhavige ontwikkeling:

  • Regenwater zo veel mogelijk afkoppelen en leiden naar vasthoudmaatregelen en vertraagd afvoeren naar nabijgelegen oppervlaktewater.
  • Speeltuinen en openbare groen en openbare ruimtes worden zo veel mogelijk ingezet als extra en tijdelijke voorzieningen om regenwater vast te houden en te bergen.

Zuideindseweg 24

Bodem en grondwater
Het (grond)waterpeil wordt niet aangepast als gevolg of ten behoeve van de ontwikkeling. Eventuele bodemdaling in de omgeving zal niet door het plan worden beïnvloed.

Waterkwantiteit
Er is sprake van vervangende nieuwbouw voor één woning. Ten aanzien van deze woning blijven de bouwmogelijkheden gelijk. Voor het overige deel van het terrein zijn bedrijfsgebouwen en terreinverhardingen aanwezig. De gebouwen zullen gesloopt worden en een deel van de verhardingen verwijderd. Hiervoor in de plaats worden drie duurzame levensloopbestendige woningen gebouwd. De voorlopige schetsen van deze woningen maken nog onvodoende duidelijk wat de toe- en of afname aan verharding is. Aan de hand van het definitieve bouwplan kan in het kader van de omgevingsvergunning inzichtelijk worden gemaakt wat de gevolgen zijn voor de waterhuishouding en of er eventueel watercompensatie dient plaats te vinden. Indien watercompensatie aan de orde is zal dit in overleg met het hoogheemraadschap plaatsvinden.

Binnen één jaar na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor bouwen dient voldoende waterberging te zijn gerealiseerd en in stand te worden gehouden. De benodigde waterberging wordt berekend door middel van de Watersleutel van Delfland. Indien deze watersleutel gedurende de planperiode wijzigt, dient ook met deze wijziging rekening te worden gehouden. Indien de waterbergingsopgave door middel van een technische berekening anders dan de watersleutel wordt uitgevoerd, dient hiervoor vooraf advies aan het Hoogheemraadschap van Delfland te worden gevraagd.

Waterkwaliteit
Het Waterklimaatplan Pijnacker-Nootdorp 2017-2020, is op 30 maart 2017 vastgesteld. Voor wat betreft de waterkwaliteitsdoelen worden geen negatieve effecten voorzien. Er wordt gestreefd naar het principe van geen achteruitgang zoals genoemd in de Kaderrichtlijn water. Delfland kan vanuit de programma's Kaderrichtlijn Water en Ecologie concreet aanduiden welke ecologische waterkwaliteitsdoelen worden nagestreefd en wat deze concreet inhouden. In het gebied worden geen nieuwe, potentieel verontreinigende functies en ontwikkelingen voorzien, die vanuit het oogpunt van waterkwaliteit bijzondere aandacht vragen.

Veiligheid en waterkeringen
In de directe nabijheid van het perceel lopen geen regionale waterkeringen en/of beschermingszones. De ontwikkeling heeft aldus op dit onderdeel geen nadelige gevolgen voor de veiligheid. De bestemming van het plangebied wijzigt van "Bedrijf" naar "Agrarisch" en "Wonen". Het beschermingsniveau tegen wateroverlast voor wonen is, zoals opgenomen in de provinciale verordening, hoger dan voor bedrijfsterreinen of glastuinbouw. Voor kleinschalige bestemmingswijzigingen waarvoor een hoger beschermingsniveau zou gelden, wordt het watersysteem niet aangepast.

Onderhoud en baggeren
Ten oosten van het plangebied is een primaire watergang gelegen. Aan de zuidkant grenst het plangebied aan een secundaire watergang. Vanaf de andere zijde van de watergangen is voldoende ruimte aanwezig voor het onderhoud van de watergang.

Afvalwater en riolering
De gemeente Pijnacker-Nootdorp geeft in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2014-2017 aan dat in geval van kleinschalige nieuwbouwprojecten de percelen worden aangesloten op het al aanwezige rioolstelsel met als extra voorwaarde dat zoveel mogelijk verhard oppervlak afgekoppeld wordt.

In onderhavige situatie dienen de mogelijkheden van afkoppelen zoveel mogelijk benut te worden. Schoon dak- en terreinwater (mits geen uitlogende materialen worden toegepast) kan direct naar het oppervlaktewater afgevoerd worden. Voor het afvoeren van water zijn creatieve en efficiënte maatregelen mogelijk, zoals bijvoorbeeld het toepassen van halfopen verharding ter plekke van parkeerplaatsen van de nieuw te bouwen woning. Het aantal woningen dat aangesloten wordt op de riolering blijft gelijk.

Klimaatadaptatie
In de afgelopen jaren is steeds meer aandacht gekomen voor klimaatverandering. Naast de overheid kunnen ook particuliere initiatieven bijdragen aan het klimaatbestendiger inrichten van het terrein. Binnen onderhavige ontwikkeling liggen er kansen voor creatieve, simpele en efficiënte oplossingen om water of vasthoudmaatregelen aan te leggen of toe te passen. Zo zijn de volgende ontwerp principes denkbaar voor onderhavige ontwikkeling:

  • Regenwater zo veel mogelijk afkoppelen en leiden naar vasthoudmaatregelen en vertraagd afvoeren naar nabijgelegen oppervlaktewater.
  • Speeltuinen en openbare groen en openbare ruimtes worden zo veel mogelijk ingezet als extra en tijdelijke voorzieningen om regenwater vast te houden en te bergen.


Ruimte voor ruimteplannen:

  • D. Berkelseweg 28: Bouw van 5 woningen;
  • E. Oude Leedeweg 5: Bouw van 6 woningen;
  • F. Keulseweg 36: Bouw van 2 woningen;
  • G. Zuideindseweg 37: Bouw van 2 woningen;
  • H. Onderweg 1: Bouw van 2 woningen.

Berkelseweg 28

Bodem en grondwater

De bodem ter plaatse van het plangebied bestaat uit lichte klei met een homogeen profiel (bron: maps.bodemdata.nl). De ontwikkeling van de nieuwe functies beïnvloedt de grondwaterstand niet. Het (grond)waterpeil wordt niet aangepast als gevolg of ten behoeve van de ontwikkeling. Eventuele bodemdaling in de omgeving zal niet door het plan worden beïnvloed.

Waterkwantiteit

Het plangebied grenst aan een secundaire watergang. In het plangebied is geen water aanwezig. Alvorens onderhavige ontwikkeling gerealiseerd kan worden, dient een deel van de bestaande bebouwing en verharding gesloopt te worden.

In de toekomstige situatie worden de stukken grond die in gebruik zijn als achter- en voortuin voor 50% als verhard en voor 50% als onverhard gerekend. De bouwplannen moeten nog verder worden uitgewerkt. In dit stadium van het bestemmingsplan zijn de bouwplannen nog niet concreet genoeg om de exacte oppervlakte aan verharding te bepalen.

Voor het plan worden de opstallen gesloopt. Dit komt neer op ongeveer 21.000 m2 aan bebouwing. De verharding zal daarmee ruim afnemen. Dit komt de waterhuishoudkundige situatie ten goede. Er behoeft geen watercompensatie plaats te vinden.

Mocht de ontwikkeling toch anders uitgewerkt worden en er sprake zijn van watercompensatie. Dan dient binnen één jaar na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor bouwen voldoende waterberging te zijn gerealiseerd en in stand te worden gehouden. De benodigde waterberging wordt berekend door middel van de Watersleutel van Delfland. Indien deze watersleutel gedurende de planperiode wijzigt, dient ook met deze wijziging rekening te worden gehouden. Indien de waterbergingsopgave door middel van een technische berekening anders dan de watersleutel wordt uitgevoerd, dient hiervoor vooraf advies aan het Hoogheemraadschap van Delfland te worden gevraagd.

Waterkwaliteit

Het Waterklimaatplan Pijnacker-Nootdorp 2017-2020, is op 30 maart 2017 vastgesteld. Voor wat betreft de waterkwaliteitsdoelen worden geen negatieve effecten voorzien. Er wordt gestreefd naar het principe van geen achteruitgang zoals genoemd in de Kaderrichtlijn water. Delfland kan vanuit de programma's Kaderrichtlijn Water en Ecologie concreet aanduiden welke ecologische waterkwaliteitsdoelen worden nagestreefd en wat deze concreet inhouden. In het gebied worden geen nieuwe, potentieel verontreinigende functies en ontwikkelingen voorzien, die vanuit het oogpunt van waterkwaliteit bijzondere aandacht vragen.

Veiligheid en waterkeringen

In de directe nabijheid van het perceel lopen geen regionale waterkeringen en/of beschermingszones. De ontwikkeling heeft aldus op dit onderdeel geen nadelige gevolgen voor de veiligheid. De bestemming van een deel van het plangebied wijzigt van "Agrarisch-Glastuinbouw" naar "Wonen". Het beschermingsniveau tegen wateroverlast voor wonen is, zoals opgenomen in de provinciale verordening, hoger dan voor bedrijfsterreinen of glastuinbouw. Voor kleinschalige bestemmingswijzigingen waarvoor een hoger beschermingsniveau zou gelden, wordt het watersysteem niet aangepast.

Onderhoud en baggeren

Rondom het perceel lopen geen primaire watergangen. Voor wat betreft de secundaire watergangen in en rond het plangebied zullen de eigenaren van de aangrenzende percelen voor het onderhoud zorgdragen. Hiertoe zal een strook grond langs de watergang vrijgehouden worden van obstakels.

Afvalwater en riolering

De gemeente Pijnacker-Nootdorp geeft in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2014-2017 aan dat in geval van kleinschalige nieuwbouwprojecten de percelen worden aangesloten op het al aanwezige rioolstelsel met als extra voorwaarde dat zoveel mogelijk verhard oppervlak afgekoppeld wordt.

In onderhavige situatie dienen de mogelijkheden van afkoppelen zoveel mogelijk benut te worden. Schoon dak- en terreinwater (mits geen uitlogende materialen worden toegepast) kan (eventueel vertraagd) naar het oppervlaktewater afgevoerd worden. Voor het afvoeren van water zijn creatieve en efficiënte maatregelen mogelijk, zoals bijvoorbeeld het toepassen van halfopen verharding ter plekke van parkeerplaatsen van de nieuw te bouwen woningen.

Klimaatadaptatie

In de afgelopen jaren is steeds meer aandacht gekomen voor klimaatverandering. Naast de overheid kunnen ook particuliere initiatieven bijdragen aan het klimaatbestendiger inrichten van het terrein. Binnen onderhavige ontwikkeling liggen er kansen voor creatieve, simpele en efficiënte oplossingen om water of vasthoudmaatregelen aan te leggen of toe te passen. Zo zijn de volgende ontwerp principes denkbaar voor onderhavige ontwikkeling:

  • Regenwater zo veel mogelijk afkoppelen en leiden naar vasthoudmaatregelen en vertraagd afvoeren naar nabijgelegen oppervlaktewater.
  • Speeltuinen en openbare groen en openbare ruimtes worden zo veel mogelijk ingezet als extra en tijdelijke voorzieningen om regenwater vast te houden en te bergen.

Oude Leedeweg 5

Bodem en grondwater

De bodem ter plaatse van het plangebied bestaat uit Veraarde bovengrond op diep veen (bron: maps.bodemdata.nl). Bij een bestemmingsplan moet in het kader van de watertoets ook aandacht moet worden besteed aan het thema grondwater. Op basis van historische gegevens (meldingen van bewoners) zijn geen problemen met het grondwater ter plaatse van deze locatie bekend. Deze hoeven ook anderszins niet te worden verondersteld. Het (grond)waterpeil wordt niet aangepast als gevolg of ten behoeve van de ontwikkeling. Eventuele bodemdaling in de omgeving zal niet door het plan worden beïnvloed.

Waterkwantiteit

Het deelgebied grenst aan een secundaire watergang. De voorzijde van het deelgebied, ter hoogte van de ontsluiting grenst aan een primaire watergang. In het deelgebied is een sloot en een watersilo aanwezig. Dit vertegenwoordigt een wateroppervlakte van 630 m2. Alvorens onderhavige ontwikkeling gerealiseerd kan worden, dient een deel van de bestaande bebouwing en verharding gesloopt te worden. Ook de watersilo zal verwijderd worden.

In de toekomstige situatie worden de stukken grond die in gebruik zijn als achter- en voortuin voor 50% als verhard en voor 50% als onverhard gerekend. De bouwplannen moeten nog verder worden uitgewerkt. In dit stadium van het bestemmingsplan zijn de bouwplannen nog niet concreet genoeg om de exacte oppervlakte aan verharding te bepalen.

Voor het plan worden de opstallen gesloopt. Dit komt neer op ongeveer 13.900 m2 aan bebouwing. De totale verharding neemt als gevolg van de planontwikkeling ruim af. Dit komt de waterhuishoudkundige situatie ten goede. Er behoeft geen watercompensatie plaats te vinden.

Mocht de ontwikkeling toch anders uitgewerkt worden en er sprake zijn van watercompensatie. Dan dient binnen één jaar na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor bouwen voldoende waterberging te zijn gerealiseerd en in stand te worden gehouden. De benodigde waterberging wordt berekend door middel van de Watersleutel van Delfland. Indien deze watersleutel gedurende de planperiode wijzigt, dient ook met deze wijziging rekening te worden gehouden. Indien de waterbergingsopgave door middel van een technische berekening anders dan de watersleutel wordt uitgevoerd, dient hiervoor vooraf advies aan het Hoogheemraadschap van Delfland te worden gevraagd.

Waterkwaliteit

Het Waterklimaatplan Pijnacker-Nootdorp 2017-2020, is op 30 maart 2017 vastgesteld. Voor wat betreft de waterkwaliteitsdoelen worden geen negatieve effecten voorzien. Er wordt gestreefd naar het principe van geen achteruitgang zoals genoemd in de Kaderrichtlijn water. Delfland kan vanuit de programma's Kaderrichtlijn Water en Ecologie concreet aanduiden welke ecologische waterkwaliteitsdoelen worden nagestreefd en wat deze concreet inhouden. In het gebied worden geen nieuwe, potentieel verontreinigende functies en ontwikkelingen voorzien, die vanuit het oogpunt van waterkwaliteit bijzondere aandacht vragen.

Veiligheid en waterkeringen

In de directe nabijheid van het perceel loopt één regionale waterkering met beschermingszone. Hier zal niet gebouwd worden. De huidige bebouwing zal worden verwijderd. De ontwikkeling heeft aldus op dit onderdeel geen nadelige gevolgen voor de veiligheid. De bestemming van een deel van het plangebied wijzigt van "Agrarisch-Glastuinbouw" naar "Wonen". Het beschermingsniveau tegen wateroverlast voor wonen is, zoals opgenomen in de provinciale verordening, hoger dan voor bedrijfsterreinen of glastuinbouw. Voor kleinschalige bestemmingswijzigingen waarvoor een hoger beschermingsniveau zou gelden, wordt het watersysteem niet aangepast.

Onderhoud en baggeren

Voor het perceel loopt één primaire watergang. Onderhoud hiervan komt niet in het gedrang door de ontwikkeling van het deelgebied. Voor wat betreft de secundaire watergangen in en rond het plangebied zullen de eigenaren van de aangrenzende percelen voor het onderhoud zorgdragen.

Afvalwater en riolering

De gemeente Pijnacker-Nootdorp geeft in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2014-2017 aan dat in geval van kleinschalige nieuwbouwprojecten de percelen worden aangesloten op het al aanwezige rioolstelsel met als extra voorwaarde dat zoveel mogelijk verhard oppervlak afgekoppeld wordt.

In onderhavige situatie dienen de mogelijkheden van afkoppelen zoveel mogelijk benut te worden. Schoon dak- en terreinwater (mits geen uitlogende materialen worden toegepast) kan direct naar het oppervlaktewater afgevoerd worden. Voor het afvoeren van water zijn creatieve en efficiënte maatregelen mogelijk, zoals bijvoorbeeld het toepassen van halfopen verharding ter plekke van parkeerplaatsen van de nieuw te bouwen woningen.

Klimaatadaptatie

In de afgelopen jaren is steeds meer aandacht gekomen voor klimaatverandering. Naast de overheid kunnen ook particuliere initiatieven bijdragen aan het klimaatbestendiger inrichten van het terrein. Binnen onderhavige ontwikkeling liggen er kansen voor creatieve, simpele en efficiënte oplossingen om water of vasthoudmaatregelen aan te leggen of toe te passen. Zo zijn de volgende ontwerp principes denkbaar voor onderhavige ontwikkeling:

  • Regenwater zo veel mogelijk afkoppelen en leiden naar vasthoudmaatregelen en vertraagd afvoeren naar nabijgelegen oppervlaktewater.
  • Speeltuinen en openbare groen en openbare ruimtes worden zo veel mogelijk ingezet als extra en tijdelijke voorzieningen om regenwater vast te houden en te bergen.

Keulseweg 36

Bodem en grondwater

De bodem ter plaatse van het plangebied bestaat uit veen op ongerijpte klei (bron: maps.bodemdata.nl). Bij een bestemmingsplan moet in het kader van de watertoets ook aandacht moet worden besteed aan het thema grondwater. Op basis van historische gegevens (meldingen van bewoners) zijn geen problemen met het grondwater ter plaatse van deze locatie bekend. Deze hoeven ook anderszins niet te worden verondersteld. Het (grond)waterpeil wordt niet aangepast als gevolg of ten behoeve van de ontwikkeling. Eventuele bodemdaling in de omgeving zal niet door het plan worden beïnvloed.

Waterkwantiteit

Het deelgebied grenst aan een secundaire watergang. In de toekomstige situatie worden de stukken grond die in gebruik zijn als achter- en voortuin voor 50% als verhard en voor 50% als onverhard gerekend. De bouwplannen moeten nog verder worden uitgewerkt. In dit stadium van het bestemmingsplan zijn de bouwplannen nog niet concreet genoeg om de exacte oppervlakte aan verharding te bepalen. In het kader van de omgevingsvergunning zal de exacte oppervlakte worden bepaald en indien nodig watercompensatie plaatsvinden. In dat geval wordt de wijze van watercompensatie afgestemd met het Hoogheemraadschap.

Binnen één jaar na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor bouwen dient voldoende waterberging te zijn gerealiseerd en in stand te worden gehouden. De benodigde waterberging wordt berekend door middel van de Watersleutel van Delfland. Indien deze watersleutel gedurende de planperiode wijzigt, dient ook met deze wijziging rekening te worden gehouden. Indien de waterbergingsopgave door middel van een technische berekening anders dan de watersleutel wordt uitgevoerd, dient hiervoor vooraf advies aan het Hoogheemraadschap van Delfland te worden gevraagd.

Waterkwaliteit

Het Waterklimaatplan Pijnacker-Nootdorp 2017-2020, is op 30 maart 2017 vastgesteld. Voor wat betreft de waterkwaliteitsdoelen worden geen negatieve effecten voorzien. Er wordt gestreefd naar het principe van geen achteruitgang zoals genoemd in de Kaderrichtlijn water. Delfland kan vanuit de programma's Kaderrichtlijn Water en Ecologie concreet aanduiden welke ecologische waterkwaliteitsdoelen worden nagestreefd en wat deze concreet inhouden. In het gebied worden geen nieuwe, potentieel verontreinigende functies en ontwikkelingen voorzien, die vanuit het oogpunt van waterkwaliteit bijzondere aandacht vragen.

Veiligheid en waterkeringen

In de directe nabijheid van het perceel loopt één regionale waterkering met beschermingszone. Hier zal niet gebouwd worden. De huidige bebouwing zal worden verwijderd. De ontwikkeling heeft aldus op dit onderdeel geen nadelige gevolgen voor de veiligheid. De bestemming van een deel van het plangebied wijzigt van "Agrarisch-Glastuinbouw" naar "Wonen". Het beschermingsniveau tegen wateroverlast voor wonen is, zoals opgenomen in de provinciale verordening, hoger dan voor bedrijfsterreinen of glastuinbouw. Voor kleinschalige bestemmingswijzigingen waarvoor een hoger beschermingsniveau zou gelden, wordt het watersysteem niet aangepast.

Onderhoud en baggeren

Voor het perceel loopt één primaire watergang. Onderhoud hiervan komt niet in het gedrang door de ontwikkeling van het deelgebied. Voor wat betreft de secundaire watergangen in en rond het plangebied zullen de eigenaren van de aangrenzende percelen voor het onderhoud zorgdragen. Bij de inrichting van het gebied zal hier rekening mee worden gehouden.

Afvalwater en riolering

De gemeente Pijnacker-Nootdorp geeft in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2014-2017 aan dat in geval van kleinschalige nieuwbouwprojecten de percelen worden aangesloten op het al aanwezige rioolstelsel met als extra voorwaarde dat zoveel mogelijk verhard oppervlak afgekoppeld wordt.

In onderhavige situatie dienen de mogelijkheden van afkoppelen zoveel mogelijk benut te worden. Schoon dak- en terreinwater (mits geen uitlogende materialen worden toegepast) kan (eventueel vertraagd) naar het oppervlaktewater afgevoerd worden. Voor het afvoeren van water zijn creatieve en efficiënte maatregelen mogelijk, zoals bijvoorbeeld het toepassen van halfopen verharding ter plekke van parkeerplaatsen van de nieuw te bouwen woningen.

Klimaatadaptatie

In de afgelopen jaren is steeds meer aandacht gekomen voor klimaatverandering. Naast de overheid kunnen ook particuliere initiatieven bijdragen aan het klimaatbestendiger inrichten van het terrein. Binnen onderhavige ontwikkeling liggen er kansen voor creatieve, simpele en efficiënte oplossingen om water of vasthoudmaatregelen aan te leggen of toe te passen. Zo zijn de volgende ontwerp principes denkbaar voor onderhavige ontwikkeling:

  • Regenwater zo veel mogelijk afkoppelen en leiden naar vasthoudmaatregelen en vertraagd afvoeren naar nabijgelegen oppervlaktewater.
  • Speeltuinen en openbare groen en openbare ruimtes worden zo veel mogelijk ingezet als extra en tijdelijke voorzieningen om regenwater vast te houden en te bergen.

Zuideindseweg 37

Bodem en grondwater

De bodem ter plaatse van het plangebied bestaat uit lichte klei met homogeen profiel (bron: maps.bodemdata.nl). Bij een bestemmingsplan moet in het kader van de watertoets ook aandacht moet worden besteed aan het thema grondwater. Op basis van historische gegevens (meldingen van bewoners) zijn geen problemen met het grondwater ter plaatse van deze locatie bekend. Deze hoeven ook anderszins niet te worden verondersteld. Het (grond)waterpeil wordt niet aangepast als gevolg of ten behoeve van de ontwikkeling. Eventuele bodemdaling in de omgeving zal niet door het plan worden beïnvloed.

Waterkwantiteit

Het deelgebied grenst aan een secundaire watergang. In de toekomstige situatie worden de stukken grond die in gebruik worden genomen als achter- en voortuin voor 50% als verhard en voor 50% als onverhard gerekend. De bouwplannen moeten nog verder worden uitgewerkt. In dit stadium van het bestemmingsplan zijn de bouwplannen nog niet concreet genoeg om de exacte oppervlakte aan verharding te bepalen. In het kader van de omgevingsvergunning zal de exacte oppervlakte worden bepaald en indien nodig watercompensatie plaatsvinden. In dat geval wordt de wijze van watercompensatie afgestemd met het Hoogheemraadschap.

Binnen één jaar na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor bouwen dient voldoende waterberging te zijn gerealiseerd en in stand te worden gehouden. De benodigde waterberging wordt berekend door middel van de Watersleutel van Delfland. Indien deze watersleutel gedurende de planperiode wijzigt, dient ook met deze wijziging rekening te worden gehouden. Indien de waterbergingsopgave door middel van een technische berekening anders dan de watersleutel wordt uitgevoerd, dient hiervoor vooraf advies aan het Hoogheemraadschap van Delfland te worden gevraagd.

Waterkwaliteit

Het Waterklimaatplan Pijnacker-Nootdorp 2017-2020, is op 30 maart 2017 vastgesteld. Voor wat betreft de waterkwaliteitsdoelen worden geen negatieve effecten voorzien. Er wordt gestreefd naar het principe van geen achteruitgang zoals genoemd in de Kaderrichtlijn water. Delfland kan vanuit de programma's Kaderrichtlijn Water en Ecologie concreet aanduiden welke ecologische waterkwaliteitsdoelen worden nagestreefd en wat deze concreet inhouden. In het gebied worden geen nieuwe, potentieel verontreinigende functies en ontwikkelingen voorzien, die vanuit het oogpunt van waterkwaliteit bijzondere aandacht vragen.

Veiligheid en waterkeringen

De huidige bebouwing zal worden verwijderd. De ontwikkeling heeft aldus op dit onderdeel geen nadelige gevolgen voor de veiligheid. De bestemming van een deel van het plangebied wijzigt van "Agrarisch-Glastuinbouw" naar "Wonen". Het beschermingsniveau tegen wateroverlast voor wonen is, zoals opgenomen in de provinciale verordening, hoger dan voor bedrijfsterreinen of glastuinbouw. Voor kleinschalige bestemmingswijzigingen waarvoor een hoger beschermingsniveau zou gelden, wordt het watersysteem niet aangepast.

Onderhoud en baggeren

Voor het perceel loopt secundaire watergang. Onderhoud hiervan komt niet in het gedrang door de ontwikkeling van het deelgebied. Onderhoud aan de watergang zal op eenzelfde manier als in de huidige situatie plaatsvinden.

Afvalwater en riolering

De gemeente Pijnacker-Nootdorp geeft in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2014-2017 aan dat in geval van kleinschalige nieuwbouwprojecten de percelen worden aangesloten op het al aanwezige rioolstelsel met als extra voorwaarde dat zoveel mogelijk verhard oppervlak afgekoppeld wordt.

In onderhavige situatie dienen de mogelijkheden van afkoppelen zoveel mogelijk benut te worden. Schoon dak- en terreinwater (mits geen uitlogende materialen worden toegepast) kan (eventueel vertraagd) naar het oppervlaktewater afgevoerd worden. Voor het afvoeren van water zijn creatieve en efficiënte maatregelen mogelijk, zoals bijvoorbeeld het toepassen van halfopen verharding ter plekke van parkeerplaatsen van de nieuw te bouwen woningen.

Klimaatadaptatie

In de afgelopen jaren is steeds meer aandacht gekomen voor klimaatverandering. Naast de overheid kunnen ook particuliere initiatieven bijdragen aan het klimaatbestendiger inrichten van het terrein. Binnen onderhavige ontwikkeling liggen er kansen voor creatieve, simpele en efficiënte oplossingen om water of vasthoudmaatregelen aan te leggen of toe te passen. Zo zijn de volgende ontwerp principes denkbaar voor onderhavige ontwikkeling:

  • Regenwater zo veel mogelijk afkoppelen en leiden naar vasthoudmaatregelen en vertraagd afvoeren naar nabijgelegen oppervlaktewater.
  • Speeltuinen en openbare groen en openbare ruimtes worden zo veel mogelijk ingezet als extra en tijdelijke voorzieningen om regenwater vast te houden en te bergen.

Onderweg 1

Bodem en grondwater

De bodem ter plaatse van het plangebied bestaat uit veen op ongerijpte klei (bron: maps.bodemdata.nl). Bij een bestemmingsplan moet in het kader van de watertoets ook aandacht moet worden besteed aan het thema grondwater. Op basis van historische gegevens (meldingen van bewoners) zijn geen problemen met het grondwater ter plaatse van deze locatie bekend. Deze hoeven ook anderszins niet te worden verondersteld. Het (grond)waterpeil wordt niet aangepast als gevolg of ten behoeve van de ontwikkeling. Eventuele bodemdaling in de omgeving zal niet door het plan worden beïnvloed.

Waterkwantiteit

Het deelgebied grenst aan een secundaire watergang. In de toekomstige situatie worden de stukken grond die in gebruik worden genomen als achter- en voortuin voor 50% als verhard en voor 50% als onverhard gerekend. De bouwplannen moeten nog verder worden uitgewerkt. In dit stadium van het bestemmingsplan zijn de bouwplannen nog niet concreet genoeg om de exacte oppervlakte aan verharding te bepalen. In het kader van de omgevingsvergunning zal de exacte oppervlakte worden bepaald en indien nodig watercompensatie plaatsvinden. In dat geval wordt de wijze van watercompensatie afgestemd met het Hoogheemraadschap.

Binnen één jaar na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor bouwen dient voldoende waterberging te zijn gerealiseerd en in stand te worden gehouden. De benodigde waterberging wordt berekend door middel van de Watersleutel van Delfland. Indien deze watersleutel gedurende de planperiode wijzigt, dient ook met deze wijziging rekening te worden gehouden. Indien de waterbergingsopgave door middel van een technische berekening anders dan de watersleutel wordt uitgevoerd, dient hiervoor vooraf advies aan het Hoogheemraadschap van Delfland te worden gevraagd.

Waterkwaliteit

Het Waterklimaatplan Pijnacker-Nootdorp 2017-2020, is op 30 maart 2017 vastgesteld. Voor wat betreft de waterkwaliteitsdoelen worden geen negatieve effecten voorzien. Er wordt gestreefd naar het principe van geen achteruitgang zoals genoemd in de Kaderrichtlijn water. Delfland kan vanuit de programma's Kaderrichtlijn Water en Ecologie concreet aanduiden welke ecologische waterkwaliteitsdoelen worden nagestreefd en wat deze concreet inhouden. In het gebied worden geen nieuwe, potentieel verontreinigende functies en ontwikkelingen voorzien, die vanuit het oogpunt van waterkwaliteit bijzondere aandacht vragen.

Veiligheid en waterkeringen

De huidige bebouwing zal worden verwijderd. De ontwikkeling heeft aldus op dit onderdeel geen nadelige gevolgen voor de veiligheid. De bestemming van een deel van het plangebied wijzigt van "Agrarisch-Glastuinbouw" naar "Wonen". Het beschermingsniveau tegen wateroverlast voor wonen is, zoals opgenomen in de provinciale verordening, hoger dan voor bedrijfsterreinen of glastuinbouw. Voor kleinschalige bestemmingswijzigingen waarvoor een hoger beschermingsniveau zou gelden, wordt het watersysteem niet aangepast.

Onderhoud en baggeren

Voor het perceel loopt secundaire watergang. Onderhoud hiervan komt niet in het gedrang door de ontwikkeling van het deelgebied. Voor wat betreft de secundaire watergangen in en rond het plangebied zullen de eigenaren van de aangrenzende percelen voor het onderhoud zorgdragen. Hiertoe zal een zone langs de watergang vrij gehouden worden van obstakels.

Afvalwater en riolering

De gemeente Pijnacker-Nootdorp geeft in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2014-2017 aan dat in geval van kleinschalige nieuwbouwprojecten de percelen worden aangesloten op het al aanwezige rioolstelsel met als extra voorwaarde dat zoveel mogelijk verhard oppervlak afgekoppeld wordt.

In onderhavige situatie dienen de mogelijkheden van afkoppelen zoveel mogelijk benut te worden. Schoon dak- en terreinwater (mits geen uitlogende materialen worden toegepast) kan (eventueel vertraagd) naar het oppervlaktewater afgevoerd worden. Voor het afvoeren van water zijn creatieve en efficiënte maatregelen mogelijk, zoals bijvoorbeeld het toepassen van halfopen verharding ter plekke van parkeerplaatsen van de nieuw te bouwen woningen.

Klimaatadaptatie

In de afgelopen jaren is steeds meer aandacht gekomen voor klimaatverandering. Naast de overheid kunnen ook particuliere initiatieven bijdragen aan het klimaatbestendiger inrichten van het terrein. Binnen onderhavige ontwikkeling liggen er kansen voor creatieve, simpele en efficiënte oplossingen om water of vasthoudmaatregelen aan te leggen of toe te passen. Zo zijn de volgende ontwerp principes denkbaar voor onderhavige ontwikkeling:

  • Regenwater zo veel mogelijk afkoppelen en leiden naar vasthoudmaatregelen en vertraagd afvoeren naar nabijgelegen oppervlaktewater.
  • Speeltuinen en openbare groen en openbare ruimtes worden zo veel mogelijk ingezet als extra en tijdelijke voorzieningen om regenwater vast te houden en te bergen.

Snippergroen

De locaties van het snippergroen liggen verspreid over verschillende polders. Op deze locaties wordt er geen bebouwing mogelijk gemaakt en deze zijn dusdanig klein dat er geen negatieve gevolgen voor de waterhuishoudkundige situatie worden verwacht.

Technische wijzigingen en correcties:

  • I. Delftsestraatweg 143a-147: vastleggen 10 reeds gebouwde woningen;
  • J. Hoefsmid 16: mogelijk maken twee huishoudens op bedrijventerrein;
  • K. Dorpsstraat Nootdorp: nieuw appartementengebouw met dienstverlening op de begane grond mogelijk maken;
  • L. Zuidrand Ackerswoude: aanpassen verdeling gronden terrein;

Voor bovenstaande projecten geldt dat dit vastleggen van de reeds bestaande situatie is. Dit heeft geen gevolgen voor de waterhuishoudkundige situatie.

  • M. Beatrixschool - Julianalaan: uitbreiding school.

De voorlopige schetsen maken nog onvoldoende duidelijk wat de toe- en of afname aan verharding is. Een deel van het schoolplein wordt vervangen door een schoolgebouw. In het kader van de omgevingsvergunning zal de exacte oppervlakte worden bepaald en indien nodig watercompensatie plaatsvinden. In dat geval wordt de wijze van watercompensatie afgestemd met het Hoogheemraadschap.

Binnen één jaar na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor bouwen dient voldoende waterberging te zijn gerealiseerd en in stand te worden gehouden. De benodigde waterberging wordt berekend door middel van de Watersleutel van Delfland. Indien deze watersleutel gedurende de planperiode wijzigt, dient ook met deze wijziging rekening te worden gehouden. Indien de waterbergingsopgave door middel van een technische berekening anders dan de watersleutel wordt uitgevoerd, dient hiervoor vooraf advies aan het Hoogheemraadschap van Delfland te worden gevraagd.

5.10 Verkeer

De voorgenomen ontwikkelingen betreffen kleinschalige ontwikkelingen, die in een aantal gevallen betrekking hebben op de realisatie van een beperkt aantal woningen. Deze ontwikkelingen brengen geen noemenswaardige toename van het aantal verkeersbewegingen met zich mee. Parkeren wordt in beginsel overal op eigen terrein opgevangen. In de ruimtelijke onderbouwingen, hoofdstuk 2 van deze toelichting, is hieraan waar nodig aandacht geschonken. Met betrekking tot de aspecten verkeer en parkeren zijn geen problemen te verwachten.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Algemeen

De gemeente Pijnacker-Nootdorp wil middels haar beleid ruimte bieden en uitnodigen om te ondernemen en de woonomgeving te verbeteren, om zodoende samen invulling te geven aan de ruimte binnen de gemeente. Door ruimte te bieden voor de ontwikkelingen die dit Verzamelplan mogelijk maakt, wordt hieraan concreet invulling gegeven.

6.2 Inspraak

Het voorontwerp van het bestemmingsplan 'Verzamelplan Pijnacker-Nootdorp 2020/2021' heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn inspraakreacties ingediend en heeft ook het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna te noemen Bro) plaats gevonden. Het voorontwerpbestemmingsplan heeft ter inzage gelegen in het gemeentekantoor in Pijnacker, op de gemeentelijke internetsite (www.pijnacker-nootdorp.nl) en www.ruimtelijkeplannen.nl. Binnen voornoemde termijn werd eenieder in de gelegenheid gesteld op het voorontwerpbestemmingsplan te reageren. Dat kon schriftelijk, mondeling en digitaal via de website van de gemeente.

Het (voorlopige) standpunt van het college van burgemeester en wethouders met betrekking tot de ingediende reacties is verwoord in een Nota van beantwoording inspraak- en overlegreacties ex artikel 3.1.1 Bro, welke als Bijlage 1 is toegevoegd aan deze toelichting.

Het bestemmingsplan is aangepast naar aanleiding van de inspraak- en overlegreacties.

6.3 Zienswijzenprocedure

Het ontwerp van het wijzigingsplan is conform wettelijke vereisten op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende de termijn van ter inzageligging zijn zienswijzen naar voren gebracht. Deze zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de Nota van beantwoording zienswijzen welke als Bijlage 2 is bijgevoegd.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. In afdeling 6.4 van deze wet worden regels gegeven over het verhalen van kosten van de grondexploitatie, het bepalen van de fasering van realisering van het bestemmingsplan en het stellen van eisen en regels met betrekking tot de uitvoering van openbare werken en werkzaamheden.

Aangezien in voorliggend geval het kostenverhaal is vastgelegd door middel van anterieure overeenkomsten tussen gemeente en initiatiefnemers, is er geen aanleiding om gelijktijdig met het bestemmingsplan een exploitatieplan in de zin van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening vast te stellen.

De kosten die gemaakt worden bij de uitvoering van de verschillende ontwikkelingen zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De ontwikkelingen hebben voor de gemeente geen negatieve financiële gevolgen. Het bestemmingsplan is hiermee financieel uitvoerbaar.

Het bestemmingsplan wordt economisch uitvoerbaar geacht.