Stedelijk gebied; Veegplan 2019-1    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

Dit hoofdstuk bevat de aanleiding van het plan (paragraaf 1.1), de begrenzing van het plangebied (paragraaf 1.2), de aanpak van de totstandkoming van het plan (paragraaf 1.3) en een leeswijzer (paragraaf 1.4).

1.1 Aanleiding     

Het voorliggende plan maakt deel uit van het proces zoals dat in de gemeente Bronckhorst wordt doorlopen bij het opstellen, het in procedure brengen en het vaststellen van bestemmingsplannen. De basis voor dit proces is dat er halfjaarlijks twee bestemmingsplannen in procedure worden gebracht. Eén voor Stedelijk gebied (de kernen) en één voor Landelijk gebied (het buitengebied). In deze zogeheten 'veegplannen' worden nieuwe initiatieven en ambtshalve aanpassingen gebundeld in één bestemmingsplan. Op basis van ontwikkelplannen voor individuele initiatieven wordt een overleg- en inspraakprocedure gevoerd. Daarna worden de individuele ontwikkelplannen samengevoegd tot een veegplan. Het veegplan wordt vanaf de ontwerpfase in procedure gebracht. De individuele initiatieven en ambtshalve aanpassingen door de gemeente vormen elk een planonderdeel van het veegplan.

Voorliggend plan is de 5e herziening van het bestemmingsplan Stedelijk gebied Bronckhorst (NL.IMRO.1876.BP01047-VG01) dat op 31-3-2016 door de raad van Bronckhorst is vastgesteld. Dit plan bevat tevens een herziening op een onderdeel van het plan Stedelijk gebied; Veegplan 2017-2 (NL.IMRO.1876.VPS1702-VG01).

1.2 Plangebied     

Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan omvat de volgende locaties:

  • Brinkweg 23 Zelhem
  • Hummeloseweg 8 en Achter de Hoven 18 Zelhem
  • Rijksweg 14 Drempt
  • Dorpsstraat 21 t/m 27c en Kerkstraat 2 en 2A Halle
  • Handelsweg 1 Zelhem
  • Kastanjelaan 6 Hengelo
  • Meidoornstraat 1-1B Hengelo
  • Olburgseweg 15-15A Olburgen
  • De Zuylenkamp 52 Hummelo
  • Hanenhoek 21 Zelhem
  • Hanenhoek 35 Zelhem
  • Dorpsstraat Laag-Keppel
  • Waarleskamp 14-16 Hengelo

1.3 Aanpak     

1.3.1 Algemeen     

De gemeente Bronckhorst werkt sinds medio 2015 volgens een zogeheten 'veegplansystematiek' (zie ook paragraaf 1.1). Individuele ontwikkelplannen worden gebundeld tot één veegplan welke vanaf de ontwerpfase in procedure wordt gebracht. Overleg en inspraak vindt vooraf plaats aan de hand van de individuele plannen. De individuele plannen zijn aan de hand van vooraf gestelde standaarden qua inhoud en vorm opgesteld. Dit kan in opdracht zijn van particuliere initiatiefnemers (inwoners, instellingen, bedrijven), professionele initiatiefnemers (ontwikkelaars) of de gemeente zelf. Door het stellen van heldere kaders qua inhoud en vorm, is er sprake van uniformiteit. Dit komt de leesbaarheid van het plan ten goede. Maar maakt het samenvoegen van de individuele plannen tot één veegplan ook eenvoudiger. Met name bij de opzet van de plantoelichting van ontwikkelplannen en veegplannen is daarmee rekening gehouden. De planopzet is vastgelegd in het gemeentelijke Handboek ruimtelijke plannen Bronckhorst (zie paragraaf 1.3.2).

Onderdeel van het bestemmingsplanproces zoals dat in Bronckhorst is ingericht, is dat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan de verantwoordelijkheden voor de inhoud van dat plan en het voeren van overleg en inspraak bij de initiatiefnemer of de gemeente kunnen liggen. Dit is afhankelijk van het soort initiatief. Bij een zogeheten A-plan is de initiatiefnemer verantwoordelijk voor inhoud en proces. Bij een B-plan is de initiatiefnemer verantwoordelijk voor de inhoud en de gemeente voor het proces. Bij een C-plan is de gemeente verantwoordelijk voor inhoud en proces. De in dit veegplan opgenomen planonderdelen betreffen de volgende plantypen:

Brinkweg 23 Zelhem: A-plan

Hummeloseweg - Achter de Hoven Zelhem: A-plan

Rijksweg 14 Drempt: A-plan

Inpassing omgevingsvergunningen: C-plan

Verkoop openbaar groen en gemeentegrond: C-plan

Correctie onvolkomenheden: C-plan

1.3.2 Handboek ruimtelijke plannen Bronckhorst     

Het Handboek ruimtelijke plannen Bronckhorst vormt de basis voor het opstellen van digitale bestemmingsplannen binnen de gemeente Bronckhorst. Doel van het handboek is om de herkenbaarheid en daarmee de raadpleegbaarheid van de bestemmingsplannen te vergroten. Dit geschiedt door de digitale en analoge opzet, vormgeving en inhoud te standaardiseren. Dit draagt bij aan een efficiënter en eenduidige ontwikkeling van ruimtelijke plannen. Over de vorm en opzet hoeft niet meer te worden nagedacht, deze is in het handboek duidelijk voorgeschreven. De inhoud blijft uiteraard maatwerk en kan per plan verschillen. Alle afspraken die in het handboek zijn vastgelegd dienen bij het vervaardigen van alle ruimtelijke plantypes, waarvoor de digitale verplichting geldt, te worden nageleefd.

Het handboek is niet bedoeld als extra standaard, maar als hulpmiddel bij het (laten) vervaardigen, interpreteren en beoordelen van (digitale) ruimtelijke plannen. Het handboek sluit aan bij de verplichtingen die voortvloeien uit de Wro, het Bro, de RO Standaarden 2012 en de Werkafspraken RO Standaarden, waarin is voorgeschreven dat ruimtelijke plannen in elk stadium van de procedure digitaal vervaardigd, raadpleegbaar en beschikbaar dienen te zijn. Het digitale exemplaar is het authentieke plan. De analoge exemplaren zijn enkel een afgeleide daarvan, oftewel het digitale plan is leidend. Voorliggend bestemmingsplan is conform het handboek opgesteld.

1.4 Leeswijzer algemeen     

De toelichting van dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd.



Hoofdstuk 1 Inleiding

Dit hoofdstuk bevat de aanleiding van het plan (paragraaf 1.1), de begrenzing van het plangebied (paragraaf 1.2), de aanpak van de totstandkoming van het plan (paragraaf 1.3) en een leeswijzer (paragraaf 1.4).



Hoofdstuk 2 Planonderdelen

In dit hoofdstuk worden de planonderdelen, die deel uitmaken van dit bestemminsplan, toegelicht. Deze planonderdelen zijn Brinkweg 23 Zelhem (paragraaf 2.1), Hummeloseweg - Achter de Hoven Zelhem (paragraaf 2.2), Rijksweg 14 Drempt (paragraaf 2.3), Inpassing omgevingsvergunningen (paragraaf 2.4), Verkoop openbaar groen en gemeentegrond (paragraaf 2.5) en Correctie onvolkomenheden (paragraaf 2.6). Elke paragraaf bevat de ruimtelijke onderbouwing van het betreffende planonderdeel. Per onderdeel wordt telkens een inleiding gegeven, een beschrijving van het initiatief en de uitvoerbaarheid. Bij de uitvoerbaarheid wordt ingegaan op toetsing aan het beleidskader, omgevingsaspecten, volkshuisvestelijke aspecten, economische aspecten, maatschappelijke aspecten, overleg en inspraak en wordt aangegeven in hoeverre het plan uitvoerbaar is. De laatste paragraaf geeft een toelichting op de bestemmingen per planonderdeel.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt het algemene ruimtelijke beleidskader weergegeven. De paragrafen bevatten samenvattingen van het rijksbeleid (paragraaf 3.1), provinciaal beleid (paragraaf 3.2), regionaal beleid (paragraaf 3.3) en gemeentelijk beleid (paragraaf 3.4).

Hoofdstuk 4 Juridische aspecten algemeen

In dit hoofdstuk worden de juridische aspecten van het plan toegelicht. Na een algemene aspecten (paragraaf 4.1) wordt er stilgestaan bij de opbouw van de regels (paragraaf 4.2) en de inhoud van de regels, zoals de wijze van bestemmen (paragraaf 4.3).

Bijlagen bij de toelichting algemeen

Hierin zijn diverse bijlagen bij de plantoelichting opgenomen.

Hoofdstuk 2 Planonderdelen     

Dit hoofdstuk geeft in de paragrafen 2.1, 2.2, 2.3, 2.4, 2.5 en 2.6 de ruimtelijke onderbouwing van het betreffende planonderdelen. Het bevat per planonderdeel een inleiding, een beschrijving van het initiatief en de uitvoerbaarheid.

2.1 Brinkweg 23 Zelhem     

2.1.1 Inleiding     

2.1.1.1 Aanleiding     

Koninklijke VIVBuisman B.V. (verder VIVBuisman genoemd), gelegen aan de Brinkweg 23 te Zelhem, richt zich op de productie van boter en boterolie. VIVBuisman is voornemens op het, aan de overzijde van het bestaande bedrijfsterrein, verworven perceel een tankhal te realiseren, waarmee het aantal opslagtanks voor grondstoffen en bijproducten wordt uitgebreid ten behoeve van het maken van onderscheid in diverse grondstofstromen en kwaliteiten boter en boterolie. De nieuwe tankhal leidt niet tot een toename van de vergunde productiecapaciteit. De tankhal bestaat uit een gebouw met diverse opslagtanks en een leidingbrug (of ondergrondse leidingstraat). Deze opslagtanks worden via leidingen (leidingbrug over de openbare weg of leidingstraat onder de openbare weg door) aangesloten op de installaties gelegen op het bestaande bedrijfsterrein van VIVBuisman.

Om de tankhal te kunnen realiseren is een wijziging van het ter plaatse geldende bestemmingplan noodzakelijk. Tweemaal per jaar, in april en in oktober, start de gemeente Bronckhorst de procedure voor het ontwerpbestemmingsplan (het zogenaamde 'veegplan'), waarin alle initiatieven worden samengevoegd.

Op 4 september 2018 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst ingestemd met het principeverzoek van VIVBuisman om het bedrijf uit te breiden met een tankhal met daarbij behorende activiteiten op het verworven perceel. Derhalve kan de door VIVBuisman gewenste ontwikkeling worden meegenomen in het ontwerpbestemmingsplan.

2.1.1.2 Plangebied     

VIVBuisman is gelegen aan de rand van het industrieterrein 'Het Blek'. Op circa 25 meter afstand van het bedrijfsterrein zijn woningen van derden gelegen. De tankhal (gekleurd blok in onderstaand figuur) is voorzien op het verworven perceel aan de overzijde van het bestaande bedrijfsterrein.

Figuur 2.1: situatie VIVBuisman

verplicht

In de huidige bebouwing op het bestaande bedrijfsterrein van VIVBuisman vindt ontvangst en opslag van grond- en hulpstoffen en emballage, productie van boter en boterolie en opslag van eindproducten plaats. Tevens zijn ruimten aanwezig ten behoeve van kantoor en ondersteunende activiteiten.

Enkele jaren geleden is het bedrijfsterrein uitgebreid met een perceel (kadastraal bekend: sectie W, nr. 765), dat momenteel nog niet in gebruik is voor de bedrijfsactiviteiten van VIVBuisman (onbebouwd grasland).

2.1.1.3 Vigerende planologische situatie     

Op 31 maart 2016 is het vigerende bestemmingsplan 'Stedelijk gebied Bronckhorst' vastgesteld en is geheel onherroepelijk in werking getreden. In figuur 4.1 is op een uitsnede van de plankaart (behorende bij het vigerende bestemmingsplan 'Zelhem Dorp'), ter plaatse van VIVBuisman, weergegeven.

Figuur 4.1: uitsnede plankaart bestemmingsplan Stedelijk gebied Bronckhorst

verplicht verplicht

Toegestane bouwhoogte en bebouwingspercentage

Op het perceel waar de tankhal is beoogd is binnen het bouwvlak een bouwhoogte van maximaal 7,5 meter en een bebouwingspercentage van maximaal 80% toegestaan. Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde, geldt een bouwhoogte van 4 meter binnen het bouwvlak en 3 meter buiten het bouwvlak.

Toegestane categorie

Het perceel waar de tankhal is beoogd staat bedrijven in maximaal categorie 3.1 toe.

Toetsing aan vigerend bestemmingsplan

Bouwhoogte

De beoogde bouwhoogtes van de tankhal zijn 8 en 12 meter. Aan de oostzijde van de tankhal (langs de westzijde van de Brinkweg), komt een bouwdeel met een hoogte van circa 3,5 meter. De transportleidingbrug gaat op een hoogte van circa 6 meter naar de overzijde van de Brinkweg, waar deze aansluit op de bestaande bebouwing van VIVBuisman. Zie ook figuur 4.2.

Figuur 4.2: bouwhoogte tankhal

verplicht

Aangezien in het vigerende bestemmingsplan ter plaatse de maximaal toegestane bouwhoogte 7,5 meter bedraagt (zie paragraaf 2.1.1.3), past de hoogte van de nieuw te bouwen tankhal niet binnen de regels van het bestemmingplan.

Bebouwingspercentage

De totale oppervlakte van het betreffende perceel bedraagt 4.340 m2. De oppervlakte van de beoogde nieuwbouw bedraagt circa 1.150 m2 en komt overeen met een bebouwingspercentage van circa 30%.

Aangezien in het vigerende bestemmingsplan ter plaatse het maximaal toegestane bebouwingspercentage 80% bedraagt (zie paragraaf 2.1.1.3), past de omvang van de nieuw te bouwen tankhal wel binnen de regels van het bestemmingplan.

Categorie

VIVBuisman heeft zich gespecialiseerd in het verwerken van melkvetten en de productie van boter, boterolie en mengsels. Op grond van deze bedrijfsactiviteiten geldt volgens de VNG-publicatie 'Handreiking Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009, bijlage 1 'Richtafstandenlijsten voor milieubelastende activiteiten') een indeling in milieucategorie 4.2, met een bijbehorende richtafstand van 300 meter.

Ondanks dat het verworven perceel vanuit de milieuwetgeving moet worden aangemerkt als onderdeel van de bestaande inrichting van VIVBuisman, geldt hiervoor niet automatisch dezelfde milieucategorie. Het is vanuit de systematiek van bedrijven en milieuzonering namelijk mogelijk om een onderscheid te maken naar de milieucategorie per bedrijfsonderdeel (zie ook Bijlage 13).

De bedrijfsactiviteiten op het verworven perceel zijn niet gericht op productiedoeleinden. De activiteiten betreffen de op- en overslag van grondstoffen, inclusief de daarmee gepaard gaande transportbewegingen op en buiten het terrein. Daarmee zijn deze activiteiten vergelijkbaar met de omschrijving 'Distributiecentra, pak- en koelhuizen' zoals genoemd in de VNG-publicatie 'Handreiking Bedrijven en milieuzonering'. Op grond van deze activiteiten geldt een indeling in milieucategorie 3.1, met een bijbehorende richtafstand van 50 meter.

Aangezien in het vigerende bestemmingsplan ter plaatse activiteiten toestaat tot maximaal categorie 3.1, passen de beoogde bedrijfsactiviteiten, voor wat betreft de milieucategorie, wel binnen de regels van het bestemmingplan.

Transportleidingbrug (of ondergrondse leidingstraat)

De oversteek over de Brinkweg wordt zodanig geconstrueerd dat deze geen obstakel of gevaar voor passerend verkeer vormt.

Het maatgevend voertuig voor de Brinkweg betreft een vrachtwagen met oplegger; dit type voertuig heeft een hoogte van 4,0 meter. Volgens de CROW-richtlijnen zou de doorrijhoogte van de leidingbrug minimaal 4,6 meter moeten zijn. Dit is inclusief een marge van circa 10 cm om de asfaltverharding eventueel in dikte aan te passen. Door VIVBuisman wordt bewust gekozen voor een doorrijhoogte van 6,0 meter waardoor ruim voldoende marge aanwezig is ten opzichte van de maatgevende voertuigen. Door een doorrijhoogte van 6,0 meter wordt het risico op aanrijding van de brug geminimaliseerd. De doorrijhoogte van de transportleidingbrug is weergegeven in figuur 4.3.

Voor de bovengrondse leiding is een leidinginspectie en onderhoudsprogramma aanwezig. De leidingbrug wordt zodanig geconstrueerd dat inspecties goed en veilig kunnen worden uitgevoerd. Door een leidinginspectie en onderhoudsprogramma is de kans op lekkages bij bovengrondse leidingen nihil.

Figuur 4.3: doorrijhoogte transportleidingbrug

verplicht

Ter plaatse van de Brinkweg geldt in het vigerende bestemmingsplan de enkelbestemming 'Verkeer' De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn uitsluitend bestemd voor de in artikel 30.1.1 aangewezen bestemmingen (zoals wegen, voetpad). Een leidingbrug (of ondergrondse leidingstraat) wordt niet in artikel 30.1.1 genoemd.

Aangezien in het vigerende bestemmingsplan ter plaatse van de Brinkweg uitsluitend 'Verkeer' is toegestaan, past de bouw van een leidingbrug boven de Brinkweg (of de aanleg van een ondergrondse leidingstraat onder de Brinkweg door) niet binnen de regels van het bestemmingplan.

2.1.1.4 Leeswijzer     

Hoofdstuk 2 Planonderdelen

Dit hoofdstuk geeft in paragraaf 2.1 Brinkweg 23 Zelhem de ruimtelijke onderbouwing van dit specifieke planonderdeel. Het bevat de inleiding van het planonderdeel (paragraaf 2.1.1), de beschrijving van het initiatief (paragraaf 2.1.2) en de uitvoerbaarheid van dit planonderdeel (paragraaf 2.1.3).

Paragraaf 2.1.1 Inleiding

Deze paragraaf bevat de aanleiding van het plan (paragraaf 2.1.1.1), een beschrijving van het plangebied (paragraaf 2.1.1.2), de vigerende planologische situatie (paragraaf 2.1.1.3) en deze leeswijzer (paragraaf 2.1.1.4).

Paragraaf 2.1.2 Initiatief

In deze paragraaf wordt het initiatief toegelicht. Hierbij wordt ingegaan op de bestaande situatie (paragraaf 2.1.2.1), de randvoorwaarden voor het initiatief (paragraaf 2.1.2.2) en de beschrijving van het inititiatief (paragraaf 2.1.2.3).

Paragraaf 2.1.3 Uitvoerbaarheid

In deze paragraaf wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. Het betreft de toetsing van het beleidskader (paragraaf 2.1.3.1), omgevingsaspecten (paragraaf 2.1.3.2), volkshuisvestelijke aspecten (paragraaf 2.1.3.3), economische aspecten (paragraaf 2.1.3.4), maatschappelijke aspecten (paragraaf 2.1.3.5) en overleg en inspraak (paragraaf 2.1.3.6). Per uitvoerbaarheidsaspect wordt aangegeven in hoeverre het plan uitvoerbaar is op dat aspect. De laatste paragraaf (2.1.3.7) geeft een eindconclusie over de uitvoerbaarheid van het plan.

Paragraaf 2.1.4 Juridische aspecten planonderdeel

In deze paragraaf wordt een juridische toelichting gegeven op de in dit planonderdeel voorkomende bestemmingen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt het algemene ruimtelijke beleidskader weergegeven. De paragrafen bevatten samenvattingen van het rijksbeleid (paragraaf 3.1), provinciaal beleid (paragraaf 3.2), regionaal beleid (paragraaf 3.3) en gemeentelijk beleid (paragraaf 3.4).

Hoofdstuk 4 Juridische aspecten algemeen

In dit hoofdstuk worden de juridische aspecten van het plan toegelicht. Na een algemene aspecten (paragraaf 4.1) wordt er stilgestaan bij de opbouw van de regels (paragraaf 4.2) en de inhoud van de regels, zoals de wijze van bestemmen (paragraaf 4.3).

Bijlagen bij planonderdeel Brinkweg 23 Zelhem

Hierin zijn diverse bijlagen bij de plantoelichting van dit planonderdeel opgenomen.

2.1.2 Initiatief     

2.1.2.1 Bestaande situatie     
2.1.2.1.1 Ontstaansgeschiedenis     

Koninklijke VIVBuisman is een zelfstandige zuivelonderneming en al meer dan 160 jaar oud. Circa 40 jaar is het productiebedrijf van VIVBuisman gevestigd aan de Brinkweg 23 te Zelhem. Het hoofdkantoor is gevestigd in Wijk en Aalburg.

Het bedrijf heeft zich gespecialiseerd in het verwerken van melkvetten. Bekende producten zijn roomboter, pure butter ghee, boterolie en mengsels. De afzet van de producten vindt zowel in Nederland als wereldwijd plaats. Het bedrijf heeft veel knowhow en levert producten van topkwaliteit.

2.1.2.1.2 Ruimtelijke structuur     

De bestaande activiteiten van VIVBuisman vinden volledig plaats op het eigen bedrijfsterrein, gelegen aan de Brinkweg 23 te Zelhem. Enige tijd geleden heeft VIVBuisman een braakliggend perceel (kadastraal gemeente Zelhem, sectie O, nummer 2145) verworven, dat is gelegen aan de overzijde van het bestaande bedrijfsterrein.

2.1.2.1.3 Functionele structuur     

Het plangebied en haar omgeving aan de Brinkweg hebben vrijwel uitsluitend de functie van een bedrijventerrein. De directe omgeving bestaat uit bedrijvigheid van VIVBuisman zelf, de omliggende functies zijn divers zoals een auto en motorbedrijf. Aan de noordelijke en westelijke zijde van het plangebied bevinden zich woningen. Buiten het bedrijventerrein, aan de zuidelijke en oostelijke kant, bevinden zich agrarische functies.

2.1.2.1.4 Archeologie en cultuurhistorie     

Voor de aspecten archeologie en cultuurhistorie wordt verwezen naar paragraaf 2.1.3.2.10.

2.1.2.2 Randvoorwaarden     
2.1.2.2.1 Stedenbouwkundige eisen     

De gemeente heeft voor plan de volgende eisen opgesteld:

  • het initiatief is op een goede wijze in de omgeving in te passen;
  • milieu- en omgevingsaspecten uit toepasselijke wet- en regelgeving vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Zoals uit de komende hoofdstukken blijkt, wordt aan deze eisen voldaan.

2.1.2.2.2 Beeldkwaliteitseisen     

De beoogde bouwhoogtes van de tankhal zijn 8 en 12 meter (12 meter ter plaatse van de opslagtanks). Aan de oostzijde van het gebouw (langs de westzijde van de Brinkweg), komt een bouwdeel met een hoogte van circa 3,5 meter, dat als kantoor zal dienen (zie figuur 3.3).

Figuur 3.3: zijaanzicht beoogde tankhal

verplicht

Figuur 3.4: visualisatie transportleidingbrug

verplicht

Door de gelaagde opbouw van het gebouw wordt het gebouw optisch verkleind en wordt een mogelijk schaalconflict op een aanvaardbare wijze opgelost. Het plan past daarmee in het beeld van het bedrijventerrein oostelijk van de planlocatie.

2.1.2.2.3 Ruimtelijke en landschappelijke inpassing     

Een goede inpassing van de nieuwe tankhal is voorzien door aan de noordelijke terreinrand en aan de kopse kant van de centrale hogere bouwmassa enkele opgaande bomen te plaatsen (zie onderstaande figuur en Bijlage 12).

Figuur 3.2: landschappelijke inpassing

verplicht

2.1.2.3 Planbeschrijving     
2.1.2.3.1 Nieuwe situatie     
  • Nieuwe situatie

VIVBuisman is voornemens een tankhal te realiseren, waarmee het aantal opslagtanks voor grondstoffen, bijproducten en eindproducten wordt uitgebreid ten behoeve van het maken van onderscheid in diverse grondstofstromen en kwaliteiten boter en boterolie. Deze tankhal is voorzien op het verworven perceel aan de overzijde van het bestaande bedrijfsterrein. De tankhal bestaat uit een gebouw met diverse opslagtanks en een leidingbrug (of ondergrondse leidingstraat). Tevens wordt de weegbrug op het bestaande bedrijfsterrein van VIVBuisman verplaatst naar het perceel waarop de nieuwe tankhal wordt gerealiseerd. De tankhal wordt via leidingen, met behulp van een leidingbrug (op een hoogte van circa 6 meter) over de openbare weg (of een leidingstraat onder de openbare weg door), aangesloten op de bestaande productie-installaties van VIVBuisman. De aanvoer van grondstoffen en bijproducten wordt (grotendeels) verplaatst van het bestaande terrein naar de tankhal, waardoor dit efficiënter en met minder overlast (van achteruitstekende vrachtwagens en wachtende vrachtwagens op openbare weg) naar de omgeving kan plaatsvinden. De afvoer van producten blijft vanaf het bestaande terrein plaatsvinden.

  • Plaats van de activiteit

VIVBuisman is gelegen aan de rand van het industrieterrein 'Het Blek'. Op circa 25 meter afstand van het bedrijfsterrein zijn woningen van derden gelegen. De tankhal (gekleurd blok in onderstaand figuur) is voorzien op het verworven perceel aan de overzijde van het bestaande bedrijfsterrein.

Figuur 2.1: situatie VIVBuisman

verplicht

In de huidige bebouwing op het bestaande bedrijfsterrein van VIVBuisman vindt ontvangst en opslag van grond- en hulpstoffen en emballage, productie van boter en boterolie en opslag van eindproducten plaats. Tevens zijn ruimten aanwezig ten behoeve van kantoor en ondersteunende activiteiten. Enkele jaren geleden is het bedrijfsterrein uitgebreid met een perceel (kadastraal bekend: sectie W, nr. 765), dat momenteel nog niet in gebruik is voor de bedrijfsactiviteiten van VIVBuisman (onbebouwd grasland).

  • Herziening bestemmingsplan

De nieuwe tankhal op en het beoogd gebruik van het verworven perceel past binnen het vigerende bestemmingsplan 'Stedelijk gebied Bronckhorst' met uitzondering van de bouwhoogten van de tankhal en de transportleidingbrug.

De, in het vigerende bestemmingsplan, maximaal toegestane bouwhoogte voor gebouwen bedraagt 7,5 meter. Het voor de gewenste ontwikkeling benodigde nieuwe tankhal heeft een bouwhoogte van 8 en 12 meter.Derhalve is herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk betreffende de bouwhoogte binnen het bouwvlak van 12 meter.

In het vigerend bestemmingsplan is ter plaatse van de Brinkweg een leidingbrug (of ondergrondse leidingstraat) niet toegestaan. Voor de gewenste ontwikkeling is een bouwwerk, namelijk een leidingbrug, over de Brinkweg (of een leidingstraat onder de Brinkweg door) noodzakelijk. Derhalve is herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk betreffende een dubbelbestemming leidingbrug of ondergrondse leidingstraat, ter plaatse van de Brinkweg ter hoogte van de kadastrale percelen Zelhem-sectie O-nr.2145 en Zelhem-sectie N-nr.3705.

2.1.2.3.2 Bedrijfseconomische motivering en afweging     
  • Ontwikkeling markt

VIVBuisman heeft binnen de huidige en veranderende zuivelmarkt te maken met steeds meer verschillende kwaliteitsstromen aan grondstoffen en daaruit voorkomende halffabricaten, bijproducten en eindproducten. Voorbeelden van deze verschillende kwaliteitsstromen zijn biologische room, VLOG-room, weideroom, enzovoorts. Daarnaast gaat steeds meer het land van herkomst, bijvoorbeeld Nederland, België, Duitsland, Polen et cetera, een rol spelen. Verder heeft VIVBuisman nog te maken met verschillen in productkwaliteit van de grondstof room.

Voor VIVBuisman is de grondstof room van levensbelang voor de huidige bedrijfsvoering. Deze room wordt aangevoerd in tankwagens. Om aan de bestaande en nieuwe klanteisen en certificeringen te kunnen blijven/gaan voldoen, is VIVBuisman genoodzaakt meer tanks te hebben om die gescheiden stromen te kunnen ontvangen, verwerken en weer opslaan.

Derhalve heeft de directie besloten om een braakliggend perceel aan de overzijde van de bestaande fabriek te verwerven en te investeren in een tankhal.

  • Noodzaak initiatief op deze locatie

Binnen de zuivelindustrie in Nederland zijnde afgelopen jaren veel fusies en overnames geweest. Deze fusies en overnames hebben ertoe geleid dat de productielocatie van VIVBuisman te Zelhem nog slechts een van de weinige overgebleven zelfstandige boterfabrieken in heel Nederland is. VIVBuisman is daarnaast de enige boterfabriek in Nederland met het predicaat koninklijk.

De reden om het braakliggende perceel aan de Brinkweg te verwerven en daar een tankhal te realiseren is dat deze nieuwe tankhal aansluit bij het al bestaande tankenpark op de productielocatie van VIVBuisman (aan de overzijde van Brinkweg). Tevens is de locatie van de nieuwe tankhal, door middel van de leidingbrug (of ondergrondse leidingstraat), ook dicht bij de afdeling waar de verwerking van de grondstof room plaats vindt. Een product als room is te verpompen, echter niet onbeperkt over lange afstanden.

Daarnaast is er op de productielocatie van VIVBuisman in de afgelopen tientallen jaren een knelpunt ontstaan met betrekking tot de vrachtwagenlogistiek. VIVBuisman probeert de vrachtwagentransporten zoveel mogelijk op en over het eigen terrein te laten plaatsvinden. Ook het overdag wachten van vrachtwagens vindt plaats op eigen terrein. Omdat alle ingaande vrachtwagens met grondstoffen bij binnenkomst eerst moeten worden gewogen op de weegbrug en vervolgens moeten lossen bij lospunt 1 (ingang 1), betekent dit dat dezelfde vrachtwagen meerdere keren het bedrijfsterrein op en af moet rijden. Deze situatie veroorzaakt hinder op de Brinkweg.

Tevens wordt hinder op de Brinkweg veroorzaakt door arriverende vrachtwagens buiten de laad-/lostijden van VIVBuisman. Als gevolg van het feit dat tussen 23:00 en 05:30 uur geen laad-/losactiviteiten conform de milieuvergunning mogen plaatsvinden en er gedurende die periode de toegangspoorten van het bedrijfsterrein gesloten zijn, moet een eventueel arriverende vrachtwagen dan buiten een van de toegangspoorten op de openbare weg 'overnachten'. De volgende figuur geeft een indruk van de transportroutes in de huidige situatie.

Figuur 3.1: overzicht transportrouten huidige situatie

verplicht

Met de nieuwe tankhal wordt het enerzijds mogelijk de verschillende soorten grondstofstromen gescheiden op te slaan en te verwerken. Anderzijds kan het knelpunt met betrekking tot de vrachtwagenlogistiek grotendeels worden opgelost.

Bij de nieuwe tankhal wordt tevens een weegbrug gerealiseerd. Het doel is de vrachtwagens met vloeibare grondstoffen te wegen op deze nieuwe weegbrug en vervolgens in de tankhal (inpandig) de vloeibare grondstoffen uit de vrachtwagens te pompen naar de opslagtanks. Daarna worden de vloeistoffen, via de transportleidingbrug (of ondergrondse leidingstraat), naar de overzijde van de Brinkweg verpompt om in de bestaande fabriek verder te verwerken. Hiermee wordt de hinder op de Brinkweg teruggedrongen en is er sprake van een reductie van het aantal vrachtwagenbewegingen over het bestaande bedrijfsterrein en de openbare weg.

Op het verworven perceel, waarop de tankhal wordt gerealiseerd, is tevens ruimte voor het parkeren (tijdelijke stalling) van een enkele vrachtwagen, zodat een arriverende vrachtwagen niet meer op de openbare weg 'overnacht'. Ook hiermee wordt de hinder op de Brinkweg teruggedrongen.

  • Alternatieven

Er is gekeken naar het realiseren van een tankhal elders in Nederland. Dit werd te duur en alle efficiencyvoordelen van het realiseren van de tankhal naast de bestaande productielocatie in Zelhem zijn er in dat geval niet. De investering in een tankhal elders in Nederland is derhalve bedrijfseconomisch niet rendabel te krijgen.

Het gehele bedrijf verplaatsen en elders (inclusief een tankhal) herbouwen is geen optie. De aanwezige infrastructuur aan leidingwerk, elektrakabels, besturingstechniek en machinerieën maakt het veel te kostbaar.

Er zijn sinds het jaar 2000 vele miljoenen in de productielocatie te Zelhem geïnvesteerd, waarmee VIVBuisman internationaal behoort tot de zeer moderne en hygiënische bedrijven. Gezien deze investeringen heeft de directie enkele jaren geleden al besloten in Zelhem te blijven.

Een ander aspect dat hierbij is betrokken is het personeel. Circa 50% van de werknemers van VIVBuisman woont in Zelhem en van de resterende 50% is 90% woonachtig in de directe omgeving van Zelhem. Als het bedrijf zich elders in Nederland gaat vestigen, dan gaat het personeel niet mee en gaat enorm veel kennis en kunde verloren.

Verder heeft het bedrijf zich de vraag gesteld wat er bij vertrek met de huidige panden gaat gebeuren. Er worden vraagtekens gezet of er partijen zijn die de panden kunnen en willen kopen. Verpaupering ligt hierbij voor de hand.

  • Conclusie

Gezien voorgaande, heeft de directie van VIVBuisman de keuze gemaakt de nieuwe activiteit (tankhal) te willen ontwikkelen naast de bestaande productielocatie te Zelhem.

2.1.3 Uitvoerbaarheid     

2.1.3.1 Toetsing aan beleidskader     

Hoofdstuk 3 Beleidskader gaat in de op de relevante beleidsnota die van invloed zijn op de onderhavige planontwikkeling. Uit dat hoofdstuk blijkt dat er de geldende beleidsnota's van zowel het Rijk, provincie Gelderland als de gemeente Bronckhorst geen belemmering vormen voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen om aan de westelijke zijde van de Brinkweg de bedrijfsactiviteiten van VIVBuisman uit te breiden. Op dit moment lit het betreffende perceel braak er wordt het dus niet gebruikt. Door de uitbreiding van VIVBuisman vindt, conform de gemeentelijke beleidsnota's, een verantwoordelijk uitbreiding plaats van de economische activiteiten in een van de kernen van de gemeente Bronckhorst zonder dat -bijvoorbeeld- de cultuurhistorische waarden worden aangetast. Derhalve vormt het geldende rijks, provinciaal en gemeentelijk beleid geen belemmering voor het onderhavige planvoornemen.

2.1.3.2 Omgevingsaspecten     
2.1.3.2.1 Milieu-effectrapportage     

Inleiding

Bij uitbreiding van activiteiten dient te worden getoetst of deze uitbreiding belangrijke nadelige milieugevolgen met zich meebrengt. Op basis van hoofdstuk 7 (Milieueffectrapportage) van de Wet milieubeheer is getoetst of sprake is van plannen ten aanzien waarvan het maken van een milieueffectrapport (MER) verplicht is. Hiervoor is gekeken naar bijlage C en bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage.

De door VIVBuisman voorgenomen nieuwe activiteit (namelijk de tankhal) staat niet vermeld in kolom 1 van onderdeel C van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. Derhalve is het opstellen van een MER niet direct noodzakelijk.

De activiteiten als gevolg van de beoogde uitbreiding van VIVBuisman staan eveneens niet vermeld in kolom 1 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. De relevante categorie in deze betreft categorie D.36: De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie van een zuivelfabriek. Deze categorie is alleen relevant in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productiecapaciteit van 30.000 ton per jaar of meer.

De door VIVBuisman beoogde ontwikkeling heeft geen gevolgen voor de (reeds vergunde) productiecapaciteit. In de nieuwe tankhal komen enkel opslagtanks voor grondstoffen; de installatie zuivelfabriek wijzigt niet. Derhalve is het opstellen van een Aanmeldingsnotitie voor beoordeling MER-plicht niet noodzakelijk.

Plan-MER

Daarnaast is een zogenaamde plan-MER noodzakelijk indien sprake is van een voorgenomen ontwikkeling die leidt tot een significante toename van de stikstofdepositie ter plaatse van Natura 2000-gebieden en er derhalve een passende beoordeling in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is. Omdat de stikstofdepositie ten gevolge van de voorgenomen ontwikkeling onder de drempelwaarde blijft (zie paragraaf 2.1.3.2.11), hoeft er geen melding, dan wel vergunningaanvraag, in het kader van de Wet natuurbescherming worden ingediend.

Eisen vormvrije m.e.r.-beoordeling

De beoordeling of sprake kan zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen vindt plaats aan de hand van de criteria zoals opgenomen in Bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn 2011/92/EU, in 2015 gewijzigd: 2014/52/EU.

Criteria Waarbij in het bijzonder in overweging moet worden genomen
1. Kenmerken van het project a. De omvang en het ontwerp van het gehele project

b. De cumulatie met andere bestaande en/of goedgekeurde projecten.

c. Het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, met name land, bodem, water en biodiversieteit.

d. De productie van afvalstoffen

e. Verontreiniging en hinder

f. Het risico van zware ongevallen en/of rampen die relevant zijn voor het project in kwestie, waaronder rampen die worden veroorzaakt door klimaatverandering, in overeenstemming met wetenschappelijke kennis.

g. De risico's voor de menselijke gezondheid (bijvoorbeeld als gevolg van waterverontreiniging.
2. Plaats van het project De mate van kwetsbaarheid van het milieu als gevolg van:

a. het bestaande en goedgekeurde landgebruik;

b. de relatieve rijkdom aan en beschikbaarheid, kwaliteit en regeneratievermogen van natuurlijke hulpbronnen (met inbegrip van bodem, land, water en biodiversiteit) in het gebied en de ondergrond ervan;

c. opnamevermogen van het natuurlijk milieu, met speciale aandacht voor de volgende typen gebieden:

i) Wetlands, oeverformaties, riviermondingen.

ii) Kustgebieden en het mariene milieu.

iii) Berg- en bosgebieden.

iv) Natuurreservaten en -parken.

v) Gebieden die in de nationale wetgeving zijn aangeduid of door die wetgeving worden beschermd zoals Natura 2000-gebieden die door de lidstaten zijn aangewezen krachtens Richtlijn 92/43/EEG en Richtlijn 2009/147/EG.

vi) Gebieden waar de milieukwaliteitsnormen, in de wetgeving van de Unie vastgesteld en relevant voor het project, al niet worden nagekomen of worden beschouwd als niet-nagekomen.

vii) Gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid.

viii) Landschappen en plaatsen van historisch, cultureel of archeologisch belang.
3. Kenmerken van het potentiele effect, in samenhang met criteria 1 en 2 a. De orde van grootte en het ruimtelijk bereik van de effecten (bijvoorbeeld geografisch gebied en omvang van de bevolking die kan worden getroffen).

b. De aard van het effect.

c. Het grensoverschrijdend karakter van het effect.

d. De intensiteit en de complexiteit van het effect.

e. De waarschijnlijkheid van het effect.

f. De verwachte aanvang, de duur, de frequentie en de omkeerbaarheid van het effect.

g. De cumulatie van effecten met de effecten van andere bestaande en/of goedgekeurde projecten.

h. De mogelijkheid om de effecten doeltreffend te verminderen.

De zaken die in een vormvrije m.e.r.-beoordeling moeten worden onderzocht, komen in voorliggende onderbouwing aan de orde. De kenmerken en plaats van het project worden in paragraaf 2.1.2.3 beschreven en de kenmerken van het potentiële effect worden beschreven in paragraaf 2.1.3.2.

Conclusie

Uit de genoemde hoofdstukken blijkt dat er als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake is van een zodanige beïnvloeding van het milieu dat dit het opstellen van een m.e.r.-rapport rechtvaardigt. Gezien de kenmerken, locatie en potentiële effecten van de wijziging zijn belangrijke nadelige milieukundige effecten uit te sluiten.

2.1.3.2.2 Duurzaamheid     

Er zijn geen aparte eisen voor duurzaamheid gesteld. De plannen zullen moeten voldoen aan de eisen die gesteld worden in het kader van het duurzaamheidsbeleid, zoals beschreven in paragraaf 3.4.19 Duurzaamheidsbeleid.

2.1.3.2.3 Bodem     

Bodemsituatie

De beoordeling van alle beschikbare informatie van het verworven perceel, waarop de nieuwe tankhal is beoogd, heeft geen aanwijzingen opgeleverd dat er op het betreffende perceel sprake zou zijn van een verontreiniging van de bodem. Het terrein is altijd in gebruik geweest voor agrarische doeleinden dan wel braakliggend geweest. Aanwijzingen voor de aanwezigheid van een ondergrondse brandstoftank zijn ook niet gevonden. Ten westen van het perceel is sprake (geweest) van verontreinigingen in grond en grondwater. Doordat die verontreinigingen in het verleden functiegericht zijn gesaneerd (sanering tot klasse industrie) en er nog sprake is van verontreinigingen in het grondwater, geldt voor het verworven perceel alleen een beperking voor zover het onttrekking van grondwater betreft. Van onttrekking van grondwater is echter geen sprake. In Bijlage 8 is een notitie inzake de bodemsituatie opgenomen.

Bodempreventie

Bodem is een relevant milieuaspect. In de nieuwe tankhal vindt het lossen van vloeibare roomgrondstoffen inpandig plaats. Tevens wordt in de tankhal spoelvloeistof (verdund reinigingsmiddel) in een tank opgeslagen ten behoeve van het reinigen van de grondstoffentanks.

Bodemverontreiniging ten gevolge van het lossen van de roomgrondstoffen en opslag van spoelvloeistof wordt voorkomen door het treffen van adequate bodembeschermende maatregelen, zodat sprake is van een verwaarloosbaar bodemrisico. Hiermee wordt voldaan aan de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming 2012 (NRB 2012).

2.1.3.2.4 Geluid     

VIVBuisman is gelegen op een bedrijventerrein. Het bij geluidgevoelige bestemmingen in de omgeving toegelaten geluidniveau is vastgelegd in de vigerende milieuvergunning. Geluid is een relevant milieuaspect. Zowel de bestaande situatie als de situatie na realisatie van de tankhal, is productielocatie van VIVBuisman geen 'grote lawaaimaker', zoals bedoeld in het Besluit omgevingsrecht (in bijlage 1, onderdeel D).

In het kader van een omgevingsvergunningaanvraag (revisievergunning) is een akoestisch onderzoek opgesteld. In het akoestisch onderzoek is rekening gehouden met de voorgenomen tankhal en is het geluid ter plaatse van de woningen en de bedrijfswoningen berekend. De rapportage van het akoestisch onderzoek is toegevoegd als Bijlage 6.

Door de realisatie van de tankhal en verplaatsing van activiteiten wordt de logistieke situatie op het bestaande bedrijfsterrein en in de directe omgeving van de inrichting verbeterd (zie paragraaf 3.2). Dit heeft een positief effect hebben op de geluidemissie. Na de realisatie van een tankhal aan de overzijde van de Brinkweg is er in beperkte mate meer geluidsruimte nodig dan in de situatie zonder de nieuwe tankhal1. De mogelijke realisatie van een tankhal aan de overzijde van de Brinkweg leidt niet tot overschrijding van de grenswaarden uit de 'Handreiking industrielawaai en vergunningverlening'. De maximaal optredende piekniveaus zijn na realisatie van de tankhal op een aantal punten sterk lager dan in de bestaande situatie door het vervallen van het verkeer naar ingang 3 (als gevolg van het verplaatsen van de weegbrug naar het perceel van de te realiseren tankhal).

2.1.3.2.5 Luchtkwaliteit     

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichts bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt.

Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 ug/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM. Zo staat een grenswaarde van 3% gelijk aan bijvoorbeeld de bouw van circa 1500 woningen met één ontsluitingsweg;

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten op-zichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Zodra een ontwikkeling zich voordoet, die met een afwijking van de gebruiks- en/of bouwregels of wijziging mogelijk kan worden gemaakt, wordt op dat moment het aspect luchtkwaliteit onderzocht aan de op dat moment geldende wet- en regelgeving en normen.

Conclusie

Luchtkwaliteit is een relevant milieuaspect. Het realiseren van de tankhal heeft gevolgen voor het vrachtverkeer. Ten gevolge van het vrachtverkeer op de locatie kan naast de uitstoot van NOx ook nog sprake zijn van PM10-uitstoot. Door de realisatie van de tankhal en verplaatsing van activiteiten wordt de logistieke situatie op het bestaande bedrijfsterrein en in de directe omgeving van de inrichting verbeterd. De logistieke verbetering heeft een positief effect op de luchtemissies van de totale inrichting.

In het kader van een omgevingsvergunningaanvraag (revisievergunning) is een luchtkwaliteitsonderzoek opgesteld, waarvan de rapportage is toegevoegd als Bijlage 7. In dit onderzoek is de voorgenomen tankhal meegenomen.

De bijdrage van het gehele bedrijf aan de concentraties NO2 en PM10 in de omgeving is als 'Niet in betekenende mate' te beoordelen. Na realisatie van de tankhal wordt een deel van het vrachtverkeer naar de tankhal verplaatst.

Door deze verplaatsing is er sprake van een efficiëntere routing, waardoor er in totaal minder vrachtwagenbewegingen zijn (het totaal aantal vrachtwagens wijzigt niet). Op basis van de contouren van NO2 en de geringe emissie van PM10 kan op voorhand worden gesteld dat deze variant niet leidt tot een overschrijding van normen.

Omdat het plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging, vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

2.1.3.2.6 Geur     

De emissie naar de lucht en/of overige emissies van stoffen bij VIVBuisman geeft geen aanleiding tot waarneembare geurhinder buiten de inrichting. Bij de nieuwe tankhal is geen sprake van geuremissies.

2.1.3.2.7 Bedrijven en milieuzonering     

Voor het milieuaspect 'Bedrijven en milieuzonering' wordt verwezen naar de bespreking in paragraaf 2.1.1.3, onder het kopje 'categorie'. Uit de daar opgenomen tekst blijkt dat de nieuwe activiteiten van VIVBuisman op het perceel aan de westelijke zijde van de Brinkweg in overeenstemming zijn met de daar geldende milieucatehorie 3.1 met de bijbehorende richtafstand van 50 meter. Zodoende gaat het bij dit planvoornemen -voor zover het onderhavige milieuaspect- niet om een planologische wijziging op het perceel. Derhalve kan het plan voor wat betreft milieuzonering als uitvoerbaar worden geacht.

2.1.3.2.8 Externe veiligheid     

VIVBuisman valt niet onder de werkingssfeer van het Besluit Risico's Zware Ongevallen 2015 (Brzo 2015) en/of het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Bij VIVBuisman zijn op het bestaande bedrijfsterrein diverse ammoniakkoelinstallaties aanwezig. Deze ammoniakkoelinstallaties hebben (per installatie) een inhoud van minder dan 1.500 kg ammoniak, waardoor deze niet vallen onder de werking van het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (BEVI). De voorgenomen ontwikkeling heeft geen uitbreiding van het aantal ammoniakkoelinstallaties of de hoeveelheid ammoniak tot gevolg.

Op diverse locaties binnen het bestaande bedrijfsterrein worden gevaarlijke stoffen (met name reinigingsmiddelen) opgeslagen, waarvan de opgeslagen hoeveelheid kleiner is dan 10 ton per opslaglocatie. In de (nieuwe) tankhal worden geen gevaarlijke stoffen opgeslagen. Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling vindt geen uitbreiding plaats van de bestaande opslagen voor (verpakte) gevaarlijke stoffen.

2.1.3.2.9 Water     

Waterverbruik en afvalwater

De nieuwe tankhal heeft naar verwachting geen gevolgen voor het waterverbruik, omdat er sprake is van verplaatsing van activiteiten (namelijk de opslag-/overslag van vloeibare grondstoffen).

De opslagtanks voor grondstoffen worden regelmatig gereinigd met spoelvloeistof (verdund reinigingsmiddel, via een zogenaamd CIP-systeem. De spoelvloeistof wordt aangemaakt in de bestaande installatie (in de bestaande fabriek) en wordt via een leiding (via de transportleidingbrug) aangevoerd naar de tankhal en opgeslagen in een spoelvloeistoftank (inpandig). Het bij het reinigen van de grondstoffentanks vrijkomende afvalwater wordt ter plaatse geloosd op het gemeenteriool.



Hemelwaterafvoer

Het voornemen van VIVBuisman om een tankhal te realiseren op het verworven braakliggende perceel, betekent een toename van het verhard oppervlak. In de huidige situatie is het terrein waar de voorgenomen uitbreiding plaatsvindt in zijn geheel onverhard. In de toekomstige situatie zal circa 4.110 m2 verhard oppervlak worden gecreëerd door de plaatsing van bebouwing (dakoppervlakte circa 900 m2) en het aanbrengen van terreinverharding (circa 3.210 m2).



Beleid

De overheid hanteert als uitgangspunt dat waterberging en afvoer van hemelwater op eigen terrein plaats dient te vinden. Waterschap Rijn en IJssel hanteert daarbij als norm een bergingscapaciteit van 40 mm per m2 verhard oppervlak (bui T=10+10%). Deze hoeveelheid moet gezocht worden in een retentievoorziening en mag vertraagd worden afgevoerd of dient in de bodem te infiltreren. Daar bovenop stelt het waterschap als eis dat 74 mm per m2 verhard oppervlak (bui T=100+10% / de berging van 40 mm in een retentievoorziening maakt hier onderdeel van uit) tot aan maaiveld/straatniveau geborgen moet worden zonder overlast te veroorzaken voor de omgeving. Voor het regenwater dat bij VIVBuisman op het verharde oppervlak valt, is daarom een hemelwaterberging met een totale capaciteit van 304,1 m3 nodig. Hiervan moet 164,4 m3 in een retentievoorziening worden gerealiseerd.



Voornemen waterberging

Op het naburige perceel is eveneens een hemelwaterberging aangebracht. Voor het ontwerp daarvan is de doorlatendheid van de bodem gemeten en is de grondwaterstand bepaald. Hieruit bleek dat de grondwaterstand zich op circa 2,5 meter beneden maaiveld bevindt en de doorlatendheid van de bodem gemiddeld circa 4 m/dag bedraagt. Een dergelijke doorlatendheid kan als goed worden beoordeeld. De verwachting is dat de situatie op het terrein van VIVBuisman vergelijkbaar is. Dit beeld wordt bevestigd op basis van in het DINOloket beschikbare gegevens van boringen en peilbuizen. Op basis van de relatief diepe grondwaterstand en de goede doorlatendheid van de bodem is de verwachting dat bodem onder de projectlocatie geschikt is om hemelwater te infiltreren.

  • Het voornemen is om de benodigde berging van 40 mm op twee manieren vorm te geven:

    De neerslag die op het dak van de nieuwe tankhal valt, zal hier worden vastgehouden en vertraagd worden afgevoerd naar de riolering. Hiermee wordt 900 m2 x 40 mm = 36 m3 berging gecreëerd.
  • De neerslag die op de verharde terreindelen valt, wordt via een terreinriolering getransporteerd naar een ondergrondse waterberging. Deze waterberging zal bestaan uit infiltratie elementen en zal een capaciteit van 3.210 m2 x 40 mm = 128,4 m3 krijgen. Gezien de diepe grondwaterstand zal de ondergrondse berging zich in zijn geheel boven het grondwaterniveau bevinden, zodat infiltratie vanuit het systeem onbelemmerd kan plaatsvinden. Vanuit de ondergrondse waterberging wordt een overloop gecreëerd naar het aanwezige rioolstelsel in de Brinkweg.
  • De totale capaciteit van de bergings-/ infiltratievoorziening bedraagt daarmee 164,4 m3.



Om in het geval van een extreme neerslagsituatie te voorkomen dat er wateroverlast ontstaat, zal de aanvullende berging tot aan maaiveld worden bereikt door het aanleggen van verlaagde terreindelen en het reserveren van één tankplaats (inhoud circa 50 m3) voor de opvang van hemelwater. Het water dat in de tank wordt opgevangen kan nuttig worden toegepast door het in te zetten bij bijvoorbeeld het schoonmaken van vrachtwagens.

Op het terrein vinden veel vervoersbewegingen (waaronder korte draaiingen) met vrachtwagens plaats. Dit maakt het noodzakelijk om, ter voorkoming van beschadiging van het straatwerk, de overgangen van straatniveau naar de verdiepte terreindelen zeer geleidelijk te laten plaatsvinden.

Naar verwachting kan een substantieel deel van het terreinoppervlak verlaagd worden aangelegd. Om de resterende bergingsopgave van 89,7 m3 (139,7 m3 minus 50 m3) te kunnen opvangen, zal het maaiveldniveau op deze terreindelen enkele centimeters onder straatniveau moeten komen. Daarbij zal langs de buitenrand van het perceel een opstaande rand gecreëerd worden om te voorkomen dat het opgevangen hemelwater naar naburige percelen stroomt.

De exacte vormgeving van de berging op het dak en de ondergrondse waterberging is op dit moment nog niet bekend en zal in een later stadium technisch worden uitgewerkt. In dat stadium zal het plan nogmaals ter goedkeuring aan Waterschap Rijn en IJssel worden voorgelegd.

Tevens geldt dat de overloop vanuit de ondergrondse berging ook bij de nadere technische uitwerking zal worden ontworpen. Vooralsnog is het uitgangspunt dat de overloop pas in werking treedt als de volledige berging van 74 mm is gevuld. In een later stadium zal met de gemeente Bronckhorst afstemming plaatsvinden of de capaciteit van het ontvangende riool wellicht al eerder afvoer van hemelwater toestaat.

2.1.3.2.10 Archeologie en cultuurhistorie     

VIVBuisman is gelegen op een industrieterrein, aan de rand van het dorp Zelhem. De locatie waar de nieuwe tankhal wordt gerealiseerd, is in de cultuurhistorische waardenkaart aangemerkt als 'archeologische verwachting 1' (hoge archeologische verwachting). De beoogde locatie van de nieuwe tankhal is geprojecteerd op een onbebouwd perceel. Aangezien het terrein voor zover bekend niet grootschalig recent vergraven is, dient rekening worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden in de bodem.

Ter plaatse van het plangebied is een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek met behulp van boringen (verkennende fase) uitgevoerd, waarvan de rapportage is toegevoegd als Bijlage 9.

Op basis van het onderzoek blijft het plangebied een hoge tot zeer hoge verwachting houden op het aantreffen van resten uit het neolithicum tot in de middeleeuwen. Vanwege de trefkans op archeologische resten en sporen wordt een vervolgonderzoek door middel van proefsleuven wenselijk geacht.

Bovenstaand advies is beoordeeld door de Omgevingsdienst Achterhoek. Het advies wordt echter niet onderschreven. Geadviseerd wordt karterend booronderzoek als vervolgonderzoek uit te voeren, waarbij meer duidelijkheid moet komen in de aanwezigheid van archeologische indicatoren, de kans op de aanwezigheid van een vindplaats op de locatie en in de noodzaak van een gravend onderzoek.

In opdracht van VIVBuisman wordt karterend booronderzoek uitgevoerd. Afhankelijk van de resultaten van dat onderzoek worden, indien noodzakelijk, maatregelen genomen teneinde het plan inpasbaar te maken.

2.1.3.2.11 Flora en fauna     

Natuur

In de directe omgeving (binnen een straal van 10 kilometer) van VIVBuisman bevinden zich geen Natura 2000-gebieden. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn de 'Rijntakken' en het 'Stelkampsveld' op respectievelijk 13 en 14 kilometer afstand van VIVBuisman.

Gezien de beperkte omvang van de emissies en de afstand tot de meest nabijgelegen natuurgebieden (> 5 km) is de verwachting dat de depositie onder de drempelwaarde van 0,05 mol N/ha/jaar ligt. Voor de volledigheid is een AERIUS-berekening uitgevoerd voor de gehele inrichting, inclusief nieuwe tankhal (zie Bijlage 10).

Hieruit volgt inderdaad dat er geen stikstofgevoelige habitat is waar het projecteffect hoger is dan de drempelwaarde van 0,05 mol per hectare per jaar. De voorgenomen verandering heeft ten aanzien van de stikstofdepositie dan ook geen nadelig effect op de omgeving.

Ecologie

De voorgenomen ontwikkeling heeft mogelijk gevolgen voor eventueel aanwezige beschermde planten of dieren. Om te bepalen of er momenteel beschermde planten of dieren op de ontwikkelingslocatie aanwezig zijn, is een ecologische inventarisatie uitgevoerd. De rapportage van de ecologische inventarisatie is toegevoegd als Bijlage 11.

Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de terreinomstandigheden en de aard van het plan een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan. Nader onderzoek in het kader van de soortenbescherming of gebiedenbescherming (Wet natuurbescherming (Wnb) en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid) is niet noodzakelijk. Het aanvragen van een ontheffing of vergunning van de Wnb is niet nodig voor de beoogde activiteiten. Het plan is daarnaast op het punt van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voormalig Ecologische Hoofdstructuur) niet in strijd met de Verordening Ruimte.

Op voorhand kan in redelijkheid worden gesteld dat natuurwet en -regelgeving ten aanzien van beschermde soorten de uitvoerbaarheid van de ruimtelijke ontwikkelingen niet in de weg staat.

2.1.3.2.12 Verkeer     

Door de realisatie van de tankhal en verplaatsing van activiteiten wordt de logistieke situatie op het bedrijfsterrein en in de directe omgeving van de inrichting verbeterd. Hiermee wordt de hinder op de Brinkweg teruggedrongen en is er sprake van een reductie van het aantal vrachtwagenbewegingen over het bestaande bedrijfsterrein en de openbare weg. Het totaal aantal vrachtwagens dat binnen de inrichting komt laden en lossen blijft gelijk aan de bestaande situatie.

2.1.3.2.13 Leidingen     

Er zijn geen beschermde leidingen op of nabij het plangebied aanwezig. het planvoornemen heeft derhalve hierop geen invloed. Wel voorziet het planvoornemen in het aanleggen van een leiding over of onder de doorgaande weg, Brinkweg. Deze leiding zal in de situatie dat wordt gekozen voor een bovengrondse leiding, minimaal op 6 meter hoogte komen en maximaal 9 meter. In de situatie dat gekozen wordt voor een ondergrondse leiding, zal deze leiding geen invloed hebben op de omgeving, het verkeer of anderzins.

2.1.3.3 Volkshuisvesting     

Voor het planvoornemen geldt dat deze geen gevolgen heeft voor het aspect volkshuisvesting. De uitvoering van het voorliggende bestemmingsplan heeft een neutraal effect op het woningbouwprogramma van de gemeente Bronckhorst omdat het aantal woningen niet toeneemt.

2.1.3.4 Economisch     

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij het verlenen van een omgevingsvergunning tevens een exploitatieplan te worden vastgesteld om het verhaal van de plankosten zeker te stellen.

De kosten voor het plan komen ten laste van de initiatiefnemer. Er wordt een anterieure overeenkomst gesloten, waardoor een exploitatieplan achterwege kan blijven. In de anterieure overeenkomst is vastgelegd dat eventuele planschadekosten, welke het gevolg zijn van het plan, voor rekening van de initiatiefnemer komen.

2.1.3.5 Maatschappelijk     

Voor het mogelijk maken van deze ontwikkeling zal de gebruikelijke bestemmingsplanprocedure worden doorlopen. Zie hiervoor 2.1.3.6.

2.1.3.6 Overleg en inspraak     
2.1.3.6.1 Overleg     

In de tweede helft van 2017 is in het kader van vooroverleg over het initiatief door VIVBuisman contact opgenomen met de gemeente Bronckhorst. Eind 2017 heeft een ambtelijke beoordeling van het initiatief plaatsgevonden. Vervolgens heeft VIVBuisman het initiatief verder uitgewerkt en heeft een aantal onderzoeken laten uitvoeren. In juni 2018 is een principeverzoek ingediend bij de gemeente Bronckhorst voor medewerking aan het bouwen van de tankhal met transportleidingbrug. Op 4 september 2018 hebben burgemeester en wethouders van Bronckhorst ingestemd met dit principeverzoek.

Met Waterschap Rijn en IJssel (WRIJ) heeft begin oktober 2018 afstemming plaatsgevonden over de berging en afvoer van hemelwater op eigen terrein en de afvoer van afvalwater naar de gemeentelijke riolering. Dat heeft destijds niet tot de gewenste afstemming geleid. WRIJ heeft een zienswijze op het ontwerpplan naar voren gebracht. Dit heeft geleid tot nader overleg tussen initiatiefnemer en waterschap, hetgeen heeft geresulteerd in een oplossing waarin partijen zich kunnen vinden. In paragraaf 2.1.3.2.9 is dit nader beschreven. WRIJ heeft op 21 februari 2019 aangegeven te kunnen instemmen met deze uitwerking van de waterparagraaf. Na verwerking van de waterparagraaf in de plantoelichting, is het concept van het vast te stellen plan opnieuw aan WRIJ toegezonden. WRIJ heeft daarop diens zienswijze op 6 maart 2019 ingetrokken.

2.1.3.6.2 Inspraak     

Begin september 2018 zijn de buurtbewoners door VIVBuisman per brief (zie Bijlage 14) geïnformeerd over het ingediende principeverzoek en waarin wordt aangegeven dat het plan wordt doorgenomen met de buurtbewoner als daar behoefte aan is. In september hebben enkele buurtbewoners aangegeven behoefte te hebben aan nadere informatie en die zijn persoonlijk geïnformeerd. Op 25 oktober 2018 is een bijeenkomst voor de buurtbewoners door VIVBuisman georganiseerd, waarin het plan is toegelicht.

Aan de hand van een plattegrondtekening is door VIVBuisman kort het plan voor de nieuwe tankhal toegelicht. Tevens ligt een 'artist impression' op tafel om een indruk te krijgen hoe de tankhal er uit kan komen te zien.



Door omwonenden worden de volgende vragen gesteld c.q. opmerkingen gemaakt:

  • Weegbrug buiten (gewijzigd t.o.v. vorige versie tekening) zorgt voor geluidoverlast. Daarbij is met name de geluidoverlast als gevolg van het nemen van monsters (dichtklappen mangat) genoemd. Misschien kunnen bemonsteringen in de tankhal gedaan worden?
  • Verzocht wordt om een dichte schutting (kokosmatten met groen) ter voorkoming van lichtoverlast in aangrenzende tuinen (als gevolg van koplampen vrachtwagens) en vermindering van geluidoverlast. Locatie van deze schutting: ter plaatse van de weegbrug (aan zijde van Kloostrans) en vervolgens doorgetrokken richting achtertuinen, de hoek om, tot en met het begin van de wasstraat (van naastgelegen autobedrijf).
  • Als stationaire geluidbronnen is er alleen sprake van ventilators (ruimteventilatie tankhal) die op het dak worden geplaatst; door VIVBuisman wordt aangegeven dat deze geluidbronnen worden uitgevoerd met geluiddempers. Verzocht wordt de plaats van deze geluidbronnen op het dak zodanig te kiezen dat het hogere gebouwdeel kan dienen als geluidafscherming naar de woningen.
  • De tankhal wordt voorzien van diverse roldeuren. Verzoek om deze deuren automatisch te laten sluiten ter voorkoming van geluidoverlast, zodat deuren na in-/uitrijden van een tankwagen niet onnodig blijven openstaan.
  • Gevraagd wordt of de weegbrug alsnog inpandig kan worden gemaakt, in plaats van alleen een overkapping. Door VIVBuisman wordt aangegeven dat dan het bouwvlak tot op de grens van het terrein moet liggen.
  • Opgemerkt wordt om rekening te houden met eventueel kaatseffect van geluid (weerkaatsing tussen gebouwen).



Over het geheel genomen reageren de omwonenden positief op de plannen van VIVBuisman, indien door middel van een dichte schutting en automatisch sluitende deuren de overlast zo veel mogelijk wordt beperkt.

2.1.3.7 Conclusie     

Zoals uit de bovenstaande tekst blijkt, is het plan voor wat betreft overleg en inspraak uitvoerbaar.

2.1.4 Juridische aspecten planonderdeel     

In deze paragraaf komen de juridische aspecten aan bod die betrekking hebben op de bestemmingen die voorkomen in dit specifieke planonderdeel. De algemene juridische aspecten zijn opgenomen in Hoofdstuk 4 Juridische aspecten algemeen.

2.1.4.1 Bestemmingsregels     
2.1.4.1.1 Bedrijven     

De bedrijven in het plangebied hebben diverse bestemmingen gekregen afhankelijk van aard, omvang en ligging.

Artikel 3 Bedrijventerrein

Voor de bestemming 'Bedrijventerrein' is het uitgangspunt dat de vigerende regeling zoveel mogelijk is overgenomen, met onder meer de vigerende bouwhoogtes en bebouwingspercentages. Met betrekking tot de milieucategorieën is waar mogelijk aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan. Hierbij is zoveel mogelijk zonering toegepast op basis van bestaande perceelsgrenzen.

Nieuwbouw van bedrijfswoningen is binnen deze bestemming in principe niet toegestaan. De op het bedrijventerrein aanwezige bedrijfswoningen zijn aangeduid als 'bedrijfswoning'. Enkel ter plaatse van deze aanduidingen is een bedrijfswoning toegestaan.

Voor gebouwen geldt dat deze op minimaal 3 m van de zijdelingse perceelsgrens dienen te worden gebouwd. Het bevoegd gezag kan hiervan afwijken indien het bestaande bedrijfsgebouw reeds is gelegen op een kortere afstand en alsdan tot uiterlijk de bestaande afstand tot de zijdelingse perceelsgrens. Daarnaast dient voldaan te worden aan de overige voorwaarden zoals opgenomen in 3.4.2.

Detailhandel is slechts in beperkte mate toegelaten. Het betreft detailhandelsactiviteiten die de voorzieningen in centrumgebieden niet aantast, zoals internetverkoop, detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit in ter plaatse vervaardigde of bewerkte producten. Daarnaast geldt dat bestaande niet-wederrechtelijke detailhandelsactiviteiten mogen worden voortgezet. Detailhandel in volumineuze goederen, dat niet past in centrumgebieden, is enkel met een afwijking van het bestemmingsplan toegelaten.

Zelfstandige kantoren zijn niet toegelaten maar enkel als onderdeel van de toegelaten bedrijven. De reeds aanwezige zelfstandige kantoren mogen worden voortgezet en zijn met een aanduiding op de kaart aangegeven.

2.1.4.1.2 Verkeer     

Artikel 6 Verkeer

Deze bestemming richt zich op het openbare gebied. Binnen deze bestemming kunnen meerdere doeleinden worden onderscheiden, zoals ontsluitingswegen, voet- en fietspaden, parkeer-, groen- en verblijfsvoorzieningen. Gelet op het openbare karakter van deze bestemming bevinden zich hier ook openbare voorzieningen en vinden activiteiten als evenementen en markten (standplaatsen voor kramen, stallen en voertuigen voor het aanbieden van goederen of diensten) plaats.

Het groen dat geen onderdeel uitmaakt van de hoofdgroenstructuur volgens het groenstructuurplan van de gemeente Bronckhorst (maar wel een ruimtelijke functie vervult) is bestemd als 'Verkeer'.

Garageboxen zijn tevens onder deze bestemming gebracht door middel van de aanduiding 'garage'. Enkel ter plaatse van deze aanduiding zijn garageboxen toegestaan, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m.

Om na verkoop van zogeheten 'overhoekjes' en openbaar groen door de gemeente aan particulieren, deze delen te kunnen gebruiken als tuin, is in de bestemmingsbeschrijving 'tuinen' opgenomen. Hier gelden geen bouwmogelijkheden anders dan vergunningsvrije bouwwerken.

Om terrassen ten behoeve van horeca-activiteiten in de openbare ruimte mogelijk te maken is voor bepaalde gebieden de aanduiding 'terras' opgenomen. Terrassen zijn uitsluitend daar toegelaten. Omdat deze delen van de bestemming in eigendom zijn van de gemeente, kunnen terrassen daar alleen worden gerealiseerd als de exploitant kan beschikken over deze gronden met toestemming van de gemeente.

Bepaalde (invals)wegen van de kern beschikken over een mooie lanenstructuur. Daar waar een fraaie lanenstructuur aanwezig is, is de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - lanenstructuur' opgenomen teneinde aan te geven dat hier de aanwezige laanstructuur behouden dient te blijven.

Om transport van stoffen ten behoeve van de naastgelegen bestemmingen 'Bedrijventerrein' via leidingen boven of onder de weg te regelen, is in de Algemene bestemmingsomschrijving (6.1.1) en Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving (6.1.2 onder h) opgenomen dat dit ter plaatse van de aanduiding 'leidingstrook' is toegelaten. Hierdoor is het mogelijk om boven of onder de weg een leiding aan te leggen. Indien gekozen wordt voor een leidingbrug, dan is in de bouwregels (6.2.3) opgenomen dat ter plaatse van de aanduiding 'leidingstrook' bouwwerken, geen gebouw zijnde met een minimale en maximale bouwhoogte van respectievelijk 6 en 9 meter zijn toegestaan. Met de minimale bouwhoogte wordt een doorgang voor voertuigen op de weg gegarandeerd. Verder bepaalt het artikel dat indien gekozen wordt voor een ondergrondse leiding, deze bouwhoogten niet gelden.

2.1.4.1.3 Waarde     

Artikel 9 Waarde - Archeologische verwachting 1

De archeologische waarden worden beschermd door middel van dubbelbestemmingen welke zijn gebaseerd op de Archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Bronckhorst. Deze artikelen zijn inhoudelijk hetzelfde van opbouw, maar verschillen onderling in archeologische waarden en de regels die daar mee samenhangen. Waarde - Archeologische verwachting 1 staat voor een hoge verwachtingswaarde.

Ter bescherming van deze waarden zijn bouwregels, gebruiksregels en een omgevingsvergunningstelsel opgenomen met daarbij een onderzoeksverplichting. Het bestemmingsregime is afhankelijk van de aangetoonde waarde en de hoogte van de verwachting. De onderzoeksverplichting vervalt als er reeds onderzoeksgegevens bekend zijn of op andere wijze voldoende informatie beschikbaar is over de aanwezigheid van archeologische waarden. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee burgemeester en wethouders, als onderzoeksgegevens daartoe aanleiding geven, de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk kunnen laten vervallen of deze kunnen omzetten van een verwachtingswaarde naar een aangetoonde waarde.

2.2 Hummeloseweg - Achter de Hoven Zelhem     

2.2.1 Inleiding     

2.2.1.1 Aanleiding     

Woningcorporatie ProWonen heeft plannen voor herontwikkeling van de locaties van het voormalige bankgebouw en het voormalig postkantoor aan respectievelijk de Hummeloseweg 8 en Achter de Hoven 18 te Zelhem. Deze locaties zijn leeg komen te staan nadat de oorspronkelijke functies op deze locaties is komen te vervallen. Met deze herontwikkeling worden op beide locaties huurwoningen gerealiseerd.

2.2.1.2 Plangebied     

Het plangebied betreft Hummeloseweg 8 en Achter de Hoven 18 te Zelhem. Beide gelegen in de kern van Zelhem aan een invalsroute net buiten het centrum.

2.2.1.3 Vigerende planologische situatie     

Voor beide deellocaties geldt het bestemmingsplan "Stedelijk gebied Bronckhorst", planstatus vastgesteld op 31 maart 2016. De voormalige Rabobank (Hummeloseweg 8) heeft de enkelbestemming Kantoor (roze vlak, zie volgende uitsnede vigerend bestemmingsplan). Daarbinnen is vervangende woningbouw niet mogelijk. Dat geldt ook van de bestemming Maatschappelijk (bruin vlak), die is toegekend aan het voormalige postkantoor Achter de Hoven 18.

verplicht

2.2.1.4 Leeswijzer     

Hoofdstuk 2 Planonderdelen

Dit hoofdstuk geeft in paragraaf 2.2 Hummeloseweg - Achter de Hoven Zelhem de ruimtelijke onderbouwing van dit specifieke planonderdeel. Het bevat de inleiding van het planonderdeel (paragraaf 2.2.1), de beschrijving van het initiatief (paragraaf 2.2.2) en de uitvoerbaarheid van dit planonderdeel (paragraaf 2.2.3).

Paragraaf 2.2.1 Inleiding

Deze paragraaf bevat de aanleiding van het plan (paragraaf 2.2.1.1), een beschrijving van het plangebied (paragraaf 2.2.1.2), de vigerende planologische situatie (paragraaf 2.2.1.3) en deze leeswijzer (paragraaf 2.2.1.4).

Paragraaf 2.2.2 Initiatief

In deze paragraaf wordt het initiatief toegelicht. Hierbij wordt ingegaan op de bestaande situatie (paragraaf 2.2.2.1), de randvoorwaarden voor het initiatief (paragraaf 2.2.2.2) en de beschrijving van het inititiatief (paragraaf 2.2.2.3).

Paragraaf 2.2.3 Uitvoerbaarheid

In deze paragraaf wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. Het betreft de toetsing van het beleidskader (paragraaf 2.2.3.1), omgevingsaspecten (paragraaf 2.2.3.2), volkshuisvestelijke aspecten (paragraaf 2.2.3.3), economische aspecten (paragraaf 2.2.3.4), maatschappelijke aspecten (paragraaf 2.2.3.5) en overleg en inspraak (paragraaf 2.2.3.6). Per uitvoerbaarheidsaspect wordt aangegeven in hoeverre het plan uitvoerbaar is op dat aspect. De laatste paragraaf (2.2.3.7) geeft een eindconclusie over de uitvoerbaarheid van het plan.

Paragraaf 2.2.4 Juridische aspecten planonderdeel

In deze paragraaf wordt een juridische toelichting gegeven op de in dit planonderdeel voorkomende bestemmingen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt het algemene ruimtelijke beleidskader weergegeven. De paragrafen bevatten samenvattingen van het rijksbeleid (paragraaf 3.1), provinciaal beleid (paragraaf 3.2), regionaal beleid (paragraaf 3.3) en gemeentelijk beleid (paragraaf 3.4).

Hoofdstuk 4 Juridische aspecten algemeen

In dit hoofdstuk worden de juridische aspecten van het plan toegelicht. Na een algemene aspecten (paragraaf 4.1) wordt er stilgestaan bij de opbouw van de regels (paragraaf 4.2) en de inhoud van de regels, zoals de wijze van bestemmen (paragraaf 4.3).

Bijlagen bij planonderdeel Hummeloseweg - Achter de Hoven Zelhem

Hierin zijn diverse bijlagen bij de plantoelichting van dit planonderdeel opgenomen.

2.2.2 Initiatief     

2.2.2.1 Bestaande situatie     
2.2.2.1.1 Ontstaansgeschiedenis     

De Hummeloseweg is een belangrijke toegangsweg voor het dorp Zelhem. Het is één van de historische radialen, die van buitenaf naar het dorpscentrum lopen. De aanliggende bebouwing toont dat ook aan. Deze bestaat uit een scala aan woningtypen van verschillende oorsprong en bouwjaar. Van historische landelijke bebouwing uit de vroege 19e eeuw tot zeer recent gerealiseerde projectbouw. Tussen de woonbebouwing zijn ook verschillende bedrijfslocaties, maatschappelijke functies, detailhandel etc. ontstaan. Zo ook in onderhavig plangebied waar de bebouwing van de voormalige Rabobank en het voormalige postkantoor staat.

2.2.2.1.2 Ruimtelijke structuur     

De organische ontwikkeling van het bebouwingspatroon toont zich in een grote variatie aan gebouwtypologie, schaal, situering, oriëntatie, rooilijnbehandeling en bouwstijl. Toch is sprake van een samenhangend beeld; 'eenheid in verscheidenheid' als het ware. De soms zware beplanting in tuinen en op overhoeken zorgt voor een zekere binding en voor een duidelijk dorpse sfeer. Ook de nog resterende open ruimten, zoals een ponyweitje op de hoek met de Papaverstraat dragen daaraan bij.

Op de deellocatie Rabobank staat een relatief groot kantoorgebouw die in architectuur en orientatie een eigen en zelfstandig gebaar maakt. Voor het gebouw, in het tabs toelopende terrein, is een bijbehorende parkeerzone ingericht, die vrijwel alzijdig met groene plantranden en enkele groter uitgegroeide bomen is ingericht.

verplicht

De deellocatie voormalig postkantoor wordt aan 3 zijden omgeven door straten en kent een lage, gespreide bebouwing en veelal verhard buitenterrein, dat omheind is.

verplicht

2.2.2.1.3 Functionele structuur     

Het beeld toont een extensieve historische bebouwing die naar het centrum toe ietwat dichter wordt. De tussenliggende ruimte is geleidelijk en door de jaren heen verdicht met veelal woonbebouwing, al is zeker ook sprake van een zekere menging met andere functies. Naast de Rabobank en het postkantoor gaat het bijvoorbeeld ook om een dorpshuis, enkele winkels en zakelijke dienstverlening, zoals een architectenbureau. De Hummeloseweg is één van de belangrijke invalswegen van Zelhem. De aansluitende (zij-)straten hebben in hoofdzaak de functie van woonstraat.

2.2.2.2 Randvoorwaarden     
2.2.2.2.1 Stedenbouwkundige eisen     

De analyse van de ruimtelijke structuur leidt tot de conclusie dat van een duidelijk thema nauwelijks sprake is. Wel ademt de Hummeloseweg als geheel een representatief-dorpse ruimtelijke kwaliteit, die past bij een dergelijke hoofdroute.

Hoewel geen panklaar recept kan worden gedestilleerd uit het bestaande bebouwingsbeeld, zullen beide ontwikkellocaties een kwalitatieve bijdrage aan deze belangrijke dorpsstraat moeten leveren:

  • Bij voorkeur open bebouwingsbeeld (half)vrijstaand of tenminste kleine bloklengte
  • Ruimte voor groene omlijsting (groene sfeer niet alleen afhankelijk van privétuinen)
  • Behoud bestaande bomen
  • Kleinschalige parkeeroplossingen (geen 'parkeerterrein')
  • Toepassing gemeentelijke parkeernorm
  • Hoofdoriëntatie bebouwing richten op Hummeloseweg
  • Architectuur met visueel toegankelijke voorgevels (met een 'gezicht')
  • Geen blinde kopgevels naar Hummeloseweg richten
  • Verzorgd, eigentijds architectuurbeeld
  • Bouwvolumes in 1 of 2 bouwlagen met kap
  • Architectonisch verzorgde, bij voorkeur geïntegreerde bergingen

2.2.2.2.2 Beeldkwaliteitseisen     

In aanvulling op en in samenhang met voorgaande stedenbouwkundige randvoorwaarden, zijn de volgende beeldkwalitatieve randvoorwaarden voor de herontwikkeling binnen het plangebied te benoemen:

  • Architectuur met visueel toegankelijke voorgevels (met een 'gezicht')
  • Geen blinde kopgevels naar Hummeloseweg richten
  • Verzorgd, eigentijds architectuurbeeld
  • Bouwvolumes in 1 of 2 bouwlagen met kap
  • Architectonisch verzorgde, bij voorkeur geïntegreerde bergingen

2.2.2.2.3 Ruimtelijke en landschappelijke inpassing     

Op beide locaties moet rekening gehouden worden met de inpassing van enkele waardevolle bomen. Deze vormen de enige, maar wel zeer belangrijke waarden.



Op de locatie Rabobank gaat het om vier zomereiken (Quercus robur) langs de zuidelijke terreingrens, waarvan er één zal moeten worden gekapt.

verplicht

Naar aanleiding daarvan heeft ProWonen met de Vereniging Bomenbelang afstemming gevoerd en is advies aangevraagd dat zal worden opgevolgd. De vereniging betreurt dat één van de eiken, die er nog vitaal bij staan en in een redelijk goede conditie lijken te verkeren, het veld moet ruimen voor woningbouw. Gezien het belangrijkere economische belang voor ProWonen, is de vereniging bereid hiermee in te stemmen op voorwaarde dat dan de open ruimte op het gehele perceel goed gebruikt wordt voor het planten van drie nieuwe bomen en wel lindes van de volgende soorten (alle drie ongevoelig voor luis!):

1) Tilia cordata 'Winter Orange' (winterlinde)

2) Tilia tomentosa 'Wandell' (zilverlinde)

3) Tilia platyphllos 'Rubra' (zomerlinde)

E.e.a. zoals aangegeven in onderstaande afbeelding.

verplicht

De locatie postkantoor wordt omgrensd door twee haagbeuken (Carpinus betulus) en twee beuken (Fagus sylvatica).



verplicht

2.2.2.3 Planbeschrijving     

Deellocatie Hummeloseweg 8 (voormalige Rabobank)

Hier worden een blokje van drie aaneengebouwde eengezinswoningen en een blokje van vier aaneengebouwde levensloopgeschikte woningen langs de Hummeloseweg gesitueerd. Hiermee wordt aangesloten bij de kleinschalige en gevarieerde omgeving. De bebouwing bestaat uit twee bouwlagen met kap en één bouwlaag met kap.

verplicht



Aan een doorsteekje (woonpad) naar de achterliggende Piersonstraat sluiten daar vervolgens twee-aaneen gebouwde levensloopgeschikte woningen in één blokje op aan. Deze bebouwing bestaat uit één bouwlaag met kap. Oriëntatie van de woningen is gericht op de Hummeloseweg (blokken van 3 en 4 woningen) en op het dorpscentrum (blok van 2 woningen).



Door toepassing van openbaar groen krijgt de nieuwe locatie een vriendelijk, dorpse uitstraling.



Het parkeren vindt voornamleijk plaats vanaf de Piersonstraat aan de achterzijde, waardoor een te zeer verstedelijkt beeld aan de zijde van de Hummeloseweg wordt voorkomen. Parkeernorm 2,0 pp./won.



In dit compacte concept zijn de bergingen voor de levensloopgeschikte woningen inpandig opgelost. De waardevolle bestaande bomen (zomereiken) kunnen worden gehandhaafd. De groene zones in het plan kunnen dienen voor de opvang van hemelwater, eventueel door toepassing van ondergrondse voorzieningen (bv. infiltratiekratten). Het stedenbouwkundige plan is tevens bijgevoegd als Bijlage 15.

Deellocatie Achter de Hoven 18 (voormalig postkantoor)

Door de bouw van een viertal aaneengebouwde woningen kan het bouwblok, gelegen tussen Troelstrastraat en Achter de Hoven, worden gesloten. De nieuwbouw oriënteert zich op de Hummeloseweg, waardoor een correct afgewerkte stedenbouwkundige invulling ontstaat. Door het (lage) blok met een sprong te geleden, ontstaat een zekere schaalverkleining. De bebouwing bestaat uit één bouwlaag met kap.

verplicht

Bestaande bomen kunnen alle worden ingepast, meestal in een vak openbaar groen. Het openbaar groen in het plan kan dienen voor de opvang van hemelwater, eventueel door toepassing van ondergrondse voorzieningen (bv. infiltratiekratten).

Voor het parkeren worden aan de zijde van de Troelstrastraat, op bescheiden wijze gestoken parkeervakken gerealiseerd. Parkeernorm 2,0 pp./won.Het stedenbouwkundige plan is tevens bijgevoegd als Bijlage 16.

2.2.3 Uitvoerbaarheid     

2.2.3.1 Toetsing aan beleidskader     

Het initiatief past volledig binnen het beleidskader zoals genoemd in Hoofdstuk 3 Beleidskader. Omdat het plangebied binnenstedelijk is gelegen, komt de gemeente een redelijk hoge mate van beleidsvrijheid toe om te herstructureren en daarbij een deel van de programmatische opgave voor winingbouw in te vullen. Bovendien is een herinvulling met wonen op veel milieuaspecten gunstig, gegeven de reeds aanwezige gemengde omgeving, waarin het merendeel van de gebouwen reeds voor wonen benut worden. Voor een specifieke toelichting per relevant beleidskader wordt verwezen naar het volgende hoofdstuk.

2.2.3.2 Omgevingsaspecten     

2.2.3.2.1 Milieu-effectrapportage     

De gemeente gaat voor de planlocaties een bestemmingsplan in procedure brengen. Op basis van een tweetal verkavelingsschetsen is ruimtelijke invulling gegeven aan de percelen. Vanwege het beëindigen van de bestaande functies Rabobank en postkantoor, komen de locaties vrij voor herontwikkeling naar woonlocaties.

Om de herontwikkeling mogelijk te maken dient een nieuw bestemmingsplan te worden vastgesteld. Het bevoegd gezag dient ten behoeve van de bestemmingsplanwijziging een apart besluit te nemen over de vormvrije m.e.r. beoordeling. De vormvrije m.e.r.beoordeling is er op gericht om vast te kunnen stellen of een project mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen heeft, en alsdan een m.e.r. procedure moet worden doorlopen. Daartoe is deze aanmeldnotitie opgesteld, die tevens deel uitmaakt van de toelichting bij het bestemmingsplan.



De herontwikkeling en het Besluit m.e.r.

In artikel 7.2 van de Wet milieubeheer (Wm) is bepaald dat in het Besluit milieueffectrapportage, "activiteiten", "categorieën van gevallen" en "categorieën van plannen" zijn opgenomen waarvoor bij het opstellen het plan ook een milieueffectrapport moet worden opgesteld. Daarnaast is in het Besluit m.e.r. opgenomen dat voor plannen waarbij geen sprake is van een overschrijding van de in het Besluit m.e.r. opgenomen richtinggevende drempelwaarden (de "categorieën van gevallen"), maar die mogelijk toch een belangrijk negatief milieueffect kunnen hebben een zogenoemde "vormvrije m.e.r.-beoordeling" moet worden opgesteld.



In de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage is onderhavige ontwikkeling aangemerkt als nr. D11.2 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.



De drempelwaarde voor een m.e.r.-beoordeling zoals opgenomen in lijst D van het besluit m.e.r. zijn gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer,

2°. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of

3°. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.



Onderhavig plan heeft betrekking op herbestemmen van twee bedrijfslocaties naar een woongebied met tussenliggend groen en voorzieningen zoals parkeren, paden etc. Er is dan ook geen sprake van de genoemde categorieën van gevallen. De drempelwaarden worden niet overschreden.



Een bestemmingsplan is een plan als bedoeld in "categorieën van plannen" bij deze activiteit. Dit betekent dat voor het bestemmingsplan, voor zover de herontwikkeling van stedelijk uitleggebied gezien wordt als m.e.r.-activiteit "De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen', alsnog het opstellen van een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig is.



Criteria vormvrije m.e.r. beoordeling

De vorm van een vormvrije m.e.r.-beoordeling is weliswaar vrij, maar aan de inhoud van de beoordeling worden wel voorwaarden gesteld. In de beoordeling moeten de in "Bijlage III" van de "Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten' opgenomen zogenoemde "selectiecriteria" worden overwogen. Deze selectiecriteria zijn:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Uit de toelichting van dit bestemmingsplan is op te maken dat de effecten van de planontwikkelingen geen aanleiding geven tot het uitvoeren van een m.e.r.

2.2.3.2.2 Duurzaamheid     

Bij het stedenbouwkundig ontwerp dient voorts rekening te worden gehouden met de ambities van ProWonen, zoals een efficiënte verkavelingsvorm, voldoende bewonersprivacy, wooncomfort en parkeervoorzieningen, de wateropgave en algemene duurzaamheids-principes.



Bovendien spelen beide locaties een belangrijke rol in het dorpsbeeld en de beleving van de centrumroute, zodat van beide projecten in dit opzicht een bijdrage wordt gevraagd. Met de herstructurering naar woonlocaties wordt verpaupering en leegstand tegengegaan en wordt een herinvulling gerealiseerd die passend is binnen het diverse bebouwingsbeeld van het dorp.

2.2.3.2.3 Bodem     

Deellocatie Hummeloseweg (voormalige Rabobank)

Econsultancy heeft in opdracht van ProWonen een verkennend bodemonderzoek en onderzoek asbest in bodem uitgevoerd aan de Hummeloseweg 8 te Zelhem (Bijlage 17).



Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "onverdacht" (ONV). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.

De bodem bestaat voornamelijk uit zwak tot matig siltig, zeer fijn tot matig fijn zand. De bodem is bovendien plaatselijk zwak tot sterk gleyhoudend, zwak tot matig grindig en/of zwak tot matig humeus. De bodem is tot maximaal 0,9 m -mv plaatselijk zwak beton-, plastic-, baksteen- en/of puinhoudend. Zeer plaatselijk bestaat de bovengrond volledig uit puin. Verder zijn plaatselijk resten baksteen en puin waargenomen, afkomstig van de naastgelegen muur of verharding.



De bovengrond is plaatselijk licht verontreinigd met lood, zink en minerale olie. De matige PAKverontreiniging in grondmengmonster 1 (MM1) is na de uitsplitsing niet bevestigd. Aangenomen wordt dat de bodem niet verontreinigd is met PAK. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetroffen.

Het grondwater is licht verontreinigd met barium en naftaleen. De bariumverontreiniging is hoogstwaarschijnlijk te relateren aan regionaal verhoogde achtergrondconcentraties van metalen in het grondwater. Voor de verontreiniging met naftaleen heeft Econsultancy vooralsnog geen verklaring.



De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de aangetroffen verontreinigingen, verworpen. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de bestemmingsplanwijziging en herontwikkeling de onderzoekslocatie.



Verkennend onderzoek asbest in bodem NEN 5707

Er zijn op het maaiveld geen asbestverdachte materialen aangetroffen. In de bodem zijn zintuiglijk in de fractie > 20 mm geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Analytisch is in de fractie < 20 mm eveneens geen asbest aangetoond.

Op basis van de onderzoeksresultaten wordt gesteld dat er geen aanleiding bestaat tot het uitvoeren van een nader onderzoek asbest in bodem. In geval van grondwerkzaamheden op de locatie behoeven er ten aanzien van asbest geen specifieke maatregelen te worden getroffen.

De Omgevingsdienst Achterhoek heeft het onderzoek akkoord bevonden.

Econsultancy heeft in opdracht van ProWonen een verkennend bodemonderzoek (perceel O 2250) uitgevoerd aan de Piersonstraat (ong.) te Zelhem (locatie voormalige Rabobank). Het onderzoek (Bijlage 18) is uitgevoerd in het kader van de voorgenomen transactie van de onderzoekslocatie.



Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "onverdacht" (ONV). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.



De bodem bestaat voornamelijk uit zwak tot matig siltig, zeer fijn tot matig fijn zand. De bodem is bovendien plaatselijk zwak tot matig gleyhoudend en humeus. De bovengrond is plaatselijk sterk kolengruishoudend. De sterk kolengruishoudende bovengrond is licht verontreinigd met kobalt en PAK. Deze verontreinigingen zijn hoogstwaarschijnlijk te relateren aan de zintuiglijke bijmengingen. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetroffen.



Het grondwater is licht verontreinigd met barium en naftaleen. De bariumverontreiniging is te relateren aan regionaal verhoogde achtergrondconcentraties van metalen in het grondwater. Voor de verontreiniging met naftaleen heeft Econsultancy vooralsnog geen verklaring.



De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de lichte verontreinigingen, verworpen. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de transactie van de onderzoekslocatie.

Deellocatie Achter de Hoven (voormalig postkantoor)

Econsultancy heeft in opdracht van ProWonen een verkennend bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest in bodem uitgevoerd aan de Achter de Hoven 18 te Zelhem.

Het onderzoek (Bijlage 19) is uitgevoerd in het kader van de voorgenomen aankoop van de onderzoekslocatie alsmede een bestemmingsplanwijziging.



Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "onverdacht" (ONV). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.



De bodem bestaat voornamelijk uit zwak tot matig siltig, zeer fijn tot matig grof zand. De bodem, met name de bovengrond, is bovendien zwak tot sterk humeus. Daarnaast zijn enkele zwakke tot zeer zwakke bijmengingen met puin en kolengruis waargenomen.



Verkennend onderzoek bodem NEN

De resten en sporen puin bevattende bovengrond op de onderzoekslocatie is licht verontreinigd met lood en PAK. De aangetoonde gehalten overschrijden de lokale achtergrondgehalten zoals vastgesteld door de Regio Achterhoek niet. In de sporen puin en sporen kolengruis houdende ondergrond op de onderzoekslocatie zijn analytisch geen verontreinigingen aangetoond.



Het grondwater is licht verontreinigd met barium, cadmium, nikkel en zink. Deze metaalverontreinigingen zijn hoogstwaarschijnlijk te relateren aan regionaal verhoogde achtergrondconcentraties van metalen in het grondwater. Gelet op het regionale karakter van de lichte metaalverontreinigingen in het grondwater, alsmede het feit dat de aangetroffen lichte verontreinigingen in de grond in gehalten onder de voor het gebied geldende achtergrondwaarde voorkomen, kan de onderzoekslocatie als "onverdacht" ten opzichte van haar omgeving worden beschouwd.



Verkennend onderzoek asbest in bodem NEN 5707

Er zijn op basis van het vooronderzoek, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten. Op het maaiveld zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen. In de bodem zijn zintuiglijk in de fractie > 20 mm eveneens geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Analytisch is in de fractie < 20 mm geen asbest aangetoond. Op de onderzoekslocatie is dus geen sprake van een verontreiniging met asbest in de bodem en op basis van de onderzoeksresultaten kan worden gesteld dat er geen aanleiding bestaat tot het uitvoeren van een nader onderzoek asbest in bodem.

Algemeen

In het kader van de aankoop kan gesteld worden dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem niet tot gebruiksbeperkingen of gezondheidsrisico's zal leiden. Ook bij het aanvragen van een bouwvergunning in de nabije toekomst zullen, met het huidige beleid en de huidige normen, de aangetoonde verontreinigingen geen bezwaar vormen. Derhalve bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem, volgens Econsultancy, geen belemmeringen voor de aankoop en nieuwbouw op de onderzoekslocatie.

Indien er werkzaamheden plaatsvinden waarbij grond vrijkomt die niet ter plaatse kan worden hergebruikt, zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit hierop mogelijk van toepassing.

Beoordeling onderzoeken bodem

De uitgevoerde bodemonderzoeken zijn door de Omgevingsdienst Achterhoek getoetst en actueel en volledig bevonden. De onderzoeken en de rapportages voldoen aan de gestelde kwaliteitseisen. In het kader van de bestemmingsplan procedure is voldoende inzicht in de bodemkwaliteit verkregen. Er is geen noodzaak tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek (grond en/of grondwater).

2.2.3.2.4 Geluid     

Deellocatie Hummeloseweg (voormalige Rabobank)

Econsultancy heeft een akoestisch onderzoek wegverkeer uitgevoerd voor de realisatie van nieuwe woningen aan de Hummeloseweg te Zelhem (Bijlage 20). Bij de projectie van een nieuwe geluidgevoelige bestemming binnen de zone van een weg is een akoestisch onderzoek wegverkeer noodzakelijk. De woningen zijn gelegen in de geluidszone van de Hummeloseweg. In de nabijheid van het plan zijn geen 30 km/uur wegen gelegen die een relevante geluidsbelasting tot gevolg kunnen hebben. In het onderzoek wordt de geluidbelasting op de woningen inzichtelijk gemaakt en beoordeeld op basis van het toetsingskader.

Als gevolg van de Hummeloseweg treden overschrijdingen op van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB ter plaatse van alle bouwblokken. De ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting wordt met maximaal 9 dB overschreden. De maximaal te ontheffen waarde van 63 dB wordt niet overschreden. Voor de Hummeloseweg is een afweging van geluidsreducerende maatregelen noodzakelijk. Op basis van de maatregelenafweging worden zowel bron- als overdrachtsmaatregelen niet doelmatig geacht. De maatregelen stuiten op overwegende financiële of stedenbouwkundige bezwaren. Voor de woningen dient het akoestisch klimaat in de woning (het zogenaamde binnenniveau) van maximaal 33 dB te worden gegarandeerd. Voor de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen van de woningen is een nader onderzoek naar de geluidwering van de gevels noodzakelijk. Het onderzoek is inmiddels door het bevoegd gezag goedgekeurd. Voorafgaand aan het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan, is op 21 februari 2019 het besluit hogere grenswaarde genomen.

Deellocatie Achter de Hoven (voormalig postkantoor)

Econsultancy heeft een akoestisch onderzoek wegverkeer uitgevoerd voor de realisatie van vier nieuwe levensloopgeschikte woningen aan Achter de Hoven 18 te Zelhem (Bijlage 21). De geluidgevoelige bestemmingen zijn gelegen in de geluidszone van de Hummeloseweg. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn tevens de nabijgelegen 30 km/uur wegen (Smidsstraat, Troelstrastraat, Achter de Hoven, Bergstraat) in het onderzoek betrokken. Voor de woningen zijn toetspunten ten behoeve van maximaal 2 bouwlagen gemodelleerd.



De geluidsbelasting op de nieuw te bouwen woningen bedraagt maximaal 57 dB ten gevolge van de Hummeloseweg. Er vindt een overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB plaats. De ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting wordt met maximaal 9 dB overschreden. Voor de Hummeloseweg is een afweging van geluidsreducerende maatregelen noodzakelijk.



Op basis van de maatregelenafweging worden zowel bron- als overdrachtsmaatregelen niet doelmatig geacht. De maatregelen stuiten op overwegende financiële of stedenbouwkundige bezwaren. Voor de woningen dient het akoestisch klimaat in de woning (het zogenaamde binnenniveau) van maximaal 33 dB te worden gegarandeerd. Voor de omgevingsvergunning ten behoeve van de bouw van de woningen is een nader onderzoek naar de geluidwering van de gevels noodzakelijk.

Beoordeling onderzoeken geluid

Het uitgevoerde akoestisch onderzoek is actueel en de rapportages zijn volledig. Er wordt getoetst op de juiste beoordelingsniveaus. De procedures voor de aanvraag hogere grenswaarden zijn voor beide locaties gestart. De overschrijdingen vallen binnen de wettelijke ontheffingsgrenzen.

2.2.3.2.5 Luchtkwaliteit     

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichts bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt.

Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 ug/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM. Zo staat een grenswaarde van 3% gelijk aan bijvoorbeeld de bouw van circa 1500 woningen met één ontsluitingsweg;

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten op-zichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Zodra een ontwikkeling zich voordoet, die met een afwijking van de gebruiks- en/of bouwregels of wijziging mogelijk kan worden gemaakt, wordt op dat moment het aspect luchtkwaliteit onderzocht aan de op dat moment geldende wet- en regelgeving en normen.

Conclusie

Omdat het plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging, vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de uitvoering van dit plan. Immers zal de bouw van een beperkt aantal woningen ver onder de grenszen blijven zoals hiervoor toegelicht. Bovendien worden de voormalige bedrijfslocaties, die ook verkeersaantrekkende werking hadden, wegbestemd.

2.2.3.2.6 Geur     

Binnen het plangebied, gelegen in het centrum van Zelhem, staat het aspect geur de uitvoerbaarheid van de bestemming wonen niet in de weg.

2.2.3.2.7 Bedrijven en milieuzonering     

Milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies en gevoelige functies op een verantwoorde afstand van elkaar gesitueerd worden. Dit dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen (of andere gevoelige objecten);
  • het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.



Bij de planontwikkeling dient derhalve rekening te worden gehouden met milieuzoneringen van bestaande en toekomstige bedrijven, om de kwaliteit van het leefmilieu te garanderen en te bevorderen. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde handreiking Bedrijven en milieuzonering. Hierin wordt per bedrijf aangegeven wat de milieu-invloed op de omgeving is en welke indicatieve afstand hierbij minimaal in acht moet worden genomen. Van deze indicatieve afstand kan worden afgeweken indien op basis van een onderzoek de daadwerkelijke afstand kan worden bepaald.

Indicatieve afstand op basis van Handreiking Bedrijven en milieuzonering

De richtafstanden opgenomen in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit, zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied). Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij milieu-inrichtingen of drukke wegen, al een hogere milieubelasting kent. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast gevoelige functies komen belastende functies voor, die om die reden een milieuzone kennen; zoals winkels, horeca en bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd, indien sprake is van het omgevingstype gemengd gebied.

In onderhavig geval is sprake van een gemengd gebied en dus wordt uitgegaan van de kleinere richtafstanden.



Beoordeling situatie

In voorliggende situatie is sprake van de realisatie van woningen. Onderzocht wordt of de situering van de woningen belemmeringen oplevert voor bestaande bedrijven in de omgeving.

In de omgeving van de planlocatie komen de volgende bedrijven voor:

  • Hummeloseweg 14; gelegen op 20 meter afstand van de dichtstbij te realiseren woning en bestemd als kantoor. De indicatieve richtafstand daarbij is (categorie 1) 0 meter. Bovendien is tussen de bedijfslocatie en het plangebied reeds een bestaande woning gelegen die maatgevend is.
  • Piersonsstraat 4, gelegen op 15 meter afstand van de dichtsbijzijnde te realiseren woning en bestemd als maatschappelijk. De indicatieve richtafstand daarbij is (categorie 1) 0 meter of (categorie 2) 10 meter. Bevondien is op kortere afstand van deze locatie, direct naast het perceel, reeds een burgerwoning gelegen die maatgevend is.
  • Overige bedrijfsbestemmingen en centrumbestemmingen zijn op meer dan 35 meter gelegen van het plangebied. Daarmee zou reeds een invulling gegeven kunnen worden aan milieucategorie 3.1 of hoger, terwijl er in die situaties reeds woonbestemmingen zijn gelegen tussen het plangebied en betreffende bedrijfs- en centrumfuncties.

Het aspect milieuzonering vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoering van dit plan. Ter plaatse van de te realiseren woningen kan vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd. Andersom zullen de te bestemmen woningen het bestaande gebruik en de bedrijfsvoering in de omgeving niet belemmeren, ook niet de bestaande ontwikkelmogelijkheden.

2.2.3.2.8 Externe veiligheid     

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico’s zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.



Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de ‘Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen’ (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgesteld in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).



Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.



Conclusie

Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In onderstaande figuur is een uitsnede van de risicokaart en de ligging van het plangebied globaal weergegeven.

verplicht

De dichtsbijzijnde risicobron op de kaart betreft het zwembad dat op 440 meter is gelegen van de planlocatie. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat voorliggende ontwikkeling vanuit het oogpunt van externe veiligheid verantwoord is.

2.2.3.2.9 Water     

Deellocatie Hummeloseweg (voormalige Rabobank)

Econsultancy heeft van ProWonen opdracht gekregen voor het opstellen van een waternotitie voor een ontwikkeling aan de Hummeloseweg 8 te Zelhem (Bijlage 22). In deze notitie is beschreven op welke wijze rekening is gehouden met de waterhuishoudkundige aspecten en het beleid van de waterbeheerders (Waterschap Rijn en IJssel en de gemeente Bronkhorst).



De planlocatie is bebouwd met een bedrijfspand (800 m2) en een parkeerplaats (1.000 m2). Een deel van de locatie is siertuin behorend bij het bedrijfspand. De initiatiefnemer is voornemens de locatie te herontwikkelen. De herontwikkeling voorziet in de bouw van 9 woningen.



Op basis van het af te koppelen verhard oppervlak en de bergingseis bedraagt de waterbergingsopgave voor de planlocatie in totaal circa 56 m3 (1.550 m2 x 0,036 m).

In de toekomstige situatie zal het schone hemelwater (zogenaamde hemelwaterafvoer; HWA) niet direct op het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) worden aangesloten maar separaat binnen de planlocatie worden verwerkt. Dit betekent dat bij de verdere planuitwerking water expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing wordt genomen en dat hemelwater op een duurzame wijze wordt verwerkt. De ontwikkeling zal daarmee hydrologisch neutraal zijn. De wateropgave ten aanzien van het plan bedraagt 56 m3.



Ten aanzien van de omgang met hemelwater zijn meerdere mogelijkheden van toepassing:

- regenwater (deels) opvangen in regenton/regenzuil.

- regenwater bergen in de oostelijk gelegen groenstrook door de aanleg van een infiltratievijver/wadi.

- regenwater infiltreren/bergen onder de bestrating:

- door de aanleg van infiltratiekratten onder de parkeerplaatsen.

- door te bergen/infiltreren in wegfunderingen (lava of drainzand).



Het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) zal in de toekomstige situatie worden aangesloten op het bestaande rioleringsstelsel in de omgeving.



Op basis van de randvoorwaarden en uitgangspunten is de ontwikkeling in zowel ruimte als tijd waterneutraal uit te voeren. Er worden dan ook vanuit het oogpunt van de waterhuishouding geen belemmering verwacht ten aanzien van de bestemmingswijziging en de uitvoering van het plan.

Deellocatie Achter de Hoven (voormalig postkantoor)

Econsultancy heeft van ProWonen opdracht gekregen voor het opstellen van een waternotitie voor een ontwikkeling aan de Achter de Hoven 18 te Zelhem (Bijlage 23).



De waternotitie is opgesteld in het kader van een bestemmingsplanwijziging. In deze notitie is beschreven op welke wijze rekening is gehouden met de waterhuishoudkundige aspecten en het beleid van de waterbeheerders (waterschap Rijn en IJssel en de gemeente Bronckhorst).



De planlocatie is bebouwd met een pand (± 250 m²). Het buitenterrein is grotendeels verhard met klinkers (± 500 m²) en deels in gebruik als parkeerplaats (± 170 m²). Een gedeelte van de onderzoekslocatie is in gebruik als groenstrook (± 440 m²). De initiatiefnemer is voornemens de locatie te herontwikkelen. De herontwikkeling voorziet in de bouw van 4 woningen en 8 parkeerplaatsen. De gehele planlocatie blijft in eigendom van ProWonen.



Op basis van het af te koppelen verhard oppervlak en de bergingseis bedraagt de waterbergingsopgave voor het plangebied in totaal circa 36 m3 (990 m2 x 0,036 m).

Op basis van de resultaten uit het geohydrologisch veldonderzoek wordt de bodem binnen de onderzoekslocatie, mede op basis van de textuur, geschikt geacht voor de infiltratie van hemelwater. Geadviseerd wordt om voor het dimensioneren van de infiltratievoorzieningen een rekenwaarde te hanteren van 3,0 m/dag. Als rekenwaarde geldt het gemiddelde van alle metingen vermenigvuldigd met een veiligheidsfactor van 0,5.



In de toekomstige situatie zal het schone hemelwater (zogenaamde hemelwaterafvoer; HWA) niet direct op het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) worden aangesloten maar separaat binnen het plangebied worden verwerkt. Dit betekent dat bij de verdere planuitwerking water expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing wordt genomen en dat hemelwater op een duurzame wijze wordt verwerkt. De ontwikkeling zal daarmee hydrologisch neutraal zijn.



In de rapportage worden meerdere oplossingen voor de waterbergingsopgave aangereikt. In het kader van het bewust worden van infiltratie van hemelwater heeft de wadi in combinatie met berging in de fundering of infiltratiekratten de voorkeur.



Het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) zal in de toekomstige situatie worden aangesloten op het bestaande rioleringsstelsel in de omgeving.



Op basis van de randvoorwaarden en uitgangspunten is de ontwikkeling in zowel ruimte als tijd waterneutraal uit te voeren. Er worden dan ook vanuit het oogpunt van de waterhuishouding geen belemmering verwacht ten aanzien van de bestemmingswijziging en de uitvoering van het plan.

Op 31 mei 2018 zijn de voor de watertoets relevante projectgegevens voorgeled aan het waterschap ter beoordeling. In het kader van de watertoets heeft Jan van der Schoot, Medewerker watersysteem van het waterschap per mail op woensdag 4 juli 2018 aangegeven dat de in de plannen genoemde ontwikkelingen niet van invloed zijn op de waterthema's van de watertoetstabel. Het waterschap heeft geen opmerkingen op de plannen.

2.2.3.2.10 Archeologie en cultuurhistorie     

Cultuurhistorie

In 2.2.2.1.1 Ontstaansgeschiedenis is de locatie in zijn (historische) context beschreven.

Op de locatie komen geen cultuurhistorische waarden of structuren voor, die bescherming genieten. De bomen die van betekenis zijn, blijven behouden. Er zijn geen monumenten in of direct grenzend aan de planlocatie aanwezig. In het kader van de meer algemene historische lading van de Hummeloseweg, als één van de invalswegen naar het centrum, is de bouwtypologie (grondgebonden woningen, afwisselend beeld, aansluitende korrel en maat van de bebouwing en diverse rooilijntoepassing) afgestemd op de historisch bepaalde kenmerken van de straat.

Archeologie, deellocatie Hummeloseweg 8

Voor de locatie Hummeloseweg 8 is een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 24). Dit onderzoek is beoordeeld door de Omgevingsdienst Achterhoek, die de volgende conclusies heeft getrokken.

Het onderzoek met bijbehorende rapportage is uitgevoerd conform de hiervoor geldende richtlijn uit de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA versie 4.0). Het onderzoek voldoet aan het archeologisch beleid van de gemeente Bronckhorst. Voor het bureauonderzoek is gebruik gemaakt van de onderzoeksvragen uit het archeologische beleid; inhoudelijke norm archeologisch vooronderzoek (Regionaal afwegingskader voor archeologiebeleid, 2012). Er zijn geen opmerkingen op de rapportage.



De omgevingsdienst kan instemmen met het advies van Econsultancy voor het uitvoeren van vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuven, vanwege de historische bebouwing die op de locatie aanwezig is geweest. Het gebied waar het proefsleuvenonderzoek uitgevoerd moet worden, is op de afbeelding hierna aangegeven. Het proefsleuvenonderzoek dient nog uitgevoerd te worden, op basis van het goedgekeurde Programma van Eisen (PvE).



Voor het oostelijke deel van het plangebied wordt geadviseerd om geen ingrepen dieper dan 45 cm -mv uit te voeren en de archeologische dubbelbestemming te handhaven. Indien hier toch diepere ingrepen plaats gaan vinden, zal ook hier een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd moeten worden. In het westelijke deel van het plangebied is geen vervolgonderzoek nodig, vanwege de diepe, recente bodemverstoringen.

verplicht

Econsultancy heeft in opdracht van ProWonen in juni 2018 een archeologisch proefsleuvenonderzoek uitgevoerd (Bijlage 25). Daarin is voor het aspect 'selectieadvies' het volgende opgenomen. Met het proefsleuvenonderzoek zijn de belangrijkste aspecten van de ‘Villa van Coops’ gedocumenteerd. Het volledig opgraven van de kelder en de funderingsresten zal niet leiden tot een aanwas aan informatie die tot nu toe nog niet bekend is. Voor de uiteindelijke rapportage zal het raadplegen van historisch kaartmateriaal (tevens kadastraal) en bouwgegevens bij het ECAL (Erfgoedcentrum Achterhoek Liemers) voldoende zijn. Wellicht kan het muurwerk aan de hand van deze bronnen daadwerkelijk worden gekoppeld aan de villa (door middel van georeferen). Het selectieadvies is dan ook om de rapportage aan te vullen met historisch kaartmateriaal en bouwgegevens en het plangebied vrij te geven voor verdere ontwikkeling. Het bevoegd gezag dient deze nog te beoordelen.

Archeologie, deellocatie Achter de Hoven

Econsultancy heeft in opdracht van ProWonen in mei 2018 een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (IVO, verkennende fase) door middel van boringen uitgevoerd (Bijlage 26).

Vanwege de landschappelijke situering, in een gebied van dekzandruggen waar archeologische waarden uit verschillende periodes bekend zijn, geldt voor alle periodes vanaf het Laat-Paleolithicum een hoge verwachting. Bovendien is het plangebied gelegen binnen de historische kern van Zelhem en is bekend dat in het oostelijke deel van het plangebied een historische erf aanwezig is geweest waarvan de historie in ieder geval terug gaat tot in de eerste helft van de 19e eeuw. Uit de resultaten van het booronderzoek blijkt verder dat de bodemopbouw binnen het plangebied grotendeels intact is. De kans dat intacte archeologische waarden aanwezig zijn is dan ook groot. Econsultancy adviseert derhalve een vervolgonderzoek uit te voeren. Gezien de ligging van het plangebied in een historische kern, en de bekende aanwezigheid van een historisch erf, is in dit stadium de meest geschikte onder-zoeksmethode een waarderend proefsleuvenonderzoek. Bij een proefsleuvenonderzoek dienen verspreid over het plangebied sleuven gegraven te worden met als doel om eventuele archeologische waarden te karteren en waarderen. Voor dit onderzoek dient een door de bevoegde overheid goed-gekeurd Programma van eisen te zijn opgesteld waarin is vastgelegd waaraan het onderzoek moet voldoen.

Bovenstaand betreft een advies, opgesteld door Econsultancy. Het advies dient ter goedkeuring voorgelegd te worden aan de bevoegde overheid (gemeente Bronckhorst). Na beoordeling wordt door de bevoegde overheid een besluit genomen. De resultaten uit het proefsleuvenonderzoek zullen t.z.t. verwerkt worden in dit plan.

2.2.3.2.11 Flora en fauna     

Deellocatie Hummeloseweg (voormalige Rabobank)

Econsultancy heeft in opdracht van ProWonen een quickscan flora en fauna uitgevoerd aan de Hummeloseweg 8 te Zelhem (Bijlage 27). De quickscan flora en fauna is uitgevoerd in het kader van een bestemmingsplanwijziging.

Het onderzoek heeft tot doel om in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten, gebieden of houtopstanden aanwezig zijn die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk negatieve gevolgen kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep.

De aanwezigheid van geschikt habitat op de onderzoekslocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergegeven in onderstaande tabel. In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningtrajecten. In de tabel is weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Wet natuurbescherming voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.

verplicht

De bebouwing op de onderzoekslocatie is geschikt als zomer-, paar-, kraamverblijf voor de gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis. Met de huidige informatie is niet uit te sluiten dat met de voorgenomen werkzaamheden overtreding van verbodsbepalingen op de Wet natuurbescherming plaatsvindt. Vanwege de geschiktheid van de bebouwing voor gebouwbewonende vleermuizen is nader onderzoek naar de huidige functionaliteit noodzakelijk. Middels het nader onderzoek kan bepaald worden of in de bebouwing vaste rust- of verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn en of er mogelijk een ontheffingsaanvraag aan de orde is.

Uit een aanvullende rapportage (Bijlage 28) blijkt dat in de bebouwing op de onderzoekslocatie geen verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn. In de percelen ten zuiden en ten noorden van de onderzoekslocatie is wel veel foerageeractiviteit aanwezig van gewone dwergvleermuizen en laatvliegers. Ook is er een baltsende gewone dwergvleermuis vastgesteld nabij de onderzoekslocatie maar deze vleermuis heeft geen binding met de onderzoeks-locatie. Aangezien de onderzoekslocatie geen verblijfsfunctie voor vleermuizen heeft, is er voor de sloop van de bebouwing op de onderzoekslocatie geen ontheffing van de Wet natuurbescherming benodigd. De voorgenomen werkzaamheden zullen niet leiden tot verstoring van een verblijfplaats van vleermuizen.

Het onbebouwde deel van de onderzoekslocatie is niet geschikt voor jaarrond beschermde soorten. Wel dient de beplanting buiten het broedseizoen van broedvogels verwijderd te worden en moet de zorgplicht in acht worden genomen ten aanzien van incidenteel voorkomende algemene amfibieën en grondgebonden zoogdieren.

Deellocatie Achter de Hoven (voormalig postkantoor)

Econsultancy heeft in opdracht van ProWonen een quickscan flora en fauna uitgevoerd aan de Achter de Hoven 18 te Zelhem (Bijlage 29). De quickscan flora en fauna is uitgevoerd in het kader van de voorgenomen herontwikkeling van de onderzoekslocatie.

Het onderzoek heeft tot doel om in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten, gebieden of houtopstanden aanwezig zijn die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk negatieve gevolgen kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep.

Ten behoeve van de sloop en nieuwbouw zal de bestaande beplanting worden verwijderd.

De aanwezigheid van geschikt habitat op de onderzoekslocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergegeven in onderstaande tabel. In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningtrajecten. In de tabel is weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Wet natuurbescherming voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.

verplicht

Op basis van de resultaten uit dit onderzoek is geen vervolgonderzoek noodzakelijk.

2.2.3.2.12 Verkeer     

Op deze planlocaties zijn een bank en postkantoor aanwezig geweest en bestemd. Dit betekent dat er functies aanwezig waren met een grotere verkeersgeneratie. Nu deze worden vervangen door een aantal woningen, vindt er een grote reductie in verkeersbewegingen en parkeerbehoefte plaats. De situatie verbetert hier derhalve. Er wordt daarnaast op de locatie zelf voorzien in 2 parkeerplaatsen per woning, waarmee wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernorm. Om het parkeren binnen het plangebied en gebruik van die gronden uitsluitend voor parkeren te garanderen, is in onderhavig plan een bestemmingsregeling opgenomen.

2.2.3.2.13 Leidingen     

Er zijn geen beschermde leidingen op of nabij het plangebied aanwezig. het planvoornemen heeft derhalve hierop geen invloed.

2.2.3.3 Volkshuisvesting     

In paragraaf 3.4.3 Woonbeleid van deze plantoelichting is het gemeentelijke woonbeleid beschreven. Daar wordt aangegeven dat door bevolkingskrimp de woningbouwprogramma's in de regio Achterhoek sterk onder druk staan. Voor Bronckhorst betekent de regionale verdeling dat er fors geschrapt moest en nog steeds moet worden in de eerder voorziene plannen en aantallen nieuw te bouwen woningen. Een groot deel van de geplande woningen is al in aanbouw, dan wel staat in de startblokken. De beperkte mogelijkheden voor nieuwbouw hebben ook consequenties voor het ruimtelijk beleid. Zo zal er verder geschrapt moeten worden in de woningbouwplannen. Ook in al bestaande capaciteit, variërend van grotere plannen tot mogelijkheden op perceelsniveau.

Bij het toevoegen van nieuwe woningbouwlocaties is er altijd sprake van maatwerk. In Zelhem zijn er de laatste jaren beperkt mogelijkheden voor woningbouw geweest. Zeker voor de startersdoelgroep is het vanwege het zeer beperkte aanbod goedkope woningen in Zelhem, heel moeilijk om tot de woningmarkt toe te treden. De planlocatie is mede gezien de ligging, grenzend aan een woonwijk, geschikt om starterswoningen en seniorenwoningen te realiseren en aan de vraag naar deze woningen tegemoet te komen. Overigens is elders in de gemeente het beoogde aantal nieuwbouwwoningen dat ProWonen realiseert, verlaagd. ProWonen voldoet, met inbegrip van onderhavige ontwikkeling, aan de met de gemeente afgesproken taakstelling. Het bouwprogramma van voorliggende ontwikkeling past binnen het beleid in de gemeentelijke (en regionale) Woonagenda.

2.2.3.4 Economisch     

De kosten voor uitvoering van het plan, bestaande uit de procedure om omgevingsvergunning, bouw van de woningen en de parkeervoorziening, worden bekostigd door ProWonen.



De gemeente is, op grond van artikel 6.12 Wro, verplicht een exploitatieplan vast te stellen. De gemeente kan, op grond van artikel 6.12, lid 2 Wro, besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins is verzekerd.

Aangezien ProWonen als verzoeker de volledige investering voor haar rekening neemt, kunnen door middel van een anterieure overeenkomst de kosten van grondexploitatie, maar ook van eventuele planschade op ProWonen worden afgewenteld. Daarmee wordt ProWonen volledig verantwoordelijk voor de financiële uitvoerbaarheid.

In het kader van een subsidietraject "Steengoed Benutten", bestaat er een mogelijkheid dat vanuit zowel de provincie als vanuit de gemeente een financiële bijdrage geleverd kan worden in het reduceren van een tekort op de grondexploitatie. Een toekenningsbeschikking is (nog) niet afgegeven. Dit heeft echter geen invloed op het bouwplan. ProWonen staat garant voor het tekort op de grondexploitatie.

2.2.3.5 Maatschappelijk     

Het realiseren van 13 woningen ter vervanging van de bestaande bebouwing heeft beperkte ruimtelijke impact op de omgeving. Voor het mogelijk maken van deze ontwikkeling zal de gebruikelijke bestemmingsplanprocedure worden doorlopen. Zie hiervoor 2.2.3.6 Overleg en inspraak

2.2.3.6 Overleg en inspraak     

Vooroverleg ProWonen

De panden aan de Hummeloseweg 8 en Achter de Hoven 18 zijn door ProWonen aangekocht voor de herontwikkeling naar woningen. De aankoop is op 13 maart 2018 als nieuwsbericht gemeld in het huis-aan-huisblad "Contact Bronckhorst Zuid" (Achterhoek Nieuws) en dagblad De Gelderlander. Daarmee werden de inwoners van Zelhem voor het eerst informeel geïnformeerd over de bouwplannen van ProWonen. Met de buren van Hummeloseweg 12 heeft ProWonen eind maart 2018 een persoonlijk gesprek gevoerd.



Op 11 juni 2018 zijn de direct omwonende eigenaren/bewoners door ProWonen' aangeschreven. In deze brief werd de aankoop nogmaals bevestigd en werd bodemonderzoek op de locatie Hummeloseweg 8 aangekondigd. Tevens was dit de persoonlijke uitnodiging voor een inloopbijeenkomst op donderdag 5 juli bij "Het Witte Paard" in Zelhem.



De inloop-bijeenkomst op 5 juli is openbaar aangekondigd door middel van een advertentie in de weekbladen "Contact Bronckhorst Zuid" op 26 juni 2018 en "Vizier op Bronckhorst" op 4 juli 2018 en in dagblad "De Gelderlander" op 27 juni 2018.



De inloopbijeenkomst op 5 juli was goed bezocht. Direct omwonenden waren als eerste uitgenodigd om 19.00 uur en om 20.00 uur kwamen overige belangstellenden er bij. Via formulieren kon er direct gereageerd worden op het plan. De reacties op het plan waren tweeledig: enerzijds kon men zich aanmelden als belangstellende voor een huurwoning op deze locaties, anderzijds kon inhoudelijk worden gereageerd op het plan zelf en de bijbehorende bestemmingsplanwijziging. De laatste reacties zijn waar mogelijk verwerkt in het Voorontwerp Bestemmingsplan.

Vanuit een omwonende, sprekend namens "Vitale kernen Zelhem", werd het ongenoegen uitgesproken over het vroegtijdig weghalen van de parkeerplaatsen bij de Rabobank. Dit was echter nodig voor het archeologisch proefsleuvenonderzoek dat hier heeft plaatsgevonden. Dit is betreffende omwonende uitgelegd.



Andere omwonenden hadden een bezwaar omdat zij hun uitzicht kwijtraken. Met hen is een persoonlijk vervolggesprek gevoerd op 12 juli 2018. Vervolgens is bekeken of het bouwblok ter plaatse van het voormalige postkantoor in plaats van oostelijk op de kavel naar de westkant van de kavel verschoven kan worden. De nieuwe parkeerplaats ligt dan op de plek van de bestaande parkeerplaats, waardoor het uitzicht in stand blijft. Dit is ook besproken op 12 en 16 juli 2018 in persoonlijke gesprekken met de fdirect omwonenden. Er is naar aanleiding van dit vooroverleg besloten het bouwblok in westelijk richting te schuiven. Dit is in de verbeelding inmiddels verwerkt.



Op 31 mei 2018 zijn de voor de watertoets relevante projectgegevens voorgeled aan het waterschap ter beoordeling. In het kader van de watertoets heeft het Waterschap Rijn en IJssel per mail op woensdag 4 juli 2018 aangegeven dat de in de plannen genoemde ontwikkelingen niet van invloed zijn op de waterthema's van de watertoetstabel. Het waterschap heeft geen opmerkingen op de plannen.

2.2.3.6.1 Overleg     

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro is het voorontwerp bestemmingsplan voor advies toegestuurd aan het Waterschap Rijn en IJssel en de Provincie Gelderland.

Waterschap Rijn en IJssel

Het plan is aan het Waterschap Rijn en IJssel voorgelegd in verband met het waterbelang. Het waterschap heeft op 4-7-2018 laten weten dat de in de plannen genoemde ontwikkelingen niet van invloed zijn op de waterthema's van de watertoetstabel. Het waterschap heeft geen opmerkingen op de plannen.

Provincie Gelderland

Het plan is aan de provincie voorgelegd omdat het provinciale belang 'Woningbouw' een rol speelt. De provincie heeft hierop bij brief van 3 oktober 2018 gereageerd dat het woonbelang goed is meegewogen in het plan, zij verder geen adviezen hebben en, als het plan niet wijzigt, dit niet opnieuw aan de provincie hoeft worden toegezonden.

2.2.3.6.2 Inspraak     

Het voorontwerp bestemmingsplan ligt voor een ieder van 16 augustus t/m 26 september 2018 voor inspraak ter inzage. Er zijn geen inspraakreacties ontvangen.

2.2.3.7 Conclusie     

Overleg en inspraak leveren geen bijzonderheden op zodat het plan zonder aanpassingen verder in procedure kan.

2.2.4 Juridische aspecten planonderdeel     

In deze paragraaf komen de juridische aspecten aan bod die betrekking hebben op de bestemmingen die voorkomen in dit specifieke planonderdeel. De algemene juridische aspecten zijn opgenomen in Hoofdstuk 4 Juridische aspecten algemeen.

2.2.4.1 Bestemmingsregels     

2.2.4.1.1 Verkeer     

Artikel 6 Verkeer

Deze bestemming richt zich op het openbare gebied. Binnen deze bestemming kunnen meerdere doeleinden worden onderscheiden, zoals ontsluitingswegen, voet- en fietspaden, parkeer-, groen- en verblijfsvoorzieningen.

Het groen dat geen onderdeel uitmaakt van de hoofdgroenstructuur volgens het groenstructuurplan van de gemeente Bronckhorst (maar wel een ruimtelijke functie vervult) is bestemd als 'Verkeer'.

Om na verkoop van zogeheten 'overhoekjes' en openbaar groen door de gemeente aan particulieren, deze delen te kunnen gebruiken als tuin, is in de bestemmingsbeschrijving 'tuinen' opgenomen. Hier gelden geen bouwmogelijkheden anders dan vergunningsvrije bouwwerken.

2.2.4.1.2 Wonen     

Artikel 7 Wonen

Woningen zijn ondergebracht in de bestemming 'Wonen'. Voor regulering van de woonfunctie kan deels verwezen worden naar paragraaf 4.2.2 Bebouwing.

Het hoofdgebouw (de woning, al dan niet met aan- en uitbouwen) kunnen worden gerealiseerd binnen het op de verbeelding aangegeven 'bouwvlak'. Deze bouwvlakken zijn, in tegenstelling tot de voorgaande plannen, niet per hoofdgebouw strak om de bebouwing getrokken, maar betreffen bouwstroken waarbinnen meerdere woningen liggen.

Bij het bepalen van de bouwvlakken worden de volgende uitgangspunten gehanteerd.

  1. geen doublures met de toekomstige regels voor vergunningvrij bouwen
  2. ruimte creëren voor de toekomst
  3. toekomstige afwijkingsprocedures voorkomen
  4. rekening houden met belangen belendende bestemmingen/bebouwing
  5. rekening houden met het algemeen ruimtelijk beeld

De woningen worden als volgt gereguleerd. In beginsel worden aaneengesloten bouwvlakken gehanteerd. Woningen van eenzelfde categorie (twee-aaneen, aaneengebouwd) die naast elkaar gesitueerd zijn, worden zoveel mogelijk in één bouwvlak geplaatst. Daarbij worden in de regel rechthoekige bouwvlakken gehanteerd. Er kunnen stedenbouwkundige redenen zijn om hier van af te wijken. Voor de situering en grootte van het bouwvlak gelden de volgende uitgangspunten:

  • de situering van de voorgevels in de stedenbouwkundige plannen is vertaald in de straatgerichte grens van het bouwvlak (overeenkomstig);
  • de overige randen (zijgevels en achtergevels) van het hoofdgebouw liggen ruimer binnen het bouwvlak (bouwvlak is iets ruimer getekend dan de bouwplannen omwillen van voldoende flexibiliteit).

In de planregels is opgenomen dat het aantal woningen zoals in de stedenbouwkundige plannen is opgenomen per bouwvlak ook het maximum aantal is. Dit vanwege het regionale en gemeentelijke woonbeleid (zie paragraaf 3.4.3 Woonbeleid). Daar waar op grond van het woonbeleid nog ruimte is voor het realiseren van nieuwe woningen, is op de betreffende locaties de aanduiding 'maximum aantal woningen' opgenomen.

De plaatsing van bijbehorende bouwwerken als aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen is in de planregels verbaal beschreven. Bijbehorende bouwwerken zijn ook binnen het bouwvlak mogelijk. De maximale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken op een bouwperceel is 120 m².

Voor kleinere percelen zouden de bouwmogelijkheden voor hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken kunnen leiden tot een ongewenste dichtheid aan bebouwing. Daarom is er per bouwwijze een maximum bebouwingspercentage van het bouwperceel opgenomen, te weten 30% voor vrijstaande woningen, 40% voor twee-aaneen woningen (halfvrijstaand) en 50% voor aaneengebouwde woningen (rijwoningen).

Binnen de woonfunctie worden onder voorwaarden nevenactiviteiten toegelaten in het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken, die qua functie hieraan ondergeschikt zijn. Deze aan huis verbonden activiteiten bestaan uit een aan huis verbonden beroep, een aan huis verbonden bedrijf, internetverkoop en bed & breakfast.

Bij een aan huis verbonden beroep en aan huis verbonden bedrijf is het uitgangspunt dat de activiteiten qua aard, omvang en uitstraling past in een woonomgeving. Bij een bedrijf geldt aanvullend dat deze vermeld moet zijn in de activiteiten in de bijgevoegde Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging. Omdat de functiemengingslijst een algemene lijst is waarnaar in meerdere bestemmingen wordt verwezen, is niet zonder meer iedere in de lijst vermelde activiteit toegelaten. Leidend is dat de activiteit past in de woonomgeving. Verder zijn er enkele kwalitatieve en kwantitatieve voorwaarden gesteld en is detailhandel als hoofdactiviteit niet toegestaan.

Bij internetverkoop gaat het om een vorm van detailhandel dat op essentiële punten afwijkt van de traditionele detailhandel in winkels. Waar die traditionele detailhandel nu in bestemmingsplannen wordt uitgesloten vanwege haar (ruimtelijke) uitstraling en effecten op de omgeving, kan internetverkoop juist vanwege de aard en uitstraling van de activiteiten wel worden toegelaten.

Bij een bed & breakfast-accommodatie geldt dat er maximaal 2 gastenkamers mogen worden gebruikt ten behoeve van bed & breakfast. Door deze bepaling is het mogelijk binnen de grenzen van het bestemmingsplan initiatieven te ontplooien ter bevordering van het toerisme.

Een gedeelte van de woning mag onder voorwaarden als afhankelijke woonruimte worden gebruikt. Daarmee is het mogelijk om ruimten binnen de woning in te richten om een naaste te kunnen verzorgen uit het oogpunt van mantelzorg Een belangrijke voorwaarde is echter wel dat er geen sprake mag zijn van woningsplitsing. Hiervoor zijn geen regels in het bestemmingsplan opgenomen omdat het landelijke Besluit omgevingsrecht (Bor) reeds in voorziet in een vergunningvrije mogelijkheid.

Om het parkeren binnen het plangebied en gebruik van die gronden uitsluitend voor parkeren te garanderen, is op de verbeelding en in de regels de functieaanduiding 'parkeerterrein' opgenomen.

2.2.4.1.3 Waarde     

Artikel 8 Waarde - Archeologie, Artikel 9 Waarde - Archeologische verwachting 1 en, Artikel 10 Waarde - Archeologische verwachting 2.

De archeologische waarden worden beschermd door middel van dubbelbestemmingen welke zijn gebaseerd op de Archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Bronckhorst. Deze artikelen zijn inhoudelijk hetzelfde van opbouw, maar verschillen onderling in archeologische waarden en de regels die daar mee samenhangen. Waarde - Archeologie staat voor gebieden met een bekende zeer hoge of hoge archeologische waarde. Waarde - Archeologische verwachting 1 staat voor een hoge verwachtingswaarde. Waarde - Archeologische verwachting 2 staat voor een voor een middelhoge verwachtingswaarde.

Zolang er voor de 2 deellocaties binnen dit bestemmingsplan geen afgeronde selectiebesluiten zijn afgegeven, blijven de dubbelbestemmingen uit het vigerende bestemmingsplan van toepassing.

Ter bescherming van deze waarden zijn bouwregels, gebruiksregels en een omgevingsvergunningstelsel opgenomen met daarbij een onderzoeksverplichting. Het bestemmingsregime is afhankelijk van de aangetoonde waarde en de hoogte van de verwachting. De onderzoeksverplichting vervalt als er reeds onderzoeksgegevens bekend zijn of op andere wijze voldoende informatie beschikbaar is over de aanwezigheid van archeologische waarden. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee burgemeester en wethouders, als onderzoeksgegevens daartoe aanleiding geven, de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk kunnen laten vervallen of deze kunnen omzetten van een verwachtingswaarde naar een aangetoonde waarde.

 

2.3 Rijksweg 14 Drempt     

2.3.1 Inleiding     

2.3.1.1 Aanleiding     

Bij de gemeente Bronckhorst is het verzoek ingediend om het bestemmingsplan te herzien voor het uitbreidingsplan van het Tuincentrum Bloemendaal, dat gevestigd is aan de Rijksweg 14 te Drempt. Het plan bestaat uit het verplaatsen van een deel van het bouwvlak, zodat ten westen van de bestaande kassen een nieuwe kas kan worden aangebouwd.

2.3.1.2 Plangebied     

Het perceel van Tuincentrum Bloemendaal is gelegen ten de zuidzijde van de Rijksweg te Drempt. De begrenzing van het plangebied valt samen met de begrenzing van het bedrijfsperceel. Binnen dit plangebied wordt de vorm van het bouwvlak aangepast zonder dat de oppervlakte van het bouwvlak toeneemt.

Hieronder is een luchtfoto opgenomen van de globale ligging van het plangebied waarbinnen de vorm van het bouwvlak wordt gewijzigd.

verplicht

afb. luchtfoto ligging plangebied

2.3.1.3 Vigerende planologische situatie     

De bebouwing binnen het perceel wordt uitgebreid met kas. De kas kan niet worden gebouwd De nieuwbouw heeft een oppervlakte van 1.741 m² (54,4 m x 32 m). Ter plaatse van het perceel Rijksweg 14 is op basis van het geldende bestemmingsplan 'Stedelijk gebied Bronckhorst' (vastgesteld 31-03- 2016) de bestemming Detailhandel aan de gronden toegekend. Het huidige bouwvlak laat uitsluitend een uitbreiding van gebouwen toe ten zuiden van de bestaande kas. Bloemendaal wilt graag de kas uitbreiden aan de westzijde. Hiervoor moet het bestemmingsplan worden aangepast waarbij de vorm van het bouwvlak wordt gewijzigd. Op de volgende afbeelding is het plangebied met de gehele bestemming 'detailhandel' met het huidige bouwvlak opgenomen. Over het plangebied liggen ook twee dubbelbestemmingen:

  • Waarde - Archeologische verwachting 1
  • Waterstaat – Waterkering.

verplicht

afb. uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan 

2.3.1.4 Leeswijzer     

Hoofdstuk 2 Planonderdelen

Dit hoofdstuk geeft in paragraaf 2.3 Rijksweg 14 Drempt de ruimtelijke onderbouwing van dit specifieke planonderdeel. Het bevat de inleiding van het planonderdeel (paragraaf 2.3.1), de beschrijving van het initiatief (paragraaf 2.3.2) en de uitvoerbaarheid van dit planonderdeel (paragraaf 2.3.3).

Paragraaf 2.3.1 Inleiding

Deze paragraaf bevat de aanleiding van het plan (paragraaf 2.3.1.1), een beschrijving van het plangebied (paragraaf 2.3.1.2), de vigerende planologische situatie (paragraaf 2.3.1.3) en deze leeswijzer (paragraaf 2.3.1.4).

Paragraaf 2.3.2 Initiatief

In deze paragraaf wordt het initiatief toegelicht. Hierbij wordt ingegaan op de bestaande situatie (paragraaf 2.3.2.1), de randvoorwaarden voor het initiatief (paragraaf 2.3.2.2) en de beschrijving van het initiatief (paragraaf 2.3.2.3).

Paragraaf 2.3.3 Uitvoerbaarheid

In deze paragraaf wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. Het betreft de toetsing van het beleidskader (paragraaf 2.3.3.1), omgevingsaspecten (paragraaf 2.3.3.2), volkshuisvestelijke aspecten (paragraaf 2.3.3.3), economische aspecten (paragraaf 2.3.3.4), maatschappelijke aspecten (paragraaf 2.3.3.5) en overleg en inspraak (paragraaf 2.3.3.6). Per uitvoerbaarheidsaspect wordt aangegeven in hoeverre het plan uitvoerbaar is op dat aspect. De laatste paragraaf (2.3.3.7) geeft een eindconclusie over de uitvoerbaarheid van het plan.

Paragraaf 2.3.4 Juridische aspecten planonderdeel

In deze paragraaf wordt een juridische toelichting gegeven op de in dit planonderdeel voorkomende bestemmingen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt het algemene ruimtelijke beleidskader weergegeven. De paragrafen bevatten samenvattingen van het rijksbeleid (paragraaf 3.1), provinciaal beleid (paragraaf 3.2), regionaal beleid (paragraaf 3.3) en gemeentelijk beleid (paragraaf 3.4).

Hoofdstuk 4 Juridische aspecten algemeen

In dit hoofdstuk worden de juridische aspecten van het plan toegelicht. Na een algemene aspecten (paragraaf 4.1) wordt er stilgestaan bij de opbouw van de regels (paragraaf 4.2) en de inhoud van de regels, zoals de wijze van bestemmen (paragraaf 4.3).

Bijlagen bij planonderdeel Rijksweg 14 Drempt

Hierin zijn diverse bijlagen bij de plantoelichting van dit planonderdeel opgenomen.

2.3.2 Initiatief     

2.3.2.1 Bestaande situatie     
2.3.2.1.1 Ontstaansgeschiedenis     

Mogelijk is de naam Drempt afgeleid van het Romeinse woord 'terminus' wat eindpunt betekent. Dit woord komt voor in het dorpshuis 'Gildehöfke Trementhe'. Drempt is namelijk gelegen op het eindpunt van de stuifduin lang de oude IJssel. De daarop gelegen van origine 8e en 9e eeuwse St. Joriskerk vorm een markant punt in de omgeving. De kerk is gelegen op een voormalige oeverwal aan de weg Doesburg-Doetinchem. Het betreft een laat-gotische kerk. De hervormde kerk, met pastorie en groenelementen ligt samen met enkele omringende woningen op een 'hoge' kop ten opzichte van het stroomgebieden van de IJssel en oude IJssel.

De kern Drempt is ontstaan uit een lint van boerderijen langs de huidige Kerkstraat. Aan deze straat zijn individuele woningen geplaatst. Aan de oostkant van het dorp (vanaf de Braambergseweg) dateert de bebouwing uit verschillende perioden. Hierdoor is het historische karakter van de route door het dorp zichtbaar, aangezien de ontstaansgeschiedenis is opgebouwd uit een aantal schakels. Eveneens is het tracé van de Rijksweg met de markante bocht om de kerkheuvel een beeldbepalend lint.

Op onderstaande afbeelding is het Tuincentrum zichtbaar met de kassen, parkeerplaatsen, de bedrijfswoning en de aangrenzende gronden met het kweekgoed. De rode belijning geeft de locatie van de toekomstige kas weer.

verplicht

2.3.2.1.2 Ruimtelijke structuur     

Bebouwingsstructuur

Het oudste bebouwingslint van Drempt is de Kerkstraat. Aan deze straat zijn individuele woningen geplaatst. De historisch kern van Drempt heeft een karakteristieke stedenbouwkundige structuur waarbij de kerk met pastorie is gesitueerd aan het einde van een lang lint. De andere zijde van het lint eindigt bij de school en het dorpshuis. Het lint dat loopt van de kerk tot het dorpshuis kan bestempeld worden als de visueel-ruimtelijke ruggengraat van Drempt. De kerk is enigszins hoger gelegen dan haar omgeving en vormt met de bijbehorende groenelementen een op zichzelf staand element. De kerk is een rijksmonument.

De centrale naoorlogse uitbreiding ligt aan de zuidoost kant van het dorp, met de Gildeweg en de Dreef als centrale assen. Deze uitbreidingen dragen de stedenbouwkundige kenmerken van de vooroorlogse 'tuindorpen' met symmetrische straatprofielen met voortuinstroken en op de hoeken zijtuinstroken, woningen in twee bouwlagen met langskap, in tweekaptypen of rijtjes.

Verspreid over het dorp staan vrijstaande gevarieerde woningen in een of twee bouwlagen met kap op eigen kavels. De woningen aan de randen van het dorp hebben vrij uitzicht op het landschap.

Opvallend is dat dwars door de kern aan weerszijden van de N317 een strook bedrijven is gelegen. In dit gebied zijn verschillende bedrijven gehuisvest in milieucategorie 2 en 3. Ook het Tuincentrum Bloemendaal ligt aan deze provinciale weg. Zie volgende afbeelding met globale ligging plangebied.

2.3.2.1.3 Functionele structuur     

Algemeen

Drempt heeft voornamelijk een woonfunctie. De overige functies zijn voornamelijk gelegen aan de Rijksweg. Zo zijn hier meerdere winkels te vinden en enkele grotere bedrijven. In het noordoosten van het dorp zijn er voorzieningen te vinden in de vorm van een zogeheten 'brede school' en een buurtcentrum/peuterspeelzaal. In het westen van het dorp is de kerk met een begraafplaats te vinden. Verder liggen er aan de randen van het dorp enkele agrarische percelen.

Verkeersstructuur

De belangrijkste ontsluitingsweg van Drempt is de Rijksweg (N317), welke ten zuiden van het dorp is gesitueerd. Daarnaast is Kerkstraat de een belangrijke corridor in de verkeersstructuur.

Drempt wordt regionaal in vier richtingen ontsloten. In noordelijke richting wordt Drempt ontsloten door de Veldweg; in oostelijke richting door de Kerkstraat en de N317; in zuidwestelijke richting door de N317 en later door de N337 en in westelijke richting door de N317. Alle wegen in Drempt hebben een verblijfsfunctie. Op de navolgende afbeelding is de hoofdwegenstructuur weergegeven.

verplicht

Hoofdwegenstructuur

Groenstructuur

De kern Drempt heeft een aantal beeldbepalende groenelementen, zo wordt de Kerkstraat begeleid door groene hagen en bevinden zich verspreid door de kern verschillende groenstroken met monumentale bomen. Samen met de groene voortuinen geeft dit Drempt een groen karakter. Ten noorden van de Rijksweg is een speeltuin gelegen. Buiten de kern dragen de zuidelijk gelegen uiterwaarden met plassen en strangen in belangrijke mate bij aan het groen karakter.

2.3.2.2 Randvoorwaarden     
2.3.2.2.1 Stedenbouwkundige eisen     

De randvoorwaarde is dat het aantal m2 van het bouwvlak door de vormwijziging niet mag toenemen als gevolg van de bestemmingsplanwijziging.

2.3.2.2.2 Beeldkwaliteitseisen     

Het initiatief zal worden getoetst aan redelijke eisen van welstand. Hiervoor gelden algemene en meer bijzondere criteria.

Algemene criteria

Maat en schaal

Doorgaans geeft het bestemmingsplan al minimum en maximum maten voor de bouwwerken. Voor zover dat niet het geval is beoordeelt de commissie of het bouwwerk 'op maat' is, dus niet te groot of te klein. Schaal is een typisch welstandscriterium; het gaat om de onderverdeling van een bouwwerk in kleinere eenheden; dat kunnen volumes zijn of gevelverdelingen of zelfs kleinere elementen als stenen, pannen of kozijnstijlen. Het bepaalt de eenvoud / complexiteit van een bouwwerk. Maat en schaal vormen een onafscheidelijk duo, dat altijd bij een welstandsbeoordeling betrokken wordt.

Vorm en gebaar 

Vorm heeft te maken met recht schuin of rond, dus met kap of plat, vlak of plastisch, en dergelijke. Het gebaar of de 'houding' van een gebouw wordt bepaald door allerlei aspecten samen, zoals de positie van een gebouw, de entree en het gezicht, symmetrie of asymmetrie en dynamiek. Vorm en gebaar spelen vaak samen een rol en dragen vaak bij aan de betekenis van een gebouw.

Stijl en detail 

Beeldbepalende details bepalen juist als bij alle andere producten, de 'stijl'. Hierdoor verraadt het bouwwerk zijn leeftijd, het beschikbare materiaal en de bouwwijze. Naast details die de stijl bepalen zijn er ondergeschikte details aan een bouwwerk te onderscheiden; deze zijn vooral belangrijk als er hoge eisen aan een bouwwerk gesteld worden; het zijn bijvoorbeeld materiaalovergangen, ontmoetingen van materialen op de hoek.

Materiaal en kleur 

Het toegepaste materiaal bepaalt het karakter van een bouwwerk; de wijze waarop het wordt toegepast bepaalt de kwaliteit. De kleur is een laatste maar erg belangrijk beoordelingsaspect: namelijk licht of donker en kleursoorten als rood, geel of blauw kunnen praktisch nooit buiten beschouwing worden gelaten. Ook op grote afstand kan juist een kleur invloed hebben op de omgeving.

verplicht

afb. ligging plangebied in aangewezen "historische stads- en dorpsgebieden'

Het plangebied is gelegen binnen de 'historische stads- en dorpsgebieden'. Zie vorige afbeelding.

Kenmerken historische stads- en dorpsgebieden.

De oude stads- en dorpsgebieden ontlenen hun kenmerken aan een langere periode van ontwikkeling. De bebouwing is relatief open en kleinschalig met een grote variatie aan bouwvormen en stijlen. In de gemeente Bronckhorst kennen alleen de kernen Hengelo, Vorden en Zelhem verdichting van enige omvang. Verder blijven aaneengesloten straatwanden beperkt tot korte stukjes zoals in Laag-Keppel, Hummelo of Halle het geval is. De bebouwing is in de regel direct - met rabatstrook - aan de weg geplaatst, met naar de weg gekeerde gevels. Deze krijgen zo alle nadruk, terwijl de zij- en achtergevels veel minder bewerkt zijn. De positie van de bebouwing aan de linten buiten de oude kern is veelal gevarieerder en minder dicht aan de weg geplaatst. De bebouwing is in de regel een tot twee bouwlagen met kap en incidenteel drie en zelfs vier bouwlagen. Traditionele materialen als baksteen, keramische pan, hout en zink overheersen.

Waarden historische stads- en dorpsgebieden

Deze gebieden hebben een hoge belevingswaarde, zijn de dragers van de streekkenmerken en vertellen van hun geschiedenis en cultuur. Het zijn ook de gebiedsdelen waardoor de kernen zich van elkaar onderscheiden en als zodanig worden zij ook gewaardeerd.

Criteria historische stads- en dorpsgebieden

Onderstaande welstandscriteria gelden specifiek voor dit gebied en voor zover ze niet in strijd zijn met de in het betreffende bestemmingsplan aangegeven bouwmogelijkheden. Uitgangspunt is dat ieder ontwerp blijk geeft van een basaal vakmanschap, zoals uiteengezet is in de algemene welstandscriteria (zie hoofdstuk 3). Als een bouwplan niet aan de specifieke welstandscriteria voldoet, kan een nadere beoordeling plaatsvinden op basis van de algemene welstandscriteria. De welstandscriteria altijd hanteren in combinatie met de beschreven kenmerken. Bij beoordeling van wijzigingen en toevoegingen in deze gebieden, is de karakteristiek en het historisch aspect een belangrijke toets; dit houdt geenszins in dat nieuwe ingrepen, mits van enige omvang, geen eigen gezicht mogen hebben. De bestaande omgeving is immers ook gegroeid en gevarieerd. De aspecten die de samenhang van deze gebieden uitmaken, zoals maat en schaal, de spelregels van rooilijnbebouwing, overwegend met kap, rustig 'natuurlijk' materiaal en kleurgebruik vormen de leidraad. Het versterken van het historisch kader wordt vooral gezocht in het in stand houden c.q. restaureren van karakteristieke panden, alsmede in de inrichting van rabatstroken, erven, straatprofielen en beplantingen.

Criteriamatrix historische stads- en dorpsgebieden

Situering*

  • Nieuwbouw baseren op de gegroeide kleinschaligheid, openheid en diversiteit.
  • Nieuwbouw sluit aan bij de ritmiek van de bestaande bebouwing in de omgeving.
  • De parcellering, de positie en de oriëntatie van de oorspronkelijke bebouwing zijn richtinggevend bij nieuwbouw.
  • Het wisselende bebouwingsbeeld van herkenbare individuele panden wordt in stand gehouden.
  • Panden zijn gericht naar de openbare ruimte.

Massa en vorm*

  • Massa en vorm dienen zichtbaar te reageren op de belendende bebouwing.
  • De bouwmassa is compact en op zichzelf staand.
  • Het toepassen van een kapvorm is uitgangspunt voor het bouwplan.
  • De bestaande samenhang en afwisseling in de vormgeving van de kappen in de omgeving is richtinggevend.
  • Ondergeschikte aanbouwen of uitbreidingen op het achterterrein zijn mogelijk.

Gevels

  • Bij verbouw en renovatie is respect voor de oorspronkelijke stijl en gevelopbouw essentieel.
  • De maat en schaal van de oorspronkelijke gevelindeling wordt gerespecteerd.
  • De onderpui en de bovengevel vormen architectonisch een samenhangend geheel.
  • Zijgevels die duidelijk zichtbaar zijn vanaf de openbare ruimte worden behandeld als voorgevel.
  • De architectonische eenheid van het oorspronkelijke pand blijft uitgangspunt in geval van splitsing.
  • De individualiteit van de panden blijft bij samenvoeging gehandhaafd.
  • Bij verbouw en renovatie wordt aangesloten bij de richting en de maatverhoudingen van de bestaande gevelopeningen.
  • Bij historische gebouwen geen zonnepanelen of -collectoren aan de voorkant.

Materiaal gebruik

  • Bij verbouw of renovatie het oorspronkelijk materiaalgebruik tot uitgangspunt nemen.
  • In hoofdzaak bakstenen voor gevels en gebakken dakpannen op de daken toepassen.
  • Glas, spiegelende oppervlakken en kunststof worden niet toegepast bij beplating en als gevelbekleding.
  • Voor kozijnen en eventuele gevelbetimmering is in principe hout toegepast.

Kleurgebruik

  • Bij verbouwing of renovatie het oorspronkelijke kleurgebruik tot uitgangspunt nemen.
  • Voor de hoofdmaterialen worden aardkleuren toegepast, in combinatie met donkere of rode dakpannen.
  • Voordeuren en garagedeuren zijn donker geschilderd.

Detaillering

  • Bij verbouw of renovatie rekening houden met de kenmerkende ornamentiek zoals overstekken, dak- gevellijsten, siermetselwerk en speklagen.
  • Specifieke detaillering van gevelopeningen, balkonhekken, deurluifels en dergelijke met aandacht ontwerpen.
  • Gevelreclame aan panden met een commerciële functie past binnen de structuur en de detaillering van de gevel.

*voor zover niet anders geregeld in het bestemmingsplan

2.3.2.3 Planbeschrijving     

Het plan voorziet in een vormwijziging van het bouwvlak om de nieuw te bouwen kas op een meer geschikte locatie binnen het bedrijfsperceel te kunnen realiseren. De nieuwe kas zal hoofdzakelijk worden gebruikt voor de opkweek en overwintering van planten. De oppervlakte van het bouwvlak wijzigt hierdoor niet. Het te verplaatsen deel van het bouwvlak heeft een oppervlakte van 1.741 m2.

Op onderstaande afbeelding is aangegeven welk vervalt en welk deel toegevoegd wordt aan het bouwvlak. Het nieuwe bouwvlak na vormwijziging is hieronder rood omlijnd weergegeven. Het paars aangegeven deel van het bouwvlak vervalt.

 

verplicht

Beschrijving bouwplan

De nieuwe kas wordt aan de westzijde aangebouwd aan de bestaande kas. De nieuwe plek voor de kas werd gebruikt voor het uitstallen van planten en opslag van tuinaarde/tuinmateriaal. De kas heeft een grondvlak van 54,4 m bij 32 m. De oppervlakte bedraagt 1.741 m2. Op onderstaande situatietekening is de nieuwe kas aangeduid met een lichtgrijze arcering.

verplicht

Hieronder zijn afbeeldingen opgenomen van de zijgevel en de doorsnede van de nieuwe kas. De goot- en bouwhoogte van de kas bedragen circa 3,5 en 5 m.

verplicht

afb. aanzicht zijgevel bestaande kas en aangebouwde nieuwe kas (32 m)

verplicht

afb. dwarsdoorsnede lange zijde (54,4 m) nieuwe kas en deel van de bestaande kas.

2.3.3 Uitvoerbaarheid     

2.3.3.1 Toetsing aan beleidskader     

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een initiatief op perceelsniveau waarbij de vorm van het bouwvlak wordt gewijzigd zonder dat de oppervlakte van bouwvlak verandert. De ontwikkeling van het bedrijf vraagt om een efficiënte bedrijfsvoering en een aanpassing van het bouwvlak om de nieuwbouw goed te laten aansluiten op de bestaande bebouwing.

Ladder voor duurzame verstedelijking /duurzaam ruimtegebruik

Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet bij bij voorkeur in het bestaand stedelijk gebied worden uitgevoerd. De bestaande ruimte in dit gebied moet zoi optimaal mogelijk worden benut. Bij de Ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit het Bro gehanteerd: “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.”

In een uitspraak van 22 maart 2017 heeft de Afdeling recentelijke meer duidelijkheid verschaft over de vraag onder welke omstandigheden verplaatsing van bestaande functies en gebruiksmogelijkheden binnen hetzelfde plangebied kwalificeert als ‘nieuwe stedelijke ontwikkeling’ ontwikkeling’ als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening (“Bro“).

De Afdeling verduidelijkt dat uitsluitend moet worden gekeken naar de vraag of bebouwingsmogelijkheden, uitgedrukt in bebouwd oppervlakte en bouwhoogte, als gevolg van de verplaatsing toenemen. Niet van belang is of de verplaatsing leidt tot een ontwikkeling met een groter aantal vierkante meters aan bedrijfsvloeroppervlakte (“bvo“) dan mogelijk was voor de verplaatsing.

In het voorliggende bestemmingsplan gaat het uitsluitend om het veranderen van de vorm van het bouwvlak binnen dezelfde bestemming waardoor de bebouwingsmogelijkheden niet toenemen. Per saldo levert de aanpassing van het bouwvlak geen groter ruimtebeslag op. Er is dus geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een toetsing aan de ladder voor duurzame

verstedelijking /duurzaam ruimtegebruik is niet aan de orde.

Het initiatief is in overeenstemming met de beleidsuitgangspunten zoals verwoord in Hoofdstuk 3 Beleidskader.

2.3.3.2 Omgevingsaspecten     

Er bestaan geen milieuhygiënische en waterhuishoudkundige belemmeringen tegen het voorgenomen initiatief. Waarden op het gebied van landschap, natuur, archeologie en cultuurhistorie zijn niet in het geding binnen het plangebied.

2.3.3.2.1 Duurzaamheid     

Het hemelwater van het dak van de kas zal worden afgevoerd naar een bestaande kikkerpoel op eigen terrein. Er wordt geen assimilatieverlichting toegepast. De initiatiefnemers hebben plannen om op termijn zonnecollectoren te plaatsen op de bestaande gebouwen op het terrein met uitzondering van de kassen.

2.3.3.2.2 Bodem     

Een bestemmingsplan dat voorziet in bouw- en/of inrichtingsmogelijkheden dient een reëel beeld te geven van de bodemkwaliteit van de gronden waarop het initiatief betrekking heeft. Uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie.

In verband hiermee is een onderzoek naar de bodemkwaliteit uitgevoerd in augustus 2018. De locatie wordt op basis van het vooronderzoek aangemerkt als 'verdacht'. Bij verdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem verontreinigd is.

Het bodemonderzoek is uitgevoerd conform het protocol voor verkennend bodemonderzoek NEN-5740. Uit de resultaten van het bodemonderzoek blijkt het volgende.

Asbest

Volgens de asbestkansenkaart van de provincie Gelderland heeft de locatie een lage verwachtingskans op het voorkomen van asbest. De puinverharding is in dit onderzoek niet separaat onderzocht. Tijdens de terreininspectie is echter wel een visuele controle op de verharding uitgevoerd (boring 14 en 15). Bij deze inspectie zijn geen asbestverdachte materialen aan de oppervlakte aangetroffen. Het puin heeft de textuur van puingranulaat, welke normaliter door een erkende leverancier geleverd wordt.

Derhalve is de locatie onverdacht op het voorkomen van asbest in de bodem.

De gehele onderzoekslocatie kan op basis van het vooronderzoek als heterogeen verdacht worden beschouwd en hiervoor wordt de 'Onderzoeksstrategie voor een heterogeen verdachte locatie (VED-HE)' gehanteerd, waarbij het analysepakket van de bovengrond is uitgebreid met OCB's (Organochloorbestrijdingsmiddelen).

De resultaten van het onderzoek luiden als volgt:

Uit het uitgevoerde bodemonderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:

  • In geen van de geanalyseerde parameters in zowel grond als grondwater is de waarde voor nader onderzoek (tussenwaarde) en/of de interventiewaarde overschreden.
  • In de grond(meng)monsters is geen van de onderzochte stoffen aangetroffen in een concentratie boven de achtergrondwaarde of de detectiegrens van de desbetreffende stof.
  • De aangetroffen licht verhoogde gehalten in het grondwater vormen geen belemmering voor het toekomstige gebruik. De licht verhoogde gehalte is een gevolg van de van nature aanwezige barium.
  • De hypothese "De gehele onderzoekslocatie kan op basis van het vooronderzoek als heterogeen verdacht worden beschouwd" wordt verworpen.

Het bodemonderzoek is als Bijlage 30 bij de toelichting gevoegd.

2.3.3.2.3 Geluid     

Bij ruimtelijke plannen moet ter waarborging van een goed woon- en leefklimaat rekening gehouden worden met het aspect wegverkeerslawaai. Volgens de Wgh bevinden zich langs alle wegen wettelijke geluidzones, met uitzondering van woonerven, 30-km/uur-gebieden en wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart blijkt dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de meest nabij gelegen wegas 48 dB of minder bedraagt.

De mate waarin geluid, veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De wet stelt dat in principe de geluidbelasting op woningen niet de 48 dB mag overschrijden. Indien nieuwbouw van woningen of andere geluidgevoelige bebouwing mogelijk wordt gemaakt, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidbelasting ten gevolge van alle wegen op een bepaalde afstand van het object.

Een kas is geen geluidgevoelige functie, die relevant zou kunnen zijn voor deze paragraaf.

Conclusie

Het geluidsaspect levert geen belemmeringen op voor de uitvoering van het plan.

2.3.3.2.4 Luchtkwaliteit     

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichts bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt.

Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 ug/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM. Zo staat een grenswaarde van 3% gelijk aan bijvoorbeeld de bouw van circa 1500 woningen met één ontsluitingsweg;

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Het in gebruik nemen van de nieuwe kas leidt niet tot een toename van stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof). Voor de productie van bloemen, groenten en planten worden in de glastuinbouw warmte, koude, licht en CO2 in optimale verhoudingen in de kassen toegepast.

De geplande aanbouw voor een nieuwe kas heeft derhalve een neutraal effect op de luchtkwaliteit ter plaatse.

Conclusie

Omdat het plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging, vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

2.3.3.2.5 Bedrijven en milieuzonering     

Indien door middel van een plan nieuwe, voor milieuhinder gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door nieuwe ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt en mogen omliggende (agrarische) bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast. De afstandsnormen die voor de milieuzonering worden gebruikt zijn ontleend aan de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG.

Ten noorden, oosten en westen van de geplande kas zijn gevoelige functies, te weten, woningen gelegen op de percelen Biermanshof 12, Rijksweg 16/18 en Rijksweg 10/12. De afstand tot de nieuwe kas bedraagt respectievelijk 80 m, 90 m en 70 m.

De richtafstanden van een detailhandelsfunctie (SBI-code 47) of tuincentra (SBI-code 5246/9) tot de woningen bedraagt respectievelijk 10 m of 30 m vanwege het geluidsaspect. Aan beide richtafstanden kan worden voldaan.

Overigens wordt opgemerkt dat de gronden ook in de huidige situatie ook al waren bestemd voor een detailhandelsfunctie

Conclusie

De nieuwe kas levert geen beperkingen op voor in de omgeving aanwezige functies.

 

2.3.3.2.6 Externe veiligheid     

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval met slachtoffers onder omwonenden waarbij gevaarlijke stoffen in het spel zijn. Het kan gaan om gevaarlijke stoffen die worden verwerkt en opgeslagen bij bepaalde bedrijven, zoals een chemische fabriek of een lpg-tankstation, of gevaarlijke stoffen die worden vervoerd via de weg, het spoor, een vaarweg of een buisleiding.

Onderstaande risicokaart van Gelderland geeft aan dat op een afstand van 577 m een verkooppunt van LPG aan de Rijksweg is gelegen. Op het perceel Rijksweg 14 zou verkoop plaats vinden van vuurwerk aan particulieren.

Zie volgende afbeelding uitsnede risicokaart Gelderland met globale ligging nieuwe kas.

verplicht

afb. uitsnede risicokaart Gelderland

Gelet op de afstand tot het LPG-verkooppunt hebben deze bestaande activiteiten geen gevolgen voor het groepsrisico omdat de uitbreiding binnen het bestemmingsvlak feitelijk ook al mogelijk was en de afstand tot het verkooppunt is ruim voldoende.

De verkoop van vuurwerk is enkele jaren geleden beëindigd. De bunker voor opslag is verwijderd en de eigenaren beschikken niet meer over een vergunning.

Door de bouw van de kas voor opkweek en overwinteren van planten worden de veiligheid risico's niet vergroot. In de nabijheid van het plangebied zijn geen andere bedrijven aanwezig waar gevaarlijke stoffen worden verwerkt of opgeslagen. Ook bevindt zich in de directe omgeving van het plangebied geen route voor transport gevaarlijke stoffen. Daarom wordt in dit plan voldaan aan de normen voor externe veiligheid.

2.3.3.2.7 Water     

Het schone hemelwater wordt afgevoerd naar de kikkerpoel op eigen terrein om zo te voorkomen dat relatief schoon water snel afgevoerd wordt door het riool met het relatief vuile water.

De nieuwe kas produceert geen afvalwater dat afgevoerd moet worden naar het riool.

Bestaande situatie

De gronden zijn op dit moment in gebruik voor het kweken van planten en bomen.

Riolering

Er wordt ten behoeve van de nieuwe kas geen vuilwater afgevoerd naar het riool.

Waterhuishoudkundige aspecten

In de 'Handreiking Watertoets 2' zijn inhoudelijke criteria aangereikt voor de watertoets, die basis vormen voor de planbeoordeling door het waterschap en het daaruit voortvloeiende wateradvies. In onderstaande watertoetstabel zijn de voor het wijzigingsplan van belang zijnde waterhuishoudkundige criteria opgenomen.

Thema Toetsvraag Relevant Inten- siteit
Veiligheid 1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)

2.Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?
Ja





Nee
2





2
Riolering en

Afvalwaterke- ten
1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur?

2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ

3.Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?
Nee



Nee

Nee
2



1

1
Wateroverlast(oppervlaktewater) 1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500 m2

2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2

3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak ?

4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes
Nee



Ja



Ja



Nee
2



1



1



1
Oppervlakte-waterkwali-

teit
Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?

Nee 1
Grondwater-

overlast
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?

2. Is in het plangebied sprake van kwel?

3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
Nee



Nee

Nee
1



1

1
Grondwater- kwaliteit

1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking ? Nee 1
Inrichting en

beheer
Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?

Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?

Nee



Nee
1



2
Volksgezond-heid 1.In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?

2.Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?
Nee



Nee
1



1
Natte Natuur 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?

2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?

3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur

4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?
Nee



Nee

Nee



Nee
2



2

1



1
Verdroging Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied? Nee 1
Recreatie Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? Nee 2
Cultuurhisto- rie Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? Nee 1

Nadere toelichting Waterkering

De Rijksweg heeft ook de functie voor waterkering. De beschermingszone ligt slechts voor een klein deel over het plangebied en ligt niet over het huidige bouwvlak. Door gevraagde aanpassing van het bouwvlak voor de bouw van de nieuwe kas wordt deze situatie niet anders.

Nadere toelichting Wateroverlast (oppervlaktewater)

Er dient voldoende bergingscapaciteit te zijn voor een bui T=10+10%. De vuistregel voor het berekenen van waterberging is: 436 m3 waterberging per hectare verharding.

De oppervlakte aan verharding neemt in het kader van dit plan toe met 1.741 m2. Dit betekent dit dat er 76 m3 moet worden geborgd. Het gebied is geschikt voor de infiltratie van hemelwater.

Er is voldoende ruimte om het hemelwater zonder problemen af te voeren naar de vijver op eigen terrein. Zie volgende afbeelding met ligging van de vijver.

verplicht

Overleg

Bij mail van 15-08-2018 heeft het Waterschap gevraagd of het hemelwater van de vijver naar het oppervlakte wordt afgevoerd. De initiatiefnemer heeft aangeven dat de vijver in de huidige situatie wordt gebruikt voor de opvang van het hemelwater van de bedrijfs gebouwen (en toekomstige nieuwbouw).

De vijver (met een lage grondwal) heeft een afmeting van circa 20 bij 20 m en is enkele meters diep. Bij forse regenbuien fluctueert de waterstand in de vijver slechts enkele decimeters. Het water in de vijver infiltreert in de bodem. Directe afvoer naar het oppervlaktewater vindt niet plaats.

 

De geplande kas ligt binnen de zgn. buitenbeschermingszone van de waterkering. Zolang er geen diepe fundering of diepe andere voorzieningen (> 3 m.) worden gemaakt, gaat het Waterschap er van uit dat uit een oogpunt van waterkeringenbeheer geen watervergunning nodig.

2.3.3.2.8 Archeologie en cultuurhistorie     

Het bodemarchief wordt beschermd door de regels van het bestemmingsplan. De gronden zijn bestemd voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1'. Bij grondwerkzaamheden dieper dan 0,4 m onder het maaiveld en over een oppervlakte van meer dan 250 m2 moet een nader archeologisch onderzoek plaatsvinden. 

De gronden zijn in gebruik geweest voor de kweek/aanplant van bomem, heesters en ander plantgoed alsmede voor opslag van tuinaarde/tuinmateriaal. Door het grondgebruik is de bodem als geroerd.

De bodemingrepen bij de bouw blijven beperkt tot het plaatsen van de spanten voor de kas. Hiermee wordt de oppervlakte van 250 m2 niet overschreden. Het bestaande bodemarchief blijft hierdoor intact. Een archeologisch onderzoek kan daarom achterwege blijven.

2.3.3.2.9 Flora en fauna     

Vanaf 1 januari 2017 geldt de nieuwe Wet natuurbescherming. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Deze nieuwe wet regelt de gebiedsbescherming van de Natura 2000-gebieden, beschermde natuurmonumenten en wetlands. Daarnaast moet worden gekeken naar het effect op het Gelders Natuurnetwerk. De nieuwe wet regelt ook de soortenbescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren.

De gronden zijn gebruikt voor het kweken van bomen, coniferen, heesters en planten.Regelmatig wordt onderhoud gepleegd aan het plantgoed en wordt grondverbetering toegepast voor nieuwe aanplant.

Beschermde planten en diersoorten komen door dit gebruik niet voor. Een nader onderzoek

kan daarom achterwege blijven.

2.3.3.2.10 Parkeren en verkeer     

Een ruimtelijke ontwikkeling mag niet leiden tot problemen bij de verkeersafwikkeling of tot parkeeroverlast. Gemeente Bronckhorst gaat er vanuit dat parkeren op eigen terrein wordt opgelost. Voor de nieuwe ontwikkelingen worden de parkeernormen van de gemeente Bronckhorst, zoals vastgelegd in het Beleidsregels Parkeernormen Gemeente Bronckhorst, uitgave dec. 2013 gehanteerd.

Het bouwen van de kas is noodzakelijk voor de opkweek van planten en het overwinteren van planten. Het toekomstige gebruik van deze kas leidt niet tot een toename van het aantal bezoekers of medewerkers. Deze nieuwe ontwikkeling die feitelijk ook al binnen het vigerende bestemmingsplan kon plaats vinden heeft een neutraal effect op de parkeerdruk en de verkeerintensiteit op de aansluitende wegen. Het bestaande aantal parkeerplaatsen blijft gehandhaafd.

Geconcludeerd wordt er geen belemmeringen zijn voor de realisatie van het initiatief voor wat betreft de verkeersaspecten.

2.3.3.2.11 Leidingen     

Onder- of bovengrondse transportleidingen zijn in of bij het plangebied niet aanwezig. Zie verder ook onder 2.1.3.2.7.

2.3.3.3 Volkshuisvesting     

Niet relevant.

2.3.3.4 Economisch     

Voor de realisatie van dit wijzigingsplan hoeft geen exploitatieplan opgesteld te worden omdat het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Alle kosten zullen worden gedragen door de initiatiefnemer. De realisering van het wijzigingsplan leidt derhalve niet tot kosten die voor de rekening van de gemeente Bronckhorst komen. De gemeente heeft met de initiatiefnemer een planschadeovereenkomst afgesloten waarmee eventuele planschadeclaims worden doorberekend aan de initiatiefnemer. De economische uitvoerbaarheid is niet in het geding.

2.3.3.5 Maatschappelijk     

Met de uitvoering van het voorliggende plan wordt de continuïteit van het bedrijf voor langere tijd verzekerd.

2.3.3.6 Overleg en inspraak     
2.3.3.6.1 Overleg     

Uitsluitend het wettelijk overleg met het Waterschap heeft plaats gevonden. Hiervoor wordt kortheidshalve verwezen naar paragraaf 2.3.3.2.7. Belangen van andere overheden / instanties zijn niet in het geding.

2.3.3.6.2 Inspraak     

De initiatiefnemers hebben de direct aanwonenden aan de rechter- en linkerzijde van het bedrijf geïnformeerd op maandag 23 juli 2018 geïnformeerd over het voorontwerp van dit bestemmingsplan.

Deze bewoners hebben geen inhoudelijke opmerkingen gemaakt over het bestemmingsplan.

2.3.3.7 Conclusie     

Geen van de onderzochte omgevingsaspecten levert beperkingen op voor de uitvoering van het voorliggende bestemmingsplan. Dit geldt ook voor volkshuisvesting en de economische uitvoerbaarheid van het plan.

2.3.4 Juridische aspecten planonderdeel     

In deze paragraaf komen de juridische aspecten aan bod die betrekking hebben op de bestemmingen die voorkomen in dit specifieke planonderdeel. De algemene juridische aspecten zijn opgenomen in Hoofdstuk 4 Juridische aspecten algemeen.

2.3.4.1 Bestemmingsregels     
2.3.4.1.1 Detailhandel     

Bestemmingen zoals Artikel 5 Detailhandel zijn volop in beweging, dikwijls onder de noemer van de zogenaamde branchevervaging om economisch te kunnen overleven. Winkels bieden vormen van dienstverlening aan en andersom bieden dienstverleners niet alleen diensten maar ook steeds vaker producten aan. Een volledige wijziging van de bedrijfsaard van winkel naar dienstverlening of vice versa is in de praktijk dan ook dikwijls aan de orde. Met het oog op deze ontwikkelingen is in dit bestemmingsplan voor deze bestemming een flexibele bepaling opgenomen.

In het voorliggende bestemmingsplan blijven de beide bestemmingen 'Detailhandel' bestaan. De aard van de handelingen verschilt – de winkel verkoopt een product en de dienstverlener verleent een dienst – waardoor beide bestemmingen qua (steden)bouwkundige en ruimtelijke inpasbaarheid kunnen verschillen, zodat ze niet zonder meer uitwisselbaar zijn. Detailhandel en dienstverleners worden dan ook conform de bestaande situatie positief bestemd. Om toch de gewenste flexibiliteit te bieden wordt in beide bestemmingen een omgevingsvergunningsbepaling opgenomen om de andere functie toe te kunnen staan. In de afweging voor deze omgevingsvergunning wordt tenminste aandacht besteed aan het volgende:

  • inpasbaarheid in het ruimtelijke beleid: in een structuur- of centrumvisie kan men het uitgangspunt formuleren dat men streeft naar een concentratie van dienstverlening in een bepaald gebied in het centrum, b.v. aanloopstraten;
  • inpasbaarheid in de directe omgeving: de ruimtelijke uitstraling, verkeersaantrekkende werking en bedrijfsactiviteiten – zoals laden en lossen – die kunnen leiden tot overlast kunnen, tussen een winkel en dienstverlener sterk verschillen;
  • inpasbaarheid op kavel/gebouw: ruimtelijke en functioneel gezien zijn de kavel of de bebouwing niet zonder meer geschikt om van functie te veranderen, een supermarkt staat qua gemiddelde omvang niet in verhouding tot de gemiddelde omvang van een dienstverlener.

Binnen de bestemming 'Detailhandel' is door middel van een aanduiding 'supermarkt' plankaart zijn aangegeven.

Binnen deze bestemming is ook tot maximaal 25% of 50m² vloeroppervlakte ondersteunende horeca toegestaan. Bij ondersteunende horeca kan onder meer gedacht worden aan de bakker die een ruimte inricht voor de consumptie van verkochte goederen.

Wonen is in eerste aanleg op de verdieping toegestaan. Enkel het bestaand aantal woningen is toegelaten en mag in aantal niet toenemen. Omdat het solitaire detailhandelsbedrijven in de woonwijken betreft, is het gebruik enkel als woning op zichzelf niet bezwaarlijk. Daarom kan er bij een omgevingsvergunning met afwijking uitsluitend gebruik van het pand als woning worden toegelaten. Daar waar een aparte bedrijfswoning op het bouwperceel aanwezig is, is deze aangeduid door middel van de aanduiding 'bedrijfswoning'.

2.3.4.1.2 Waarde     

Artikel 9 Waarde - Archeologische verwachting 1

De archeologische waarden worden beschermd door middel van dubbelbestemmingen welke zijn gebaseerd op de Archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Bronckhorst. Deze artikelen zijn inhoudelijk hetzelfde van opbouw, maar verschillen onderling in archeologische waarden en de regels die daar mee samenhangen. Waarde - Archeologische verwachting 1 staat voor een hoge verwachtingswaarde. Ter bescherming van deze waarden zijn bouwregels, gebruiksregels en een omgevingsvergunningstelsel opgenomen met daarbij een onderzoeksverplichting. Het bestemmingsregime is afhankelijk van de aangetoonde waarde en de hoogte van de verwachting. De onderzoeksverplichting vervalt als er reeds onderzoeksgegevens bekend zijn of op andere wijze voldoende informatie beschikbaar is over de aanwezigheid van archeologische waarden. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee burgemeester en wethouders, als onderzoeksgegevens daartoe aanleiding geven, de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk kunnen laten vervallen of deze kunnen omzetten van een verwachtingswaarde naar een aangetoonde waarde.

2.3.4.1.3 Waterstaat     

Artikel 13 Waterstaat - Waterkering

De gronden waar deze dubbelbestemming geldt, zijn mede bestemd voor waterkering en bij die functie behorende voorzieningen. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van en behorende bij de waterkering. In de regels is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om van de bouwregels af te wijken. Wel moet worden voldaan aan de daaraan verbonden voorwaarde, die is opgenomen in de regels. Voor bepaalde werken en werkzaamheden die het doel van waterkering kunnen schaden is een omgevingsvergunning nodig.

2.4 Inpassing omgevingsvergunningen     

2.4.1 Inleiding     

2.4.1.1 Aanleiding     

Er is voor één situatie omgevingsvergunning verleend met afwijking van het bestemmingsplan, in één situatie een omgevingsvergunning ingetrokken en in twee situaties huisnummers voor bestaande vergunde woningen toegekend. Deze vergunningen zijn onherroepelijk. De vergunningen kunnen dus worden ingepast in het bestemmingsplan.

2.4.1.2 Plangebied     

De omgevingsvergunning die in dit bestemmingsplan wordt ingepast betreft de volgende locaties:

Locatie
Dorpsstraat 21 t/m 27c en Kerkstraat 2 en 2A Halle (gewijzigde vergunning met afwijking bestemmingsplan)
Handelsweg 1 Zelhem (ingetrokken vergunning)
Kastanjelaan 6 Hengelo (vergunning met afwijking bestemmingsplan)
Meidoornstraat 1-1B Hengelo (huisnummerbesluit)
Olburgseweg 15-15A Olburgen (huisnummerbesluit)

Dorpsstraat 21 t/m 27c en Kerkstraat 2 en 2A Halle

Het rood omlijnde gedeelte betreft de locatie waarvoor de omgevingsvergunning geldt.

verplicht

Handelsweg 1 Zelhem

Het rood omlijnde gedeelte betreft de locatie waarvoor de omgevingsvergunning geldt.

verplicht

Kastanjelaan 6 Hengelo

Het rood omlijnde gedeelte betreft de locatie waarvoor de omgevingsvergunning geldt.

verplicht

Meidoornstraat 1-1B Hengelo

Het rood omlijnde gedeelte betreft de locatie waarvoor de omgevingsvergunning geldt.

verplicht

Olburgseweg 15-15A Olburgen

Het rood omlijnde gedeelte betreft de locatie waarvoor de omgevingsvergunning geldt.

verplicht

2.4.1.3 Vigerende planologische situatie     

Dorpsstraat 21 t/m 27c en Kerkstraat 2 en 2A Halle

Deze locatie heeft in het vigerende bestemmingsplan Stedelijk gebied Bronckhorst de bestemming 'Centrum'. Op de plek van de 2 vrijstaande is geen bouwvlak of aanduidingen opgenomen. Op de plek van de appartementen en commerciele ruimte is de maatvoering 'maximum aantal woningen' met waarde 10 opgenomen. Tevens geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.

verplicht

Handelsweg 1 Zelhem

Deze locatie heeft in het vigerende bestemmingsplan Stedelijk gebied Bronckhorst deels de bestemming 'Bedrijventerrein', met de bouwaanduiding 'bedrijfswoning', een bouwhoogte van 12 meter, een bebouwingspercentage van 80% Tevens geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1'.

verplicht

Kastanjelaan 6 Hengelo

Deze locatie heeft in het vigerende bestemmingsplan Stedelijk gebied Bronckhorst de bestemming 'Kantoor' met de bouwaanduiding 'bedrijfswoning' en een bouw- en goothoogte van 10 en 6 meter. Tevens geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1'.

verplicht

Meidoornstraat 1-1B Hengelo

Deze locatie heeft in het vigerende bestemmingsplan Stedelijk gebied Bronckhorst de bestemming 'Wonen' met de bouwaanduiding 'vrijstaand' en een bouw- en goothoogte van 10 en 6 meter. Tevens geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1'.

verplicht

Olburgseweg 15-15A Olburgen

Deze locatie heeft in het vigerende bestemmingsplan Stedelijk gebied Bronckhorst de bestemming 'Wonen' met de bouwaanduiding 'vrijstaand' en een bouw- en goothoogte van 7 en 4 meter. Tevens geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1'.

verplicht

2.4.1.4 Leeswijzer     

Hoofdstuk 2 Planonderdelen

Dit hoofdstuk geeft in paragraaf 2.4 Inpassing omgevingsvergunningen de ruimtelijke onderbouwing van dit specifieke planonderdeel. Het bevat de inleiding van het planonderdeel (paragraaf 2.4.1), de beschrijving van het initiatief (paragraaf 2.4.2) en de uitvoerbaarheid van dit planonderdeel (paragraaf 2.4.3).

Paragraaf 2.4.1 Inleiding

Deze paragraaf bevat de aanleiding van het plan (paragraaf 2.4.1.1), een beschrijving van het plangebied (paragraaf 2.4.1.2), de vigerende planologische situatie (paragraaf 2.4.1.3) en deze leeswijzer (paragraaf 2.4.1.4).

Paragraaf 2.4.2 Initiatief

In deze paragraaf wordt het initiatief toegelicht. Hierbij wordt ingegaan op de beschrijving van het inititiatief (paragraaf 2.4.2.1).

Paragraaf 2.4.3 Uitvoerbaarheid

In deze paragraaf wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. Het betreft de toetsing van het beleidskader (paragraaf 2.4.3.1), omgevingsaspecten (paragraaf 2.4.3.2), volkshuisvestelijke aspecten (paragraaf 2.4.3.3), economische aspecten (paragraaf 2.4.3.4), maatschappelijke aspecten (paragraaf 2.4.3.5) en overleg en inspraak (paragraaf 2.4.3.6). Per uitvoerbaarheidsaspect wordt aangegeven in hoeverre het plan uitvoerbaar is op dat aspect. De laatste paragraaf (2.4.3.7) geeft een eindconclusie over de uitvoerbaarheid van het plan.

Paragraaf 2.4.4 Juridische aspecten planonderdeel

In deze paragraaf wordt een juridische toelichting gegeven op de in dit planonderdeel voorkomende bestemmingen.

2.4.2 Initiatief     

2.4.2.1 Planbeschrijving     

Dorpsstraat 21 t/m 27c en Kerkstraat 2 en 2A Halle

Er is op 9-11-2005 vergunning verleend voor het bouwen van 1 vrijstaande woning, 2 halfvrijstaande woningen, 10 appartementen en commerciele ruimten op de hoek Dorpsstraat-Kerkstraat te Halle. De plek waar voorheen een horecabedrijf was gevestigd. De appartementen en commerciële ruimten zijn direct na vergunningverlening gerealiseerd. De bouw van de woningen liet echter op zich wachten. Na verloop van tijd kwam de vergunning in aanmerking om te worden ingetrokken, hetgeen aan de ontwikkelaar is meegedeeld. De reeds gerealiseerde appartementen en commerciële ruimten zijn destijds wel in het bestemmingsplan Zelhem Dorp, daarna opgevolgd door Stedelijk gebied Bronckhorst, opgenomen. De woningen zijn niet opgenomen. Door gewijzigde inzichten is er bij de ontwikkelaar behoefte ontstaan aan een extra appartement, door middels van splitsing van een bestaand appartement, ten laste van 1 van de halfvrijstaande woningen. Daarmee zouden dan 2 vrijstaande woningen worden gerealiseerd in plaats van 1 vrijstaande en 2 halfvrijstaande. De ontwikkelaar heeft daartoe van gemeentewege toestemming gekregen, waardoor de vergunning niet is ingetrokken. Deze situatie is in 2013/2014 in afwijking van de verleende vergunning gerealiseerd. Deze afwijking moest echter nog worden geformaliseerd, waartoe op 8-10-2018 een omgevingsvergunning is aangevraagd. Deze aanvraag past binnen de vooraf afgesproken kaders en sluit aan bij de feitelijk gerealiseerde situatie. Deze vergunning wordt naar verwachting begin december 2018 verleend.

De 2 vrijstaande woningen krijgen de bestemming 'Wonen' met de aanduiding 'vrijstaand' en een bouw- en goothoogte van 9 en 6 meter.

Bij de appartementen en commerciële ruimten is binnen de geldende bestemming 'Centrum' de maatvoering 'maximum aantal woningen' gewijzigd van 10 naar 11.

De geldende dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' is overgenomen.

Handelsweg 1 Zelhem

Er is op 24-2-2009 vergunning verleend voor het bouwen van een inpandige bedrijfswoning. Om die reden is in het bestemmingsplan Stedelijk gebied Bronckhorst binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' de aanduiding 'bedrijfswoning' opgenomen. Deze woning blijkt niet te zijn gerealiseerd en is het bedrijfsgebouw dat aanwezig is op de locatie van de beoogde bedrijfswoning onlangs verbouwd t.b.v. bedrijfsdoeleinden. De vergunning is derhalve op 24-9-2018 (verzonden 27-9-2018) ingetrokken. De aanduiding 'bedrijfswoning' kan daarmee uit het bestemmingsplan worden verwijderd.

De geldende bouwhoogte van 12 meter, bebouwingspercentage van 80% en dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' zijn overgenomen.

Kastanjelaan 6 Hengelo

Op 14-6-2018 is vergunning met binnenplanse afwijking verleend (nr. 018-1139) om het kantoorpand met bedrijfswoning uitsluitend voor bewoning (zonder kantoor) te gebruiken. Deze vergunning is onherroepelijk en kan worden ingepast in het veegplan. De bestemming 'Kantoor' kan daarmee worden omgezet naar 'Wonen' met de aanduiding 'vrijstaand'.

De geldende bouw- en goothoogte van 10 en 6 meter en dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' zijn overgenomen.

Meidoornstraat 1-1B Hengelo

In het bestemmingsplan Stedelijk gebied Bronckhorst is op deze locatie binnen de bestemming 'Wonen' de aanduiding 'vrijstaand' opgenomen. Voor deze locatie is op 10-12-1984 een vergunning verleend voor twee-aaneen gebouwde woningen. Inmiddels is dit ook als zodanig in de Basisadministratie gebouwen (BAG) opgenomen. Daarmee kan de aanduiding 'vrijstaand' worden gewijzigd naar naar 'twee-aaneen'

De geldende bouw- en goothoogte van 10 en 6 meter en dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' zijn overgenomen.

Olburgseweg 15-15A Olburgen

In het bestemmingsplan Stedelijk gebied Bronckhorst is op deze locatie binnen de bestemming 'Wonen' de aanduiding 'vrijstaand' opgenomen en was in Basisadministratie gebouwen (BAG) ook als één verblijfsobject wonen opgenomen. Op 5-6-2018 is een aanvraag om extra huisnummer gedaan. Uit een bouwverguning van 23-4-1980 blijkt dat de woning is gesplitst in twee helften. Op 18-7-2018 is de huisnummerbeschikking verleend. Daarmee kan de aanduiding 'vrijstaand' worden gewijzigd naar naar 'twee-aaneen'.

De geldende bouw- en goothoogte van 7 en 4 meter en dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 1' en Waarde - Archeologische verwachting 2 zijn overgenomen.

2.4.3 Uitvoerbaarheid     

2.4.3.1 Toetsing aan beleidskader     

Toetsing aan beleid heeft reeds plaatsgevonden bij de besluitvorming omtrent de omgevingsvergunningen.

2.4.3.2 Omgevingsaspecten     

Omgevingsaspecten zijn reeds betrokken en onderzocht bij de besluitvorming omtrent de omgevingsvergunningen.

2.4.3.3 Volkshuisvesting     

Volkshuisvestingsaspecten zijn reeds betrokken en onderzocht bij de besluitvorming omtrent de omgevingsvergunningen.

2.4.3.4 Economisch     

Economische aspecten zijn reeds betrokken en onderzocht bij de besluitvorming omtrent de omgevingsvergunningen. Van een toewijsbare claim op planschade zal redelijkerwijs van geen sprake zijn.

2.4.3.5 Maatschappelijk     

Maatschappelijke aspecten zijn reeds betrokken en onderzocht bij de besluitvorming omtrent de omgevingsvergunningen.

2.4.3.6 Overleg en inspraak     
2.4.3.6.1 Overleg     

Gelet op de aard van het plan, reeds uitgevoerde omgevingsvergunningen met afwijking van het bestemmingsplan, zijn er geen belangen van andere overheden in het geding. Voorafgaand overleg is dan ook niet gevoerd. Wel wordt het ontwerp van het bestemmingsplan toegezonden aan het Waterschap Rijn en IJssel in het kader van overleg.

2.4.3.6.2 Inspraak     

Gelet op de aard van het plan, reeds uitgevoerde omgevingsvergunningen met afwijking van het bestemmingsplan, zijn er geen belangen van derden in het geding. Er is daarom geen inspraak gevoerd. Het ontwerp van het bestemmingsplan wordt voor zienswijzen ter inzage gelegd.

2.4.3.7 Conclusie     

Het plan is, gelet op beleid, omgevingsaspecten, volkshuisvesting, economisch en maatschappelijk uitvoerbaar.

2.4.4 Juridische aspecten planonderdeel     

In deze paragraaf komen de juridische aspecten aan bod die betrekking hebben op de bestemmingen die voorkomen in dit specifieke planonderdeel. De algemene juridische aspecten zijn opgenomen in Hoofdstuk 4 Juridische aspecten algemeen.

2.4.4.1 Bestemmingsregels     
2.4.4.1.1 Wonen     

Artikel 7 Wonen

Woningen zijn ondergebracht in de bestemming 'Wonen'. Voor regulering van de woonfunctie kan deels verwezen worden naar paragraaf 4.2.2 Bebouwing.

Het hoofdgebouw (de woning, al dan niet met aan- en uitbouwen) kunnen worden gerealiseerd binnen het op de verbeelding aangegeven 'bouwvlak'. Deze bouwvlakken zijn, in tegenstelling tot de voorgaande plannen, niet per hoofdgebouw strak om de bebouwing getrokken, maar betreffen bouwstroken waarbinnen meerdere woningen liggen.

Bij het bepalen van de bouwvlakken worden de volgende uitgangspunten gehanteerd.

  1. zoveel mogelijk bestaande rechten respecteren, tenzij er ruimtelijk-stedenbouwkundige argumenten zijn om te beperken
  2. geen doublures met de toekomstige regels voor vergunningvrij bouwen
  3. ruimte creëren voor de toekomst
  4. toekomstige afwijkingsprocedures voorkomen
  5. rekening houden met belangen belendende bestemmingen/bebouwing
  6. rekening houden met het algemeen ruimtelijk beeld

De woningen worden als volgt gereguleerd. In beginsel worden aaneengesloten bouwvlakken gehanteerd. Woningen van eenzelfde categorie (vrijstaand, twee-aaneen, aaneengebouwd, gestapeld) die naast elkaar gesitueerd zijn, worden zoveel mogelijk in één bouwvlak geplaatst. Daarbij worden in de regel rechthoekige bouwvlakken gehanteerd. Er kunnen stedenbouwkundige redenen zijn om hier van af te wijken. Voor de situering en grootte van het bouwvlak gelden de volgende uitgangspunten:

woningtype min. afstand zijdelingse perceelgrens voetnoot: De afstand tot de zijdelingse perceelgrens geldt alleen voor 'tussensituaties' en 'eindsituaties', die niet op een hoek liggen, bij 'hoeksituaties' gelden andere uitgangspunten  diepte bouwvlak max. oppervlakte min. afstand achterste perceelgrens
vrijstaand [vrij] 5m (eindsituatie)

3m (tussensituatie)
15m 200m2 8m
twee-aaneen [tae] 3m 12m 150m2 8m
aaneengebouwd [aeg] bestaande bebouwing bestaande maat

met afwijking 10m voetnoot: Bij aaneengebouwde woningen wordt de bestaande maat gehanteerd. Het wordt ook mogelijk om, zoals bij vrijstaand en twee-aaneen, het hoofdgebouw aan de achterzijde uit te breiden middels binnenplanse afwijking. Daarbij kan sprake zijn van de schaduwwerking. Aan deze afwijkingsbevoegdheid worden criteria gesteld ter voorkoming van onevenredige hinder voor omwonenden door schaduwwerking of in verband met privacy. 
- 8m
gestapeld bestaande maat bestaande maat - -

Hoewel er door het hanteren van ruime bouwvlakken fysiek ruimte is voor de bouw van een extra woning, is daarvoor geen planologische ruimte. In de planregels is opgenomen dat het bestaand aantal woningen niet mag worden vermeerderd. Dit vanwege het regionale en gemeentelijke woonbeleid (zie paragraaf 3.4.3 Woonbeleid). Daar waar op grond van het woonbeleid nog ruimte is voor het realiseren van nieuwe woningen, is op de betreffende locaties de aanduiding 'maximum aantal woningen' opgenomen.

De plaatsing van bijbehorende bouwwerken als aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen is in de planregels verbaal beschreven. Alleen in enkele situaties waar dat op stedenbouwkundige gronden gewenst is, is er een aanduiding 'bijgebouwen' toegepast. Bijbehorende bouwwerken zijn ook binnen het bouwvlak mogelijk. De maximale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken op een bouwperceel is 120 m².

Voor kleinere percelen zouden de bouwmogelijkheden voor hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken kunnen leiden tot een ongewenste dichtheid aan bebouwing. Daarom is er per bouwwijze een maximum bebouwingsgebied van het bouwperceel opgenomen, te weten 30% voor vrijstaande woningen, 40% voor twee-aaneen woningen (halfvrijstaand) en 50% voor aaneengebouwde woningen (rijwoningen).

Binnen de woonfunctie worden onder voorwaarden nevenactiviteiten toegelaten in het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken, die qua functie hieraan ondergeschikt zijn. Deze aan huis verbonden activiteiten bestaan uit een aan huis verbonden beroep, een aan huis verbonden bedrijf, internetverkoop en bed & breakfast.

Bij een aan huis verbonden beroep en aan huis verbonden bedrijf is het uitgangspunt dat de activiteiten qua aard, omvang en uitstraling past in een woonomgeving. Bij een bedrijf geldt aanvullend dat deze vermeld moet zijn in de activiteiten in de bijgevoegde Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging. Omdat de functiemengingslijst een algemene lijst is waarnaar in meerdere bestemmingen wordt verwezen, is niet zonder meer iedere in de lijst vermelde activiteit toegelaten. Leidend is dat de activiteit past in de woonomgeving. Verder zijn er enkele kwalitatieve en kwantitatieve voorwaarden gesteld en is detailhandel als hoofdactiviteit niet toegestaan.

Bij internetverkoop gaat het om een vorm van detailhandel dat op essentiële punten afwijkt van de traditionele detailhandel in winkels. Waar die traditionele detailhandel nu in bestemmingsplannen wordt uitgesloten vanwege haar (ruimtelijke) uitstraling en effecten op de omgeving, kan internetverkoop juist vanwege de aard en uitstraling van de activiteiten wel worden toegelaten.

Bij een bed & breakfast-accommodatie geldt dat er maximaal 2 gastenkamers mogen worden gebruikt ten behoeve van bed & breakfast. Door deze bepaling is het mogelijk binnen de grenzen van het bestemmingsplan initiatieven te ontplooien ter bevordering van het toerisme.

Een gedeelte van de woning mag onder voorwaarden als afhankelijke woonruimte worden gebruikt. Daarmee is het mogelijk om ruimten binnen de woning in te richten om een naaste te kunnen verzorgen uit het oogpunt van mantelzorg Een belangrijke voorwaarde is echter wel dat er geen sprake mag zijn van woningsplitsing. Hiervoor zijn geen regels in het bestemmingsplan opgenomen omdat het landelijke Besluit omgevingsrecht (Bor) reeds in voorziet in een vergunningvrije mogelijkheid.

2.4.4.1.2 Waarde     

Artikel 9 Waarde - Archeologische verwachting 1, Artikel 10 Waarde - Archeologische verwachting 2.

De archeologische waarden worden beschermd door middel van dubbelbestemmingen welke zijn gebaseerd op de Archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Bronckhorst. Deze artikelen zijn inhoudelijk hetzelfde van opbouw, maar verschillen onderling in archeologische waarden en de regels die daar mee samenhangen. 'Waarde - Archeologische verwachting 1' staat voor een hoge verwachtingswaarde. Waarde - Archeologische verwachting 2 staat voor een middelhoge verwachtingswaarde. Ter bescherming van deze waarden zijn bouwregels, gebruiksregels en een omgevingsvergunningstelsel opgenomen met daarbij een onderzoeksverplichting. Het bestemmingsregime is afhankelijk van de aangetoonde waarde en de hoogte van de verwachting. De onderzoeksverplichting vervalt als er reeds onderzoeksgegevens bekend zijn of op andere wijze voldoende informatie beschikbaar is over de aanwezigheid van archeologische waarden. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee burgemeester en wethouders, als onderzoeksgegevens daartoe aanleiding geven, de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk kunnen laten vervallen of deze kunnen omzetten van een verwachtingswaarde naar een aangetoonde waarde.

2.5 Verkoop openbaar groen en gemeentegrond     

2.5.1 Inleiding     

2.5.1.1 Aanleiding     

Sinds vaststelling van het bestemmingsplan Stedelijk gebied Bronckhorst en de daaropvolgende veegplannen is er weer op 3 locaties openbaar groen en ander gemeentegrond verkocht. Voor deze gronden zijn overeenkomsten gesloten en als ontbindende voorwaarde opgenomen dat de akte pas passeert nadat het bestemmingsplan onherroepelijk is. Deze verkochte gronden kunnen worden ingepast in het bestemmingsplan.

2.5.1.2 Plangebied     

De verkoop van openbaar groen en ander gemeentegrond die wordt meegenomen in dit bestemmingsplan betreft de volgende locaties:

Adres Plaats Kadastraal bekend
De Zuylenkamp 52 Hummelo Hummelo, sectie D, nummer 2531
Hanenhoek 21 Zelhem Zelhem, sectie O, nummer 2434
Hanenhoek 35 Zelhem Zelhem, sectie O, nummers 2435 en 1583

2.5.1.3 Vigerende planologische situatie     

Van de verkochte gronden hebben alle locaties in het vigerende bestemmingsplan Stedelijk gebied Bronckhorst de bestemming 'Groen', waarbij sprake is van ligging in de gemeentelijke hoofdgroenstructuur. Bij Hanenhoek 21 en 35 geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' en bij De Zuylenkamp geldt 'Waarde - Archeologie' ter bescherming van archeologische waarden.

2.5.1.4 Leeswijzer     

Hoofdstuk 2 Planonderdelen

Dit hoofdstuk geeft in paragraaf 2.5 Verkoop openbaar groen en gemeentegrond de ruimtelijke onderbouwing van dit specifieke planonderdeel. Het bevat de inleiding van het planonderdeel (paragraaf 2.5.1), de beschrijving van het initiatief (paragraaf 2.5.2) en de uitvoerbaarheid van dit planonderdeel (paragraaf 2.5.3).

Paragraaf 2.5.1 Inleiding

Deze paragraaf bevat de aanleiding van het plan (paragraaf 2.5.1.1), een beschrijving van het plangebied (paragraaf 2.5.1.2), de vigerende planologische situatie (paragraaf 2.5.1.3) en deze leeswijzer (paragraaf 2.5.1.4).

Paragraaf 2.5.2 Initiatief

In deze paragraaf wordt het initiatief toegelicht. Hierbij wordt ingegaan op de beschrijving van het inititiatief (paragraaf 2.5.2.1).

Paragraaf 2.5.3 Uitvoerbaarheid

In deze paragraaf wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. Het betreft de toetsing van het beleidskader (paragraaf 2.5.3.1), omgevingsaspecten (paragraaf 2.5.3.2), volkshuisvestelijke aspecten (paragraaf 2.5.3.3), economische aspecten (paragraaf 2.5.3.4), maatschappelijke aspecten (paragraaf 2.5.3.5) en overleg en inspraak (paragraaf 2.5.3.6). Per uitvoerbaarheidsaspect wordt aangegeven in hoeverre het plan uitvoerbaar is op dat aspect. De laatste paragraaf (2.5.3.7) geeft een eindconclusie over de uitvoerbaarheid van het plan.

Paragraaf 2.5.4 Juridische aspecten planonderdeel

In deze paragraaf wordt een juridische toelichting gegeven op de in dit planonderdeel voorkomende bestemmingen.

2.5.2 Initiatief     

2.5.2.1 Planbeschrijving     

Het gaat om 3 locaties waar openbaar groen is verkocht aan particulieren, die dit vervolgens als tuin/erf bij de bestemming 'Wonen' betrekken.

2.5.3 Uitvoerbaarheid     

2.5.3.1 Toetsing aan beleidskader     

Gelet op de aard en omvang van de planologische wijziging, omzetting van reststukken openbaar groen en ander gemeentegrond naar tuin/erf, zijn er geen beleidsaspecten in het geding.

Voor alle locaties geldt dat deze in de gemeentelijke hoofdgroenstructuur liggen. Er is sprake van ongeregistreerd grondgebruik dat door de jaren heen is ontstaan. Ten tijde van het vaststellen van de hoofdgroenstructuur waren deze gronden reeds in gebruik als tuin. In het kader van het project ‘ongeregestreerd grondgebruik’ worden gronden in de hoofdgroenstructuur enkel verkocht aan particulieren als het geen afbreuk doet aan de hoofdgroenstructuur. Dat is in bij de drie locaties aan de orde.

De aan De Zuylenkamp 52 verkochte grond was reeds voor een deel in gebruik als tuin. De eigenaar heeft ten behoeve van een bruikbare rechte kavel gevraagd om er nog wat meer grond bij te mogen kopen. Aan deze verkoop is meegewerkt omdat wij de te verkopen strook en het aansluitende terrein in de huidige situatie intensief beheren vanwege de huidige inrichting als plantsoen. Het gazon wordt wekelijks gemaaid en de heestervakken regulier (aantal keer per jaar) geschoffeld/gesnoeid. Normaliter is het onderhoud van percelen in de hoofdgroenstructuur extensief. Na verkoop van de groenstrook blijft er een groenstrook over die zal worden beplant met een natuurlijke beplanting. In dit geval wordt de hoofdgroenstructuur juist versterkt op deze locatie. Niet qua oppervlakte, maar wel wat betreft de kwaliteit door een meer passende inrichting en extensief beheer. Deze gronden zijn nu in dit plan opgenomen.

Een gedeelte van de aan Hanenhoek 21 verkochte grond heeft in het bestemmingsplan Stedelijk gebied Bronckhorst reeds de bestemming 'Wonen' gekregen. Het kleinere resterende deel is nu in dit plan opgenomen.

De aan Hanenhoek 35 verkochte grond heeft in het bestemmingsplan Stedelijk gebied Bronckhorst reeds de bestemming 'Wonen' gekregen. De eigenaar heeft ten behoeve van een bruikbare rechte kavel gevraagd om er nog wat meer grond bij te mogen kopen. Aan deze verkoop is meegewerkt omdat de aan weerszijden aanwezige groenstrook (bomenrij én bosplantsoen) langs de Hanenhoek ook na verkoop van dit gedeelte van de groenstrook aan de zijkant van de woning in verbinding blijft staan met het bosplantsoen achter de woning. De verkoop zorgt niet voor een belemmering van dit doorlopende groen. De kwaliteit van de te verkopen groenstrook alsmede de natuurlijke en afschermende functie van de groenstrook gaat er niet door achteruit. Deze aanvullend verkochte grond is nu in dit plan opgenomen.

2.5.3.2 Omgevingsaspecten     

Gelet op de aard en omvang van de planologische wijziging, omzetting van reststukken openbaar groen en ander gemeentegrond naar tuin/erf, zijn er geen omgevingsaspecten in het geding.

Waterhuishouding

Groenstroken in de openbare ruimte kunnen een belangrijke rol vervullen bij regenbuien. In deze stroken kan het afstromende water van wegen en andere verharde terreinen worden opgevangen en worden geïnfiltreerd. In de meeste gevallen worden deze gronden na verkoop bij de tuin getrokken en behouden deze een groene invulling. Soms worden deze gronden ook gebruikt voor het realiseren van bijbehorende bouwwerken bij de woning. Deze groenstroken zijn doorgaans van beperkte omvang en leveren een beperkte bijdrage aan de functie van de openbare ruimte. Bij de verkoop wordt er rekening gehouden of deze gronden een rol spelen bij de waterberging en klimaatadaptatie die niet op andere wijze kan worden gereguleerd.

De gemeente is bezig met planvorming in het kader van klimaatadaptatie en waterketenbeheer. Deze plannen worden steeds concreter en maken inzichtelijk waar mogelijke interessante infiltratielocaties/gebieden liggen en hoe groot locaties moeten zijn om iets bij te dragen aan de opgave. Dit wordt voortaan als kadergebruikt bij de afweging van verkoop.

2.5.3.3 Volkshuisvesting     

Gelet op de aard en omvang van de planologische wijziging, omzetting van reststukken openbaar groen en ander gemeentegrond naar tuin/erf, zijn er geen volkshuisvestingsaspecten in het geding.

2.5.3.4 Economisch     

Gelet op de aard en omvang van de planologische wijziging, omzetting van reststukken openbaar groen en ander gemeentegrond naar tuin/erf, zijn er beperkt economische aspecten in het geding. De verkochte gronden vertegenwoordigen een bepaalde waarde waarvoor per locatie een aankoopbedrag is bepaald. Daarin zijn kosten van het opnemen in dit bestemmingsplan verdisconteerd. Van een toewijsbare claim op planschade zal redelijkerwijs van geen sprake zijn.

2.5.3.5 Maatschappelijk     

Gelet op de aard en omvang van de planologische wijziging, omzetting van reststukken openbaar groen en ander gemeentegrond naar tuin/erf, zijn er geen maatschappelijk aspecten in het geding.

2.5.3.6 Overleg en inspraak     
2.5.3.6.1 Overleg     

Gelet op de aard van het plan, omzetting van reststukken openbaar groen en ander gemeentegrond naar tuin/erf, zijn er geen belangen van andere overheden in het geding. Voorafgaand overleg is dan ook niet gevoerd. Wel is het ontwerp van het bestemmingsplan toegezonden aan het Waterschap Rijn en IJssel (WRIJ) in het kader van overleg. WRIJ heeft opgemerkt dat groenstroken in de openbare ruimte een belangrijke rol kunnen vervullen bij regenbuien. In deze stroken kan het afstromende water van wegen en andere verharde terreinen worden opgevangen en worden geïnfiltreerd. Na verkoop aan particulieren, zullen deze gronden over het algemeen een andere functie krijgen. Gelet hierop vindt WRIJ het van belang dat bij de overwegingen bij de verkoop van deze groenstroken, hier rekening mee wordt gehouden.

Bij de verkoop houdt de gemeente hier reeds rekening mee, maar neemt de opmerking in het licht van de steeds belangrijker wordende opgave voor waterberging en klimaatadaptatie zeer zeker ter harte. Paragraaf 2.5.3.2 is hier op aangepast.

2.5.3.6.2 Inspraak     

Gelet op de aard van het plan, omzetting van reststukken openbaar groen en ander gemeentegrond naar tuin/erf, zijn er geen belangen van derden in het geding. Er is daarom geen inspraak gevoerd. Het ontwerp van het bestemmingsplan wordt voor zienswijzen ter inzage gelegd.

2.5.3.7 Conclusie     

Het plan is, gelet op beleid, omgevingsaspecten, volkshuisvesting, economisch en maatschappelijk uitvoerbaar.

2.5.4 Juridische aspecten planonderdeel     

In deze paragraaf komen de juridische aspecten aan bod die betrekking hebben op de bestemmingen die voorkomen in dit specifieke planonderdeel. De algemene juridische aspecten zijn opgenomen in Hoofdstuk 4 Juridische aspecten algemeen.

2.5.4.1 Bestemmingsregels     
2.5.4.1.1 Wonen     

Artikel 7 Wonen

Woningen zijn ondergebracht in de bestemming 'Wonen'. Voor regulering van de woonfunctie kan deels verwezen worden naar paragraaf 4.2.2 Bebouwing.

Het hoofdgebouw (de woning, al dan niet met aan- en uitbouwen) kunnen worden gerealiseerd binnen het op de verbeelding aangegeven 'bouwvlak'. Deze bouwvlakken zijn, in tegenstelling tot de voorgaande plannen, niet per hoofdgebouw strak om de bebouwing getrokken, maar betreffen bouwstroken waarbinnen meerdere woningen liggen.

Bij het bepalen van de bouwvlakken worden de volgende uitgangspunten gehanteerd.

  1. zoveel mogelijk bestaande rechten respecteren, tenzij er ruimtelijk-stedenbouwkundige argumenten zijn om te beperken
  2. geen doublures met de toekomstige regels voor vergunningvrij bouwen
  3. ruimte creëren voor de toekomst
  4. toekomstige afwijkingsprocedures voorkomen
  5. rekening houden met belangen belendende bestemmingen/bebouwing
  6. rekening houden met het algemeen ruimtelijk beeld

De woningen worden als volgt gereguleerd. In beginsel worden aaneengesloten bouwvlakken gehanteerd. Woningen van eenzelfde categorie (vrijstaand, twee-aaneen, aaneengebouwd, gestapeld) die naast elkaar gesitueerd zijn, worden zoveel mogelijk in één bouwvlak geplaatst. Daarbij worden in de regel rechthoekige bouwvlakken gehanteerd. Er kunnen stedenbouwkundige redenen zijn om hier van af te wijken. Voor de situering en grootte van het bouwvlak gelden de volgende uitgangspunten:

woningtype min. afstand zijdelingse perceelgrens voetnoot: De afstand tot de zijdelingse perceelgrens geldt alleen voor 'tussensituaties' en 'eindsituaties', die niet op een hoek liggen, bij 'hoeksituaties' gelden andere uitgangspunten  diepte bouwvlak max. oppervlakte min. afstand achterste perceelgrens
vrijstaand [vrij] 5m (eindsituatie)

3m (tussensituatie)
15m 200m2 8m
twee-aaneen [tae] 3m 12m 150m2 8m
aaneengebouwd [aeg] bestaande bebouwing bestaande maat

met afwijking 10m voetnoot: Bij aaneengebouwde woningen wordt de bestaande maat gehanteerd. Het wordt ook mogelijk om, zoals bij vrijstaand en twee-aaneen, het hoofdgebouw aan de achterzijde uit te breiden middels binnenplanse afwijking. Daarbij kan sprake zijn van de schaduwwerking. Aan deze afwijkingsbevoegdheid worden criteria gesteld ter voorkoming van onevenredige hinder voor omwonenden door schaduwwerking of in verband met privacy. 
- 8m
gestapeld bestaande maat bestaande maat - -

Hoewel er door het hanteren van ruime bouwvlakken fysiek ruimte is voor de bouw van een extra woning, is daarvoor geen planologische ruimte. In de planregels is opgenomen dat het bestaand aantal woningen niet mag worden vermeerderd. Dit vanwege het regionale en gemeentelijke woonbeleid (zie paragraaf 3.4.3 Woonbeleid). Daar waar op grond van het woonbeleid nog ruimte is voor het realiseren van nieuwe woningen, is op de betreffende locaties de aanduiding 'maximum aantal woningen' opgenomen.

De plaatsing van bijbehorende bouwwerken als aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen is in de planregels verbaal beschreven. Alleen in enkele situaties waar dat op stedenbouwkundige gronden gewenst is, is er een aanduiding 'bijgebouwen' toegepast. Bijbehorende bouwwerken zijn ook binnen het bouwvlak mogelijk. De maximale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken op een bouwperceel is 120 m².

Voor kleinere percelen zouden de bouwmogelijkheden voor hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken kunnen leiden tot een ongewenste dichtheid aan bebouwing. Daarom is er per bouwwijze een maximum bebouwingsgebied van het bouwperceel opgenomen, te weten 30% voor vrijstaande woningen, 40% voor twee-aaneen woningen (halfvrijstaand) en 50% voor aaneengebouwde woningen (rijwoningen).

Binnen de woonfunctie worden onder voorwaarden nevenactiviteiten toegelaten in het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken, die qua functie hieraan ondergeschikt zijn. Deze aan huis verbonden activiteiten bestaan uit een aan huis verbonden beroep, een aan huis verbonden bedrijf, internetverkoop en bed & breakfast.

Bij een aan huis verbonden beroep en aan huis verbonden bedrijf is het uitgangspunt dat de activiteiten qua aard, omvang en uitstraling past in een woonomgeving. Bij een bedrijf geldt aanvullend dat deze vermeld moet zijn in de activiteiten in de bijgevoegde Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging. Omdat de functiemengingslijst een algemene lijst is waarnaar in meerdere bestemmingen wordt verwezen, is niet zonder meer iedere in de lijst vermelde activiteit toegelaten. Leidend is dat de activiteit past in de woonomgeving. Verder zijn er enkele kwalitatieve en kwantitatieve voorwaarden gesteld en is detailhandel als hoofdactiviteit niet toegestaan.

Bij internetverkoop gaat het om een vorm van detailhandel dat op essentiële punten afwijkt van de traditionele detailhandel in winkels. Waar die traditionele detailhandel nu in bestemmingsplannen wordt uitgesloten vanwege haar (ruimtelijke) uitstraling en effecten op de omgeving, kan internetverkoop juist vanwege de aard en uitstraling van de activiteiten wel worden toegelaten.

Bij een bed & breakfast-accommodatie geldt dat er maximaal 2 gastenkamers mogen worden gebruikt ten behoeve van bed & breakfast. Door deze bepaling is het mogelijk binnen de grenzen van het bestemmingsplan initiatieven te ontplooien ter bevordering van het toerisme.

Een gedeelte van de woning mag onder voorwaarden als afhankelijke woonruimte worden gebruikt. Daarmee is het mogelijk om ruimten binnen de woning in te richten om een naaste te kunnen verzorgen uit het oogpunt van mantelzorg Een belangrijke voorwaarde is echter wel dat er geen sprake mag zijn van woningsplitsing. Hiervoor zijn geen regels in het bestemmingsplan opgenomen omdat het landelijke Besluit omgevingsrecht (Bor) reeds in voorziet in een vergunningvrije mogelijkheid.

2.5.4.1.2 Waarde     

Artikel 9 Waarde - Archeologische verwachting 1

De archeologische waarden worden beschermd door middel van dubbelbestemmingen welke zijn gebaseerd op de Archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Bronckhorst. Deze artikelen zijn inhoudelijk hetzelfde van opbouw, maar verschillen onderling in archeologische waarden en de regels die daar mee samenhangen. Waarde - Archeologische verwachting 1 staat voor een hoge verwachtingswaarde. Ter bescherming van deze waarden zijn bouwregels, gebruiksregels en een omgevingsvergunningstelsel opgenomen met daarbij een onderzoeksverplichting. Het bestemmingsregime is afhankelijk van de aangetoonde waarde en de hoogte van de verwachting. De onderzoeksverplichting vervalt als er reeds onderzoeksgegevens bekend zijn of op andere wijze voldoende informatie beschikbaar is over de aanwezigheid van archeologische waarden. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee burgemeester en wethouders, als onderzoeksgegevens daartoe aanleiding geven, de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk kunnen laten vervallen of deze kunnen omzetten van een verwachtingswaarde naar een aangetoonde waarde.

2.6 Correctie onvolkomenheden     

2.6.1 Inleiding     

2.6.1.1 Aanleiding     

In het bestemmingsplan Stedelijk gebied Bronckhorst bleken enkele onvolkomenheden te staan die na het vaststellen van het plan in de praktijk naar voren zijn gekomen. Deze onvolkomenheden worden in dit bestemmingsplan hersteld.

2.6.1.2 Plangebied     

De in dit bestemmingsplan te corrigeren zaken betreft de locaties:

Locatie
Dorpsstraat Laag-Keppel
Waarleskamp 14-16 Hengelo

Dorpsstraat Laag-Keppel

Het rood omlijnde gedeelte betreft de locatie.

verplicht

Waarleskamp 14-16 Hengelo

Het rood omlijnde gedeelte betreft de locatie.

verplicht

2.6.1.3 Vigerende planologische situatie     

Dorpsstraat Laag-Keppel

Deze locatie heeft in het vigerende bestemmingsplan Stedelijk gebied Bronckhorst de bestemming 'Centrum'. De in de Dorpsstraat geldende bouw- en goothoogte van overwegend 9 en 5 meter. Enkel bij de villa op nummer 28 geldt een bouw- en goothoogte van 12 en 9 meter. Bij de nummers 9, 12, 14, 15, 16, 17, 18 en 27 is de functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - gemeentelijk monument' opgenomen. Bij de nummers 1, 2, 3, 4, 5, 7, 11, 13 en 28 is de functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - rijksmonument' opgenomen. Voor de gehele Dorpsstraat geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht'. Tevens komen de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' en 'Waarde - Archeologische verwachting 3' voor. Daarnaast geldt voor de zuidelijke punt nabij de Oude IJssel de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'

verplicht

Waarleskamp 14-16 Hengelo

Deze locatie heeft in het vigerende bestemmingsplan Stedelijk gebied; Veegplan 2017-2 de bestemming 'Wonen' met de bouwaanduiding 'vrijstaand' een bouw- en goothoogte van 8 en 3,5 meter. Tevens geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1'.

2.6.1.4 Leeswijzer     

Hoofdstuk 2 Planonderdelen

Dit hoofdstuk geeft in paragraaf 2.6 Correctie onvolkomenheden de ruimtelijke onderbouwing van dit specifieke planonderdeel. Het bevat de inleiding van het planonderdeel (paragraaf 2.6.1), de beschrijving van het initiatief (paragraaf 2.6.2) en de uitvoerbaarheid van dit planonderdeel (paragraaf 2.6.3).

Paragraaf 2.6.1 Inleiding

Deze paragraaf bevat de aanleiding van het plan (paragraaf 2.6.1.1), een beschrijving van het plangebied (paragraaf 2.6.1.2), de vigerende planologische situatie (paragraaf 2.6.1.3) en deze leeswijzer (paragraaf 2.6.1.4).

Paragraaf 2.6.2 Initiatief

In deze paragraaf wordt het initiatief toegelicht. Hierbij wordt ingegaan op de beschrijving van het inititiatief (paragraaf 2.6.2.1).

Paragraaf 2.6.3 Uitvoerbaarheid

In deze paragraaf wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. Het betreft de toetsing van het beleidskader (paragraaf 2.6.3.1), omgevingsaspecten (paragraaf 2.6.3.2), volkshuisvestelijke aspecten (paragraaf 2.6.3.3), economische aspecten (paragraaf 2.6.3.4), maatschappelijke aspecten (paragraaf 2.6.3.5) en overleg en inspraak (paragraaf 2.6.3.6). Per uitvoerbaarheidsaspect wordt aangegeven in hoeverre het plan uitvoerbaar is op dat aspect. De laatste paragraaf (2.6.3.7) geeft een eindconclusie over de uitvoerbaarheid van het plan.

Paragraaf 2.6.4 Juridische aspecten planonderdeel

In deze paragraaf wordt een juridische toelichting gegeven op de in dit planonderdeel voorkomende bestemmingen.

2.6.2 Initiatief     

2.6.2.1 Planbeschrijving     

Dorpsstraat Laag-Keppel

Omdat dit historische woonstraatje zich door de jaren heen heeft ontwikkeld tot een straatje met ook andere activiteiten als galerie, atelier en thee room, is in het plan Kleine kernen 1 (NL.IMRO1876.BP00953-VG02) de bestemming 'Centrum' opgenomen. Omdat in dat bestemmingsplan de Dorpsstraat in Laag-Keppel de enige locatie was met deze bestemming, is in de regels van dat bestemmingsplan opgenomen dat bewoning op de begane grond is toegestaan. Iets wat in deze straat overal voor komt, al dan niet in combinatie met andere activiteiten. Dit in tegenstelling tot dezelfde bestemming in de grotere kernen waar het beleid er op is gericht dat wonen enkel op de verdieping(en) is toegestaan om de begane grond vrij te houden voor commerciële en maatschappelijke activiteiten. Daar waar reeds sprake is van bewoning van de begane grond is dat geregeld met de aanduiding 'wonen'. Bij het samenvoegen van de zes bestemmingsplannen voor de bebouwde kommen in het bestemmingsplan Stedelijk gebied Bronckhorst, is echter niet onderkend dat bij de Dorpsstraat in Laag-Keppel ook deze aanduiding moest worden opgenomen. Daarmee valt de bestaande bewoning op de begane grond onder het overgangsrecht voor gebruik. Dit gebruik is namelijk niet in strijd met het voorgaande plan. Dit is echter geen gewenste situatie, zodat nu alsnog de aanduiding 'wonen' wordt opgenomen.

Waarleskamp 14-16 Hengelo

Hier was in het plan Stedelijk gebied Bronckhorst binnen de bestemming 'Wonen' de bouwaanduiding 'twee-aaneen' opgenomen. Omdat de eigenaar in 2011 heeft aangegeven het pand nog maar als één woning te gebruiken is huisnummer 16 op 25 mei 2011 ingetrokken. Vervolgens is in het bestemmingsplan Stedelijk gebied; Veegplan 2017-2 de bouwaanduiding 'twee-aaneen' gewijzigd naar 'vrijstaand'. Dit is ook in de Basisadministratie gebouwen (BAG) opgenomen.

Na een bezoek ter plaatse is geconstateerd dat het pand niet is verbouwd en er nog steeds twee verblijfsobjecten wonen aanwezig zijn. Omdat de BAG uitgaat van feitelijk fysiek aanwezige vergunde situatie, is huisnummer 16 in 2011 onterecht ingetrokken. Met deze administratieve correctie in de BAG wordt dit weer hersteld. Nu geconstateerd is dat er feitelijk altijd sprake is gebleven van twee woningen, is in onderhavig plan weer de bestemming voor twee-aaneengebouwde woningen opgenomen zoals daarvan aanvankelijk sprake was in het bestemmingsplan Stedelijk gebied Bronckhorst.

Omdat de nummers 14 en 16 weer onderdeel gaan uitmaken van het bouwvlak van twee-aaneengebouwde woningen ten noorden van deze woningen, worden de percelen gelegen in dat bouwvlak tevens meegenomen in onderhavig plan.

2.6.3 Uitvoerbaarheid     

2.6.3.1 Toetsing aan beleidskader     

Gelet op de aard en omvang van de planologische wijziging, het corrigeren van onvolkomenheden en het vastleggen van de bestaande situatie, zijn er geen beleidsaspecten in het geding.

2.6.3.2 Omgevingsaspecten     

Gelet op de aard en omvang van de planologische wijziging, het corrigeren van onvolkomenheden en het vastleggen van de bestaande situatie, zijn er geen omgevingsaspecten in het geding.

2.6.3.3 Volkshuisvesting     

Gelet op de aard en omvang van de planologische wijziging, het corrigeren van onvolkomenheden en het vastleggen van de bestaande situatie, zijn er geen volkshuisvestingsaspecten in het geding.

2.6.3.4 Economisch     

Gelet op de aard en omvang van de planologische wijziging, het corrigeren van onvolkomenheden en het vastleggen van de bestaande situatie, zijn er beperkt economische aspecten in het geding. Van een toewijsbare claim op planschade zal redelijkerwijs van geen sprake zijn.

2.6.3.5 Maatschappelijk     

Gelet op de aard en omvang van de planologische wijziging, het corrigeren van onvolkomenheden en het vastleggen van de bestaande situatie, zijn er geen maatschappelijk aspecten in het geding.

2.6.3.6 Overleg en inspraak     
2.6.3.6.1 Overleg     

Gelet op de aard van het plan, het corrigeren van onvolkomenheden en het vastleggen van de bestaande situatie, zijn er geen belangen van andere overheden in het geding. Voorafgaand overleg is dan ook niet gevoerd. Wel wordt het ontwerp van het bestemmingsplan toegezonden aan het Waterschap Rijn en IJssel in het kader van overleg.

2.6.3.6.2 Inspraak     

Gelet op de aard van het plan, het corrigeren van onvolkomenheden en het vastleggen van de bestaande situatie, zijn er geen belangen van derden in het geding. Er is daarom geen inspraak gevoerd. Het ontwerp van het bestemmingsplan wordt voor zienswijzen ter inzage gelegd.

2.6.3.7 Conclusie     

Het plan is, gelet op beleid, omgevingsaspecten, volkshuisvesting, economisch en maatschappelijk uitvoerbaar.

2.6.4 Juridische aspecten planonderdeel     

In deze paragraaf komen de juridische aspecten aan bod die betrekking hebben op de bestemmingen die voorkomen in dit specifieke planonderdeel. De algemene juridische aspecten zijn opgenomen in Hoofdstuk 4 Juridische aspecten algemeen.

2.6.4.1 Bestemmingsregels     
2.6.4.1.1 Centrum     

Artikel 4 Centrum is een verzamelbestemming waarbinnen vele functies in de centrumgebieden zijn ondergebracht, die onderling ook uitwisselbaar zijn. Zo zijn onder meer (ambachtelijke) bedrijven, detailhandel, dienstverlening, cultuur en ontspanning, maatschappelijk, horeca en wonen toegestaan binnen deze bestemming. Door een algemene bestemming voor deze gronden op te nemen wordt het uitwisselen van functies vergemakkelijkt, wat de levendigheid van het centrum ten goede komt. Voor diverse functies zijn echter wel verdere regels opgenomen, die zorgen voor een nadere regulering.

Voor horeca is het uitgangspunt dat lichte horeca (categorie 2) zoals cafetaria, lunchroom, broodjeszaak, overal is toegestaan. Uit de masterplannen voor de centra van Hengelo en Vorden vloeit voort dat de doelstelling is om zwaardere horeca (categorie 1) als hotels, cafés en restaurants te concentreren 'rond de kerk'. Daarom is in deze gebieden deze vorm van horeca aangeduid op de kaart in die gebieden waar dit wordt toegelaten. In andere centrumgebieden zijn horeca van categorie 1 en 2 direct toegelaten omdat daar deze doelstelling vanuit een masterplan niet geldt. Mogelijk dat in de toekomst deze doelstelling ook voor andere centrumgebieden gaat gelden, dan kan ook daar dezelfde systematiek gaan gelden. De zwaarste horeca (categorie 3) zoals zaalaccommodaties en discotheken zijn alleen toegelaten daar waar dat op de kaart is aangeduid.

Voor detailhandel is bepaald dat het vloeroppervlak van detailhandelsvestigingen niet meer mag bedragen dan 1500 m². Dit sluit aan bij provinciaal beleid.

Supermarkten zijn aangeduid als 'supermarkt' en zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van deze aanduiding. Deze aanduiding is onder meer opgenomen vanwege de verkeersaantrekkende werking van dergelijke detailhandel, door supermarkten op bepaalde locaties vast te leggen kan deze overlast beperkt worden.

Voor terrassen geldt dat deze uitsluitend zijn toegelaten aan de naar de openbare weg gekeerde zijde van een horecabedrijf. Daar waar reeds op andere plekken terrassen aanwezig zijn, zijn deze toegelaten en aangeduid op de kaart. Daarmee handhaven we de huidige situatie.

De woonfunctie is gelet op de bedrijvigheid binnen het centrum echter enkel toegestaan op de verdieping, met dien verstande dat er een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen teneinde wonen ook op de begane grond toe te staan. In enkele panden vindt er al bewoning op de begane grond plaats. Deze woningen zijn op de verbeelding aangeduid met als 'wonen'.

Commerciële activiteiten op de begane grond zijn in eerste aanleg enkel toegelaten in combinatie met de bestaande woningen op de etage(s). Dit om te voorkomen dat het centrumgebied na winkelsluitingstijd 'leegloopt' en er geen levendigheid meer is. Daar waar reeds sprake is van commerciële ruimte zonder wonen, is deze situatie bij recht toegelaten. Het bestaande aantal woningen is toegestaan en mag niet worden vermeerderd. Dit vanwege het regionale en gemeentelijke woonbeleid (zie paragraaf 3.4.3 Woonbeleid). Daar waar op grond van het woonbeleid nog ruimte is voor het realiseren van nieuwe woningen, is op de betreffende locaties de aanduiding 'maximum aantal woningen' opgenomen.

2.6.4.1.2 Wonen     

Artikel 7 Wonen

Woningen zijn ondergebracht in de bestemming 'Wonen'. Voor regulering van de woonfunctie kan deels verwezen worden naar paragraaf 4.2.2 Bebouwing.

Het hoofdgebouw (de woning, al dan niet met aan- en uitbouwen) kunnen worden gerealiseerd binnen het op de verbeelding aangegeven 'bouwvlak'. Deze bouwvlakken zijn, in tegenstelling tot de voorgaande plannen, niet per hoofdgebouw strak om de bebouwing getrokken, maar betreffen bouwstroken waarbinnen meerdere woningen liggen.

Bij het bepalen van de bouwvlakken worden de volgende uitgangspunten gehanteerd.

  1. zoveel mogelijk bestaande rechten respecteren, tenzij er ruimtelijk-stedenbouwkundige argumenten zijn om te beperken
  2. geen doublures met de toekomstige regels voor vergunningvrij bouwen
  3. ruimte creëren voor de toekomst
  4. toekomstige afwijkingsprocedures voorkomen
  5. rekening houden met belangen belendende bestemmingen/bebouwing
  6. rekening houden met het algemeen ruimtelijk beeld

De woningen worden als volgt gereguleerd. In beginsel worden aaneengesloten bouwvlakken gehanteerd. Woningen van eenzelfde categorie (vrijstaand, twee-aaneen, aaneengebouwd, gestapeld) die naast elkaar gesitueerd zijn, worden zoveel mogelijk in één bouwvlak geplaatst. Daarbij worden in de regel rechthoekige bouwvlakken gehanteerd. Er kunnen stedenbouwkundige redenen zijn om hier van af te wijken. Voor de situering en grootte van het bouwvlak gelden de volgende uitgangspunten:

woningtype min. afstand zijdelingse perceelgrens voetnoot: De afstand tot de zijdelingse perceelgrens geldt alleen voor 'tussensituaties' en 'eindsituaties', die niet op een hoek liggen, bij 'hoeksituaties' gelden andere uitgangspunten  diepte bouwvlak max. oppervlakte min. afstand achterste perceelgrens
vrijstaand [vrij] 5m (eindsituatie)

3m (tussensituatie)
15m 200m2 8m
twee-aaneen [tae] 3m 12m 150m2 8m
aaneengebouwd [aeg] bestaande bebouwing bestaande maat

met afwijking 10m voetnoot: Bij aaneengebouwde woningen wordt de bestaande maat gehanteerd. Het wordt ook mogelijk om, zoals bij vrijstaand en twee-aaneen, het hoofdgebouw aan de achterzijde uit te breiden middels binnenplanse afwijking. Daarbij kan sprake zijn van de schaduwwerking. Aan deze afwijkingsbevoegdheid worden criteria gesteld ter voorkoming van onevenredige hinder voor omwonenden door schaduwwerking of in verband met privacy. 
- 8m
gestapeld bestaande maat bestaande maat - -

Hoewel er door het hanteren van ruime bouwvlakken fysiek ruimte is voor de bouw van een extra woning, is daarvoor geen planologische ruimte. In de planregels is opgenomen dat het bestaand aantal woningen niet mag worden vermeerderd. Dit vanwege het regionale en gemeentelijke woonbeleid (zie paragraaf 3.4.3 Woonbeleid). Daar waar op grond van het woonbeleid nog ruimte is voor het realiseren van nieuwe woningen, is op de betreffende locaties de aanduiding 'maximum aantal woningen' opgenomen.

De plaatsing van bijbehorende bouwwerken als aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen is in de planregels verbaal beschreven. Alleen in enkele situaties waar dat op stedenbouwkundige gronden gewenst is, is er een aanduiding 'bijgebouwen' toegepast. Bijbehorende bouwwerken zijn ook binnen het bouwvlak mogelijk. De maximale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken op een bouwperceel is 120 m².

Voor kleinere percelen zouden de bouwmogelijkheden voor hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken kunnen leiden tot een ongewenste dichtheid aan bebouwing. Daarom is er per bouwwijze een maximum bebouwingsgebied van het bouwperceel opgenomen, te weten 30% voor vrijstaande woningen, 40% voor twee-aaneen woningen (halfvrijstaand) en 50% voor aaneengebouwde woningen (rijwoningen).

Binnen de woonfunctie worden onder voorwaarden nevenactiviteiten toegelaten in het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken, die qua functie hieraan ondergeschikt zijn. Deze aan huis verbonden activiteiten bestaan uit een aan huis verbonden beroep, een aan huis verbonden bedrijf, internetverkoop en bed & breakfast.

Bij een aan huis verbonden beroep en aan huis verbonden bedrijf is het uitgangspunt dat de activiteiten qua aard, omvang en uitstraling past in een woonomgeving. Bij een bedrijf geldt aanvullend dat deze vermeld moet zijn in de activiteiten in de bijgevoegde Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging. Omdat de functiemengingslijst een algemene lijst is waarnaar in meerdere bestemmingen wordt verwezen, is niet zonder meer iedere in de lijst vermelde activiteit toegelaten. Leidend is dat de activiteit past in de woonomgeving. Verder zijn er enkele kwalitatieve en kwantitatieve voorwaarden gesteld en is detailhandel als hoofdactiviteit niet toegestaan.

Bij internetverkoop gaat het om een vorm van detailhandel dat op essentiële punten afwijkt van de traditionele detailhandel in winkels. Waar die traditionele detailhandel nu in bestemmingsplannen wordt uitgesloten vanwege haar (ruimtelijke) uitstraling en effecten op de omgeving, kan internetverkoop juist vanwege de aard en uitstraling van de activiteiten wel worden toegelaten.

Bij een bed & breakfast-accommodatie geldt dat er maximaal 2 gastenkamers mogen worden gebruikt ten behoeve van bed & breakfast. Door deze bepaling is het mogelijk binnen de grenzen van het bestemmingsplan initiatieven te ontplooien ter bevordering van het toerisme.

Een gedeelte van de woning mag onder voorwaarden als afhankelijke woonruimte worden gebruikt. Daarmee is het mogelijk om ruimten binnen de woning in te richten om een naaste te kunnen verzorgen uit het oogpunt van mantelzorg Een belangrijke voorwaarde is echter wel dat er geen sprake mag zijn van woningsplitsing. Hiervoor zijn geen regels in het bestemmingsplan opgenomen omdat het landelijke Besluit omgevingsrecht (Bor) reeds in voorziet in een vergunningvrije mogelijkheid.

2.6.4.1.3 Waarde     

Artikel 8 Waarde - Archeologie, Artikel 9 Waarde - Archeologische verwachting 1 en Artikel 11 Waarde - Archeologische verwachting 3

De archeologische waarden worden beschermd door middel van dubbelbestemmingen welke zijn gebaseerd op de Archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Bronckhorst. Deze artikelen zijn inhoudelijk hetzelfde van opbouw, maar verschillen onderling in archeologische waarden en de regels die daar mee samenhangen. Waarde - Archeologie staat voor gebieden met een bekende zeer hoge of hoge archeologische waarde. Waarde - Archeologische verwachting 1 staat voor een hoge verwachtingswaarde. Waarde - Archeologische verwachting 3 staat voor een lage verwachtingswaarde. Ter bescherming van deze waarden zijn bouwregels, gebruiksregels en een omgevingsvergunningstelsel opgenomen met daarbij een onderzoeksverplichting. Het bestemmingsregime is afhankelijk van de aangetoonde waarde en de hoogte van de verwachting. De onderzoeksverplichting vervalt als er reeds onderzoeksgegevens bekend zijn of op andere wijze voldoende informatie beschikbaar is over de aanwezigheid van archeologische waarden. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee burgemeester en wethouders, als onderzoeksgegevens daartoe aanleiding geven, de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk kunnen laten vervallen of deze kunnen omzetten van een verwachtingswaarde naar een aangetoonde waarde.

Artikel 12 Waarde - Beschermd dorpsgezicht

Deze dubbelbestemming heeft betrekking op de rijksbeschermde dorpsgezichten van Hummelo en Laag-Keppel. Deze gronden zijn mede bestemd voor het behoud en herstel van karakteristieke met de historische ontwikkeling samenhangende structuur en ruimtelijke kwaliteiten van het beschermd dorpsgezicht. Bij het bouwen moet er aansluiting worden gezocht bij bestaande bebouwing ten aanzien van de goothoogte, kapvorm en materiaalgebruik.

Voor het beschermde dorpsgezicht geldt dat voor slopen van bebouwing in de planregels een sloopvergunningstelsel is opgenomen. Alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen of slopen te verlenen, wordt er advies gevraagd bij de gecombineerde gemeentelijke welstands- en monumentencommissie.

2.6.4.1.4 Waterstaat     

Artikel 13 Waterstaat - Waterkering

De gronden waar deze dubbelbestemming geldt, zijn mede bestemd voor waterkering en bij die functie behorende voorzieningen. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van en behorende bij de waterkering. In de regels is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om van de bouwregels af te wijken. Wel moet worden voldaan aan de daaraan verbonden voorwaarde, die is opgenomen in de regels. Voor bepaalde werken en werkzaamheden die het doel van waterkering kunnen schaden is een omgevingsvergunning nodig.

Hoofdstuk 3 Beleidskader     

In dit hoofdstuk wordt het algemene ruimtelijke beleidskader weergegeven. De paragrafen bevatten samenvattingen van het beleid het rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk beleid.

3.1 Rijksbeleid     

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte     

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. Daarmee is de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Wel zijn er 13 nationale belangen opgenomen in de SVIR, die nader zijn uitgewerkt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening     

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen.

Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van ronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Ecologische Hoofdstructuur (EHS)

Volgens artikel 2.10 van het Barro worden bij provinciale verordening de gebieden aangewezen die de ecologische hoofdstructuur vormen alsmede de wezenlijke kenmerken hiervan. Bij provinciale verordening worden regels gesteld die bewerkstelligen dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een gebied behorende tot de ecologische hoofdstructuur en een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan wordt afgeweken geen activiteiten mogelijk maken ten opzichte van het ten tijde van inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan, die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden, of van de samenhang tussen die gebieden, tenzij:

  1. er sprake is van een groot openbaar belang,
  2. er geen reële alternatieven zijn, en
  3. de negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden, oppervlakte en samenhang worden beperkt en de overblijvende effecten gelijkwaardig worden gecompenseerd.

Daarnaast biedt het Barro de mogelijkheid de begrenzing te wijzigen:

  1. ten behoeve van een verbetering van de samenhang of een betere planologische inpassing van de ecologische hoofdstructuur, voor zover:
    1. de wezenlijke kenmerken en waarden van de ecologische hoofdstructuur worden behouden, en
    2. de oppervlakte van de ecologische hoofdstructuur ten minste gelijk blijft;
  2. ten behoeve van een kleinschalige ontwikkeling, voor zover:
    1. de aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden en de samenhang van de ecologische hoofdstructuur beperkt is,
    2. de ontwikkeling per saldo gepaard gaat met een versterking van de wezenlijke kenmerken en waarden van de ecologische hoofdstructuur, of een vergroting van de oppervlakte van de ecologische hoofdstructuur, en
    3. de oppervlakte van de ecologische hoofdstructuur ten minste gelijk blijft;
  3. ten behoeve van de toepassing van de krachtens artikel 2.10.4, eerste lid, gestelde regels.

De uitwerking in de provinciale Omgevingsvisie van Gelderland wordt toegelicht in paragraaf 3.2.1.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd en ook in het Barro opgenomen. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 2). Dit artikel bepaalt dat een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies gebaseerd dient te zijn op een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en op een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Per 1 juli 2017 is de 'nieuwe' ladder in werking getreden. Hiermee heeft de wetgever gepoogd een aantal knelpunten die in de praktijk zijn gesignaleerd, zoveel mogelijk op te lossen.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden en om overprogrammering te voorkomen. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. Voor iedere nieuwe stedelijke ontwikkeling (binnen en buiten bestaand stedelijk gebied) moet de behoefte worden beschreven in de plantoelichting. Uitgangspunt is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien dat niet mogelijk is, dan dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. Daarbij kunnen de beschikbaarheid en geschiktheid van de ontwikkelingsmogelijkheden een rol spelen. De behoefte wordt onderbouwd en afgewogen op het niveau van het verzorgingsgebied van de ontwikkeling. Dit betekent dat de aard en omvang van de ontwikkeling bepalend zijn voor de reikwijdte van de beschrijving van en het overleg over de behoefte, waarvan de resultaten ook zijn opgenomen in de beschrijving.

Bij de Ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit het Bro gehanteerd: “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.”

Het beter benutten van het bestaand stedelijk gebied kent randvoorwaarden en een concurrerende ruimtevraag die wordt opgelost door maatwerk te bieden binnen de kaders die wet- en regelgeving stellen. Uitgangspunt hierbij is een goede ruimtelijke ordening gericht op een duurzame ruimtelijke kwaliteit. Met de huidige maatschappelijke opgaven op o.a. het gebied van klimaat en energie is het duidelijk dat er meerdere claims liggen op de ruimte binnen bestaand stedelijk gebied. Deze claims moeten onderling afgewogen worden om tot zorgvuldig ruimtegebruik en een duurzame ruimtelijke kwaliteit te komen. Het transparant en helder motiveren is de essentie van het werken aan een duurzame verstedelijking.

De Ladder moet ook worden toegepast bij globale en flexibele bestemmingsplannen, op een moment dat de ontwikkeling nog niet concreet is. Ook een wijzigings- of uitwerkingsplan moet aan de Ladder worden getoetst. In zo’n geval kan dus sprake zijn van een dubbele laddertoets. In de Omgevingswet is al meegenomen dat het zwaartepunt van de te verrichten onderzoeken ligt op het moment dat ontwikkelingen meer concreet zijn. Vooruitlopend op de Omgevingswet kan bij het (globale) bestemmingsplan worden bepaald dat de laddertoets zich niet richt op de toelichting bij het bestemmingsplan, maar eerst op de toelichting bij het wijzigings- of uitwerkingsplan. De gemeenteraad kan er dus voor kiezen om de laddertoets door te schuiven, maar hoeft dit niet te doen. Het eventueel doorschuiven van de laddertoets laat onverlet dat het (globale) bestemmingsplan ter ruimtelijke onderbouwing een toelichting moet bevatten. Er geldt dus een onderzoeksplicht bij het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid of een uitwerkingsplicht in een (globaal) bestemmingsplan. Wel wordt aangenomen dat de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan dat voorziet in de mogelijkheid van een wijzigings- of uitwerkingsplan, wat globaler kan worden gemotiveerd.

Provincies hebben de bevoegdheid om in hun verordening op de Ladder in het Bro aanvullende regels te stellen, mits deze niet strijdig zijn met het Bro. Bij het geven van aanvullende regels moeten provincies uitgaan van de Bro-definities en prudent omgaan met de vraag of er nog wel behoefte is om aanvullende regels te stellen.

3.1.3 Modernisering Monumentenzorg     

De opvattingen over de omgang met monumenten zijn sterk veranderd. Gebieden worden belangrijker dan individuele gebouwen. Ook de inzichten over de organisatie van de monumentenzorg zijn anders. Het systeem is daarom aangepast aan de ontwikkelingen van deze tijd. De Directie Erfgoed & Kunsten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is verantwoordelijk voor de beleidsontwikkeling van deze modernisering.

Cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening

Cultureel erfgoed krijgt een belangrijke plaats binnen de ruimtelijke ordening. Met de visie Kiezen voor karakter toont het kabinet zijn verantwoordelijkheid voor een goede omgang met onroerend cultureel erfgoed van nationale betekenis bij integrale ruimtelijke afwegingen.

Vijf prioriteiten

Het kabinet kiest voor de komende jaren vijf prioriteiten in het gebiedsgerichte erfgoedbeleid:

  1. werelderfgoed: samenhang borgen, uitstraling vergroten;
  2. eigenheid en veiligheid: zee, kust en rivieren;
  3. herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave: focus op groei en krimp;
  4. levend landschap: synergie tussen erfgoed, economie, ecologie;
  5. wederopbouw: tonen van een tijdperk.

Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen. Dit betekent dat de rol die gemeenten, provincies en de rijksoverheid hebben in de erfgoedzorg verandert. In oktober 2010 stuurden de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de steunpunten een brief over de ondersteuning op dit gebied aan de gemeenten.

Besluit ruimtelijke ordening

In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. De Rijksdienst helpt gemeenten hiermee met de Handreiking erfgoed en ruimte. In deze handreiking staat hoe gemeenten zo'n inventarisatie en analyse kunnen uitvoeren. Ook wordt aangegeven op welke wijze gemeenten cultuurhistorische waarden kunnen opnemen in een bestemmingsplan.

Krachtiger en eenvoudigere regels

Minder regels, kortere procedures en structureel meer financiële middelen zorgen voor een duurzame instandhouding van rijksmonumenten. Deze regels hebben betrekking op vergunningen, subsidie en kwaliteit

Vergunning

De monumentenvergunning wordt onderdeel van de omgevingsvergunning (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht). Ook wordt bepaald welke werkzaamheden zonder vergunning kunnen worden uitgevoerd.

Subsidie

Het aanvragen van een Brim-subsidie is in 2011 nog verder vereenvoudigd. De minister heeft structureel extra middelen beschikbaar gesteld voor zowel reguliere instandhouding als incidentele restauraties.

Kwaliteit

De Rijksdienst staat de restauratiesector bij in het uitwerken van normen om de kwaliteit van restauraties te borgen. Het behoud en de overdracht van vakkennis vormen onderdeel van dat project.



Herbestemming

Monumenten die hun functie verliezen, komen vaak leeg te staan. Belangrijke cultuurhistorische waarden gaan dan verloren. Herbestemming van gebouwen, complexen en structuren kan dit tegengaan. Bij de modernisering van de monumentenzorg is herbestemming een essentieel onderwerp. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2010 een Nationaal Programma Herbestemming in het leven geroepen. Bovendien ondersteunt de Rijksdienst het programma met geld en medewerkers. Een groot aantal organisaties werkt verder aan een gezamenlijke agenda van activiteiten om herbestemming te stimuleren. Deze Nationale Agenda Herbestemming bestrijkt het brede veld van herbestemming. In deze Nationale Agenda Herbestemming wordt ingezet op:

  • het bevorderen van de praktijk van herbestemming;
  • het ontwikkelen en verspreiden van kennis over herbestemming;
  • het inhoudelijk, politiek en publiek agenderen van het onderwerp.



Het opzetten van een kennisinfrastructuur

De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is binnen de monumentenzorg het kenniscentrum bij de rijksoverheid. Daarnaast zijn er nog veel instanties die kennis hebben van het erfgoed. Kennis op academisch niveau, vakinhoudelijke en operationele kennis en ervaring in de praktijk. De Rijksdienst heeft hierbij een stimulerende en verbindende rol.

Kennisuitwisseling

Om uitwisseling van kennis mogelijk te maken, is een goed functionerende kennisinfrastructuur nodig. Daaromheeft de Rijksdienst het programma Kennisinfrastructuur Modernisering Monumentenzorg (KIMOMO) opgezet. Met dit informatiesysteem voorziet de Rijksdienst de erfgoedsector van digitale informatie. Het programma KIMOMO liep van januari 2010 tot en met december 2013.

3.1.4 Nationaal Waterplan     

Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015, inclusief alle tussentijdse wijzigingen.

Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021 en de daarbij behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid, met een vooruitblik richting 2050. Met dit waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het streven is gericht op een integrale benadering, door natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie, cultureel erfgoed en economie (inclusief verdienvermogen) zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in het NWP2 dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

In het NWP2 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
  • Nederlanders leven waterbewust.

Belangrijke onderdelen van dit plan zijn:

  • rijksbeleid dat voortvloeit uit de deltabeslissingen (waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimtelijke adaptatie);
  • Beleidsnota Noordzee 2016-2021, waarmee het beleid voor doorvaart en medegebruik in windparken op zee onder voorwaarden is vastgesteld;
  • Stroomgebiedbeheerplannen en Maatregelenprogramma's voor de Eems, Maas, Rijn en Schelde 2016-2021, met de beschrijving van de watersystemen, doelen en maatregelen;
  • verankering van afspraken die betrekking hebben op water vanuit energie (Energieakkoord), natuur (Natuurvisie), internationale inzet (Internationale Waterambitie) en bestuurlijke verhoudingen (Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, Bestuursakkoord Water en Deltaprogramma);
  • het voldoen aan de Europese eisen voor waterkwaliteit, overstromingsrisico's en het marine milieu door geactualiseerde plannen en maatregelenprogramma's op te nemen.

Voor het NWP2 is een milieueffectrapport opgesteld. Daarin is ook een passende beoordeling vanuit Natura 2000 opgenomen.

Gelijktijdig met de vaststelling van het NWP2 is ook het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren 2016-2021 vastgesteld. Het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren beschrijft hoe grote rivieren en kanalen, het IJsselmeergebied, de Zuidwestelijke Delta, de Noordzee en de Waddenzee beheerd moeten worden. Rijkswaterstaat is verantwoordelijk voor het beheer.

3.1.5 Waterbeleid van de 21e eeuw     

De kern van het Waterbeleid 21e eeuw is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Het water de ruimte geven betekent dat in het landschap en in de stad ruimte gemaakt wordt om water op te slaan. Daarmee worden problemen in andere, lager gelegen gebieden voorkomen.

Het Waterbeleid 21e eeuw breekt met de traditie van zoveel mogelijk pompen en zo snel mogelijk lozen. De waterbeheerders hebben samen gekozen voor een drietrapsstrategie, die uitgaat van het principe dat een overvloed aan water wordt opgevangen waar deze ontstaat. Dat betekent dat het water niet meer zo snel mogelijk afgevoerd wordt, maar dat het water zolang mogelijk wordt vastgehouden onder andere in de bodem. Is vasthouden niet meer mogelijk, dan bergen de waterbeheerders het in gebieden die daarvoor zijn uitgekozen. Door het water zo lang mogelijk vast te houden wordt tevens verdroging voorkomen De strategie vasthouden, bergen, afvoeren betekent ook dat het water meer dan nu de kans krijgt om langzaam in de grond te zakken. Zo bestrijden we het watertekort. Pas als het niet anders kan, wordt het water afgevoerd.

In het kader van het actualiseren van bestemmingsplannen betekent dit dat het aanbeveling verdient om ook in het bestaand stedelijk gebied ruimte te reserveren voor waterberging; bijvoorbeeld door deze mogelijkheid toe te voegen aan een bestemming 'Groen'.

3.1.6 Natuurbescherming     

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze nieuwe wet vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving. Het geeft invulling aan de decentralisatieafspraken die het Rijk met de provincies heeft gemaakt in het Bestuursakkoord natuur en in het Natuurpact. Het brengt ook vereenvoudiging ten opzichte van het bestaande stelsel, onder meer door een betere aansluiting op het Europese recht en op het omgevingsrecht. Slechts één wet en minder regels maakt de regelgeving omtrent natuurbescherming overzichtelijker en wordt het makkelijker om de wet toe te passen.



Rolverdeling Rijk, provincie en gemeente

De provincies bepalen wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer. De gemeenten komen, net als onder de geldende wetgeving, bij de uitvoering in beeld als de aanvrager van een natuurvergunning of -ontheffing wil aanhaken bij een door de gemeente te verlenen omgevingsvergunning; de inhoudelijke natuurtoets wordt (ook) dan uitgevoerd door de provincie, die een verklaring van geen bedenkingen aan de gemeente moet afgeven.

Voor burgers en bedrijven is het belangrijk dat zij makkelijk en snel weten of een activiteit met mogelijke schade voor de natuur is toegestaan. Een aanvraag voor een omgevingsvergunning bij de gemeente wordt net als voorheen getoetst aan de Wet Natuurbescherming. Het blijft mogelijk om bij de provincie een aparte natuurvergunning aan te vragen.

Gebiedsbescherming

Wat betreft gebiedsbescherming vervalt de bescherming van de Beschermde natuurmonumenten, maar verandert er voor Natura 2000 weinig. De bescherming van de Natura 2000-gebieden is gebaseerd op internationale verplichtingen. Die veranderen niet en daarom zal vanaf 2017 op de dezelfde manier worden getoetst als nu het geval is.

Bescherming van dieren en planten

Het is belangrijk voor de natuur dat er veel verschillende planten- en diersoorten zijn. Sommige diersoorten zijn kwetsbaar, zoals vleermuizen en mussen. Een goede natuurbescherming is belangrijk. Onder de Wet natuurbescherming geldt, net als onder de Flora- en faunawet, een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren. De zorgplicht houdt in dat u werkzaamheden, die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk nalaat of maatregelen neemt om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen.

De lijsten met beschermde soorten zijn aangepast. Zo is een aantal soorten planten, insecten en vissen voortaan niet meer beschermd. De Wet natuurbescherming brengt het aantal beschermingsregimes terug.

De beschermde status van soorten kan per provincie gaan verschillen. Provincies hebben de bevoegdheid om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor nationaal beschermde soorten. Er is dan geen ontheffing nodig voor werkzaamheden.

Bescherming van bosopstanden

De regels van de huidige Boswet zijn grotendeels onveranderd opgenomen in de Wet natuurbescherming. Zo zijn de ‘bebouwde kom Boswet’, melding en herplantplicht hetzelfde. Wel is er een aantal vrijstellingen opgenomen van de herplantplicht, zoals bij maatregelen opgenomen in een ontheffing of vergunning, of via een goedgekeurde gedragscode.



Jacht om schade te beperken

Er mag worden gejaagd wanneer dieren schade veroorzaken of om te beheren. Provincies, grondeigenaren, dieren- of natuurorganisaties en jagers maken samen vooraf een faunabeheerplan. Daarin staat op welke en op hoeveel dieren gejaagd mag worden. Na het jachtseizoen moeten de jagers volgens de nieuwe wet laten weten welke dieren zijn afgeschoten. Dit zorgt voor beter inzicht in de jacht.

3.1.7 Externe veiligheid     

Externe veiligheid beschrijft de externe risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transport (weg, spoor, water en buisleiding) in relatie tot de (bebouwde) omgeving.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans om te overlijden op een bepaalde plaats ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR is op de kaart van het gebied weer te geven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar PR-contour (die als wettelijk grenswaarde fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten komen.

Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR is weer te gegeven in de fN-curve: een grafiek waar de kans (f) is afgezet tegen het aantal slachtoffers (N). Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. De 1% letaliteitgrens vormt doorgaans de grens van het invloedsgebied (tenzij anders bepaald). Dit is de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

Op inrichtingen en transport is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Dit wordt in de navolgende paragrafen nader toegelicht.

3.1.7.1 Besluit externe veiligheid Inrichtingen     

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is op 27 oktober 2004 van kracht geworden en regelt hoe een gemeente of provincie moet omgaan met risico's voor mensen buiten een bedrijf als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een bedrijf. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) staan regels over de veiligheidsafstanden en over de berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. De gemeentelijke beleidsvisie op externe veiligheidbeleid voor inrichtingen is opgenomen in paragraaf 3.4.17.

3.1.7.2 Besluit externe veiligheid buisleidingen     

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Het Bevb regelt de taken en verantwoordelijkheden van de leidingexploitant en de gemeenten.

Gemeenten zijn verplicht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Voor het PR is de 10-6 contour de grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Het GR moet worden verantwoord binnen het invloedsgebied van de buisleiding. Voor een aantal installaties, zoals bijvoorbeeld lpg tankstations, pgs 15 kluizen en ammoniak koelinstallaties, gelden vaste afstanden voor het plaatgebonden risico en het invloedsgebied. Voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet een berekening worden gemaakt om de plaatsgebonden risicocontour en het invloedsgebied te kunnen bepalen. Daarnaast wordt in elk bestemmingsplan ruimte gereserveerd voor onderhoud aan de leiding door een belemmerende strook van minimaal 5,0 m aan weerszijden van de leiding met een bouwverbod en een omgevingsvergunningstelsel.

3.1.7.3 Besluit externe veiligheid transportroutes     

Het Besluit externe veiligheid transportroutes, inwerking getreden op 1 april 2015, betreft milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid in verband met het vervoer van gevaarlijke stoffen over transportroutes. Het besluit bevat de uitwerking van de ruimtelijke component van het Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Doel van dit besluit is het waarborgen van een basisbeschermingsniveau door te voorkomen dat bij ruimtelijke ontwikkelingen mensen worden blootgesteld aan een hoger risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen dan maatschappelijk aanvaardbaar wordt geacht. Verder maakt het besluit de kans op een ramp met veel slachtoffers inzichtelijk en biedt het regels voor het afwegen van het risico ten opzichte van de ruimtelijke ontwikkelingen.

3.1.8 M.e.r.-beoordeling     

Bijna alle activiteiten die mensen ondernemen hebben milieugevolgen. Voor activiteiten die nadelige milieugevolgen kunnen hebben, kan het vereist zijn dat een milieu-effectrapportage moet worden opgesteld. De procedure voor de milieu-effectrapportage is geregeld in de Wet milieubeheer. De uitvoeringsregels staan in het Besluit m.e.r.

In het Besluit m.e.r. staan de verschillende activiteiten, besluiten en overheidsplannen waarvoor het verplicht is een milieu-effectrapportage te maken. Hierdoor wordt het milieubelang volwaardig meegewogen in de besluitvorming.

In het Besluit m.e.r. (gewijzigd 1 april 2011) wordt onderscheid gemaakt in de volgende typen m.e.r.:

  • m.e.r.-plicht;
  • m.e.r.-beoordelingsplicht;
  • vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht.

In het Besluit m.e.r. zijn de activiteiten, plannen en besluiten genoemd waarvoor een m.e.r. in alle gevallen verplicht is als een bepaalde drempelwaarde wordt overschreden. Voor deze activiteiten moet een milieu-effectrapportage worden opgesteld.

In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. zijn de activiteiten, plannen en besluiten genoemd waarvoor een m.e.r. in alle gevallen verplicht is als een bepaalde drempelwaarde wordt overschreden. Voor deze activiteiten moet een milieu-effectrapportage worden opgesteld.

Onderdeel B van de bijlage bij het Besluit m.e.r. bevat activiteiten die qua omvang onder de in onderdeel C genoemde drempel blijven. Voor deze situaties moet eveneens in alle gevallen als een bepaalde drempelwaarde wordt overschreden, per geval door middel van een m.e.r.-beoordeling worden vastgesteld of een milieu-effectrapportage moet worden opgesteld.

De drempelwaarden in onderdeel D zijn indicatief. Om te beoordelen of voor een activiteit een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt kan niet alleen volstaan worden met het raadplegen van de drempelwaarden in onderdeel D. Er moet sinds de wijziging van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 een extra stap doorlopen worden om na te gaan of er een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Dit wordt ook wel aangeduid met de term 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'.

3.2 Provinciaal beleid     

Op 9 juli 2014 en 24 september 2014 stelden Provinciale Staten respectievelijk de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vast. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid (zie 3.2.1) en in de Omgevingsverordening staan de regels (zie 3.2.2). Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie. De Omgevingsvisie en -verordening zijn beiden op 18 oktober 2014 in werking getreden. Visie en verordening zijn nadien enkele malen geactualiseerd. Dit is, indien van toepassing, in de navolgende paragrafen verwerkt.

3.2.1 Omgevingsvisie     

De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  1. een duurzame economische structuur;
  2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Ruimte in kleinere kernen en vrijgekomen bebouwing in het landelijk gebied kan worden benut voor wonen en nieuwe economische dragers en als versterking van de vitaliteit van het landelijk gebied. Bij de nadere invulling van de uitgangspunten wordt ruimte gelaten voor lokale of regionale initiatieven door gemeenten of regionale samenwerkingsverbanden. Bouwprogramma's voor nieuwe woningen zijn daarbij in regionaal verband afgestemd. Waar mogelijk kan lokaal maatwerk worden geleverd. De strategie van de provincie om de doelen van 'duurzame economische structuurversterking' en 'een gezonde en veilige leefomgeving' te bereiken wordt gevoed door het besef dat stad en land elkaar nodig hebben. De provincie gaat voor:

  • sterke steden, van belang voor toekomstige aantrekkingskracht, waar kennis zich samenbalt en waar veel jongeren naar toe trekken, waar ook nu al de meeste mensen wonen en werken;
  • een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.



Voor nieuwe stedelijke functies in het buitengebied geldt dat deze afgewogen dienen te worden in het licht van de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik vervangt het beleid van de woningbouwcontour en de zoekzones. Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing. Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:

  1. past de ontwikkeling bij de doelen in Gelderland? Zo ja:
  2. hoe voegt de ontwikkeling extra kwaliteit toe aan een gebied?

Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de rijksladder aan de hand van drie stappen de locatiekeuze te motiveren. Deze rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.

De rijksladder heeft betrekking op stedelijke ontwikkelingen. De provincie wil onderzoeken of de ladder ook voor landelijke functies kan worden uitgewerkt. Vooruitlopend daarop spreekt de provincie nu al van de ladder voor duurzaam ruimtegebruik.

De provincie streeft naar een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. De provincie heeft daartoe de Ecologische Hoofdstructuur opnieuw gedefinieerd in het Gelders natuurnetwerk (GNN). In het GNN is uitsluitend sprake van een natuurbestemming. Hier ligt een opgave om nog 2.700 hectare natuur te ontwikkelen. Dit was aanvankelijk 11.000 en vervolgens 5.300 hectare. Het zoekgebied dat hiervoor beschikbaar is, is circa 4.100 hectare groot. De provincie richt zich op het realiseren van een robuust Gelders Natuurwerk met voldoende middelen voor het ontwikkelen, onderhouden en beheren op de langere termijn.

De 'niet-natuur' in de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (woningen, bedrijven, infrastructuur) heet voortaan de Groene ontwikkelingszone (GO). De GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. Het betreft 25.000 hectare grond. In de GO liggen ontwikkelingsmogelijkheden voor organisaties en particulieren. De ontwikkelingen moeten passen bij het karakter van het GO. De GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden.

3.2.2 Omgevingsverordening     

De omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking van het beleid uit de Omgevingsvisie in regels. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. Voor de niet-grondgebonden landbouw stuurt de verordening op een 'plussenbeleid' (bovenwettelijke maatregelen) bij uitbreidingen. Een en ander volgens door de gemeenten/regio's nader uit te werken beleidskaders.

3.3 Regionaal beleid     

3.3.1 Algemeen     

Op het terrein van de ruimtelijke ordening en volkshuisvesting heeft de Regio Achterhoek geen structurele overgedragen taak. Sinds september 2008 worden deze taken door de gezamenlijke gemeenten zelf opgepakt. Bestuurlijk en ambtelijk aanspreekpunt voor dit werkterrein ligt bij respectievelijk de gemeente Aalten en Bronckhorst.

3.3.2 Regionale Structuurvisie Achterhoek 2012     

De gemeenteraden van Aalten, Berkelland, Bronckhorst, Doetinchem, Oost Gelre, Oude IJsselstreek en Winterswijk hebben in hun vergaderingen van april/mei 2012 de 'Regionale structuurvisie Achterhoek 2012' vastgesteld. De gemeenteraad van Montferland heeft de visie niet formeel vastgesteld, maar daaraan wel instemming betuigd, omdat Montferland voor ruimtelijk ordening tevens deel uitmaakt van de Stadsregio.

De Regionale structuurvisie is een actualisatie van de visie uit 2004. Er is gekozen voor een actualisatie, omdat in de Achterhoek zich een aantal belangrijke en ingrijpende economische en maatschappelijke ontwikkelingen voordoen, zoals:

  • energietransitie en het inspelen op de gevolgen van de klimaatveranderingen;
  • bevolkingsverandering, krimp, vergrijzing en ontgroening;
  • de veranderingen in de landbouw en het landelijk gebied;
  • positionering van de Achterhoek in (inter)nationaal perspectief.



Deze ontwikkelingen zullen gevolgen hebben voor de manier waarop er nu gewoond, geleefd en gewerkt wordt in de Achterhoek. Ze hebben ook invloed op de wijze waarop geld verdiend wordt in de regio. Wijzigingen hierin kunnen ruimtelijke consequenties hebben. De geactualiseerde visie geeft richting aan het regionaal ruimtelijk beleid om de transitieopgaven goed te kunnen faciliteren. Dit door belangrijke ruimtelijke thema’s te agenderen en hierop afstemming tussen gemeenten te zoeken. Het doel is, dat de Achterhoek ook in de toekomst een vitale, regionale economie heeft en een zeer prettige omgeving blijft om in te wonen en te recreëren.



De visie sluit aan bij de Agenda 2020 van Regio Achterhoek en de provinciale regioverkenningen. Inhoudelijk beschrijft de structuurvisie:

  • Samenwerking op volkshuisvesting, bedrijfsvestigingen en functieveranderingsbeleid
  • Bereikbaarheid van de regio, zowel fysiek als digitaal
  • Balans tussen bestaande en nieuwe kwaliteiten in de landbouw/het landschap
  • Innoveren van de maakindustrie en landbouw en het verduurzamen van productieprocessen en energievoorziening
  • Ruimtelijk wordt de 'ja, mits' benadering leidend.

Deze visie is geen blauwdruk voor hoe het allemaal zou moeten. Respect voor het Achterhoekse landschap staat voorop, maar het ruimtelijk beleid mag innovatieve en duurzame ontwikkelingen niet in de weg staan. Van belang is om flexibel te blijven.

3.3.3 Regionale Detailhandelsvisie     

Door de Kamer van Koophandel, MKB Nederland, Provincie Gelderland en de regio Achterhoek is een Regionale Detailhandelsvisie voor de Regio Achterhoek opgesteld. In deze visie staan, kijkend naar de huidige situatie, (toekomstige) ontwikkelingen en bestaande beleidsstukken, het toekomstbeeld van de winkelstructuur in de Achterhoek centraal. De visie maakt strategische keuzen en geeft beleidsstandpunten. Het beleid is gericht op optimalisering van de bestaande detailhandelsstructuur. De dynamiek in vraag en aanbod wordt ingezet in de bestaande winkelgebieden. De belangrijkste doelstellingen daarbij zijn: geen uitbreiding van het aantal detailhandelsconcentraties, voortzetten en versterken van de bestaande hiërarchie in de verzorgingsstructuur, versterking van de koppositie van de binnensteden van Doetinchem en Winterswijk t.o.v. Twente, KAN en Duitsland, compacte winkelcentra in een omgeving met hoge verblijfswaarde, regionale toetsing bij initiatieven met gemeenteoverschrijdende effecten, versterking van het bestaande woonthemacentrum in Doetinchem. Verder is er sprake van terughoudend beleid ten aanzien van perifere en grootschalige detailhandel, is flankerend beleid vanuit andere beleidssectoren noodzakelijk om de leefbaarheid van dorpen en kernen te stimuleren door behoud van voorzieningen, het bevorderen van samenwerking tussen recreatie/toerisme en detailhandel en is er geen plaats voor het realiseren van een Factory Outlet Center. Initiatieven in de regiogemeenten worden getoetst aan de regionale visie. Initiatieven met gemeente overschrijdende effecten worden ter toetsing aan de Regio Achterhoek voorgelegd. Er vindt periodiek regionaal overleg plaats.

3.3.4 Regionaal programma Bedrijventerreinen Regio Achterhoek     

De regio Achterhoek wil de kansen benutten die samenwerking op het vlak van bedrijventerreinen biedt. Zij kijkt hierbij naar de regionale marktsituatie, de kwaliteiten van de regio en de bestuurlijke ambitie. In het Regionaal Programma Bedrijventerreinen (RPB, concept) geeft de regio een nadere uitwerking van vraag en aanbod, regulering van het aanbod, segmentering, programmering van de herstructurering, grondprijs, implementatie van de SER-ladder en monitoring. Het RPB biedt het kader voor concrete werk- en projectafspraken tussen de regiogemeenten.



De regio Achterhoek wil de kwaliteit van leven en wonen hoog houden. Voldoende en passende banen zijn daarbij onmisbaar. De werkgelegenheid zit grotendeels op bedrijventerreinen. Deze bedrijventerreinen moeten vitaal zijn en blijven, kwaliteit speelt hierin een steeds belangrijkere rol. De vraag naar bedrijventerreinen zal de komende tien jaren structureel lager liggen dan in voorgaande decennia. Er is vooral ruimte nodig voor de opvang van de vervangingsvraag.



Afspraken

Binnen de regio en subregio's zijn afspraken gemaakt over de toekomst van bedrijventerreinen. De gemeente Bronckhorst participeert in de subregio West-Achterhoek. De gemeenten in West-Achterhoek werken samen rondom A18 Bedrijvenpark en het EBT in Montferland.

De vraag in West-Achterhoek is 109,8 hectare aan bedrijventerreinen in de periode 2009-2023. Een overaanbod dreigt. Voor de gemeente Bronckhorst geldt dat De Vinkenkamp en Steenderdiek B harde plannen zijn en doorgang zullen vinden. Winkelskamp Oost en Dambroek Zuid betreffen zachte plannen. Voor Dambroek Zuid wordt in de periode 2010-2015 de behoefte nader bekeken.

Subregio West-Achterhoek pakt de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen samen op met de herstructurering van oude bedrijventerreinen. Binnen de gemeente Bronckhorst hebben de volgende terreinen een transformatieopgave: het HAVO-terrein, het buitengebied en de kleine kernen. Bij de transformatie van deze terreinen kan gebruik gemaakt worden van het HRT-fonds, waarin positieve opbrengsten van de ontwikkeling van het A18 Bedrijvenpark en het EBT Montferland en gelden van de provincie zijn opgenomen.

De regiogemeenten stimuleren Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO), energiebesparing en gebruik van duurzame energie bij bedrijven.

Monitoring moet uitwijzen of aanpassing van de gemaakte afspraken nodig en mogelijk is.

3.3.5 Waterbeheerplan     

Het Waterschap Rijn en IJssel heeft op 3 november 2015 het Waterbeheerplan 2016 - 2021.

Doel en functie van het WBP

Het waterschap heeft een speciale verantwoordelijkheid voor het water. Zij heeft wettelijk vastgelegde taken die aangeven wat de maatschappij van het waterschap mag verwachten. Namelijk: zorgen voor een goede bescherming tegen hoog water, voor een goed functionerend regionaal watersysteem en voor het zuiveren van afvalwater. In dit waterbeheerplan beschrijft het waterschap hoe zij dit in de periode 2016-2021 doet. Ook stellen zij de benodigde maatregelen voor. De maatregelen zijn nog niet concreet in projecten of activiteiten uitgewerkt. Dat volgt in een later stadium, bij het vaststellen van de (meerjaren)begroting. Dit plan geeft dus vooral de koers aan die het waterschap gaat varen.

Doelgroep

Het waterbeheerplan gaat niet alleen over het werk van het waterschap, maar ook over de verbinding die zij van daaruit legt met het werk van andere overheden: de provincies, gemeenten, Rijkswaterstaat en het Rijk. Het waterbeheer schept vaak randvoorwaarden voor gebruikers van het water, maar biedt ook mogelijkheden en meerwaarde voor maatschappelijke gebruikers, zoals burgers, agrariërs en terreinbeheerders, ondernemers en (drinkwater)bedrijven, recreanten en de naburige Duitse waterbeheerders. Hierbij hebben zij de overtuiging dat partijen samen verder komen.

Samenwerking in Rijn-Oost

Dit waterbeheerplan is gezamenlijk door de waterschappen in Oost-Nederland opgesteld. Dit zijn de waterschappen Vechtstromen, Reest en Wieden, Rijn en IJssel en Groot Salland. Wat hen bindt is de ligging in het deelstroomgebied Rijn-Oost, dat behoort tot het internationale stroomgebied van de Rijn. Voor dit stroomgebied zijn de doelen van het waterbeheer en de aanpak ervan in grote lijnen gelijk. Daarom is de tekst van dit waterbeheerplan grotendeels identiek voor de vier waterschappen. Per waterschap zijn aanvullingen of uitvoeringsmaatregelen voor het eigen beheergebied toegevoegd.

Van watervisie naar waterbeheerplan

Waterschap Rijn en IJssel heeft in 2013 de 'Watervisie 2030' opgesteld. Vanuit deze visie vult zij het beleid voor de periode 2016-2021 verder in. Verbinden en samenwerken, ieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid, staan in deze visie centraal. De ambities uit de watervisie wil zij samen met haar partners verder vormgeven. Dit waterbeheerplan biedt hiervoor concrete aanknopingspunten.

 

Relatie met andere waterplannen en overheden

De verantwoordelijkheid voor het waterbeheer in Nederland ligt bij het Rijk, de provincies en de waterschappen. Ieder heeft daarin zijn eigen verantwoordelijkheden en taken (zie bijlage A). Voor het waterschap als functionele overheid, zijn de wettelijke en beleidsmatige kaders vanuit het Rijk en provincie van belang. Dit waterbeheerplan staat dan ook niet op zich zelf, maar houdt rekening met de plannen van het Rijk en provincie. Zo staat het nationale waterbeleid in het nationale Waterplan en het – voor ons gebied relevante – Stroomgebiedbeheerplan Rijn. Het provinciale waterbeleid is opgenomen in de Omgevingsvisies van de provincies Gelderland, Overijssel en Drenthe. De provincies stellen onderdelen van deze visies bij, om een actueel kader voor de waterschappen te bieden.

PlanMER toetsing

Net als bij het vorige waterbeheerplan, is ook voor dit waterbeheerplan geen planMER toetsing nodig. Het huidige plan is kaderstellend voor diverse maatregelen. De basis voor concrete uitvoeringsmaatregelen ligt in nog te nemen besluiten over projectplannen, op basis van artikel 5.4 en verder van de Waterwet. Deze projectplannen zullen, wanneer ze de ‘drempelwaarden’ overschrijden, MER-plichtig dan wel MER-beoordelingsplichtig zijn. Dit wordt per projectplan afzonderlijk bekeken.

3.4 Gemeentelijk beleid     

3.4.1 Structuurvisie     

Op grond van de Wro dient elke gemeente een of meerdere structuurvisies vast te stellen voor haar gehele grondgebied. Beleidsdoelen uit de structuurvisie worden gerealiseerd in bestemmingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen.



De structuurvisie voor de gemeente Bronckhorst is op 25 oktober 2012 vastgesteld en kent een plantermijn van 10 jaar. De structuurvisie is een visie waarin het bestaande beleid geactualiseerd en afgestemd is. Voor het landelijk gebied vormt het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) dat op 25 juni 2009 is vastgesteld, een belangrijke basis (zie paragraaf 3.4.12).

In deze Structuurvisie wordt onderscheid gemaakt in grote kernen, kleinere kernen, buurtschappen en overig buitengebied. De kernen betreffen de vier grote kernen Hengelo, Steenderen, Vorden en Zelhem en de kleinere kernen Achter-Drempt, Baak, Bronkhorst, Halle, Hoog-Keppel, Hummelo, Keijenborg, Kranenburg, Laag-Keppel, Olburgen, Toldijk, Veldhoek, Velswijk, Voor-Drempt en Wichmond. De buurtschappen onderscheiden zich van het overige buitengebied door een concentratie van woonbebouwing met eventuele voorzieningen. De buurtschappen zijn Bekveld, De Meene, Delden, Dunsborg, Eldrik, Gooi, Halle-Heide, Halle-Nijman, Heidenhoek, Heurne, Linde, Medler, Mossel, Noordink, Oosterwijk, Rha, Varssel, Veldwijk, Vierakker, Wassinkbrink, Wildenborch, Winkelshoek, Wittebrink en Wolfersveen.



De gemeente Bronckhorst heeft in 2006 een groot aantal gebieden aangewezen onder de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg). Deze zogenaamde Wvg-gebieden reserveren ruimte voor woningbouw, bedrijvigheid en maatschappelijke doeleinden, zoals scholen, gemeentehuis en sportvoorzieningen. Met de vaststelling van de structuurvisie zijn de aangewezen gebieden die onder de Wet voorkeursrecht gemeenten vallen (Wvg-gebieden), bestendigd. De structuurvisie geeft mede de ruimtelijke onderbouwing van het al dan niet bestendigen van de Wvg en de omvang daar van. Inmiddels zijn alle Wvg-aanwijzingen komen te vervallen.

De structuurvisie kent een uitvoeringsparagraaf. In de structuurvisie wordt bepaald welke voorzieningen als 'bovenwijks' worden aangeduid en hoe deze kunnen worden gefinancierd. Hierin wordt aangegeven welk deel van de kosten mogelijk ten laste zal komen van ontwikkelingslocaties. In de structuurvisie wordt ook bepaald of er ten aanzien van nieuwe ontwikkellocaties sprake zal zijn van verevening tussen die locaties. Ook beschrijft de structuurvisie het beleidskader voor eventuele eisen aan woningbouwcategorieën in ontwikkellocaties.

3.4.2 Kernenbeleid     

Op 1 januari 2005 zijn vijf gemeenten samengevoegd tot 1 nieuwe gemeente. Voor de herindeling had bijna ieder dorp een eigen gemeentehuis en gemeentebestuur in de nabije omgeving. De wethouders waren bekenden en ook de meeste ambtenaren woonden in het dorp. Zij maakten deel uit van de gemeenschap en waren daardoor vanzelfsprekend op de hoogte van wat er leefde in hun dorp. Zaken die de dorpsbewoners dwars zaten werden bijvoorbeeld op informele wijze, tijdens de wekelijkse sportavond, besproken of men liep even het gemeentehuis binnen om navraag te doen hoe het met de voortgang van een bepaald project stond. Sinds de herindeling bestrijkt de gemeente nu een groot gebied, waardoor de afstand tussen de burger en de gemeente in zowel sociaal als fysiek opzicht groter is geworden. De contacten met het gemeentebestuur verlopen via formelere procedures en de gemeente moet haar aandacht verdelen over ruim 40 kernen en buurtschappen. Vanaf 1 januari 2010 is het convenant dorpsbelangenorganisaties en gemeenten van kracht.

Het kernenbeleid verschaft in het convenant duidelijkheid over de wijze waarop de gemeente omgaat met de kernen. Het kernenbeleid van de gemeente Bronckhorst wordt beschreven in de volgende twee doelstellingen:

  • Het behouden van de bestaande korte lijnen in de relatie tussen burger en bestuur. Door deze korte communicatielijnen met de burgers kan een beter draagvlak worden gecreëerd voor het gemeentelijk beleid binnen het dorp.
  • De leefbaarheid en vitaliteit van de kernen in de gemeente Bronckhorst in stand houden en verbeteren. De kernen in Bronckhorst hebben allemaal een eigen identiteit, meestal gekenmerkt door een rijk verenigingsleven en grote sociale betrokkenheid. Zowel de gemeente als de burgers willen dit graag in stand houden.

3.4.3 Woonbeleid     

De provincie Gelderland, de Achterhoekse woningcorporaties (verenigd in het ACO) en de zeven Achterhoekse gemeenten willen vanuit een gedeeld urgentiegevoel en een gezamenlijk belang zorgen voor een gezonde woningmarkt. De partijen werken daarom sinds 2010 nauw samen. Deze samenwerking heeft geresulteerd in een regionale woonvisie voor de Achterhoek voor de periode 2010-2020 met als titel 'Alleen ga je sneller, samen kom je verder'. Deze woonvisie is vastgesteld op 27 januari 2011 en speelt in op de gevolgen van de bevolkingsdaling en vergrijzing. In 2013 is de regionale geëvalueerd en geactualiseerd. Gebleken is dat de bevolkingskrimp doorzet en dat aanscherping van de afspraken noodzakelijk was. Een van de maatregelen was dat de werkingsduur van de afspraken verlengd werd van 2010-2020 naar 2010-2025. In mei 2015 is vervolgens de 'Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025 vastgesteld met een verdere bijstelling van de afspraken op het gebied van woningbouw en bestaande woningvoorraad. Deze vervangt de voorgaande regionale woonvisie en vormt het nieuwe afsprakenkader met de provincie Gelderland. Nieuw bij de regionale Woonagenda is, dat deze mede tot stand is gekomen met burgers, ondernemers en maatschappelijke organisaties.



De Achterhoek heeft te maken met bevolkingskrimp en heeft inmiddels de officiële status van 'Krimpregio' gekregen. De Achterhoekse gemeenten hebben zich de afgelopen jaren georiënteerd op deze problematiek en hebben verschillende krimpregio's bezocht. Samen met de provincie en de corporaties zijn ze in gesprek gegaan over de prognoses over de demografische ontwikkelingen en de gevolgen daarvan voor de woningbouw en woningvoorraad in de Achterhoek. Uiteraard is wonen mede afhankelijk van ontwikkelingen op andere terreinen, zoals economie en recreatie. De relatie met de totaalvisie van de Achterhoek, zoals weergegeven in de regionale structuurvisie mag dan ook niet uit het oog worden verloren. Er zijn regionale afspraken gemaakt over de nog toe te voegen woningaantallen alsmede kwalitatieve afspraken over de nieuwbouw en bestaande woningvoorraad. Ook thema's zoals wonen en zorg en de toenemende leegstand in zowel de woningvoorraad als in maatschappelijk en zakelijk vastgoed worden belicht, Het is belangrijk dat de plannen die het meest bijdragen aan het versterken van de woonkwaliteit in de Achterhoek uitgevoerd worden. Het bepalen van de beste locaties is maatwerk dat door de gemeenten zelf wordt gedaan.



Doelstellingen en ambities Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025:

  1. Er zijn in 2025 voldoende woningen van een door bewoners en woningzoekenden gewenste prijs en kwaliteit voorhanden in de bestaande woningvoorraad.
  2. Het eerder afgesproken aantal netto toe te voegen woningen op regioniveau van 5.900 in de periode 2010-2025, wordt met 10% verlaagd.
  3. Op termijn zal sloop van woningen meer dan ooit noodzakelijke worden. Sloop/nieuwbouw is een gezamenlijke regionale opgave en levert een belangrijke bijdrage aan het instandhouden van de woonkwaliteit van de regio. Het draagt tevens bij aan het realiseren van de energiedoelstellingen en aan het vergroten van de woningvoorraad die levensloopbestendig is.
  4. Bij de monitoring van leegstand van woningen hanteren we de grens van maximaal 2%. Hierbij maken we onderscheid tussen huur en koop: huur maximaal 1% en koop maximaal 3%. Als de werkelijke leegstand hoger is dan genoemde percentages wordt aan de hand van een nadere analyse bepaald of maatregelen nodig zijn.
  5. Binnen de bestaande woningvoorraad is enerzijds sprake van waardevermindering en anderzijds van waardetoevoeging. Per saldo streven we zowel op regionaal als lokaal niveau op waardebehoud.
  6. De leefbaarheidsaspecten worden door bewoners gewaardeerd met eenzelfde oordeel als uit het Achterhoeks Woonwensen en Leefbaarheidsonderzoek uit 2013.
  7. Er zijn voldoende kwalitatief hoogwaardige en bereikbare voorzieningen (ontmoeting, sport, zorg) om in de behoefte van de inwoners te voorzien.
  8. In het Akkoord van Groenlo is afgesproken toe te werken naar een energieneutrale Achterhoek in 2030. Een van de onderdelen hierbij vormt het verduurzamen van de bestaande woningvoorraad.



Verdeling per gemeente

De zeven Achterhoekse gemeenten hebben op 9 juli 2010 consensus bereikt over de onderlinge verdeling per gemeente van de 5.900 woningen. Ook hebben zij een convenant ondertekend, onder andere inhoudend dat geen nieuwe plannen in behandeling worden genomen die tot een toename van de netto-woningvoorraad leiden. De zeven gemeenteraden hebben in januari 2011 de eerste regionale woonvisie vastgesteld.

In de opvolger hiervan, de Regionale Woonagenda die vastgesteld is op 28 mei 2015, is op basis van nieuwe inzichten besloten dat de afspraak om nog 5.900 woningen toe te voegen in de periode 2010-2025 met 10% zal worden verlaagd. Aan de hand van monitoring kan op een later moment besloten worden of verdere verlaging van het nog toe te voegen aantal woningen plaats moet vinden.

Voor Bronckhorst betekent de regionale verdeling dat er fors geschrapt moest en nog steeds moet worden in de eerder voorziene plannen/aantallen nieuw te bouwen woningen. De destijds berekende lokale woningbehoefte van Bronckhorst van ca. 900 woningen voor de periode 2006-2015 is in de Regionale Woonvisie bijgesteld naar 385 woningen voor de periode 2010-2025. Dit aantal blijft voor Bronckhorst blijft overigens in de Regionale Woonagenda gehandhaafd.

Een groot deel van deze woningen is al in aanbouw, dan wel staat in de startblokken. Voor zover mogelijk blijft de gemeente sturen op het bouwen van het leeuwendeel van de woningen in de vier grotere kernen Hengelo, Steenderen, Vorden en Zelhem. Het handhaven en bevorderen van het voorzieningenniveau heeft hier aandacht, daarnaast is er versnelde aandacht voor de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad. Wonen en zorg is een belangrijk thema. Maar ook leegstaand en leegkomend vastgoed heeft nadrukkelijk de aandacht gezien het effect hiervan op de kwaliteit en leefbaarheid van het omliggende gebied.

De beperkte mogelijkheden voor nieuwbouw hebben ook consequenties voor het ruimtelijk beleid. Zo is er sinds 2011 aanzienlijk geschrapt in de woningbouwplannen. Ook in al bestaande capaciteit, variërend van grotere plannen tot mogelijkheden op perceelsniveau. Niet-benutte bouwvergunningen zijn ingetrokken en niet-benutte woningbouwmogelijkheden zijn grotendeels in bestemmingsplannen wegbestemd. We zullen dit ook blijven doen bij bestaande plannen, maar ook bijvoorbeeld door nieuwe initiatieven waaraan medewerking wordt verleend te voorzien van een termijn waarbinnen gerealiseerd moet worden. Gebeurt dit niet dan zullen we overgaan tot het wegbestemmen.

Voor het buitengebied betekent het bijstellen van de aantallen dat er nog maar zeer beperkte mogelijkheid voor toepassing van het functieveranderingsbeleid in de vorm van woningtoevoeging is en is ook het splitsen van de grotere woningen niet meer mogelijk.

De constructieve samenwerking van de partijen bij de totstandkoming van de eerdere Regionale woonvisie en de huidige regionale Woonagenda zal ook bij de uitvoering ervan, samen met de marktpartijen, cruciaal zijn.

3.4.4 Wonen en zorg     

Op 25 februari 2014 stelde het college van Bronckhorst het 'Beleid- en uitvoeringsplan Wonen en Zorg' vast. Via het beleid- en uitvoeringsplan wil de gemeente een visie op wonen en zorg bieden zoals deze werd aangekondigd in de 'Structuurvisie Bronckhorst' (zie paragraaf 3.4.1). Daarnaast wil de gemeente de visie operationaliseren door nadere definities te stellen, zoals in geval van woonzorggebieden, of het vaststellen van acties, zoals het zoeken van samenwerking met de eerstelijnszorg.

Het beleid- en uitvoeringsplan kent diverse uiteenlopende onderwerpen en beleidsvisies. De onderwerpen met ruimtelijke relevantie zijn hieronder samengevat.



Woningvoorraad

De bestaande woningvoorraad past niet bij de toekomstige samenstelling van de bevolking. Daarnaast worden er de komende jaren nog maar zeer beperkt nieuwbouwwoningen toegevoegd. Tussen de zeven Achterhoekse gemeenten is afgesproken dat er fors wordt geschrapt in de plancapaciteit (zie paragraaf 3.4.3).

De gemeente Bronckhorst wil zorgen voor een gedifferentieerd aanbod aan kwalitatief en kwantitatief voldoende woningen die voldoen aan de bestaande en toekomstige vraag. 'De juiste woning op de juiste plaats' is hierbij uitgangspunt. Dit wil zeggen dat er voldoende woningen zijn, nu en in de toekomst, die zo goed mogelijk aansluiten bij wat mensen willen. Er is echter weinig sturing in de nog toe te voegen woningbouw mogelijk. Daar waar sturing bij nieuwbouw nog enigszins mogelijk is, wordt ingezet op toekomstbestendige woningen. Kansen moeten echter vooral gezocht worden in de bestaande woningvoorraad.

De huidige en toekomstige generatie ouderen blijft steeds langer actief en blijft zo lang mogelijk thuis wonen. Daarnaast is er de ontwikkeling scheiden van wonen en zorg. Gevolg is, dat er een groeiende behoefte is aan zorg aan huis en toegankelijke woningen voor mensen met een beperking in hun dagelijkse doen en laten. Dit alles heeft grote consequenties voor de bestaande woningvoorraad. De bestaande woningvoorraad is hier grotendeels niet geschikt voor.

De bestaande woningen zullen aangepast moeten worden. De woningen moeten 'geschikt' gemaakt worden. De meningen over wanneer een woning daadwerkelijk geschikt genoemd kan worden lopen uiteen. Wanneer gesproken wordt over een geschikte woning, is er veelal sprake van maatwerk.

In de prestatieafspraken met de corporaties is opgenomen dat we samen onderzoeken wat we verstaan onder een geschikte woning en hoe we hiermee om zullen gaan in de praktijk. Het volledig aanpassen van alle (corporatie)woningen heeft geen zin. Veel van de in de woning aangebrachte voorzieningen zullen in de meeste gevallen niet worden gebruikt, omdat veel ouderen zich tot op hoge leeftijd nog prima kunnen redden. De investering staat dan niet in verhouding tot de opbrengst ervan.



Woonzorggebieden

Door extramuralisering zijn zorgaanbieders steeds meer gaan inspelen op de mogelijkheden om zorg bij mensen thuis te brengen. Mensen kunnen daardoor langer in hun eigen vertrouwde omgeving blijven wonen. Er is een aantal groepen inwoners waarvoor het van belang is dat zij dicht bij de voorzieningen wonen. Daarnaast kiest ook een deel van de inwoners bij het ouder worden voor een aangepaste woning in de nabijheid van de voorzieningen.

De gemeente wil daarom in de vijf grote kernen: Hengelo, Hummelo, Steenderen, Vorden en Zelhem, woonzorggebieden realiseren. Een woonzorggebied is een kern waar ouderen en mensen met een beperking zo zelfstandig mogelijk kunnen wonen en deelnemen aan de samenleving. Binnen deze gebieden is sprake van wonen, welzijn en zorg op maat variërend van aangepaste woningen tot 24 uurs-zorg. In de gebieden worden de voorzieningen zoveel mogelijk geclusterd. Door deze clustering wordt versnippering voorkomen. Hierdoor wordt in deze gebieden een versterkt en hoogwaardig aanbod gerealiseerd.

Definitie van een woonzorggebied: een (deel van een) kern, waarin optimale condities zijn geschapen voor wonen met zorg. De bewoners van het totale woonzorggebied zijn in principe een dwarsdoorsnede van de samenstelling van de plaatselijke bevolking.

Een woonzorggebied is een gewoon gebied waarin de zorg beslist niet domineert, waar sprake is van integrale zorg en dienstverlening en waar overwegend levensloopgeschikte woningen en woonomgeving met een goed voorzieningenniveau aanwezig zijn.

Als woonzorggebied wordt de totale bebouwde kom van de de kernen gerekend, met uitzondering van de bedrijventerreinen. Er wordt gekozen voor de totale (woon)kern om te voorkomen dat woningen 'net buiten de werkingsgebied van het beleid valt' of dat zorgaanbod gaat domineren in een gebied.

De zorg- en dienstverlening binnen deze gebieden is niet overal gelijk. Dit is afhankelijk van de kansen en mogelijkheden die zich voordoen in de verschillende gebieden. Rondom de verzorgings- en verpleeghuizen is het niveau van zorg en dienstverlening hoger dan in de rest van de kern.

Bij het aanmerken van de woonzorggebieden is aansluiting gezocht bij de bestaande verzorgings- en verpleeghuizen.

Ouderen worden gestimuleerd om dicht bij de voorzieningen in de woonzorggebieden te gaan wonen. Met de forse toename van het aantal ouderen is het niet reëel om er vanuit te gaan dat alle ouderen daar ook gehuisvest kunnen worden omdat daar op termijn onvoldoende woningen beschikbaar zullen zijn.

Mensen hebben de keuze om dicht bij de voorzieningen in een woonzorggebied te gaan wonen. Met name voor ouderen kan dit een bewuste keuze zijn. Er is echter een aantal groepen inwoners waarvoor het wel van belang is dat zij in de woonzorggebieden wonen. Dit zijn onder meer mensen met dementie, de groep die onder de psychogeriatrie (pg) valt. Voor het exploiteren van intensieve zorgplaatsen is een bepaald volume nodig. Organisaties hebben elkaar nodig om de gewenste zorg en ondersteuning te kunnen bieden. De intensieve zorgplaatsen wil de gemeente daarom concentreren in de woonzorggebieden. Deze intensieve zorgplaatsen zijn een goede basis voor de zorginfrastructuur in de kern en het gebied dat bij de kern hoort. Door clustering van deze intensieve zorgplaatsen met andere voorzieningen wil de gemeente een versterkt en hoogwaardig aanbod realiseren in de vijf kernen. Woonvoorzieningen voor mensen met een beperking wil de gemeenten ook concentreren in de vijf grote kernen. Het gaat om mensen die niet zelfstandig initiatief kunnen nemen en/of niet in staat zijn het vervoer te regelen. Door deze mensen dicht bij de voorzieningen te huisvesten, worden zij geprikkeld en in staat gesteld deel te nemen aan het maatschappelijk leven.

In en woonzorggebied streeft de gemeente ernaar dat de volgende voorzieningen aanwezig zijn:

  • intensieve zorgplaatsen voor de verschillende groepen;
  • 24-uurs zorg op afroep;
  • informatie- en adviesfunctie;
  • zoveel mogelijk nultredenwoningen;
  • welzijns- en ondersteuningsdiensten;
  • huisarts, tandarts, apotheek in een gezondheidscentrum met eventueel andere zorg- en welzijnsdiensten;
  • aandacht voor:

- openbare ruimte rolstoeltoegankelijk en sociaal veilig;

- slim gebruik van vrijkomende gebouwen;

- goed gladheidbeleid.

De huisarts, tandarts en apotheek behoren tot de basisvoorzieningen in een gebied. Huisartsen zoeken steeds meer de samenwerking en samenhang met andere zorgverleners. Op meerdere locaties in de gemeente is een HOED (Huisartsen onder één dak). In een aantal gevallen zijn meerdere zorg- en welzijnsfuncties hieraan gekoppeld en is sprake van een gezondheidscentrum.

De clustering van voorzieningen in een HOED of gezondheidscentrum kan er toe bijdragen dat de gezondheidszorg minder kwetsbaar is. De zorgvragen nemen toe en er is schaarste aan mensen en middelen. De zorg moet zo doelmatig mogelijk georganiseerd worden. De nadruk ligt op vraag gestuurde zorg en dit betekent inspelen op wat zorgvragers belangrijk vinden en rekening houden met hun daadwerkelijke behoeften en de wijze waarop zij hun leven willen inrichten. Er is bij de eerstelijnszorgverleners een groeiende wens naar werkbare zorg. Door een combinatie van toenemende werklast en andere beroepsoriëntatie (normale werkdagen, parttime werken) ontstaat bij huisartsen, verloskundigen en andere vrije beroepsgroepen meer behoefte aan onderlinge samenwerking en facilitaire ondersteuning. Een deel van hen wil liever geen eigen bedrijf meer runnen.

De gemeente stimuleert de ontwikkeling van samenwerking en samenhang van zorg- en welzijnsfuncties (bijvoorbeeld in de vorm van een gezondheidscentrum) in de vijf woonzorggebieden.

Wonen en zorg in het buitengebied

Zorg en welzijn houden niet op bij de grenzen van de woonzorggebieden. Ook het buitengebied maakt gebruik van de zorg- en ondersteuningsinfrastructuur die in de woonzorggebieden aanwezig is. Met buitengebied wordt het hele gebied buiten de vijf woonzorggebieden bedoeld, dus ook de kleine kernen. De mate waarin zorg en ondersteuning in het buitengebied geboden kunnen worden, zal echter op een lager niveau liggen dan in de vijf woonzorggebieden. Hierbij wordt opgemerkt dat burgers een eigen verantwoordelijkheid hebben in de keuzes die zij maken en de gevolgen van die keuzes. Als mensen met een grote zorgvraag ervoor kiezen in het buitengebied te gaan (of te blijven) wonen, kan dit in de toekomst betekenen dat een eigen bijdrage wordt gevraagd om de hogere kosten die de levering van zorg in het buitengebied met zich meebrengt te dekken.

Woonzorgvoorzieningen in het buitengebied zijn niet op voorhand uitgesloten. Er geldt een 'ja, mits principe'. Dit houdt in: willen (zorg)organisaties zich in het buitengebied vestigen, dan wil de gemeente daaraan medewerking verlenen op voorwaarde dat er zich geen negatieve consequenties voordoen voor de cliënten of de voorgestane concentratie van wonen en zorg in de woonzorggebieden.

3.4.5 Masterplannen en centrumvisie     

3.4.5.1 Masterplan Hengelo Centrum     

Het Masterplan Hengelo Centrum is aan te merken als een nadere uitwerking van de 'Structuurvisie bebouwd gebied' en als opvolger van de 'Structuurvisie Hengelo-Kom', en geeft een kaderstellende ruimtelijke visie waaraan eventuele ontwikkelingsplannen voor de verschillende locaties in het centrum van Hengelo moeten gaan voldoen.

Met het masterplan wil de gemeente een proces in gang zetten om het centrum compacter te maken en kwalitatief te versterken, en zodoende de levendigheid te handhaven.

De volgende (primaire) opgaven zijn gesteld:

1. het compacter maken van het centrum aan de Noordzijde (Raadhuisstraat);

2. het verbeteren van de verblijfskwaliteit rondom de Sint Remigiuskerk (horecaconcentratie);

3. het ontwikkelen van betere looproutes (circuit Raadhuisstraat - Kerkstraat - Spalstraat);

4. het geven van een nieuwe functie aan de gemeentehuis-locatie;

5. het compacter maken van het centrum aan de zuidzijde (Spalstraat, Welkoop en Aldi);

De secundaire opgaven zijn:

6. het geven van een nieuwe functie aan door het compacter maken vrijkomende locaties;

7. het voorkomen en tegengaan van leegstand;

8. het niet verder laten toenemen van woonfuncties op de begane grond in het centrum;

9. het verhogen van de beeldkwaliteit in het centrum (zowel bebouwing als openbare ruimte).

In het Masterplan zijn enkele concrete locaties benoemd, en is een voorbeelduitwerking gegeven. Per locatie wordt inzicht gegeven in de bestaande waarden en kwetsbaarheden, de knelpunten en beperkingen, maar vooral ook op de kansen, die de beoogde ontwikkeling kan bieden. Het gaat hierbij om de volgende locaties:

  1. locatie huidige Plus en Albert Heijn
  2. locatie gemeentehuis
  3. locatie Schoolstraat
  4. locatie hoek Ruurloseweg - Bleekstraat
  5. locatie Raadhuisstraat - Horecaplein
  6. locatie Rabobank
  7. locatie Hoek Spalstraat - Raadhuisstraat

verplicht

3.4.5.2 Masterplan Vorden Centrum     

Het Masterplan Vorden centrum is een actualisatie van de Centrumvisie 2003 en geeft een kaderstellende ruimtelijke visie, waaraan eventuele ontwikkelingsplannen voor de verschillende locaties in het centrum van Vorden zouden moeten voldoen.

De volgende actiepunten kunnen als taakstellend worden beschouwd:

  • Versterken van het voorzieningenapparaat:
    1. door uitbreiding en nieuwvestiging van detailhandel en horeca;
    2. door aanleg van extra parkeervoorzieningen.
  • Versterken van de wervingskracht van het centrummilieu:
    1. door verhoging van de ruimtelijke kwaliteit van straat- en dorpsbeeld;
    2. door verbetering van het verblijfsklimaat in de openbare ruimte.
  • Versterken van de woonfunctie in het centrumgebied, waardoor de gewenste functiemenging duurzaam is gewaarborgd (sociale controle, leefbaarheid);
  • Uitplaatsen van storende functies, sloop van bedrijfsgebouwen en opname van nutteloos geworden verhardingen;
  • Opwaarderen van de binnenhoven, waardoor de algemene woonkwaliteit en leefbaarheid voor de omwonenden wordt verbeterd;
  • Doorkoppelen van langzaamverkeersrelaties, waardoor een grotere mate van doorkruisbaarheid van het centrumgebied ontstaat. Dit versterkt het openbare karakter van de buitenruimte en draagt zo bij tot sociale veiligheid.

In het Masterplan zijn enkele concrete locaties benoemd. Per locatie wordt inzicht gegeven in de bestaande waarden en kwetsbaarheden, de knelpunten en beperkingen, maar vooral ook op de kansen, die de beoogde ontwikkeling kan bieden. Het gaat hierbij om de volgende locaties:

  1. Zutphenseweg 32
  2. Schoolstraat – Smidstraat
  3. Zutphenseweg 1 t/m 3f
  4. Kerkstraat 13
  5. Dorpsstraat - Molenweg
  6. Raadhuisstraat - Het Hoge
  7. Zutphenseweg 26
  8. Raadhuisstraat 1
  9. Dorpsstraat 42
  10. Zutphenseweg 2, 4, 6, 8 en 10
  11. Raadhuisstraat 4 en 6

verplicht

3.4.5.3 Ontwikkelingsvisie Centrum Zelhem en Halle     

In de Ontwikkelingsvisie Centrum Zelhem en Halle is de ambitie voor beide kernen geformuleerd en zijn belangrijke uitgangspunten voor de ontwikkeling opgesteld. Op basis van de visie wil de gemeente afgewogen beslissingen kunnen nemen over belangrijke ontwikkelingen in de kernen. Er is in Zelhem een redelijk voorzieningenniveau. De detailhandel functioneert goed, ondernemers en consumenten zijn redelijk goed te spreken over het winkelaanbod. Knelpunten liggen vooral rond de verkeers- en verblijfsfunctie rond de Markt, de inrichting van het centrum, de kleine omvang van enkele winkelbranches (m.n. supermarkten) en de inpassing van schaalvergroting in het overwegend kleinschalige centrum. Doelstellingen voor het centrum van Zelhem zijn het versterken van de functie als aantrekkelijk koop- en toeristisch centrum, verbeteren van de verblijfskwaliteit en verkeersveiligheid en herontwikkeling van structuurbepalende locaties. Het streefbeeld is een compact centrumgebied met een compleet voorzieningenaanbod, concentratie van detailhandel en aanverwante functies in het centrumgebied, ruimte voor schaalvergroting en verplaatsing (m.n. supermarktbranche), de Markt als middelpunt en rustpunt in het centrum met een betere functionele ondersteuning (horeca, terrassen, groen), een hogere verblijfskwaliteit met een veilige en comfortabele inrichting en een goede bereikbaarheid met voldoende parkeervoorzieningen. Een en ander is vertaald in een plan van aanpak. Initiatieven worden getoetst aan de ontwikkelingsvisie.

3.4.6 Economisch beleid     

Op 22 juni 2006 heeft de gemeenteraad het beleid voor economische ontwikkeling van Bronckhorst 'Kansen benutten in Bronckhorst' 2006 - 2010 vastgesteld. Dit beleidsdocument geeft richting aan de gewenste economische ontwikkeling van de gemeente Bronckhorst. De centrale doelstelling van het beleid luidt als volgt: 'De gemeente Bronckhorst werkt aan een duurzame evenwichtig en vitale economische ontwikkeling van Bronckhorst, waarbij gebruik gemaakt wordt van aanwezige kwaliteiten. In de zin van rust en ruimte wordt gestreefd naar behoud en versterking van de werkgelegenheid en een regelmatige ontwikkeling van de werkgelegenheid in kansrijke sectoren als recreatie en toerisme, (niet) commerciële dienstverlening.'

Nijverheid is een stabiele economische sector van betekenis. De trend is dat het aantal arbeidsplaatsen licht daalt als gevolg van globalisering. Veel investeringen waardoor arbeidsproductiviteit stijgt. Door specialisatie en aansluiting op kennis- en innovatiecentra kan de sector zich handhaven in nichemarkten.

Bereikbaarheid is een absolute voorwaarde voor deze en andere sectoren. Enerzijds moet de aantakking op het regionale en rijkswegennet verbeterd worden, anderzijds moeten ook de wegen binnen de gemeente een goede doorstroming van het vrachtverkeer mogelijk maken. In samenspraak met omliggende gemeenten zal gezocht worden naar oplossingen voor verbetering van de regionale ontsluiting.

Daarnaast is bereikbaarheid via snelle en toekomstvaste telecommunicatieverbindingen een absolute voorwaarde om een concurrerende positie te kunnen blijven houden.

Het bedrijfsleven is gebaat bij een vitale samenleving. Met name een verbetering van het woningaanbod voor jongeren zal meer jongeren aan de gemeente binden, waardoor de benodigde verjonging van het werknemersbestand kan optreden.

3.4.7 Monumenten, archeologisch en cultuurhistorisch beleid     

De gemeente Brockhorst kent een Erfgoedverordening waarin de aanwijzing en bescherming van gemeentelijke monumenten is geregeld en waarin het archeologiebeleid is vastgelegd. In september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze wet verplicht de raad om bij vaststelling van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden en daarvoor regels op te nemen. De Wamz wijst het bestemmingsplan aan als planmodel waarin de archeologische waarden en verwachtingen moeten worden geborgd. Instrument daarvoor is de archeologische waarden- en verwachtingskaart.

De gemeente Bronckhorst heeft een archeologische waarden- en verwachtingskaart en een archeologische beleidskaart. De archeologische waarden- en verwachtingskaart is een kaart waarop bekende archeologische vindplaatsen en terreinen staan die door de provincie en de rijksoverheid zijn geoormerkt als terreinen met een archeologische status. Daarnaast geeft de archeologische waarden- en verwachtingskaart een vlakdekkend en zo gedetailleerd mogelijk overzicht van de archeologische verwachtingen binnen de gemeente. Op de hier vanaf geleide beleidsadvieskaart zijn aan de verschillende verwachtingszones uitvoeringsgerichte adviezen voor het gemeentelijk AMZ (Archeologische MonumentenZorg)–beleid gekoppeld. Deze kaarten samen bieden daarmee zowel inzicht in de bestaande archeologische toestand van het landelijke en het bebouwde gebied van de gemeente alsmede een handvat voor een zorgvuldige omgang met archeologische waarden in de ruimtelijke ordening conform de Wamz en de Wro. Op 11 juli 2013 heeft de gemeenteraad middels wijziging van de erfgoedverordening het meest actuele archeologiebeleid vastgesteld. Dit beleid is gebaseert op de regionale nota 'Archeologie met beleid - Afwegingskader voor het archeologiebeleid in de Achterhoek'.

De inbreng van cultuurhistorie in ruimtelijk beleid was één van de belangrijkste pijlers van de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in 2009. Het verankeren van de bescherming van cultuurhistorische waarden in ruimtelijke regelgeving is daarbij een belangrijk uitgangspunt. Per 1 januari 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat in de ruimtelijke ordening "rekening wordt gehouden met aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten". Historische (stede)bouwkunde en historische geografie moeten worden meegenomen in de belangenafweging. Het gaat niet meer alleen om het beschermen van tot monument aangewezen panden en objecten en archeologische waarden, maar ook om andere waardevolle objecten en structuren. Concreet betekent dit dat gemeenten de cultuurhistorie als vast onderdeel mee gaan nemen in structuurvisies, met een doorwerking ervan in bestemmingsplannen.

De gemeente Bronckhorst heeft een cultuurhistorische gebiedsbeschrijving gemaakt om inzichtelijk te krijgen wat de cultuurhistorische waarden in de gemeente zijn. Met deze cultuurhistorische beschrijving geeft de gemeente inzicht in de ontstaansgeschiedenis van het gemeentelijk grondgebied en in de bijbehorende cultuurhistorische waarden. In het bijbehorende SWOT-analyse is aangegeven wat op dit vlak de sterke en zwakke punten zijn en waar kansen en bedreigingen liggen. De beschrijving is bruikbaar voor het inpassen in diverse beleidsstukken. Daarnaast is het behulpzaam bij het ontwikkelen van een visie op toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen rondom de cultuurhistorische waarden. De doelgroep van dit project is tweeledig. Enerzijds zijn de resultaten bedoeld als bruikbare instrumenten voor de bestuurders en ambtenaren van de gemeente Bronckhorst. Anderzijds is het uiteindelijk de burger binnen gemeente Bronckhorst die gebaat is bij een degelijke cultuurhistorische beschrijving en aanvullende beleidsnotities. Omdat de gemeente Bronckhorst een groot belang hecht aan de bijdrage van cultuurhistorie aan de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente, en om de cultuurhistorische kenmerken en kansen te verankeren in beleid, koos de gemeente ervoor om cultuurhistorisch beleid vast te leggen in een thematische structuurvisie cultuurhistorie. De structuurvisie geeft input bij de onderbouwing van de omgang met cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplan. In de structuurvisie is de gemeente verdeeld in de volgende drie gebieden, hetgeen de basis vormt van het gemeentelijke cultuurhistorische beleid:

  • Cultuurhistorisch vrije gebieden
    1. geen leidraad vanuit cultuurhistorie voor ontwikkelingen
    2. cultuurhistorie als vrije inspiratie
    3. gemeente vraagt niets en biedt enthousiasme en welwillendheid
  • Cultuurhistorische kansgebieden
    1. cultuurhistorie als kans en inspirerende leidraad
    2. cultuurhistorie levert een bijdrage aan ontwikkelingen en de ontwikkelingen versterken de cultuurhistorie
    3. gemeente faciliteert en inspireert
  • Cultuurhistorische topgebieden
    1. cultuurhistorie als uitgangspunt
    2. ontwikkeling versterkt cultuurhistorie
    3. gemeente faciliteert, stimuleert en werkt mee

Naast deze drie gebieden zijn tevens cultuurhistorische ensembles en hotspots omschreven. Het gaat om cultuurhistorische structuren en elementen die op het schaalniveau van de gemeente van belang zijn. Ze geven karakter en kleur aan de deelgebieden en kunnen als inspiratie of leidraad dienen bij ontwikkelingen.

De Structuurvisie cultuurhistorie Bronckhorst is op 31 oktober 2013 door de raad vastgesteld en op 9 januari 2014 in werking getreden.

3.4.8 Welstandsnota     

De herziening van de Woningwet, die 1 januari 2003 in werking is getreden, heeft ondermeer als doel, het inzichtelijk maken van de beoordeling van de aanvragen voor bouwplannen door de welstandscommissie. Die beoordeling zelf is niet veranderd en betreft 'de aanvaardbaarheid van het bouwwerk in zijn omgeving, van het bouwwerk op zichzelf en van de toegepaste details, materialen en kleuren'. Nieuw is de vaststelling van de nota door de gemeenteraad.

De welstandsnota bevat de criteria die gelden bij de beoordeling van bouwplannen door de welstandscommissie. De reden voor dit nieuwe beleidsinstrument is én de gemeenteraad én de burger te betrekken bij het welstandsbeleid, zodat dit beleid voor een ieder inzichtelijk wordt.

De formulering luidt, dat de plannen moeten voldoen 'aan redelijke eisen van welstand'. Thans is het al lang niet meer zo dat overal op dezelfde wijze naar de plannen wordt gekeken; eerst wordt de aanvraag al getoetst aan het bestemmingsplan; in nieuwe plangebieden bepalen daarnaast beeldkwaliteitplannen waaraan de bouwplannen moeten voldoen. In beschermde stads- en dorpsgezichten wordt speciaal gelet op het historische kader. Wat 'redelijk' is voor welstand, hangt dus af van het kader waarbinnen de plannen worden getoetst.

De nota brengt samenhang in die toetsingskaders en de daarbij behorende criteria en presenteert deze overzichtelijk en inzichtelijk. Met vaststelling van de welstandsnota door de gemeenteraad kan de welstandsbeoordeling alleen nog maar gebaseerd worden op de criteria die in de welstandsnota worden genoemd.

3.4.9 Reclamebeleid     

Op 9 september 2008 hebben B en W het definitieve beleid vastgesteld voor het plaatsen van permanente reclame-uitingen in de gemeente. Hiermee willen zij de beeldkwaliteit in Bronckhorst verhogen en aantasting van de architectuur voorkomen. Een rustig en overzichtelijk straatbeeld verhoogt de beeldkwaliteit en creëert een toegankelijke en veilige openbare ruimte voor bezoekers, bewoners en hulpdiensten. Daarnaast biedt dit beleid rechtszekerheid voor ondernemers, die hun bedrijf op de kaart willen zetten, door duidelijke richtlijnen te stellen. Het nieuwe reclamebeleid staat in verband met de Welstandsnota en is afgestemd op de functie van de verschillende delen van de gemeente (gebiedsgerichte benadering), die hierin is opgenomen. In het ene gebied mag meer dan in het andere.

Richtlijnen

De gemeente maakt in het reclamebeleid onderscheid in algemene en gebiedsgerichte richtlijnen. Alle reclame-uitingen moeten aan de algemene richtlijnen voldoen. Het gaat hierbij om functioneel, technische eisen (reclame-objecten moeten een verband hebben met de activiteiten van het bedrijf, het gebruikte materiaal moet deugdelijk zijn etc.), verkeersveiligheidseisen (er mag geen overlast zijn voor gebruikers van nabijgelegen onroerend goed, er mag geen sprake zijn van uitzichtbelemmering etc.) en welstandsaspecten (eisen ten aanzien van het uiterlijk van het reclameobject; de uiting moet bij voorkeur een verrijking zijn van gevels en de openbare ruimte/nabije omgeving etc). Ook geldt dat alle reclame-uitingen op eigen terrein moeten worden geplaatst. Voor de gebiedsgerichte richtlijnen is het uitgangspunt dat de reclame moet passen binnen de functie van het karakter van een gebied. Zo verdienen historische centra een extra bescherming en zijn er op bedrijven- en kantoorterreinen meer mogelijkheden voor reclame.

Veel bedrijven hebben een huisstijl en/of huiskleuren die zij willen gebruiken in hun reclame-uitingen. Deze spelen geen overwegende rol in de beoordeling van de aanvraag om een vergunning voor reclameobjecten.

Gebieden

De gemeente onderscheidt op haar grondgebied onder andere de volgende gebieden: bebouwde kom, bedrijventerreinen, sportterreinen, buitengebied (buiten de bebouwde kom), beschermde stads- en dorpsgezichten en monumenten. Per gebied zijn regels opgesteld voor reclame-uitingen. Voor het buitengebied geldt bijvoorbeeld in principe dat alle reclame-objecten ontoelaatbaar zijn. Om ondernemers in het buitengebied echter niet te benadelen, zijn enkele reclamevormen toegestaan onder bepaalde voorwaarden:

  • reclameborden moeten een direct verband hebben met de activiteiten, die de ter plaatse gevestigde ondernemer op dat perceel uitoefent;
  • in totaal zijn maximaal twee reclameobjecten toegestaan per onderneming.

Verwijsborden

Het is moeilijk te bepalen waar bewegwijzering eindigt en reclame begint. De gemeente ontwikkelt beleid om de vraag naar verwijsborden te kunnen reguleren en wil een uniform bewegwijzeringsysteem voor heel Bronckhorst realiseren. Op dit moment is alleen een keuze gemaakt in toeristische bewegwijzering. Het overige bewegwijzeringsbeleid is nog in ontwikkeling. Om niet alle vormen van verwijzing naar een onderneming te verbieden, is in het nieuwe reclamebeleid voor een tussenoplossing gekozen. Op het moment dat de beleidsnota met regels voor bewegwijzering in werking treedt, komt dit onderdeel hierover in het reclamebeleid te vervallen. Volgens het reclamebeleid geldt voorlopig dat voor nieuwe aanvragen voor bewegwijzering alleen een tijdelijke vergunning afgegeven kan worden.

Overgangsregeling

In Bronckhorst staan, net zoals elders in ons land, veel reclame-objecten. De vergunningen voor deze permanente reclame-uitingen blijven van kracht totdat een eigenaar zijn reclameborden wil vervangen. Dan geldt het nieuwe reclamebeleid. Het nieuwe beleid is nu al wel van kracht voor alle nieuwe aanvragen die binnenkomen. Deze worden hieraan getoetst. Reclame-objecten die zonder vergunning zijn geplaatst, zijn in principe illegaal en moeten verwijderd worden.

Handhaving

In 2007 is de hele gemeente in beeld gebracht op panoramafoto's. Op de foto's zijn alle aanwezige reclame-uitingen vanaf de verharde rijweg zichtbaar, voor zover openbaar en redelijkerwijs toegankelijk. Deze foto's zijn voor de gemeente de nulsituatie. Van de reclame-uitingen die op de foto's zichtbaar zijn, wordt uitgezocht of ze met een vergunning zijn geplaatst. Niet vergunde objecten zijn niet toegestaan en moet de eigenaar verwijderen. Voor vergunde objecten die niet voldoen aan de nieuwe reclameregels geldt zoals aangegeven de overgangsregeling. De gemeente zet handhaving in om toe te zien op het naleven van de regels rond reclame-uitingen.

Relatie met ander gemeentelijk beleid 

Naast de regels in het reclamebeleid, kunnen voor het al dan niet vergunnen van reclame-uitingen, bepaalde voorschriften die zijn opgenomen in gemeentelijke bestemmingsplannen van kracht zijn. Deze gaan vóór op de regels in het reclamebeleid. Verder vormt het reclamebeleid dus een aanvulling op de Welstandsnota.

3.4.10 Groenstructuurplan     

Het "Groenstructuurplan voor het openbaar groen" heeft tot doel om vanuit een gezamenlijke visie de gewenste groenstructuur en de gewenste kwaliteit van het groen vast te leggen en zowel kwantitatief als kwalitatief in stand te houden. Het in 2008 vastgestelde groenstructuurplan heeft een looptijd van 15 jaar en fungeert als toetsingskader voor het behouden, verwerven en afstoten van het groen. Het plan is ontwikkeld op basis van de ambities van de verschillende sleutelfiguren (onder andere ambtelijk apparaat, burgers, bestuur) in het openbaar groen. Samen hebben zij de inhoud bepaald. Het geeft een kader voor ontwerpen, inrichtingsvoorstellen en beheerplannen, levert randvoorwaarden voor de beleids- en beheerplannen voor alle deelproducten en behartigt het openbaar groen in de dorpen en de kernen in de gemeente, inclusief de sportcomplexen en begraafplaatsen die in de dorpen of kernen liggen of er aan grenzen. Tevens bevat het een aantal uitgangspunten voor het bereiken van de doelstelling.

3.4.11 Speelruimteplan     

Het Speelruimteplan Gemeente Bronckhorst maakt op basis van demografische ontwikkelingen keuzes voor vermindering van het aantal speelplaatsen en -plekken. Doel is een passen en aantrekkelijke speelruimte die goed verdeeld is over de Bronckhorster jeugd.

De landelijke gehanteerde richtlijn voor speelplekken in plattelandsgemeentes is 1 speelplek per 30 tot 100 kinderen. Uit de analyse van onze speelruimte blijkt dat Bronckhorst volgens deze richtlijn ruim bedeeld is wat betreft speelvoorzieningen. Terwijl in Bronckhorst een afname van het aantal kinderen wordt verwacht. Bronckhorst heeft gemiddeld 2,8 speelplekken per 100 kinderen. Wij streven naar het gemiddelde van 1 plek per 100 kinderen als basisniveau voor speelvoorzieningen. Concreet betekent dit voor wijken of dorpen met:

  • minder dan ca. 30 kinderen geen traditionele speelplek maar informele speelruimte;
  • tussen de ca. 30 tot 100 kinderen een kleine speelplek;
  • rond de 100 kinderen een centrale speelplek, met iedere ca. 50 kinderen extra, een kleine speelplek extra.

Het basisniveau speelvoorzieningen realiseren we in 6 jaar. Van de 95 speelplekken (2013) vallen er 36 buiten het basisniveau. Deze plekken hebben geen functie meer en worden ingericht als openbaar groen. Op 31 van de te behouden speelplekken verminderen we het aantal toestellen door een toestel op termijn niet meer te vervangen. Op 12 speelplekken plaatsen wij toestellen bij en maken de groene omgeving rond de speelplek ook geschikt voor spelen.

3.4.12 Landschapsontwikkelingsplan Bronckhorst, Lochem en Zutphen     

Op 25 juni 2009 heeft de raad van Bronckhorst het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) voor het buitengebied vastgesteld. Dit beleidsplan is door de gemeenten Bronckhorst, Lochem en Zutphen gezamenlijk opgesteld. Het doel van het LOP is om een stimuleringskader te bieden voor het landelijke gebied en de gewenste initiatieven te ondersteunen, wat moet leiden tot verder behoud en versterking van het landschap. Hierbij wordt rekening gehouden met bestaande plannen. Het LOP is uitgewerkt in de gemeentelijke structuurvisie Bronckhorst 2012 dat als basis voor bestemmingsplannen dient.

Conform het landschapsbeleid geldt onder meer een zorgvuldige landschappelijke inpassing als voorwaarde voor ontwikkelingen in het buitengebied, onder meer functieverandering, uitbreidingen van bebouwing, bedrijventerreinen en wegenaanleg. Daarbij dient gelet te worden op de vormgeving van nieuwe bebouwing, de situering van nieuwe gebouwen ten opzichte van de reeds bestaande gebouwen en de wijze waarop de nieuwe gebouwen zich verhouden tot de ruimere omgeving in het betreffende landschapstype. Dit doel wordt door de aanleg van streekeigen beplanting gerealiseerd en leidt tot een verhoging van de landschappelijke kwaliteit.

3.4.13 Kwaliteitskader Nationaal Landschap De Graafschap     

Kansen voor ontwikkeling

Het noordelijke deel van de gemeente Bronckhorst maakt deel uit van Nationaal Landschap De Graafschap. Een van rijkswege aangewezen kleinschalig waardevol landschap van oeverwallen langs de IJssel, veel historie en een mozaïek van landgoederen en oude ontginningen. Nationaal Landschap De Graafschap strekt zich tevens uit over delen van de gemeenten Zutphen, Lochem en Berkelland.

De provincie Gelderland heeft de kernkwaliteiten van de nationale landschappen vastgelegd in de Omgevingsverordening Gelderland. Ruimtelijke ontwikkelingen in het nationaal landschap zijn mogelijk mits de kernkwaliteiten worden behouden en versterkt. Het ‘Ja, mits-principe’. Ook de gemeente Bronckhorst wil dit bijzondere landschap behouden en ontwikkelen en ziet hierbij een belangrijke rol voor de bewoners, initiatiefnemers en gebruikers van het gebied.

Op 29 juni 2017 heeft de raad van Bronckhorst het 'Kwaliteitskader Nationaal Landschap De Graafschap' vastgesteld. Dit kwaliteitskader is de uitwerking van de kernkwaliteiten naar het gebied van de gemeente Bronckhorst. Het geeft aan wat de hoe ruimtelijke ontwikkelingen kunnen bijdragen aan de kernkwaliteiten van het landschap. Het biedt kansen voor de initiatiefnemer en de omgeving. Belangrijk daarbij is het proces. Kwaliteit maak je samen. Dit kader geeft houvast bij de planvorming en de afweging zodat vooraf duidelijk is wat de ambities zijn voor het landschap en hoe de initiatiefnemer met een ruimtelijke ontwikkeling een meerwaarde kan bieden voor de kernkwaliteiten van het nationaal landschap.

Doelstelling landschap

Vanuit de provinciale verordening is de doelstelling het behouden en versterken van de landschappelijke kernkwaliteiten. De landschapsvisie ambieert het behoud van het unieke karakter van het gebied door het benadrukken van contrasten tussen openheid en geslotenheid van landschap en het realiseren van een fijnmazig patroon voor flora en fauna.



Status

Het kwaliteitskader is als beleidsregel van toepassing op binnenplanse en buitenplanse planologische procedures. De toetsing aan dit kader maakt onderdeel uit van een integrale beoordeling en afweging van diverse belangen, zoals ruimtelijk beleid, milieu, landschap, ecologie en economie. Het proces om tot de uitwerking van de kernkwaliteiten te komen en hoe om te gaan met initiatieven, sluit aan bij werkwijze in Bronckhorst, zoals beschreven in het Bronckhorster bestemmingsplanproces, en de intenties van de Omgevingswet. Dat betekent meer burgerparticipatie en eigen verantwoordelijkheid.

Werkwijze voor initiatieven

Iedere ruimtelijke ontwikkeling in het nationaal landschap heeft in meer of mindere mate invloed op het landschap maar niet voor iedere ontwikkeling wordt de toets aan het kwaliteitskader verplicht gesteld. Er kunnen wat dat betreft twee soorten ontwikkelingen worden onderscheiden:

Ontwikkelingen die binnen het bestemmingsplan passen.

Deze ontwikkelingen worden geregeld met een aanvraag omgevingsvergunning. Een bijdrage aan het nationaal landschap, middels het naleven van de ambities en het toepassen van bouwstenen zoals omschreven in dit toetsingskader, gebeurt op basis van vrijwilligheid. Het kader is wel van toepassing op een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, of van werkzaamheden, geen bouwwerk zijnde (aanlegvergunning), als deze op grond van het bestemmingsplan nodig is in verband met landschappelijke kwaliteiten.

Ontwikkelingen die niet binnen het bestemmingsplan passen.

Deze ontwikkelingen kunnen mogelijk worden gemaakt via een afwijkingsbevoegdheid, wijzigingsbevoegdheid of een bestemmingsplanherziening. In het ‘Handboek ruimtelijke plannen Bronckhorst’ staat beschreven hoe de gemeente omgaat met dergelijke plannen en welke plancategorieën ze onderscheiden. Als een initiatief het nationaal landschap ligt is dit afwegingskader van toepassing en moet het navolgende stappenplan worden doorlopen.

Stappenplan

Het kwaliteitskader bevat een stappenplan. Dit stappenplan laat zien hoe om te gaan met ruimtelijke initiatieven in het nationaal landschap in 9 stappen. Hiermee weten initiatiefnemers en omwonenden wat ze moeten en kunnen doen om de juiste ontwikkelingen in het gebied mogelijk te maken. Het geeft aan hoe met dit kwaliteitskader, initiatiefnemer en gemeente samen met het gebied tot plannen komen die bijdragen aan de (kern)kwaliteiten van het nationale landschap en de ruimtelijke initiatieven.

3.4.14 Verkeersbeleid     

Op 28 juni 2007 heeft de gemeenteraad het Gemeentelijk Verkeer en Vervoerplan (GVVP) vastgesteld. Dit plan geeft zodanig sturing aan de ontwikkeling van de mobiliteit dat de kwaliteit van zowel de bereikbaarheid, de leefbaarheid als de verkeersveiligheid in de gemeente wordt gewaarborgd.

Het GVVP is van cruciaal belang omdat hierin de toekomstige beleidskaders voor de gemeente Bronckhorst zijn vastgelegd. Er is onderscheid gemaakt in de volgende thema's:

  • Verkeersveiligheid: eenduidige inrichting van wegen volgens de duurzaam veilig filosofie.
  • Bereikbaarheid: definiëren van verkeersaantrekkende locaties (woon, werk of bijvoorbeeld recreatieve locaties), benoemen van routes tussen hoofdwegen en deze verkeersaantrekkende locaties, beschrijven van bereikbaarheidsniveaus, prioriteren van locaties.
  • Leefbaarheid: benoemen van kwetsbare gebieden en robuuste wegen, beschrijven van acceptabele grenzen voor intensiteit, milieu en geluid en benoemen van voorwaarden.

3.4.15 Parkeerbeleid     

Op 16 december 2013 hebben burgemeester en wethouders de 'beleidsregels 'Parkeernormen Gemeente Bronckhorst' vastgesteld. Deze beleidsregels zijn op 25 december 2013 in werking getreden. De beleidsregels bevatten parkeernormen die dienen als toetsingskader voor het opstellen van ruimtelijke plannen en waar initiatiefnemers van ruimtelijke activiteiten aan moeten voldoen.

De parkeernormen geven aan hoeveel parkeerplaatsen er nodig zijn voor een bepaalde functie. Het kan gaan over woningen, kantoren en supermarkten maar bijvoorbeeld ook over een camping of een manege. Iedere functie heeft een eigen parkeernorm. De normen die in deze beleidsregels zijn opgenomen komen uit publicatie "kencijfers voor parkeren en verkeersgeneratie" van het CROW. Niet alle functies zijn opgenomen in de beleidsregels. Voor functies die niet in de beleidsregels staan hanteren wij als uitgangspunt de maximale norm uit de CROW publicatie 'kencijfers voor parkeren en verkeersgeneratie'.

De parkeernormen worden gebruikt om praktische en wettelijke redenen. Praktisch is het handig om met elkaar af te spreken hoeveel parkeerplaatsen er nodig zijn per functie. Op deze manier kan de gemeente van te voren toetsen of een nieuw of aangepast plan voorziet in voldoende parkeerplaatsen. Hiermee wordt achteraf getouwtrek en mogelijke parkeeroverlast in de toekomst voorkomen. Wettelijk gezien vloeit het gebruik en toepassen van parkeernormen voort uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Binnen de Wro speelt het bestemmingplan een centrale rol. Hierdoor verdwijnen de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening. Een eis voor voldoende parkeergelegenheid is zo'n stedenbouwkundige bepaling. Nu deze niet meer middels de bouwverordening worden geregeld, moeten de parkeernormen op een andere manier vastgesteld worden. Het vastleggen in beleidsregels, als toetsingskader voor het opstellen van ruimtelike plannen en beoordeling van verzoeken om medewerking aan ruimtelijke ontwikkelingen, is een goed instrument voor dit doel.



Bij nieuwe ontwikkelingen of functieveranderingen moet gekeken worden naar het benodigde aantal parkeerplaatsen voor de nieuwe situatie. Is er sprake van een geheel nieuwe situatie dan moet de berekende parkeervraag in zijn geheel toegevoegd worden. Wanneer er sprake is van een functieverandering dan moet het verschil in parkeervraag tussen oude en nieuwe situatie worden toegevoegd. Vraagt de nieuwe functie om minder parkeerplaatsen dan hoeven de, eventueel, te veel aanwezige parkeerplaatsen niet verwijderd te worden.

3.4.16 Milieubeleid     

De gemeente Bronckhorst kende een Milieubeleidsplan 2009-2012. Dit beleidsplan geldt niet meer. Een milieubeleidsplan is niet verplicht en om deze reden is er geen nieuwe meer opgesteld. de gemeente Bronckhorst handelt echter nog wel volgens dit beleid.

Het Milieubeleid van de gemeente Bronckhorst komen allerlei milieu-aspecten aan de orde. Bijvoorbeeld wat de gemeente nu doet en in de toekomst van plan is met belangrijke onderwerpen als afval, klimaat, bodem, geluid, lucht, openbaar groen, externe veiligheid en landschap. Dit milieubeleid geeft de ambities en de richting aan die wordt gevolgd voor wat betreft het te voeren gemeentelijk milieubeleid.

In het milieubeleid worden verbanden gelegd tussen de diverse thematische beleidsplannen. Voor veel onderwerpen is al beleid vastgesteld, zoals afval, klimaat, groen, bodem en geluid. Dit beleid is verwerkt en waar nodig aangescherpt. Er zijn duidelijker doelen opgenomen en maatregelen om die te bereiken. Nieuwe onderwerpen in het milieubeleid zijn een nagenoeg afvalloze maatschappij door nog betere scheidingsmogelijkheden en afval als grondstof voor nieuwe producten en de mogelijkheid van subsidie voor energiebesparende maatregelen bij particuliere woningen.

Duurzaamheid en leefbaarheid zijn actuele thema's en met een aantal maatregelen die in het plan zijn opgenomen zet de gemeente zich hiervoor in. Het verminderen van afval en het bijdragen aan het tegengaan van klimaatsverandering zijn aangegeven als de belangrijkste uitgangspunten. Leefbaarheid richt zich hierbij op de korte termijn, hier en nu, de mensen in hun leefomgeving. Duurzaamheid richt op de langere termijn, de volgende generatie en kijkt over de grenzen heen. Het doel van het milieubeleid is een bijdrage leveren aan het creëren van een gezonde, prettige en duurzame leefomgeving voor nu en in de toekomst.

Ruimtelijke ordening richt zich op de inrichting van de leefomgeving. Als gevolg hiervan heeft ruimtelijke ordening vele raakvlakken met de in dit milieubeleid genoemde thema's (bijvoorbeeld Externe Veiligheid en Geluid). Ten aanzien van ruimtelijke ordening zijn als ambitie en doelstelling opgenomen een duurzame inrichting van de schaarse grond, harmonie tussen de diverse functies en het handhaven daarvan. Om deze doelstellingen te kunnen bereiken zullen de volgende activiteiten worden uitgevoerd:

  • In een vroeg stadium van de ruimtelijke planvorming wordt inzicht verkregen in de gevolgen voor milieu, duurzaamheid en natuur.
  • Elk ruimtelijk plan/besluit wordt voorzien van een afgewogen keuze ten aanzien van milieuaspecten (geluid, lucht, externe veiligheid, bodem, flora en fauna en waterhuishouding).
  • Toepassen van de afstandcriteria voor externe veiligheid, geluid, geur en lucht.
  • Onderzoeken in hoeverre de bestemmingsplannen voldoen aan de normen met betrekking tot externe veiligheid (risicovolle planologische situaties worden zoveel mogelijk voorkomen en de gewenste veiligheidsituatie wordt planologisch vastgelegd).
  • Onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om duurzaamheid te integreren in bestemmingsplannen.

Met het milieubeleid wordt bij het uitoefenen van gemeentelijke taken, waaronder ruimtelijke ordening, rekening gehouden.

3.4.17 Beleidsvisie Externe Veiligheid Inrichtingen     

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) van kracht geworden. In het BEVI zijn risiconormen opgenomen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijke vastgelegd. Het besluit verplicht het bevoegd gezag op grond van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Tevens beperkt het besluit het totale aantal personen dat zich in de directe omgeving van een risicovol bedrijf mag bevinden. Gemeenten moeten de normen uit het besluit naleven bij het opstellen en wijzigen van bestemmingsplannen en het verlenen van omgevingsvergunningen. Tevens moet de brandweer om advies worden gevraagd. Afstemming tussen de drie taakvelden ruimtelijke ordening, milieu en rampenbestrijding is zodoende van groot belang.

Het Beleid externe veiligheid inrichtingen heeft betrekking op het beheersen van risico's die ontstaan bij het gebruik en de opslag van gevaarlijke stoffen. Het beleid besteedt aandacht aan de onderwerpen waar de gemeente Bronckhorst bevoegdheden of instrumenten heeft via de Wet op de Ruimtelijke Ordening of de Wet milieubeheer. Het Beleid externe veiligheid inrichtingen heeft geen betrekking op het beheersen van risico's die ontstaan bij het vervoer en transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor of door buisleidingen.

Voor de totale gemeente Bronckhorst heeft de gemeenteraad op 25 september 2008 een Beleidsvisie Externe Veiligheid Inrichtingen vastgesteld. De ambitie van de gemeente is om “de gemeente Bronckhorst in subjectieve en objectieve zin veiliger te maken in samenwerking met alle partners”. De belangrijke beleidskeuzes zijn als volgt:

Plaatsgebonden risico

In aansluiting op de ambitie is het plaatsgebonden risico het minimale beschermingsniveau die aan personen geboden moet worden. Gezien het wettelijke kader en de kosten die een passende oplossing met zich meebrengt, is het niet realistisch om de risico's voor de reeds aanwezige beperkt kwetsbare objecten, gelegen binnen de gestelde norm, te beperken. Binnen de gemeente Bronckhorst wordt de hoogst mogelijke bescherming van de kwetsbare objecten gegeven zonder de bestaande knelpunten direct te saneren.

Bescherming nog te realiseren beperkt kwetsbare objecten: Beperkt kwetsbare objecten zijn binnen de richtwaarde toegestaan. Er wordt gestreefd (bij beslissingen Wet op de Ruimtelijke Ordening of Wet milieubeheer ) om de risico's zoveel mogelijk te beperken en eventueel te saneren. Nieuwe nog te realiseren beperkt kwetsbare objecten worden binnen de gestelde richtwaarde niet toegestaan.

Groepsrisico

De visie van de gemeente Bronckhorst is om de gemeente in subjectieve en objectieve zin veiliger te maken. Bij deze visie sluit de beleidsmogelijkheid toename van het groepsrisico is niet toegestaan het meest aan. In deze situatie kunnen er geen nieuwe onveilige situaties ontstaan en zullen reeds aanwezige onveilige situaties worden bevroren.

Een zeer groot nadeel is, dat deze visie voor bedrijven waarvoor het beleid van toepassing is een grote beperking oplegt. Reeds bestaande bedrijven kunnen door het hanteren van de deze ambitie niet meer uitbreiden en nieuwe (externe veiligheidrelevante) bedrijven kunnen zich niet binnen de gemeente vestigen. Daarnaast leidt deze ambitie ertoe dat er binnen de invloedssfeer van de inrichting geen planontwikkeling mogelijk is. Het realiseren van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten is niet mogelijk en het veranderen van bestemmingen is alleen nog mogelijk indien dit geen negatieve gevolgen heeft voor de risico's. Daarnaast is het de vraag of de algemene visie van de gemeente Bronckhorst strikt toegepast moet worden voor alle gebieden van de gemeente.

Om de algemene visie van de gemeente Bronckhorst te volgen en tegemoet te komen aan de nadelen, wordt een gebiedsgerichte benadering toegepast die onderscheidt maakt in:

Ruimte voor wonen: woongebieden, landelijk gebied, gemengd wonen en werken

Voor de woongebieden, het landelijk gebied en gemengd wonen en werken biedt de gemeente Bronckhorst de maximale bescherming aan (beperkt) kwetsbare objecten, ook als dit ten koste gaat van de ontplooiingsruimte van bedrijven. Voor deze gebieden is een toename van het groepsrisico niet toegestaan. Bij een beoordeling van een planontwikkeling of een aanvraag voor een Wet milieubeheer vergunning kan blijken dat het aantal personen in een invloedsgebied toeneemt maar dat de kans op een calamiteit of door een vergroting van de zelfredzaamheid de risico's ter plaatse afnemen. Het is in die situaties niet logisch om deze veranderingen niet door te voeren. In die gevallen is een toename van het groepsrisico toegestaan tot de oriëntatiewaarde onder de voorwaarde dat de risico's worden verbeterd ten opzichte van de dan geldende situatie ten gevolge van pro-actieve of preventieve maatregelen.

Ruimte voor bedrijvigheid: bedrijven en industrieterreinen

Voor de gebieden waarvoor een bestemmingsplan is vastgesteld met de bestemming bedrijventerrein c.q. industrieterrein wordt gestreefd naar een optimale combinatie van gewenste ruimtelijke en economische ontwikkelingen. Daarbij zijn er mogelijkheden om te wonen en te werken waarbij bedrijven de mogelijkheid hebben om zich te vestigen en activiteiten te ontplooien. Voor dit gebied “ruimte voor bedrijvigheid” legt het hanteren van de algemene visie een ongewenst grote beperking op. Om deze reden mag in deze gebieden het groepsrisico toenemen tot aan de oriëntatiewaarde.

Bij een beoordeling van een planontwikkeling of een aanvraag voor een Wet milieubeheer vergunning kan blijken dat het aantal personen in een invloedsgebied toeneemt tot boven de oriëntatiewaarde maar dat de kans op een calamiteit of door het vergroten van de zelfredzaamheid de risico's ter plaatse afnemen. Het is in die situaties niet logisch om deze veranderingen niet door te voeren. In die gevallen is een toename van het groepsrisico toegestaan tot boven de oriëntatiewaarde onder de voorwaarden:

  1. De risico's moeten ten gevolge van pro-actieve of preventieve maatregelen worden verbeterd ten opzichte van de dan geldende situatie.
  2. Binnen de invloedssfeer van de inrichting mogen uitsluitend nieuwe beperkt kwetsbare objecten worden gerealiseerd. Nieuwe kwetsbare objecten mogen niet binnen de invloedsfeer van de inrichting worden gerealiseerd.
  3. De oriëntatiewaarde mag worden overschreden. Het totaal aantal personen dat zich in de invloedssfeer bevindt in kwetsbare objecten mag de oriëntatiewaarde niet overschrijden. Een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het aantal personen in kwetsbare objecten is niet toegestaan.

3.4.18 Geluidsbeleid     

De gemeente Bronckhorst heeft in concept een geluidnota opgesteld. In deze nota wordt het grondgebied van Bronckhorst verdeeld in een aantal zogenaamde gebiedstypen. Voor elk gebiedstype wordt een bepaalde geluidskwaliteit nagestreefd door het hanteren van gebiedspecifieke streef-, grens- en plafondwaarden. Op deze wijze kunnen bepaalde activiteiten vanwege hun geluidproductie wel of niet toegelaten worden in een bepaald gebied. Het geluidbeleid is op deze wijze een ordenend instrument.

De gemeente wil dit beleid toepassen op alle inrichtingen die onder de Wet milieubeheer vallen. Voor de inrichtingen onder de werkingsfeer van het zogeheten Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer) is de toepassing alleen mogelijk indien de gebiedstypen met hun geluidwaarden zijn vastgelegd in een verordening, overeenkomstig artikel 2.19. van genoemd besluit. Dit artikel is echter nog niet in werking getreden waardoor de gemeente haar beleidsvisie verwoord in de geluidsnota vooralsnog niet in de praktijk kan brengen. Om deze reden is de gemeente nu nog gehouden de bestaande wet- en regelgeving toe te passen.

3.4.19 Duurzaamheidsbeleid     

De gemeente streeft naar duurzaamheid en wil inzetten op het gebruik van alternatieve energiebronnen, met name biogas en zonne-energie. Daartoe heeft de gemeenteraad op 27 september 2012 de 'Duurzaamheidsagenda Bronckhorst 2013 - 2016' vastgesteld.

Het duurzaamheidsbeleid van de gemeente is afgestemd op de EU-doelen voor Nederland en voorziet in een reductie van CO2-uitstoot met 20% en het toepassen van 14% duurzame energie in 2020. Daarnaast is het de ambitie van de gemeente om in 2030 energieneutraal te worden.

De gemeente ziet duurzaamheid als een kans voor economische groei. Door het innovatieve karakter liggen er kansen om nieuwe, vaak kennisintensieve werkgelegenheid te scheppen. Het duurzaamheidsbeleid geeft een belangrijke impuls aan de leefbaarheid in de gemeente en aan de lokale en regionale economie.

Lokale initiatieven zijn essentieel voor een duurzaam klimaat. Naast initiatieven om haar eigen bedrijfsvoering energieneutraal te maken, heeft de gemeente het plan om ook met inwoners, dorpsbelangenorganisaties en bedrijven gezamenlijk duurzaamheidsprojecten op te starten en zo bijvoorbeeld de kernen energieneutraal te maken. De gemeente wil deze lokale initiatieven faciliteren.

In de Duurzaamheidsagenda worden tenslotte de speerpunten en belangrijkste acties bij het creëren van een duurzame en groene economie vermeld. Deze speerpunten zijn: klimaat & energie, grondstoffen & produktketens, duurzame gebouwde omgeving, duurzame mobiliteit, duurzame economie en duurzame energieproductie.

3.4.20 Waterbeleid     

De gemeente Bronckhorst sluit ten aanzien van waterhuishouding aan op het beleid van het 'Waterbeleid voor de 21e eeuw' (zie ook pargraaf 3.1.5) en beleid van het Waterschap Rijn en IJssel ten aanzien van integraal waterbeheer zoals dat in het Waterbeheerplan 2010-2015 en de Watervisie is vastgelegd.

Het Waterbeheerplan beschrijft het beleid op hoofdlijnen voor de waterkwaliteit, de waterkwantiteit en de waterkeringen in het beheersgebied van het waterschap. Het plan sluit aan op de beleidskaders van de provincie Gelderland en het Rijk, zoals opgenomen in het provinciale waterhuishoudingsplan en de Kaderrichtlijn Water. De hoofdthema's in het waterbeheerplan zijn veiligheid, watersysteembeheer en waterketenbeheer.

In de Watervisie geeft het Waterschap aan hoe ze aankijken tegen de gewenste ruimtelijke inrichting van het werkgebied om de wateropgaven waarvoor ze de komende vijftig jaar staan, duurzaam op te lossen.

3.4.21 Prostitutiebeleid     

Met ingang van 1 oktober 2000 is tengevolge van wijziging van zedelijkheidswetgeving de opheffing van het algemene bordeelverbod in werking getreden. Met de opheffing van dit verbod is een einde gekomen aan het illegale karakter van deze prostitutiebedrijven. De verwachting bestaat dat van deze wetswijziging een sanerende werking uitgaat en uiteindelijk zal leiden tot een betere regulering van de prostitutiebranche.

Ondanks het feit dat deze bedrijvigheid in Bronckhorst momenteel niet voorkomt, is de opheffing van het bordeelverbod voor de gemeente aanleiding geweest om de eventuele vestiging en exploitatie van de aan de seksindustrie gelieerde bedrijven/activiteiten planologisch nader te reguleren.

In de bestemmingsplannen van Bronckhorst is de vestiging van een sexinrichting in eerste aanleg uitgesloten. Middels een wijzigingsbevoegdheid kan onder voorwaarden het vestigen van maximaal één seksinrichting in een daarvoor aangwezen zone worden toegelaten. Bij het bepalen van die zone is rekening gehouden met de uitstraling die een sexinrichting heeft naar de omgeving.

3.4.22 Handhavingsbeleid     

Op grond van de huidige rechtspraak is het college van burgemeester en wethouders niet alleen bevoegd maar zelfs verplicht om tot handhaving over te gaan. Het college heeft een handhavingsbeleid opgesteld waarin gemotiveerd wordt aangegeven welke doelen het zichzelf stelt bij de handhaving en welke activiteiten het daartoe zal uitvoeren. Het handhavingsbeleid is gebaseerd op een analyse van de problemen die zich naar het oordeel van het college kunnen voordoen op basis van prioritering en de benodigde en beschikbare financiële en personele middelen.

Het beleid richt zich op de zogenaamde preventieve en repressieve vormen van handhaving. Onder deze vormen van handhaving wordt het volgende verstaan.

Preventieve handhaving Preventief handhaven is gericht op het voorkomen van overtredingen. Onderzoeken hebben aangewezen dat veel overtredingen vaak onbewust plaatsvinden. Goede voorlichting, via brochures, voorlichtingsbijeenkomsten, herhaalde informatie in het gemeentelijke nieuwsbulletin, actieve benadering doelgroepen etc. kunnen er toe leiden dat overtredingen worden voorkomen.



Repressieve handhaving Deze vorm van handhaving ziet op het beëindigen van de overtreding door het inzetten van sanctiemiddelen. Bestuursdwang en een dwangsom zijn de meest voorkomende instrumenten die de gemeente tot haar beschikking heeft. Voordat deze instrumenten worden ingezet kan in overleg met de overtreder vaak een oplossing bereikt worden. In dat kader wordt er een belangenafweging gemaakt tussen het belang van de overtreder en het algemeen belang.



Gedogen Het is niet altijd mogelijk, nodig of zelfs wenselijk dat tegen elke vorm van overtreding van een beleidsregel wordt opgetreden. Niet mogelijk, omdat soms teveel overtredingen worden begaan om daartegen op te treden; niet nodig omdat steekproefsgewijs controles en sancties een preventief effect kunnen hebben; niet wenselijk omdat er andere zwaarwegende belangen kunnen zijn die zich tegen handhaving verzetten. Er is/wordt ten aanzien van bestemmingsplannen geen algemeen gemeentelijk gedoogbeleid ontwikkeld.

 

De handhaving van c.q. het toezicht op de ruimtelijke ordening is aangestuurd vanuit het handhaafprogramma 2008 van de gemeente Bronckhorst. Het toezicht vindt onder meer plaats vanuit de thema’s permanente bewoning, klachten verzoeken om handhaving en eigen constateringen.

Wanneer een overtreding wordt geconstateerd wordt via een vaste werkwijze opgetreden. Deze werkwijze is vastgelegd in de nota “Sanctiestrategie Fysieke Leefomgeving’. Voordat wordt gecorrigeerd wordt eerst de legalisatiemogelijkheid onderzocht.

Hoofdstuk 4 Juridische aspecten algemeen     

In dit hoofdstuk komen de algemene juridische aspecten aan bod. De juridische aspecten die betrekking hebben op de bestemmingen die voorkomen in het specifieke planonderdeel zijn opgenomen in Hoofdstuk 2 Planonderdelen in de paragraaf Hoofdstuk 4 Juridische aspecten algemeen.

4.1 Algemeen     

Dit bestemmingsplan is opgesteld overeenkomstig de RO Standaarden zoals opgenomen in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Het plan voldoet aan het Informatiemodel ruimtelijke ordening 2012 (IMRO2012), de Standaard toegankelijkheid ruimtelijke instrumenten 2012 (STRI2012), het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening Planteksten 2012 (IMROPT2012), de Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012), de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen 2012 (PRBP2012) en de Praktijkrichtlijn Analoge Bestemmingsplankaart (PRABPK2012).

Het juridisch bindend deel van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en de verbeelding tezamen.

Uitgangspunt voor de regels en de verbeelding is het handboek van de gemeente Bronckhorst, welke gebaseerd is op de SVBP2012 en de PRABPK2012. Daarnaast bevat het plan regels die de Wet ruimtelijke ordening voorschrijft. De basis voor de verbeelding is de Grootschalige basiskaart Nederland (GBKN) en de Kadastrale kaart (LKI).

De gemeente Bronckhorst kent een bibliotheek met standaardregels voor de diverse bestemmingen. Deze regels zijn in eerste instantie van toepassing voor alle locaties waar deze bestemmingen voorkomen. Met aanduidingen op de verbeelding in relatie tot de regels wordt maatwerk geleverd daar waar dat noodzakelijk of gewenst is. Zoals in paragraaf 1.1 en 1.3.1 is toegelicht, is onderhavig plan een herziening van de totaalplan voor landelijk gebied. Om qua structuur en opbouw van de regels geen verschillen te krijgen tussen het totaalplan en het veegplan, is er voor gekozen om de gehele bestemmingsregeling in het veegplan op te nemen. Dus ook onderdelen die in het veegplan niet van toepassing zijn maar wel voorkomen in het totaalplan. Eventuele maatwerkbepalingen ten behoeve van planonderdelen in het veegplan zijn aan de planregels toegevoegd.

4.2 Opbouw regels     

4.2.1 Algemeen     

De regels zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 bevat Inleidende regels waarin de onderdelen Begrippen en Wijze van meten zijn opgenomen. Deze worden opsommingsgewijs in alfabetische volgorde gegeven en dienen als referentiekader voor de overige regels.

Hoofdstuk 2 bevat Bestemmingsregels waarin de diverse bestemmingen zijn opgenomen. De artikelen met de bestemmingen hebben een min of meer vaste opbouw.

Hoofdstuk 3 bevat Algemene regels, die van algemeen belang zijn voor het plan.

Hoofdstuk 4 bevat tenslotte Overgangs- en slotregels.

4.2.2 Bebouwing     

In het bestemmingsplan wordt onderscheid gemaakt tussen (hoofd)gebouwen en bijbehorende bouwwerken, zoals bijgebouwen, aan- en uitbouwen, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Voor de situering en maatvoering van bouwwerken is het belangrijk dat er regels zijn opgenomen met betrekking tot:

Bouwwijze

Uitgangspunt van het bestemmingsplan is dat de bestaande situatie op een goede manier dient te worden gereguleerd. Doelstelling is dat het centrum en de woonwijken in hun karakter gehandhaafd blijven. Dit betekent dat de bouwwijze voor woningen is vastgelegd. Op de verbeelding is aangeduid of binnen het bouwvlak vrijstaande, twee-aaneen (halfvrijstaand), aaneengebouwde of gestapelde woningen (appartementen) zijn toegestaan.

Goot- en bouwhoogte

De maximale goot- en/of bouwhoogte van (hoofd)gebouwen is aangegeven binnen het bouwvlak op de plankaart. De goot- en bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt in de regels gereguleerd. De wijze van meten van de de goothoogte van een bouwwerk en de de bouwhoogte van een bouwwerk is in de Inleidende regels bepaald. Bij het bepalen van de goothoogte wordt onderstaande tekening gehanteerd:

Situering gebouwen

Teneinde de situatie eenduidig te kunnen reguleren, is de bebouwing gezoneerd. Voor de zonering van woningen wordt verwezen naar paragraaf 4.3, waarin de regeling van deze bestemming is uitgewerkt. Voor de overige bestemmingen wordt de bebouwing gereguleerd door het opnemen van een 'bouwvlak' waarbinnen gebouwen zijn toegestaan.

Bebouwingspercentage

Bij de regeling van andere dan woonfuncties, is zowel voor de situering van de gebouwen als voor het toegestane bebouwingspercentage, uitgegaan van de vigerende regeling. Dit betekent dat in de regels is opgenomen voor welk deel het bebouwingspercentage geldt. Het kan voorkomen dat een bebouwingspercentage geldt voor het gehele bouwperceel (zie formulering in betreffende bestemming), en niet voor uitsluitend de gronden gelegen binnen het bouwvlak.

Voorerfgebied, achtererfgebied en zijerfgebied

Voor de toegelaten bijbehorende bouwwerken is de positie ten opzichte van het hoofdgebouw van belang. Voor het bepalen van de positie van bijbehorende bouwwerken wordt aansluiting gezocht bij de begrippen achtererfgebied en voorerfgebied uit het Besluit omgevingsrecht welke op 1 november 2014 in werking is getreden. Daar is het begrip zijerfgebied aan toegevoegd.

Achtererfgebied

Deze definitie gaat uit van een denkbeeldige lijn, waarachter het achtererfgebied zich bevindt. De lijn loopt door het hoofdgebouw, op 1 m achter de voorkant. Daar, op 1 meter achter het snijpunt van de voorgevel met de zijgevel, komt de lijn uit de zijgevel van het hoofdgebouw. In standaardsituaties loopt de lijn vervolgens buiten het hoofdgebouw verder, evenwijdig aan het openbaar toegankelijk gebied. Het gaat hier om het openbaar toegankelijk gebied dat grenst aan het perceel waarop zich het hoofdgebouw bevindt. In het merendeel van de situaties grenst dit openbaar toegankelijk gebied alleen aan de voorzijde van een perceel. Bij hoofdgebouwen die langs schuine wegen staan of in een bocht in de weg, zal ook de lijn evenwijdig met die schuine weg of de bocht in de weg 'meelopen'.

In hoeksituaties zal de lijn uit de zijgevel, vanaf het punt op 1 meter achter de voorkant, evenwijdig meelopen met het openbaar toegankelijk gebied dat aan de zijkant van het perceel is gelegen. Bij rechthoekige verkavelingen zal de lijn in zo’n geval direct langs de zijgevel en in het verlengde daarvan, verder naar achteren lopen. Deze begrenzing valt veelal samen met de zijgevelrooilijn, die in hoeksituaties wordt aangemerkt als voorgevelrooilijn.

Ook bij hoeksituaties kunnen zich echter schuine wegen of bochten in de weg voordoen. Ook kan er sprake zijn van vaarwater of ander openbaar toegankelijk gebied dat niet evenwijdig met de zijgevel van het hoofdgebouw loopt. De hoofdregel blijft dat ook in die gevallen de lijn evenwijdig met de schuine weg of de bocht in de weg (of het schuinliggende andere openbaar toegankelijk gebied) meeloopt. Er kunnen dan gevallen ontstaan waarbij een deel van een zijerf, dat gekeerd is naar openbaar toegankelijk gebied, onder het achtererfgebied komt te vallen.

In de definitie is bepaald dat de lijn niet opnieuw het hoofdgebouw kan doorkruisen en evenmin in het erf achter het hoofdgebouw kan komen. Hiermee wordt bereikt dat het erf dat is gelegen achter het hoofdgebouw, altijd volledig tot het achtererfgebied zal behoren. Onder omstandigheden kan dat tot gevolg hebben dat de lijn aan de zijkant van het hoofdgebouw, niet evenwijdig met de begrenzing van het openbaar toegankelijk gebied loopt, maar langs de zijgevel van het hoofdgebouw en in het verlengde daarvan naar de achterste perceelgrens loopt. Uitgangspunt in dit verband is dat het erf achter het hoofdgebouw zich bevindt tussen de denkbeeldige lijnen die gelegen zijn in het verlengde van de zijgevels van het hoofdgebouw. Met deze uitleg zal in de meeste situaties helder zijn welk deel van het erf zich achter het hoofdgebouw bevindt. Niet te ondervangen is dat in een enkele bijzondere situatie, bij bijzondere architectuur, een andere benadering gekozen moet worden om aan te sluiten bij de bedoelingen van de regeling dat zich achter het hoofdgebouw een deel van het achtererfgebied bevindt. Bij de ronde 'vuurtorenwoning' ontbreken er voor-, zij- en achtergevels en kan wellicht gekozen worden voor het tekenen van een denkbeeldig vierkant rondom het hoofdgebouw (met daarbinnen diagonale lijnen tussen de hoekpunten) om het achtererfgebied goed te bepalen.

Om te bepalen welke zijde van een hoofdgebouw als voorkant moet worden aangemerkt, wordt in de jurisprudentie een aantal aanknopingspunten gehanteerd. Voor het bepalen van de voorgevel van een gebouw kan primair worden afgegaan op de ligging van de voorgevelrooilijn zoals die door een bestemmingsplan of bouwverordening wordt bepaald. Als dan nog twijfel bestaat zal de feitelijke situatie doorslaggevend moeten worden geacht. Mede gebaseerd op jurisprudentie zijn daarbij de volgende aanknopingspunten genoemd: de systematiek van huisnummering (de plaats waar de brievenbus is aangebracht, waar zich het huisnummer bevindt of aan welke wegzijde het gebouw of perceel is geadresseerd), de zijde van het gebouw waar zich de voordeur of hoofdingang bevindt en de plaats waar de hoofdontsluiting van het perceel zich bevindt.

Aanvullend kan opgemerkt worden dat de voorkant van het hoofdgebouw wordt gevormd door de gevel die bepalend is voor de hoofdmassa van het hoofdgebouw. Ondergeschikte aan- of uitbouwen, zoals erkers of uitgebouwde vestibules, blijven dus buiten beschouwing bij het bepalen van de voorgevel. In de regel geldt als voorgevel het geveldeel aan de voorkant met de grootste oppervlakte. De hoofdmassa van het hoofdgebouw kan aan de voorzijde ook bepaald worden door meer dan één geveldeel. Daarvan is bijvoorbeeld sprake als de hoofdmassa van een hoofdgebouw L-vormig of T-vormig is. In zo’n geval bestaat de voorkant van het hoofdgebouw uit meer geveldelen. Bij dergelijke situaties, waar de voorgevel verspringt, kan de lijn die bepalend is voor het achtererfgebied, in een knik evenwijdig met deze geveldelen meelopen.

Aan- en uitbouwen die zich aan een zijgevel van een hoofdgebouw bevinden, spelen in beginsel geen rol bij het bepalen van de voorgevel. Alleen in geval een dergelijke aan- of uitbouw een uitbreiding vormt van de hoofdmassa van het hoofdgebouw, wordt het geveldeel aan de voorkant van die desbetreffende uitbreiding mede aangemerkt als voorgevel. Dat zal echter alleen aan de orde zijn indien sprake is van een geheel in de architectuur van de hoofdmassa van het hoofdgebouw geïntegreerde uitbreiding die alle bouwlagen van het hoofdgebouw betreft.

Verder ligt het voor de hand om bij het bepalen van de voorgevel van een hoofdgebouw alleen uit te gaan van de boven de grond gelegen bouwmassa. Kelders of geheel onder de grond gelegen souterrains blijven in die uitleg dus buiten beschouwing bij het bepalen van het achtererfgebied.

 

Voorerfgebied

Onder voorerfgebied wordt het erfdeel verstaan dat geen onderdeel uitmaakt van het achtererfgebied. Het gaat hier dus om het voorerf en de delen van het zijerf die naar openbaar toegankelijk gebied zijn gekeerd dan wel op minder dan 1 meter van de voorkant van het hoofdgebouw zijn gelegen.

Zijerfgebied

Het begrip 'zijerfgebied' komt niet uit het Besluit omgevingsrecht, maar is in dit bestemmingsplan afgeleid van het de definitite van het voorerfgebied. Zijerfgebied komt voor in hoeksituaties met het openbaar toegankelijk gebied waar het voorerfgebied op meer dan 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw ligt. Het zijerfgebied is het deel van het voorerfgebied dat zich bevindt aan de zijkant van het hoofdgebouw en op meer dan 1 meter van de voorkant van een hoofdgebouw ligt.

In onderstaande tekening is ter verduidelijking een aantal situaties weergegeven. Ook enkele lastige hoeksituaties zijn daarbij weergegeven (zie de woning linksboven en de woning rechtsonder), waarin te zien is dat de denkbeeldige lijn aan de zijkant van het hoofdgebouw niet evenwijdig loopt met openbaar toegankelijk gebied, maar langs en vervolgens in het verlengde van de zijgevel.

verplicht

verplicht

4.3 Inhoud regels     

4.3.1 Inleidende regels     

In Hoofdstuk 1 van de planregels zijn de volgende Inleidende regels opgenomen.

4.3.1.1 Begrippen     

In Artikel 1 Begrippen is een aantal begrippen nader gedefinieerd teneinde onduidelijkheid te voorkomen. Voor een gedeelte van de begrippen is aansluiting gezocht bij de SVBP2012, de rest is afkomstig uit het handboek Bronckhorst en zijn in de gemeente gebruikelijke definities. De begrippen achtererfgebied, voorerfgebied en zijerfgebied worden nader toegelicht in paragraaf 4.2.2.

4.3.1.2 Wijze van meten     

In Artikel 2 Wijze van meten is aangegeven op welke wijze gemeten moet worden bij het beoordelen of de maatvoering in overeenstemming is met de regels.

4.3.2 Algemene regels     

In Hoofdstuk 3 van de planregels zijn de volgende Algemene regels opgenomen.

4.3.2.1 Anti-dubbeltelregel     

In Artikel 14 Anti-dubbeltelregel wordt geregeld dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning is meegenomen niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning mag worden meegenomen. Deze regel is rechtstreeks overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening.

4.3.2.2 Algemene bouwregels     

In Artikel 15 Algemene bouwregels in een bepaling opgenomen waarmee grotere maatvoeringen die afwijken van het plan en die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan reeds aanwezig zijn, zijn toegelaten.

4.3.2.3 Algemene gebruiksregels     

In Artikel 16 Algemene gebruiksregels zijn activiteiten opgenomen die voor alle bestemmingen als strijdig gebruik worden aangemerkt. Het gaat onder meer om het gebruik van gronden en bouwwerken voor het opslaan van materialen anders dan ten behoeve van de bestemming. Hierdoor wordt voorkomen dat opslag ontstaat van materialen die een negatieve uitstraling heeft op de omgeving. Voorzover opslag plaatsvindt in het kader van de bedrijfsvoering is deze toegestaan. Ook het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, hiermee wordt voorkomen dat gebouwen worden aangewend voor prostitutiedoeleinden. Verder het gebruik van een recreatiewoning, of een bijbehorend bouwwerk ten behoeve van permanente bewoning. Het gebruik van gronden of bouwwerken waarbij niet wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst'. Dit laatste is aan een voorwaardelijke verplichting gekoppeld waarbij een gewijzigd gebruik binnen een bestemming pas mag plaatsvinden als is voldaan aan de beleidsregels.

4.3.2.4 Algemene afwijkingsregels     

In Artikel 17 Algemene afwijkingsregels zijn de volgende afwijkingsmogelijkheden opgenomen.

Camperovernachtingsplaatsen

Er is een algemene afwijkingsmogelijkheid opgenomen ten behoeve van het toelaten van camperovernachtingsplaatsen. Camperovernachtingsplaatsen zijn mogelijk en wenselijk omdat daarmee wordt voorzien in een toenemende behoefte aan overnachtingsplaatsen voor kampeerauto's (campers) buiten reguliere kampeerterreinen. In Bronckhorst wordt tot nu toe alleen gelegenheid geboden op twee openbare plekken in Zelhem en Hengelo (elk 2 plaatsen), op een particulier terrein in Steenderen (8 plaatsen) en bij enkele campings waar speciale plekken op het terrein beschikbaar zijn voor deze vorm van verblijfsrecreatie, veelal op het parkeerterrein. Met deze mogelijkheid wordt het aantal verblijfsrecreatieve mogelijkheden in de gemeente vergroot (vergroting diversiteit in aanbod). Een specifieke doelgroep wordt gestimuleerd een bezoek te brengen aan de gemeente. Een bepaalde groep kampeerautogebruikers kiest specifiek voor een overnachtingsplaats en maakt geen gebruik van een camping. Een bepaalde groep kampeerautogebruikers zal, ondanks de komst van een camperovernachtingsplaats, toch specifiek voor een camping kiezen omdat zij gebruik wensen te maken van de daar aanwezige faciliteiten.

Er worden voorwaarden gesteld aan o.a. bereikbaarheid, maximale verblijfsduur, aantal plaatsen, (eenvoudige) inrichting en voorzieningen, parkeren, landschappelijke inpassing en omgevingsaspecten.

De VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' kent geen specifieke richtafstanden voor een dergelijke voorziening. Voor kampeerterreinen en vakantiecentra e.d. (met keuken) geldt een richtafstand van 50 meter (i.v.m. geluid) tot aan de gevels van woningen van derden. Van een dergelijke richtafstand kan gemotiveerd worden afgeweken.

Op de voorziening is een informatiebord aanwezig met de spelregels die gelden voor gebruikmaking van het terrein. Het bord bevat verder de namen en adressen van één of meer direct in de buurt gelegen (mini)campings waarnaar wordt verwezen als camperovernachtingsplaats vol is. De voorziening is bij voorkeur gesitueerd nabij een dorpskern of een attractie. Dit met het oog op horeca- en middenstandbezoek in verband met de economische spin-off. De voorziening is eigenlijk een soort van speciale parkeerplaats voor campers, waarop in de camper mag worden overnacht. Van verblijfsrecreatie, zoals op een camping, is eigenlijk geen sprake.

Afwijking van maatvoeringen

afwijkingsmogelijkheid van 10% van de in de regels gegeven maten en normen met betrekking tot het bouwen. Deze afwijkingsmogelijkheid zal slechts bij hoge uitzondering worden toegepast. Het is niet de bedoeling dat bouwplannen hier op worden ontworpen. Voor het beschermd stadsgezicht van het stadje Bronkhorst geldt dat deze mogelijkheid alleen kan worden toegepast ten behoeve van het behoud en/of herstel van een gebouw als cultuurhistorisch monument.

4.3.2.5 Overige regels     

In Artikel 18 Overige regels zijn overige algemene regels opgenomen die niet kunnen worden ondergebracht bij een van de voorgaande algemene regels.

In artikel 18.1 Voorrangsregels is een voorrangsbepaling opgenomen. Daarin is geregeld dat in het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming, het belang van de dubbelbestemming voor gaat. Tevens is opgenomen dat ten aanzien van de onderlinge relatie tussen de dubbelbestemmingen de ene dubbelbestemming geldt voor de andere geldt. Daarbij weegt het belang van dubbelbestemmingen die de veiligheid regelen het zwaarst. Hierin zijn enkel dubbelbestemmingen opgenomen die een beperking ten aanzien van het bouwen met zich meebrengen.

4.3.3 Overgangs- en slotregels     

In Hoofdstuk 4 van de planregels zijn de volgende Overgangs- en slotregels opgenomen.

4.3.3.1 Overgangsrecht     

In Artikel 19 Overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bestaande zaken en rechten die niet in overeenstemming zijn met de overige regelingen in dit bestemmingsplan. De regels voor het overgangsrecht zijn overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening, waarin standaard overgangsrecht voor bestemmingsplannen is opgenomen.

4.3.3.2 Slotregel     

Artikel 20 Slotregel bevat de titel van het bestemmingsplan.

4.3.4 Bijlagen bij de regels     

In de Bijlagen bij de regels zijn enkele bijlagen opgenomen waarnaar in de planregels wordt verwezen. Zo bevat dit bijlagen ten aanzien van bedrijfsactiviteiten in verband met aan huis verbonden activiteiten en toegelaten (neven)functies, een overzicht van monumenten en standaardregels ten behoeve van wijzigingsbevoegdheden voor omzetting van enkele (dubbel)bestemmingen naar een andere (dubbel)bestemming.

Bijlagen bij planonderdeel Rijksweg 14 Drempt     

Regels     

Onderhavig plan is een herziening van het totaalplan voor stedelijk gebied (zie paragraaf 4.1 van de plantoelichting). Om qua structuur en opbouw van de regels geen verschillen te krijgen tussen het totaalplan en dit plan, is er voor gekozen om de gehele bestemmingsregeling in dit plan op te nemen. Dus ook onderdelen die in dit plan niet van toepassing zijn maar wel voorkomen in het totaalplan.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan     

Het bestemmingsplan Stedelijk gebied; Veegplan 2019-1 met identificatienummer NL.IMRO.1876.VPS1901-VG01 van de gemeente Bronckhorst.

1.2 Bestemmingsplan     

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aanbouw     

Een bijbehorend bouwwerk, zijnde een gebouw dat als afzonderlijke ruimte aan het hoofdgebouw is aangebouwd, dat architectonisch ondergeschikt is aan, maar in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw.

1.4 Aanduiding     

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 Aanduidingsgrens     

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 Aaneengebouwde woning     

Een blok van meer dan twee-aaneengebouwde woningen inclusief de van dit blok deel uitmakende eind- of hoekwoningen.

1.7 Aan huis verbonden activiteit     

Een aan huis verbonden beroep, een aan huis verbonden bedrijf, internetverkoop en bed & breakfast.

1.8 Aan huis verbonden beroep     

Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, cosmetisch of hiermee gelijk te stellen gebied, daaronder niet begrepen prostitutie, dat door zijn beperkte omvang in een woning, in bijbehorende bouwwerken en de bij de woning behorende gronden, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

1.9 Aan huis verbonden bedrijf     

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, dan wel het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, en waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is, dat de activiteiten in een woning, in bijbehorende bouwwerken en de bij de woning behorende gronden, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend. Daaronder niet begrepen prostitutie of een seksinrichting.

1.10 Aardkundige waarden     

De aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het aanwezig zijn van bijzondere aardkundige verschijnselen, zoals steilranden en bodemtypen.

1.11 Achtererfgebied     

Erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.

1.12 Afhaalhoreca     

Een horecabedrijf dat tevens is gericht op de verkoop van ter plaatse bereide etenswaren voor het nuttigen elders.

1.13 Agrarische activiteiten     

Het voortbrengen van producten door middel van het houden van dieren en/of telen van gewassen.

1.14 Agrarisch bedrijf     

Een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het houden van dieren en/of telen van gewassen.

1.15 Agrarische gebouwen     

Gebouwen ten dienste van agrarisch bedrijf niet zijnde een bedrijfswoning.

1.16 Algemene wet bestuursrecht     

Wet van 4 juni 1992, Stb. 315, houdende algemene regels van bestuursrecht, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.17 Ammoniakbuffergebied     

Het gebied zoals bedoeld in de Omgevingsverordening Gelderland.

1.18 Archeologisch deskundige     

De regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het college van Burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.

1.19 Archeologisch onderzoek     

Onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet 1988, zoals deze luidde voor inwerkingtreding van de Erfgoedwet, en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.

1.20 Archeologische verwachting     

De aan een gebied toegekende hoge, middelmatige of lage verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied te verwachten overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.

1.21 Archeologische waarden     

De aan gebieden toegekende waarden in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.

1.22 Bebouwing     

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.23 Bebouwingsgebied     

Achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw.

1.24 Bebouwingspercentage     

Het percentage van gronden, nader bepaald in de regels, dat ten hoogste mag worden bebouwd.

1.25 Bed & breakfast     

Een kleinschalige vorm van logiesaccommodatie, waarbij één of meerdere gastenkamers aanwezig zijn en waarbij de gastenkamers geen eigen kookgelegenheid hebben en waarbij er een gemeenschappelijke ruimte is waar de gasten een door de ondernemer bereide maaltijd (ontbijt) kunnen nuttigen.

1.26 Bedrijfsmatige exploitatie recreatiebedrijven     

Het via een bedrijf/stichting of ander rechtspersoon voeren van een zodanig beheer/exploitatie, dat de recreatiebedrijven daadwerkelijk worden gebruikt voor recreatieve doeleinden en waarbij tevens sprake is van verhuur van de recreatieverblijven ten behoeve van een wisselend gebruik.

1.27 Bedrijfswoning     

Een woning, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de aard van de bedrijfsvoering noodzakelijk is.

1.28 Begane grondbouwlaag     

De onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder.

1.29 Beschermd dorpsgezicht     

Gebied dat ingevolge artikel 35 van de Monumentenwet 1988, zoals deze luidde voor inwerkingtreding van de Erfgoedwet, als zodanig door het bevoegd gezag is aangewezen ter bescherming van cultuurhistorische en archeologische waarden.

1.30 Beschermd stadsgezicht     

Gebied dat ingevolge artikel 35 van de Monumentenwet 1988, zoals deze luidde voor inwerkingtreding van de Erfgoedwet, als zodanig door het bevoegd gezag is aangewezen ter bescherming van cultuurhistorische en archeologische waarden.

1.31 Bestaand     

  1. Bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan legaal aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen;
  2. bij gebruik: het legale gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
  3. bij bouwvlak: de oppervlakte van het bouwvlak op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.

1.32 Bestemmingsgrens     

De grens van een bestemmingsvlak.

1.33 Bestemmingsvlak     

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.34 Bestrijdingsmiddelen     

Middelen die gebruikt worden om parasieten, onkruiden, schimmels en ongedierten in de land- en tuinbouw te bestrijden.

1.35 Bevi-inrichtingen     

Inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.36 Bijgebouw     

Een bijbehorend bouwwerk, zijnde een gebouw, dat ten dienste staat van een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw al dan niet aan het hoofdgebouw gebonden, zoals een berging, hobbyruimte, dierenverblijf of garagebox en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.37 Bijbehorend bouwwerk     

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.38 Boomkwekerij     

Het telen van laan- en sierbomen, vruchtbomen en/of heesters.

1.39 Bos     

Elk terrein waarop bosbouw wordt uitgeoefend, zijnde het geheel van bedrijfsmatig handelen en activiteiten gericht op de duurzame instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen ten behoeve van (één of meerdere van de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu (waaronder begrepen waterhuishouding) en recreatie.

1.40 Bouwen     

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.41 Bouwgrens     

De grens van een bouwvlak.

1.42 Bouwperceel     

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.43 Bouwperceelgrens     

De grens van een bouwperceel.

1.44 Bouwvlak     

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.45 Bouwwerk     

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.46 Bouwwijze     

De wijze van bouwen van een hoofdgebouw, te onderscheiden in vrijstaande woningen, twee-aaneengebouwde woningen, aaneengebouwde woningen en gestapelde woningen.

1.47 Café     

Een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar-dancing, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenfunctie het verstrekken van kleinere etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.

1.48 Camperovernachtingsplaats     

Een parkeerplaats op particulier terrein, geheel of gedeeltelijk ingericht met voorzieningen, welke een goede en stevige ondergrond biedt voor een kampeerauto (camper) en die gedurende een beperkt aantal nachten wordt gebruikt als verblijfsplaats.

1.49 Caravan     

Een niet-omgevingsvergunningplichtige ruimte, niet zijnde een gebouw (waaronder een stacaravan), in de vorm van een aanhangwagen, gefabriceerd, ingericht en bestemd voor het genieten van recreatief verblijf elders en bedoeld om achter een personenauto voortbewogen te worden;

1.50 Carport     

Een overdekte stallingsruimte die dient als stallingsplaats voor een motorvoertuig, die geen eigen wanden of deuren heeft en waarvan de begrenzing wordt gevormd door gebouwen en/of ondersteuningen van het dak.

1.51 Chalet     

Een permanent aanwezig gebouw, geen recreatiewoning of stacaravan, in één bouwlaag, grotendeels uitgevoerd in hout, bestemd om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar bewoond te worden uitsluitend voor recreatieve doeleinden.

1.52 Conferentieoord     

Een onderneming, gericht op het bedrijfsmatig bieden van gelegenheid tot het houden van onder andere (informatie- en andere) bijeenkomsten, vergaderingen, congressen, conferenties en recepties, met ondergeschikt de daarbij behorende voorzieningen.

1.53 Cultuur en ontspanning     

Het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten gericht op cultuur en ontspanning, zoals concerten, evenementen en tentoonstellingen, met uitzondering van een bordeel, casino, (raam)prostitutie en seksinrichting.

1.54 Cultuurhistorische waarde     

De aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of gebied heeft gemaakt.

1.55 Detailhandel     

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit en waarbij een showroom en/of verkoopruimte ter plaatse aanwezig is; horeca-activiteiten zijn hieronder niet begrepen.

1.56 Detailhandel in eigen vervaardigde en/of voortgebrachte producten     

Het verkopen van producten, die door het toegelaten bedrijf zijn voortgebracht, geteeld of vervaardigd.

1.57 Detailhandel in streekeigen geproduceerde (agrarische) producten     

Het verkopen van plaatselijk gekweekte of vervaardigde producten op een agrarisch bedrijf, al dan niet in combinatie met een nevenfunctie, aan personen die deze producten kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.58 Detailhandel in volumineuze goederen     

Detailhandel in auto's, boten, caravans, grove bouwmaterialen, keukens, sanitair en woninginrichting waaronder meubels.

1.59 Dienstverlening     

Dienstverlening door een bedrijf met uitsluitend of in hoofdzaak een verzorgende taak met een publieksgerichte functie zoals wasserette, kapsalon, schoonheidssalon, autorijschool, videotheek, uitzendbureau, reisbureau, bank, postkantoor, makelaarskantoor, fotoatelier (inclusief ontwikkelen), kopieerservicebedrijf, schoenreparatiebedrijf, reparatiebedrijf voor muziekinstrumenten, cateringbedrijf, alsmede naar aard en uitstraling overeenkomstige bedrijven.

1.60 Diepploegen     

Het omzetten van de grond, gemeten vanaf peil met een diepte van minimaal 0,80 m, ten behoeve van het agrarisch gebruik.

1.61 Discotheek/bar-dancing     

Een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse waarbij het doen beluisteren van (overwegend mechanische) muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormt.

1.62 Ecologische verbindingszones     

Stelsel van landschapselementen, dat wordt aangelegd om de verbinding tussen bestaande natuurgebieden te versterken.

1.63 Educatieve doeleinden     

Het overbrengen of verkrijgen van informatie in al dan niet opvoedkundige of onderwijskundige zin in welke strekt ter verwerving van kennis.

1.64 Erf     

Al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

1.65 Erfgoedwet     

Wet van 9 december 2015, Stb. 2015, 511, houdende bundeling en aanpassing van regels op het terrein van cultureel erfgoed, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.66 Evenemententerrein     

Een terrein dat gebruikt wordt voor jaarlijks terugkerende één- of meerdaagse festiviteiten met bijbehorende voorzieningen, zoals parkeerplaatsen en tijdelijke bouwwerken.

1.67 Extensief agrarisch grondgebruik     

Gebruik van grond als schraal grasland of graanakker (m.u.v. mais).

1.68 Extensief recreatief medegebruik     

Die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, paardrijden, boerengolf en fietsen.

1.69 Extensiveringsgebied     

Ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied met het primaat wonen of natuur, waar uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van in ieder geval intensieve veehouderij onmogelijk is of in het kader van de reconstructie onmogelijk zal worden gemaakt.

1.70 Galerie     

Een (culturele) voorziening ten behoeve van het tentoonstellen en het verkopen van kunst.

1.71 Gebouw     

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.72 Gelieerde bedrijven     

Bedrijven waarvan de vestiging ter plaatse uitsluitend een activiteit uitoefent die ten dienste staat van de ter plaatse gevestigde aardappelverwerkende industrie.

1.73 Geluidzoneringsplichtige inrichtingen     

Bedrijven en/of inrichtingen welke zijn genoemd in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit Wet milieubeheer (Staatsblad 1993, 50).

1.74 Gestapelde woning     

Een woning deel uitmakend van één gebouw waarin meerdere woningen, boven en/of naast elkaar zijn ondergebracht.

1.75 Glastuinbouwbedrijf     

Een agrarisch bedrijf waarbij het telen van gewassen in kassen plaatsvindt.

1.76 Groepsaccommodatie     

Een permanent aanwezig gebouw, geen stacaravan of trekkershut zijnde, bestemd om uitsluitend door minimaal 12 personen, die het hoofdverblijf elders hebben, gedurende een gedeelte van het jaar uitsluitend te worden bewoond in het kader van weekend- en/of verblijfsrecreatie.

1.77 Groepskamperen     

Het tijdelijk kamperen, buiten specifiek daarvoor ingerichte en/of geëxploiteerde kampeerterreinen, in groepsverband ten behoeve van eigen doeleinden door groepen of verenigingen met doelstelling van sociale, culturele, educatieve of wetenschappelijke aard, gedurende een korte, aaneengesloten periode.

1.78 Grondgebonden (veehouderij)bedrijf     

  1. Een melkveehouderijbedrijf dat beschikt over voldoende cultuurgrond om de dieren op het eigen bedrijf in de omgeving van de bedrijfsgebouwen voor het benodigde voer te voorzien volgens de voorwaarden die door het Rijk zijn voorgeschreven in de Wet verantwoorde groei melkveehouderij en in de AMvB grondgebonden groei melkveehouderij.
  2. Een agrarisch bedrijf, niet zijnde een grondgebonden melkveehouderijbedrijf, dat gericht is op het ontwikkelen van activiteiten waarbij de productie voor meer dan 50 procent afhankelijk is van het producerend vermogen van de grond waarover het bedrijf in de omgeving van de bedrijfsgebouwen kan beschikken.

1.79 Groothandel     

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.

1.80 Guest house     

Een gebouw dat is vormgegeven en ingericht op een zodanige wijze dat het uitsluitend kan worden gebruikt voor overnachtende gasten. Hierin is geen permanente bewoning toegestaan.

1.81 Haantjesbraderij     

Een bedrijf gericht op het bereiden van gevogelte voor consumptie.

1.82 Hervestiging     

De vestiging van een van elders te verplaatsen niet-grondgebonden veehouderijbedrijf of niet-grondgebonden veehouderijtak op een bestaand agarische bouwperceel.

1.83 Hoofdfunctie     

Een functie of functies waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt blijkens de bestemmingsomschrijving.

1.84 Hoofdgebouw     

Een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst zijn.

1.85 Hotel/motel     

Een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse en/of de verhuur van een zaalruimte voor feesten en partijen.

1.86 Horecabedrijf     

Een bedrijf, gericht op het verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bieden van nachtverblijf;

de horecabedrijven zijn in drie categorieën te onderscheiden:

  1. categorie 1: vormen van horeca-activiteiten waar in hoofdzaak maaltijden, (alcoholische) dranken en/of logies worden verstrekt en waarvan de exploitatie doorgaans in de avonduren plaatsvindt, zoals een café, restaurant, hotel en pension;
  2. categorie 2: vormen van kleinschalige horeca-activiteiten die qua exploitatievorm aansluiten bij winkelvoorzieningen, waar naast kleinere etenswaren in hoofdzaak alcoholvrije dranken worden verstrekt, en waarvan de exploitatie zowel overdag als in de avonduren plaatsvindt, zoals een lunchroom, broodjeszaak, ijssalon, cafetaria, snackbar, afhaalhoreca, automatiek;
  3. categorie 3: vormen van horeca-activiteiten waarbij in hoofdzaak alcoholische drank wordt verstrekt en waarvan de exploitatie doorgaans in de avonduren plaatsvindt, een aantasting van het woon- en leefklimaat veroorzaakt en een grote druk op de openbare orde met zich meebrengt, zoals bar-dancings, discotheken, nachtclubs, alsmede horeca met zaalaccommodatie.

1.87 Houtproductie     

Het voortbrengen van hout op bedrijfsmatige wijze door een mede daarop afgestemd duurzaam beheer van bos.

1.88 Hoveniersbedrijf     

Een bedrijf gericht op het kweken en verkopen van planten en siergewassen en het aanleggen en onderhouden van tuinen en andere groenvoorzieningen.

1.89 Huishouden     

Eén of meer personen die sociaal en economisch een eenheid vormen.

1.90 Internetverkoop     

Een specifieke vorm van detailhandel, waarbij:

  1. de te verkopen goederen uitsluitend via internet worden getoond en aangeboden;
  2. de transactie via internet tot stand komt;
  3. opslag van goederen plaatsvindt (op de bedrijfslocatie zelf of elders);
  4. op de bedrijfslocatie geen sprake is van enige fysieke vorm van uitstalling ter verkoop, een showroom, of van verkoop, betaling en/of het afhalen van goederen én
  5. de uitlevering van verkochte goederen aan kopers geschiedt per post of bezorgdienst.

1.91 Jaarplaats     

Dat terreingedeelte dat bestemd is voor het plaatsen van een kampeermiddel dat gedurende het hele jaar aanwezig mag zijn, alsmede voor exclusief gebruik door de gebruikers van dat kampeermiddel.

1.92 Jachthaven     

Haven met de daarbij behorende grond waar overwegend gelegenheid wordt gegeven voor het aanleggen, afmeren of afgemeerd houden van recreatie- of pleziervaartuigen.

1.93 Kantoor     

Een verblijfsruimte die door haar aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard zonder baliefunctie.

1.94 Kampeermiddelen     

  1. Een tent, tentwagen, een kampeerauto of caravan;
  2. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelten daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde.

1.95 Kampeerseizoen     

De periode tussen 15 maart en 31 oktober.

1.96 Kap     

Een geheel of gedeeltelijke niet horizontale dakconstructie gevormd door ten minste twee schuin hellende dakschilden met een helling van elk ten minste 15° en ten hoogste 75°.

1.97 Kas     

Een agrarisch gebouw waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas en ander lichtdoorlatend materiaal.

1.98 Kelder     

Een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 1 m boven de gemiddelde, bestaande hoogte van het aan het gebouw grenzende terrein.

1.99 Kleine windturbines     

Op de grond bevestigde windturbines met een ashoogte van maximaal 25 meter.

1.100 Kleinschalige horecavoorziening     

Een horecavoorziening, die uitsluitend tot hoofddoel heeft het verstrekken van niet-alcoholische dranken en versnaperingen.

1.101 Kleinschalig kampeerterrein     

Een terrein met daarbij behorende voorzieningen, zonder jaarstandplaatsen, ter beschikking gesteld voor het houden van mobiele kampeervoertuigen en/of tenten gedurende het kampeerseizoen.

1.102 Landschappelijke inpassing     

Een zodanige vormgeving en inpassing dat deze optimaal is afgestemd op bestaande danwel nog te ontwikkelen ruimtelijke, natuurlijke en cultuurhistorische landschapskwaliteiten.

1.103 Landschappelijke waarde     

De aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur.

1.104 Loon(werk)bedrijf     

Een bedrijf dat – voornamelijk met behulp van verplaatsbare werktuigen – diensten verleent aan agrarische bedrijven, hetzij in verband met de bodemcultuur, hetzij ter uitvoering van grondwerkzaamheden waarbij beperkte grondopslag op het bedrijfsterrein mogelijk is.

1.105 Luifel     

Afdak of overkapping met een diepte van tenminste 1 m, aan of bij een gebouw, al of niet ondersteund.

1.106 Maatschappelijke voorzieningen     

Voorzieningen ten behoeve van openbaar bestuur, openbare dienstverlening, religie, verenigingsleven, onderwijs met bijbehorende sport- en gymnastieklokalen, (kinder)dagopvang, opvoeding, cultuur, lichamelijke en/of geestelijke volksgezondheid.

1.107 Manege     

Een gebruiksgerichte, dienstverlenende paarden- en ponyhouderij, waarbij het doel is het geven van gelegenheid om met paarden en/of pony's binnen en/of buiten het betreffende perceel te rijden en het daaruit genereren van inkomsten.

1.108 Mestbewerking     

Technische handelingen met mest, waaruit mestproducten voortkomen die in de Nederlandse landbouw worden afgezet met een hogere acceptatiegraad dan normale drijfmest (voorbeelden: mestscheiding en mestvergisting).

1.109 Mestopslagplaats     

Een bouwwerk waar mestopslag plaatsvindt van één of meerdere agarische bedrijven.

1.110 Mestvergistingsinstallatie     

Installatie voor de opwekking van energie door middel van vergisting van mest of andere organische producten.

1.111 Mestverwerking     

Technische handelingen met mest, waaruit producten voortkomen die buiten de Nederlandse landbouw worden afgezet (bijvoorbeeld mestverbranding, productie van mestkorrels ten behoeve van export of afzet via tuincentra).

1.112 Mini-windturbines     

Windturbines die op gebouwen worden geplaatst met een maximale hoogte van 3 m gemeten vanaf het dakvlak.

1.113 Mobiele kampeervoertuigen     

Een tentwagen, een kampeerauto of een caravan (geen stacaravan zijnde), die uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar gebruikt wordt uitsluitend voor recreatieve doeleinden.

1.114 Monumenten     

Rijks- en gemeentelijke monumenten, welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde, alsmede terreinen van belang wegens de aanwezigheid daar van voornoemde zaken.

1.115 Natte natuur     

Bos en natuurterreinen waar de kwaliteit van deze terreinen vraagt om een goede grondwatersituatie en eventueel een kwelstroom van voldoende mate van kwaliteit.

1.116 Natuurbeschermingswet 1998     

Wet van 25 mei 1998, Stb. 1998, 403, houdende nieuwe regelen ter bescherming van natuur en landschap, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.117 Natuurkampeerterrein     

Een natuurkampeerterrein is een eenvoudig terrein, waar slechts beperkte (sanitaire) voorzieningen voor kampeerders zijn toegelaten. Het is een al dan niet aaneengesloten kampeerterrein dat gelegen is in een bos- of natuurgebied met een minimale grootte van 25 ha. Er zijn ten hoogste 40 plaatsen voor kampeermiddelen en het terrein mag gedurende het gehele jaar geopend zijn. Het kampeermiddel mag ten hoogste 6 weken aaneengesloten op het terrein aanwezig zijn.

1.118 Natuurwaarde     

De aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.119 Nevenfunctie     

Activiteiten die in ruimtelijke en bedrijfseconomische zin een ondergeschikt bestanddeel vormen van de hoofdfunctie.

1.120 Negatief effect op een Natura 2000-gebied door stikstofdepositie     

Een toename van de stikstofdepositie groter dan 0 mol stikstof per hectare per jaar, dan wel een stikstofdepositie welke niet past binnen de ontwikkelruimte van de Programmatische Aanpak Stikstof op de voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied in vergelijking met de stikstofdepositie behorend bij de feitelijke, planologische, legale situatie ten tijde van de vaststelling van het plan.

1.121 Niet-grondgebonden veehouderijbedrijf     

Een veehouderijbedrijf waarvan de agrarische productie voor het grootste deel afkomstig is uit de niet-grondgebonden veehouderijtak(ken).

1.122 Niet-grondgebonden veehouderijtak     

Onderdeel van een agrarisch bedrijf dat beschikt over onvoldoende cultuurgrond om de dieren op het eigen bedrijf in de omgeving van de bedrijfsgebouwen voor meer dan 50 procent van het benodigde voer te voorzien.

1.123 Niet-zelfstandig kantoor     

Een onderdeel van een bedrijf, dat andere bedrijfsactiviteiten als inkomstenbron heeft en waarvoor het kantoor uitsluitend een ondersteunende functie heeft.

1.124 Nutsvoorzieningen     

Voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, bemalinginstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.125 Omgevingsvergunning     

Een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.126 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

Een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening.

1.127 Omgevingsverordening Gelderland     

De omgevingsverordening van de provincie Gelderland, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.128 Omschakeling naar een niet-grondgebonden veehouderij     

Het geheel of gedeeltelijk omzetten en/of uitbreiden van een grondgebonden agrarisch bedrijf in een niet-grondgebonden veehouderij.

1.129 Ondergeschikte bouwdelen     

Bouwdelen van beperkte afmetingen, die buiten het gebouw uitsteken, zoals schoorstenen, windvanen, dakoverstekken (< 1 m), balkons (< 5 m2), erkers (<7 m3), dakkapellen (< 7 m3) en liftschachten.

1.130 Ondergronds     

Onder peil.

1.131 Onderkomens     

Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van recreatief buitenverblijf voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.

1.132 Ondersteunende horeca     

Een horecavoorziening binnen een bestemming, waarvan de functie een andere dan horeca is, maar waar men ten behoeve van de hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren.

1.133 Ontgrondingenwet     

Wet van 27 oktober 1965, Stb. 1965, 509, houdende regelen omtrent de ontgrondingen, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.134 Openbaar toegankelijk gebied     

Weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.135 Overbouwing     

Een aan- of uitgebouwd bouwdeel, dat gelegen is op minimaal 2,5 m boven peil, dat geen grotere hoogte heeft dan het aangrenzende bouwdeel, dat uitsteekt ten opzichte van het eronder gelegen deel en dat geen rechtstreekse verbinding heeft met het aansluitend afgewerkte terrein.

verplicht

1.136 Overig bouwwerk     

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.137 Overkapping     

Een bijbehorend bouwwerk, zijnde een bouwwerk, geen gebouw zijnde met één dakvlak en maximaal één gesloten wand.

1.138 Paardenfokkerij     

Agrarische activiteiten bestaande uit het fokken van paarden en/of pony's.

1.139 Paardenhandel     

Activiteiten met als doel het bedrijfsmatig in- en doorverkopen van paarden en pony's op het perceel en het daaruit genereren van inkomsten.

1.140 Paardenhouderij     

Een dienstverlenende paarden- en/of ponyhouderij waarbij het doel is het bedrijfsmatig stallen, trainen en africhten van paarden en/of pony's op het perceel en het daaruit genereren van inkomsten.

1.141 Pand     

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.142 Peil     

  1. Voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst, mits het gebouw op een afstand van niet meer dan 20 m van die weg is gelegen: maximaal 35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. in andere gevallen bij gebouwen: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan het gebouw grenzende terrein;
  3. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan het bouwwerk grenzende terrein.

1.143 Pergola     

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestaande uit een open constructie van twee of meer palen, die onderling met elkaar verbonden zijn.

1.144 Permanente bewoning     

Gebruik van (een deel van) een gebouw als hoofdwoonverblijf.

1.145 Plat dak     

Een dak met een dakhelling van minder dan 15º.

1.146 Plattelandswoning     

Een bij een agrarisch bedrijf behorende woning of voorheen bij een bedrijf behorende woning die als bedrijfswoning en/of door een derde bewoond mag worden, in de zin van artikel 1.1a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.147 Plussenbeleid     

Beleid dat kwaliteitsvoorwaarden geeft voor het ruimtelijk beleid van gemeenten die een uitbreiding van de niet-grondgebonden veehouderijtak mogelijk willen maken.

1.148 Pod     

Een gebouw met een eenvoudige constructie, uitsluitend bestemd voor recreatief nachtverblijf met een maximale opprvlakte van 16 m2.

1.149 Recreatieappartement     

Een recreatiewoning deel uitmakend van één gebouw waarin meerdere recreatiewoningen, boven en/of naast elkaar zijn ondergebracht.

1.150 Recreatieve voorziening     

Een kleinschalige, niet-bedrijfsmatige voorziening met een dagrecreatief karakter, zoals zwembad of tennisbaan.

1.151 Recreatiewoning     

Een permanent aanwezig gebouw, geen chalet en stacaravan zijnde, bestemd om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar bewoond te worden uitsluitend voor recreatieve doeleinden.

1.152 Rijstroken     

Als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.153 Seksinrichting     

Een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang als zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.154 (sleuf)silo     

Een bouwwerk – geen mestopslagplaats zijnde – voor het opslaan van agrarische producten ten behoeve van de veehouderij en/of kuilvoer.

1.155 Sociaal-culturele voorzieningen     

Voorzieningen voor het uitoefenen van culturele, sociale en levensbeschouwelijke activiteiten.

1.156 Sociale koopwoning     

Koopwoning met een koopprijs vrij op naam van ten hoogste het bedrag van €200.000 waarbij de instandhouding voor de in een gemeentelijke verordening omschreven doelgroep voor een in de verordening vastgesteld tijdvak van tenminste een jaar en ten hoogste tien jaren na ingebruikname.

1.157 Staande mestopslagtank     

Een opslag welke een grotere hoogte dan diameter heeft met een maximale diameter van 4 meter.

1.158 Stacaravan     

Een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen, dat mede, gelet op de afmetingen, niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen over grote afstanden als aanhangsel van een auto te worden voortbewogen, bestemd om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar bewoond te worden, uitsluitend voor recreatieve doeleinden.

1.159 Supermarkt     

Een detailhandelsbedrijf met een winkelvloeroppervlak van meer dan 500 m² en een grote verscheidenheid aan artikelen, merendeels levensmiddelen, waarbij sprake is van zelfbediening door de klanten.

1.160 Teeltondersteunende kassen     

Kassen, waarin producten worden geteeld die een ondergeschikt bestanddeel vormen van de totale agrarische bedrijfsactiviteit.

1.161 Teeltondersteunende voorzieningen     

Ondersteunende voorzieningen ten behoeve van vollegronds groente-, fruit-, bloemen-, en boomteelt, te onderscheiden in de volgende categorieën:

  1. laag/tijdelijk:

    teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van max. 1,50 m, uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 8 maanden, bijvoorbeeld insectengaas, afdekfolie en lage tunnels;
  2. laag/permanent:

    teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van max. 1,50 m en met een permanent karakter, bijvoorbeeld containervelden;
  3. hoog/tijdelijk:

    teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van min. 1,50 m en maximaal 2 m. uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 8 maanden, bijvoorbeeld menstoegankelijke wandelkappen, schaduwhallen en hagelnetten;
  4. hoog/permanent:

    teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van min. 1,50 en maximaal 3,50 m met een permanent karakter, bijvoorbeeld stellingenteelt (bakken in stellingen, regenkappen) en teeltondersteunende kassen;
  5. overig:

    vraatnetten, boomteelthekken.

1.162 Trekkershut     

Een gebouw met een eenvoudige constructie, uitsluitend bestemd voor recreatief nachtverblijf zonder sanitaire voorzieningen.

1.163 Tuincentrum     

Een bedrijf dat is gericht op het telen en voornamelijk verkopen van planten en siergewassen, alsmede het verkopen en leveren van andere goederen en materialen voor het aanleggen, onderhouden en verfraaien van tuinen.

1.164 Twee-aaneengebouwde woning     

Een blok van maximaal twee-aaneengebouwde woningen, waarvan de hoofdgebouwen aan elkaar gekoppeld zijn.

1.165 Uitbouw     

Een bijbehorend bouwwerk, zijnde een als vergroting van het hoofdgebouw gebouwd gebouw, hetwelk door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en daar in architectonisch opzicht ondergeschikt aan is, maar in functioneel opzicht wel deel uitmaakt van dat hoofdgebouw.

1.166 Verkoopvloeroppervlak     

De oppervlakte van een ruimte, die uitsluitend gebruikt wordt voor het verkopen van producten, niet zijnde de ruimte voor opslag of het vervaardigen/ bewerken van producten.

1.167 Volwaardig agrarisch bedrijf     

Een agrarisch bedrijf met zodanig omvang en/of structuur dat redelijkerwijs verwacht mag worden, dan wel aantoonbaar is, dat tenminste één persoon een volledige dagtaak heeft met het beheer van het bedrijf, de verzorging van het vee en de bewerking van het land.

1.168 Voorerfgebied     

Erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.

1.169 Voorgevel     

De naar architectuur, indeling en/of uitstraling meest gezichtsbepalende gevel(s) van een hoofdgebouw, (doorgaans) gekeerd naar de weg of het openbaar gebied.

1.170 Voorgevelrooilijn     

De lijn die gelijk loopt aan voorgevel(s) van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan. (Van een hoofdgebouw gelegen op de hoek van twee straten moeten beide gevels van het hoofdgebouw, gelegen aan de straatkant, gezien worden als voorgevel).

1.171 Voormalig agrarisch bedrijf     

Bij een voormalig agrarisch bedrijf is na de terinzagelegging van de ontwerp-bestemmingsplannen Buitengebied Hengelo/Vorden 2005, Buitengebied Zelhem 2011 en Buitengebied Steenderen / Hummelo en Keppel de agrarische bestemming gewijzigd in een woonbestemming.

1.172 Vrijstaande woning     

Een woning die geheel vrij staat ten opzichte van andere bebouwing.

1.173 Waterbergingsgebied     

Een krachtens de Wet ruimtelijke ordening voor waterstaatkundige doeleinden bestemd gebied, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan,dat dient ter verruiming van de bergingscapacitieit van een of meer watersystemen.

1.174 Waterwet     

Wet van 29 januari 2009, Stb. 2009, 107, houdende regels met betrekking tot het beheer en gebruik van watersystemen, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.175 Weg     

Alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.

1.176 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht     

Wet van 6 november 2008, Stb. 2008, 496, houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.177 Wet geluidhinder     

Wet van 16 februari 1979, Stb. 1979, 99, houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.178 Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten     

Wet van 7 februari 2008, Stb. 2008, 120, houdende regels over de informatie-uitwisseling betreffende ondergrondse netten, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.179 Wet milieubeheer     

Wet van 13 juni 1979, Stb. 1979, 442, houdende regelen met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.180 Wet natuurbescherming     

Wet van 16 december 2015, Stb. 2016, 34, houdende regels ter bescherming van de natuur, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.181 Wet ruimtelijke ordening     

Wet van 20 oktober 2006, Stb. 2006, 566, zoals gewijzigd bij de Wet van 24 mei 2007, Stb. 2007, 271 (grondexploitatie), inclusief de door de Tweede Kamer op 1 januari 2008 aanvaarde wijzigingen in het kader van de Invoeringswet (TK 2007-2008, 30 938, A), zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.182 Woning     

Een complex van ruimten, inclusief aan- en uitbouwen, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.183 Woningwet     

Wet van 29 augustus 1991, Stb. 1991, 439, tot herziening van de Woningwet, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.184 Woongebouw     

Een gebouw, dat uit meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen (appartementen) bestaat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd.

1.185 Woonschip     

Een vaartuig of drijvend voorwerp, dat uitsluitend of hoofdzakelijk als woning wordt gebruikt en daartoe is ingericht.

1.186 Woonwagen     

Een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een woonwagenstandplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

1.187 Zijerfgebied     

Het voorerfgebied aan de naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant, van een hoofdgebouw.

1.188 Zorghotelkamer     

Een gelegenheid voor tijdelijke overnachting in combinatie met zorg al dan niet ten behoeve van recreatief verblijf.

1.189 Zorginstelling     

Een complex met zorgwoningen gecombineerd met zorg- en welzijnsvoorzieningen en waarbij tevens ter ondersteuning van deze functie kleinschalige, ondergeschikte detailhandel, dienstverlening en/of horeca kan voorkomen.

1.190 Zorgwoning     

Een gebouw of zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van een persoon die niet zelfstandig kan wonen en die voortdurend of nagenoeg voortdurend geestelijke en/of lichamelijke verzorging behoeft.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De afstand van een gebouw tot de perceelsgrens     

De afstand van een gebouw tot de perceelsgrens wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand van een gevel van het gebouw tot de perceelsgrens.

2.2 De dakhelling     

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 De goothoogte van een bouwwerk     

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of daarbij gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 De inhoud van een bouwwerk     

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 De bouwhoogte van een bouwwerk     

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 De oppervlakte van een bouwwerk     

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 De bruto vloeroppervlakte (bvo)     

De oppervlakte van een ruimte of een groep van ruimten, gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimten omhullen.

2.8 De hoogte van een windturbine     

Vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Bedrijventerrein     

Onderhavig plan is een herziening van het totaalplan voor stedelijk gebied (zie paragraaf 4.1 van de plantoelichting). Om qua structuur en opbouw van de regels geen verschillen te krijgen tussen het totaalplan en dit plan, is er voor gekozen om de gehele bestemmingsregeling in dit plan op te nemen. Dus ook onderdelen die in dit plan niet van toepassing zijn maar wel voorkomen in het totaalplan.

3.1 Bestemmingsomschrijving     

3.1.1 Algemene bestemmingsomschrijving     

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijven;
  2. bedrijfswoningen;
  3. detailhandel;
  4. kantoor;
  5. sportcentrum;
  6. praktijkruimte voor fysiotherapie;
  7. zend- en ontvangstinstallaties;
  8. kazerne voor hulpdiensten;
  9. ontsluitingswegen;
  10. voet- en fietspaden;
  11. groenvoorzieningen;
  12. nutsvoorzieningen;
  13. parkeervoorzieningen;
  14. geluidswerende voorzieningen;
  15. water, waterhuishoudkundige voorzieningen en waterberging.

één en ander met de bijbehorende voorzieningen en overeenkomstig de in 3.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.

3.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving     

Voor de bestemming 'Bedrijventerrein' gelden de volgende regels:

a Bedrijfsctiviteiten     

Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bedrijven toegestaan voorzover deze voorkomen in categorie 1, 2, 3.1. en 3.2. van de bij de regels behorende Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten, alsmede vergelijkbare bedrijven of bedrijven in een hogere milieucategorie na het verlenen van omgevingsvergunning op grond van 3.6.1, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding:

  1. 'bedrijven tot en met categorie (nummer categorie)' slechts bedrijven zijn toegestaan tot maximaal de aangegeven categorie;
  2. 'specifieke vorm van bedrijventerrein - betonmortelcentrale' een betonmortelcentrale is toegestaan;
  3. 'specifieke vorm van bedrijf - autobedrijf' uitsluitend een autobedrijf is toegestaan uit categorie 2 van Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  4. 'specifieke vorm van bedrijventerrein - melkproductenbedrijf' een bedrijf in melkproducten is toegestaan uit categorie 4.2 van Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  5. 'specifieke vorm van bedrijventerrein - kunststofverwerking' een kunststofverwerkend bedrijf is toegestaan uit categorie 4.1 van Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  6. 'specfieke vorm van bedrijventerrein - slachterij' een slachterij is toegestaan uit categorie 3.2 van Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  7. 'specifieke vorm van bedrijventerrein - metaalbewerkende industrie' metaalbewerkende industrie is toegestaan uit categorie 3.2 van Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  8. 'specifieke vorm van bedrijventerrein - papier- en kartonverwerkende industrie' papier- en kartonverwerkende industrie is toegestaan uit categorie 3.2 van Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  9. 'specifieke vorm van bedrijventerrein - metaalwerken' een bedrijf in metaalwerken is toegestaan;
  10. 'specifieke vorm van bedrijventerrein - transportbedrijf' een goederenwegvervoerbedrijf is toegestaan uit categorie 3.2 van Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  11. 'verkooppunt motorbrandstoffen met LPG' een verkooppunt motorbrandstoffen met LPG uitsluitend aldaar is toegestaan, waarbij een LPG-vulpunt uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'vulpunt lpg';
  12. 'specifieke vorm van bedrijventerrein - voorwaardelijke verplichting' het gebruik ten behoeve van deze bestemming alleen is toegestaan, indien gelijktijdig de aangrenzende groenzone binnen de bestemming 'Groen' conform een door burgemeester en wethouders goedgekeurd beplantings- en beheerplan in stand wordt gehouden.
b Kantoren     

Voor kantoren geldt het volgende:

  1. uitsluitend niet-zelfstandige kantoren zijn toegestaan;
  2. in afwijking van het bepaalde onder 1 geldt dat uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' zelfstandige kantoren zijn toegestaan.
c Detailhandel     

Detailhandel is uitsluitend toegestaan in de vorm van:

  1. internetverkoop
  2. detailhandel als ondergeschikte nevenfunctie in ter plaatse vervaardigde of bewerkte producten;
  3. detailhandel in volumineuze goederen, uitsluitend na het verlenen van een omgevingsvergunning op grond van 3.6.2;
  4. detailhandel in landbouwvoertuigen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - landbouwvoertuigen';
  5. detailhandel in (grove) bouwmaterialen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - bouwmarkt';
  6. bestaande niet-wederrechtelijke detailhandelsactiviteiten.
d Dienstverlening     

Dienstverlening is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening'.

e Sportcentrum     

Voor het sportcentrum geldt het volgende:

  1. een sportcentrum is uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'sportcentrum' toegestaan;
  2. binnen het sportcentrum is ondersteunende horeca en een schoonheidssalon toegestaan.
f Praktijkruimte     

Een praktijkruimte voor fysiotherapie is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'praktijkruimte'.

g Zend- en ontvangstinstallatie     

Een zend- en ontvangstinstallatie is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'zend/ontvangstinstallatie'.

h Parkeren     

Voor parkeren is het gestelde in 16.2 van toepassing bij het bouwen en het wijzigen van het toegelaten gebruik van gronden en gebouwen zoals opgenomen in 3.1.1.

i Buitenopslag     

Voor buitenopslag geldt dat dit uitsluitend is toegestaan achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Algemeen     

Uitsluitend zijn toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.

3.2.2 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  2. de bouwhoogte bedraagt maximaal hetgeen in het 'bouwvlak' met de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  3. de goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal hetgeen in het 'bouwvlak' met de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' mogen de daar aanwezige gronden tot maximaal het aangegeven bebouwingspercentage worden bebouwd;
  5. de afstand van gebouwen tot de naar de weg gekeerde perceelsgrens bedraagt minimaal 5 m;
  6. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 3 m.
3.2.3 Bedrijfswoningen     

Voor bedrijfswoningen gelden, naast het bepaalde in 3.2.2, de volgende regels:

  1. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is maximaal één bedrijfswoning toegestaan;
  2. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 2 bedrijfswoningen' zijn twee bedrijfswoningen toegestaan;
  3. de goot- en bouwhoogte van de bedrijfswoning bedragen maximaal 6 m respectievelijk 9 m.
3.2.4 Ondergrondse gebouwen     

Voor het bouwen van ondergrondse gebouwen gelden de volgende regels:

  1. ondergrondse gebouwen (kelders) zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van bovengrondse gebouwen, dan wel maximaal 1 m daarbuiten;
  2. ondergrondse gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in één bouwlaag ondergronds.
3.2.5 Ondergeschikte bouwdelen     

Overschrijding van het 'bouwvlak' is toegestaan voor ondergeschikte bouwdelen, zoals een overstek, overkapping en balkons, mits het bouwdeel ondergeschikt is en een diepte heeft van maximaal 1,5 m.

3.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 m;
  2. de bouwhoogte van licht- en vlaggenmasten en verkeerregelinstallaties bedraagt maximaal 8 m;
  3. de bouwhoogte van een zend- en ontvangstinstallatie bedraagt maximaal 55 m;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt binnen het 'bouwvlak' maximaal 4 m;
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt buiten het 'bouwvlak' maximaal 3 m;
  6. in afwijking van het bepaalde onder d en e, bedraagt de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter plaatse van de aanduiding 'leidingstrook' maximaal 9 m.

3.3 Nadere eisen     

  1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de inrichting en situering van parkeervoorzieningen;
  2. Nadere eisen kunnen uitsluitend worden gesteld indien zulks noodzakelijk is:
    1. voor een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit;
    2. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    3. ter bevordering van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.

3.4 Afwijken van de bouwregels     

3.4.1 Omgevingsvergunning bebouwingspercentage     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2 onder d voor het verhogen van het bebouwingspercentage met maximaal 10%, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de noodzaak hiertoe vloeit voort uit de aard van de bedrijvigheid;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van belangen van derden of van landschappelijke waarden in de omgeving.
3.4.2 Omgevingsvergunning afstand zijdelingse perceelsgrens     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2 onder f teneinde een kleinere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. het bouwen op een kortere afstand van de zijdelingse perceelsgrens is uitsluitend toegestaan bij de verbouw en/of uitbreiding van een bestaand bedrijfsgebouw, voor zover het bestaande bedrijfsgebouw reeds is gelegen op een kortere afstand en alsdan tot uiterlijk de bestaande afstand tot de zijdelingse perceelsgrens;
  2. de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving wordt niet onevenredige aangetast, dit houdt in ieder geval in dat het algemene (bestaande) straatbeeld van openheid op hoofdlijnen gehandhaafd moet blijven;
  3. de hoogte van het gebouw binnen 3 meter tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt maximaal de hoogte van het bestaande bedrijfsgebouw(gedeelte) in dat gebied;
  4. er zijn geen belemmeringen voor woon- en leefmilieu;
  5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken worden niet onevenredig aangetast en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  6. de verkeersontsluitingssituatie ter plaatse wordt niet onevenredig aangetast;
  7. ten aanzien van parkeren is het gestelde in 16.2 van toepassing;
  8. het bevoegd gezag kan bij het verlenen van de vergunning nadere eisen te stellen omtrent de inrichting van het terrein en met name omtrent de inrichting en situering van parkeervoorzieningen;
  9. er zijn geen belemmeringen op het gebied van brandpreventie.
3.4.3 Omgevingsvergunning hoogte bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.6 teneinde een hogere bouwhoogte voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de grotere hoogte is noodzakelijk voor een doelmatiger gebruik van de aan de grond gegeven bestemming;
  2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 20 m;
  3. de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving wordt niet onevenredige aangetast;
  4. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken worden niet onevenredig aangetast.

3.5 Specifieke gebruiksregels     

3.5.1 Strijdig gebruik     

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het plan wordt in ieder geval begrepen:

  1. bedrijfsactiviteiten anders dan voorgeschreven in 3.1.2 onder a;
  2. opslag-, stort- en/of lozingsplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen, grond, stoffen en materialen, behoudens voorzover dat noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond en opstallen;
  3. geluidzoneringsplichtige inrichtingen, met uitzondering van bestaande geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  4. Bevi-inrichtingen, met uitzondering van bestaande Bevi-inrichtingen;
  5. zelfstandige bewoning van een bijbehorend bouwwerk.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels     

3.6.1 Omgevingsvergunning Staat van Bedrijfsactiviteiten     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1.2 onder a jo. 3.5.1, teneinde bedrijven toe te staan die niet voorkomen op de bij de regels behorende Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten, danwel bedrijven in een hogere categorie, maar die qua aard, omvang en invloed op het milieu gelijk te stellen zijn aan de genoemde bedrijven, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. er zijn geen belemmeringen voor woon- en leefmilieu;
  2. het betreft geen geluidzoneringsplichtige inrichting;
  3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken worden niet onevenredig aangetast en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  4. de verkeersontsluitingssituatie ter plaatse wordt niet onevenredig aangetast;
  5. ten aanzien van parkeren is het gestelde in 16.2 van toepassing.
3.6.2 Omgevingsvergunning volumineuze detailhandel     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1.2 onder c teneinde detailhandel in volumineuze goederen toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. uit onderzoek dient te blijken dat het vanwege ruimtebeslag of verkeersoverlast onmogelijk of ongewenst is de desbetreffende vestiging ruimtelijk in te passen in bestaande winkelgebieden;
  2. er zijn geen belemmeringen voor woon- en leefmilieu;
  3. bij het verlenen van omgevingsvergunning begrenst het bevoegd gezag het maximaal toegestane vloeroppervlak, met dien verstande dat het verkoopvloeroppervlak niet meer mag bedragen dan 4.000 m²;
  4. het verkoopvloeroppervlak mag in ieder geval nooit meer bedragen dan 60% van de oppervlakte van het betreffende bouwperceel;
  5. de verkeersontsluitingssituatie ter plaatse wordt niet onevenredig aangetast;
  6. ten aanzien van parkeren is het gestelde in 16.2 van toepassing.
  7. het bevoegd gezag kan bij het verlenen van de vergunning nadere eisen te stellen omtrent de inrichting van het terrein en met name omtrent de inrichting en situering van parkeervoorzieningen.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid     

3.7.1 Wetgevingzone - wijzigingsgebied 4     

Burgemeester en wethouders de bestemming 'Bedrijventerrein', voor zover gelegen binnen de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 4', wijzigen in de bestemming 'Bedrijventerrein - Aardappelverwerkende industrie', mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. er zijn geen belemmeringen voor woon- en leefmilieu;
  2. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken worden niet onevenredig aangetast en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  3. de verkeersontsluitingssituatie ter plaatse wordt niet onevenredig aangetast;
  4. ten aanzien van parkeren is het gestelde in 16.2 van toepassing.

Artikel 4 Centrum     

Onderhavig plan is een herziening van het totaalplan voor stedelijk gebied (zie paragraaf 4.1 van de plantoelichting). Om qua structuur en opbouw van de regels geen verschillen te krijgen tussen het totaalplan en dit plan, is er voor gekozen om de gehele bestemmingsregeling in dit plan op te nemen. Dus ook onderdelen die in dit plan niet van toepassing zijn maar wel voorkomen in het totaalplan.

4.1 Bestemmingsomschrijving     

4.1.1 Algemene bestemmingsomschrijving     

De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor centrumvoorzieningen in de vorm van:

  1. bedrijf;
  2. cultuur en ontspanning;
  3. detailhandel;
  4. dienstverlening;
  5. groen;
  6. horecabedrijf;
  7. maatschappelijke voorzieningen;
  8. nutsvoorzieningen;
  9. terrassen;
  10. verkeer;
  11. wonen;
  12. parkeervoorzieningen;

één en ander met de bijbehorende voorzieningen en overeenkomstig de in 4.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.

4.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving     

Voor de bestemming 'Centrum' gelden de volgende regels:

a Algemeen     
  1. centrumfuncties, met uitzondering van horeca en maatschappelijk, zijn uitsluitend toegestaan in combinatie met wonen op de verdieping(en) boven de begane grondbouwlaag, met dien verstande dat dit niet geldt voor centrumfuncties waar ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan geen woning op de verdieping(en) was;
  2. centrumfuncties, met uitzondering van wonen alsmede horeca- en maatschappelijke functies als niet-zelfstandig onderdeel van de functie op de begane grond, zijn uitsluitend toegestaan op de begane grondbouwlaag van het hoofdgebouw, met dien verstande dat:
    1. in afwijking van het voorgaande en het bepaalde onder 1 ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - detailhandel op de verdieping' detailhandel op de verdieping is toegestaan;
    2. in afwijking van het voorgaande en het bepaalde in onder 1 ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van kantoor - kantoor op de verdieping' kantoren op de verdieping zijn toegestaan;
    3. centrumfuncties in de kelder toegestaan zijn als niet-zelfstandig onderdeel van de functie op de begane grond.
b Bedrijf     

Voor bedrijven geldt dat binnen deze bestemming uitsluitend ambachtelijke bedrijven uit categorie A en B van de bij de regels behorende Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging zijn toegestaan, alsmede vergelijkbare bedrijven of bedrijven in een hogere categorie na omgevingsvergunning op grond van 4.5.1.

c Detailhandel     

Voor detailhandel geldt het volgende:

  1. een supermarkt is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'supermarkt';
  2. ondersteunende horeca binnen een detailhandelsvestiging is toegestaan tot maximaal 25% van de hoofdfunctie met een maximale vloeroppervlakte van 25 m², behoudens omgevingsvergunning op grond van 4.5.2;
  3. het verkoopvloeroppervlak per detailhandelsvestiging mag niet meer dan 1.500 m² gaan bedragen.
d Horecabedrijf     

Voor horecabedrijven geldt het volgende:

  1. binnen deze bestemming zijn uitsluitend horecabedrijven uit horecacategorie 2 toegestaan;
  2. in aanvulling op het bepaalde onder 1 zijn ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 1' horecabedrijven uit horecacategorie 1 en 2 toegestaan;
  3. in aanvulling op het bepaalde onder 1 zijn ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 3' horecabedrijven uit horecacategorie 1, 2 en 3 toegestaan;
  4. terrassen zijn uitsluitend toegestaan aan de naar de openbare weg gekeerde zijde(n) van het horecabedrijf;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'terras' zijn tevens terrassen toegestaan.
e Parkeren     

Voor parkeren geldt het volgende:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' is uitsluitend een parkeerterrein toegestaan;
  2. het gestelde in 16.2 is van toepassing bij het bouwen en het wijzigen van het toegelaten gebruik van gronden en gebouwen zoals opgenomen in 4.1.1.
f Nutsvoorziening     

Ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' zijn uitsluitend nutsvoorzieningen toegestaan.

g Wonen     

Voor wonen geldt het volgende:

  1. maximaal het aantal woningen is toegestaan dat ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan reeds niet wederrechtelijk aanwezig was, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal woningen', ten hoogste het aangegeven aantal woningen is toegestaan;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat wonen op de begane grondbouwlaag is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'wonen'.
h Aan huis verbonden activiteit     

Het gebruik van een woning, een bijbehorend bouwwerk en bij de woning behorende gronden voor de uitoefening van een aan huis verbonden activiteit wordt geacht overeenkomstig de bestemming te zijn, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in een woonomgeving;
  2. de eigenaar van de aan huis verbonden activiteit is tevens de bewoner van de woning;
  3. de woonfunctie blijft de hoofdfunctie en de uitoefening van het aan huis verbonden bedrijf is hieraan ondergeschikt;
  4. het pand blijft het uiterlijk van een woning behouden;
  5. opslag is uitsluitend binnen bebouwing toegestaan;
  6. het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitingssituatie ter plaatse;
  7. ten aanzien van parkeren is het gestelde in 16.2 van toepassing;

bij een aan huis verbonden beroep en een aan huis verbonden bedrijf mag maximaal 40% van de bruto vloeroppervlakte (bvo) worden gebruikt tot een maximum van 50 m²;

  1. bij een aan huis verbonden bedrijf zijn alleen activiteiten toegestaan die vallen in de categorie A van de bij de regels behorende Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging;
  2. bij bed & breakfast is er sprake van maximaal 2 gastenkamers;
  3. detailhandel is enkel toegelaten in de vorm van internetverkoop en een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit in verband met de aan huis verbonden activiteit.

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Algemeen     

Uitsluitend zijn toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.

4.2.2 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  2. de bouwhoogte bedraagt maximaal hetgeen in het 'bouwvlak' met de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  3. de goot- en bouwhoogte bedragen maximaal hetgeen in het 'bouwvlak' met de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' mogen de daar aanwezige gronden tot maximaal het aangegeven bebouwingspercentage worden bebouwd;
  5. voor zover een gevellijn is opgenomen wordt de voorgevel van het hoofdgebouw binnen het bouwperceel gesitueerd in de bouwgrens ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn'.
4.2.3 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk gelden de volgende regels:

  1. bijbehorende bouwwerken mogen ter plaatse van het 'bouwvlak', achtererfgebied en zijerfgebied worden gebouwd;
  2. de goothoogte en bouwhoogte bedragen maximaal 4 meter respectievelijk 6 meter;
  3. buiten het 'bouwvlak' bedraagt de bebouwde oppervlakte per bouwperceel maximaal 120 m2;
  4. in zijerfgebied gelden de volgende aanvullende regels:
    1. ingeval op een belendend perceel, grenzend aan het zijerfgebied, een hoofdgebouw aanwezig is:
      • in het zijerfgedeelte, dat ligt op minimaal 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw op dat belendend perceel, bedraagt de goot- en bouwhoogte maximaal 4 m respectievelijk 6 m;
      • in het resterende zijerfgedeelte bedraagt de goot- en bouwhoogte maximaal 2 m respectievelijk 3 m;
    2. ingeval op een belendend perceel, grenzend aan het zijerfgebied, geen hoofdgebouw aanwezig is:
      • in het zijerfgedeelte, dat ligt op minimaal 3 m vanaf het openbaar toegankelijk gebied, bedraagt de goot- en bouwhoogte maximaal 4 m respectievelijk 6 m;
      • in het resterende zijerfgedeelte bedraagt de goothoogte en bouwhoogte maximaal 2 m respectievelijk 3 m.
  5. buiten het 'bouwvlak' en buiten het achtererfgebied, gelden de volgende aanvullende regels:
    1. de diepte bedraagt maximaal 1,5 m;
    2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3,5 m;
    3. de breedte bedraagt maximaal 60% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
    4. de afstand tot het openbaar toegankelijk gebied bedraagt minimaal 1,5 m.

in afwijking van het gestelde onder b geldt in hoeksituaties dat bij een aangebouwd bijbehorend bouwwerkeen grotere bouw- en/of goothoogte is toegestaan, mits:

  1. de omvang en vormgeving van het bijbehorend bouwwerk ondergeschikt blijven aan die van het hoofdgebouw en het hoofdgebouw als zodanig duidelijk herkenbaar blijft;
  2. het bijbehorend bouwwerk minimaal 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw staat;
  3. de gewenste openheid van de tussenruimten (tuinen) tussen het hoofdgebouw op dit perceel en die op aansluitende percelen gewaarborgd blijft;
  4. het bijbehorend bouwwerk niet staat vóór de voorgevels van hoofdgebouwen op aansluitende percelen ‘om de hoek’.
4.2.4 Ondergrondse gebouwen     

Voor het bouwen van ondergrondse gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. ondergrondse gebouwen (kelders) zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van bovengrondse gebouwen, dan wel maximaal 1 m daarbuiten;
  2. ondergrondse gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in één bouwlaag ondergronds.
4.2.5 Nutsvoorzieningen     

Voor nutsvoorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3 m;
  2. de bebouwde oppervlakte bedraagt maximaal 20 m².
4.2.6 Ondergeschikte bouwdelen     

Overschrijding van het 'bouwvlak' is toegestaan voor ondergeschikte bouwdelen, zoals een overstek, overkapping en balkons, mits het bouwdeel ondergeschikt is en een diepte heeft van maximaal 1,5 m.

4.2.7 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt buiten het 'bouwvlak' maximaal 1 m;
  2. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen bedraagt binnen het 'bouwvlak' maximaal 2 m;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt binnen het 'bouwvlak' maximaal 4 m.

4.3 Nadere eisen     

  1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering van parkeervoorzieningen;
  2. Nadere eisen kunnen uitsluitend worden gesteld indien zulks noodzakelijk is:
    1. voor een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit;
    2. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    3. ter bevordering van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.

4.4 Specifieke gebruiksregels     

4.4.1 Strijdig gebruik     

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het plan wordt in ieder geval begrepen:

  1. het gebruik van gronden en/of opstallen voor bedrijfsactiviteiten anders dan voorgeschreven in 4.1.2 onder b;
  2. opslag-, stort- en/of lozingsplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen, grond, stoffen en materialen, behoudens voorzover dat noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond en opstallen;
  3. het gebruik van (bedrijfs)woningen voor bedrijfsactiviteiten;
  4. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  5. Bevi-inrichtingen;
  6. zelfstandige bewoning van bijbehorend bouwwerken.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels     

4.5.1 Omgevingsvergunning Staat van Bedrijfsactiviteiten (functiemenging)     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.1.2 onder b. jo 4.4, teneinde bedrijven toe te staan die niet voorkomen op de bij de regels behorende Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging, danwel bedrijven in een hogere categorie, maar die qua aard, omvang en invloed op het milieu gelijk te stellen zijn aan de genoemde bedrijven, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. er zijn geen belemmeringen voor woon- en leefmilieu;
  2. het betreft geen geluidzoneringsplichtige inrichting;
  3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken worden niet onevenredig aangetast en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  4. de verkeersontsluitingssituatie ter plaatse wordt niet onevenredig aangetast;
  5. ten aanzien van parkeren is het gestelde in 16.2 van toepassing.
4.5.2 Omgevingsvergunning ondersteunende horeca     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.1.2 onder c, teneinde een vloeroppervlak van maximaal 40 m² voor ondersteunende horeca toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de detailhandelsfunctie blijft op het perceel als hoofdfunctie in stand en het voorgestane medegebruik is een ondergeschikte toevoeging hieraan;
  2. het pand blijft het uiterlijk van een detailhandelsbedrijf behouden;
  3. de verkeersontsluitingssituatie ter plaatse wordt niet onevenredig aangetast;
  4. ten aanzien van parkeren is het gestelde in 16.2 van toepassing.
4.5.3 Omgevingsvergunning oppervlakte aan huis verbonden beroep en bedrijf     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.1.2 onder h onder 2 onder a en b, teneinde een oppervlakte van meer dan 50 m2 toe te staan voor een aan huis verbonden beroep en een aan huis verbonden bedrijf, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. het pand blijft het uiterlijk van een woning behouden;
  2. de verkeersontsluitingssituatie ter plaatse wordt niet onevenredig aangetast;
  3. ten aanzien van parkeren is het gestelde in 16.2 van toepassing;
4.5.4 Omgevingsvergunning bed & breakfast     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.1.2 onder h onder 2 onder d, teneinde een bed & breakfast voorziening in maximaal 3 kamers als nevenfunctie toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. een bed & breakfast is enkel in de woning of in een bijbehorend bouwwerk toegestaan;
  2. er vindt geen uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de bed & breakfast plaats;
  3. permanente bewoning of huisvesting van tijdelijke werknemers is niet toegestaan;
  4. de cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  5. de verkeersontsluitingssituatie ter plaatse wordt niet onevenredig aangetast;
  6. ten aanzien van parkeren is het gestelde in 16.2 van toepassing.

4.6 Wijzigingsbevoegdheid     

4.6.1 Wijziging wonen op begane grond     

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door gronden aan te duiden met de aanduiding 'wonen', teneinde op de begane grond een woning toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. gebruik van de begane grond door de functies detailhandel, dienstverlening, horeca of maatschappelijke doeleinden is redelijkerwijs binnen afzienbare tijd niet mogelijk;
  2. vastgelegd wordt hoeveel woningen er in totaal zijn toegestaan;
  3. het initiatief moet passen binnen het gemeentelijk kwalitatief woonprogramma c.q. gemeentelijke woonvisie;
  4. de woning vormt geen belemmering voor bedrijfsactiviteiten in de omgeving;
  5. de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving wordt niet onevenredige aangetast;
  6. er bestaan voor woon- en leefmilieu geen belemmeringen;
  7. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken worden niet onevenredig aangetast;
  8. de verkeersontsluitingssituatie ter plaatse wordt niet onevenredig aangetast;
  9. ten aanzien van parkeren is het gestelde in 16.2 van toepassing;
  10. het bevoegd gezag kan bij het verlenen van de vergunning nadere eisen te stellen omtrent de inrichting van het terrein en met name omtrent de inrichting en situering van parkeervoorzieningen;
  11. de geluidbelasting vanwege het wegverkeer van geluidsgevoelige gebouwen is niet hoger dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een reeds verkregen hogere grenswaarde ten tijde van het ter visie leggen van het ontwerp van het plan.
4.6.2 Wijziging supermarkt     

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door gronden aan te duiden met de aanduiding 'supermarkt', teneinde op de begane grond een supermarkt toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving wordt niet onevenredige aangetast;
  2. er zijn geen belemmeringen voor woon- en leefmilieu;
  3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken worden niet onevenredig aangetast;
  1. de bevoorradingssituatie ter plaatse wordt niet onevenredig aangetast;
  2. de verkeersontsluitingssituatie ter plaatse wordt niet onevenredig aangetast;
  3. ten aanzien van parkeren is het gestelde in 16.2 van toepassing;
  4. het bevoegd gezag kan bij het verlenen van de vergunning nadere eisen te stellen omtrent de inrichting van het terrein en met name omtrent de inrichting en situering van parkeervoorzieningen.

Artikel 5 Detailhandel     

Onderhavig plan is een herziening van het totaalplan voor stedelijk gebied (zie paragraaf 4.1 van de plantoelichting). Om qua structuur en opbouw van de regels geen verschillen te krijgen tussen het totaalplan en dit plan, is er voor gekozen om de gehele bestemmingsregeling in dit plan op te nemen. Dus ook onderdelen die in dit plan niet van toepassing zijn maar wel voorkomen in het totaalplan.

5.1 Bestemmingsomschrijving     

5.1.1 Algemene bestemmingsomschrijving     

De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. detailhandel;
  2. dienstverlening;
  3. wonen;
  4. opslag;
  5. parkeervoorzieningen;
  6. groenvoorzieningen;

één en ander met de bijbehorende voorzieningen en overeenkomstig de in 5.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.

5.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving     

Voor de bestemming 'Detailhandel' gelden de volgende regels:

a Detailhandel     

Voor detailhandel geldt het volgende:

  1. detailhandel is uitsluitend toegestaan op de begane grond, met dien verstande dat bijbehorende ondergeschikte en ondersteunende voorzieningen ook in de kelder en op de verdieping zijn toegestaan;
  2. een supermarkt is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'supermarkt';
  3. indien er binnen een bouwvlak de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - entree' voorkomt, is de entree van het hoofdgebouw uitsluitend ter plaatse van die aanduiding toegestaan;
  4. indien er binnen een bouwvlak de aanduiding 'laad- en losplaats' voorkomt, is de entree van de laad- en losplaats uitsluitend ter plaatse van die aanduiding toegestaan;
  5. ondersteunende horeca is toegestaan tot maximaal 25% van de hoofdfunctie, met een maximale vloeroppervlakte van 50 m², voor zover het de publieksfunctie van de ondersteunende horeca betreft.
b Dienstverlening     

Dienstverlening is uitsluitend toegestaan na het verlenen van omgevingsvergunning zoals opgenomen in 5.3.2.

c Wonen     

Voor wonen geldt het volgende:

  1. wonen is toegestaan in combinatie met detailhandel;
  2. een bedrijfswoning is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  3. maximaal het aantal (bedrijfs)woningen is toegestaan dat ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan reeds niet wederrechtelijk aanwezig was;
  4. in afwijking van het gestelde onder 3 geldt ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal woningen' dat maximaal het aantal aangegeven woningen is toegestaan en wel uitsluitend op de verdieping(en) boven de begane grondbouwlaag;
  5. wonen als zelfstandige functie, zonder de uitoefening van detailhandel, is uitsluitend toegestaan na het verlenen van omgevingsvergunning op grond van 5.3.3.
d Opslag     

Ter plaatse van de aanduiding 'opslag' is uitsluitend opslag toegestaan.

e Parkerterrein     

Voor parkeren geldt het volgende:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' is uitsluitend een parkeerterrein toegestaan;
  2. het gestelde in 16.2 is van toepassing bij het bouwen en het wijzigen van het toegelaten gebruik van gronden en gebouwen zoals opgenomen in 5.1.1.
f Afschermend groen     

Ter plaatse van de aanduiding 'groen' zijn uitsluitend afschermende groenvoorzieningen voor landschappelijke inpassing toegestaan.

g Relatie     

Daar waar meerdere bestemmingsvlakken met een relatiesymbool verbonden zijn worden deze vlakken als zijnde één bestemmingsvlak gezien.

5.2 Bouwregels     

5.2.1 Algemeen     

Uitsluitend zijn toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.

5.2.2 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  2. de bouwhoogte bedraagt maximaal hetgeen ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  3. de goot- en bouwhoogte bedragen maximaal hetgeen ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  4. in afwijking van het bepaalde onder b is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dakopbouw' een dakopbouw toegestaan met een maximale bouwhoogte van 7,5 m, met dien verstande dat de oppervlakte van de dakopbouw maximaal 150 m² bedraagt;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' mogen de daar aanwezige gronden tot maximaal het aangegeven bebouwingspercentage worden bebouwd.
5.2.3 Ondergrondse gebouwen     

Voor het bouwen van ondergrondse gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. ondergrondse gebouwen (kelders) zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van bovengrondse gebouwen, dan wel maximaal 1 m daarbuiten;
  2. ondergrondse gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in één bouwlaag ondergronds.
5.2.4 Ondergeschikte bouwdelen     

Overschrijding van het 'bouwvlak' is toegestaan voor ondergeschikte bouwdelen, zoals een overstek, overkapping en balkons, mits het bouwdeel ondergeschikt is en een diepte heeft van maximaal 1,5 m.

5.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, mag buiten het 'bouwvlak' niet meer bedragen dan 1 m;
  2. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen binnen het 'bouwvlak' mag niet meer bedragen dan 2 m.
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag binnen het 'bouwvlak' niet meer bedragen dan 4 m.

5.3 Afwijken van de gebruiksregels     

5.3.1 Omgevingsvergunning ondersteunende horeca     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.1.2 onder a onder 5 teneinde een vloeroppervlak van maximaal 40 m² voor ondersteunende horeca toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de detailhandelsfunctie op het perceel als hoofdfunctie in stand blijft en het voorgestane medegebruik een ondergeschikte toevoeging hieraan is;
  2. het pand het uiterlijk van een detailhandelsbedrijf blijft behouden;
  3. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de verkeersontsluitingssituatie ter plaatse;
  4. ten aanzien van parkeren is het gestelde in 16.2 van toepassing.
5.3.2 Omgevingsvergunning dienstverlening     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.1.2 onder b, teneinde dienstverlening op de begane grond toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving wordt niet onevenredige aangetast;
  2. er zijn geen belemmeringen voor woon- en leefmilieu;
  3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken worden niet onevenredig aangetast en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  4. de verkeersontsluitingssituatie ter plaatse wordt niet onevenredig aangetast;
  5. ten aanzien van parkeren is het gestelde in 16.2 van toepassing;
  6. het bevoegd gezag kan bij het verlenen van de vergunning nadere eisen te stellen omtrent de inrichting van het terrein en met name omtrent de inrichting en situering van parkeervoorzieningen.
5.3.3 Omgevingsvergunning wonen     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in 5.1.2 onder c onder 1 teneinde wonen als zelfstandige functie zonder de uitoefening van detailhandel toe te laten, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. het bestaande aantal woningen wordt niet vermeerderd;
  2. de woonfunctie wordt ondergebracht in het voormalige detailhandelspand;
  3. er zijn geen belemmeringen voor woon- en leefmilieu;
  4. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken worden niet onevenredig aangetast en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 6 Verkeer     

Onderhavig plan is een herziening van het totaalplan voor stedelijk gebied (zie paragraaf 4.1 van de plantoelichting). Om qua structuur en opbouw van de regels geen verschillen te krijgen tussen het totaalplan en dit plan, is er voor gekozen om de gehele bestemmingsregeling in dit plan op te nemen. Dus ook onderdelen die in dit plan niet van toepassing zijn maar wel voorkomen in het totaalplan.

6.1 Bestemmingsomschrijving     

6.1.1 Algemene bestemmingsomschrijving     

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen;
  2. voet- en fietspaden;
  3. pleinen;
  4. verblijfsgebieden;
  5. parkeervoorzieningen;
  6. garageboxen;
  7. groenvoorzieningen;
  8. tuinen;
  9. sport- en speelvoorzieningen;
  10. nutsvoorzieningen;
  11. terrassen;
  12. straatmeubilair;
  13. beeldende kunstwerken;
  14. geluidswerende voorzieningen;
  15. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  16. behoud, beheer en/of herstel van lanenstructuren;
  17. behoud, beheer en/of herstel van het beschermd stadsgezicht;
  18. transportleidingen ten behoeve van de bestemming 'Bedrijventerrein';

één en ander met bijbehorende voorzieningen en overeenkomstig de in 6.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.

6.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving     

Voor de bestemming 'Verkeer' gelden de volgende regels:

a Plein     

Ter plaatse van de aanduiding 'plein' zijn de gronden bestemd voor een plein met de bijbehorende voorzieningen, zoals een muziekkoepel.

b Lanenstructuur     

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - lanenstructuur' zijn de gronden bestemd voor het behoud, beheer en/of herstel van de aanwezige lanenstructuur.

c Parkeren     

Ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' zijn uitsluitend parkeer- en groenvoorzieningen toegestaan.

d Groenvoorzieningen     

Ter plaatse van de aanduiding 'groen' zijn uitsluitend groenvoorzieningen toegestaan.

e Garageboxen     

Garageboxen zij uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'garage' en zijn uitsluitend bestemd voor de stalling van voertuigen en berging als medegebruik.

f Nutsvoorzieningen     

Nutsvoorziening zijn uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' toegestaan.

g Terras     

Terrassen zijn uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'terras' toegestaan.

h Leidingstrook     

Transport van stoffen ten behoeve van de bestemming 'Bedrijventerrein' via een leiding is uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'leidingstrook' toegestaan.

6.2 Bouwregels     

6.2.1 Algemeen     

Uitsluitend zijn toegestaan gebouwen en bouwwerken , geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.

6.2.2 Garageboxen     

De bouwhoogte van garageboxen bedraagt maximaal 3 m.

6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen ten behoeve van tuinen bedraagt maximaal 1 m;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 4 m;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - top-herkenningspunt' maximaal 4,5 m;
  4. in afwijking van het gestelde onder b bedraagt de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor zover gelegen in de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd stadsgezicht', maximaal 1 m;
  5. de bouwhoogte van een traverse ter plaatse van de aanduiding 'leidingstrook' bedraagt minimaal 6 m en maximaal 9 m, uitsluitend indien wordt gekozen voor een bovengrondse aanleg; indien gekozen wordt voor ondergrondse aanleg van de leidingen wordt de mogelijkheid van bovengrondse aanleg uitgesloten en is de hiervoor genoemde bouwhoogte niet van toepassing.

Artikel 7 Wonen     

Onderhavig plan is een herziening van het totaalplan voor stedelijk gebied (zie paragraaf 4.1 van de plantoelichting). Om qua structuur en opbouw van de regels geen verschillen te krijgen tussen het totaalplan en dit plan, is er voor gekozen om de gehele bestemmingsregeling in dit plan op te nemen. Dus ook onderdelen die in dit plan niet van toepassing zijn maar wel voorkomen in het totaalplan.

7.1 Bestemmingsomschrijving     

7.1.1 Algemene bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woondoeleinden;
  2. aan huis verbonden activiteit;
  3. sociaal-culturele voorzieningen;
  4. praktijkruimte voor lichamelijke en/of geestelijk gezondheidszorg;
  5. molen;
  6. kantoor;
  7. detailhandel;
  8. recreatiewoning;
  9. dierenverblijf;
  10. beheer, behoud en het herstel van een waterrad;
  11. opslag;
  12. nutsvoorzieningen;
  13. groenvoorzieningen;
  14. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  15. wegen;
  16. voet- en fietspaden;

één en ander met de bijbehorende voorzieningen en overeenkomstig de in 7.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.

7.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingomschrijving     

Voor de bestemming 'Wonen' gelden de volgende regels:

a Aan huis verbonden activiteit     

Het gebruik van een woning, een bijbehorend bouwwerk en bij de woning behorende gronden voor de uitoefening van een aan huis verbonden activiteit wordt geacht overeenkomstig de bestemming te zijn, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in een woonomgeving;
  2. de eigenaar van de aan huis verbonden activiteit is tevens de bewoner van de woning;
  3. de woonfunctie blijft de hoofdfunctie en de uitoefening van het aan huis verbonden bedrijf is hieraan ondergeschikt;
  4. het pand blijft het uiterlijk van een woning behouden;
  5. opslag is uitsluitend binnen bebouwing toegestaan;
  6. de verkeersontsluitingssituatie ter plaatse wordt niet onevenredig aangetast;
  7. ten aanzien van parkeren is het gestelde in 16.2 van toepassing;
  8. bij een aan huis verbonden beroep en een aan huis verbonden bedrijf mag maximaal 40% van de bruto vloeroppervlakte (bvo) worden gebruikt tot een maximum van 50 m²;
  9. bij een aan huis verbonden bedrijf zijn alleen activiteiten toegestaan die vallen in de categorie A van de bij de regels behorende Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging;
  10. bij bed & breakfast is er sprake van maximaal 2 gastenkamers;
  11. detailhandel is enkel toegelaten in de vorm van internetverkoop en een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit in verband met de aan huis verbonden activiteit.
b Sociaal-culturele voorzieningen     

Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'cultuur en ontspanning' zijn sociaal-culturele voorzieningen toegestaan.

c Praktijkruimte voor lichamelijke en/of geestelijke gezondheidszorg     

Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - zorg 1' is op de begane grond een praktijkruimte voor lichamelijke en/of geestelijke gezondheidszorg toegestaan. Detailhandel is niet toegestaan, behoudens als ondergeschikte nevenactiviteit in producten die functioneel gerelateerd zijn aan de praktijkruimte voor lichamelijke en/of geestelijke gezondheidszorg.

d Kantoor     

Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘kantoor‘ is een kantoor toegestaan.

e Detailhandel     

Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' is detailhandel toegestaan;

f Recreatiewoning     

Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning' is een recreatiewoning toegestaan.

g Dierenverblijf     

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende oppervlakte bijgebouwen' is een dierenverblijf met een maximale oppervlakte van 200 m² ten behoeve van het houden van dieren toegestaan, met dien verstande dat:

  1. het dierenverblijf als vrijstaand bijgebouw bij de woning dient te worden aangemerkt;
  2. degene die gebruiker is van de woning, ook degene is die de dieren houdt;
  3. het gebruik naar aard en omvang ondergeschikt moet zijn aan de woonfunctie.
h Waterrad     

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - waterrad' zijn de gronden bestemd voor het beheer, behoud en het herstel van het aanwezige waterrad.

i Opslag     

Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'opslag' is opslag toegestaan, met dien verstande dat opslag uitsluitend binnen bebouwing is toegestaan.

j Nutsvoorziening     

Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' is een nutsvoorziening toegestaan.

k Afschermend groen     

Ter plaatse van de aanduiding 'groen' zijn uitsluitend afschermende groenvoorzieningen toegestaan.

l Groenvoorziening     

Ter plaatse van de aanduiding 'groenvoorziening' zijn openbare groen- en speelvoorzieningen toegestaan.

m Parkeervoorzieningen     

Ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' zijn uitsluitend parkeervoorzieningen toegestaan.

7.2 Bouwregels     

7.2.1 Algemeen     

Uitsluitend zijn toegestaan gebouwen en bouwwerken , geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.

7.2.2 Hoofdgebouwen     

Voor hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' in de naar de weg gekeerde grens van het 'bouwvlak';
  2. het bestaande aantal woningen mag niet worden vermeerderd, met dien verstande dat in afwijking van het voorgaande ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal woningen' ten hoogste het aangegeven aantal woningen is toegestaan;
  3. de bouwhoogte bedraagt maximaal hetgeen ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  4. de goot- en bouwhoogte bedragen maximaal hetgeen ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  5. voor de bouwwijze van hoofdgebouwen geldt het volgende:
    1. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' zijn uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan;
    2. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' zijn uitsluitend twee-aaneengebouwde woningen toegestaan;
    3. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' zijn uitsluitend aaneengebouwde woningen toegestaan;
    4. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' zijn uitsluitend gestapelde woningen toegestaan;
    5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - patiowoning' zijn uitsluitend patiowoningen toegestaan;
    6. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' zijn aaneengebouwde, twee-aaneen danwel vrijstaande woningen toegestaan;
    7. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' zijn twee-aaneen danwel vrijstaande woningen toegestaan;
  6. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt:
    1. bij vrijstaande en twee-aaneen woningen minimaal 3 m;
    2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geschakeld' éénzijdig minimaal 3 m;
  7. de oppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt:
    1. bij vrijstaande woningen maximaal 200 m2;
    2. bij twee-aaneen woningen maximaal 150 m2;
  8. het bebouwingspercentage bedraagt:
    1. bij vrijstaande woningen maximaal 30%;
    2. bij twee-aaneen woningen maximaal 40%;
    3. bij aaneengebouwde woningen maximaal 50%;
    4. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' maximaal het aangegeven bebouwingspercentage, waarbij het bouwvlak ten hoogste tot het aangegeven bebouwingspercentage mag worden bebouwd;
  9. voor zover een gevellijn is opgenomen wordt de voorgevel van het hoofdgebouw binnen het bouwperceel gesitueerd in de bouwgrens ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn';
  10. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - sociale koopwoning' bedraagt het percentage sociale koopwoningen 100%.
7.2.3 Bijbehorende bouwwerken     

Voor een bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. bijbehorende bouwwerken mogen ter plaatse van het 'bouwvlak', achtererfgebied en zijerfgebied worden gebouwd;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bijbehorende bouwwerken' geen bijbehorende bouwwerken mogen worden gebouwd;
  3. de goothoogte en bouwhoogte bedragen maximaal 3 m respectievelijk 5 m;
  4. buiten het 'bouwvlak' mag de bebouwde oppervlakte per bouwperceel maximaal 120 m2 bedragen;
  5. in afwijking van het bepaalde onder c geldt dat op het bouwperceel ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende oppervlakte bijgebouwen' de totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak maximaal 275 m² mag bedragen;
  6. in zijerfgebied gelden de volgende aanvullende regels:
    1. ingeval op een belendend perceel, grenzend aan het zijerfgebied, een hoofdgebouw aanwezig is:
      • in het zijerfgedeelte, dat minimaal 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw op dat belendend perceel ligt, bedragen de goot- en bouwhoogte maximaal 3 m respectievelijk 5 m;
      • in het resterende zijerfgedeelte bedragen de goot- en bouwhoogte maximaal 2 m respectievelijk 3 m;
    2. ingeval op een belendend perceel, grenzend aan het zijerfgebied, geen hoofdgebouw aanwezig is:
      • in het zijerfgedeelte, dat minimaal 3 m vanaf het openbaar toegankelijk gebied ligt, bedragen de goot- en bouwhoogte maximaal 3 m respectievelijk 5 m;
      • in het resterende zijerfgedeelte bedragen de goot- en bouwhoogte maximaal 2 m respectievelijk 3 m;
  7. buiten het 'bouwvlak' en buiten het achtererfgebied, gelden de volgende aanvullende regels:
    1. de diepte bedraagt maximaal 1,5 m;
    2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3,5 m;
    3. de breedte bedraagt maximaal 60% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
    4. de afstand tot het openbaar toegankelijk gebied bedraagt minimaal 1,5 m.
  8. in afwijking van het gestelde onder b geldt in hoeksituaties dat bij een aangebouwd bijbehorend bouwwerk een grotere bouw- en/of goothoogte is toegestaan, mits:
    1. de omvang en vormgeving van het bijbehorend bouwwerk ondergeschikt blijven aan die van het hoofdgebouw en het hoofdgebouw als zodanig duidelijk herkenbaar blijft;
    2. het bijbehorend bouwwerk minimaal 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw staat;
    3. de gewenste openheid van de tussenruimten (tuinen) tussen het hoofdgebouw op dit perceel en die op aansluitende percelen gewaarborgd blijft;
    4. het bijbehorend bouwwerk niet staat vóór de voorgevels van hoofdgebouwen op aansluitende percelen ‘om de hoek’.
7.2.4 Ondergrondse gebouwen     

Voor ondergrondse gebouwen gelden de volgende regels:

  1. ondergrondse gebouwen (kelders) zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van bovengrondse gebouwen, dan wel maximaal 1 m daarbuiten;
  2. ondergrondse gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in één bouwlaag ondergronds.
7.2.5 Ondergeschikte bouwdelen     

Overschrijding van het 'bouwvlak' is toegestaan voor ondergeschikte bouwdelen, zoals een overstek, overkapping en balkons, mits het bouwdeel ondergeschikt is en een diepte heeft van maximaal 1,5 m.

7.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt buiten het 'bouwvlak' maximaal 1 m, met dien verstande dat pergola's zijn toegestaan met een bouwhoogte van maximaal 3 m;
  2. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen binnen de overige gronden bedraagt maximaal 2 m;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m;
  4. in afwijking van het bepaalde onder c geldt dat op een bouwperceel ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - hooiberg toegestaan' de goothoogte, de bouwhoogte en oppervlakte van een hooiberg bij een woning, voor zover gelegen achter de naar de weg gekeerde gevel, respectievelijk maximaal 6 m, 9 m en 36 m² bedragen.

7.3 Afwijken van de bouwregels     

7.3.1 Omgevingsvergunning bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.2.6 onder a teneinde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toe te staan met een bouwhoogte van maximaal 2 m, mits de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van de aangrenzende bouwpercelen niet onevenredig worden geschaad.

7.4 Specifieke gebruiksregels     

7.4.1 Strijdig gebruik     

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het plan wordt in ieder geval begrepen het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten.

7.5 Afwijken van de gebruiksregels     

7.5.1 Omgevingsvergunning oppervlakte aan huis verbonden beroep en bedrijf     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.1.2 onder a sub 2 onder a en b, teneinde een oppervlakte van meer dan 50 m2 toe te staan voor een aan huis verbonden beroep en een aan huis verbonden bedrijf, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. het pand blijft het uiterlijk van een woning behouden;
  2. het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitingssituatie ter plaatse;
  3. ten aanzien van parkeren is het gestelde in 16.2 van toepassing;
7.5.2 Omgevingsvergunning bedrijfsactiviteiten     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.1.2 onder a jo. 7.4.1, teneinde bedrijven toe te staan die niet voorkomen in categorie A van de bij de regels behorende Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging, danwel bedrijven in een hogere categorie, maar die qua aard, omvang en invloed op het milieu gelijk te stellen zijn aan de genoemde bedrijven, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast;
  2. het betreft geen geluidzoneringsplichtige inrichting;
  3. er vindt geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken plaats;
  4. er vindt geen onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving plaats;
  5. de verkeersontsluitingssituatie ter plaatse wordt niet onevenredig aangetast;
  6. ten aanzien van parkeren is het gestelde in 16.2 van toepassing.
7.5.3 Omgevingsvergunning bed & breakfast     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.1.2 onder a sub 2 onder d, teneinde een bed & breakfast voorziening in maximaal 3 kamers als nevenfunctie toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. een bed & breakfast is enkel in de woning of in een bijbehorend bouwwerk toegestaan;
  2. er vindt geen uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de bed & breakfast plaats;
  3. permanente bewoning of huisvesting van tijdelijke werknemers is niet toegestaan;
  4. het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitingssituatie ter plaatse;
  5. ten aanzien van parkeren is het gestelde in 16.2 van toepassing.

7.6 Wijzigingsbevoegdheid     

7.6.1 Wetgevingzone - wijzigingsgebied 3     

Burgemeester en wethouders kunnen op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 3' de aanduiding 'bouwvlak' opnemen ten behoeve van de bouw van 1 vrijstaande woning, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. het initiatief moet passen binnen het gemeentelijk kwalitatief woonprogramma c.q. gemeentelijke woonvisie;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  3. de woning dient te passen binnen de stedenbouwkundige structuur van de omgeving.

Artikel 8 Waarde - Archeologie     

Onderhavig plan is een herziening van het totaalplan voor stedelijk gebied (zie paragraaf 4.1 van de plantoelichting). Om qua structuur en opbouw van de regels geen verschillen te krijgen tussen het totaalplan en dit plan, is er voor gekozen om de gehele bestemmingsregeling in dit plan op te nemen. Dus ook onderdelen die in dit plan niet van toepassing zijn maar wel voorkomen in het totaalplan.

8.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van archeologische waarden in de bodem.

8.2 Bouwregels     

8.2.1 Algemeen     

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  1. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 50 m2 dient de aanvrager een rapport van archeologisch onderzoek te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  2. indien uit onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; en/of
    4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  3. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld; het onder b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
8.2.2 Advies archeoloog     

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in 8.2.1 onder a, winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

8.2.3 Uitzondering bouwregels     

Het bepaalde in 8.2.1 onder a geldt niet indien:

  1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  2. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 50 m2 wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
  3. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot, met behoud van bestaande funderingen.

8.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

8.4.1 Vergunningplicht     

Onverminderd het in de Erfgoedwet bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  2. grondwerkzaamheden dieper dan 0,4 m onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 50 m2, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
  3. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  6. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  7. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  8. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
8.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht     

Het in 8.4.1 opgenomen verbod geldt niet:

  1. voor werken en werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,4 m onder het bestaande maaiveld;
  2. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  3. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
  4. voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  5. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het plan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  6. ingeval op grond van de Erfgoedwet een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Erfgoedwet van toepassing zijn;
  7. indien is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn, hetgeen moet blijken uit een rapport van archeologisch onderzoek, danwel andere beschikbare informatie.
8.4.3 Beoordelingscriteria     

Ten aanzien van de in 8.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  1. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen; in het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate zijn vastgesteld; indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de erkend archeoloog zonodig een opgraving plaats te vinden;
  2. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
8.4.4 Voorwaarden aan vergunning     
  1. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en kan voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, waaronder:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; en/of
    4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
  2. Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 8.4.1 winnen zij advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

8.5 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.

Artikel 9 Waarde - Archeologische verwachting 1     

Onderhavig plan is een herziening van het totaalplan voor stedelijk gebied (zie paragraaf 4.1 van de plantoelichting). Om qua structuur en opbouw van de regels geen verschillen te krijgen tussen het totaalplan en dit plan, is er voor gekozen om de gehele bestemmingsregeling in dit plan op te nemen. Dus ook onderdelen die in dit plan niet van toepassing zijn maar wel voorkomen in het totaalplan.

9.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

9.2 Bouwregels     

9.2.1 Algemeen     

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  1. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 250 m2 dient de aanvrager een rapport van archeologisch onderzoek te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  2. indien uit onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; en/of
    4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  3. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld; het onder b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
9.2.2 Advies archeoloog     

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in 9.2.1 onder a, winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

9.2.3 Uitzondering bouwregels     

Het bepaalde in 9.2.1 onder a geldt niet indien:

  1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  2. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 250 m2 wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
  3. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot, met behoud van bestaande funderingen.

9.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

9.4.1 Vergunningplicht     

Onverminderd het in de Erfgoedwet bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  2. grondwerkzaamheden dieper dan 0,4 m onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 250 m2, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
  3. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  6. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  7. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  8. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
9.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht     

Het in 9.4.1 opgenomen verbod geldt niet:

  1. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  2. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
  3. voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  4. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het plan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  5. ingeval op grond van de Erfgoedwet een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Erfgoedwet van toepassing zijn;
  6. indien is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn, hetgeen moet blijken uit een rapport van archeologisch onderzoek, danwel andere beschikbare informatie.
9.4.3 Beoordelingscriteria     

Ten aanzien van de in 9.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  1. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen; in het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate zijn vastgesteld; indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de erkend archeoloog zonodig een opgraving plaats te vinden;
  2. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
9.4.4 Voorwaarden aan vergunning     
  1. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en kan voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, waaronder:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; en/of
    4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
  2. Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 9.4.1 wint deze advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

9.5 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door:

  1. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  2. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' te wijzigen in 'Waarde - Archeologie', indien is aangetoond dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 10 Waarde - Archeologische verwachting 2     

Onderhavig plan is een herziening van het totaalplan voor stedelijk gebied (zie paragraaf 4.1 van de plantoelichting). Om qua structuur en opbouw van de regels geen verschillen te krijgen tussen het totaalplan en dit plan, is er voor gekozen om de gehele bestemmingsregeling in dit plan op te nemen. Dus ook onderdelen die in dit plan niet van toepassing zijn maar wel voorkomen in het totaalplan.

10.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden de bodem.

10.2 Bouwregels     

10.2.1 Algemeen     

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  1. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 1.000 m2 dient de aanvrager een rapport van archeologisch onderzoek te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  2. indien uit onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; en/of
    4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  3. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld; het onder b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
10.2.2 Advies archeoloog     

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in 10.2.1 onder a, winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

10.2.3 Uitzondering bouwregels     

Het bepaalde in 10.2.1 onder a geldt niet indien:

  1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  2. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 1000 m2 wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
  3. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot, met behoud van bestaande funderingen.

10.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

10.4.1 Vergunningplicht     

Onverminderd het in de Erfgoedwet bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  2. grondwerkzaamheden dieper dan 0,4 m onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 1.000 m2, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
  3. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  6. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  7. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  8. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
10.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht     

Het in 10.4.1 opgenomen verbod geldt niet:

  1. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  2. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
  3. voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  4. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het plan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  5. ingeval op grond van de Erfgoedwet een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Erfgoedwet van toepassing zijn;
  6. indien is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn, hetgeen moet blijken uit een rapport van archeologisch onderzoek, danwel andere beschikbare informatie.
10.4.3 Beoordelingscriteria     

Ten aanzien van de in 10.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  1. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen; in het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate zijn vastgesteld; indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de erkend archeoloog zonodig een opgraving plaats te vinden;
  2. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
10.4.4 Voorwaarden aan vergunning     
  1. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en kan voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, waaronder:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; en/of
    4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
  2. Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 10.4.1 wint deze advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

10.5 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door:

  1. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  2. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' te wijzigen in 'Waarde - Archeologie', indien is aangetoond dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 11 Waarde - Archeologische verwachting 3     

Onderhavig plan is een herziening van het totaalplan voor stedelijk gebied (zie paragraaf 4.1 van de plantoelichting). Om qua structuur en opbouw van de regels geen verschillen te krijgen tussen het totaalplan en dit plan, is er voor gekozen om de gehele bestemmingsregeling in dit plan op te nemen. Dus ook onderdelen die in dit plan niet van toepassing zijn maar wel voorkomen in het totaalplan.

11.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

11.2 Bouwregels     

11.2.1 Algemeen     

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  1. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 5.000 m2 dient de aanvrager een rapport van archeologisch onderzoek te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  2. indien uit onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; en/of
    4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  3. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld; het onder b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
11.2.2 Advies archeoloog     

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in 11.2.1 onder a, winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

11.2.3 Uitzondering bouwregels     

Het bepaalde in 11.2.1 onder a geldt niet indien:

  1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  2. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 5.000 m2 wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
  3. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot, met behoud van bestaande funderingen.

11.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

11.4.1 Vergunningplicht     

Onverminderd het in de Erfgoedwet bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  2. grondwerkzaamheden dieper dan 0,4 m onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 5.000 m2, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
  3. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  6. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  7. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  8. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
11.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht     

Het in 11.4.1 opgenomen verbod geldt niet:

  1. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  2. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
  3. voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  4. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het plan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  5. ingeval op grond van de Erfgoedwet een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Erfgoedwet van toepassing zijn;
  6. indien is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn, hetgeen moet blijken uit een rapport van archeologisch onderzoek, danwel andere beschikbare informatie.
11.4.3 Beoordelingscriteria     

Ten aanzien van de in 11.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  1. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen; in het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate zijn vastgesteld; indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de erkend archeoloog zonodig een opgraving plaats te vinden;
  2. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
11.4.4 Voorwaarden aan vergunning     
  1. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en kan voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, waaronder:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; en/of
    4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
  2. Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 11.4.1 wint deze advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

11.5 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door:

  1. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 3' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  2. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 3' te wijzigen in 'Waarde - Archeologie', indien is aangetoond dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 12 Waarde - Beschermd dorpsgezicht     

Onderhavig plan is een herziening van het totaalplan voor stedelijk gebied (zie paragraaf 4.1 van de plantoelichting). Om qua structuur en opbouw van de regels geen verschillen te krijgen tussen het totaalplan en dit plan, is er voor gekozen om de gehele bestemmingsregeling in dit plan op te nemen. Dus ook onderdelen die in dit plan niet van toepassing zijn maar wel voorkomen in het totaalplan.

12.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, beheer en/of herstel van karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende structuur en ruimtelijke kwaliteiten van het beschermd dorpsgezicht.

12.2 Bouwregels     

Ten aanzien van bebouwing geldt dat op de gronden bouwwerken mogen worden gebouwd volgens de regels van de onderliggende bestemming die op die gronden rust, mits het beschermd dorpsgezicht daarmee niet wordt aangetast. Het behoud van het historische karakter wordt nagestreefd, daartoe dienen in ieder geval de volgende elementen behouden te blijven:

  1. hoofdgebouwen dienen, ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn', in de bouwgrens te worden gebouwd;
  2. er moet aansluiting worden gezocht bij bestaande bebouwing ten aanzien van de goothoogte, kapvorm en materiaalgebruik.

12.3 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk     

Voor het slopen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag gebouwen of delen daarvan te slopen;
  2. het gestelde onder a is niet van toepassing op sloopwerkzaamheden:
    1. voortvloeiende uit het normale onderhoud;
    2. van ondergeschikte betekenis;
    3. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    4. ter voldoening van een aanschrijving of een besluit van het bevoegd gezag;
    5. waarvoor ingevolge het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, onder h van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht reeds een vergunning is vereist;
  3. de onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de sloop niet leidt tot aantasting van de waarde van het beschermd dorpsgezicht.

Artikel 13 Waterstaat - Waterkering     

13.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor waterkering en bij die functie behorende voorzieningen.

13.2 Bouwregels     

In afwijking van het overigens in deze regels bepaalde ten aanzien van het bouwen krachtens de andere bestemmingen van deze gronden, mogen op en in de gronden als bedoeld in 13.1, uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van en behorende bij de daar bedoelde doeleinden.

13.3 Afwijken van de bouwregels     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 13.2 ten behoeve van het bouwen krachtens de andere bestemmingen van de gronden als bedoeld in 13.1, mits de belangen van de waterkering niet onevenredig worden aangetast. Voordat het bevoegd gezag beslist over de vergunning, wint deze advies in bij de beheerder van de waterkering.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Onderhavig plan is een herziening van het totaalplan voor stedelijk gebied (zie paragraaf 4.1 van de plantoelichting). Om qua structuur en opbouw van de regels geen verschillen te krijgen tussen het totaalplan en dit plan, is er voor gekozen om de gehele bestemmingsregeling in dit plan op te nemen. Dus ook onderdelen die in dit plan niet van toepassing zijn maar wel voorkomen in het totaalplan.

Artikel 14 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 15 Algemene bouwregels     

15.1 Afwijkende maatvoeringen     

Indien er op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bouwwerken met afwijkende maatvoeringen aanwezig zijn of in uitvoering zijn, mits niet-wederrechtelijk totstandgekomen, danwel gebouwd kunnen worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijken van het plan, dan zijn ter plaatse deze afwijkende maatvoeringen toegelaten.

Artikel 16 Algemene gebruiksregels     

16.1 Strijdig gebruik     

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het plan wordt in ieder geval begrepen:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken voor het opslaan, storten of bergen van materialen anders dan ten behoeve van de bestemming;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  3. het in gebruik geven, nemen en hebben van een recreatiewoning, groepsaccommodatie, recreatieappartement, chalet, mobiele kampeervoertuigen of bijgebouw ten behoeve van permanente bewoning;
  4. het in gebruik geven, nemen en hebben van een bijgebouw ten behoeve van permanente bewoning;
  5. het gebruik van gronden of bouwwerken waarbij niet wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze hiervoor is opgenomen in de op het moment van ingebruikname van van gronden of bouwwerken geldende 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst'.

16.2 Voorwaardelijke verplichting parkeernormen     

Bij het wisselen of toevoegen van functies van gebouwen en gronden binnen de in de betreffende bestemming toegelaten functies, mag dit gewijzigde gebruik pas plaatsvinden indien ten aanzien van het aantal parkeerplaatsen is voldaan aan de normering zoals hiervoor is opgenomen in de op het moment van ingebruikname van gronden of bouwwerken geldende 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst'.

Artikel 17 Algemene afwijkingsregels     

17.1 Omgevingsvergunning camperovernachtingsplaats     

17.1.1 Afwijkingsbevoegdheid     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan ten behoeve van het gebruik van gronden als camperovernachtingsplaats, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. er worden minimaal 2 en maximaal 8 camperplekken ingericht van voldoende afmetingen;
  2. het terrein is eenvoudig ingericht, zonder de extra faciliteiten van een camping;
  3. stroom, water, vuilwaterafvoer en chemisch toiletafvoer zijn minimaal aanwezig;
  4. de maximale verblijfsduur bedraagt 72 uur aaneengesloten;
  5. de voorziening is het gehele jaar open;
  6. de locatie is goed bereikbaar;
  7. het terrein is alleen toegankelijk voor camper(bezitters);
  8. de locatie dient landschappelijk goed te worden ingepast;
  9. het verlenen van de vergunning mag niet leiden tot een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk en niet sociaal controleerbaar is;
  10. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast;
  11. er vindt geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken plaats;
  12. er vindt geen onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving plaats;
  13. de verkeersontsluitingssituatie ter plaatse wordt niet onevenredig aangetast;
  14. ten aanzien van parkeren is het gestelde in 16.2 van toepassing;
  15. de vergunning wordt niet verleend voor gronden met de bestemming 'Bos' of 'Natuur' of gronden met een bestemmingsregeling van gelijke strekking.
17.1.2 Voorwaarden aan vergunning     

Het bevoegd gezag kan bij het verlenen van de vergunning als bedoeld in 17.1.1 voorwaarden stellen ten aanzien van de situering en het maximaal aantal campers en personen, teneinde een ruimtelijk verantwoorde plaatsing ten opzichte van de omgeving te waarborgen.

17.2 Omgevingsvergunning maatvoering     

Voor maatvoeringen gelden de volgende afwijkingsregels:

  1. het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan ten behoeve van het afwijken van de voorgeschreven goothoogte, bouwhoogte en oppervlakte van gebouwen, afstand tot perceelsgrenzen en overige maatvoering, eventueel met overschrijding van de bebouwingsgrens, mits deze afwijkingen niet meer bedragen dan 10% van de in het plan voorgeschreven maatvoering, het beoogde stedenbouwkundig beeld niet wordt geschaad;
  2. onverminderd het gestelde onder a van dit lid, geldt dat de daar genoemde omgevingsvergunning ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd stadsgezicht' slechts kan worden verleend ten behoeve van het behoud en/of herstel van een gebouw als cultuurhistorisch monument.

Artikel 18 Overige regels     

18.1 Voorrangsregels     

18.1.1 Onderlinge relatie dubbelbestemmingen     

In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming gaat het belang van de dubbelbestemming voor.

18.1.2 Voorrang dubbelbestemming     

Ten aanzien van de onderlinge relatie tussen de dubbelbestemmingen geldt:

  1. in de eerste plaats de regels van de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' danwel 'Leiding - Hoogspanningsverbinding';
  2. in de tweede plaats de regels van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterberging', Waterstaat - Waterkering', 'Waterstaat - Waterlopen' danwel ''Waterstaat - Waterstaatkundige functie';
  3. in de derde plaats de regels van de dubbelbestemming 'Leiding - Riool'.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 19 Overgangsrecht     

19.1 Overgangsrecht bouwwerken     

19.1.1 Algemeen     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
19.1.2 Omgevingsvergunning vergroten inhoud bouwwerk     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning eenmalig afwijken van 19.1.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 19.1.1 met maximaal 10%.

19.1.3 Uitzondering     

Het bepaalde in 19.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

19.2 Overgangsrecht gebruik     

19.2.1 Algemeen     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

19.2.2 Strijdig gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 19.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

19.2.3 Onderbroken gebruik     

Indien het gebruik, bedoeld in 19.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

19.2.4 Uitzondering     

Het bepaalde in 19.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat bestemmingsplan.

Artikel 20 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Stedelijk gebied; Veegplan 2019-1.