direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Kreek Den Hoorn
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1842.bp16DH01-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Inleiding

Voorliggend bestemmingsplan betreft de herziening van een deel van het bestemmingsplan ‘Lookwest-Noord 2013’. Ter plaatse van het plangebied De Kreek zijn twee 'Wonen - Uit te werken'' bestemmingen in het vigerende bestemmingsplan opgenomen. Nieuwe economische inzichten en inzichten ten aanzien van de woningmarkt laten zien dat er meer vraag is naar grondgebonden woningen in plaats van appartementen. Het vigerende bestemmingsplan maakte de realisatie van appartementen en grondgebonden woningen mogelijk waarbij het parkeren ondergronds of onder de bebouwing gerealiseerd moest worden. Binnen de 'Wonen - Uit te werken' bestemmingen was de realisatie van 237 woningen mogelijk.

Er is gekozen voor een gedeeltelijke herziening van het vigerende bestemmingsplan en niet voor een uitwerkingsplan. Deze keuze is gemaakt omdat het planvoornemen niet past binnen de uitwerkingsregels.

Om het woningaanbod in het plangebied aan te laten sluiten bij de huidige vraag op de woningmarkt is een nieuw stedenbouwkundig plan opgesteld met 162 woningen. Hiermee wordt het gebied optimaal benut en wordt aangesloten op de huidige woningbehoefte.

In het planvoornemen voor De Kreek is gekozen voor een aanbod van grondgebonden woningen en appartementen waarbij het parkeren bovengronds mogelijk wordt maakt. Ook voorziet het planvoornemen in De Kreek dus niet langer in de realisatie van 237 woningen maar in de realisatie van 162 woningen.

Het realiseren van dit planvoornemen is niet mogelijk binnen de uitwerkingsregels van het vigerende bestemmingsplan.

Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld om de bouw van 162 woningen op deze locatie mogelijk te maken.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen op het grondgebied van de gemeente Midden-Delfland, direct grenzend aan de uitbreidingswijk Lookwest-Noord. Dit woongebied biedt ruimte aan circa 645 woningen en bijbehorende voorzieningen. Het plangebied maakt onderdeel uit van de Harnaschpolder welke gunstig ligt in de regio. De directe relatie met Rijswijk, de 'glazen stad' van het Westland, de kennisstad Delft, de hofstad Den Haag en het groene Midden-Delfland maken het gebied tot een aantrekkelijke plaats om te wonen én te werken. Alle voorzieningen op het gebied van medische zorg, cultuur, recreatie, winkels en hoger onderwijs bevinden zich in de directe omgeving. De aanwezigheid van de A4 betekent een potentiële extra impuls en zet het gebied ook op de kaart van de Randstad.

Het plangebied is nu nog een braakliggend stuk grond gelegen tussen de straten Harnaschdreef, Gantel, Achterdijkshoorn en Woudseweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp16DH01-va01_0001.jpg"

Afbeelding 1.1 ligging plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen binnen het vigerende bestemmingsplan ''Lookwest-Noord 2013'' welke op 28 mei 2013 is vastgesteld door de gemeenteraad van Midden-Delfland.

Het overgrote deel van het plangebied is in het bestemmingsplan bestemd met 'Wonen-Uit te werken 2'. Een deel van het plangebied is bestemd met 'Wonen-Uit te werken 1'. Het betreft hier het gedeelte van het plangebied dat grenst aan de Woudseweg. In de onderstaande afbeelding is een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan opgenomen. Het gearceerde gebied betreft het gedeelte van het plangebied dat is bestemd is met 'Wonen-Uit te werken 1'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp16DH01-va01_0002.jpg"

Afbeelding 1.2 uitsnede vigerend bestemmingsplan

Naar aanleiding van een veranderde woningbehoefte is een stedenbouwkundig plan voor het gebied De Kreek opgesteld, het woningaanbod in dit plan sluit aan bij de huidige woningvraag. Dit stedenbouwkundig plan past niet binnen de bovengenoemde 'Wonen - Uit te werken'' bestemmingen omdat het plan voorziet in de bouw van grondgebonden woningen met daarbij bovengronds parkeren. Alleen in de noordelijke en zuidelijke punt van het plangebied zijn appartementen voorzien. Om het stedenbouwkundig plan toch mogelijk te kunnen maken is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld.

Ter plaatse van de gronden met de bestemming 'Wonen-Uit te werken 1' zijn tijdelijke woningen voor statushouders geplaats die voor een aantal jaar blijven staan. Na het aflopen van deze periode zullen de gronden vrijkomen en kan de ontwikkeling van dit gedeelte van het plangebied verder in gang worden gezet.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk twee wordt het Rijks-, Provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid behandeld welke van toepassing is op het plangebied. Het derde hoofdstuk gaat in op de huidige situatie van het plangebied en de planopzet. Hoofdstuk vier gaat in op de omgevingsaspecten. Hoofdstuk vijf bevat een beschrijving van de juridische aspecten, waaronder de verschillende regels. Hoofdstuk zes gaat in op de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. In de structuurvisie zijn drie hoofddoelen vastgesteld;

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn. Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, zijn daarom geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

In de SVIR wordt ten aanzien van het onderwerp ‘Verstedelijkings- en landschapsbeleid’ aangegeven, dat het Rijk dit overlaat aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen.

Het planvoornemen voor het bouwen van de nieuwe woningen in De Kreek is een gemeentelijke en provinciale verantwoordelijkheid. Daarmee is het initiatief niet in strijd met de SVIR.

Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden. In het Barro zijn onder meer Rijksvaarwegen, grote rivieren en ecologische hoofdstructuur opgenomen. In het besluit is aangeven op welke wijze ruimtelijke plannen voor deze gebieden moeten zijn ingericht. Indien het bestemmingsplan niet voldoet aan het Barro dan moet het bestemmingsplan drie jaar na inwerkingtreding van het besluit worden aangepast.

Het plangebied ligt niet binnen een invloedssfeer van het Barro. Wel is de nabijgelegen A4 en de Hoogspanningsverbinding die naast de A4 ligt opgenomen in de kaart toebehorende aan het Barro. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen zijn opgenomen in het Barro en de regels hiervoor zijn opgenomen onder titel 2.7. De regels voor hoogspanningsverbindingen zijn opgenomen onder titel 2.8 Elektriciteitsvoorziening van het Barro.

Besluit ruimtelijke ordening

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is met ingang van 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen (artikel 3.2). Deze schrijft voor dat gemeenten bij iedere nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting bij een bestemmingsplan moeten beschrijven (en onderbouwen) dat een voorgenomen ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. En vervolgens moet er aangetoond worden dat die behoefte niet kan worden voorzien door benutting van gronden in bestaand stedelijk gebied door herstructurering, transformatie of anderszins.

2.1.1 Onderbouwing ladder voor duurzame verstedelijking
2.1.1.1 Kader

Rijksbeleid

De ladder voor duurzame verstedelijking is neergelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. In artikel 3.1.6, tweede lid, van dit besluit zijn eisen opgenomen waaraan een bestemmingsplan moet voldoen als dat nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zoals woningbouw, bedrijventerreinen, maar ook maatschappelijke voorzieningen of recreatieterreinen kunnen ingrijpende gevolgen hebben voor de omgeving. Daarom is het noodzakelijk dat in een bestemmingsplan, maar ook in een inpassingsplan van rijk of provincie of bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan, nadrukkelijk wordt stilgestaan bij de vraag of er behoefte is aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Op grond van artikel 3.1.6 lid 2 in het Besluit Ruimtelijke ordening (Bro) moeten nieuwe stedelijke ontwikkelingen worden gemotiveerd.

Per 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd met als doel om de ladder te vereenvoudigen en de onderzoekslasten te verminderen. De kernbepaling van de nieuwe Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, is als volgt komen te luiden:

De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied

Een uitgebreide motivering van de ladder is alleen benodigd als het plangebied buiten bestaand stedelijk gebied is gelegen.

Provinciaal beleid

De nieuwe ladder voor duurzame verstedelijking is vertaald in het Provinciaal beleid van Zuid-Holland. De wijziging in het Bro is nog niet doorgevoerd in het provinciaal beleid. De provinciale ladder is verankerd in de Verordening ruimte van de Provincie Zuid-Holland;

  • de stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  • indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties, die
    • 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
    • 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1. van toepassing is, en
    • 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

De Provincie verstaat onder het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD); ‘het bestaand stedenbouwkundig stelsel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’. Deze definitie is lijn met de definitie van het Rijk van het bestaand stedelijke gebied. Volgens de ladder moeten nieuwe stedelijke ontwikkelingen primair plaatsvinden binnen het BSD.

2.1.1.2 Onderbouwing

Uit jurisprudentie (Uitspraak 201506618/1/R6) blijkt dat als het vorige bestemmingsplan plan reeds voorzag in een uitwerkingsplicht voor de bouw van woningen dat daarmee het plan een planologisch onbenutte mogelijkheid biedt. De Raad van State heeft in de uitspraak van 1 juli 2015 (Uitspraak 201401417/1/R1) bepaald dat onbenutte planologische mogelijkheden in een nieuw plan mogen worden opgenomen, zonder dat hoeft te worden voldaan aan de in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro genoemde voorwaarden. Het voorliggende bestemmingplan voorziet niet in een wijziging van functies en voorziet evenmin in meer woningen dan op grond van het voorheen geldende plan op de desbetreffende gronden mogelijk was.

Op basis van jurisprudentie kan worden gesteld dat de realisatie van 162 woningen in het plangebied niet gezien hoeft te worden als zijnde stedelijke ontwikkeling omdat het vigerende bestemmingsplan de realisatie van 237 woningen al mogelijk maakte. Het voorliggende bestemmingsplan geeft uitvoering aan de mogelijkheid om woningen te realiseren in dit gebied. Conform het vigerende bestemmingsplan kan worden gesteld dat deze realisatie al voorzien was in het gebied omdat er een uitwerkingsbevoegdheid was opgenomen. Omdat het bestemmingsplan ook niet meer dan 237 woningen mogelijk maakt is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Desondanks wordt in het kader van een goede ruimtelijke ordening het planvoornemen wel getoetst. Ook vanwege het gegeven dat het woningbouwprogramma is aangepast naar aanleiding van een veranderde woningmarkt.

In deze subparagraaf wordt het planvoornemen getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Voor de onderbouwing van de ladder vindt de toetsing aan de hand van de nieuwe ladder en niet aan de ladder die is opgenomen in de Verordening ruimte van de Provincie Zuid-Holland. Wel wordt meegenomen of het planvoornemen past binnen het provinciaal beleid.

Behoefte

In het rapport woningmarktcijfers 2015 gemeente Midden-Delfland (Adviesbureau Companen, 5 februari 2016) zijn de fricties tussen vraag en aanbod in beeld gebracht. Hieruit valt op te maken dat er in Den Hoorn vooral een tekort is aan eengezinshuur- en koopwoningen in de periode van 2015 tot 2025. Voor koopwoningen is er een tekort aan woningen in de prijscategorie €180.000 - €250.000, vaak zijn deze woningen in trek bij startende gezinnen met kinderen.

Voor huurwoningen is er sprake van een tekort aan huurwoningen in het prijssegment van €403,- tot €618,-. Dit zijn woningen die door passend toewijzen beschikbaar zijn voor de laagste inkomens.

Het bovengenoemde, ofwel de vraag naar woningen, blijkt ook uit de woonagenda van de gemeente. Bij het bepalen van het benodigd aantal woningen moet er onder meer worden gekeken aan wat voor soort woningen er behoefte is.

Wat betreft eengezinswoningen blijkt dat er in Den Hoorn in eerste instantie behoefte is aan sociale huur. De afgelopen jaren zijn er namelijk weinig eengezinswoningen in de sociale huur sector gebouwd in Den Hoorn. Als er wordt gekeken naar de behoefte aan koopwoningen dan blijkt dat er behoefte is aan woningen in het goedkopere en in het duurdere segment.

Het woningaanbod in Den Hoorn bestaat al relatief uit veel appartementen, er is nog wel een lokale behoefte aan wat luxere appartementen voor senioren in de vrije sector, huur en/of koop.

Voor de kern Den Hoorn is in de woonagenda er voor gekozen om op de volgende woningtypen in te zetten bij nieuwbouw waardoor er aangesloten bij de behoefte van verschillende doelgroepen;

  • Eengezinswoningen in de sociale huur voor (startende) gezinnen, onder de hoge aftoppingsgrens.
  • Eengezinswoningen in de koopsector voor (startende) gezinnen, tot €250.000.
  • Eengezinswoningen in de dure koopsector, vanaf €400.000.
  • (Luxe) gelijkvloerse woningen voor empty-nesters en senioren, koop tussen €250.000 en €350.000 of vrije sector huur.

Het voorgenomen woningbouwprogramma in De Kreek kan deze tekorten in de periode 2018-2025 doen verminderen. In de onderstaande tabel is weergegeven welke soorten woningen (goedkoop, middelduur, duur) zijn opgenomen in het stedenbouwkundig plan voor De Kreek. De onderstaande getallen zijn richtgetallen. Bij de uitwerking van het plan met de ontwikkelende partijen zal de exacte verdeling van de verschillende financieringscategorieën worden bepaald.

Soort woningen   Aantal woningen  
Sociale huur woningen   66  
Goedkope koopwoningen   6  
Middeldure koopwoningen   19  
Dure koopwoningen   27  
Appartementen   44  
 
Totaal   162  

Tabel 2.1 soort en aantallen woningen plangebied

Het programma bestaat grotendeels uit goedkope sociale huur- en koopwoningen. De huurprijs van de sociale huurwoningen zal onder de maximale huurprijs die voor dit type woningen gevraagd mag worden komen te liggen. In totaal zijn 72 van de 162 woningen voorzien in het goedkopere segment. 66 woningen van de 72 woningen zijn sociale huurwoningen.

De rest van het programma bestaat uit 44 appartementen en uit koopwoningen in de prijssegmenten middelduur (19 woningen) en duur (27 woningen). Een deel van het woningbouwprogramma is ook opgenomen in het woningbouwprogramma voor de regio Haaglanden voor de periode 2017-2040 en is daarmee regionaal afgestemd.

In de onderstaande afbeelding is de ambitie voor het woningbouwprogramma van De Kreek opgenomen. Uit deze afbeelding is op te maken dat een divers programma is voorzien in De Kreek. Het woningbouwprogramma in het plangebied voorziet in woningen die qua soort woningen aansluiten bij de doelgroepen waarop, conform de woonagenda, wordt ingezet bij nieuwbouw in Den-Hoorn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp16DH01-va01_0003.jpg"

Afbeelding 2.1 ambitie woningbouwprogramma De Kreek (nog nader uit te werken)

Bestaand stads- en dorpsgebied (BSD)

Het plangebied is gelegen binnen de door de Provincie aangewezen bebouwd gebied. Middels transformatie van het gebied naar een woongebied worden de gronden in het plangebied beter benut dan in de huidige situatie het geval is omdat de gronden in de huidige situatie braakliggend zijn.

Het plangebied is niet gelegen binnen bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Volgens de provinciale ladder moeten nieuwe stedelijke ontwikkelingen primair plaatsvinden binnen het BSD.

Een uitgebreide onderbouwing is benodigd als er sprake van een stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stads- en dorpsgezicht. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet niet een andere stedelijke ontwikkeling dan al planologisch mogelijk was conform het vigerende bestemmingsplan. Door het opnemen van de uitwerkingsbevoegdheid welke de realisatie van woningen mogelijk maakte in het gebied gaf het vigerende bestemmingsplan al aan dat nieuwe woningen op deze locatie, weliswaar buiten BSD, passend zijn. Onderstaand wordt kort uiteengezet dat de realisatie van het planvoornemen nog steeds passend is op de locatie.

Conform de provinciale ladder moet, indien de ontwikkeling niet binnen het BSD gerealiseerd kan worden, gebruik worden gemaakt van locaties die passend zijn ontsloten, passen in de doelstelling en richtingspunten van de kwaliteitskaart en zijn opgenomen in het Programma ruimte. Het plangebied is opgenomen in de 3ha lijst in het Programma ruimte van de Provincie Zuid-Holland (d.d. 12 januari 2017). Ook is de locatie passend ontsloten vanaf de bestaande wegen de Harnaschdreef en de Achterdijkshoorn. In de onderbouwing van het aspect verkeer voor dit plan is beschreven dat deze wegen de toename van het extra verkeer goed kunnen opgevangen.

Tot slot het planvoornemen zorgt voor een ruimtelijke verbetering van het gebied omdat de braakliggende gronden worden ingevuld. Ook sluit het realiseren van een woonfunctie in het plangebied aan op het aan de oostkant gelegen gebied dat ook een woonfunctie heeft.

Het realiseren van woningen in het plangebied voldoet aan trede 3 van de provinciale ladder voor duurzame verstedelijking. Het ontwikkelen van woningbouw in het plangebied is passend op de locatie.

2.1.1.3 Conclusie

Het planvoornemen is getoetst aan de ladder en voldoet hieraan. Het woningbouwprogramma van De Kreek voorziet in de realisatie van woningtypen die voorzien in de vraag van verschillende doelgroepen en voldoet hiermee aan de woonagenda. De realisatie van de woningen vindt buiten bestaand stads- en dorpsgebied plaats maar er wordt wel voldaan aan trede 3 van de provinciale ladder voor duurzame verstedelijking.

2.1.2 Conclusie Rijksbeleid

Het Rijksbeleid levert geen belemmeringen op voor het planvoornemen. Dit voornemen is getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking en voldoet hieraan.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Provinciale visie Ruimte en Mobiliteit

Op 9 juli 2014 is de visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) vastgesteld, welke op hoofdlijnen richting geeft aan de ruimtelijke ordening en bijbehorende maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Op 14 december 2016 is de actualisatie van de VRM vastgesteld. Op 12 januari 2017 is de geconsolideerde versie van de VRM in werking getreden.

Deze visie bevat vier 'rode draden';

  • Beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  • Vergroten van de agglomeratiekracht;
  • Verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • Bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Relevant voor het voorliggende plan zijn de rode draden beter benutten en opwaarderen van wat er is, vergroten ruimtelijke kwaliteit en bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Dit wordt hieronder nader toegelicht.

Beter benutten en opwaarderen van wat er is

Het plangebied is gelegen binnen een gebied dat is aangewezen als zijnde bebouwde ruimte. Het beter benutten van deze ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. De Provincie zet in op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwbouw binnen de bebouwde ruimte.

De Provincie wil op verschillende manieren bijdragen aan het beter benutten van de bebouwde ruimte. Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening hanteren gemeenten de “ladder voor duurzame verstedelijking” om de keuze voor en situering van nieuwe woon- en werklocaties te verantwoorden.

Daarbij spelen ook kwalitatieve aspecten mee; Deze elementen zijn er vooral op gericht de leefkwaliteit van de inwoners te beschermen of zo nodig te versterken;

  • het belang van ruimtelijke kwaliteit,
  • het behoud van voldoende groen binnen de bebouwde ruimte,
  • de ruimtevraag vanuit klimaat, lucht, geluid, externe veiligheid, bodem, ondergrond en energie

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp16DH01-va01_0004.jpg"

Afbeelding 2.2 uitsnede visie ruimte en mobiliteit

Uit de kaart bestaand stads- en dorpsgebied (Staat van Zuid-Holland, 2014) blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen dit gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp16DH01-va01_0005.jpg"

Afbeelding 2.3 uitsnede kaart Staat van Zuid-Holland, bestaand stads- en dorpsgebied

In paragraaf 2.1.1 is gemotiveerd waarom het planvoornemen voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Ook wat betreft de ligging buiten bestaand stads- en dorpsgebied, in deze paragraaf is gemotiveerd waarom de ontwikkeling toch passend is op de locatie gelegen buiten het BSD.

Het plangebied is wel gelegen binnen de bebouwde ruimte. De gronden in het plangebied worden beter benut door de realisatie van de woningen. De gronden worden in de huidige situatie niet benut en zijn braakliggend. Middels de transformatie van het gebied wordt het realiseren van de woningbouw mogelijk gemaakt.

Ruimtelijke kwaliteit

Het sturen op ruimtelijke kwaliteit vormt een rode draad in het beleid van de provincie. Ruimtelijke ontwikkelingen die maatschappelijk en economisch gewenst zijn, moeten bijdragen aan de balans tussen de instandhouding, benutting en versterking van de bestaande gebiedskwaliteiten.

Het plangebied is niet gelegen nabij of in een gebied dat in VRM is aangewezen als zijnde gebied met een bepaalde beschermingscategorie of als zijnde verblijfsrecreatiegebied. Wel is de Woudsepolder van de aangewezen als gebied met een specifieke waarde (beschermingscategorie 2). Voor dit gebied is deze categorie toegekend ten behoeve van het behoud en de ontwikkeling van een groenblauw landschap. De Woudsepolder is niet aangewezen als zijnde weidevogelgebied of recreatiegebied.

Het plangebied is op een afstand van 450 meter tot de Harnaschpolder gelegen. Gezien de grote afstand zal de realisatie van woningen niet leiden tot een aantasting van de waarden in dit gebied.

De ruimtelijke kwaliteit in het plangebied wordt beter benut en opgewaardeerd door de realisatie van meer groen en meer water in het gebied. Hoofddrager in het plan is de bestaande kreek en wordt op een natuurlijke en duurzame manier ingezet om overtollig water uit het gehele gebied op te vangen. Dit wordt ook nader toegelicht in de planbeschrijving, zie hiervoor Hoofdstuk 3 & Bijlage 1. In Bijlage 2 is ook het kader beeldregie opgenomen. De ruimtelijke kwaliteit van het plangebied wordt in een inrichtingsplan nader uitgewerkt.

Duurzaam bouwen

De provincie ondersteunt het energieneutraal bouwen bij renovatie, transformatie en nieuwbouw in de bebouwde ruimte en bij toekomstige verstedelijking. Daarmee stimuleert de provincie het verduurzamen van de verstedelijking. Specifiek in Zuid-Holland biedt de aansluiting op een warmtenet goede kansen.

Het plangebied is gelegen binnen een door de provincie aangewezen 'zoekgebied geïntegreerd warmtenetwerk'. De provincie zet zich in voor de ontwikkeling van een bovenregionaal warmtenetwerk. Dit netwerk is bedoeld voor het transporteren van restwarmte uit de haven en aardwarmte uit de greenport Westland-Oostland naar warmtevragers in deze greenport en het stedelijk gebied. De Zuidelijke Randstad is daar uitermate geschikt voor, vanwege nabijheid van grote stedelijke gebieden nabij de glastuinbouw- en industriecomplexen alsmede de potentie van aardwarmte. In delen van de steden liggen al stadsverwarmingsnetten. De provincie zet zich daarom in om samen met andere overheden en initiatiefnemers stadsverwarmingsnetten op te schalen tot een geïntegreerd warmtenet voor de gehele Zuidelijke Randstad. Tevens zet de provincie in op opslag én hergebruik van CO2 door middel van de uitbreiding van het CO2-net.

2.2.2 Verordening

De geactualiseerde versie van de Provinciale Verordening ruimte is vastgesteld door de Provinciale Staten op 12 maart 2014. De geconsolideerde versie van deze Verordening is op 12 januari 2017 in werking getreden.

Om het provinciale ruimtelijk belang te kunnen uitvoeren is deze Verordening opgesteld. In de Provinciale Verordening zijn zaken vastgelegd die relevant zijn voor alle of bepaalde gemeentes en in de Verordening zijn nationale belangen vastgelegd. In de Verordening zijn ook de algemene regels omtrent de inhoud van de gemeentelijke bestemmingsplannen opgenomen. Bestemmingsplannen, wijzigings- en uitwerkingsplannen, beheersverordeningen, en omgevingsvergunningen, moeten in het geval van een afwijking van het bestemmingsplan, aan deze regels voldoen. In de Verordening ruimte is ook de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen.

Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), bevat het handelingskader. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de Verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken.

In artikel 2.1.1 is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. In subparagraaf 2.1.1 is de ladder nader is uitgewerkt.

2.2.3 Conclusie Provinciaal beleid

Het planvoornemen betreft het realiseren van woningen buiten het bestaand stads- en dorpsgebied. In 2.1.1 is nader toegelicht waarom het woningbouwprogramma in De Kreek aansluit bij de aanvraag en is de ligging van het plangebied buiten het BSD gemotiveerd.

Tot slot, in het plangebied wordt ingezet op duurzaamheid en energietransitie. Dit wordt ook nader toegelicht in subparagraaf 2.3.6 en hoofdstuk 3. In een inrichtingsplan wordt het aspect ruimtelijke kwaliteit nader uitgewerkt.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Structuurvisie Midden-Delfland 2025

Op 15 juli 2011 is de structuurvisie Midden-Delfland 2025 door de gemeenteraad van Midden-Delfland vastgesteld. Deze structuurvisie legt de hoofdlijnen van ruimtelijke ontwikkelingen en het te voeren ruimtelijk beleid vast. Midden-Delfland wil ten volle gebruikmaken van de mogelijkheden die de Wro biedt. De hoofddoelen van de structuurvisie zijn daarom als volgt geformuleerd:

  • De structuurvisie vormt de basis en het kader voor een visie op de toekomst en het daaraan gekoppelde (ruimtelijk) beleid.
  • De structuurvisie leidt tot een actief vereveningbeleid en een pro-actieve houding ten opzichte van nieuwe ontwikkelingen en dient als onderlegger voor de benutting van de mogelijkheden van de nieuwe Wro (grexwet).
  • De structuurvisie vormt een kapstok èn toetsingskader voor concrete plannen.

De beleidsdocumenten Gebiedsvisie Midden-Delfland 2025, de visie Vitale Dorpen Midden Delfland 2025 en het Landschapsontwikkelingsperspectief vormen de belangrijke bouwstenen van deze structuurvisie. Voor Den Hoorn wordt ingezet op behoud en versterking van het dorpse karakter. De ligging aan het water vormt een belangrijk element in het eigen karakter van Den Hoorn.

2.3.2 Woonvisie Midden-Delfland

In juni 2010 is de Woonvisie 'sturen op diversiteit' van de gemeente Midden-Delfland vastgesteld voor de periode 2010-2025. Het beleid op hoofdlijnen samengevat:

  • de gemeente zet in de diversiteit van de bevolking vanuit het streven naar Vitale Dorpen.
  • Dit vraagt met name om het vergroten van de kansen voor starters en jonge (potentiële) gezinnen.
  • Hiervoor is een gevarieerd woonaanbod nodig, met name meer betaalbare woningen in de ‘start- en tussensegmenten’.
  • De gemeente wil ook inspelen op de vergrijzing door een goed aanbod van en afstemming tussen wonen, zorg en welzijn.
  • De gemeente vraagt aandacht voor duurzaamheid en energiebesparing op het gebied van wonen en bouwen.
  • De gemeente neemt verantwoordelijkheid voor kwetsbare groepen op de woningmarkt

De volgende uitgangspunten zijn richtinggevend bij het invullen van programma's voor specifieke locaties in Den Hoorn:

  • het grootste deel van de woningbehoefte komt uit Den Hoorn, aangezien de groei van het aantal huishoudens en inwoners hier verreweg het grootst is;
  • in Den Hoorn liggen de meeste mogelijkheden voor nieuwbouw;
  • het grootste deel van de nieuwbouw vindt plaats in Den Hoorn;
  • accent op jonge gezinnen en starters;
  • in Woonservicezone accent op nultredenwoningen;
  • de nieuwbouw kent een groen kleinstedelijk tot suburbaan karakter en relatief wat meer appartementen;
  • stimuleren van alternatieve woonvormen op kleine schaal.

Kwaliteit en duurzaamheid woningbouw

De gemeente wil met name bij grotere nieuwbouwprojecten bepaalde doelstellingen bereiken op het gebied van duurzaam bouwen en de technische en woonkwaliteit die verder gaan dan de wettelijke eisen (zoals Bouwbesluit). De gemeente wil de uitgangspunten en doelstellingen vastleggen in contracten en convenanten met ontwikkelaars.

Diversiteit en keuzevrijheid

Om de diversiteit in het woningaanbod en de keuzevrijheid van mensen te vergroten zet de gemeente verschillende instrumenten in. De gemeente zet in op creëren van aanbod van ‘alternatieve’ woonvormen door ontwikkelaars te stimuleren om met vernieuwende ideeën te komen en ‘alternatieve’ woonvormen te realiseren. De gemeente geeft de voorkeur aan woonvormen of concepten die duurzaam kunnen worden ontwikkeld. Dergelijke woonvormen zullen niet in grote aantallen gerealiseerd moeten worden. De gemeente ziet dit als een nichemarkt en een manier om net die extra keuzevrijheid te bieden aan de bewoners die dat willen. Als het duurzame alternatieve woonvormen zijn, past het bovendien bij de duurzaamheidsdoelstellingen en het Cittaslow keurmerk van de gemeente.

De woonvisie is nader uitgewerkt in een woonagenda. Dit wordt nader toegelicht in subparagraaf 2.3.3.

2.3.3 Woonagenda

In maart 2017 is de woonagenda Midden-Delfland voor de periode 2016-2020 door de gemeente vastgesteld. Met deze woonagenda geeft de gemeente nadere invulling aan de in de woonvisie 2010-2025 geformuleerde doelstellingen. De woonagenda voorziet in de behoefte aan aanscherping en concreter maken van de woonvisie, vooral ten aanzien van de drie dorpen. De woonagenda is het ambitiedocument voor de komende jaren: 2016-2020.

Ten aanzien van diversiteit en keuzevrijheid is de volgende ambitie opgenomen in de woonagenda.

''Inzetten op het vergroten van de diversiteit in het woningaanbod, zodat inwoners in Midden -Delfland wooncarrière kunnen maken binnen de gemeente en zoveel mogelijk binnen het eigen dorp. Ook wil de gemeente mensen meer mogelijkheden bieden om zelf invloed uit te oefenen op de indeling of het ontwerp van de woning.''

Den Hoorn

In Den Hoorn is een goede balans in de bevolkingssamenstelling en er zijn mogelijkheden om wooncarrière te maken in het eigen dorp. Dat wil de gemeente zo houden. Bij bouwmogelijkheden in de komende jaren wil de gemeente vooral woningen toevoegen voor gezinnen. Uit de actualisatie van de gegevens blijkt dat de gemeente daarmee het best voorzien in de lokale behoefte van Den Hoorn. De gemeente wil dat vooral mensen die al in Den Hoorn wonen of die er vandaan komen in de nieuw te bouwen woningen gaan wonen.

Voor het toevoegen van eengezinswoningen is er in Den Hoorn in eerste instantie behoefte aan sociale huur. De afgelopen jaren zijn er namelijk weinig eengezinswoningen in de sociale huur gebouwd in Den Hoorn. Bij koopwoningen gaat het om toevoeging van woningen in het goedkopere en in het duurdere segment. De koopsector in Den Hoorn bestaat al uit veel woningen met een WOZ-waarde tussen de €250.000 en €400.000, toevoegingen in dat segment is niet meer nodig. Hoewel Den Hoorn al relatief veel appartementen heeft, is er nog wel een lokale behoefte aan wat luxere appartementen voor senioren in de vrije sector huur of koop.

De gemeente heeft ervoor gekozen om keuzes te maken op welke doelgroepen er wordt ingezet bij het realiseren van nieuwbouw. Bij deze keuzes is onderscheid gemaakt naar de verschillende dorpen. Voor Den Hoorn is gekozen om op de volgende doelgroepen in te zetten bij nieuwbouw.

  • I. Eengezinswoningen in de sociale huur voor (startende) gezinnen, onder de hoge aftoppingsgrens.
  • II. Eengezinswoningen in de koopsector voor (startende) gezinnen, tot €250.000.
  • III. Eengezinswoningen in de dure koopsector, vanaf €400.000.
  • IV. (Luxe) gelijkvloerse woningen voor empty-nesters en senioren, koop tussen €250.000 en €350.000 of vrije sector huur.

In de onderstaande tabel zijn het soort woningen en het aantal woningen per soort weergegeven welke zijn opgenomen in het stedenbouwkundig plan. Zie hiervoor ook subparagraaf 2.1.1.

Soort woningen   Aantal woningen  
Sociale huur woningen   66  
Goedkope koopwoningen   6  
Middeldure koopwoningen   19  
Dure koopwoningen   27  
Appartementen   44  
 
Totaal   162  

Tabel 2.2 soort en aantallen woningen plangebied (nog nader uit te werken)

Energie

Energiebesparing vormt voor de gemeente een belangrijk aandachtspunt, ook waar het gaat om het beperken van de woonlasten. Winst is niet alleen te bereiken bij nieuwbouw, maar ook in de bestaande voorraad.

De gemeente zet in op energiebesparende maatregelen om zo de (groei in) woonlasten te beperken en bewoners bewust te maken van hun invloed op de noodzakelijke energietransitie. Dit doet de gemeente zowel voor nieuwbouw en de bestaande bouw. Uitgangspunten zijn de ambities en maatregelen zoals vastgelegd in het duurzaam energie actieplan en in de Energievisie Samen naar een CO2 neutraal Midden-Delfland.

2.3.4 Woningbouwprogramma

In mei 2016 is het woningbouwprogramma, gemeente Midden-Delfland, voor de periode 2016-2021 vastgesteld. Het doel van dit woningbouwprogramma is om te verkennen in hoeverre de huidige nieuwbouwprojecten voorzien in de behoeften van de dorpskernen. Deze behoeften zijn geformuleerd in de woonagenda. Per dorpskern zijn de projecten in beeld gebracht en worden conclusies getrokken. Door middel van dit woningbouwprogramma ontstaat er inzicht in de relatie tussen de woningbouwlocaties en de woonagenda. Daarnaast is het mogelijk om te sturen op projecten en verdere invulling te geven aan de woonagenda tot 2021.

De prioriteiten uit de woonagenda worden in Den Hoorn zijn als volgt ingevuld.

Eengezinswoningen in de sociale huur voor startende gezinnen

In Den Hoorn is er vooral behoefte aan eengezinswoningen in de sociale huur voor startende gezinnen. Deze woningen zijn gewenst omdat er in de afgelopen jaren weinig eengezinswoningen in de sociale huur zijn bijgebouwd. De lokale behoefte van Den Hoorn is gericht op gezinnen.

Eengezinswoningen in de koopsector voor startende gezinnen, tot €250.000

Naast sociale huurwoningen is er in Den Hoorn ook behoefte aan meer bereikbare eengezinswoningen.

Eengezinswoningen in de dure koopsector, vanaf €400.000

In Den Hoorn zijn relatief weinig woningen in de dure koopsector. Dit zijn woningen vanaf €400.000.

Luxe gelijkvloerse woningen voor emptynesters en senioren (koop tussen € 250.000 en € 350.000 of vrije sector huur)

Naast eengezinswoningen wil de gemeente ook graag bouwen voor emptynesters en senioren in Den Hoorn. Voor deze doelgroep zijn luxe gelijkvloerse woningen gewenst. De meeste nieuwbouwprojecten in Den Hoorn voldoen niet aan deze behoefte.

Aanpassing programma De Kreek

Het eerste programma van De Kreek, zoals opgenomen in het vigerende bestemmingsplan, is vanuit de behoefte, de markt en de stedenbouwkundige opzet niet meer realistisch. Door de aanpassing van het programma biedt het project De Kreek de mogelijkheid om uitvoering te geven aan de woonagenda. De realisatie van dit programma wordt middels het voorliggende bestemmingsplan mogelijk gemaakt.

In subparagraaf 2.3.3 is toegelicht welke soort woningen en hoeveel woningen er zijn voorzien in De Kreek. In het stedenbouwkundig plan zijn zowel goedkope, middeldure en duurdere woningen opgenomen. Ook zijn er appartementen opgenomen in dit plan.

2.3.5 Verkeer en parkeren

Parkeren

Het parkeerbeleid in de gemeente Midden-Delfland is vastgelegd in de Nota Parkeernormen uit 2012. Het gemeentelijke beleid is erop gericht om het verkeer in de dorpskernen zoveel mogelijk te beperken en de kwaliteit van leven en openbare ruimte te bevorderen. Hierin past een actief beleid om de groei van de automobiliteit te beperken en een overmaat aan parkeeraanbod te voorkomen. De gemeente hanteert op dit moment voor nieuwbouw en verbouw van woningen een algemeen geldende parkeernorm van 1,5 parkeerplaats per woning en 0,3 parkeerplekken per woning voor bezoek. Door deze norm te hanteren wordt voldoende parkeergelegenheid geëist en een overmaat aan parkeerplaatsen voorkomen.

Het parkeren op eigen terrein voorziet binnen een plangebied of ontwikkelingslocatie voor een deel in de parkeerbehoefte. Het parkeren op eigen terrein kent echter wel zijn beperkingen ten opzichte van het parkeren op de openbare weg. Parkeerplaatsen op eigen terrein kunnen daarom niet volledig worden meegenomen in het bepalen van het geleverde parkeeraanbod.

Parkeervoorziening   %  
Garagebox zonder oprijlaan   50  
Oprijlaan* in tuin met of zonder garagebox   80  
Parkeervakken in parkeerkelder en/of andere gedeelde private parkeervoorziening met vaste parkeervakken   100  

Tabel 2.3 percentage van parkeren op eigen terrein dat meetelt in het bepalen van het parkeeraanbod

*Oprijlaan: verhard deel van een tuin met een afmeting van tenminste 2,00 x 5,00m, geschikt om een personenvoertuig op te parkeren

Verkeer

In januari 2017 heeft de gemeenteraad van Midden-Delfland het ‘Verkeersplan Den Hoorn’ vastgesteld. In dit verkeersplan is ook rekening gehouden met de bouw ontwikkelingen van ‘Lookwest-Noord 2013’ (inclusief de realisatie van 237 woningen in De Kreek).

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp16DH01-va01_0006.jpg"

Afbeelding 2.4 verkeersplan Den Hoorn, uitsnede wegencategorisering

Een studie uit 2006 naar de verkeers- en milieuaspecten van de bouwontwikkeling van de Harnaschpolder heeft gediend als basis voor de keuze van de wegencategorisering van het verkeersplan Den Hoorn, dat in 2017 is vastgesteld.

VPL-studie Harnaschpolder 2006

Het is wenselijk om in nieuwbouwgebieden het aantal autoritten te beperken, onder andere om de CO2-uitstoot zo laag mogelijk te houden. Door middel van stimulatie van andere vervoerswijzen en/of structureren van het autoverkeer kan het aantal autoritten worden beperkt. De gemeente Midden-Delfland heeft destijds Goudappel Coffeng de opdracht
gegeven voor het toepassen van een VPL-aanpak (‘Vervoersprestatie op locatie’) in de planvorming rond het bedrijventerrein Harnaschpolder en woongebied Look-west.

In deze studie zijn diverse verkeersmaatregelen onderzocht op de verplaatsingen per auto en de milieueffecten daarvan voor het gebied Harnaschpolder e.o. Onderstaande afbeelding geeft een overzicht van de onderzochte verkeersmaatregelen (wegafsluitingen / knippen).

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp16DH01-va01_0007.jpg"

Afbeelding 2.5 onderzochte verkeersmaatregelen VPL-studie Harnaschpolder


Eén van de conclusies van dit onderzoek luidt dat het afsluiten van de Achterdijkshoorn nabij de Woudseweg leidt tot beperkt langere reistijden tussen het deelgebied Lookwest en de volgende gebieden; Delft midden-west, Delft zuidwest, Schipluiden en De Lier. Bij een langere autoreistijd wordt het aantrekkelijker om een alternatieve vervoerswijze te kiezen (fiets of openbaar vervoer), waardoor een CO2-reductie behaald kan worden. Om die reden is het wenselijk om deze maatregel door te voeren. In 2013 is de aansluiting van de Achterdijkshoorn op de Woudseweg afgesloten vanwege verkeersveiligheid. De aansluiting zat te dicht op de kruising van de Woudseweg met de Harnaschdreef. Bijkomend voordeel is dat verkeer met bestemming Lookwest zo lang mogelijk op de hoofdwegenstructuur (Harnaschdreef) blijft rijden. Dit heeft een positief effect op de verkeersleefbaarheid in het verblijfsgebied Lookwest (beperking van doorgaand verkeer in het gebied).

Wegencategorisering (verkeersplan 2017)

In het Verkeersplan Den Hoorn zijn de routes via Achterdijkshoorn-Aagtenland en Victoria gecategoriseerd als 30 km wijkontsluitingswegen en alle overige wegen in het plangebied van Lookwest-Noord aangewezen als erftoegangswegen (woonstraten in 30 kmzone). In het verkeersplan Den Hoorn wordt de volgende onderverdeling aangehouden als maximale verkeersbelasting van erftoegangswegen binnen de bebouwde kom:

  • Erftoegangswegen met een (wijk)ontsluitende functie: maximaal 6.000 motorvoertuigen / etmaal (of hoger bij een juiste inrichting);
  • Overige erftoegangswegen van'lagereorde' (woonstraten): maximaal 4.000 motorvoertuigen / etmaal.
2.3.6 Energie

De energievisie ''Samen naar een CO2 neutraal Midden-Delfland'' is op 13 december 2016 vastgesteld door de gemeenteraad van Midden-Delfland. Deze energievisie beschrijft de gemeentelijke ambitie om in 2040 CO2 neutraal te zijn. Door middel van deze visie geeft de gemeente aan hoe de gemeente denkt dit te bereiken op de middellange- en lange termijn en hoe de gemeente de toekomstige energievoorziening van de gemeente ziet. Welke maatregelen de gemeente wel en niet passend vindt voor de gemeente en tegen welke randvoorwaarden. De rol van de gemeente concentreert zich op het voorlichten, stimuleren en faciliteren voor en samen met de partners van de gemeente. Om de doelstellingen en ambities in deze energievisie te behalen stelt de gemeente zich flexibel en adaptief op en staat de gemeente open om samen met de partners te werken aan een CO2 neutraal Midden-Delfland.

In de visie worden verscheidene energiebesparende maatregelen toegelicht. De maatregelen ten aanzien van duurzaam bouwen, isolatie en beperken gasverbruik worden voor het voorliggende plan toegelicht.

Duurzaam Bouwen

De gemeente wil bij nieuwbouwprojecten duurzaamheidsmaatregelen als voorwaarden stellen. Voor het nieuwbouwproject ‘De Kreek’ worden mogelijkheden voor duurzaam bouwen onderzocht.

Isolatie en beperken gasgebruik

De gemeente wil meer de nadruk leggen op het belang van isolatie bij bestaande- en nieuwbouw van particulieren en bedrijven. Bij nieuwbouwlocaties in de gemeente zal waar mogelijk en afhankelijk van de markt geen gasaansluiting meer worden aangelegd. Om dit te realiseren gaat de gemeente de mogelijkheden voor aansluiting op warmtenetten en andere duurzame energievormen bij projecten onderzoeken. Indien mogelijk wordt nu al ingezet op nieuwbouw zonder gas, bijvoorbeeld bij ‘De Kreek’. De gemeente zal met partners, waaronder Wonen Midden-Delfland, de mogelijkheden voor gasloos bouwen bespreken. Daarnaast zal de gemeente de bijdrage en mogelijkheden van de onderzoeken met energiemaatschappijen bespreken.

2.3.7 Conclusie gemeentelijk beleid

Het planvoornemen is passend binnen het gemeentelijk beleid. Het woningbouwprogramma sluit aan bij het woonbeleid van de gemeente. In het plangebied worden verschillende duurzaamheidsmaatregelen gerealiseerd. Dit sluit aan bij de energievisie van de gemeente. Het aspect duurzaamheid is nader toegelicht in de planbeschrijving van De Kreek, zie hiervoor Bijlage 1 Planbeschrijving De Kreek.

De aspecten verkeer en parkeren in relatie tot het planvoornemen worden toegelicht in subpragraaf 4.10.

De relatie van het woonbeleid met het planvoornemen en ook hoe het planvoornemen past binnen het provinciaal beleid zijn nader toegelicht in de onderbouwing van de ladder in subparagraaf 2.1.1.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Bestaande situatie

De Harnaschpolder in de gemeente Midden-Delfland wordt (gefaseerd) ontwikkeld ten behoeve van woningbouw en bedrijven. In het agrarisch gebied dat voorheen werd gebruikt voor glastuinbouw dienen zich daarmee nieuwe bestemmingen aan: wonen en werken. Met de transformatie van 'het glas' is het gebied de laatste jaren van kleur en gedaante veranderd. Het grootste gedeelte van de polder is ontwikkeld ten behoeve van woningbouw voor lokale en regionale woningbehoefte. Ook het aan het plangebied grenzende woongebied "Lookwest-Noord", Den Hoorn, is inmiddels afgerond.

Het plangebied van De Kreek is daarmee de laatste grote woningbouwlocatie in Midden-Delfland. In de huidige situatie is het gebied grotendeels braakliggend. Het wordt begrensd door de Achterdijkshoorn aan de oostzijde die de overgang vormt tussen Lookwest en De Kreek. Aan de westzijde loopt de busbaan en de Harnaschdreef. Aan de overzijde van deze weg ontwikkelt zich het bedrijventerrein Harnaschpolder. Ook aan de zuidzijde liggen bestaande bedrijven.

Aan de zuidzijde, langs de Woudseweg zijn recent tijdelijke woningen voor asielzoekers gerealiseerd. Dit deelgebied valt binnen de totale woningbouwontwikkeling van dit bestemmingsplan en te zijner tijd zullen deze tijdelijke woningen plaatsmaken voor de plannen die ten grondslag liggen aan dit bestemmingsplan met reguliere koop- en huurwoningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp16DH01-va01_0008.jpg"

Afbeelding 3.1 bestaande situatie plangebied

3.2 Toekomstige situatie

Het totale plangebied voor De Kreek is uitgewerkt in een nieuw stedenbouwkundig plan. In een intensief proces met stakeholders en omwonenden is gekozen voor een nieuwe structuur met als basis een nieuwe kreek op de locatie van de historische kreek. Het kreeklandschap vloeit door het gehele gebied en daarbinnen liggen 3 losse woonvelden met een gedifferentieerd woningprogramma.

Het totale voorlopige stedenbouwkundige plan laat een programma zien met zowel aan de noord als zuidzijde appartementen. De Kreek biedt binnen dit bestemmingsplan ruimte aan maximaal 162 woningen uiteenlopend van sociale huur, gestapeld en grondgebonden, tot dure koopwoningen, eveneens gestapeld en grondgebonden. De verdeling van de verschillende financieringscategorieën vindt plaats in de uitwerking, de verdeling van de verschillende typologieën zijn dan ook niet juridisch vastgelegd in dit bestemmingsplan.

Daarmee gaat dit gebied ruimte bieden aan een grote variatie aan woningen en zodoende een brede doelgroep. Dit sluit aan op de gemeentelijke wens die is vastgelegd in de woonagenda.

Het planvoornemen De Kreek is in een boekwerk nader toegelicht, zie hiervoor Bijlage 1 Planbeschrijving De Kreek. In Bijlage 2 is het Kader beeldregie gebouwen opgenomen.

In de onderstaande afbeelding is het stedenbouwkundig plan voor De Kreek weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp16DH01-va01_0009.jpg"

Afbeelding 3.2 stedenbouwkundig plan De Kreek

Toelichting planvoornemen De Kreek

Cittaslow

De gemeente Midden-Delfland is Cittaslow hoofdstad van Nederland. Cittaslow is het internationale keurmerk voor gemeenten met minder dan 50.000 inwoners die op het gebied van leefomgeving, landschap, streekproducten, gastvrijheid, milieu, infrastructuur, cultuurhistorie en behoud van identiteit tot de top behoren.

Dit betekent dat een gezond milieu, het versterken van de landschappelijke kwaliteiten en een goede infrastructuur hoog op de agenda van de gemeente staan. Hierbij komen allerlei aspecten aan bod die zijn ingedeeld in 9 thema's: Identiteit, Ruimtelijke kwaliteit, Ruimtegebruik, Groen en ecologie, Water, Mobiliteit, Sociale verbondenheid, Welzijn en Klimaat.

Deze uitgangspunten van Cittaslow vormen de basis voor de ontwikkeling van De Kreek waar in de ontwikkeling invulling wordt gegeven aan de volgende punten:

  • Belevingswaarden door eigen Identiteit.
  • Architectonische en stedenbouwkundige samenhang.
  • Gebruikswaarde door groot openbaar gebied.
  • Een geliefde wijk door integraal ontwerp en sterke identiteit.
  • Kwalitatief hoogwaardige en duurzame materialen.
  • Veilig openbaar gebied.
  • Toekomstwaarde door flexibiliteit.
  • Meervoudig ruimtegebruik.
  • Inbreiden.
  • Flexibiliteit.
  • Slimme fasering.

Groen/blauw

De Kreek wordt een leefomgeving met een landelijk karakter. Hierbij zijn groen en water belangrijke plandragers. Basis is een nieuwe kreek aan de Achterdijkshoorn. Deze zorgt voor een sterke identiteit, stedenbouwkundige samenhang en de noodzakelijke waterberging in het gebied.

De oevers van de kreek lopen over in brede groengebieden die tussen de woningen doorlopen. Hierdoor ontstaan zichtlijnen dwars door het woongebied en daarmee 3 kleinere woonclusters. Mensen wonen zoveel mogelijk aan het groen of met zicht op het groen. Door de verdeling in kleinere clusters ook slimme fasering mogelijk en de flexibiliteit om binnen de woonclusters telkens te reageren op de actuele vraag van de woonconsument.

Het groen wordt deels uitgevoerd als wadi om eveneens bij te dragen aan de gewenste oppervlakkige waterafvoer en waterberging.

De grote hoeveelheid aaneengesloten openbare ruimte biedt niet alleen kwaliteit voor de toekomstige bewoners, maar zorgt ook voor een ruime mate aan biodiversiteit, ingevuld met gebiedseigen beplanting. Dit zal in vervolg op dit bestemmingsplan uitgewerkt worden in een inrichtingsplan voor de openbare ruimte.

Verkeer en parkeren

In De Kreek zijn geen lange rechte woonstraten maar er is gekozen voor een meanderende, informele woonstraat. Hierdoor ontstaat telkens een wisselende beleving op de woningen en het landschap er omheen. Deze woonstraat verbindt de 3 woonclusters en sluit zowel aan de zuidzijde als noordzijde aan op de Achterdijkshoorn.

Parkeren wordt in De Kreek zoveel mogelijk uit het zicht gehouden. Het is veelal opgelost in parkeerhoven en pockets.

Gevarieerd en kleinschalig

Door het groen dat tussen de woningen door loopt en de meanderende woonstraat ontstaan ook verschillende oriëntaties van de woningen. Men woont aan de woonstraat, de kreek of een plantsoen met wisselende grootte en functionaliteit. Dit zorgt voor een grote mate van diversiteit.

Deze diversiteit wordt versterkt doordat ook het beoogde programma sterk gevarieerd is. In elk cluster is sprake van een mix van woningen voor verschillende doelgroepen, huur en koop. Zo ontstaan kleinschalige clusters die gefaseerd ontwikkeld kunnen worden.

Fasering

Het plan wordt gefaseerd gerealiseerd. De zuidpunt van het plan, waar in het stedenbouwkundig plan een appartementengebouw is gesitueerd, vormt de laatste fase van het plan. Op deze locatie staat nu huisvesting voor statushouders voor een periode van circa 7 jaar. Na deze periode als de statushouders weg zijn wordt de zuidpunt ontwikkelt. De eerste fase start direct aangrenzend aan de locatie van de statushouders en vindt de ontwikkeling in één of twee fasen plaats vanuit het zuiden naar het noorden met aansluitend de realisatie van het appartementengebouw in de noordpunt.

Duurzaam

De Kreek wordt een woongebied waarbij het landschap reikt tot aan de voordeur. Hier komt veilig en geborgen wonen te midden van de kreek en weelderige weiden waar kinderen veilig en avontuurlijk spelen. Het gebied biedt jong en oud ruimte voor ontspanning en sportief gebruik. De leefomgeving onderscheidt zich door de samenhang tussen duurzame bouwstenen voor biodiversiteit, gezondheid, klimaat, veilig- en leefbaarheid, energie en duurzaam bouwen. Hoe die bouwstenen vertaald zijn naar een integraal samenhangende structuur wordt in de paragrafen van het boekwerk De Kreek (Bijlage 1 Planbeschrijving De Kreek') nader toegelicht.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk zal worden ingegaan op de relevante milieu- en omgevingsaspecten.

4.1 M.e.r. beoordeling

Voor het voorliggende plan wordt onderzocht of de activiteiten(en), die het plan mogelijk maakt, merplichtig zijn. In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen in onderdeel C (merplicht) en onderdeel D (merbeoordelingsplicht). Daarnaast dient het college van Burgemeester en Wethouders bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen;

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

In onderdeel C zijn activiteiten, plannen en besluiten opgenomen waarvoor het maken van een milieueffectrapportage verplicht is. In onderdeel D zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen waarvoor een merprocedure van toepassing is.

De vormvrije m.e.r.-beoordeling is te beschouwen als een eenvoudige, compacte versie van de m.e.r.-beoordeling. De vraag die beantwoordt moet worden is of, gelet op de omvang (waarvoor de drempelwaarde een indicatie geeft), én de aard en de ligging van het project, sprake kan zijn van aanzienlijke milieueffecten, waardoor het opstellen van een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.

4.1.1 Onderzoek

Het planvoornemen betreft het realiseren van 162 woningen. Het plan bevat een activiteit die genoemd wordt in onderdeel D van de bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage. In onderdeel D (D 11.2) is de volgende activiteit opgenomen; de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.

In de volgende gevallen waarop de activiteit betrekking heeft is een aparte m.e.r.-beoordeling nodig;

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De omvang van het planvoornemen blijft onder de drempelwaarden genoemd in onderdeel D.11.2 in de bijlage van het Besluit Milieueffectrapportage. De activiteit betreft de realisatie van 162 woningen en zit daarmee ruim onder de drempelwaarde van 2000 woningen waarvoor een aparte m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Wel is het nodig om voor het te nemen besluit kort uit te leggen dat er geen significante milieugevolgen voor de omgeving zijn. Dit heet een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Vormvrije m.e.r. beoordeling

  • 1. Kenmerken project / activiteit,

De omvang van het project betreft het realiseren van 162 woningen, deze activiteit zit ruim onder de drempelwaarden van 2000 woningen.

Uit de beoordelingen van de aspecten verkeer en luchtkwaliteit blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor het planvoornemen. De capaciteit van de ontsluitingswegen van het plangebied zijn afdoende om de verkeerstoename af te kunnen wikkelen. Het plan draagt niet in betekende mate aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het plan voldoet ruimschoots aan de wettelijke bepalingen voor de luchtkwaliteit en aan de randvoorwaarden voor een goede ruimtelijke ordening. Het plan kan derhalve zonder verdere maatregelen worden gerealiseerd.

  • 2. plaats van het project / activiteit

Het plangebied ligt in niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied maar grenst wel aan het bestaande woongebied Lookwest-Noord. Voor het planvoornemen zijn verscheidene omgevingsaspecten nader beoordeeld en/of onderzocht.

  • 3. samenhang met andere activiteiten

Er is geen samenhang met plannen/ontwikkelingen buiten het plangebied. Binnen het plangebied wordt de nieuwbouw mogelijk gemaakt. Het realiseren van woningen sluit aan bij het woongebied Lookwest-Noord. De onderzoeken naar de verscheidene milieueffecten worden toegelicht in dit hoofdstuk.

De planontwikkeling belemmert de uitvoering van de bedrijfsactiviteiten op de nabijgelegen bedrijventerreinen niet.

  • 4. kenmerken van de (mogelijk belangrijke) nadelige milieugevolgen

De nieuwe ontwikkeling in het plangebied leidt niet tot belangrijke milieugevolgen. Er is geen sprake van een m.e.r.-beoordelingsplicht.

Voor het project is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

4.2 Bedrijven- en milieuzonering

4.2.1 Kader

Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de verschillende voorkomende functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken. De richtafstanden zijn afhankelijk van het omgevingstype waarbinnen de milieugevoelige bestemming is gelegen. De VNG publicatie gaat uit van het omgevingstype rustige woonwijk/rustig buitengebied of van een gemengd gebied.

Een rustige woonwijk/rustig buitengebied kan aangemerkt worden als een gebied zonder functiemenging en een minimale invloed van wegverkeer.

Bij een gemengd gebied is sprake van een functiemenging tussen wonen en milieubelastende activiteiten, van wonen langs drukke gebiedsontsluitingswegen of bij lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid.

De richtafstanden genoemd in de VNG publicatie zijn gebaseerd op het omgevingstype rustige woonwijk/rustig buitengebied. Voor het omgevingstype gemengd gebied kunnen deze richtafstanden met één stap worden verlaagd.

Het omgevingstype gemengd gebied is van toepassing op voorliggend plangebied. De rand van het woongebied is gelegen aan de drukke doorgaande ontsluitingsweg Harnaschdreef met busbaan. Rondom het woongebied komen meerdere functies voor; wonen en werken, het bedrijventerrein Harnaschpolder en er komen meerdere ontsluitingswegen voor.

In de onderstaande tabel is opgenomen welke richtafstanden aangehouden moeten worden van het woongebied tot de bedrijfsgronden waar verschillende milieucategorieën zijn toegestaan conform het bestemmingsplan Harnaschpolder.

Milieucategorie   Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   0 m  
2   10 m  
3.1   30 m  
3.2   50 m  

Tabel 4.1 milieucategorieën met bijbehorende richtafstanden

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen).

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden beoordeeld of bedrijven in de omgeving worden belemmerd door de ontwikkeling en of ter plaatse van gevoelige functies, zoals woningen, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.


Geluidsgevoelige objecten

Woningen zijn in het kader van wetgeving aangewezen als een geluidgevoelig object. Tuinen zijn geen geluidgevoelig object omdat daar geen sprake is van bewoning dan wel daarmee gelijkgesteld kan worden. In de tuinen vindt geen langdurig verblijf plaats.

4.2.2 Onderzoek

De richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming (conform het vigerende bestemmingsplan) die de milieubelastende functies toestaan en anderzijds de uiterste situering van de gevels van de woningen waarvoor het voorliggende bestemmingsplan wordt opgesteld. Of er wordt voldaan aan richtafstand wordt bepaald door de afstand te berekenen tussen de gevel van de woning en de grens van de bestemming 'Bedrijventerrein'. Deze berekening is conform een uitspraak Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 april 2014.

Voor de bepaling of er wordt voldaan aan de richtafstand tussen het wonen in het plangebied en het bedrijventerrein zijn de afstanden gemeten tussen deze functies. De afstand is gemeten vanaf de grens van het dichtstbijzijnde bouwvlak met de bestemming 'Wonen' tot aan de dichtstbijzijnde grens van het bestemmingsvlak 'Bedrijventerrein' of 'Bedrijventerrein - Uit te werken'

Ten noorden en ten westen van het plangebied is het bestemmingsplangebied Harnaschpolder Zuid 2014 (2017) gelegen. Op de gronden die in de nabijheid van het plangebied liggen zijn respectievelijk milieucategorieën 2, 3.1 en 3.2 toegestaan binnen het geldende bestemmingsplan.

Westzijde

Aan de westzijde van het plangebied, aan de overzijde van de Harnaschdreef, is een smal stuk grond gelegen waarop bedrijven zijn toegestaan met maximaal milieucategorie 2 conform het vigerende bestemmingsplan. De afstand van het dichtstbijzijnde bestemmingsvlak 'Wonen' tot het bestemmingsvlak 'Bedrijventerrein' waar deze milieucategorie is toegestaan bedraagt meer dan 10 meter.

Het gedeelte van het bedrijventerrein waarbinnen milieucategorie 3.1 bedrijven geplaatst mogen worden liggen op tenminste 40 meter afstand ten opzichte van het dichtstbijzijnde bestemmingsvlak 'Wonen'. En het gedeelte waar bedrijven met categorie 3.2 zijn toegestaan liggen op minimaal 80 meter afstand ten opzichte van het dichtstbijzijnde bestemmingsvlak 'Wonen'.

Ten westen van het plangebied zijn gronden gelegen binnen het vigerende bestemmingsplan Lookwest-Noord 2013 die bestemd zijn met 'Gemengd - Uit te werken'. Binnen deze bestemming zijn bedrijven toegestaan met maximaal milieucategorie 2. Het plangebied ligt op meer dan 30 meter afstand van deze gronden.

Het plangebied is op voldoende afstand gelegen van het bedrijventerrein aan de westkant van het plangebied.

Noordzijde

Ten noorden van het plangebied, aan de Gantel, ligt ook een gedeelte van het bedrijventerrein Harnaschpolder. Ook deze gronden vallen binnen het bestemmingsplan Harnaschpolder Zuid 2014. De gronden die direct aan de overzijde van het plangebied zijn gelegen zijn bestemd met 'Bedrijventerrein' en de gronden ten noordoosten van het plangebied zijn bestemd met 'Bedrijventerrein - Uit te werken'.

Binnen de bestemming 'Bedrijventerrein - Uit te werken' zijn bedrijven toegestaan met maximaal milieucategorie 3.2. De afstand tussen dit bestemmingsvlak en de grens van het bestemmingsvlak 'Wonen' bedraagt circa 46 meter, hiermee wordt niet voldaan aan de richtafstand van tenminste 50m.

Bestaande woningen liggen op een afstand van ca. 36 meter van deze locatie. Die woningen zijn al een beperkende factor bij het uitwerken dat gedeelte van het bedrijventerrein. Bij het uitwerken van de bedrijfslocatie moet ook het plangebied De Kreek betrokken worden om ervoor te zorgen dat er sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Op de gronden met de bestemming 'Bedrijventerrein' zijn, aan de zijde van de Gantel, bedrijven toegestaan met maximaal milieucategorie 3.1. Op een klein gedeelte van deze gronden zijn bedrijven toegestaan met maximaal milieucategorie 2. Op de rest van de gronden van dit bestemmingsvlak zijn bedrijven toegestaan tot en met maximaal milieucategorie 3.2.

Het gedeelte van het bedrijventerrein waarbinnen milieucategorie 3.1 en/of milieucategorie 2 bedrijven geplaatst mogen worden liggen op tenminste 40 meter afstand ten opzichte van het dichtstbijzijnde bestemmingsvlak 'Wonen'. En het gedeelte waar bedrijven met categorie 3.2 zijn toegestaan liggen op minimaal 70 meter afstand ten opzichte van het dichtstbijzijnde bestemmingsvlak 'Wonen'.

De afstanden tussen het noordelijk gedeelte van het bedrijventerrein Harnaschpolder met de bestemming 'Bedrijventerrein' en het plangebied zijn voldoende om te voldoen aan de richtafstanden.

Zuidzijde

Direct ten zuiden van het plangebied, aan de Woudseweg, zijn ook gronden gelegen die een bedrijfsbestemming kennen. Deze gronden zijn gelegen binnen het bestemmingsplan Hooipolder en Kerkpolder-Oost 2013 (2014). Deze bedrijfsgronden zijn bestemd met 'Bedrijf - Uit te werken'. Op deze gronden zijn bedrijven met een maximaal; milieucategorie 3.2 toegestaan. De afstand van het dichtstbijzijnde bestemmingsvlak 'Wonen' tot aan het bestemmingsvlak 'Bedrijf - Uit te werken' bedraagt 69 meter, hiermee wordt voldaan aan de richtafstand.

Ter plaatse van deze gronden is een tuincentrum met opslag consumentenvuurwerk gevestigd waarvoor milieucategorie 2 van toepassing is. Als er bedrijven met een hogere milieucategorie zich willen vestigen op dit bedrijventerrein dan dient rekening te worden gehouden met de woningbouw in De Kreek.

Ten zuidwesten van het plangebied is het plangebied van het bestemmingsplan Zuidhoornseweg (2014) gelegen. De gronden die aan de overzijde van de Woudseweg zijn gesitueerd zijn bestemd met 'Bedrijventerrein'. Op de gronden zijn bedrijven met maximaal milieucategorie 3.2 toegestaan. Qua afstand (82 meter) wordt er voldaan aan de richtafstand van 50 meter die aangehouden moet worden tot deze milieucategorie.

Het plangebied is op voldoende afstand gelegen van de bedrijfsgronden ten zuiden van het plangebied.

4.2.3 Conclusie

Op grond van indicatief bepaalde afstanden ten opzichte van het bedrijventerrein blijkt dat er wordt voldaan aan de richtafstanden tussen het woongebied en het bedrijventerrein. Uitzondering hierop zijn de gronden ten noorden van het plangebied met de bestemming 'Bedrijventerrein - Uit te werken'. De afstand tussen het dichtstbijzijnde bestemmingsvlak 'Wonen' en de bedrijfsgronden is te kort om te voldoen aan de richtafstand van tenminste 50m. De bestaande woningen ten oosten van de bedrijfsgronden zijn al een beperkende factor bij het uitwerken dat gedeelte van het bedrijventerrein. Bij het uitwerken van de bedrijfslocatie moet ook het plangebied De Kreek betrokken worden om ervoor te zorgen dat er sprake van een goed woon- en leefklimaat. Dit kan bijvoorbeeld betekenen dat de bedrijven verder naar achter op het bouwvlak geplaatst moeten worden om voldoende afstand tot de woningen in de noordpunt van het plangebied te creëren.

Gezien de grote afstand tussen het woongebied en de bedrijventerrein worden geen nadelige gevolgen voor bestaande bedrijven verwacht. Voor bedrijven die op het bedrijventerrein Harnaschpolder worden gerealiseerd moet rekening worden gehouden met de woningbouwontwikkeling in de Kreek. Bijvoorbeeld bedrijven die veel geluidshinder veroorzaken, ook 's nachts, zijn niet in de directe nabijheid van het woongebied toegestaan op grond van het Activiteitenbesluit.

4.3 Bodem

4.3.1 Kader

Adviesbureau IDDS heeft in augustus 2017 een bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 3.

Ter plaatse van de onderzoekslocatie zijn in 2016 een tweetal verkennende milieukundige bodemonderzoek uitgevoerd. Voorgaande en huidige milieukundige bodemonderzoeken zijn uitgevoerd in verband met de aanvraag van een omgevingsvergunning (activiteit bouwen). In het kader van de Woningwet/Gemeentelijke Bouwverordening dient een omgevingsvergunningaanvraag (activiteit bouwen) vergezeld te gaan van een rapportage inzake de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem.

Op basis van de eisen van de Omgevingsdienst Haaglanden is een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd te worden naar de asfalt- en puinverharding en onderliggende bodem. De puinverharding is aanvullend onderzocht op asbest. En ook de betreffende watergangen op de onderzoekslocatie zijn onderzocht.

Doel van het onderzoek was om vast te stellen of het voormalige dan wel het huidige gebruik van de onderzoekslocatie heeft geleid tot een verontreiniging van de bodem. Het milieukundig bodemonderzoek beoogde het verkrijgen van inzicht in aard, plaats van voorkomen en concentraties van eventueel aanwezige verontreinigende stoffen in de bodem.

4.3.2 Onderzoek

Het onderzoek bestond uit een drietal deelonderzoeken; een onderzoek naar puinverharding, een onderzoek naar asfalt en een onderzoek naar de waterbodem.

Deelonderzoek puinverharding

Voor het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de op de locatie aanwezige puinverharding en onderliggende bodem is het verhardingsmateriaal indicatief getoetst op de samenstellingswaarden van de organische parameters (Regeling bodemkwaliteit) om een beeld te verkrijgen van de hergebruiksmogelijkheden. Omdat de puinverharding als asbestverdacht is aangemerkt is deze daarnaast indicatief geanalyseerd op asbest.

Deelonderzoek asfalt

De onderzoeksopzet van het milieukundig onderzoek voor het bepalen van de chemische kwaliteit (teerhoudendheid) van het vrijkomende asfalt is afgeleid van het VKB-protocol 1003 onderdeel “Indicatief Onderzoek voor wegen/terreinverhardingen” en het CROW-publicatie 210 “Richtlijn omgaan met vrijkomend asfalt”. Doel van het onderzoek was het vaststellen van de dikte, opbouw en teerhoudendheid (chemische kwaliteit) van de asfaltverharding, teneinde de hergebruik- dan wel afzetmogelijkheden van het vrijkomende asfalt te bepalen.

Deelonderzoek waterbodem

Voor het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van het vrijkomende slib op de locatie is de betreffende waterbodem en onderliggende bodem onderzocht conform de NEN 5720:2009 (onderzoeksstrategie bij onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van waterbodem en baggerspecie, NNI, november 2009).

4.3.3 Conclusie

Aan de hand van de resultaten van het onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:

Puinverharding en onderliggende bodem

  • Ter plaatse van de onderzoekslocatie is een verhardingslaag met puin tot een diepte van circa 0,5 m-mv aangetroffen. De puinverharding bevat meer dan 50% bodemvreemd materiaal en kan derhalve niet geclassificeerd worden als bodem.
  • Het gehalte PCB’s is plaatselijk hoger dan de maximale samenstellingswaarde. Het materiaal ter plaatse is derhalve (op indicatieve basis) niet toepasbaar in het kader van hergebruik.
  • Ter plaatse van de puinverharding en het asfalt zijn op het maaiveld en in de boringen geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Analytisch is geen asbest aangetoond.
  • De onderliggende bodem is niet verontreinigd met alle onderzochte parameters.

Asfalt en onderliggende bodem

  • De asfaltconstructie heeft een gemiddelde dikte van circa 7,5 centimeter en bestaat wat betreft samenstelling uit dicht asfalt beton (DAB). De puinverharding is eveneens aangetroffen onder het asfalt tot een diepte van circa 0,5 m-mv.
  • Het onderzochte asfalt is niet teerhoudend. Het materiaal kan derhalve op de onderzoekslocatie worden hergebruikt, dan wel zonder meer worden afgevoerd naar een daartoe bestemde eindverwerker.
  • De onderliggende bodem is niet verontreinigd met alle onderzochte parameters.

Waterbodem en onderliggende bodem

  • Met betrekking tot het toepassen van het vrijkomende slib en de onderliggende bodem op of in de landbodem worden alle onderzochte watergangen ingedeeld als zijnde altijd toepasbaar.
  • Met betrekking tot het toepassen van het vrijkomende slib en de onderliggende bodem in oppervlaktewater worden alle onderzochte watergangen ingedeeld als zijnde altijd toepasbaar.
  • Het vrijkomend slib en de onderliggende bodem uit alle onderzochte watergangen is verspreidbaar op de aangrenzende percelen.

Het toepassen van de baggerspecie dient te worden voorgelegd aan de belanghebbenden zoals beheerder watergang, bevoegde gezag en/of eigenaar landbodem.

Beperkingen inzake het verlenen van een omgevingsvergunning (activiteit bouwen) worden op basis van de onderzoeksresultaten uit milieuhygiënisch oogpunt niet voorzien.

Aanbevelingen

De onderzoeksresultaten moeten voor gelegd aan het bevoegd gezag, zijnde Gemeente Midden-Delfland, danwel Omgevingsdienst Haaglanden, om na te gaan of zij kunnen instemmen met de onderzoeksresultaten en bovengenoemde conclusies ten behoeve van het verkrijgen van een omgevingsvergunning (activiteit bouwen).

Indien op de onderzoekslocatie ten gevolge van graafwerkzaamheden grond of puin vrijkomt en buiten de locatie wordt hergebruikt, vindt hergebruik veelal plaats binnen het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In dat geval dient de chemische kwaliteit van de grond te worden getoetst aan de kwaliteitsnormen die door het Besluit bodemkwaliteit aan de betreffende toepassing worden verbonden. Op basis van de resultaten van onderhavig onderzoek wordt verwacht dat een gedeelte van de puinverharding niet zonder beperkingen kan worden hergebruikt (niet vrij toepasbaar).

4.4 Cultuurhistorie & archeologie

4.4.1 Cultuurhistorie

De Kreek vindt zijn basis in de historische structuur van de Harnaschpolder met haar slagen en kreken. Een restant van de oude kreekloop is terug te vinden in het plangebied van De Kreek, nu een sloot grenzend aan de oostkant van het plangebied. In de planontwikkeling wordt deze historische kreek opgepakt en versterkt als identiteitsdrager van de woonwijk. De slagen zijn in het plan gehandhaafd als lange zichtlijnen vanuit de buurt naar de omgeving en zelfs

naar de kerktoren van Delft. In het Boekwerk Bijlage 1 Planbeschrijving De Kreek, wordt verder ingegaan op cultuurhistorie.

4.4.2 Archeologie
4.4.2.1 Kader

Rijksbeleid

In 1992 ondertekende Nederland mede het Verdrag van Valetta (Malta), met als doel de bescherming van het archeologisch erfgoed van Europa te bevorderen. In Nederland heeft dit geleid tot een herziening en aanvulling van verschillende wetten. Deze wijzigingswet (Wet op de Archeologische Monumentenzorg) werd op 1 september 2007 van kracht.

Met ingang van juli 2016 (Erfgoedwet) is het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed geregeld door één integrale Erfgoedwet.

De Erfgoedwet verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De feitelijke bescherming daarvan krijgt gestalte door het opnemen van voorschriften in het bestemmingsplan ten aanzien van de afgifte van een omgevingsvergunning voor bodemverstorende activiteiten in die gebieden die als archeologisch waardevol zijn aangemerkt. Deze voorschriften kunnen betrekking hebben op archeologisch vooronderzoek dat de aanvrager van de vergunning moet laten uitvoeren. Aan de vergunning zelf kunnen aanvullende voorwaarden worden verbonden, met als uiterste maatregel de verplichting tot planaanpassing of het laten verrichten van een opgraving

Provinciaal archeologisch beleid

Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich, conform het rijksbeleid op het behouden van archeologische waarden op de plaats waar de waarden zijn aangetroffen. De aandachtsgebieden op het gebied van archeologie zijn opgenomen in de Verordening Ruimte.

Archeologiebeleid Midden-Delfland

De gemeente Midden-Delfland heeft op 28 september 2010 het beleidsplan Archeologie Midden-Delfland vastgesteld. Belangrijk in dit beleidsplan is de gemeentelijke archeologische beleidskaart. De beleidskaart is gebaseerd op gedetailleerde kennis van de lokale landschapsontwikkeling, cultuurhistorie en het bodemarchief. Dit komt tot uiting in vijf periode-specifieke archeologische verwachtingskaarten die tonen op welke locaties resten uit bepaalde perioden worden verwacht. Op de beleidskaart worden deze verwachtingen vertaald naar verwachtingszones en gekoppeld aan concrete vrijstellingsgrenzen.

Bodemverstorende werkzaamheden die deze grenzen niet overschrijden worden op voorhand vrijgesteld van de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek. Op deze wijze wordt een goede balans bereikt tussen de verwachte aanwezigheid van archeologische resten en de voorwaarden die worden verbonden aan bodemverstorende activiteiten.

4.4.2.2 Onderzoek

Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan Lookwest-Noord 2013 en ter plaatse van het plangebied geldt de dubbelbestemming waarde Archeologie 1 en 2 met een vrijstellingsgrens van respectievelijk 50 m2 en 40 cm -maaiveld en 200 m2 en 40 cm -maaiveld. Voor deze dubbelbestemmingen geldt een archeologische onderzoeksplicht.

De afdeling archeologie van de gemeente Delft heeft middels een notitie (2017) uiteengezet waarom er geen archeologie onderzoek benodigd is voor het plangebied.

In afbeelding 4.1 zijn in het lichtblauw alle proefsleuven weergegeven, die in het kader van archeologisch onderzoek zijn uitgevoerd. In het noordelijk deel van De Kreek is dit onderzoek in 2006 uitgevoerd. Hiervan is nog geen rapportage beschikbaar. In het zuidelijk deel, Kreken-Zuid is in 2016 een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. Bij beide onderzoeken zijn alleen greppels van het Romeinse verkavelingssysteem aangetroffen, die door middel van deze onderzoeken voldoende zijn onderzocht.

Daarmee is binnen het plangebied voldoende archeologisch onderzoek uitgevoerd en is het wat betreft archeologie vrijgegeven voor toekomstige ontwikkelingen. Er hoeft dus geen archeologisch onderzoek meer plaats te vinden. In afbeelding 4.2 is dit weergegeven.

Ondanks dat de werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd zonder dat nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is, blijft wel altijd de algemene meldingsplicht bij het aantreffen van oudheden van toepassing. Op basis van paragraaf 5.4 van de Erfgoedwet moet iedereen die, anders dan bij het doen van archeologisch onderzoek, iets vind waarvan hij/zij weet of kan vermoeden dat het een (roerend of onroerend) monument betreft, dit melden bij de minister van OCW. Indien het bevoegd gezag van mening is dat dit noodzakelijk is, moet er tijd en ruimte geboden worden de resten te onderzoeken, documenteren en eventueel veiligstellen. Het niet melden van het aantreffen van oudheden is een overtreding van de Erfgoedwet en daarmee een strafbaar feit. Consequenties die hieraan verbonden kunnen worden zijn het intrekken van de verleende omgevingsvergunning of het opleggen van een geldboete.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp16DH01-va01_0010.jpg"

Afbeelding 4.1 archeologie onderzoeken Kreekzone

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp16DH01-va01_0011.jpg"

Afbeelding 4.2 vrijgegeven gebied Kreekzone

4.4.2.3 Conclusie

Het aspect archeologie levert geen belemmeringen, het plangebied is vrijgegeven met betrekking tot archeologie.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Kader

Voor het milieuaspect externe veiligheid zijn een aantal bronnen van belang, namelijk het vervoer van gevaarlijke stoffen via de weg, het spoor of het water, het transport door ondergrondse leidingen en de opslag van gevaarlijke stoffen. De normen voor het externe veiligheidsbeleid hebben een wettelijke status. Deze normen zijn een wettelijke verplichte toetsingsgrond bij besluiten op grond van de Wet ruimtelijke ordening, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Woningwet. Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het plaatsgebonden risico rond inrichtingen en langs transportroutes waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen/verwerkt respectievelijk vervoerd.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het groepsrisico drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde.

Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

4.5.2 Onderzoek

Aan de zuidzijde van het plangebied, aan de overzijde van de Woudseweg, vindt opslag van gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen plaatsvindt. Daarnaast is hier ook sprake van opslag van consumentenvuurwerk. De risicoafstand van het plaats gevonden risico bedraagt 20 meter. Er is geen sprake van een overschrijding van het groepsrisico. De PR 10-6 risicocontouren liggen niet buiten de inrichting en vormen dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied.

Ten westen van het plangebied is op circa 400 m afstand de A4 gelegen. Volgens het basisnet weg vindt over de A4: afrit 13 (Den Hoorn) – afrit 14 (Delft) vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het vervoer van brandbare gassen over deze weg is maatgevend voor het groepsrisico. Dit invloedsgebied bedraagt 355 m en strekt zich niet over het projectgebied.

Verder zijn er geen risicovolle bronnen in de directe omgeving van het plangebied aanwezig die van invloed zijn op de externe veiligheidssituatie in het projectgebied. Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp16DH01-va01_0012.jpg"

Afbeelding 4.3 Uitsnede risicokaart

Advies veiligheidsregio

In het kader van vooroverleg heeft de veiligheidsregio een advies uitgebracht ten aanzien van aspect externe veiligheid. Dit advies is opgenomen in Bijlage 10.

Het plangebied ligt op ongeveer 390 meter ten oosten van de rijksweg A4 en op ongeveer 3200 meter ten westen van de rijksweg A13. In geval van een calamiteit kan zich een scenario voordoen waarbij giftige stoffen vrijkomen. Gezien de afstand van het plangebied tot aan de rijkswegen A4 en A13 zal het groepsrisico als gevolg van de ontwikkelingen niet significant toe- of afnemen.

In de verdere inrichting van het gebied worden aspecten als bereikbaarheid van blusvoorziening verder uitgewerkt. Dit maakt geen onderdeel uit van het voorliggende bestemmingsplan.

4.5.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.6 Flora en Fauna

4.6.1 Kader

Wet Natuurbescherming

Voor het voorliggende plan is een flora- en faunaonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek heeft als doel te inventariseren of het project in strijd zou kunnen zijn met de natuurwetgeving. De Wet Natuurbescherming is per 1 januari 2017 van kracht en vervangt de Flora- en faunawet, de Boswet en de Natuurbeschermingswet 1998.

De Wet natuurbescherming beschermt de van nature in Nederland in het wild voorkomende planten en dieren en natuurgebieden.

Beschermingsregimes soorten

In de Wet natuurbescherming zijn drie categorieën soorten onderscheiden met een eigen beschermingsregime en daaraan gekoppelde verbodsbepalingen: vogels, habitatrichtlijnsoorten en overige soorten. Een soort kan niet onder meer dan één van deze regimes vallen. Vogels vallen per definitie onder het regime van de Vogelrichtlijn. De Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn betreffen Europese beschermingsregimes waar met de verbodsbepalingen artikel 3.1 en 3.5 in de Wet natuurbescherming in Nederland invulling aan wordt gegeven. Het regime ‘andere soorten’, artikel 3.10, heeft betrekking op soorten die alleen vallen onder een nationaal beschermingsregime; deze soorten zijn niet vermeld in de Europese richtlijnen.

Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland

De provinciale verordening bevat onder andere regels voor faunabeheereenheden en diverse vrijstellingen voor het bestrijden van schade en het uitvoeren van werkzaamheden. Ook is in de verordening opgenomen voor welke soorten een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen in artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming

Beleidsregel uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland

In de provinciale beleidsregel staan onderwerpen als het verlenen van tegemoetkomingen in de faunaschade en de vergunningverlening voor Natura 2000-gebieden in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof.

Zorgplicht

In de Wet natuurbescherming is een zorgbeginsel (artikel 1.10 en 1.11) opgenomen: de intrinsieke waarde van soorten is vastgesteld in een doelbepaling en geldt voor alle soorten, los van een beschermingsregime. Het is een algemeen geldende fatsoenseis die erop neerkomt dat redelijkerwijs vermijdbare schade aan en verstoring van planten en dieren moet worden voorkomen.

4.6.2 Onderzoek

Bureau Stadsnatuur heeft in 2016 een flora en fauna onderzoek uitgevoerd in het plangebied waarbij er onderzoek is gedaan naar het (mogelijk) voorkomen van beschermde natuurwaarden in het gebied. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 4.

Gebiedsbescherming

Vanuit de literatuur is eerst een analyse gemaakt van de gebiedenbescherming. Den Hoorn ligt ver buiten de Ecologische Hoofdstructuur en nog verder weg van de Natura 2000 gebieden. Een externe werking op een van deze gebieden is dan ook uitgesloten en hoeft niet verder beoordeeld te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp16DH01-va01_0013.jpg"

Afbeelding 4.4 Ecologische hoofdstructuur in de omgeving van het projectgebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp16DH01-va01_0014.jpg"

Afbeelding 4.5 Beschermde natuurgebieden (N2000)

Literatuurstudie

Voor een eerste grove indicatie is de Effectenindicator van Alterra gebruikt. en de FloraFaunaCheck (www.florafaunacheck.nl) die data van de NDFF gebruikt.

Hierbij kwamen diverse soorten vleermuizen naar voren die ooit in een straal rondom dit gebied waargenomen zijn of alleen theoretisch kunnen voorkomen (Baardvleermuis, Franjestaart). Met de Zoogdieratlas is dit gecorrigeerd en op basis van hun ecologie kunnen deze soorten uitgesloten worden van een binding met het projectgebied. Gewone dwergvleermuis kan het gebied gebruiken om te foerageren, evenals de Gewone grootoorvleermuis, Kleine dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis, Laatvlieger, Meervleermuis, Rosse vleermuis, Tweekleurige vleermuis en Watervleermuis.

Een vaste rust- of verblijfplaats (kraamverblijf, zomerverblijf, paarverblijf of winterverblijf) is echter niet van toepassing wegens het ontbreken van voor deze soorten geschikte bebouwing of bomen. Indien het gebied gebruikt wordt om te foerageren, is dit niet essentieel van aard omdat er voldoende alternatieve gebieden aanwezig zijn met een vergelijkbare of betere functionaliteit als leefgebied.

Gesuggereerde soorten als Eekhoorn, Waterspitsmuis en Noordse woelmuis kunnen uitgesloten worden wegens de ontbrekende habitat.

Ditzelfde geldt voor plantensoorten als de Bijenorchis, Brede orchis, Gele helmbloem, Moeraswespenorchis, Ruig klokje, Steenanjer, Steenbreekvaren, Waterdrieblad en Wilde kievitsbloem. Voor deze soorten ontbreekt het juiste biotoop in het projectgebied. Voor de gesuggereerde soorten Rietorchis en Stijf hardgras is in het veld gezocht naar de aanwezigheid omdat het theoretisch mogelijk is dat deze voorkomen in het plangebied.

Bittervoorn en Kleine modderkruiper kwamen als mogelijke vissoort naar voren; deze kunnen inderdaad niet worden uitgesloten. In het veld is aandacht besteed aan het beoordelen van de watergangen met deze soorten in het achterhoofd.

Qua vogels werden Boomvalk, Buizerd, Havik, Ransuil, Kerkuil, Steenuil als opties door Alterra genoemd. Hiervoor ontbreken de juiste bomen en/of gebouwen die deze soorten verlangen. Grote gele kwikstaart werd geopperd, deze kan slechts incidenteel in de winter gebruik maken van het gebied maar dit betreft geen beschermde situatie.

Ringslang werd genoemd maar het projectgebied valt ruim buiten het verspreidingsgebied. Rugstreeppad kwam als optie naar voren; in theorie is deze mogelijk in dit gebied. Daarom is in het veld extra aandacht besteed aan deze soort.

Uiteraard kunnen er algemene soorten aanwezig zijn zoals Gewone pad, Bruine kikker, Konijn, Haas en Egel. Voor deze soorten geldt echter een vrijstelling voor ruimtelijke ontwikkelingen. De Zorgplicht blijft onverminderd van toepassing; het doden en verontrusten van deze soorten dient waar mogelijk voorkomen te worden.

Tot slot is het mogelijk dat ‘overige’ vogelsoorten tot broeden komen in het gebied; hiervoor is geen ontheffing mogelijk. Vogels mogen tijdens het broeden niet verstoord worden, ongeacht het beschermingsregime. Daarom moet voorafgaand aan werkzaamheden vooral voorkomen worden dat er vogels gaan broeden, wanneer in het broedseizoen gewerkt moet worden.

Veldbezoek

Op 29 september 2016 is het gebied door twee ecologen bezocht. Hierbij is het terrein doorgelopen, waarbij gebruik is gemaakt van een verrekijker.

4.6.3 Conclusie

Uit het flora en fauna onderzoek is gebleken dat er in het plangebied geen sprake is van;

  • Gebiedsbescherming
  • Externe werking op beschermde gebieden elders

Anders dan de algemene en/of in de Wnb vrijgestelde soorten is er geen sprake van;

  • Strikt beschermde zoogdieren
  • Beschermde plantensoorten
  • Jaarrond beschermde vogelsoorten
  • Beschermde amfibieën of reptielen
  • Beschermde vissoorten
  • Beschermde insectensoorten

Bij het dempen van de watergangen (zie onderstaande afbeelding) wordt vanuit het oogpunt van de Zorgplicht aanbevolen om vooraf alle aanwezige vissen te verjagen en/of te laten wegvangen en weer uit te zetten in de dichtstbijzijnde watergang in hetzelfde watersysteem. Een ecoloog kan dit begeleiden, voorafgaand aan het daadwerkelijk dempen van de watergangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp16DH01-va01_0015.jpg"

Afbeelding 4.6 Watergangen die mogelijk gedempt worden

Voor overige, algemene soorten die mogelijk voorkomen in het gebied, hoeven geen maatregelen genomen te worden. Van deze soorten wordt verondersteld dat deze tijdens de werkzaamheden vanzelf een veilig heenkomen vinden in aangrenzend gebied.

Tot slot moet bij werkzaamheden altijd rekening gehouden worden met het broedseizoen, ongeacht welke vogelsoort het betreft. Wanneer de wilg die middenin het gebied staat niet gehandhaafd wordt in het nieuwe ontwerp, moet deze worden gekapt voor of na het broedseizoen. Wanneer de grond bouwrijp gemaakt wordt en voorbelast met zand, en er tijdens het broedseizoen gewerkt moet worden, dient het terrein broedvrij gehouden te worden. Plan indien mogelijk de werkzaamheden daarom buiten de periode 1 maart – 1 september, om conflict met de natuurwetgeving te voorkomen.

4.7 Geluid

4.7.1 Kader

Geluidsoverlast kan worden veroorzaakt door industrielawaai, railverkeerslawaai, wegverkeerslawaai en luchtverkeerslawaai van Schiphol. De Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet kent grenswaarden voor geluid. Bepaalde geluidsgevoelige objecten mogen alleen worden toegelaten als zij geen ontoelaatbare geluidsbelasting ondervinden. Daartoe moet op grond van artikel 3.3.1 Besluit ruimtelijke ordening zones in het bestemmingsplan worden opgenomen rond geluidbronnen. Het bestemmingsplan moet de ligging en de afmetingen van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen gelegen binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein als bedoeld in de Wet geluidhinder aangeven.

Geluidsgevoelige objecten Wet geluidhinder

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt vooral in het ruimtelijk spoor bescherming tegen (spoor)weglawaai en industrielawaai van inrichtingen gelegen op een gezoneerd industrieterrein. In de Wet geluidhinder wordt een beperkt aantal typen objecten beschermd.

De Wet geluidhinder beschermt de volgende objecten:

  • woningen
  • andere geluidsgevoelige gebouwen
  • geluidsgevoelige terreinen

Geluidszones

In artikel 74 van de Wet geluidhinder is bepaald dat zich langs alle wegen een geluidszone bevindt. Dit is de zone langs een weg waarbinnen akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Uitzondering hierop zijn de wegen:

  • die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/h.

De breedte van de zone hangt af van het aantal rijstroken en de ligging van de weg in stedelijk dan wel buitenstedelijk gebied.

Geluidscriteria

Er kunnen zich verschillende situaties voordoen, waarin akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. In de onderstaande afbeelding zijn de geluidscriteria weergegeven, waaraan in deze verschillende situaties moet worden voldaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp16DH01-va01_0016.jpg"

Afbeelding 4.7 Situaties, zoals beschreven in de Wet geluidhinder

Geluidsreducerende maatregelen

Indien niet wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde dient de toepassing van geluidsreducerende maatregelen te worden overwogen. De prioriteit die de Wet geluidhinder geeft aan geluidsreducerende oplossingen is als volgt:

  • bronmaatregelen, zoals verkeers- en wegdekmaatregelen;
  • overdrachtsmaatregelen, zoals het vergroten van de afstand tussen de woning en de weg, schermen en wallen;
  • ontvangermaatregelen, zoals toepassing van gevelwering of dove gevels, dit zijn gevels zonder te openen delen die grenzen aan een geluidgevoelige ruimte.

Hogere waarde en Bouwbesluit

Wanneer geluidsreducerende maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard, kan ontheffing worden aangevraagd voor een hogere waarde.

Het Bouwbesluit stelt (in geval van ontheffing) eisen met betrekking tot het geluidsniveau in de geluidgevoelige vertrekken van geluidgevoelige bestemmingen. In het besluit is opgenomen dat in verblijfsruimten van woningen voldaan moet worden aan een maximale binnenwaarde van 33 dB. Daarbij dient uitgegaan te worden van de situatie zonder toepassing van de correctie volgens artikel 110g van de Wet geluidhinder.

Gemeentelijk geluidsbeleid

Door het college van Burgemeester en Wethouders is de ''Beleidsregel vaststellen hogere grenswaarden gemeente Midden-Delfland'' vastgesteld. In deze beleidsregel is beschreven welke criteria de gemeente Midden-Delfland hanteert bij het vaststellen van hogere grenswaarden.

Het college van Midden-Delfland kan gebruik maken van zijn bevoegdheid ontheffing te verlenen voor een hogere grenswaarde.

4.7.2 Onderzoek

De nieuwe woningen zijn gesitueerd binnen de geluidszone van de Rijksweg A4, Harnaschdreef, Woudseweg en de Hooipolderweg. Daarom is akoestisch onderzoek nodig waarbij de geluidsbelasting op de gevels van de nieuwe woningen dient te worden getoetst aan de normen uit de Wet geluidhinder. Goudappel Coffeng heeft in januari 2018 een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 5.

Voor het berekenen van de geluidsbelasting is een geluidsmodel opgesteld met het programma GeoMilieu, versie 4.10.

4.7.3 Resultaten

Rijksweg A4

Voor een deel van de nieuwe woningen wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden ten gevolge van de Rijksweg A4. De maximaal berekende geluidsbelasting bedraagt 52 dB. Daarmee wordt de voorkeursgrenswaarde met maximaal 4 dB overschreden. Van een overschrijding van de maximale ontheffingswaarde van 53 dB, is in voorliggende situatie geen sprake. In de afbeelding 4.8 is aangegeven voor welke woningen/appartementen een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde berekend is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp16DH01-va01_0017.jpg"

Afbeelding 4.8 Locaties waar de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden ten gevolge van de Rijksweg A4

Bij de berekeningen is onderscheid gemaakt in de situatie voor de begane grond, de eerste verdieping en de tweede verdieping van de woningen. Te zien is dat op de hoger gelegen verdiepingen voor meer locaties sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. Op de begane grond (tuinniveau) wordt voor bijna alle woningen voldaan aan de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van de Rijksweg A4.

Ten gevolge van de Rijksweg A4 zijn overschrijdingen berekend van de voorkeursgrenswaarde. De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden. Geluidsreducerende maatregelen om de geluidsbelasting te beperken, zijn mogelijk niet reëel of onvoldoende effectief. Het aanvragen van hogere grenswaarden voor de nieuwe woningen lijkt dan ook een reële optie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp16DH01-va01_0018.jpg"

Afbeelding 4.9 Benodigde hogere grenswaarden

Bij het vaststellen van de hogere grenswaarden is het ook van belang om te voldoen aan de ‘Beleidsregel hogere grenswaarden Midden-Delfland’.

Harnaschdreef

De geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de Harnaschdreef is voor diverse waarneempunten hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De hoogst berekende geluidsbelasting bedraagt 52 dB. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt in geen geval overschreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp16DH01-va01_0019.jpg"

Afbeelding 4.10 Woningen met een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde t.g.v. de Harnaschdreef (waarneemhoogte 7,5 m)

Geluidsreducerende maatregelen om de geluidsbelasting te beperken, zijn mogelijk niet reëel of onvoldoende effectief. Het aanvragen van hogere grenswaarden voor de nieuwe woningen lijkt dan ook een reële optie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp16DH01-va01_0020.jpg"

Figuur 4.11 Benodigde hogere grenswaarden t.g.v. de Harnaschdreef

Woudseweg

Ten gevolge van de Woudseweg is een maximale geluidsbelasting berekend van 46 dB voor de meest zuidelijk gelegen appartementen. Daarmee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden. Nader onderzoek naar geluidsbeperkende maatregelen is in voorliggende situatie niet noodzakelijk.

Hooipolderweg

Door de grote afstand van de nieuwe woningen tot de weg is sprake van relatief lage geluidsbelastingen. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt niet overschreden. Nader onderzoek naar geluidsbeperkende maatregelen is in voorliggende situatie niet noodzakelijk.

Gantel (30 km/h)

De maximaal berekende geluidsbelasting (inclusief correctie conform artikel 110g Wght, die ook van toepassing is bij gezoneerde wegen) bedraagt 48 dB. Voor de vergelijkbaarheid van de geluidsbelastingen en de relatie met de grenswaarden, is deze correctie ook op de 30 km/h-wegen toegepast. De berekende geluidsbelasting ten gevolge van de Gantel is niet hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Aagtenland - Achterdijkshoorn (30 km/h)

De geluidsbelastingen ten gevolge van Aagtenland - Achterdijkshoorn zijn weergegeven bijlage 2 van het onderzoek. De maximaal berekende geluidsbelasting bedraagt 52 dB op de zijgevel van de woning op de meest korte afstand. Een impressie van de woningen waarvoor een geluidsbelasting berekend is die hoger is dan 48 dB, is weergegeven in figuur 4.12. Het gaat om een geluidsbelasting van 52 en 50 dB. De geluidsbelastingen boven de 48 dB zijn berekend ter hoogte van het Aagtenland nabij de Gantel. Op dit laatste wegdeel komt al het verkeer uit de wijk, waardoor de verkeersintensiteit daar hoger is.

In voorliggende situatie gaat het om een relatief beperkt aantal woningen waarvoor een geluidsbelasting berekend is van 50-52 dB. Een dergelijke geluidsbelasting is niet uitzonderlijk voor een stedelijke omgeving en van een overschrijding van de maximale ontheffingswaarde van 63 dB (die van toepassing is bij gezoneerde wegen), is in voorliggende situatie geen sprake.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp16DH01-va01_0021.jpg"

Afbeelding 4.12 Locatie met een geluidsbelasting hoger dan 48 dB

4.7.4 Conclusie

Uit het onderzoek is gebleken dat voor alleen voor de Rijksweg A4 en de Harnaschdreef de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden.

Geluidsreducerende maatregelen om de geluidsbelasting te beperken zijn niet reëel of onvoldoende effectief. Daarom zijn er hogere grenswaarden aangevraagd. Op 22 januari 2018 is besloten om de aangevraagde hogere waarden vast te stellen. Het besluit is als Bijlage 2 Besluit hogere grenswaarden bij dit bestemmingsplan toegevoegd.

De andere wegen in de nabijheid van plangebied leveren geen belemmeringen op voor het planvoornemen.

4.8 Luchtkwaliteit

4.8.1 Kader

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. De 'Wet luchtkwaliteit' (2007) bevat een gebiedsgerichte aanpak via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL-programma is op 1 augustus 2009 in werking getreden. De Wet milieubeheer (artikel 5.12 en verder) vormt de juridische grondslag voor het NSL. Daarnaast zijn de volgende 2 besluiten relevant: het Besluit derogatie en het Besluit maatregelen richtwaarden. Deze beide besluiten zijn op 1 september 2009 in werking getreden, met terugwerkende kracht vanaf 1 augustus 2009.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen.

In Titel 5.2. Luchtkwaliteitseisen van de Wet Milieubeheer (Wm) zijn bepalingen en voorschriften opgenomen betreffende de luchtkwaliteit in Nederland. Bestuursorganen dienen op grond van artikel 5.16, eerste lid Wm, bij de uitoefening van in het tweede lid limitatief opgesomde bevoegdheden of toepassing van wettelijke voorschriften, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit, gebruik te maken van een of meer van de volgende gronden:

  • a. een project leidt niet tot overschrijding van een grenswaarde;
  • b. een project leidt per saldo tot gelijk blijven of verbetering van de luchtkwaliteit;
  • c. een project draagt "niet in betekende mate" bij aan de concentratie van een stof;
  • d. een project is genoemd of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.

De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Met name doordat projecten waarvan vastgesteld is dat deze 'Niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging zijn vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Een project draagt 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging als de 3% grens niet wordt overschreden. De 3% grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. In de "Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" wordt aangegeven op welke manier snel kan worden vastgesteld of de bijdrage van een nieuwbouwproject op de luchtkwaliteit valt onder de term "niet in betekende mate".

Gevoelige bestemmingen

Sinds 2009 beperkt het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) de vestiging van ‘gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het besluit richt zich op bescherming van mensen die verhoogd gevoelig zijn voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). Dit zijn vooral kinderen, ouderen en zieken. Daarom stelt het besluit onderzoekszones in. Binnen die onderzoekszones is een luchtkwaliteitsonderzoek nodig. De zones worden gemeenten vanaf de rand van de weg. Ze zijn aan weerszijde 300 meter breed bij rijkswegen en 50 meter bij provinciale wegen.

Niet in betekende mate bijdragen

Het 'Besluit niet in betekende mate bijdragen'' (luchtkwaliteitseisen) is geldig sinds 20 juni 2012. In dit besluit is opgenomen bij ministeriële regeling categorieën van gevallen kunnen worden aangewezen waarvoor in ieder geval geldt dat deze niet in betekende mate bijdragen (artikel 4). Deze categorieën kunnen onder meer betrekking hebben op;

  • a. inrichtingen;
  • b. infrastructuur;
  • c. kantoorlocaties;
  • d. woningbouwlocaties.

Per 22 maart 2013 is de 'Regeling niet in betekende mate bijdragen' (regeling NIBM) van kracht). In de 'Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' (Regeling NIBM) zijn voor verschillende functiecategorieën cijfermatige kwantificaties opgenomen, waarbij een ontwikkeling als een NIBM-project kan worden beschouwd (artikel 4). In bijlage 3a zijn de categorieën opgenomen waarvoor geldt dat deze niet in betekende mate bijdragen.

Relevant voor het planvoornemen is voorschrift 3A.2 behorende bij bijlage 3a. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de 'Regeling NIBM' wordt een woningbouwlocatie met één ontsluitingsweg en welke netto niet meer dan 1500 woningen omvat gezien als NIBM. In het geval een woningbouwlocatie betreft met twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling en netto niet meer dan 3000 woningen omvat wordt dit ook gezien als NIBM.

4.8.2 Onderzoek

Het plangebied betreft een woningbouwlocatie welke wordt ontsloten via één ontsluitingsweg en op deze locatie worden niet meer dan 1500 woningen gebouwd. Hiermee valt de ontwikkeling in de categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden. De ontwikkeling draagt dan ook 'niet in betekende mate' bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het wel van belang om een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied te geven.

BuroDB heeft op 27 juli 2017 een notitie opgesteld waarin het aspect luchtkwaliteit nader wordt toegelicht. Zie hiervoor ook Bijlage 6.

Het planvoornemen heeft betrekking op een totaal van 162 woningen. Hiermee is het wettelijk gezien niet nodig om voor de uitoefening van de bevoegdheden de gevolgen voor de luchtkwaliteit door het plan vast te stellen. Dit neemt niet weg dat de gevolgen voor de luchtkwaliteit wel vastgesteld mogen en kunnen worden. Inzicht in de luchtkwaliteit en de gevolgen voor bijvoorbeeld gezondheidseffecten kan een (positieve) rol spelen voor het imago van de wijk.

Voor het plan is een globale analyse van de effecten voor de luchtkwaliteit uitgevoerd. Bij de beoordeling is gekeken naar twee aspecten van de luchtkwaliteit. Enerzijds naar de concentraties luchtverontreiniging als gevolg van de extra verkeersbewegingen door het plan. Hiermee is aangegeven of het plan al dan niet in betekende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Anderzijds naar de totale concentraties stoffen ter plaatse van het plangebied. Hiermee is getoetst aan de geldende grenswaarden uit de Wet Milieubeheer.

Het Besluit gevoelige bestemming heeft betrekking op onderwijsgebouwen, kinderopvang, verzorgingstehuizen, verpleeghuizen, bejaardenhuizen of een combinatie daarvan. In dit plan is geen sprake van een van de genoemde categorieën of combinatie daarvan. Bovendien ligt het plangebied op een afstand van ca. 400 meter van de snelweg A20.

Ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit heeft het plan met de bouw van 162 woningen geen substantiële nadelige effecten voor de leefbaarheid van de omgeving. Het plan voldoet ruimschoots aan de wettelijke bepalingen voor de luchtkwaliteit en aan de randvoorwaarden voor een goede ruimtelijke ordening. Het plan kan derhalve zonder verdere maatregelen worden gerealiseerd.

4.8.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het planvoornemen. Het project draagt in niet betekende mate bij aan de luchtkwaliteit en daarmee is vervolgonderzoek niet nodig.

4.9 Water

4.9.1 Kader
4.9.1.1 Europees en rijksbeleid

Nationaal waterplan

Op 10 december 2015 is het nationaal Waterplan voor de periode 2016-2021 vastgesteld. In dit waterplan staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement
  • Nederlanders leven waterbewust.

Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Het rijk streeft naar een duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer en heeft de ambitie om de komende decennia te investeren in bescherming tegen overstromingen en in de zoetwatervoorziening. Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op de korte en de lange termijn. Om een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem te bereiken moet het water meer bepalend zijn bij de besluitvorming over grote ruimtelijke opgaven dan voorheen. De mate van bepalendheid wordt afhankelijk gesteld van, onder meer, de omvang en de aard van de ingrepen, bestaande functies, nieuwe andere ruimteclaims en de bodemgesteldheid van een gebied.

Waterwet

Op 29 januari 2009 is de waterwet vastgesteld.

De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen.

De waterschappen hebben een bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen, bemalingen en infiltraties, met uitzondering van onttrekkingen voor drinkwater, koude en warmteopslag en grote industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3/jaar. Gemeenten hebben verregaande taken en bevoegdheden in het kader van de zorgplicht voor het inzamelen van afvalwater in de riolering en voor hemelwater en grondwater.

Nationaal bestuursakkoord water

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.

In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.

In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort.

4.9.1.2 Beleid waterschap

Het plangebied is gelegen in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Delfland. Het Hoogheemraadschap heeft de strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren beschreven in het Waterbeheerplan. Op 19 november 2015 is het Waterbeheerplan voor de periode 2016- 2021 vastgesteld. Dit beleid is formeel vastgelegd in de Keur en de legger.

Keur

Op 19 februari 2015 heeft het Hoogheemraadschap van Delfland de Keur Delfland vastgesteld. De keur bevat bepalingen die nodig zijn voor de behartiging van de opgedragen taak om zorg te dragen voor het watersysteem. De keur heeft een beschermend karakter en bevat gebods- en verbodsbepalingen om het watersysteem te beheren. De bepalingen hebben betrekking op het onderhoud, de aanleg en gebruik van oppervlaktewaterlichamen, bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken.

Watervergunning

Aanvragen om een watervergunning worden getoetst aan Delflands beleid en in het bijzonder aan beleidsregels. De beleidsregels worden door het bestuur vastgesteld. Daarin is beschreven hoe de afweging van het algemene belang van het watersysteem tegenover het particuliere belang van de aanvrager van de watervergunning plaatsvindt. Voor sommige activiteiten is een watervergunning van het Hoogheemraadschap van Delfland nodig, bijvoorbeeld:

  • graven of dempen van oppervlaktewater;
  • bouwen binnen de beschermingszone van een waterkering;
  • aanleg van ondergrondse leidingen.

Leggers

Om te bepalen waar de verschillende keurbepalingen en algemene regels gelden is de legger van belang. In de legger worden de waterstaatswerken en de daaraan grenzende zones zoals de beschermingszone en het profiel van vrije ruimte aangegeven. Binnen de in de legger aangegeven zones zijn de bepalingen uit de keur van toepassing. Daarbij wordt in de legger de ligging, vorm, afmeting en constructie van de waterstaatswerken aangegeven en is aangewezen wie onderhoudsplichtige van een waterstaatswerk is.

In het gebied van Hoogheemraadschap van Delfland gelden thans de volgende leggers:

  • de legger Wateren (oppervlaktewaterlichamen, bergingsgebieden, bepaalde ondersteunende kunstwerken en bijbehorende zones);
  • de legger Zeewering (primaire waterkering en bijbehorende zones);
  • de legger Delflandse dijk, Zeedijk, en Rivierdijk (primaire waterkering en bijbehorende zones);
  • de legger Regionale Waterkeringen (regionale waterkeringen en bijbehorende zones);
  • de legger van de Binnenwaterkeringen, Landscheidingen, Boezemkaden, Polderkaden en Waterscheidingen (overige waterkeringen en bijbehorende zones).

Stand still beginsel

Belangrijk uitgangspunt is dat de waterhuishouding door ruimtelijke veranderingen niet mag verslechteren (standstillbeginsel). Het is belangrijk om water al bij de locatiekeuze en het ontwerp van ruimtelijke ontwikkelingen als ordenend principe te gebruiken. Dat voorkomt het ontstaan van knelpunten achteraf, zoals (grond)wateroverlast of slechte waterkwaliteit.

Voor het plangebied zijn specifieke afspraken gemaakt over de hoeveelheid waterberging die gerealiseerd moet worden ten behoeve van de compensatie van het verhard oppervlak. Er is een opgave vastgesteld van 19.360 m2 wat aan oppervlaktewater in het plangebied gerealiseerd moet worden. Met een maximale peilstijging van 0,47 m betekent dit 9.099 m3 wat aan totale berging wat moet worden gerealiseerd. In subparagraaf 4.9.2.2 onder het kopje waterhuishouding worden de afspraken en de benodigde waterberging nader toegelicht.

Watertoets

Delfland heeft een Handreiking watertoets voor gemeenten. De handreiking biedt gemeenten, adviesbureaus en projectontwikkelaars handvatten voor de invulling van proces en inhoud van de watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. De handreiking is gebaseerd op bestaand beleid van Delfland en sluit aan op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Crisis- en herstelwet en de Waterwet.

In het kader van de watertoets vindt overleg plaats tussen de gemeente en het Hoogheemraadschap van Delfland.

Beleidsregel Dempen en graven

Op 11 mei 2009 heeft het Hoogheemraadschap Delfland de beleidsregel ''dempen en graven'' vastgesteld. Relevant voor het planvoornemen zijn de toetsingscriteria die gelden in het geval van het dempen van water, afmetingen die gelden voor nieuw aan te leggen wateren en toetsingscriteria die gelden in het geval van het verbreden van watergangen.

Toetsingscriteria dempen van wateren

Als er water wordt gedempt dan moet;

  • 1. Vervangend oppervlaktewater worden gegraven zodanig dat de aanwezige wateroppervlakte minimaal gelijk blijft: dempen = graven. De aanwezige bergingscapaciteit moet minimaal gelijk blijven (standstillbeginsel). Om die reden moet demping van wateren altijd worden gecompenseerd door een wateroppervlak te graven dat minimaal gelijk is aan het gedempte wateroppervlak. Het vervangend oppervlaktewater moet gerealiseerd zijn voorafgaand aan de demping van wateren.
  • 2. Het vervangend oppervlaktewater moet worden gerealiseerd zijn binnen hetzelfde peilgebied als de gedempte wateren.
  • 3. De aan- en afvoerfunctie van de watergang worden gewaarborgd.
  • 4. Er geen belemmering van water aan- en afvoer van achterliggende of aangrenzende gebieden worden veroorzaakt.

Nieuw aan te leggen wateren

Als er nieuwe wateren worden aangelegd dan moet er worden voldaan aan de normen voor stroomsnelheid en verhang, en moeten na aanleg ten minste worden voldaan aan de afmetingen in de onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp16DH01-va01_0022.jpg"

Afbeelding 4.13 Minimale afmetingen voor nieuw aan te leggen wateren

Toetsingscriteria verbreding van wateren

Als in het planvoornemen wateren worden verbreed dan moet;

  • 1. Het nieuwe bovenwaterbeloop minimaal te voldoen aan de eisen voor bovenwaterbeloop in (zie afbeelding 4.14).
  • 2. De verhouding waterdiepte staat tot waterbreedte conform de gegevens in de afbeelding te worden aangebracht.
  • 3. De verbreding minimaal 0,2 meter te bedragen.
  • 4. De verbreding gelijkmatig verdeeld worden over de gehele lengte van de te verbreden watergang voor zover het eigendom strekt.
  • 5. De voorgenomen verbreding wordt toegepast op het gehele profiel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp16DH01-va01_0023.jpg"

Afbeelding 4.14 Minimale afmetingen voor het verbreden van bestaande wateren

Bij de aanleg van nieuwe wateren en verbreden van bestaande wateren zijn de volgende breedtes van onderhoudsstroken vereist:

  • 1. Bij wateren met een breedte tot 5 meter is een onderhoudsstrook van 4 meter aan één zijde voldoende. De (onderhouds)strook aan de andere zijde kan 1 meter breed zijn.
  • 2. Wateren met een breedte tussen de 5 en 10 meter moeten aan beide kanten kunnen worden onderhouden. Hiervoor zijn aan weerszijden van de wateren onderhoudsstroken met een breedte van 4 meter nodig.
  • 3. Wateren met een breedte groter dan 10 meter moeten varend worden onderhouden. Voor varend onderhoud zijn onderhoudsstroken nodig van 1 meter aan weerszijden van de wateren.
  • 4. Langs een nieuw aan te leggen natuurvriendelijke oever met een plasberm, drasberm of vooroever dient een onderhoudsstrook van 4 meter aanwezig te zijn of vrijgehouden te worden.

4.9.1.3 Gemeentelijk beleid

Waterplan

In januari 2009 heeft de gemeente Midden-Delfland het Waterplan vastgesteld met daarin de watervisie, waterstructuurplan en het uitvoeringsprogramma.

Het Waterplan is een gebiedsgericht plan van de gemeente en het hoogheemraadschap waarin samenhangende thema's rond waterbeheer aan bod komen. Ruimtelijke ontwikkelingen spelen hierbij een belangrijke rol. Ook ontwikkelingen als de Europese Kaderrichtlijn Water, landelijk beleid als het waterbeleid voor de 21e eeuw (WB21, uitgewerkt in ABCDelfland)) en gemeentelijke plannen zoals een gemeentelijk rioleringsplan komen samen in het Waterplan. Het Waterplan geeft daarnaast vanuit het thema water richting aan het LOP. Dit gebeurt door aan te geven waar de opgave ligt, hoe groot deze is en op welke wijze die opgave in het landschap ingepast kan worden.

Met dit Waterplan willen de gemeente en het hoogheemraadschap aansluiten bij de Gebiedsvisie Midden-Delfland 2025 en deze onderstrepen en versterken. Om de doelen uit de gebiedsvisie en het nog op te stellen Landschapsontwikkelingsplan (verder genoemd LOP) te bereiken, is water zowel een letterlijke als een figuurlijke drager van het gebied. Het Waterplan beschrijft de visie op het waterbeheer in Midden-Delfland en benoemt wat nodig is om de wateropgave te realiseren.

In het waterplan worden de kwantitatieve en kwalitatieve opgave zoveel mogelijk gekoppeld. De visie van het Waterplan leidt tot de volgende punten die worden uitgewerkt in het waterstructuurplan en het uitvoeringsprogramma van het Waterplan Midden-Delfland

  • Waarborgen veiligheid
  • Waterbergingsopgave inpassen in het gebied
  • Verbetering waterkwaliteit en ecologie
  • Samenwerking in de afvalwaterketen
  • Beheer en onderhoud

Veiligheid

De veiligheid van het gebied wordt gewaarborgd door waterkeringen. Om de veiligheid van het gebied te blijven garanderen, is de stabiliteit van de waterkeringen van belang. In de keur zijn de afmetingen van de waterkeringen, het bouwvrije gebied rond waterkeringen en het beleid van kadevreemde elementen vastgelegd.

Waterberging

De waterkwantiteit richt zich op het voorkomen van wateroverlast door voldoende waterbergings- en afvoercapaciteit. Het gebied moet voldoen aan de landelijke normen voor wateroverlast, zoals afgesproken in het Nationaal Bestuursakkoord Water. De benodigde hoeveelheid berging per polder is in de ABC-Polderstudies bepaald. Naast concrete ABC-maatregelen zijn zoekgebieden voor waterberging aangegeven.

Waterkwaliteit

In de uitwerking van Europese Kaderrichtlijn Water (verder genoemd KRW) stelt het Hoogheemraadschap, in samenwerking met onder andere de gemeente, een plan op om de ecologische en fysisch chemische waterkwaliteit van het watersysteem binnen Midden-Delfland te verbeteren. De kwaliteitsopgave kan worden gesplitst in een chemische opgave (stoffen) en een ecologische opgave (organismen + ondersteunende stoffen).

Afvalwatersysteem

Gemeente en hoogheemraadschap werken samen aan een doelmatig beheer van de waterketen tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten.

Bij nieuwbouwprojecten worden schone verharde oppervlakken niet aangesloten op de riolering. Bij herstructureringsprojecten zullen schone oppervlakken zo veel mogelijk en kosteneffectief afgekoppeld worden van de riolering

Beheer en onderhoud

Het hoogheemraadschap en de gemeente onderhouden en beheren ieder een deel van de watergangen. Deze werkzaamheden worden nu door één of beide ambtelijke organisaties uitgevoerd.

Duurzaam stedelijk waterbeheer:

De wijk de Kreek is een duurzame wijk. Bij dit duurzame karakter wordt tevens ingespeeld op de klimaat verandering. Hierbij is duurzaam stedelijk waterbeheer een belangrijk onderdeel, dat ook wordt ondersteund door het Hoogheemraadschap van Delfland. Onder duurzaam stedelijk waterbeheer wordt het principe van: vasthouden, bergen en afvoeren gehanteerd. Dit houdt in dat het hemelwater wordt vastgehouden en lokaal wordt geborgen, waarna het (vertraagd) wordt afgevoerd. Op deze manier worden piekafvoeren naar het riool en/of oppervlakte voorkomen en blijft de natuurlijke watercyclus in stand.

De kavels (privé terrein) zijn zelf verantwoordelijk voor het verwerken van het regenwater dat valt op eigen terrein. Voor de Kreek is er daarom voor gekozen dat de kavels zelf verantwoordelijk zijn voor het bergen van een bui waarbij 60 l/s/ha valt. Dit staat gelijk aan 21,6 mm/uur en dit is een bui die statistisch gezien één keer in de vijf jaar voorkomt.

In De Kreek water de voorzijde van het dak en de voortuin af naar het openbaar terrein (wegdek). Deze oppervlakten worden niet meegenomen in de berekening voor de berging op eigen terrein. De achterzijde van het dak en de gehele achtertuin moeten wel mee worden genomen in de berekening voor het totaal te bergen hemelwater. Per vierkante meter moet er 0,022 m3 geborgen worden. De totale berging die per kavel moet worden gerealiseerd wordt berekend middels de volgende rekensom: Oppervlak achterzijde dak en oppervlak tuin (vierkante meter, m2) x 0,022 m3 = totale hoeveelheid te bergen hemelwater (liters).

De waterberging op het perceel en de afvoer van het water aan de voorzijde van de woningen is geborgd in de regels, artikel 10, lid 10.1 wetgevingzone - waterberging.

Gebiedsuitwerking Harnaschpolder

De Harnaschpolder ligt in het noorden van de gemeente en ten westen van de gemeente Delft. Het totale oppervlak van de polder bedraagt circa 214 ha. Het maaiveld varieert tussen -2,50 m NAP en 0,00 m NAP.

De waterhuishouding van de Harnaschpolder is onder te verdelen in twee waterhuishoudkundige eenheden. De scheiding van de eenheden loopt globaal over de Woudseweg en verdeelt de polder globaal in een noordelijk en een zuidelijk deel. Het zuidelijke deel wordt bemalen door gemaal Harnaschpolder met een capaciteit van circa 29 m3/min. Het water uit het noordelijke deel wordt tijdelijk via een duiker onder de rijksweg A4 naar de Woudsepolder gevoerd en via het gemaal Woudsepolder uitgemalen. Aan de Lookwatering wordt een nieuw gemaal gerealiseerd met een capaciteit van 35 m3/min. Wanneer dit gemaal in gebruik wordt genomen zal de afwatering van het noordelijk deel weer plaatsvinden via dit gemaal. Tijdens droogte vindt inlaat van water op een aantal punten plaats.

Knelpunt

  • De waterkwaliteit in deze polder is nutriëntenrijk en het water bevat hoge concentraties aan nikkel.
4.9.2 Onderzoek
4.9.2.1 Bestaande situatie

Bodem en grondwater

Conform de bodemkaart van Nederland bestaat de ondergrond van nature uit zeekleigrond met een grondwatertrap II. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) van nature hoger dan 0,4 m beneden het maaiveld is en de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) tussen de 0,5 m en 0,8 m beneden het maaiveld is.

Veiligheid en waterkering 

In de onderstaande afbeelding zijn uitsneden van de leggers Regionale waterkeringen en Wateren opgenomen.

Ten westen van het plangebied is een regionale waterkering gelegen langs de Harnaschdreef. Deze kering grenst aan de Harnaschpolder. Het plangebied is niet binnen de beschermingszones van deze kering gelegen.

In het plangebied zijn meerdere watergangen gelegen. Aangrenzend aan deze watergangen zijn stroken gelegen die als zijnde vrije ruimte fungeren. Deze vrije ruimte is benodigd om onderhoud te kunnen uitvoeren aan de watergangen.

Het overgrote deel van deze watergangen zijn secundaire watergangen en het onderhoud dient uitgevoerd te worden door de eigenaren van de aangrenzende percelen.

De watergang aan de oostkant van het plangebied die langs de Achterdijkshoorn loopt betreft een primaire watergang. Het onderhoud van deze watergang wordt uitgevoerd door het Hoogheemraadschap. Deze watergang, de Kreek, is een belangrijk onderdeel van het stedenbouwkundig plan voor De Kreek.

In het plangebied liggen geen waterkeringen of beschermingszones van waterkeringen. Daarom levert dit aspect ook geen belemmeringen op voor het planvoornemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp16DH01-va01_0024.jpg"

Afbeelding 4.15 Uitsnede legger Regionale Waterkeringen

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp16DH01-va01_0025.jpg"

Afbeelding 4.16 Uitsnede legger Wateren

4.9.2.2 Toekomstige situatie

Waterhuishouding

Het plangebied ligt in de Harnaschpolder (peil -1,8 m ). Om de noodzakelijke hoeveelheid waterberging te berekenen heeft Tauw in juli 2013 een watersysteemanalyse gemaakt. In de watersysteemanalyse is toen uitgegaan van 19.360 m2 aan oppervlakte water in De Kreek. Dit is een grotere opgave dan wanneer De Kreek enkel zijn ‘eigen broek moet ophouden’ (ongeveer 11.200m2). Dit komt doordat op andere locaties in de Harnaschpolder Zuid minder water is gegraven, onder andere in de wijk Look-West. Voor Delfland is het van belang dat de totale wateropgave in de polder wordt gerealiseerd. De precieze locatie is van minder belang. Omdat de andere locaties veelal ontwikkeld zijn, is de opgave voor De Kreek nog steeds de opgave waarmee in de watersysteemanalyse is gerekend: 19.360 m2 aan oppervlakte water. Het is niet mogelijk om deze opgave te verkleinen. Met een maximale peilstijging van 0,47 m betekent dit 9.099 m3 wat aan totale berging moet worden gerealiseerd.

De peilstijging in het oppervlaktewater is 47 cm, omdat dit samenhangt met het totale watersysteem. In de wadi’s is een waterbergende hoogte beschikbaar van 1 meter en in de greppels 83 cm, zolang deze niet eerder over storten op het oppervlaktewater. De wadi’s en greppels hebben andere taluds.

Voor het plan De Kreek is een robuust watersysteem ontworpen. In het plan wordt regenwater bovengronds gehouden. Water wordt geborgen bij de woningen en in de greppels, wadi’s en het oppervlaktewater ‘De Kreek’. Het regenwater wordt door middel van bovengrondse afstroming over de goten in de rijbaan en via de greppel- en wadistructuur gestuurd naar de bufferlocaties. In het boekwerk De Kreek (Bijlage 1 Planbeschrijving De Kreek) is een uitgebreide paragraaf opgenomen met betrekking tot het aspect water. Adviesbureau TAUW heeft een advies opgesteld aangaande de wateropgave in De Kreek (Bijlage 7). De hoofdvraag hierbij is; gaat het watersysteem werken zoals het nu is voorzien? Welke aandachtspunten zijn er die kunnen worden opgepakt bij het uitwerken van het waterhuishoudkundig plan benodigd voor de omgevingsvergunning?

Als antwoord op de hoofdvraag ‘Gaat het watersysteem werken zoals het nu is voorzien?’ kan gesteld worden dat de gekozen typen van waterberging en de methoden om het regenwater naar deze bergingsvoorzieningen te leiden zorgen voor een robuust watersysteem. De 9.099 m3 wat aan totale berging moet worden gerealiseerd past ruim voldoende in het plan. Er zijn een aantal onzekerhedenelementen die in het waterhuishoudkundig plan nader uitgewerkt moeten worden. Met als belangrijkste aandachtspunt het zorgen voor hoogteverschillen in de lengteprofielen van de straten, zodat er afschot is voor het afstromende regenwater. Andere aandachtspunten zijn het leegraken van de infiltratievoorzieningen, fasering van het plan en hoe een evenredig hoeveelheid water moet worden gerealiseerd en daarbij aan te geven dat het te graven water ook onderdeel uitmaakt van de waterstructuur en dat de doorstroming gegarandeerd is. Ook wordt nog aandacht besteed aan ecologische en chemische kwaliteit van het water.

Bovengenoemde aandachtspunten worden verder uitgewerkt in een Definitief Inrichtingsplan Openbare ruimte en vervolgens in een waterhuishoudkundig plan benodigd. Het waterhuishoudkundig plan vormt een onderdeel van de omgevingsvergunning en niet van onderhavig bestemmingsplan. Het Hoogheemraadschap zal bij de uitwerking van het watersysteem worden betrokken. In het waterstructuur plan kunnen ook aspecten zoals de doorstroming en waterkwaliteit nader worden uitgewerkt. Deze plannen maken geen deel uit van het voorliggende bestemmingsplan.

Al het water in het plangebied zal secundair water worden. Dit betekent dat het onderhoud moet worden uitgevoerd door de aangrenzende perceeleigenaren en de gemeente en voor een deel van ook de nieuwe bewoners van de wijk. In de verdere uitwerking van het plan kan nader worden bepaald hoe het onderhoud geregeld wordt, bijvoorbeeld waar de onderhoudsstroken komen.

Afvalwater en riolering

Binnen het plangebied zijn de aanwezige gebouwen aangesloten op een gescheiden rioolstelsel. Ook de toekomstige gebouwen worden hierop aangesloten. Het ‘schone’ oppervlaktewater (van voornamelijk dakoppervlakten) wordt bovengronds afgevoerd. Door de gekozen watersysteem met bovengronds afvoeren van regenwater, wordt schoon water zoveel mogelijk afgekoppeld van afvalwater en riolering. Door het systeem van goten, greppels en wadi's zijn er voorzuiverende voorziening aanwezig, zodat straatvuil niet direct in het oppervlaktewater terecht komt.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

De waterkwaliteit in Midden-Delfland voldoet niet aan de wettelijk geldende normen. De belangrijkste chemische probleemstoffen zijn stikstof, fosfaat en zware metalen. In de nabije omgeving van het plangebied ligt geen natte ecologische verbindingszone maar wel een tweetal KRW-waterlichamen: de Gaag en de Harnaschwatering. De KRW-waterlichamen worden niet aangetast. Het beleid ten aanzien van ecologisch verbindingszone of KRW-waterlichamen is dus niet van toepassing.

In het plangebied zelf is aandacht voor ecologie, zoals natuurvriendelijke oevers en waterplantzones om de biodiversiteit in het gebied te versterken. Ook de wadi's en greppels spelen een rol in de biodiversiteit. Door rijke grasmengsels en bijenlinten toe te passen wordt de biodiversiteit vergroot. In de wadi's en greppels ontstaat ook een diversiteit aan vegetatie doordat deze plekken deels wel en niet tijdelijk onderwater staan. Een uitgebreide toelichting over biodiversiteit is opgenomen in Bijlage 1 Planbeschrijving De Kreek.

4.9.3 Conclusie

De aspecten waterkeringen, waterkwaliteit en de waterstructuur staan een uitvoering van het planvoornemen niet in de weg.

Het ontworpen watersysteem in De Kreek is een robuust watersysteem waarin de 9.099 m3 aan totale waterberging, geborgen kan worden. Het watersysteem van De Kreek wordt in een Definitief Inrichtingsplan Openbare ruimte en vervolgens een waterstructuurplan nader uitgewerkt in samenwerking met het Hoogheemraadschap. Deze plannen maken geen deel uit van het voorliggende bestemmingsplan.

Tot slot, voor de aanleg van nieuw water of het verbreden van watergangen zal een watervergunning benodigd zijn van het Hoogheemraadschap. De beschermingszones van de watergangen moeten in principe vrij worden gehouden van obstakels en bebouwing. Daarom heeft het Hoogheemraadschap toetsingscriteria opgesteld ten aanzien van de breedtes van de onderhoudstrook. Hoe breed een onderhoudstrook moet zijn is afhankelijk van de breedte van de watergang. Bijvoorbeeld voor een watergang met een breedte van 5 meter is een onderhoudsstrook van 4 meter aan één zijde voldoende.

4.10 Verkeer & Parkeren

In deze paragraaf wordt de ontsluiting van het plangebied en de interne ontsluiting in de woonwijk toegelicht. Ook wordt toegelicht hoeveel parkeerplaatsen er benodigd zijn in relatie tot het aantal parkeerplaatsen wat is opgenomen in het stedenbouwkundig plan.

4.10.1 Parkeren

Voor de berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen in het plangebied wordt de Nota Parkeernormen uit 2012 van de gemeente Midden-Delfland gehanteerd.

De gemeente hanteert op dit moment voor nieuwbouw en verbouw van woningen een algemeen geldende parkeernorm van 1,5 parkeerplaats per woning. Er geldt een norm van 0,3 parkeerplekken per woning voor bezoek. Door deze norm te hanteren wordt voldoende parkeergelegenheid geëist en een overmaat aan parkeerplaatsen voorkomen.

Parkeerbalans

Voor het planvoornemen De Kreek is afgesproken om uit te gaan van de parkeernorm die gehanteerd wordt voor nieuwbouwwoningen, ofwel 1,5 parkeerplekken per woning.

In het woningbouwprogramma voor het planvoornemen zijn 162 woningen voorzien. In het plangebied zijn zowel openbare parkeerplaatsen als privé parkeerplaatsen bij woningen voorzien.

Conform de Nota Parkeernormen zijn er 162*1,5 =243 parkeerplaatsen benodigd in het plangebied.

Een deel van die vraag wordt ingevuld door de inpassing van 30 privé parkeerplaatsen op het eigen terrein van enkele woningen. In de openbare ruimte worden 218 openbare parkeerplaatsen gerealiseerd. Er worden voldoende parkeerplekken in het plangebied gerealiseerd om te voldoen aan de parkeernormen.

4.10.2 Verkeer

BuroDB heeft op 27 juli 2017 een notitie opgesteld waarin het aspect verkeer in relatie tot het planvoornemen nader wordt toegelicht. Zie hiervoor ook Bijlage 8. Aanvullend op deze notitie is in januari 2018 een aanvullend onderzoek verkeersaspecten uitgevoerd, zie hiervoor Bijlage 9. Voor de totale verkeergeneratie in dit onderzoek is uitgegaan van de generatie die berekend is in de notitie van BuroDB.

Verkeersgeneratie notitie BuroDB (juli 2017)

Het planvoornemen omvat de realisatie van 162 woningen. De toekomstige bewoners en bezoekers hebben een mobiliteitsbehoefte waarmee het plangebied een bepaalde hoeveelheid verkeer genereert. De te verwachten verkeersgeneratie van 'De Kreek' is vastgesteld met behulp van kencijfers van het CROW. Daarnaast is uitgegaan van een 'matig stedelijke situatie' in de 'rest van de bebouwde kom'. De totale verkeersgeneratie van het plan is circa 1.026 ritten gemotoriseerd verkeer per etmaal.

Conclusie aanvullend onderzoek verkeer (Goudappel Coffeng, januari 2018)

Het stedenbouwkundig plan bevat in totaal 162 woningen geprojecteerd in het plangebied, verdeeld over diverse woningtypen (zie afbeelding 4.17). Voor autoverkeer zijn er twee aansluitingen gepland op de bestaande wegen; een aansluiting tegenover de Egmondland en een aansluiting tegenover de Keizerin. In het verlengde van de Achterdijkshoorn en Goudappel is een brug voor fietsers en voetgangers geprojecteerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp16DH01-va01_0026.jpg"

Afbeelding 4.17 Woningtype en aantallen De Kreek

Per gemiddelde werkdag genereert het plangebied ‘De Kreek’ circa 1026 mvt/etmaal (notitie BuroDB, juli 2017). Dit verkeer zal zich verdelen over de geplande aansluitingen van het plangebied en de bestaande wegen in Lookwest-Noord, met name via Achterdijkshoorn, Egmondland, Aagtenland en Keizerin. Door het extra verkeer over de bestaande wegen zal er nergens een overschrijding plaatsvinden van de maximaal toelaatbare intensiteit van de woonstraten zoals is vastgelegd in Verkeersplan Den Hoorn. In het verkeersplan Den Hoorn wordt de volgende onderverdeling aangehouden als maximale verkeersbelasting van erftoegangswegen binnen de bebouwde kom:

  • Erftoegangswegen met een (wijk)ontsluitende functie: maximaal 6.000 motorvoertuigen / etmaal (of hoger bij een juiste inrichting);
  • Overige erftoegangswegen van 'lagere' orde (woonstraten): maximaal 4.000 motorvoertuigen / etmaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp16DH01-va01_0027.jpg"

Afbeelding 4.18 Situatie en ontsluiting De Kreek

De bouw van 162 woningen in het plangebied De Kreek past binnen de ruimtelijke uitgangspunten zoals die zijn vastgelegd in het vigerende bestemmingsplan ‘Lookwest- Noord 2013’ en het in 2017 vastgestelde beleidsplan ‘Verkeerpsplan Den Hoorn’. Het extra autoverkeer van en naar het nieuwbouwplan De Kreek zal zich vooral

verplaatsen via de Achterdijkshoorn, Egmondland, Aagtenland en de Keizerin. Door dit extra verkeer over de bestaande wegen zal geen overschrijding plaatsvinden van de maximaal toelaatbare intensiteit van de woonstraten zoals is vastgelegd in het Verkeersplan Den Hoorn.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

Door het opstellen van het ontwikkelingsgericht bestemmingsplan De Kreek Den Hoorn wordt het planologisch mogelijk gemaakt om woningbouw te realiseren in het plangebied. Er is gekozen voor een globaal gedetailleerde opzet van het bestemmingsplan, zodat binnen de gestelde kaders er voldoende ruimte is om flexibel in te kunnen spelen op veranderende omstandigheden. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opbouw en inhoud van de regels van het bestemmingsplan. De regels zijn de juridische vertaling van de gemaakte keuzes voor dit plangebied.

De gehanteerde plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening).

5.2 Opbouw bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een GML-bestand, regels en een toelichting. Het GML-bestand bevat de verbeelding (plankaart), waarin verwijzingen zijn opgenomen naar de planteksten (regels en de toelichting). Het GML-bestand (plankaart) vormt samen met de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

5.3 Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In dit hoofdstuk is een aantal begrippen verklaard dat wordt gebruikt in de regels. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is het artikel "Wijze van meten” opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden. Tevens zijn, waar mogelijk, flexibiliteitsbepalingen opgenomen.

Artikel 3 Groen

Het structurele groen is bestemd tot 'Groen‘. In de bestemmingsomschrijving is voorts bepaald dat de gronden met deze bestemming onder meer mogen worden gebruikt ten behoeve van speelvoorzieningen, wadi's, waterhuishouding, voet- en fietspaden en nutsvoorzieningen.

Artikel 4 Verkeer

Aan de noordzijde van het plangebied is klein stukje van de bestaande openbare weg, bestemd tot 'Verkeer', qua systematiek is aangesloten op de aangrenzende gronden aan de westkant van dit stukje grond die ook bestemd zijn met 'Verkeer'.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' is opgenomen voor openbare gebieden die nadrukkelijk dienen als verblijfsgebied of die bedoeld zijn voor het gebruik en de verplaatsing van (en naar) de aangrenzende bestemmingen. Binnen deze bestemming zijn tevens groenvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, parkeervoorzieningen en nutsvoorzieningen toegestaan.

Artikel 6 Water

De bestemming ‘Water'’ is toegepast bij het geprojecteerde oppervlaktewater in het gebied wat gerealiseerd moet worden ten behoeve van de waterhuishouding. Andere ondergeschikte watergangen zijn allemaal niet specifiek bestemd. Deze maken deel uit van de bestemming Groen of Verkeer. Binnen de bestemming zijn ook groenvoorzieningen, oeverstroken en oeververbindingen mogelijk.

Artikel 7 Wonen

In het plangebied is de bestemming ’Wonen' opgenomen. Binnen deze bestemming is wonen voor ten hoogste 162 woningen toegestaan, alsmede aan-huis-gebonden beroepen en bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals onder meer erven en tuinen.

In principe mogen hoofdgebouwen uitsluitend worden opgericht binnen een bouwvlak. Deze bouwvlakken zijn ruim aangegeven, zodat een andere situering mogelijk blijft. Om te voorkomen dat hoofdgebouwen te groot of te veel achter op het bouwperceel worden gebouwd is de bouwdiepte en inhoud beperkt naar woningtype. Voor het bouwen is geregeld dat ter plaatse van de bouwaanduiding ‘gestapeld’ gestapelde woningen zijn toegestaan. Voor overige woningen is de maximale goot-en bouwhoogte aangegeven.

Voor gestapelde woningen is de maximale bouwhoogte aangegeven ter plaatse van de aanduiding gestapeld. Voor de noordelijk gelegen appartementen geldt een andere bouwhoogte dan voor de zuidelijk gelegen appartementen Daarnaast zijn er diverse afstandsmaten in de regels opgenomen, evenals maximale inhoudsmaten voor woningen.

In de specifieke gebruiksregels is het parkeren geregeld en zijn normen opgenomen ten aanzien van het aantal parkeerplaatsen. Verder worden een aantal voorwaarden gesteld aan het uitvoeren van een aan-huis-verbonden beroep.

In de specifieke gebruiksregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de opvang en afvoer van hemelwater. In de voorwaarden behorende bij deze verplichting is onder meer geborgd dat er aan de voorzijde van de woningen een waterhuishoudkundige voorziening gerealiseerd moet worden en dat deze aangesloten moet worden op de waterbergings-en infiltratievoorzieningen in het openbaar gebied.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In deze paragraaf worden, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, aanvullende regels gesteld zoals bouwmogelijkheden voor balkons en de regels wat betreft waterberging.

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

In deze regel is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om omgevingsvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.

Artikel 9 Algemene bouwregels

In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen dat voor alle bestemmingen kan gelden. Het gaat bijvoorbeeld om extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, galerijen en kelders, maar ook om beperking van bouwmogelijkheden als gevolg van bijvoorbeeld milieuwetgeving.

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels

Om de belangen van voldoende wateropvang, het vasthouden en bergen van hemelwater te waarborgen is het gehele plangebied aangewezen met de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - waterberging'. De hiervoor opgestelde regeling geeft de criteria aan, onder welke voorwaarden de verschillende bestemmingen mogen worden gerealiseerd en gebruikt. Zo is voor de waterberging een minimaal volume opgenomen, wat moet worden aangelegd. Ook is er bepaald, dat bij woningen op het achtererf waterberging gerealiseerd moet worden.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is een afwijkingsregel opgenomen ten behoeve van het afwijken van de maten genoemd in hoofdstuk 2.

Burgemeester en wethouders kunnen - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10% voor de overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.

In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1.1 Bestemmingsplanprocedure

Voordat het bestemmingsplan De Kreek Den Hoorn rechtskracht verkrijgt, dient de bestemmingsplanprocedure te worden doorlopen, zoals deze is neergelegd in de Wet ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden de uitkomsten van het bestuurlijk vooroverleg (conform artikel 3.1. Bro) met de besturen van de betrokken gemeenten en waterschappen en met de diensten van de Provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Ingevolge de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure dienen alle ruimtelijke plannen te worden voorbereid met toepassing van het in afdeling 3.4 Awb geregelde voorbereidingsprocedure. In deze periode kunnen belanghebbenden hun zienswijzen naar voren brengen. Hierna nemen burgemeester en wethouders een besluit over vaststelling van het bestemmingsplan en nemen daarbij ook een standpunt in met betrekking tot eventueel ingediende zienswijzen. Mochten er eventuele zienswijzen worden ingediend dan zullen deze vervolgens verwerkt worden. Na deze fase wordt het vaststellingsbesluit ter inzage gelegd. Tegen het vaststellingsbesluit van burgemeester en wethouders kan door belanghebbenden beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.1.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van vooroverleg is het bestemmingsplan De Kreek Den Hoorn op 17 augustus naar overleginstanties gezonden. De ontvangen reacties en de beantwoording daarvan zijn opgenomen in de Nota vooroverleg welke als bijlage 11 bij dit bestemmingsplan is opgenomen. Onderstaand is per overlegpartner uiteengezet wat de reactie is en of dat heeft geleid tot aanpassingen van het bestemmingsplan.

  • 1. Hoogheemraadschap van Delfland
      • De reactie van het Hoogheemraad had betrekking op tekstuele aanpassingen van paragraaf 4.9 Water en de regels welke betrekking hebben op het aspect watercompensatie. De paragraaf en de regels zijn overeenkomstig de reactie aangepast
  • 2. Provincie Zuid-Holland
      • Provincie adviseert om in de onderbouwing van de ladder voor duurzame verstedelijking op te nemen dat de locatie is opgenomen in 3ha lijst in het Programma Ruimte. De onderbouwing is conform de reactie aangepast.
  • 3. Westland Infra Netbeheer BV
      • geen reactie
  • 4. Gasunie, Legal Assets Projects West
      • geen reactie
  • 5. Veiligheidsregio Haaglanden
      • Het advies van de veiligheidsregio is overgenomen in paragraaf 4.5 Externe veiligheid en het advies is als bijlage aan de toelichting toegevoegd.
  • 6. Archeologie Delft
      • De reactie van archeologie Delft had betrekking op verouderd beleid en adviseert om paragraaf 4.4 Cultuurhistorie & archeologie te herschrijven. De paragraaf is overeenkomstig de reactie aangepast.
  • 7. VWS Pipeline Control b.v.
      • geen reactie
  • 8. TenneT Zuid-Holland, KPN en Evides hebben aangegeven dat het plan geen aanleiding geeft tot het maken van op- en of aanmerkingen

6.1.3 Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan is ter inzage gelegd vanaf 10 november 2017 tot 22 december 2017. Gedurende de ter inzage termijn was het voor één ieder mogelijk om een zienswijze in te dienen.

Gedurende de ter inzage fase zijn er vier zienswijzen binnengekomen. De Nota van beantwoording zienswijzen is in Bijlage 12 toegevoegd.

Ten behoeve van de onderbouwing van de ingediende zienswijzen is een aanvullend onderzoek verkeer uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd in Bijlage 9. Uit dit onderzoek is gebleken dat het aspect verkeer de realisatie van het plan niet in de weg staat.

Naar aanleiding van een zienswijze betreffende schaduwwerking van het beoogde appartement in de noordpunt op het naastgelegen bestaande appartementencomplex is een bezonningsstudie uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat de realisatie van het appartementencomplex leidt tot schaduwwerking maar dat de naastgelegen appartementen nog steeds 7 tot 8 uur zon per dag hebben. Derhalve is het bestemmingsplan op dit punt niet aangepast.

Behalve de aanpassing aangaande het onderdeel verkeer is het bestemmingsplan niet aangepast naar aanleiding van ingediende zienswijzen.

Ambtelijke aanpassingen

In het bestemmingsplan zijn de volgende ambtelijke aanpassingen doorgevoerd;

  • In de algemene regels van het bestemmingsplan is de standaard 10% afwijkingsregel op genomen ten gunste van de flexibiliteit in het plan. Beperkte afwijkingen bij de vergunningverlening worden hiermee opgenomen;
  • In de regels over de toegestane inhoudsmaat is het begrip woning vervangen door hoofdgebouw. Dit heeft te maken met de mogelijkheden voor aan- en uitbouwen;
  • Er is een regel toegevoegd voor de goothoogte van platte daken. Vanwege de dakopbouw bij een plat dak volstaat 6m niet;
  • De regel is toegevoegd dat kamergewijze verhuur niet is toegestaan.
  • De aanduidingsregels wetgevingszone - waterberging zijn aangepast naar aanleiding van een extra aanvulling van het aspect waterhuishouding door het adviesbureau Tauw;
  • De regels voor de hoogte van beschoeiing bij het water / groen zijn aangescherpt;
  • Het hogere grenswaardenbesluit is gewijzigd. Het bestemmingsplan is hierop aangepast.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen, deze moeten worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

Voor het plan de Kreek is een grondexploitatieplan opgesteld om het kostenverhaal te verzekeren.