|
Aanleiding en doel van dit bestemmingsplan is de invulling van een locatie aan de PSV-laan in de nabijheid van het PSV-stadion met drie woongebouwen met een gemengde plint.
Het project bestaat uit 264 gestapelde woningen alsmede maximaal 499 m² plintfuncties.
Deze herontwikkeling is onderdeel van een nieuw woongebied “Hartje 2.0” in Eindhoven gelegen tussen het bestaande centrumgebied en het gebied Strijp S. De drie woongebouwen met een gemengde plint passen niet binnen het geldende bestemmingsplan.
Dit bestemmingsplan is aldus opgesteld om met een passende juridische en planologische regeling de herontwikkeling mogelijk te maken.
Het plangebied is grotendeels onbebouwd en de locatie (kadastraal: gemeente Strijp sectie C, nummer(s) 776, 5087, 6320, 6322 en 6324 zal worden bebouwd met het project.
Hartje Eindhoven ligt tussen de PSV-laan en de Gerard Philipslaan en grenst aan de al ontwikkelde woningen van het Stadionkwartier. Aan de zuidzijde liggen onder andere de woongebouwen 'New York', 'Gent' en 'Helsinki' aan de overzijde van de Gerard Philipslaan. Aan de oostzijde ligt het Eurobuilding en het PSV-stadion. Aan de noordzijde (PSV-laan) ligt geen woonbebouwing in de directe nabijheid. Aan de westzijde is sprake van bestaande woonbebouwing, de Lijsterbesbuurt.
De Crisis- en herstelwet (Chw) is in het leven geroepen ten behoeve van versnelling
van ruimtelijke projecten. Dit om de economische crisis en haar gevolgen te bestrijden.
Per 25 april 2013 is deze wet permanent geworden (Staatsblad, jaargang 2013, nr. 144
en nr. 145).
De Chw is met name gericht op grote infrastructurele projecten en projecten gericht
op duurzaamheid, innovatie en energie, alsmede woningbouwplannen, omvattende meer
dan 11 woningen.
Aldus kan worden geconcludeerd dat de Chw op dit bestemmingsplan van toepassing is.
Het bestemmingsplan Strijp binnen de Ring 2007 (onherroepelijk op 22-07-2011) wordt voor wat betreft het plangebied vervangen door het bestemmingsplan "XII Strijp binnen de Ring 2007 (Hartje Eindhoven)".
Hieronder is opgenomen een gedeelte van de plankaart (verbeelding) van het bestaande bestemmingsplan met daarin het plangebied.
Het plangebied kende de bestemming “kantoren”, “verkeerdoeleinden” en “groen”
Het bestemmingsplan "XII Strijp binnen de Ring 2007 (Hartje Eindhoven)" bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels. De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Bij (de regels van) het bestemmingsplan behoort het Besluit Hogere grenswaarde
Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een “goede ruimtelijke ordening”. De toelichting bestaat uit negen hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met de beschrijving van de bestaande situatie in het plangebied en een beschrijving van het project en de randvoorwaarden. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden voor en het beleidskader voor de opstelling van het voorliggende bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in de relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is beschreven in hoofdstuk 6. Handhaving komt in hoofdstuk 7 aan de orde. De financiële uitvoerbaarheid is beschreven in hoofdstuk 8 en hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde en te volgen procedure inclusief de maatschappelijke uitvoerbaarheid. (met name de resultaten van het gevoerde overleg en de samenspraak/inspraak).
Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.
Eindhoven
Eindhoven is ontstaan op het punt waar de riviertjes de Dommel en de Gender bij elkaar komen. In 1232 kreeg de nederzetting stadsrechten, maar tot het begin van de 19e eeuw blijft de stad klein en heeft deze slechts een beperkte regionale betekenis.
Door de aanleg van het Eindhovens Kanaal in 1846 wordt de economische reikwijdte van de stad vele malen groter. De aanleg van de spoorlijn in 1866 versterkt dat proces. Naast de opkomst van de grotere industrieën zoals de textiel aan de randen van de stad, is er ook een opleving van de bedrijvigheid in kleinere industrieën zoals de tabaksverwerking, leerlooierijen, brouwerijen en hoedenmakerijen. In 1874 wordt de stad daartoe uitgebreid met delen van Woensel en Tongelre. In 1891 vestigt Philips zich met een gloeilampenfabriek in het pand Emmasingel 31. Gaandeweg koopt Philips veel grond om naast de fabrieken ook woningbouw en allerlei maatschappelijke en culturele voorzieningen voor haar werknemers te kunnen bouwen. Om de snelle groei die de stad doormaakt te accommoderen worden in 1920 de dorpen Stratum, Strijp, Gestel, Tongelre en Woensel toegevoegd aan de stad. Van een verzameling dorpen groeit Eindhoven zo uit tot een industriële stad, waar de oude dorpslintstructuur nog goed in de huidige stadsplattegrond is terug te vinden.
Om de nieuwe relatie tussen de dorpen en de stad te verbeteren, worden in de loop der tijd verschillende uitbreidingsplannen gemaakt. In alle plannen is de vraag of en zo ja hoe de binnenstad vergroot moet worden, hoe de verkeersfuik van het noord-zuidverkeer in en door het centrum opgelost kan worden en tenslotte, hoe er een structurele verbinding gelegd kan worden tussen de dorpen en de binnenstad. Het meest bekende plan dat gemaakt is, is van de planoloog De Casseres in 1929, dat uitgaat van eerdere plannen, maar waarin de verkeerscirculatie nog verder is verbeterd. Het duurt echter tot na de 2e Wereldoorlog voordat de belangrijkste onderdelen van dit plan, namelijk de Rondweg en haar radiale ontsluitingswegen van en naar het centrum, worden gerealiseerd.
In de Tweede Wereldoorlog wordt de binnenstad van Eindhoven meerdere keren getroffen door bombardementen. De Wederopbouwplannen hebben enerzijds herstel van deze schade en opbouw van de stad tot doel, anderzijds wordt de vooroorlogse ambitie om het verkeer rondom en naar de binnenstad te verbeteren voortgezet, samen met hoe de binnenstad vergroot kan worden. De grootste ingreep die gedaan wordt is het aanleggen van het hoog spoor in noordelijke richting. Daardoor wordt een deel van Woensel bij de binnenstad gevoegd en ontstaat er een langgerekte zone direct naast het hoog spoor, waar ruimte is voor nieuwe grootstedelijke functies zoals een modern station, een stadspostkantoor, warenhuizen en kantoren. Tevens maakt het hoog spoor een einde aan de barrière tussen het centrum en het stadsdeel Woensel. Dit betekent een grote verbetering voor het doorgaande verkeer in de noord-zuidrichting. De bereikbaarheid van de binnenstad wordt vergroot door het completeren van de binnenring. Vanaf 1961 is Eindhoven qua inwonertal de vijfde stad van Nederland en gaat de verkeersafwikkeling met de opkomst van de auto een bepalende rol spelen in de stadsontwikkeling. Verkeer i.c.de auto wordt als stimulans voor de groei van de stad gezien en als middel om grote functies in de binnenstad te faciliteren.
In het midden van de jaren '80 neemt de ruimte en de dominantie van de industrie op de stad af. Dit is vooral merkbaar in het centrum. Leegstaande bedrijfs- en industriegebouwen worden gesloopt of hergebruikt. De gerenoveerde bedrijfsgebouwen bieden plek aan de opkomende creatieve- en kennisindustrie. Bekende voorbeelden hiervan zijn de Witte Dame, de Lichttoren en het gebied Strijp S. Meer en meer wordt duidelijk dat een prettig (be)leefbare stad, die ruimte biedt aan wonen, winkelen, werken, horeca en leisure van groot belang is voor de aantrekkingskracht van Eindhoven. Het verbeteren en verdichten van de binnenstad wordt daarmee een belangrijk doel, mede in verband met de positie van de stad als 'hart' van de regio Zuidoost Brabant, beter bekend als Brainport.
Het plangebied en haar omgeving
Kenmerkend voor het plangebied is de ligging in de wijk “Strijp” tussen het zogenaamde Philipsdorp, het gebied Strijp S, het PSV-stadion en de spoorlijn Eindhoven – Boxtel.
Strijp
Strijp is één van de vijf dorpen rondom Eindhoven die in 1920 door Eindhoven is geannexeerd. Het centrum van Strijp is het St. Trudoplein en omgeving. Vanuit dit plein liepen wegen naar de omliggende kernen. De Strijpsestraat, de Gagelstaat en de later aangelegde Willemstraat verbonden Strijp met de stad Eindhoven. De Schootsestraat behoorde eveneens tot de oorspronkelijke dorpsstructuur. Deze historische wegen met karakteristieke lintbebouwing zijn ondanks de verstedelijking nog steeds herkenbaar. Ook zijn deze straten nog steeds belangrijk voor de ontsluiting van Eindhoven.
Vanaf 1910 begon Philips tussen Strijp en Eindhoven aan de ontwikkeling van Philipsdorp, ontworpen door architect Ir. G.J. de Jongh. Zijn romantische landschappelijke benadering met vloeiende en gebogen wegen die uitkomen in het voormalige centrale park, zijn bepalend voor de stedenbouwkundige structuur van Strijp. Het centrale park werd begrensd door brede groen ingerichte lanen: de Frederiklaan, de Jonghlaan en de Elisabethlaan. De Frederiklaan is ontworpen als een centrale hoofdweg tussen het St. Trudoplein en de Willemstraat en heeft nog steeds deze functie. Het groene karakter van de lanen is verloren gegaan en de 'Green' is inmiddels bebouwd met het PSV-stadion en het Stadionkwartier. De Elisabethlaan bestaat niet meer.
Ter voorbereiding van de annexatie van de omliggende dorpen van Eindhoven werd in 1918 het Algemeen Uitbreidingsplan opgesteld. Een belangrijk onderdeel hiervan was het verbeteren van de verkeersstructuur. Ringwegen en radiaalwegen moesten Eindhoven en de randdorpen ontsluiten. De huidige Glaslaan maakte onderdeel uit van de binnenste ring. Deze binnenste ring is nooit afgemaakt.
De Kastanjelaan maakte een verbinding tussen de buitenring (de huidige Ring) en de binnenste ring en ontsloot de nieuwe bedrijfsterreinen van Philips.
Het plein bij de Essenstraat koppelt de Kastanjelaan en de Glaslaan met de Frederiklaan. Dit plein werd gevormd in een periode waarin de verdere groei van het Philipsconcern en het Philipsdorp niet meer los kon worden gezien van de ontwikkeling van Eindhoven in groter verband. Het markeert de historische overgang tussen de fase van Company Town naar moderne industriestad.
De aanleg van deze verkeerswegen en de verknoping met het bestaande wegennet bepaalt de stedenbouwkundige opzet van Strijp, de positie van de woonbuurten van Philipsdorp en de planlocatie.
Philipsdorp
Philipsdorp is gebouwd in de periode tussen 1910 tot 1923 door de NV Philips Gloeilampenfabriek, om hiermee het probleem van de volkshuisvesting en de toenemende woningnood op eigen kracht op te lossen. Door voor hun arbeiders te zorgen voor een gezonde woning met voldoende licht en lucht, goede sanitaire omstandigheden, op korte afstand van het werk en met een moestuin voor het telen van eigen groente en fruit.
Het fabrieksdorp vormde nagenoeg een complete leefgemeenschap met winkels, scholen en recreatieve voorzieningen. Men woonde er tussen collega's en directe superieuren, die vaak van verschillende gezindte en nationaliteit waren. Een jonge, gevarieerde, maar hechte wijkgemeenschap was het gevolg. Philips stichtte hiermee een "stralend" fabrieksdorp, met woningen en (winkel)voorzieningen die zich scharen rondom een 'Green'. Deze 'Green' bestond uit een centraal gemeenschapspark met recreatieve en sportieve voorzieningen, zoals een voetbalveld: de bakermat van de huidige voetbalclub PSV. Eromheen liep een brede wandelpromenade begeleid door een watersingel. Verder was er weinig groene verblijfsruimte in de buurt.
De naoorlogse stedelijke ontwikkelingen hebben ervoor gezorgd dat Philipsdorp centraal in het stedelijk gebied is komen te liggen. Fabrieksgebouwen maken plaats voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Het PSV-stadion is uitgebreid en het appartementencomplex Stadionkwartier is op de voormalige 'Green' gerealiseerd. Deze ontwikkelingen hebben ertoe geleid dat Philipsdorp als Company Town van de kaart dreigde te verdwijnen.
De aanwijzing van Philipsdorp als beschermd stadsgezicht (16 april 2003), de vaststelling van een ontwikkelingsvisie voor Philipsdorp (november 2008) en een concept-beeldkwaliteitsplan voor Philipsdorp kennen als gemeenschappelijk doel is om Philipsdorp duurzaam te conserveren voor de stad.
Strijp S
Philips maakte aan het begin van de twintigste eeuw een groei door waardoor uitbreiding van de bebouwing noodzakelijk werd. De locatie Strijp-S werd samen met de gebieden Strijp-T en Strijp-R aangewezen om deze uitbreiding op te vangen. Deze gebieden samen vormen het Philips Strijp-complex. Het complex is strategisch gesitueerd: enerzijds dichtbij het centrum en anderzijds dichtbij de groene wig.
De structuur van industrieterrein Strijp-S werd ontworpen door A. I. J. de Broekert, hoofd van de Philips Technische Bedrijven, nadat Philips daarvoor gronden had verworven aan de spoorlijn naar Boxtel. Het terrein werd ingericht volgens rationele principes waarbij de transportlijnen (spoor en leidingen) richtinggevend waren. Dit resulteerde in een orthogonale structuur met lange lijnen uitgaande van een wig aan de Glaslaan waar de spoorlijn zich afsplitste. De latere bebouwing is ook op basis van deze structuur ingepast.
Het gebied werd gedomineerd door zeer grootschalige fabriekscomplexen: de apparatenfabriek (Hoge Rug) en de Philitefabriek (klokgebouw) uit 1928/1929. De gebouwen in functionalistische stijl zijn ontworpen door het Philips bouwbureau. Logistiek, multifunctionaliteit en grote raamoppervlakken waren essentiële bebouwingselementen. Philips ontwikkelde hiervoor driebeukige meerlaagse fabrieksgebouwen met een brede centrale straat. De gebouwen zijn uitgevoerd als hoogbouw in een betonconstructie met stalen raamprofielen. In het verlengde van de Hoge Rug is in 1942 het Veemgebouw gerealiseerd. Dit gebouw bestaat uit een betonskelet met metselwerk. In de ronde hoeken is de invloed van het expressionisme herkenbaar.
Na de Tweede Wereldoorlog vond een verdere verdichting van het gebied plaats waarbij nieuwe gebouwen tot stand kwamen. Op basis van een in 1975 vastgesteld masterplan werden veel oude gebouwen gesloopt om plaats te maken voor parkeergelegenheid. Andere gebouwen werden gerenoveerd. In de jaren negentig werd besloten een groot gedeelte van Philips vastgoed af te stoten. In 2001 werd daartoe een convenant ondertekend. Strijp-S werd "teruggegeven" aan de stad. Vanaf dat moment zouden alle industriële activiteiten uit het gebied verdwijnen. Voor een groot deel zijn deze verplaatst naar de High Tech Campus. Vervolgens heeft Strijp-S een openbaar karakter gekregen.
Stadionkwartier
Het plangebied is gelegen in het gebied “stadionkwartier” en maakt deel uit van een bebouwingslint langs de spoorlijn. Dit lint vanaf de Herdgang via Strijp naar het centrum van Eindhoven bevat verschillende hoogteaccenten.
Op de onderstaande afbeelding is een deel van de gemeente Eindhoven te zien, waarbinnen met rode pijl globaal aangeduid het plangebied nabij het markante PSV-stadion en de bestaande woonomgeving Stadionkwartier.
Dit stadionkwartier maakt deel uit van het stedenbouwkundige plan voor Strijp-S, waarvoor het landschaps- en stedenbouwkundige bureau West 8 als supervisor optrad namens de gemeente Eindhoven. Het ontwerp van het stadionkwartier is afkomstig van Cees Vermeulen, destijds architect bij Toon van Aken Architectuur en Vermeulen van Aken Architectuur.
Het bestaande Stadionkwartier kent verschillende soorten gestapelde woningen, zoals uit onderstaand overzicht blijkt. De appartementen liggen rondom twee grote binnentuinen. Typerend zijn de namen van grote internationale steden die aan de verschillende secties zijn toegekend:
Met de ontwikkeling van Hartje Eindhoven 2.0 wordt een braakliggende binnenstedelijke locatie getransformeerd tot een woonomgeving, die aansluiting zoekt bij de overige woongebouwen van het stadionkwartier.
Met deze ontwikkeling krijgt het stadionkwartier een afsluitende kwaliteitsimpuls en wordt daarmee op een hoogwaardige wijze afgerond. Deze ontwikkeling is een fraaie toevoeging aan bestaande woongebouwen en openbare verblijfsgebied in het stadionkwartier. Het architectonische ontwerp is gemaakt door LEVS Architecten.
De bebouwing
De bebouwing bestaat uit drie woongebouwen van respectievelijk 39 m1, 30 m1 en 30 m1, gerealiseerd op de bestaande ondergrondse parkeergarage alsmede vier grondgebonden woningen met respect voor de in de directe nabijheid te behouden monumentale boom als onderdeel van de groenstrook aan de Jonghlaan en het parkje aan de Gerard Philipslaan.
Stedenbouwkundige inpassing
Hartje Eindhoven ligt in het stadionkwartier en maakt deel uit van een bebouwingslint langs de spoorlijn. Dit lint begeleidt de treinreiziger vanaf de Herdgang via Strijp naar het centrum van Eindhoven en bevat verschillende hoogteaccenten. De stedenbouwkundige inpassing, verschijningsvorm en verschillende hoogtematen zijn in nauw overleg met Adriaan Geuze (West8) als supervisor van spoorzone Eindhoven afgestemd.
Direct naast het PSV-stadion wordt met het woongebouw Eurostaete een nieuw accent geïntroduceerd bestaande uit een deel hoogbouw en een lager gedeelte. Hartje Eindhoven sluit hierop aan.
Hartje Eindhoven past goed in zijn stedenbouwkundige context. Zo is rekening gehouden met de zichtlijnen vanuit het naastgelegen Amvest gebouw en de Anton Philipslaan richting de PSV-laan. De PSV-laan wordt een steeds belangrijkere verbindingsroute tussen Strijp S en het centrum van Eindhoven. Hartje Eindhoven als afronding van het woongebied zal bijdragen aan een upgrading van de huidige PSV-laan, waardoor ook aan deze zijde van het gebouw het verblijfsklimaat in deze laan verbeterd wordt.
Woningtypologieën en verdeling:
In overleg met de gemeente - en in de anterieure overeenkomst concreet vastgelegd - is een woonprogramma gedefinieerd op basis van het vastgestelde woningbouwoffensief van de gemeente Eindhoven. In deze ontwikkeling wordt met name rekening gehouden met de middeninkomens door de ontwikkeling van voornamelijk koop- en huurappartementen in het middensegment.
In totaal worden 264 appartementen ontwikkeld, waarvan 201 huurappartementen en 63 koopappartementen.
Naast het woningbouwprogramma, worden op de begane grond maximaal 499 m² ontwikkeld voor diverse functies om hiermee de levendigheid van de locatie te bevorderen.
Tevens wordt voorzien in parkeerplaatsen, zoals nader in paragraaf 3.7 beschreven.
In dit hoofdstuk zijn de randvoorwaarden opgenomen waar bij de realisatie van het bestemmingsplan rekening mee dient te worden gehouden. De voorgenomen ontwikkeling moet passen in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling in dit hoofdstuk een complete samenvatting te geven van het beleid. Uitsluitend de meest relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven. Niet-ruimtelijk beleid is per onderwerp apart in dit hoofdstuk opgenomen. Het beleid dat gericht is op verschillende milieu- en andere planologische aspecten wordt toegelicht in de milieuparagraaf. Beleid met betrekking tot het aspect water wordt beschreven in de waterparagraaf.
In de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.
Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.
Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.
Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de
Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1).
De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is van nationaal belang. In de SVIR wordt
Brainport Zuid-Oost Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van
ons land.Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met o.a. High-tech
systemen, medische technologie en automotive als belangrijkste thema's. Daarnaast
zijn Chemelot in Sittard-Geleen als belangrijk chemie-cluster, het medische cluster
in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agro-food, tuinbouw en logistiek
belangrijk.
In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieu's, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur en sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.
Realisatie
Uitgangspunt bij het realiseren van de doelstellingen is een integrale, regionaal-specifieke aanpak, waarmee investeringen en ander rijksinstrumentarium zo effectief en efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden. Dat vraagt om een gedegen afweging van alle relevante belangen en goede afstemming en samenwerking tussen regio en Rijk. Over de rijksopgaven zullen op basis van de MIRT-gebiedsagenda's afspraken worden gemaakt.
De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Het Rijk heeft voor de realisatie van de nationale belangen de beschikking over de volgende vier instrumenten:
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).
Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming
bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder
voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen
(bijvoorbeeld kantoorlocaties, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen)
moet in het bestemmingsplan worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt
van het ruimtegebruik.
De ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 Bro. Daarin
staat: De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling
mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien
het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk
gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte
kan worden voorzien. In paragraaf 3.2.2. wordt hier nader op ingegaan.
Op 1 oktober 2012 is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder vormt daarmee een bindend toetsingskader voor alle gemeentelijke bestemmingsplannen, provinciale inpassingsplannen en provinciale ruimtelijke verordeningen.
Per 1 juli 2017 is artikel 3.1.6. lid 2 Bro gewijzigd en komen te luiden als volgt:
“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”
Uitgangspunt is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd en dat eerst als dat niet mogelijk is wordt gemotiveerd waarom die ontwikkeling niet in bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.
De volgende stappen dienen doorlopen te worden:
Ad. 1 Nieuwe stedelijke ontwikkeling
De eerste vraag die aan de orde blijft, is - op basis van planvergelijking - of het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hierbij is van belang wat het voorgaande bestemmingsplan aan ruimtelijke mogelijkheden bood en in hoeverre het nieuwe bestemmingsplan hierop een toevoeging of wijziging mogelijk maakt.
In het Bro (artikel 1.1.1, lid 1, onder i) is voor stedelijke ontwikkeling een definitie opgenomen: “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”.
Als een bestemmingsplan voorziet in functiewijziging en nieuwbouw van een zekere omvang dan is in beginsel sprake van een “stedelijke ontwikkeling” als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 aanhef en onder i Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Consequentie daarvan is dat dan de plantoelichting een verantwoording aan de Ladder moet bevatten (artikel 3.1.6 lid 2 Bro). Zeer kleinschalige bebouwingsmogelijkheden of functiewijzigingen “sec” die niet voorzien in een toename van het ruimtebeslag kwalificeren niet als een stedelijke ontwikkeling. In dat geval hoeft de Ladder niet te worden toegepast.
Het bestemmingsplan voorziet in invulling van een locatie met primair gestapelde woonbebouwing en in beperkte mate overige functies in een plint op de begane grond. Het plan is gelegen op een binnenstedelijke locatie.
Woningen waren in het plangebied niet aanwezig. De hoeveelheid woningen in het plangebied neemt dusdanig toe, dat op basis van geldende jurisprudentie op dit onderdeel sprake is van een ontwikkeling die de grens van een kleinschalige ontwikkeling overstijgt en aldus een stedelijke ontwikkeling vormt als hier bedoeld. Aldus is een laddertoets aan de orde ten aanzien van de functie “wonen”.
Dit plan voorziet in het realiseren van 264 woningen en maximaal 499 m2 b.v.o. aan overige functies. Deze overige functies maken onderdeel uit van deze ontwikkeling.
Voor een woningbouwlocatie volgt uit de jurisprudentie dat vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Voor andere stedelijke ontwikkelingen, niet zijnde woningbouw blijkt uit vaste jurisprudentie dat wanneer een bestemmingsplan voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m2 of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m2, deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt. Gelet op het aantal woningen, het aantal m² aan overige functies en het feit dat een behoorlijke hoeveelheid nieuwe bebouwing (nieuw ruimtebeslag) mogelijk wordt gemaakt, is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Dit betekent dat dit bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt en dat de locatiekeuze gemotiveerd moet worden en dat een beschrijving van de behoefte nodig is.
Ad. 2 Ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied
Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied dient gemotiveerd te worden of deze behoefte niet in stedelijk gebied kan worden gerealiseerd. Daarom is het van belang om te weten of het plangebied binnen of buiten stedelijk gebied is gelegen. In artikel 1.1.1 Bro wordt het stedelijk gebied als volgt gedefinieerd :
'Bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Dit plangebied is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied van Eindhoven.
Zoals in deze toelichting beschreven kiest de gemeente voor toevoeging van gestapelde woningbouw op deze centrumlocatie om hiermee te komen tot afronding van een bestaand woonmilieu. Op basis van vaste jurisprudentie hoeft de gemeente - indien een behoefte bestaat waarin kan worden voorzien binnen bestaand stedelijk gebied - te beoordelen of ook elders binnen bestaand stedelijk gebied in de gemeente of de regio in deze behoefte zou kunnen worden voorzien.
Ad 3. Beschrijving van de behoefte
Woningen
Kwantitatief
Het bestemmingsplan maakt de bouw van 264 woningen (appartementen) mogelijk. Het ruimtelijk verzorgingsgebied voor de beoogde woningbouw op deze locatie betreft gemeente Eindhoven. Hierbij wordt opgemerkt dat in de gehele regio Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) de woningvraag groter is dan de totale harde plancapaciteit. Binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied is er een behoefte aan zo'n 1.470 woningen in de periode 2018-2028. In de regionale woningbouwafspraken wordt de hoge provinciale woningbehoefteprognose (2017) als uitgangspunt voor de vraagontwikkeling gehanteerd. Daarnaast is in het regionale afsprakenkader Wonen 2017 in het SGE afspraken gemaakt over woningbouwaantallen en dat de provinciale prognose daarbij leidend is voor het aantal toe te voegen woningen. Met dit regionale systeem van afstemming worden planoverschotten voorkomen waardoor er bij het uitgaan van de hoge prognose geen verstorende werking op de vraag- aanbodverhoudingen in de regio zijn te verwachten.
Op basis van de provinciale woningbehoefteprognose zal de woningvraag tot 2028 toenemen met circa 10.800 woningen (zie bovenstaande tabel). In Eindhoven biedt de harde plancapaciteit ruimte voor circa 9.330 woningen. Gelet hierop resteert een woningbehoefte van circa 1.470 woningen. Daarmee kan voor dit plan met 264 woningen ruimschoots in een (kwantitatieve) woningbehoefte voorzien.
In aanvulling op de provinciale woningbehoefteprognose kan worden opgemerkt dat op 7 maart 2019 is gekomen tot de Woondeal BZK-Stedelijk Gebied Eindhoven-provincie Noord-Brabant, waarmee gemeente Eindhoven, SGE, Provincie en Rijksoverheid afspraken hebben gemaakt omtrent de woningbouw in onder andere Eindhoven. In deze Woondeal is onder meer het navolgende te lezen:
I Afspraken over het versnellen van de woningbouw en specifieke versnellingslocaties
Versnellen woningbouwproductie
Het SGE heeft behoefte aan 27.000 woningen in de periode 2019 tot en met 2023. Deze behoefteraming geldt als richtinggevend bij de versnelling van de woningbouwproductie. De minister, de provincie en het SGE spreken het volgende af :
a. Het zwaartepunt voor het realiseren van groen-stedelijke woonmilieus ligt - zoals vastgelegd in het Afsprakenkader Wonen SGE 2017 - in de negen prioritaire locaties: Aarle, Brandevoort, Blixembosch, Ekenrooi Zuid, Nuenen West, Meerhoven, Tongelrese Akkers, Waaire Noord en Zilverackers. De minister, de provincie en het SGE volgen de ontwikkeling van deze locaties als geheel op het gebied van aantallen en exploitatie. Het zwaartepunt voor het realiseren van centrum-stedelijke woonmilieus ligt in Eindhoven binnen de Ring (waaronder het centrumgebied en Knoop XL).
b. Onderzoek toont aan dat de woningbehoefte in Eindhoven de komende vijf jaar ca. 15.000 woningen bedraagt (als onderdeel van het totaal van 27.000 voor het SGE). Dit vraagt een forse versnelling van de jaarlijkse woningbouwproductie naar ca. 3.000 woningen gemiddeld per jaar.
c. De minister, de provincie en het SGE onderzoeken of de versnelling kan worden uitgevoerd binnen de bestaande mogelijkheden. Indien aanpassingen nodig zijn in bijvoorbeeld provinciale beleidskaders, regelgeving of instrumenten, dan spannen de provincie en het SGE zich gezamenlijk in om deze wijzigingen doorte voeren. De minister spant zich in om, indien nodig, het toepassen van bestemmingsplannen met verbrede reikwijdte mogelijk te maken
(…)
Ill Afspraken over voldoende plancapaciteit
12. Plancapaciteit
Het SGE heeft de behoefte om tussen 2024 en 2040 tussen de 22.500 en 35.000 woningen te realiseren, waarvan voor Eindhoven tussen de 12.500 en 25.000. Om deze productie mogelijk te maken is ook hier artikel 1 lid c van toepassing. Ter onderbouwing gaat het SGE in 2019, in samenwerking met de provincie, de regionale woningbehoefte nader onderzoeken. De minister stelt hiervoor €100.000,beschikbaar. De uitkomsten hiervan worden gebruikt voor een actualisatie van het woningbouwprogramma vanaf 2024, als onderdeel van het huidige afsprakenkader
Hieruit blijkt dat de provinciale woningbehoefteprognose een verouderde weergave is van de werkelijkheid van de Eindhovense woningmarkt, omdat de partijen bij de Woondeal schriftelijk vastleggen dat de woningbehoefte in Eindhoven de komende vijf jaar (zijnde de periode 2019 – 2024) ca 15.000 woningen bedraagt. Aan de hieruit voortvloeiende versnelling naar circa 3000 woningen per jaar wordt middels dit woningbouwplan in beperkte mate invulling gegeven. Hiermee wordt de kwantitatieve behoefte aan de betreffende woningen bevestigd.
Kwalitatief
Er is in Eindhoven grote behoefte aan middeldure koop, midden huur en sociale huur, waarin dit plan deels voorziet. Zowel uit het recente regionaal woningmarktonderzoek (2017) als wel het woningmarktonderzoek van Companen (2018) toegespitst op Eindhoven blijkt een grote behoefte aan binnenstedelijk wonen waaronder het centrumstedelijke woonmilieu. Dit plan voorziet hier in waardoor het plan tevens voorziet in een kwalitatieve behoefte.
Plintfuncties
Uitgaande van een totaal ruimtebeslag van circa 500 m2 b.v.o. met hierbij een invulling met diverse functies, komt de vraag aan de orde of de publiekgerichte - plint – functies als onderdeel van Hartje Eindhoven 2.0 kunnen worden gezien als een stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6 lid 2. Bro.
Het totale project is zoals aangegeven wel een stedelijke ontwikkeling, doch dit betreft primair de woningbouw. De beperkte toevoeging van aanvullende functies is niet van een aard of omvang dat dienaangaande - als gevolg van de woningbouw waarvan het een onderdeel uitmaakt – een ladderonderzoek noodzakelijk c.q. zinvol mogelijk zou zijn.
Wel dient te worden beoordeeld – in het kader van het criterium “goede ruimtelijke ordening” of de wijziging van functies in bestaande gebouwen dan wel een niet substantiële ontwikkeling zodanige leegstand tot gevolg zal hebben dat dit tot een aantasting van het woon-, leef- en ondernemersklimaat zal leiden, die uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening onaanvaardbaar moet worden geacht. Uiteraard dient ook het belang van de betreffende functiewijziging en/of niet substantiële ontwikkeling op een inhoudelijke wijze te worden verwoord.
Bij de toets of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening
dient beoordeeld te worden of de in het plan voorziene bestemmingen passende bestemmingen
zijn (ARRS 25 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2294 (Weert) en of de ontwikkeling voorziet
in een behoefte (ARRS 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:943 (Ermelo)). De behoefte aan
de mogelijk gemaakte ontwikkeling dient met het oog op de uitvoerbaarheid van het
plan te zijn onderbouwd ARRS 18 december 2013, ECLI:NL: RVS:2013:2471 (Weststellingwerf)).
In redelijkheid dient ervan te kunnen worden uitgegaan dat binnen de planperiode van
in beginsel tien jaar behoefte zal bestaan aan de ontwikkeling die het plan mogelijk
maakt (ARRS 18 november 2015, ECLI:NL: RVS:2015:3542 (Leek)).
Wat betreft de overige functies ofwel plintfuncties van plan Hartje Eindhoven is duidelijk
dat hierdoor geen sprake is van onnodig ruimtebeslag, omdat al deze functies zijn
gelegen binnen de footprint van de primair voor woningen bestemde gebouwen. Gezien
de beperkte oppervlakte van de plintfuncties en de beperking in oppervlakte per toegestane
functie binnen de plint (waarmee diversiteit wordt gestimuleerd) zal deze ontwikkeling
geen zodanige leegstand tot gevolg hebben dat dit tot een aantasting van het woon-,
leef- en ondernemersklimaat zal leiden, die uit een oogpunt van een goede ruimtelijke
ordening onaanvaardbaar moet worden geacht. De plintfuncties kunnen als ter plaatse
passende functies worden gezien, omdat hiermee de leefbaarheid van de locatie sterk
wordt bevorderd. Enkel een woonmilieu (ook op de begane grond) zou de gebouwen een
veel meer gesloten uitstraling geven, waarmee de gewenste verbinding tussen de Eindhovense
binnenstad en het nieuwe woon- en werkgebied Strijp S niet tot stand zou komen. Juist
de diversiteit ter plaatse middels de plintfuncties maakt het een meer aantrekkelijk
gebied, waarbij de plintfuncties bovendien een welkome aanvulling kunnen vormen voor
de diverse bewoners in de nieuwe ontwikkeling alsmede in de omliggende bestaande woongebouwen
en woningen. Aldus staat de behoefte aan plintfuncties in het plangebied binnen de
planperiode voldoende vast,
Consequentie daarvan is dat in de plantoelichting - in aanvulling op het vorenstaande - een verantwoording aan de Ladder ex artikel 3.1.6 lid 2 Bro achterwege kan blijven voorzover het betreft de plintfuncties in dit plangebied. Wat betreft de behoefte aan deze detailhandel als onderdeel van de plintinvulling kan worden verwezen naar paragraaf 3.9. waar het aspect “detailhandel” wordt beschreven.
Conclusie Laddertoets
De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de eisen van artikel 3.1.6. lid 2 Bro. Het plan wordt gekenmerkt door diverse soorten woningen, die op een harmonieuze manier tot een samenhangend woningbouwplan zijn gevormd, waarmee een opwaardering van het plangebied en de omgeving hiervan plaatsvindt en het Stadionkwartier wordt afgerond. Gezien de ligging van de locatie in het centrumgebied van Eindhoven zijn de woningen erg geschikt voor een brede doelgroep.
De woningtypen sluiten aan op de afspraken die in regionaal en provinciaal verband zijn gemaakt en de inwoners/ huishoudensgroei in de gemeente Eindhoven. Het betreft dan niet alleen de kwantitatieve afspraak qua regionale behoefte passend binnen de bestaande beschikbare (regionale) beleidsstukken. Maar de toevoeging past ook binnen de regionale kwalitatieve behoefte, aangezien de woningtypen en het woonmilieu aansluiten op het doel en de ambitie om de groeiende jonge bevolkingsgroep met eenpersoons- en tweepersoonshuishoudens, expats en studenten (in het kader van de demografische ontwikkeling) binnen Eindhoven te kunnen huisvesten in een dynamisch onderscheidend hoog stedelijk woonmilieu met internationale uitstraling binnen Zuid-Nederland. De marktbehoefte aan het type woningen dat binnen het plangebied wordt gerealiseerd is bovendien groot, temeer het woningtype in een hoog stedelijk woonmilieu in regionaal verband niet of nauwelijks aangeboden wordt.
Het plan staat op de prioriteitenlijst van de gemeente Eindhoven en levert een bijdrage aan de regionale woningbehoefte en vormt een onderdeel van het gemeentelijke bouwoffensief 2018.
De publieksgerichte - plint - functies voorzien in een behoefte, zijn passend in het plangebied en leiden niet tot onevenredige c.q. onaanvaardbare effecten, zodat deze functies ter plaatse toelaatbaar zijn.
In Nederland staan we voor een aantal urgente opgaven, die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Denk aan de opgaven op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Deze opgaven zullen Nederland flink veranderen. Door goed in te spelen op deze veranderingen kan Nederland vooroplopen en kansen verzilveren. Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.
In de NOVI zijn deze maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:
Het ontwerp NOVI heeft van 20 augustus tot en met 30 september 2019 ter inzage gelegen. Naar verwachting wordt de NOVI eind 2020 vastgesteld.
In dit bestemmingsplan zijn geen strijdigheden met de uitgangspunten uit de ontwerp NOVI opgenomen.
Naast de SVIR is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimte genoemd, van toepassing. Het besluit bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen zoals rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten.
Voor Eindhoven is de 380 Kv hoogspanningsleiding van belang. Deze is gelegen in Eindhoven Noord en (deels) Oost. Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing van het Nationaal NatuurNetwerk (NNN) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. De gebieden die het NNN vormen worden bij provinciale Interim Omgevingsverordening aangewezen, waarmee het NNN een provinciaal belang is geworden. Tot slot worden de belangen van luchthaven Eindhoven via het Barro geborgd.
De 380 KV-hoogspanningsleiding is niet in het plangebied gelegen. Ook valt het plangebied niet in het NNB.
In de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn de terreinen, gebieden en installaties zoals bedoeld in het Barro, aangewezen. Voor onderhavig gebied is het obstakelbeheergebied van militair luchtvaartterrein Vliegbasis Eindhoven relevant. Dit gebied is op onderstaande kaart aangegeven. De kaart behoort bij de Rarro.
In 2009 is de Wet luchtvaart gewijzigd. Naar aanleiding hiervan is een nieuw luchthavenbesluit voor Eindhoven vastgesteld. Dit is op 26 september 2014 vastgesteld en met ingang van 1 november 2014 in werking getreden. In het luchthavenbesluit zijn het terrein van de luchthaven (het luchthavengebied), de gebruiksmogelijkheden (openstellingstijden, de geluidsruimte voor het militaire luchtverkeer en het burgerluchtverkeer, en het maximum aantal recreatieve vliegbewegingen per jaar) en het beperkingengebied vastgelegd. Op onderstaande kaart is het Luchthavengebied weergegeven. Voor dit bestemmingsplan is vooral het beperkingengebied van belang.
Het beperkingengebied bestaat uit:
Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone van luchthaven Eindhoven. Wel is het plangebied gelegen binnen het obstakelbeheergebied en vogelbeheersgebied van de luchthaven.
De obstakelbeheergebieden
Met de obstakelbeheergebieden wordt geregeld tot welke hoogte gebouwen en bouwwerken gebouwd mogen worden. Dit is om gevaar voor het vliegverkeer op en rondom de luchthaven te voorkomen. De toegestane hoogten worden bepaald door de vliegfunnel, de IHCS en de ILS.
Vliegfunnel
De vliegfunnel wordt bepaald door de start- en landingsbaan en het verlengde daarvan.
Hier gelden beperkingen ten aanzien van het oprichten van hoge obstakels (van 20 tot
170 meter boven NAP).
IHCS
Het IHCS (Inner Horizontal and Conical Surface) is bedoeld om vliegtuigen die in het
circuit vliegen (circuitverkeer), voorafgaand aan de landing, te beschermen tegen
hoge objecten. Het betreft een obstakelvrije zone van 45 meter hoog met een straal
van 4 km rond de landingsbaan. De hoogte van deze obstakelvrije zone is gerelateerd
aan de ligging van de start en landingsbaan ten opzichte van NAP. Buiten deze zone
gaat de maximaal toegestane bouwhoogte geleidelijk omhoog.
Op onderstaande kaart is het obstakelbeheergebied voor de vliegfunnels en IHCS aangegeven.
ILS
Daarnaast beschikt de Luchthaven over een Instrument Landing System (ILS). Dit wordt
gebruikt om een landing in verminderde weersomstandigheden mogelijk te maken. Voor
een goed functioneren van het ILS geldt dat een gebied rondom de start- en landingsbaan
geen verstoring mag opleveren. Onderhavig plangebied is niet gelegen binnen het ILS-verstoringsgebied.
Het vogelbeheersgebied
Binnen het vogelbeheersgebied gelden regels voor een bestemming of gebruik dat vogels aantrekt.
In beginsel is een grondgebruik of bestemming binnen de volgende categorieën niet toegestaan:
Geen van deze categorieën wordt binnen het plangebied mogelijk gemaakt. Het planvoornemen vormt dan ook geen belemmering voor het vogelbeheersgebied van luchthaven Eindhoven.
Bij het bepalen van de maximaal toegestane bouwhoogte in het bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met de bakens van luchthaven Eindhoven en het radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel.
Bakens luchthaven Eindhoven
Op en nabij de luchthaven Eindhoven zijn bakens (zie figuur 3.1) aanwezig om de richting van het vliegverkeer (zowel horizontaal als verticaal) te kunnen volgen:
De toetsingsgebieden liggen voor VDF geheel over het plangebied, maar hebben gezien de maximaal toegestane bouwhoogte geen consequenties.
Radarverstoringsgebied Volkel
Om het ongestoord functioneren van radar- en communicatie-apparatuur op de vliegbasis Volkel te waarborgen ligt er rond deze vliegbasis een cirkel met een straal van 50 nautische mijl (= 27,8 km), gemeten vanaf de positie van de radar. Binnen dit radarverstoringsgebied moet voor ieder obstakel hoger dan 65 meter worden berekend of er verstoring van de radar optreedt. Onderhavig plangebied ligt niet binnen dit radarverstoringsgebied.
Het rijksbeleid heeft 13 nationale belangen. Het bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met deze belangen. Het bestemmingsplan voorziet in een transformatie van een braakliggend terrein met in- en uitrit van de bestaande parkeergarage naar de bouw van diverse woningen en enkele hieraan qua oppervlakte ondergeschikte functies in binnenstedelijk gebied en past binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en conflicteert niet met nationale belangen. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan artikel 3.1.6. lid 2 Bro.
De Brabantse Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Op 14 december 2018 is de omgevingsvisie vastgesteld. Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma's. Tot die zijn vastgesteld blijven bestaande beleidsplannen voor natuur, ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer en milieu en water van kracht. Daarmee wil Brabant op tijd klaar zijn voor de Omgevingswet wanneer deze in 2021 wordt ingevoerd.
In de Omgevingswet staan waarden als veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor ieder van deze opgaven geeft de omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn? Maar ook een concreet tussendoel: waar moeten we in 2030 op zijn minst staan om dat lange termijndoel te halen? De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 in werking getreden (hierna: Structuurvisie). Deze Structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De Structuurvisie bestaat uit twee delen (A en B) en een uitwerking.
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met aandacht voor bescherming tegen hoogwater, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen en een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Aandacht wordt gevraagd voor sterke regionale economische clusters, (inter-)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden). De provincie realiseert haar doelen door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Deel B
De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Deze vier ruimtelijke structuren worden in deel B beschreven en zijn:
1. de groenblauwe structuur
De groenblauwe structuur bestaat uit bestaande natuur, watersystemen en nieuwe natuur
in hiervoor kansrijke gebieden. Het behoud en de ontwikkeling van natuurwaarden is
hier belangrijk. Daarnaast biedt de groenblauwe structuur ruimte aan een natuurlijk
en robuust watersysteem. Dit is nodig voor een goed waterbeheer en biedt mogelijkheden
om in te spelen op de effecten van klimaatverandering.
2. het landelijk gebied
Het landelijk gebied ligt buiten de groenblauwe structuur en de stedelijke structuur.
Het landelijk gebied biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw,
natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. Land- en
tuinbouw zijn de grootste ruimtegebruikers. De provincie streeft hier naar een multifunctionele
gebruiksruimte, met behoud van agrarische productieruimte in die delen van het landelijk
gebied waar de landbouw leidend is voor nieuwe ontwikkelingen.
3. de stedelijke structuur
De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De provincie
kiest hier voor twee perspectieven. Ten eerste stedelijke concentratiegebieden waar
de groei van de verstedelijking wordt opgevangen. De provincie wil de verstedelijking
op goed ontsloten plekken concentreren en de groene ruimte tussen steden openhouden.
Ten tweede dienen kernen in het landelijk gebied zoveel mogelijk te worden ontzien
van verdere verstedelijking. Alleen de eigen verstedelijkingsbehoefte wordt daar opgevangen.
4. de infrastructuur
Het infrastructuurnetwerk bestaat uit een fijnmazig en samenhangend netwerk van wegen,
spoorlijnen, vaarwegen, luchthavens en buisleidingen. De Brabantse infrastructuur
maakt deel uit van het internationale netwerk van infrastructuur in noordwest Europa.
De provincie kiest hier voor een goede bereikbaarheid van BrabantStad en de economische
clusters van Noord-Brabant. Voor het personenvervoer zijn het hoofdwegennet en het
OV-netwerk BrabantStad de dragers. Het goederenvervoer wordt zoveel mogelijk via de
te ontwikkelen Goederenruit (spoor en waterwegen) geleid. Zo wordt ruimte gemaakt
voor het versterken van de (inter-)nationale ontsluiting (weg, water, spoor en lucht)
van de Brabantse steden.
Uitwerking Structuurvisie
De provincie heeft geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkeld, maar
geeft haar visie op het landschap vorm in de zogenaamde 'gebiedspaspoorten'. Daarin
beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang
vindt en hoe deze kunnen worden versterkt. Er zijn ook deelstructuurvisies opgesteld
voor specifieke onderwerpen. Zo is voor het gebied ten oosten van Eindhoven de deelstructuurvisie
Brainport Oost opgesteld. Deze bevat keuzes voor wonen, werken en bereikbaarheid ten
oosten van Eindhoven.
Toetsing
Op basis van de Structuurvisie is onderhavig plangebied gelegen in de stedelijke structuur (zijn de steden en dorpen in Noord-Brabant), en in het stedelijk concentratiegebied (waar de groei van de verstedelijking wordt opgevangen).
In de stedelijke structuur beoogd de provincie het volgende te bereiken:
Het stedelijk concentratiegebied met de bijhorende zoekgebieden voor verstedelijking vangt de groei van de bovenlokale verstedelijkingsbehoefte op. Naar huidige inzichten - met het perspectief tot 2025 en een doorkijk naar 2040- is in het stedelijk concentratiegebied (inclusief de zoekgebieden voor verstedelijking) voldoende ruimte om in de verstedelijkingsbehoefte (wonen, werken en voorzieningen) te voorzien. Hier is ruimte voor een grote verscheidenheid aan woon- en werkmilieus, of een menging daarvan, in uiteenlopende dichtheden.
Eindhoven vormt samen met de provincie en met de steden Breda, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg het stedelijk netwerk BrabantStad. Dit samenwerkingsverband vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. Sterke steden zijn een voorwaarde voor de toekomst van Noord-Brabant. Vooral in deze steden is de dynamiek van Noord-Brabant goed zichtbaar. De provincie ziet deze steden als het brandpunt van de verstedelijking. Hier wordt geïnvesteerd in de binnensteden (stationsgebieden, kanaal- en snelwegzones) en worden hoogstedelijke functies, zoals bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd. Daardoor wordt de centrale positie van de steden versterkt en het draagvlak voor hoogwaardig openbaar vervoer en stedelijke- en culturele voorzieningen op peil gehouden. Dat draagt bij een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.
Onderhavig plan maakt de realisatie van diverse gestapelde woningen en 500 m2 aan plintfuncties op de begane grond mogelijk. Deze planontwikkeling past in de doelstellingen van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening. Door deze ontwikkeling wordt een kwaliteitsimpuls gegeven aan het binnenstedelijke woon-, werk-, en leefmilieu.
De Interim omgevingsverordening is vastgesteld door Provinciale Staten op 25 oktober 2019 en vervangt een aantal provinciale verordeningen :
Om straks klaar te zijn als de Omgevingswet in werking treedt, heeft de provincie eerst een Interim omgevingsverordening vastgesteld. Het is een 'Interim' omgevingsverordening om zo te benadrukken dat dit een tussenstap is naar de 'definitieve' omgevingsverordening gebaseerd op de Omgevingswet.
De Interim omgevingsverordening is gebaseerd op de huidige wetgeving en moet aan de wettelijke bepalingen van die wetgeving voldoen. Dat betekent dat nieuwe mogelijkheden uit de Omgevingswet nog niet zijn verwerkt. Er is wel zo veel als mogelijk aansluiting gezocht bij de Omgevingswet en de voorwaarden voor een omgevingsverordening (bijvoorbeeld bij de opbouw en de digitale vormgeving).Deze Interim omgevingsverordening voegt de bestaande regels over de fysieke leefomgeving zoveel mogelijk samen in één verordening en is beleidsneutraal. Alleen aanpassingen die nodig zijn vanwege de samenvoeging of vanwege al vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie, worden meegenomen.
In de Interim omgevingsverordening staan regels voor:
Voor het onderhavige plangebied is voor wat betreft de instructieregels voornamelijk van belang artikel 3.42:
artikel 3.42 Duurzame stedelijke ontwikkeling
lid 1
Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnenStedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:
a. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
b. het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.
lid 2
Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:
a. bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
b. bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
c. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
d. houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor deopvang van water;
e. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
f. draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.
Dit bestemmingsplan past binnen de regels van de Interim omgevingsverordening.
In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad van Eindhoven vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.
Kaartlaag a. Ruimtelijke hoofdstructuur
De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de ontwikkelingen ten opzichte van de ruimtelijke hoofdstructuur. De kaart geeft de ontwikkelingen aan binnen de hoofdstructuur. Het plangebied is in onderstaande afbeelding aangeduid met een blauwe cirkel.
De onderdelen van de ruimtelijke hoofdstructuur vormen een raamwerk waarnaar het grondgebruik zich richt. De hoofdstructuur ligt grotendeels vast, in fysieke en/of beleidsmatige zin. Het gaat op hoofdlijnen om onderdelen als de hoofdwegenstructuur, spoorlijnen, waterlopen, het bebouwde gebied en de Groene Hoofdstructuur. De kaart geeft ook nieuwe, te ontwikkelen onderdelen van de hoofdstructuur aan, voortvloeiend uit vastgesteld beleid. Voor de evenwichtige doorontwikkeling van Eindhoven zijn deze essentieel. Voorgenomen ontwikkelingen zijn gearceerd of met een onderbroken lijn aangegeven. Het plangebied ligt niet in een op de kaart aangegeven transformatiegebied.
Kaartlaag b. Gebruik van de Ruimte
De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de verdeling van het actuele en gewenste grondgebruik
In bovenstaande afbeelding is de kaart 'Gebruik van de ruimte' uit de Interimstructuurvisie opgenomen. Het plangebied is globaal aangeduid met een blauwe pijl. Het plangebied is aangeduid als “centrumvoorzieningen”. Deze gronden zijn bedoeld voor goed bereikbare concentraties van centrumstedelijke voorzieningen (detailhandel, horeca, dienstverlening, cultuur, welzijn en zorg), wonen, onderwijs en werken.
De gronden binnen het plangebied zijn bestemd voor wonen met daaraan ondergeschikt nevenfuncties. Door deze functies wordt het gebied getransformeerd van kantoorlocatie met gestapelde woningen naar primair een woonmilieu met een beperkt nevengebruik. Het plan past binnen de Interimstructuurvisie.
Samen met de stad heeft de gemeente Eindhoven een omgevingsvisie opgesteld. Met ons hebben meegedacht: inwoners, ondernemers, belangenorganisaties, GGD, Veiligheidsregio, Omgevingsdienst, woningcorporaties, projectontwikkelaars, investeerders en andere overheden (buurgemeentes, provincie, rijk). Op 16 juni 2020 is de omgevingsvisie vastgesteld door de gemeenteraad.
De omgevingsvisie is een integraal verbindende visie voor de fysieke leefomgeving die focus aanbrengt bij het inrichten van onze stad en stimuleert om samen te werken aan de stedelijke opgaven. De omgevingsvisie is gebaseerd op bestaand beleid. Het hebben van een omgevingsvisie is onder de nieuwe Omgevingswet verplicht. Omdat een omgevingsvisie allesomvattend is, willen we die lerende wijs ontwikkelen. Dat betekent concreet dat we, eerder dan wettelijk verplicht, met een omgevingsvisie komen. Maar dan wel een 'light-variant' (versie 1.0), die we één of twee jaar later gaan aanvullen en verfijnen.
Deze omgevingsvisie (versie 1.0) is gebaseerd op het bestaand beleid. Het document vervangt niet de bestaande beleidsdocumenten, maar is een aanvullend beleidsdocument. De interim structuurvisie blijft daarom nog steeds van kracht. Bij het opstellen van een omgevingsvisie versie 2.0 wordt de interim structuurvisie wel ingetrokken.
Brainportregio
De Brainportregio is een technologische topregio en één van de belangrijkste pijlers van de Nederlandse economie. De sleutel tot dit succes is samenwerking. Het is een regio van contrasten en dat maakt ons uniek: een hecht netwerk van steden, stedelijke buurgemeenten, dorpen en bewoond landelijk gebied. Je bent snel in de stad of juist in het groen, er is cultuur én natuur. We zijn sterk in high tech, design en innovaties en kennen een dynamische economie en een gastvrije bourgondische levensstijl. De strategie van de regio is gericht op het sterker maken van deze kwaliteiten door aan te haken op de eigen kracht en identiteit van de deelgebieden.
Ambitie
Als centrumstad vervult Eindhoven een cruciale rol bij de versterking van Brainport Eindhoven als economische wereldspeler op het gebied van kennisintensieve maakindustrie en design. Om internationaal concurrerend te blijven, streeft Eindhoven samen met de regio naar een excellent woon- en werkklimaat. Eindhoven zet daarom in op gezonde en duurzame verstedelijking met behoud van stedelijke en dorpse kwaliteiten en met bijzondere aandacht voor sociale cohesie en inclusie. Eindhoven is in staat om zich snel aan te passen aan de steeds veranderende vraag naar geschikte en betaalbare ruimte om te wonen, werken, verblijven en recreëren. Deze ambitie vertaalt zich naar vier deelambities. Eindhoven als:
Van ambitie naar stedelijke opgaven
Als we onze ambities leggen naast de huidige kwaliteiten en structuren van de stad en de actuele trends en ontwikkelingen, zien we een aantal stedelijke opgaven voor de stad. Brainport Eindhoven blijft groeien, mede door de sterke economische positie.
De ambities en groei vragen om ruimte voor nieuwe woningen, bedrijven en voorzieningen. Ruimte die we bieden door te verdichten in het gebied binnen
de Ring en door te verdichten nabij voorzieningen als HOV en winkelcentra. Met name binnen de Ring is voldoende ruimte om te verdichten, omdat er nog relatief weinig mensen wonen. Met de keuze voor verdichten binnen de Ring gaan we duurzaam om met de (groene) ruimte die de stad heeft. We behouden hiermee de kwaliteit van de groenstedelijke woonwijken, de landschapsparken en het buitengebied.
De keuze voor een compact stedelijke woonmilieu gaat gepaard met forse investeringen in o.a. bereikbaarheid, luchtkwaliteit, groen en voorzieningen.
Eindhoven wil een leefbare en een inclusieve stad zijn waar iedereen kan profiteren van het succes van de Brainport. Dat vraagt om keuzes ten aanzien van het woning- en voorzieningenaanbod. Het verschil tussen de ambitie en de huidige stand van zaken in Eindhoven leidt tot zes concrete stedelijke opgaven:
Samen werken aan de stedelijke opgaven
Dit zijn de opgaven waar we als gemeente de komende jaren samen met onze partners aan werken. Wij werken zelf aan deze opgaven, maar stimuleren ook andere partijen in de stad om dit te doen. We bepalen samen met de stad en regio wat kansrijke initiatieven en locaties zijn. We geven prioriteit aan initiatieven die bijdragen aan meerdere stedelijke opgaven tegelijkertijd en kwaliteit toevoegen aan de stad. Hiernaast zetten we in op het beschermen en versterken van de stedelijke en groene hoofdstructuur van de stad. De gemeente organiseert het werken aan de stedelijke opgaven met thematische en gebiedsprogramma's en stimuleert o.a. via regels en uitgangspunten zoals opgenomen in de omgevingsvisie dat ook andere initiatiefnemers bijdragen aan het realiseren van de opgaven.
Plangebied
Het plangebied Dit bestemmingsplan ziet op verdichting binnen een bestaand woonmilieu binnen de Ring. Ook is in het bestemmingsplan een regeling opgenomen voor waterberging wanneer zich ontwikkelingen voordoen. Dit draagt bij aan een beter functionerend watersysteem. In de omgevingsvisie is ook aangegeven dat de gemeente ruimte biedt aan de buurteconomie, deeleconomie en andere initiatieven die bijdragen aan de levendigheid van wijken. Denk aan kleine bedrijfjes aan huis en ruimte voor creatief ondernemerschap. In dit bestemmingsplan zijn regels opgenomen waarbinnen beroep en bedrijf aan huis is toegestaan. Het bestemmingsplan is dus in lijn met de uitgangspunten van de omgevingsvisie.
De prioriteitennota regelt de fasering van bouwlocaties ten opzichte van elkaar. Op de kwalitatieve eisen wordt gestuurd in de diverse thematische beleidsnota's zoals de woonvisie, parkeernota, hoogbouwvisie, welstandsnota. Waar een initiatief strijdig is met het bestemmingsplan kan de prioriteitennota regie uitoefenen.
Met de beleidsnota 'Prioriteiten bouwlocaties 2015' – op 23 februari 2016 vastgesteld door de Raad (16R6640) - wil de gemeente Eindhoven haar groei zo goed mogelijk in de tijd faseren. De groei na 2020 is moeilijk te voorspellen. Eindhoven bevindt zich tussen twee beleidsmatige denkrichtingen, de prognoses van de provincie en de woningbouwafspraken met de regiogemeenten enerzijds en de wens om te groeien naar een stad van 300.000 inwoners en verder te verstedelijken anderzijds. De prognoses van de provincie zijn ingehaald door de werkelijkheid, bieden daarom geen houvast voor de programmering en zijn inmiddels ook door de Provincie herzien. Het voorzien in voldoende woonruimte is een van de randvoorwaarden voor Eindhoven om haar Brainport positie internationaal te kunnen behouden. Deze stedelijke woningbouwproductie is niet concurrerend met de woningbouw in de regiogemeenten, vanwege de stedelijkheid in combinatie met het hoge voorzieningenniveau dat Eindhoven biedt. Vanwege deze functie als centrumstad van de Brainportregio trekt Eindhoven nog steeds grote aantallen internationale kenniswerkers.
De trends op het gebied van bedrijven, detailhandel, kantoren en wonen richten zich met name op duurzame verstedelijking, met als uitgangspunten zuinig ruimtegebruik, versterken van bestaande voorzieningenstructuren, benutten bestaande locaties, inzet op transformatie en verkleuring en moderne mogelijkheden en innovaties dankzij internet.
Binnen alle woonmilieus dient qua prioritering de voorkeur te worden gegeven aan:
Om op kwalitatieve wijze te kunnen prioriteren op nieuwe bouwinitiatieven - met het oog op het leefbaar en aantrekkelijk houden van de stad en al haar variatie in woon-, werk- en leefgebieden - wordt onderscheid gemaakt in vier woonmilieus, te weten: centrumstedelijk, kleinstedelijk, suburbaan en uitleggebied. Gebiedsgerichte prioritering komt neer op het mogelijk maken van ontwikkelingen die passend zijn voor dat specifieke woonmilieu.
Daarbij vragen verschillende woonmilieus om verschillende afwegingscriteria. De impact van ontwikkelingen is voor elk woonmilieu anders. Gebiedsgerichte prioritering komt neer op het mogelijk maken van ontwikkelingen die passend zijn voor dat specifieke woonmilieu.
Onderhavige projectlocatie (zie blauwe cirkel op onderstaande afbeelding) is gelegen in het woonmilieu "Centrum stedelijk", waarvoor onderstaande afwegingscriteria gelden:
er is zeer grote vraag naar centrum stedelijk wonen vanuit de Brainport positie. Hierin blijft de gemeente voorzien. Dit type woonmilieu is niet concurrerend met de regio. Fasering is gericht op het tegengaan van onderlinge concurrentie en overlast op de omgeving binnen de deelgebieden. Het gaat over het algemeen om projecten/ontwikkelingen van grote omvang (zowel qua oppervlakte als intensiteit/aantallen). Een gevarieerde mix van typen wooneenheden binnen het gebied is hierbij uitgangspunt.
Onderdeel van de Prioriteitennota is het 'Overzicht bouwlocaties 2018' met alle lopende - en bekende toekomstige projecten en potentiële locaties. Naast de nieuwe vergunningsaanvragen, zijn ook de afspraken met de regio en de locaties uit het Woningbouwoffensief, vastgestelde gebiedsvisies en initiatieven die zich bij de Integrale Intake hebben gemeld meegenomen. De nog zachte initiatieven/locaties zijn voor het totaaloverzicht wel opgenomen, maar zonder aantallen. Omdat hierover nog geen harde afspraken of ruimtelijk kwalitatieve adviezen zijn afgesproken.
Het bouwplan waarvoor dit bestemmingsplan wordt opgesteld is opgenomen in de prioriteitennota 2018 als een project dat al loopt of waar al bestuurlijk of juridisch medewerking is toegezegd of is verkregen. Bovendien is sprake van herontwikkeling van een bestaande stedelijke locatie gelegen in het centrumgebied van Eindhoven.
Per raadsinformatiebrief van 19 december 2017 is door B&W gemeente Eindhoven de Gemeenteraad geïnformeerd omtrent het “Bouwoffensief in Eindhoven”, waarmee invulling wordt gegeven aan het streven naar voldoende woonruimte, zijnde is een van de ruimtelijke randvoorwaarden voor Eindhoven om haar Brainport positie internationaal te kunnen behouden
De woningmarkt in Eindhoven toont op dit moment helaas tekenen van oververhitting. Er is een groot tekort aan verschillende woningtypen, met name ten aanzien van grondgebonden koop en middeldure huur, appartementen koop en middeldure huur en aan zelfbouwkavels. Door het tekort worden mensen de stad en zelfs de regio uitgedreven. Deze ontwikkeling sluit niet aan bij het streven om een inclusieve stad te zijn.
Een verdere doorontwikkeling van Brainport vraagt om voldoende goede en betaalbare woningen en onderscheidende en aansprekende woonmilieus. Dit is belangrijk voor de kwaliteit van leven, én voor de economische kracht van de regio. Het woningbouwoffensief heeft als doel hierin te voorzien.
Eindhoven kende het afgelopen jaar een bouwproductie van ongeveer 2.500 woningen en ook 2017 en de komende jaren is er sprake van een forse geplande bouwproductie. In het kader van het recent in het Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) geformuleerde Afsprakenstelsel Wonen wordt met provincie en SGE overeengekomen dat géén plannen tot inbreiding, herstructurering en transformatie, die toezien op realisatie op korte termijn, in het onderlinge overleg afgekeurd worden op grond van mogelijke over-programmering ten opzichte van de provinciale prognoses.
De situatie op de woningmarkt, gerelateerd aan het grote belang van woningaanbod als vestigingsvoorwaarde, maken het nu noodzakelijk de inspanningen op het gebied van bouwen verder te intensiveren om oververhitting van de koopwoningmarkt te bestrijden. Het bouwoffensief heeft ook een kwalitatief karakter: er moet gebouwd worden waar de meeste behoefte aan is c.q. de meeste tekorten bestaan. Gestimuleerd wordt derhalve de bouw van koopwoningen, eengezinswoningen, koopwoningen bereikbaar voor lage middeninkomens, middeldure huurwoningen en betaalbare sociale huurwoningen.
Tegelijk is het wenselijk dat het segment middeldure huur dat in Eindhoven gerealiseerd wordt een duurzaam karakter heeft. Er dient regelgeving en afspraken (net als en in samenwerking met steden als Utrecht en Amsterdam) uitgewerkt te worden die zorgen voor continuïteit en reële prijsontwikkeling in dit segment.
Het is verder van belang dat het signaal dat werk gemaakt wordt van tekorten op de woningmarkt doorklinkt om op die manier risicovolle prijsstijgingen te voorkomen.
Het Bouwoffensief Eindhoven gaat zorgdragen voor locaties, voorrang voor kansrijke plannen en voor procedures, die plannenmakers snel op weg helpen. Naast het benoemen van vier concrete initiatieven als zijnde “quick wins” is het bouwoffensief als geheel begin 2018 integraal opgepakt, samen met de evaluatie van de prioriteitennota, en de uitwerking van woningbouwafspraken in het Stedelijk Gebied Eindhoven. Uitgewerkt worden doelstellingen, mogelijkheden, overige potentiële locaties, instrumentarium, randvoorwaarden en integrale businesscases. Dit alles om te komen tot een jaarlijkse woningbouwproductie van circa 3.000 woningen.
Een voorwaarde voor projecten om in aanmerking te komen om onderdeel van het bouwoffensief te worden is dat het project een duurzame bijdrage levert aan toevoeging in segment waar een tekort is. Hartje Eindhoven levert een duurzame bijdrage aan toevoeging van het middeldure segment, waar een tekort aan is.
De negen gemeenten in het Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) staan samen aan de lat om een woon- en leefklimaat van hoge kwaliteit te realiseren en de veranderende kwalitatieve en kwantitatieve vraag zo goed mogelijk te bedienen. Dit is een voorwaarde voor een aantrekkelijke vestigingsplek voor nieuwe inwoners en om te kunnen blijven concurreren met andere (inter-)nationale topregio's. Dit gaat niet alleen. We hebben elkaar maar vooral bewoners en partners, zoals corporaties, ontwikkelaars, beleggers, bouwondernemingen en makelaars, nodig. Die investeren mee in de kwaliteit van de regio en het woonklimaat. Als samenwerkende partners in een creatieve regio zoeken we daarbij ook naar mogelijkheden om innovaties in het bouwproces te realiseren.
Het regionaal ruimtelijk overleg heeft op 13 december 2017 het 'Afsprakenkader Wonen 2017' bekrachtigd dat door de afzonderlijke negen gemeenteraden is vastgesteld. Hierin zijn o.a. de volgende afspraken over woningbouwontwikkelingen opgenomen:
In het Afsprakenkader 2017 is aangegeven welke plannen regionaal afgestemd worden. Via het coördinatieteam worden deze plannen aan het portefeuillehouders-overleg voorgelegd. De provincie ziet erop toe dat de plannen regionaal afgestemd worden, wanneer bij het vooroverleg blijkt dat dat niet het geval is worden de plannen door de provincie niet in behandeling genomen. Voor de majeure projecten betekent dit dat bij een nieuw bestemmingsplan van meer dan 75 woningen in stedelijke kernen en in landelijke kernen meer dan 25 woningen, deze regionaal afgestemd dient te worden. Voor Eindhoven zijn Blixembosch, Tongelrese Akkers en Bosrijk/Meerrijk aangewezen als majeure projecten.
Deze ontwikkeling voorziet in 264 woningen (appartementen), passend binnen de kwantitatieve prognose voor Eindhoven. Daarnaast betreft de locatie een inbreiding en herstructurering binnen het 'bestaand stedelijk gebied' zoals aangegeven in de provinciale Verordening ruimte Noord-Brabant. Daarmee voldoet deze ontwikkeling aan de afspraken over woningbouwontwikkelingen.
De Woonvisie is op 15 december 2015 vastgesteld. In de woonvisie gaat de gemeente in op haar ambities op het gebied van bouwen en wonen. Daarmee maakt de gemeente de gewenste ontwikkelingsrichting duidelijk aan de stad, haar bewoners en alle partijen die een rol spelen in de verdere ontwikkeling van de stad:
Ambitieuze stad
Eindhoven groeit en dat creëert een nieuwe vraag naar wonen. Eindhoven wil verder verstedelijken. Onder stedelijkheid verstaan we een gemengde en gevarieerde omgeving waar mensen wonen, werken en elkaar ontmoeten. En een stad die tegelijk ook groen en gemoedelijk blijft. We staan voor de unieke kans om de stad als geheel, en het gebied binnen de Rondweg in het bijzonder, de komende jaren te laten groeien. We verwachten dat het inwonersaantal van Eindhoven de komende 10 jaar fors zal toenemen, harder dan de prognoses nu voorspellen. De bijzondere bevolkingsopbouw van Eindhoven (een relatief jonge bevolking) draagt daaraan bij. Die groei moet ook op het vlak van wonen gefaciliteerd worden.
Tot 2030 willen we minstens twee derde van de extra woningcapaciteit binnen de Rondweg realiseren. Voor het gebied binnen de Rondweg staan met projecten als Strijp S, Stationsomgeving, NRE en Philips Lighting in deze periode al circa 5.000 nieuwe woningen in de planning. Daarnaast is de wens dat boven winkels wooneenheden worden gerealiseerd en kantoren worden omgebouwd tot woningen. Hierin is de markt aan zet.
Eindhoven formuleert in deze Woonvisie geen concreet woningbouwprogramma, gegoten in cijfers en categorieën. Dat zou niet passen bij de rol van een gemeente anno 2015. We willen ruimte geven aan de markt om gewenste ontwikkelingen te realiseren. Zonder op voorhand aan te geven wat-waar-wanneer gebouwd moet worden. Dat doen we door gebruik te maken van een model voor de onderbouwing van de wenselijkheid van nieuwe initiatieven. Daarin vragen we van initiatiefnemers (projectontwikkelaars, corporaties, gemeentelijke grondexploitaties) om in te gaan op een aantal punten zoals bijvoorbeeld het marktsegment, het woonmilieu en de periode van oplevering.
Solidaire stad
Wij willen dat Eindhoven een samenleving is, waarvan iedereen onderdeel is. De meeste inwoners kunnen zelfstandig hun plaats vinden in die samenleving, sommigen hebben een steuntje in de rug nodig. We zorgen dat er voor hen een vangnet is. We hebben oog voor mensen in lastige situaties: asielzoekers, daklozen, mensen in psychische nood en ex-gedetineerden. Door de decentralisatie in de zorg moeten meer mensen met een beperking een plek in de wijk vinden. De vergrijzing zet de komende jaren stevig door. Veel ouderen, met of zonder zorgvraag, zullen langer thuis blijven wonen. Het is belangrijk dat er voor al deze mensen een plek blijft op de woningmarkt. Concentratie in bepaalde wijken is ongewenst.
De sociale woningvoorraad is onderdeel van de sociale basisinfrastructuur. In theorie is in Eindhoven de sociale woningvoorraad in balans met de doelgroep. Twee ontwikkelingen vragen echter om aandacht: de samenstelling van de sociale woningvoorraad en de positie van de 13.500 huishoudens met een middeninkomen. Met de inwerkingtreding van de nieuwe woningwet 2015 moeten woningcorporaties hun woningen 'passend toewijzen'. Minimaal 80% van de vrijkomende sociale huurwoningen moet aan huishoudens met een laag inkomen worden toegewezen. Daarnaast is er ruimte om 10% van de woningen toe te wijzen aan huishoudens met een middeninkomen. De resterende 10% sociale huurwoningen mogen woningcorporaties vrij toewijzen, maar daarbij moeten zij wel voorrang geven aan mensen die door bijvoorbeeld fysieke of psychische beperkingen moeilijk aan voor hen passende huisvesting kunnen komen.
Het aantal eenpersoons- en tweepersoonshuishoudens groeit. Dit betekent een grote uitdaging. Niet alleen in woonwensen maar ook in betaalbaarheid, want alleen wonen is relatief duur. We zetten in op transformatie en ander gebruik. Bij de transformatie van grotere kantoren, zorg- en onderwijsgebouwen kunnen (collectief) particulier opdrachtgeverschap en nieuwe woonconcepten een oplossing bieden. Ook het gebruik van eengezinswoningen door bijvoorbeeld twee eenpersoonshuishoudens, met name in het gebied buiten de Rondweg, behoort tot de mogelijkheden.
Innovatieve stad
We gaan partijen uitdagen om klant georiënteerd, sneller, goedkoper en duurzamer te produceren. En ook in de aanpak van de bestaande voorraad en in de transformatie van kantoren en zorggebouwen is er een grote behoefte aan vernieuwing en aan creatieve, betaalbare oplossingen.
Een andere ontwikkeling is het zogenaamde flexwonen. Tot voor kort kende de woningmarkt een vrij overzichtelijk aanbod: koop- of huurwoningen, zelfstandige of onzelfstandige woonruimten, grondgebonden woningen of appartementen. Maar de vraagkant is de afgelopen jaren sterk veranderd. Er komen steeds meer groepen die behoefte hebben aan tijdelijke woonruimte. Denk bijvoorbeeld aan studenten, expats, arbeidsmigranten, mensen die een echtscheiding achter de rug hebben, ex-gedetineerden en mensen die uit een opvangvoorziening komen. Deze mensen zijn op zoek naar goede tijdelijke huisvesting, met passende voorzieningen, die snel beschikbaar is en tegen een prijs die past bij hun budget. Dit flexwonen wordt een belangrijke nieuwe woonvorm in Eindhoven. Het biedt tevens kansen voor de transformatie van leegstaand vastgoed.
Verder willen we in de koopsector dat inwoners zoveel mogelijk invloed hebben op hun eigen woning en woonomgeving, bijvoorbeeld door het stimuleren (collectief) particulier opdrachtgeverschap. En we willen dat zelf bouwen niet alleen bereikbaar is voor de huishoudens met een hoger inkomen. Ook in de huursector is er sinds de herziening van de Woningwet meer aandacht voor mede-eigendom en zelfbeheer, bijvoorbeeld via het model van wooncoöperaties. Wooncoöperaties zijn een soort tussenvorm van huur en koop. Samen met de corporaties willen we de vraag naar deze eigendoms- en beheervorm en de mogelijkheden in Eindhoven onderzoeken.
De woonvisie kiest expliciet voor het beter benutten van de bestaande stad. Zowel uit het meest recente regionaal woningmarktonderzoek (2015) als wel het woningmarktonderzoek toegespitst op Eindhoven (Sterke stad, 2015) blijkt een grote behoefte aan binnenstedelijk wonen, en vooral het centrumstedelijke woonmilieu.
De Woonvisie (2015) schetst een reële verwachting dat het inwonertal van Eindhoven de komende 10 jaar fors zal toenemen, harder dan de provinciale prognose voorspelde, met vooral een relatief jonge bevolking. Om deze woningbehoefte afdoende te faciliteren wil de gemeente Eindhoven tot 2030 minstens twee derde van de extra woningcapaciteit binnen de rondweg realiseren met respect voor de bestaande woonomgeving en verbetering van de kwaliteit van gebieden.
Op 12 juni 2018 heeft de gemeenteraad het paraplubestemmingsplan 'parkeren, kamerverhuur en woningsplitsing' vastgesteld. Tot het moment van inwerkingtreding van dit paraplubestemmingsplan, werd via de huisvestingsverordening voorkomen dat woningen zonder vergunning (dus ongebreideld) werden gesplitst, omgezet, onttrokken en samengevoegd. Hoewel kamerverhuur en woningsplitsing verschillend zijn en andere toetsingskaders kennen, hebben beiden wel eenzelfde soort ruimtelijk effect op de omgeving en is het wenselijk om deze initiatieven soortgelijk te reguleren in bestemmingsplannen. Door de regeling in het paraplubestemmingsplan wordt kamerverhuur en woningsplitsing voortaan via één vergunning (omgevingsvergunning) geregeld. Deze regeling moet in opvolgende bestemmingsplannen zoals het onderhavige opnieuw worden overgenomen om geldend te blijven voor het betreffende plangebied. Om die reden is de regeling uit dit paraplubestemmingsplan in dit bestemmingsplan overgenomen.
De voorziene 264 woningen in het plangebied – waarvan 60-70% middeldure huur, 10-15 % dure huur en koop en 20-30 % middeldure koop - passen binnen de bestaande regionale woningbouwafspraken. Het betreft dan niet alleen de kwantitatieve afspraak qua regionale behoefte passend binnen de bestaande beschikbare (regionale) beleidsstukken. Maar de toevoeging past ook binnen de regionale kwalitatieve behoefte, aangezien de woningtypen en het woonmilieu aansluiten op het doel en de ambitie om de groeiende jonge bevolkingsgroep met eenpersoons- en tweepersoonshuishoudens, expats en studenten (in het kader van de demografische ontwikkeling) binnen Eindhoven te kunnen huisvesten in een dynamisch onderscheidend hoogstedelijk woonmilieu met internationale uitstraling binnen Zuid-Nederland. De marktbehoefte aan het type woningen dat binnen het plangebied wordt gerealiseerd is bovendien groot, temeer het woningtype in een hoogstedelijk woonmilieu in regionaal verband niet of nauwelijks aangeboden wordt.
Het Verdrag van Valletta (Malta) verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat er naar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij bouwplannen, dan moeten de waarden worden opgegraven en ex situ worden bewaard.
Het Verdrag van Valletta is doorvertaald in de Monumentenwet 1988, zoals deze gewijzigd is in september 2007. Sinds deze wijziging van september 2007 is de gemeente bevoegd gezag op het gebied van cultuurhistorie en archeologie. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. De uitgangspunten uit het Verdrag van Valletta (Malta) blijven in de Erfgoedwet de basis van de omgang met archeologie. Gemeenten houden een belangrijke rol in het archeologische stelsel. In bestemmingsplannen houden ze rekening met (te verwachten) archeologische waarden. Dit wordt samen met de andere onderdelen rond de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving overgeheveld naar de toekomstige Omgevingswet.
De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit beleid staat in het 'Beleidsplan Archeologie Eindhoven en Helmond 2008-2012', waarmee de raad in september 2008 heeft ingestemd. De gemeente neemt de verantwoordelijkheid voor het bodemarchief zelf ter hand door te investeren in kerntaken en opbouw van expertise. De gemeente Eindhoven kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse tijd. Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de geschiedenis van stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.
De archeologische gebieden binnen de gemeente Eindhoven staan aangegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, een onderdeel van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart. Het beleid van de gemeente Eindhoven is om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden en verwachtingen in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke archeologische waardenkaart.
Het project ligt niet in een archeologisch gebied. Dit betekent dat er vooraf geen rekening hoeft te worden gehouden met archeologisch (voor)onderzoek. Wel geldt dat als er archeologische resten (vondsten, sporen et cetera) worden aangetroffen bij de grondwerkzaamheden, die op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016 gemeld moeten worden bij de Minister van OCW en bij de (afdeling archeologie van de) gemeente.
Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten, een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen. Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.
Overeenkomstig de cultuurhistorische waardenkaart van de Gemeente Eindhoven is de locatie - zoals overigens vele delen van de stad - onderdeel van de historische stedenbouwkundige structuur. Dit betreft de manier waarop bebouwing, straten, pleinen, water en andere open ruimte ten opzichte van elkaar zijn gesitueerd. De ontwikkeling brengt hierin geen verandering. Wel is het zo dat de bebouwing qua aard en schaal door de ontwikkeling zal wijzigen, van een kantoorgebouw tot een woongebouw met stedenbouwkundig accent. Van een cultuurhistorisch waardevol gebouw is echter geen sprake.
Vanuit de latere industriële ontwikkelingen van Strijp S, T en R, volgt de ontwikkeling
van Hartje Eindhoven 2.0 de ingezette orthogonale structuur van deze industriegebieden
met haar kenmerkende grootschalige gebouwen. In het materiaal gebruik bij Hartje Eindhoven
2.0 wordt een verwijzing gemaakt. Hiervoor in deze toelichting is reeds ingegaan op
het historisch perspectief (van Eindhoven als geheel alsmede van het plangebied en
de omgeving hiervan), op de stedenbouwkundige structuur alsmede het project(profiel).
Gezien het voorgaande heeft cultuurhistorie geen belemmeringen voor onderhavig planvoornemen.
De mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is op 19 november 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin is het verkeersbeleid voor de komende decennia (planhorizon 2040) vastgelegd. Deze visie vormt dan ook het bestuurlijke beleidskader voor alle verkeers- en mobiliteitsopgaven.
In de visie Eindhoven op Weg wordt gewerkt aan het realiseren van ruimtelijke- en duurzaamheidsdoelen én aan het oplossen en voorkomen van knelpunten die met mobiliteit
samenhangen. Eindhoven op Weg zet in op:
Uit oogpunt van mobiliteit wordt gewerkt volgens het principe 'slow motion – fast forward'. Waar het kan krijgen de voetganger, de fietser en het openbaar vervoer het primaat. Waar het moet is er prioriteit voor de auto. Voor het ruimtelijk transformeren naar de veelzijdige stad geldt het principe 'plaats maken'. Daadwerkelijk ruimte maken voor duurzamer vervoer en verbetering van stedelijke kwaliteit met meer ruimte voor groen.
De bovengenoemde principes bepalen dat waar mogelijk de historische radialen primair geschikt worden gemaakt voor de fietser en de voetganger, en secundair voor de auto. De nieuwe radialen worden juist meer gebruikt door de auto en het HOV. In het centrum wordt meer plaats gemaakt voor het langzame verkeer, waarbij op de Binnenring meer ruimte komt voor voetgangers, doorgaande fietsroutes en HOV, gecombineerd met groen.
Het fijnmazige netwerk voor de voetganger wordt uitgebreid over de Binnenring heen waardoor de binnenstad wordt vergroot.
In de volgende paragrafen zijn de essentiële elementen voor het plangebied beschreven.
Onderdeel van de mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is de herziening van de wegencategorisering. Voor de ordening van wegen gericht op een doelmatig én duurzaam veilig gebruik is het stedelijk wegennet binnen de bebouwde kom ingedeeld in drie categorieën, te weten:
Het plangebied is direct gelegen aan een gebiedsontsluitingsweg met een belangrijke stroomfunctie voor autoverkeer. De route Ring-Cederlaan-Kastanjelaan-PSV-laan is een belangrijke route vanuit de Ring naar Strijp-S, het PSV-stadion en enkele parkeergarages in het centrum van Eindhoven.
De gemeente Eindhoven wil het gebruik van de fiets stimuleren. In de mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is een fietsnetwerk opgenomen dat bestaat 3 soorten fietsroutes. In volgorde van belangrijkheid; snelfietsroutes, primaire fietsroutes en secundaire fietsroutes.
De PSV-laan vormt onderdeel van een secundaire fietsroute. Deze routes zijn grotendeels vormgegeven door middel van vrij liggende fietspaden of brede fietsstroken.
Eindhoven op Weg gaat uit van 2 netwerken voor het openbaar vervoer: een Hoogwaardig Openbaar Vervoer netwerk (HOV-netwerk) en een netwerk van ontsluitende buslijnen. De planlocatie is gelegen aan de HOV verbinding Strijp S – centrum Eindhoven.
Op circa 1000 meter van het plangebied is gelegen station Eindhoven centraal en op circa 2000 meter van het plangebied is gelegen station Strijp-S. Door de aanwezigheid van beide treinstations op loopafstand, met directe treinverbindingen naar Den Bosch Centraal, Tilburg Universiteit en Station Weert, vormt het plangebied een ideale uitvalsbasis voor forensen. De aanwezigheid van bushaltes op loopafstand van het plangebied (zal het gebruik van openbaar vervoer stimuleren.
Door de woningprogramma's van Hartje Eindhoven en Eurostaete neemt de verkeersintensiteit in de directe omgeving toe. Het gaat dan voornamelijk om het kruispunt van de Anton Philipslaan en de PSV laan. Inrijdend verkeer rijdt uit oostelijke en westelijke richting vanaf de PSV-laan en de Anton Philipslaan direct Parking Philips Stadion binnen. Bij het verlaten loopt de routing via de Gerard Philipslaan en vervolgens via de genoemde straten in omgekeerde richting.
De verkeersgeneratie van beide ontwikkelingen bedraagt 1.455 voertuigen per etmaal (CROW (2018) Toekomstbestendig parkeren – Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie). Het aandeel van Hartje Eindhoven 2.0 bedraagt 589 voertuigbewegingen per etmaal.
Deze verkeersgeneratie wordt gecorrigeerd doordat deelmobiliteit wordt ingezet. Het betreft een correctie van 350 voertuigbewegingen. Daarentegen zorgen de deelauto's voor een verkeersgeneratie van 68 voertuigbewegingen per etmaal. Per saldo resulteert dit in een verkeersgeneratie van 589 -/- 350 + 68 = 307 voertuigbewegingen per etmaal.
Hiervan wordt 7,7% aan de ochtendspits en 8,6% aan de avondspits toegerekend (CROW (2012) ASVV, figuur 6.2/3). Dit betekent dat de ochtendspits een verkeersgeneratie van 24 voertuigen kent en de avondspits een verkeersgeneratie van 27 voertuigen. Beide aantallen worden tijdens het drukste uur van de spits waargenomen.
In de huidige inregeling van de verkeersregelinstallatie (VRI) wordt voorkeur gegeven aan de doorstroming op de PSV-laan, aangezien dit de hoofdrichting van deze straat is. De afhandeling van het aantal voertuigen in het drukste uur van de spits is verkeerskundig geen probleem. Hierop dient de VRI ingeregeld te worden. Afstemming hierover met de verkeerskundig specialist van de gemeente Eindhoven dient nog plaats te vinden.
Autoparkeren
De ruimte in de stad is beperkt en kostbaar. De gemeente moet dan ook de schaarse ruimte efficiënt gebruiken. Daarom worden bij een plan eisen aan het aantal te realiseren parkeerplaatsen gesteld. Bij besluit van 17 mei 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders de Nota Parkeernormen 2016 vastgesteld. Hierin zijn normen vastgelegd voor parkeren. Deze nota is inmiddels geactualiseerd door de Actualisatie Nota Parkeernormen 2019.
De Actualisatie Nota Parkeernormen 2019 is vanaf 4 oktober 2019 van kracht en past in de ontwikkeling naar een groenere, bereikbare en duurzame stad. We hebben te maken met een grote verdichtingsopgave in Eindhoven en tegelijk moeten we het centrum van Eindhoven goed bereikbaar houden. Er is straks minder plaats voor autoverkeer en parkeren in en om het autoluwe centrum. Daarom streven we nu naar het aanleggen van zo min mogelijk nieuwe parkeerplaatsen en we zetten zoveel mogelijk in op duurzame alternatieve vervoerswijzen: lopen, fietsen en openbaar vervoer.
In de nota is dat uitgewerkt in de zogenaamde verplichte "HOV-reductie" (minder parkeerplaatsen bij stations en Hoogwaardig openbaar vervoer-haltes) en het stimuleren van gebruik van deelauto's voor bewoners. Als tweede aanpassing willen we de bestaande (privé) parkeercapaciteit beter en efficiënter gaan benutten ten opzichte van realisatie van parkeerplaatsen op eigen terrein. De derde belangrijke aanpassing is dat ontwikkelaars een bijdrage in het mobiliteitsfonds moeten storten, bij gebruik van reeds aanwezige openbare parkeerplaatsen. Met dat geld willen we onder andere de opbouw van een stadsbreed deelmobiliteit netwerk op weg helpen. In de Actualisatie Nota Parkeernormen 2019 hebben we eveneens de fietsparkeernormen geactualiseerd en gaan daar uitgebreider op toetsen en handhaven.
Verder is van belang dat elk bestaand adres of een nieuw adres waar een omgevings-vergunning is afgegeven na 2016 in het POET-overzicht (parkeren op eigen terrein) komt. Adressen uit dit overzicht kunnen geen (nieuwe) parkeervergunning aanvragen en hebben geen recht op een bezoekersregeling binnen betaald parkeergebieden. Bestaande parkeervergunningen worden niet meer verlengd. Dat gaan we in een vroeg stadium communiceren met de nieuwe bewoners.
De gemeente Eindhoven wil de vraag naar parkeergelegenheid faciliteren op een zodanige wijze dat de bereikbaarheid van de stad in zijn geheel als de verschillende delen daarvan (het centrum, de woonwijken, de bedrijventerreinen e.d.) kan worden gewaarborgd en de kwaliteit van de openbare ruimte behouden blijft of verbetert. Bovendien wil de gemeente zorgen voor voldoende flexibiliteit om initiatieven in de stad te faciliteren. Nieuwe woon- en werkvormen moeten mogelijk zijn en het bijbehorende parkeeraanbod dient daarmee in overeenstemming te worden gebracht. Een tekort aan parkeercapaciteit kan een bron van overlast in een (centrum)gebied of (woon)buurt zijn. Een goede sturing en afweging van belangen is noodzakelijk bij het oplossen van het parkeervraagstuk. Parkeernormen zijn daarbij een hulpmiddel. Het doel van het toepassen van de gemeentelijke parkeernormen is ervoor te zorgen dat een (nieuwe of her)ontwikkeling op de beleidsmatig gewenste wijze voorziet in de parkeeropgave en daarmee niet leidt tot parkeeroverlast in de omgeving, waarbij de verkeersaantrekkende werking van de ontwikkeling zo veel mogelijk wordt beperkt.
Aan de toetsing voor autoparkeren liggen de volgende uitgangspunten ten grondslag :
De nota “Actualisatie Nota Parkeernormen 2019” legt een transparant toetsingskader vast voor nieuwe planontwikkelingen in Eindhoven. In aansluiting op het bouwproces wordt de parkeeropgave stapsgewijs berekend. Het proces, waarbij de gemeente en initiatiefnemer met elkaar overleg kunnen voeren, leidt tot de parkeeropgave en wordt schematisch weergegeven in onderstaande figuur.
Uitgangspunt is dat bij nieuwe planontwikkelingen nooit parkeervergunningen en bezoekersregelingen voor parkeren op de openbare weg worden verstrekt. Nieuwe bewoners komen dus in huidige en toekomstige parkeerrestrictiegebieden niet in aanmerking voor een gemeentelijke parkeervergunning dan wel bezoekersregeling. De adressen behorende bij de planontwikkeling worden toegevoegd aan het POET (Parkeren Op Eigen Terrein)-overzicht.
Stap 1: Bepaling normatieve parkeerbehoefte
Bij elk plan wordt eerst gekeken welke normatieve parkeerbehoefte er geldt. Per functie wordt het normatieve aantal parkeerplaatsen van het betreffende plan berekend. Dit aantal parkeerplaatsen (op gehele getallen afgerond naar boven) is de parkeerbehoefte die bij het plan hoort. In Eindhoven wordt in de parkeernormering onderscheid gemaakt tussen centrum, schilwijk en restgebied.
Stap 2: Toets dubbelgebruik
Het in stap 1 bepaalde aantal (berekende) parkeerplaatsen geeft invulling aan een belangrijk deel van de parkeerbehoefte, maar het kan zijn dat verschillende doelgroepen op andere tijden gebruik kunnen maken van dezelfde parkeerplaatsen. Om dat in beeld te brengen is een toets nodig van het dubbelgebruik. Dit wil zeggen dat voor alle maatgevende momenten bepaald wordt of er voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn voor de parkeerbehoefte op het betreffende moment.
Parkeeropgave
Met het doorlopen van de stappen 1 en 2 is de theoretische parkeeropgave voor de nieuwe planontwikkeling bepaald die beantwoord aan de doelstelling om een passende parkeeroplossing te bieden en geen parkeeroverlast in de omgeving te veroorzaken. Omdat wordt gestreefd naar een groene en duurzame stad, is het wenselijk waar mogelijk minder parkeerplaatsen te realiseren dan de berekende parkeerbehoefte. In onderstaande stappen zijn de mogelijkheden weergegeven om deze parkeeropgave in te vullen. In alle gevallen geldt dat de voorgestelde parkeeroplossing slechts van toepassing kan worden verklaard, als deze structureel en beheersbaar kan worden gemaakt.
Stap 3: Mobiliteitscorrectie
Met een mobiliteitscorrectie wordt de (normatieve) parkeerbehoefte anders ingevuld dan met (reguliere) parkeerplaatsen. Dit kan door de parkeeropgave (deels) op te vangen door:
Met een mobiliteitsplan wordt aangetoond hoe met de mobiliteitscorrectie aan de parkeeropgave wordt tegemoetgekomen. In het centrum en de schilwijken is de initiatiefnemer verplicht om een mobiliteitsplan op te (laten) stellen bij nieuwe ontwikkelingen, waarbij gestreefd wordt naar de maximale inzet van de mobiliteitscorrectie.
Stap 4: Gebruik van bestaande parkeerplaatsen
Omdat het gewenst is de bestaande parkeerplaatsen in de stad zo goed mogelijk willen benutten, kan de initiatiefnemer de parkeeropgave ook (deels) invullen met private of openbare ongebruikte parkeerplaatsen. Dit kan door bijvoorbeeld gebruik te maken van een bestaand (privé) parkeerterrein van kantoren voor nieuwe woningen, door overcapaciteit in privé parkeergarages bij woningen, inzet van een openbare parkeergarage of gebruik maken van openbare parkeerplaatsen in de straat. Hier dient rekening te worden gehouden met de acceptabele loopafstanden per functie. Aangetoond moet worden dat de openbare dan wel private parkeerplaatsen tijdens de maatgevende tijdstippen in de huidige situatie onbenut zijn. Bij gebruik van openbare parkeerplaatsen moet door middel van een onafhankelijk parkeeronderzoek aangetoond worden dat de toename niet leidt tot een overschrijding van de maximaal parkeerbezetting van 90%. In de schilwijken en het restgebied staat de gemeente het gebruik van maximaal 10 openbare parkeerplaatsen toe bij een nieuwe planontwikkeling. Uit het parkeeronderzoek moet blijken of dit mogelijk is. Dit maximum is ingevoerd om andere ontwikkelingen ook mogelijk te kunnen maken. Omdat de openbare ruimte schaars is, dient per benodigde parkeerplaats een bijdrage worden geleverd in het mobiliteitsfonds conform de bedragen genoemd onder stap 6.
Stap 5: Gebruik eigen terrein
Voor de parkeerbehoefte die resteert na het doorlopen van stap 1 t/m 4 kunnen op eigen terrein parkeerplaatsen gerealiseerd worden. Dit worden dan privé parkeerplaatsen voor (deel)auto's. Aangetoond moet worden dat de parkeerplaatsen voldoen aan de minimale afmetingen en goed bereikbaar zijn.
Stap 6: Afkoop Mobiliteitsfonds
Indien een plan na stap 5 de parkeeropgave niet (volledig) heeft ingevuld, dient voor het restant van de parkeeropgave in het Mobiliteitsfonds een bijdrage geleverd worden per benodigde parkeerplaats. Vanuit het Mobiliteitsfonds wordt bijgedragen aan de ontwikkeling van stadsbrede duurzame alternatieve mobiliteitsvoorzieningen.
Memo “Hartje Eindhoven 2.0. mobiliteitsoplossingen”
In de als Bijlage 1 Mobiliteitsoplossingen september 2020 opgenomen memo “Hartje Eindhoven 2.0. mobiliteitsoplossingen” van OQ Parkingsolutions is de parkeerbalans opgenomen.
Parkeervoorzieningen betreffende Hartje Eindhoven worden georganiseerd op basis van de gemeentelijke parkeernorm voor schilwijken en een combinatie van grondgebonden en niet-grondgebonden woningen, waarbij zowel bewoners- alsook bezoekers- parkeren in deze norm is opgenomen. De actuele ‘Nota Parkeernormen 2019’ is op 24 september 2019 door het college vastgesteld.
De ‘Nota Parkeernormen 2019’ van de gemeente Eindhoven kent daarnaast een overzicht van parkeernormen voor overige functies in en buiten het centrum. Daar waar de lijst niet voorziet in een parkeernorm wordt verwezen naar de parkeerkencijfers in de publicatie ‘Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie’, CROW- publicatie 317 uit oktober 2018, of een eventueel beschikbare herziening van deze publicatie die door het CROW is gepubliceerd.
Om de parkeereis van een ontwikkeling te berekenen, heeft de gemeente een rekentool beschikbaar gesteld. Deze tool berekent de parkeerbehoefte die conform de hierboven genoemde Nota Parkeernormen 2019 behoort bij het programma van Hartje Eindhoven. Op basis van bovengenoemd bouwprogramma komt de totale parkeerbehoefte nieuwe situatie uit op 201 parkeerplaatsen. Het maatgevende moment dat in de parkeerbalans alskritisch wordt beschouwd, uitgaande van het voorliggende programma, is de zaterdagavond.
Vervolgens wordt deze parkeerbehoefte gecorrigeerd voor de aanwezigheid van een HOV-station op de PSV-laan alsmede de inzet van 15 deelauto’s. De (15) deelauto’s die worden ingezet, leveren een reductie van 105 parkeerplaatsen. Derhalve resteert een parkeeropgave van 150-105=45 parkeerplaatsen. Deze dient te worden aangevuld met de parkeervraag van de deelauto’s (15). Dit levert in totaliteit een parkeeropgave van 45+15=60 parkeerplaatsen.
Deze uiteindelijke parkeerbehoefte wordt afgezet tegen de te realiseren dan wel voor het project beschikbare parkeercapaciteit. In het geval van Hartje Eindhoven gaat het om de beschikbaarheid van 60 parkeerplaatsen in Parking Philips Stadion.
De balans voor het project is op deze wijze sluitend, dat wil zeggen dat er géén tekort op de parkeerbalans aanwezig is.
De inschattingen van het gebruik van deelauto’s lopen momenteel nog uiteen tussen 1 deelauto op 25 wooneenheden en 1 deelauto op 10 gebruikers. Wanneer deze ratio wordt gekoppeld aan de 264 woningen van Hartje Eindhoven, betekent dit dat 10 à 26 deelauto’s benodigd zijn om aan de vraag te voldoen. Wanneer derhalve voor deze ontwikkeling 15 deelauto’s worden ingezet valt dit binnen de bandbreedte en is het een veilige inschatting.
Uit recente praktijkervaringen van Amber Mobility blijkt dat gemiddeld 1 deelauto per 10 wooneenheden wordt ingezet. Per maand worden gemiddeld 4 aanmeldingen per gebruiker geplaatst. Per ingezette auto komt dit neer op 42 aanmeldingen per maand.
Het kennisplatform CROW gaat in haar ‘Publicatie Handreiking Parkeernormen (november 2018)’ uit van een correctiefactor van 1 op 4 tot 1 op 8. Dit betekent dat de inzet van 1 deelauto leidt tot een reductie van 4 à 8 privé-auto’s. Derhalve kan de beschikbare capaciteit worden beperkt met dit aantal parkeerplaatsen.
De balans voor het project is op deze wijze sluitend, dat wil zeggen dat er géén tekort op de parkeerbalans aanwezig is.
Parkeren bezoekers
Bezoekers van bewoners en de commerciële ruimtes kunnen gebruik maken van de Philips Parking Stadion, de aanwezige parkeerplaatsen op straat in de omgeving van Hartje Eindhoven en de aanwezige parkeervoorzieningen in de omgeving.
De resterende – en derhalve beschikbare – capaciteit maken van de Philips Parking Stadion is behoudens incidenteel gebruik tijdens voetbalwedstrijden ruim voldoende om de parkeervraag van bezoekersparkeren te faciliteren.
Aanvullend kunnen bezoekers (en bewoners tijdens voetbalwedstrijden) gebruik maken van de beschikbare capaciteit op straat in de omgeving van Hartje Eindhoven. Het gros van de straten in Philipsdorp is of wordt de komende maanden gereguleerd. Dit betekent dat bezoekers tegen betaling hier kunnen parkeren. Een drietal straten (de zogenaamde Philipsstraten) zijn niet gereguleerd. Hier kan vrij geparkeerd worden. Indien een meerderheid van de bestaande bewoners dit wenst kan door de gemeente tot regulering worden overgegaan.
Tot slot zijn bestaande (parkeergarage Mathildelaan, parkeerterrein P4 Kastanjelaan) en in ontwikkeling zijnde parkeervoorzieningen (parkeergarage Spoorzone 2) in de omgeving van Hartje Eindhoven aanwezig, waar op piekmomenten gebruik van gemaakt kan worden door bezoekers. Op onderstaand kaartje zijn deze ingetekend.
Een loopafstand van 250 à 300 meter (3 à 4 minuten) wordt als acceptabel aanvaard. Op P4 Kastanjelaan zijn 300 parkeerplaatsen aanwezig, parkeergarage Mathildelaan telt afgerond 1.200 parkeerplaatsen. In parkeergarage Spoorzone 2 worden ruim 700 parkeerplaatsen gerealiseerd. Derhalve beschikken deze drie parkeervoorzieningen gezamenlijk over 2.200 parkeerplaatsen. Binnen acceptabele loopafstand zijn afgerond 1.000 parkeerplaatsen aanwezig.
Regeling in bestemmingsplan
De parkeerbehoefte dient binnen het plangebied opgevangen te worden met inachtneming van het vigerende gemeentelijk parkeerbeleid. Deze normen in de regels geborgd. De uiteindelijke parkeertoets zal plaatsvinden bij de aanvraag omgevingsvergunning. In het kader van dit bestemmingsplan dient voldoende aannemelijk te zijn dat op eigen terrein voldoende in de parkeerbehoefte kan worden voorzien.
Fietsparkeren
Fietsparkeren voor bewoners wordt eveneens berekend via voormelde rekentool. Net als bij het autoparkeren is deze gebaseerd op de Nota parkeernormen 2019. Uit onderstaande berekening kan worden afgeleid dat in totaliteit 772 fietsparkeerplaatsen vereist zijn. In het bouwplan zal hierin worden voorzien in collectieve en individuele ruimten.
In januari 2017 is een actualisatie van het Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde van groen is, welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. De doelen van het Groenbeleidsplan 2017 zijn:
Het Groenbeleidsplan 2017 blijft van kracht tot de gemeenteraad anders beslist; het streven is een geldigheid van 10 jaar of langer. Het plan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.
In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatie-fonds. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.
Dit bestemmingsplan is gelegen binnen de strategie 'Stad, rood beeldbepalend'. In deze gebieden heeft groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken).
Het beleid is gericht op behoud van de bestaande structuur, kwaliteit, identiteit en functionaliteit. Uiteindelijk moet het groen in deze meer stenige gebieden omspoeld zijn door grotere groenstructuren die deel uitmaken van de groene dooradering die op de groene wiggen aansluit. en ontwikkelen van deze groene elementen of functies.
Binnen de aangeduide groenarme buurten - zoals het plangebied - wordt gestreefd naar uitbreiding van het groenareaal.
Beleidsregel groencompensatie
Op 13 maart 2018 is de 'Regeling Groencompensatiefonds' vastgesteld. Bij deze regeling hoort de 'Beleidsregel Groencompensatie'. Deze beleidsregel is bedoeld als afwegingskader bij aanvragen voor (ruimtelijke) ontwikkelingen die kunnen leiden tot aantasting van groen. Bij aantasting en verlies van groen is compensatie vereist, de Beleidsregel geeft hiervoor de richtlijnen.
Trefpunt groen
Met Trefpunt Groen Eindhoven heeft op 6 mei 2019 en 11 februari 2020 overleg plaats gevonden. In deze bespreking is het plangebied en de hierin voorziene ontwikkeling in detail besproken. Door Trefpunt Groen Eindhoven is aangeven dat zij akkoord zijn met het plan gezien het feit dat het om een inbreidingslocatie gaat.
Bij de verdere planontwikkeling zal, daar waar mogelijk, met de adviezen van Trefpunt groen rekening worden gehouden c.q. deze adviezen worden geïmplementeerd.
Het gemeentelijk beleid ten aanzien van bomen is vastgelegd in de Verordening Bomen
2015. Deze is op 7 april 2015 door de gemeenteraad vastgesteld en op 24 augustus 2016
in werking getreden. De Verordening en (uitwerking daarvan in) nadere regels Bomen
is van toepassing op bomen die niet vallen onder de regelgeving van de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming
is van toepassing op:
- bossen die buiten de 'bebouwde kom Wnb' liggen;
- alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are;
- bomen in een rijbeplanting, als de rij uit meer dan 20 bomen bestaat.
Voor bomen geldt dus of de Wet natuurbescherming of of de Verordening Bomen 2015. Voor het vellen van bomen dient, behoudens een aantal vrijstellingen, een melding te worden gedaan bij de Provincie Noord Brabant. Er is een herplantplicht van toepassing.
Verordening Bomen
Het bomenbeleid is gebaseerd op drie pijlers: behoud, versterking en ruimte voor dynamiek. Eindhoven wil een aantrekkelijke groene stad zijn en blijven. Bomen spelen daarbij een voorname rol. Een hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en recht doet aan het groene imago van de stad is waar de gemeente naar streeft. Duurzaam behoud van de groene signatuur staat voorop. Het bomenbestand dient echter ook aan te sluiten op intensief gebruik van de openbare ruimte en de gewenste ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent soms dat in een bepaalde situatie andere belangen preferabel zijn en bomen moeten wijken. Het bomenbeleid voorziet in die gevallen in de mogelijkheden tot mitigatie en compensatie.
Groene kaart Een belangrijk onderdeel van de Verordening Bomen is de Groene Kaart. Het is een topografische kaart met daarop aangegeven de beschermde houtopstand. De Groene Kaart bevat verschillende categorieën houtopstanden. Voor bomen in gemeentelijk eigendom (publiek eigendom) kent de Groene Kaart zes categorieën:
De Groene Kaart kent daarnaast voor bomen in particulier eigendom (privaat eigendom) drie categorieën:
Voor het vellen van een houtopstand die deel uit maakt van tenminste één van deze categorieën is, behoudens een aantal vrijstellingen, een omgevingsvergunning verplicht.
Nadere regels Bomen
De Verordening is uitgewerkt in nadere regels Bomen. Deze zijn op 19 juli 2016 vastgesteld
door het college en op 4 augustus 2016 in werking getreden. De beleidsregels geven
inzicht in de wijze waarop het college gebruik maakt van de aan haar in de Verordening
toegekende bevoegdheden tot het aanwijzen en plaatsen van houtopstanden op de Groene
Kaart. Tevens zijn richtlijnen uitgewerkt voor omgang met overlast, de compensatieplicht
bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de weigeringsgronden bij
beoordeling van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting in houtopstanden.
Binnen het plangebied staat een grote solitaire plataan die bij Gemeente Eindhoven als monumentaal staat geregistreerd. De boom is in het ontwerp ingepast en dient daarin duurzaam behouden te worden.
Het is hierom dat is gekomen tot een Boom Effecten Analyse (BEA) met een opname op 12 februari 2019, neergelegd in de rapportage “Bomeneffectanalyse t.b.v. bouwproject Hartje Eindhoven nabij een monumentale plataan” d.d. 30 maart 2019 (ref. BO/RA/2019.008a) van bureau Boomontzorging.com uit Herveld, welke als Bijlage 2 bij de toelichting is opgenomen.
Middels deze BEA is beoordeeld welke negatieve effecten er tijdens de bouw en aanleg van het beoogde ontwerp op het duurzame voortbestaan van de plataan kunnen ontstaan en welke maatregelen getroffen dienen te worden om schade aan de boom en zijn (ondergrondse) groeiplaats tijdens het bouwproces te voorkomen.
De BEA geeft aan dat de boom een goede conditie heeft en een levensverwachting van minimaal 15 jaar. De belangrijkste conclusie van de BEA dat de boom binnen de bouwplannen duurzaam behouden kan worden mits er tijdens de bouw/ aanleg geen grote beschadigingen aan de boom en zijn ondergrondse groeiplaats ontstaan. Hiertoe geeft de BEA diverse specifiek benoemde randvoorwaarden.
In de regels is opgenomen de bestemming “groen”, waarbij voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van diverse werkzaamheden een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) voorgeschreven is. Deze regeling is bedoeld om te komen tot een aanvullende (planologische) bescherming van de betreffende boom.
Buiten het plangebied staan op aan de PSV-laan diverse bomen. Voor deze bomen moet voorkomen worden dat eventuele bemalingsactiviteiten een negatieve invloed hebben op het wortelstelsel van de aanwezige boom (bomen).
Het tijdelijk verlagen van de waterstanden kan wortelgroei stimuleren. Na beëindiging van de werkzaamheden komen haarwortels onder het grondwaterniveau. De aangroei van wortels is gestimuleerd in de droge periode. Grondwater (hangwater) uit de capillaire zone kan niet langer door het wortelstelsel worden opgenomen (te diep doorgeschoten) met alle gevolgen van dien. Om toch tijdelijke grondwaterstanden te kunnen verlagen, zonder nadelige beïnvloeding nabij de boom (bomen), kan bevloeiing of bewatering worden toegepast.
Bij solitaire bomen in het groeiseizoen is er vaak sprake van een behoorlijke verdamping en is bevloeiing van de bodem vaak niet afdoende. Indien een voedingsdrain ontbreekt kan een verticale bewateringsfilter aangebracht worden ter hoogte van het wortelstelsel. Het verticaal filter wordt aangesloten op een netvat of waterbak welke verhoogd is opgesteld. Het netvat kan worden voorzien van een regelbare afsluiter zodat de hoeveelheid te infiltreren water ingeregeld kan worden. Visuele controle op het waterniveau van het netvat geeft aan wanneer deze wederom gevuld dient te worden. In de regel eens per 2 à 3 dagen.
Voorafgaand aan de realisatie van de bebouwing zal door ontwikkelaar een plan opgesteld worden de invloed van eventuele bouwwerkzaamheden op de omliggende bomen te minimaliseren. In overleg met de eigenaar van de bomen zal dit plan ten uitvoer worden gebracht.
Leegstaande winkelpanden en borden met 'opheffingsuitverkoop' en 'leegverkoop' sieren de Nederlandse winkelstraten. Door onder meer de economische crisis en de toenemende invloed van internetverkopen heeft de Retail-sector het erg moeilijk. Tegelijkertijd bieden de veranderingen in de sector ook nieuwe uitdagingen en mogelijkheden voor innovatieve concepten. Duidelijk is in ieder geval dat regionale afstemming steeds meer noodzakelijk wordt. Bovendien vraagt de provincie in de Verordening Ruimte om regionale afstemming en zijn regionale afspraken van belang voor de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Naar aanleiding hiervan heeft de Metropoolregio Eindhoven een detailhandelsvisie opgesteld. Hierin zijn de verschillende trends en ontwikkelingen en de gevolgen daarvan beschreven. Vervolgens is er een visie opgesteld, op basis waarvan concrete afspraken geformuleerd zijn. In de subregio's is vervolgens gewerkt aan subregionale detailhandelsvisies. Deze visies bieden een kader, maar vragen wel nog om lokale verankering. Dat is gebeurd in de gemeentelijke Detailhandelsnota.
Op 15 december 2015 is de Eindhovense detailhandelsnota “Wie kiest, wordt gekozen” vastgesteld. De detailhandelssector heeft te maken met veel veranderingen. In de detailhandelsnota worden duidelijke keuzes gemaakt over waar welke vormen van detailhandel zijn toegestaan en waar niet. In de nota wordt eerst ingegaan op verschillende onderdelen. Vervolgens wordt per stadsdeel de positie en het perspectief van alle winkelcentra beschreven.
In de nieuwe detailhandelsnota is per stadsdeel de positie en het perspectief van alle winkelcentra beschreven. Voor stadsdeel Centrum waar het plangebied is gelegen is het navolgende opgenomen:
Het centrum van Eindhoven wordt gezien als één winkelconcentratie, met daarbinnen verschillende delen zoals het kernwinkelgebied en De Bergen als bijzonder aanloopmilieu. Ook in de toekomst moeten deze gebieden elkaar blijven aanvullen
en ieder een eigen taak vervullen (het geheel is meer dan de som der delen). Om dat te kunnen doen, moeten ze blijven beschikken over eigen kenmerken en kwaliteiten. Dit is duidelijk voor de consument, biedt aanknopingspunten voor strategie en investeringen van ondernemingen en biedt mogelijkheden voor elkaar versterkende effecten (doelgroepen, combinatiebezoeken, e.d.). …
Compacte binnensteden qua winkelaanbod hebben toekomst. Consumenten hebben behoefte aan meer functies op een kleiner oppervlak. Qua winkelaanbod is dus waakzaamheid gevraagd voor de randgebieden in het centrum. Waar dit
onder druk komt, kan functiemenging een oplossing bieden. De toename van het aantal inwoners, de herontwikkeling van randen van/ bij het centrum (zoals het terrein van Philips Lichting, Marienhage, Van Der Meulen Ansems, NRE), bieden kansen om de aantrekkelijkheid, verblijfskwaliteit, diversiteit van het totale centrumgebied van Eindhoven te verbeteren. Hoewel voor deze gebieden geen
substantiële toevoegingen van detailhandel zijn gewenst, wordt het volledig uitsluiten van detailhandel te beperkend geacht. …
Voor zowel het kernwinkelgebied, het aanloopmilieu en de randgebieden geldt dat er ruimte moet zijn voor een zekere functiemenging (aanwezigheid detailhandel, horeca, dienstverlening, cultuur, vermaak, etc.) en flexibiliteit. Dit verhoogt de aantrekkingskracht, verblijfsduur en herhalingsbezoek. De aard en mate van de menging is afhankelijk van het thema en functioneel concept. Ook initiatieven die gericht zijn op tijdelijkheid kunnen de aantrekkingskracht verhogen. Pop-ups (kunnen) verrassen en bieden (meer) beleving. Naast ingrepen in de openbare ruimte kunnen pop-ups ook bijdragen aan de ervaring van technologie, design en kennis in het centrum.
Kansen liggen er ook in de dagelijkse artikelensector. We zien dat de binnenstad in verhouding tot de referentiesteden een beperkt aanbod heeft. Dit gecombineerd met de groei van de bevolking (die niet alleen uit jonge internationale kenniswerkers zal bestaan maar ook oudere die de nabijheid van voorzieningen waarderen) in het centrum is een motief om het aanbod aan dagelijkse voorzieningen te versterken. Het centrum huisvest twee supermarkten (Tramstraat en Vestdijk). De inwoner van het centrum is verder met name aangewezen op het aanbod in de radialen. De focus ligt niet op inpassing
van een nieuwe grootschalige supermarkt in het centrum, maar op (een) extra steunpunt(en) en food-speciaalzaken (bijv. duurzaam en biologisch).
Tot slot kan de ontwikkeling van het centrum niet los worden gezien van andere concentraties in de Eindhovense detailhandelsstructuur. In dit verband is met name van belang om het onderscheid met Strijp-S en WoensXL te benadrukken. Het onderscheid met het stadsdeelcentrum WoensXL is met name het bezoekmotief (recreatief versus boodschappen doen) en met Strijp-S in de aard van het aanbod en de uitstraling/mentaliteit van het gebied (grootschaligheid en bekende concepten versus relatieve kleinschaligheid en experimenteren).
Het plangebied van Hartje Eindhoven is gelegen in het aanloopgebied tussen Strijp S en het centrum. Hierbij geldt dat er sprake mag zijn voor functiemenging. In dit plan is daarom ruimte voor een levendige plint van maximaal 499 m² waar detailhandel kan plaatsvinden. Dit past binnen het detailhandelsbeleid.
Aldus kan worden geconcludeerd dat een eventuele plintinvulling met enige detailhandel in Hartje Eindhoven in overeenstemming is met het detailhandelsbeleid.
Planologisch relevante leidingen dienen in het bestemmingsplan te worden bestemd. Tevens moeten relevante zones worden aangegeven, waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Daarnaast moeten optisch vrije paden in het bestemmingsplan worden opgenomen.
Binnen het plangebied liggen geen hoofdtransportleidingen en straalpaden die vanuit ruimtelijk oogpunt relevant zijn voor verwerking in het bestemmingsplan. Binnen het plangebied bevinden zich geen onder- of bovengrondse hoogspanningsleidingen. Ook in de nabijheid van het plangebied ontbreken dergelijke leidingen.
Hoogbouwbeleid
In de notitie 'De derde dimensie van een laagbouwstad, Hoogbouwvisie Eindhoven' (Gemeente Eindhoven, vastgesteld door de Raad in haar vergadering van 16 december 2008) is het hoogbouwbeleid van de gemeente Eindhoven vastgelegd. Het doel van de notitie is het vormen van een afwegingskader voor nieuwe hoogbouwprojecten. Het hoogbouwbeleid levert een bijdrage aan de doelstellingen van het raadsprogramma Ruimtelijke Kwaliteit. Het beleid is bindend voor besluitvorming en visieontwikkeling, maar heeft geen juridische status (dat ligt vast in bestemmingsplannen). Het is allereerst een toetsingskader waarmee de wenselijkheid van hoogbouw kan worden bepaald.
Hoogbouw is een vorm van intensief ruimtegebruik en levert een belangrijke bijdrage aan de manier hoe de stad omgaat met de verstedelijkingsdruk. Eindhoven wil het beste van twee werelden zijn. Aan de ene kant is Eindhoven een dynamische stad, die prikkelt en stimuleert; aan de andere kant is Eindhoven een stad waar het goed en rustig wonen is, met volop groenvoorzieningen.
Het is daarom belangrijk dat gebieden in de stad zich sterk van elkaar onderscheiden om daarmee die diversiteit te waarborgen. Vanuit die visie bezien moeten duidelijke keuzes worden gemaakt over de gebieden waar hoogbouw wel of niet wordt toegestaan. Dit is sterk afhankelijk van externe factoren en de bereikbaarheid per auto en openbaar vervoer speelt een bepalende rol. Een belangrijke functie wordt toegedicht aan de HOV-lijnen.
In de Hoogbouwnota wordt Eindhoven verdeeld in gebieden waar hoogbouw mogelijk is en laagbouwmilieu 's. De locatie is niet gelegen in een als laagbouwmilieu aangeduid gebied:
Qua hoogbouw wordt in de Hoogbouwnota wordt onderscheid gemaakt tussen hoogbouw in de S-categorie (buurtaccenten tot vijf lagen hoog), de M-categorie (structuurdragende hoogbouw tot 45 meter), de L-categorie (stedelijke oriëntatiepunten tot ongeveer 75 meter), de XL-categorie (regionale landmarks, torengebouwen zichtbaar van buiten de stad tot 105 meter) en de XXL-categorie (gebouwen hoger dan 105 meter).
Ten aanzien van het centrumgebied is in de Hoogbouwnota het navolgende te lezen:
“In het centrum staan vier van de vijf XL-categorie torengebouwen van de stad. Het gebied wordt daarnaast met de doorontwikkeling van de HOV-lijnen steeds beter bereikbaar. Hierbij valt met name het stationsgebied op in meervoudige bereikbaarheid. Dit biedt mogelijkheden voor verdere intensivering. Hoge gebouwen versterken de stedelijkheid van het centrum en kondigen het centrum van de stad in de wijde omgeving aan. De Binnenring vormt daarbij het 'parelsnoer' voor hoogbouw in de binnenstad, waarbij continu aansluiting wordt gezocht bij de bestaande omliggende hoogtes. Het Emmasingelkwadrant biedt op basis van de ontwikkelingsvisie voor dat gebied ruimte voor hoogbouw tot en met de L-categorie. Het Stationsgebied leent zich door de bijzondere ligging in de radiaal concentrische structuur van de stad en de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied voor superhoogbouw (XXL-categorie).
Het plangebied c.q. bouwplan
Het ontwerp bestaat uit drie gebouwen met een hoogte van respectievelijk 39 m1, 30 m1 en 30 m1.
Onderstaande afbeelding geeft een goed inzicht in de bouwhoogte van dit bouwplan ten opzichte van de omgeving:
Conclusie is dat gezien de bouwhoogte van maximaal 40 m1 de ontwikkeling valt onder de M-categorie. Een dergelijke bouwhoogte is passend op de radiaal tussen Strijp S en centrum naast het spoor en aan de PSV-laan. Hiermee wordt gekomen tot een overgang naar het achterliggende Philipsdorp waar sprake is van laagbouw. Aldus voldoet het bouwplan aan het beleid.
In Nederland bestaat geen wetgeving ter voorkoming van windhinder of windgevaar. Op basis van artikel 3.1. Wro dient in het kader van de zorg voor een goede ruimtelijke ordening echter bij het opstellen van ruimtelijke plannen windhinder of windgevaar te worden meegenomen in de afwegingen, indien aard of omvang van de bebouwing en van de omgeving hiertoe aanleiding geeft.
In 2006 is de privaatrechtelijke norm NEN 8100 'Windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving' uitgekomen. Deze norm geeft richtlijnen (methodes) voor het uitvoeren van windtunnel- en CFD-onderzoek. Daarnaast wordt een beoordelingsmethodiek van windhinder en windgevaar. Hierbij wordt gewerkt met uurgemiddelde windsnelheden (m/s) gerelateerd aan de overschrijdingskans in percentage van uren per jaar. In een tabel is voor verschillende situaties en activiteiten (doorlopen, slenteren, langdurig zitten) een beoordeling van het windklimaat gegeven (slecht, matig, goed). Daarnaast is een toetsingskader ten aanzien van windgevaar uitgewerkt.
Door ONE Simulations BV is voor het plan op basis van voormelde NEN 8100 een theoretische beschouwing van het windklimaat opgesteld, welke als Bijlage 3 bij de toelichting is opgenomen. Het windklimaat is inzichtelijk gemaakt met behulp van Computational Fluid Dynamics (CFD) simulaties aan de hand van de methodiek die omschreven staat in de NEN8100. Een CFD-simulatie geeft inzicht in de te verwachten luchtstromingen, rekening houdend met verschillende fysische verschijnselen. Hierbij is in dit onderzoek uitgegaan van zowel de ontwikkeling Hartje Eindhoven alsook de naastgelegen ontwikkeling Eurostaete.
Het lokale windklimaat voor de nieuwe situatie wordt vergeleken met de huidige situatie en beoordeeld volgens de methode omschreven in de NEN 8100. Het gebied rond Eurostaete en Hartje Eindhoven moet minimaal voldoen aan de kwalificatie matig bij doorlopen (klasse D). Er zijn in overleg met de opdrachtgever strengere eisen vastgesteld voor de twee binnenplaatsen. Deze moeten minimaal kwaliteitsklasse B halen (matig bij langdurig zitten).
In de rapportage wordt aangetoond dat voor wat betreft het aspect windhinder wordt voldaan aan de gestelde kwaliteitsklasse. Voor wat betreft het aspect windgevaar blijkt uit de rapportage in Bijlage 3 dat hiervan geen sprake is.
Conclusie is dat het aspect windhinder de totstandkoming van dit bestemmingsplan niet in de weg staat.
Privacy en uitzicht
In een hoogstedelijk gebied als waarvan het plangebied onderdeel uitmaakt is een beperking van privacy en vrij uitzicht als gevolg van nieuwe ontwikkelingen inherent aan verdichting.
In het vigerende bestemmingsplan Strijp binnen de Ring 2007 was de mogelijkheid opgenomen tot kantoorbebouwing met een maximale bouwhoogte van 40m1. Deze hoogte wordt in het voorliggende woningbouwplan niet overschreden, waarbij een woongebouw deze hoogte zal krijgen en twee andere woongebouwen 30 m1 hoog worden. Een dergelijke bouwhoogte past in de woonomgeving ter plaatse.
Door toevoeging van de drie woongebouwen - waarmee de ontwikkeling van woongebied Hartje Eindhoven wordt afgerond - is voor bepaalde bestaande woonappartementen sprake van minder privacy en minder uitkijk. De afronding van dit gedeelte van de PSV-laan met woningen in plaats van kantoren sluit goed aan op het bestaande woongebied zowel qua functie alsook qua gebouwvolumes.
Van privaatrechtelijke belemmeringen is geen sprake en afrondende woonbebouwing ten opzichte van hetgeen ter plaatse is gerealiseerd is evenmin een onverwachte ontwikkeling. Gelet op de afstanden tussen nieuwbouw en bestaande bebouwing en gezien de aard van de centrum stedelijke omgeving zal geen sprake zijn van een onaanvaardbare aantasting van de privacy.
Bezonning
In het kader van de planontwikkeling is onderzoek gedaan inzake de bezonning. In het bezonningsonderzoek van Levs Architecten, zoals hier opgenomen als Bijlage 4 bij deze toelichting wordt uitgegaan van de gemeentelijke “beleidsregels voor bezonning woningen” zoals vastgesteld door het College van B&W op 10 januari 2017.
Gemeentelijk beleid is dat bij omliggende woningen minimaal 2 uur zonneschijn per dag in de periode van 19 februari t/m 21 oktober aanwezig dient te zijn op de gevel, ter hoogte van het midden van de vensterbank van het raam van de woonkamer. Per woning mag de bezonning op voor-, achter- en zijgevels worden opgeteld. Dit komt overeen met de zogenaamde 'lichte' TNO norm.
Het woon- en leefklimaat van de bestaande woningen in de omgeving van Hartje Eindhoven 2.0. wordt in het kader van bezonning niet of nauwelijks beïnvloed. De woningen hebben minimaal 2 uur bezonning en voldoen daarmee aan het beleid van de gemeente.
Wat het bouwplan Hartje Eindhoven 2.0. zelf betreft voldoen de noordgevels van de blokken buiten de zomerperiode niet volledig aan de bezonningseis. Dit is inherent aan de zonnestand en geveloriëntatie en daarmee onvermijdelijk. Alle andere gevels voldoen aan de gestelde bezonningseisen.
Geconcludeerd wordt dat het aspect bezonning geen belemmering vormt voor de realisatie Hartje Eindhoven 2.0.
Aan de hand van uitgebreid historisch archiefonderzoek is voor Eindhoven geïnventariseerd welke locaties mogelijk kans hebben op de aanwezigheid van niet gesprongen conventionele explosieven (zogenaamde blindgangers). Voor de gebieden die 'explosieven-verdacht' zijn wordt een nader onderzoek gewenst geacht. Uit zo'n nader onderzoek moet dan blijken of een feitelijk explosieven onderzoek nodig is.
Doordat de geallieerden dwars door Eindhoven zijn getrokken naar Son en erover en weer is geschoten met artillerie, is het nooit helemaal uit te sluiten dat er explosieven worden aangetroffen bij de grondwerkzaamheden.
In overleg tussen gemeente en ontwikkelaar is – gezien de eerdere bouwwerkzaamheden op de locatie (ondergrondse parkeergarage) en nabij de locatie – besloten dat specifiek CE-onderzoek niet noodzakelijk is.
Conclusie is dat het aspect CE de totstandkoming van dit bestemmingsplan niet in de weg staat.
Met een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden de milieugevolgen van een plan in beeld gebracht. De m.e.r. is gebaseerd op Europese regelgeving. In Nederland is de m.e.r. geregeld in de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r.
Bij het Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit m.e.r.) is een bijlage opgenomen waarin de criteria voor een m.e.r.-plicht (onderdeel C) en een m.e.r.-beoordelingsplicht (onderdeel D) staan. Een beoordelingsplicht houdt in dat moet worden nagegaan of er sprake is van (mogelijke) belangrijke milieugevolgen. Als deze niet kunnen worden uitgesloten, dan geldt een m.e.r.-plicht.
De drempelwaarden van activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel D zijn indicatief. Voor dit bestemmingsplan is 11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. van belang: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.
Uit de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009 volgt dat de omvang van een project voor een gemeente niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.- (beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een gevoelig natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom vanaf 1 april 2011 ook bij kleine bouwprojecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is.
Op 16 mei 2017 is de Implementatiewet 'herziening m.e.r.-richtlijn' in werking getreden. Met deze wet wordt de herziene Europese m.e.r.-richtlijn in Nederlandse wetgeving vertaald. Op basis van deze wetgeving worden voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling enkele procedurele vereisten uit de Wet milieubeheer van toepassing.
Dit betekent dat de initiatiefnemer voortaan een melding moet doen van het voornemen om een activiteit uit te voeren die beneden de drempelwaarde van de D-lijst van het Besluit m.e.r. blijven. Waar tot de wetswijziging het voor activiteiten die onder de drempelwaarde uit de D-lijst bleven geen besluit nodig was voor de m.e.r. (vormvrij), moet nu voor elke activiteit een vormvrije m.e.r.-beoordeling worden gemaakt, en er moet daarop worden besloten. Hierdoor is een aparte beoordeling nodig die voorafgaand aan de behandeling moet plaatsvinden. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan uiteindelijk tot twee conclusies leiden:
Uit de jurisprudentie volgt dat of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van Besluit m.e.r afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard, omvang en locatie van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Hieronder wordt ingegaan op deze aspecten.
De in het kader van dit bestemmingsplan aan de orde zijnde planinvulling valt onder een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in categorie D11.2 van het Besluit m.e.r. Het aantal woningen ligt echter ruim onder de drempelwaarde van 2.000 woningen. De voorgestane ontwikkeling binnen het plangebied past aldus ruimschoots binnen de genoemde drempelwaarden.
In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r wordt benoemd wat onder een gevoelig gebied wordt verstaan: gebieden die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. Het plangebied is niet in een dergelijk gebied gelegen en is dusdanig ver verwijderd van de Ecologische Hoofdstructuur, een Vogel- of Habitatrichtlijngebied of overig beschermd natuurgebied dat van externe werking geen sprake is.
Uit deze - hier als Bijlage 5 opgenomen - beoordeling volgt dat negatieve effecten voor het milieu zijn uit te sluiten. Een MER is niet noodzakelijk. De beslissing op de vormvrije m.e.r.-beoordeling is voorafgaand aan het vrijgeven van het ontwerpbestemmingsplan genomen.
Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals die is opgenomen in de VNG - brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.
In de omgeving van het plangebied is een bedrijf gelegen die een mogelijke beperking met zich mee kunnen brengen ten aanzien van de uitvoerbaarheid van de woonbestemming, zijnde het PSV-voetbalstadion. Het hierbij relevante aspect betreft het geluidsaspect, hetgeen in paragraaf 4.3. wordt besproken.
De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan met ontheffing tot een bepaalde maximumhoogte in een aantal gevallen mag worden afgeweken.
De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden.
Als de geluidbelasting ten gevolge van meer dan één bron hoger is dan de voorkeurswaarde dient conform de Wet geluidhinder en het gemeentelijke geluidbeleid de gecumuleerde geluidbelasting inzichtelijk te worden gemaakt.
In de Wet geluidhinder (en in het gemeentelijk geluidsbeleid) is bepaald dat een hogere grenswaarde alleen kan worden verleend indien toepassing van (bron- of overdrachts-) maatregelen onvoldoende doeltreffend is of overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. In dat geval dienen bouwkundige maatregelen te worden getroffen in combinatie met vaststelling van hogere waarden.
De gemeente Eindhoven heeft haar geluidbeleid (Hogere Waarden Beleid Geluid, kenmerk svs/LD10002448, d.d. maart 2010) vastgesteld met een aanvullende uitleg voor de voorwaarde 'geluidluwe zijde' (Raadsinformatiebrief, nummer 10.R3666.001).
De voorwaarden voor het toestaan van een hogere waarde zijn navolgende:
Als sprake is van overschrijding van de maximaal toelaatbare grenswaarde kan toepassing van een dove gevel een oplossing brengen. Onder een “dove gevel” wordt verstaan een bouwkundige constructie zonder te openen delen. Bij het gebruik van een “dove gevel” vindt geen toetsing plaats aan de grenswaarden bij wegverkeer- en spoorweglawaai. Met het gebruik wordt in Eindhoven zeer terughoudend omgegaan.
Wegverkeerslawaai
Langs alle wegen bevinden zich als gevolg van de Wet geluidhinder geluidzones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. Binnen de geluidzone van een weg moet de geluidsbelasting aan de gevel van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen voldoen.
Het plan ligt in de zone van de PSV-laan en dus moet het aspect wegverkeerslawaai worden onderzocht.
De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Wordt deze voorkeursgrenswaarde overschreden dan kan door de gemeente een hogere waarde worden vastgesteld, indien de geluidbelasting lager is dan de maximale ontheffingswaarde, indien maatregelen gericht op terugbrengen van de geluidbelasting tot de voorkeursgrenswaarde onvoldoende doeltreffend zijn dan wel op overwegende bezwaren stuiten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.
De overige wegen in en nabij het plangebied zijn 30 km per uur wegen. Deze wegen en woonerven hebben volgens de Wet geluidhinder geen zone, zodat hiervoor geen hogere waarden kunnen worden aangevraagd of verleend. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient wel te worden beoordeeld of de geluidbelasting op de gevels van nieuwe woningen nabij wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur voldoet aan de voorkeursgrenswaarden van 48 dB.
Railverkeerslawaai
Het plan ligt in de zone van de spoorlijn Eindhoven-Boxtel, met een zonebreedte aan weerszijden daarvan van 600 meter en dus moet het aspect railverkeerslawaai worden onderzocht.
Luchtvaartlawaai
Het plangebied ligt op hemelsbreed circa 5,5 km van de luchthaven Eindhoven. Het plangebied ligt niet binnen de vastgestelde geluidszone (35Ke-contouren. Luchtvaartlawaai werkt derhalve niet belemmerend voor onderhavig plangebied en is onderzoek op dit onderdeel niet aan de orde.
Industrielawaai
Het plan ligt niet in de zone van een industrieterrein in de zin van de Wet geluidhinder, waarop de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers is toegestaan.
Het plan ligt wel in de nabijheid van het PSV-stadion. Bij de ontwikkeling van Hartje Eindhoven 2.0. wordt op voorhand uitgegaan van een nieuwe milieuvergunning voor het PSV stadion met hierin hogere geluidniveaus voor wedstrijden. De representatieve geluidsituatie van het PSV stadion wordt ook in deze nieuwe situatie gekenmerkt door overwegend een zeer geluidarme dagelijkse bedrijfssituatie, met tijdelijke hogere geluidsuitstraling gedurende een relatief beperkte (avond)periode tijdens gemiddeld 20 tot 30 wedstrijddagen per jaar. Vanwege het beperkt aantal (muziek)evenementen zijn deze niet maatgevend.
Gezien de grote hoeveelheid bestaande woningen rondom het PSV stadion kan ervan worden uitgegaan dat bij een gewijzigde vergunning voor PSV rekenschap wordt gegeven aan de omliggende woonfunctie en dat – tegen de achtergrond van de binnenstedelijke locatie, de evidente aanwezigheid en het belang van het stadion alsmede de beperkte periode van geluidproductie – wordt geoordeeld dat ter plaatse sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Tijdelijke hoge geluidbelastingen bij de betreffende bestaande woningen worden dus – zoals ook thans het geval onder de vigerende vergunning van PSV - aanvaardbaar geacht.
Hierdoor is ook bij nieuwe woningen van Hartje Eindhoven 2.0. - mede gezien de afstand tot het PSV stadion en de toekomstige aanwezigheid van het project Eurostaete – sprake van een aanvaardbaar binnenstedelijk woon- en leefklimaat.
In het voorliggend plan zijn de diverse woningen als geluidgevoelige bestemmingen opgenomen. Aldus is door Ingenieursbureau Aveco de Bondt een akoestisch onderzoek weg- en railverkeerslawaai uitgevoerd. Ook is gekeken naar de geluidsaspecten van het nabijgelegen PSV-stadion. De uitkomsten van en aanbeveling uit dit onderzoek zijn opgenomen in de rapportage “Akoestisch onderzoek nieuwbouw Hartje Eindhoven te Eindhoven” d.d. 10 maart 2020, welke als Bijlage 6 bij deze toelichting is opgenomen.
Als conclusie is in deze rapportage opgenomen:
Voor Hartje Eindhoven is aangetoond dat kan worden voldaan aan de regels in de Wet geluidhinder en de voorwaarden uit het geluidbeleid.
Uit de resultaten volgt dat:
Het verzoek is om voor de nieuwe woningen een hogere waarde vaststellen voor de PSV-laan en spoorweg. Voor het aantal vast te stellen hogere waarden is in onderstaande tabel uitgegaan van een flexibele invulling van het plan aangezien de bouwkundige oplossing in de gevel nog nader moet worden uitgewerkt. Ook is het mogelijk dat de indeling en/of het ontwerp nog (licht) wijzigt waardoor eventuele verschuivingen in de hoogte en aantal vast te stellen hogere waarden kunnen worden 'opgevangen'.
Op basis van 'Tussenstand DO', d.d. 24-09-2019 en de plattegrondindelingen is in de rapportage van Aveco de Bondt inzichtelijk gemaakt dat geluidluwe zijdes aannemelijk en technisch haalbaar zijn. Bij loggia's kan dat bijvoorbeeld bestaan uit het deels dichtzetten van de opening. Bij eenzijdig georiënteerde woningen, zonder loggia, dient daar waar nodig een bouwkundige oplossing in de gevel te worden verwerkt voor het realiseren van een geluidluwe zijde. Ook die oplossingen zijn inzichtelijk gemaakt en technisch haalbaar.
Bij wijzigingen in de indeling of het ontwerp dient bij de aanvraag Omgevingsvergunning (aspect bouwen) te worden aangetoond dat elke woning een geluidluwe zijde heeft. Bij die aanvraag Omgevingsvergunning dient tevens te worden aangetoond dat de geluidwering van de gevels voldoende is om de binnenwaarde van 33 dB te waarborgen.
Op grond van het vorenstaande zal een procedure hogere grenswaarde worden doorlopen, waarvan het ontwerp besluit hogere waarde samen met het bestemmingsplan ter inzage ligt. Tevens zullen een aantal gevels van de woningen als dove gevel worden uitgevoerd.
Het aspect geluid vormt aldus geen belemmering voor de voorgestane invulling van het plangebied c.q. totstandkoming van het onderhavige bestemmingsplan.
Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3, voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en een daggemiddelde van 50 microgram/m3. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor zwevende deeltjes (PM2,5) geldt met ingang van 1 januari 2015 een blootstellings-concentratieverplichting van ten hoogste 20 microgram per m3, gedefinieerd als gemiddelde blootstellingsindex.
In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt o.a. voor woningbouwlocaties die niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg.
Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.
Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een 'gevoelige bestemmingen' wordt mogelijk gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van 300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand van de weg.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.
In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse “Handreiking gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit” opgesteld (maar in Eindhoven (nog) niet vastgesteld). Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en ouderen (conform de AMvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen 300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.
Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient op basis van artikel 3.1. Wro altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg.
In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.
Het programma dat in het plangebied zal worden gerealiseerd omvat de realisatie van 264 woonappartementen en maximaal 499 m2 plintfuncties. Wat betreft het aspect luchtkwaliteit kan verwezen worden naar de als Bijlage 7 opgenomen notitie van Aveco de Bondt d.d. 31 maart 2020, projectnummer 181529.
Aveco de Bondt concludeert, dat gezien de aard (woningen en commerciële ruimten) en omvang van de ontwikkeling (inclusief verkeersbewegingen) het project niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.
Om te bepalen of de plaatselijke luchtkwaliteit voldoet aan de normen voor een goed woon- en leefklimaat is gebruik gemaakt van de NSL-monitoringstool, de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland (GCN). Aveco de Bondt geeft aan dat op basis van de GCN blijkt, dat de achtergrondconcentraties fijn stof en stikstofdioxide ter plaatse van het plangebied ver onder de wettelijke norm zitten. In 2016 bedroeg de achtergrondbelasting respectievelijk circa 20 ìg/m³ en circa 26 ìg/m³. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke norm van 40 ìg/m³.
Het bouwplan binnen het plangebied voorziet niet in gevoelige bestemmingen, noch is het plangebied gelegen in de nabijheid van een provinciale of rijksweg. Om die reden vindt het Besluit gevoelige bestemmingen in dit gebied geen toepassing.
Het externe veiligheid beleid is gericht op het beheersen van risico´s en de effecten van calamiteiten en het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt het groepsrisico verantwoord.
Ten aanzien van het aspect Externe veiligheid is door Adviesgroep AVIV BV uit Enschede een rapportage opgesteld d.d. 26 maart 2019 (projectnummer 183621) ( Bijlage 8 ), alsmede een aanvullende rapportage opgesteld d.d. 29 augustus 2019 (projectnummer 193859), ( Bijlage 9 ). Hierbij zijn zowel het project Hartje Eindhoven alsook het naastgelegen project Eurostaete beoordeeld. Deze paragraaf 4.5 is mede gebaseerd op deze rapportages.
Rijksbeleid
Het Rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege het:
Dat gebeurt o.a. door te voorkomen dat te dicht bij kwetsbare bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
Voor ruimtelijke ontwikkelingen moet getoetst worden aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).
Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico:
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 is het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen van kracht geworden. Dit Basisnet geeft aan over welke routes (spoor, water en weg) gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het Basisnet spoor heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over het hoofdspoorwegennet. Op basis van de wet- en regelgeving omtrent het Basisnet worden, rekening houdend met te verwachten groei van vervoer van gevaarlijke stoffen door Nederland en verdichting van de ruimte naast het spoor (binnen een afstand van 200 m van het spoor) in met name stedelijke kernen, afspraken gemaakt over de risicoruimte.
Het eindbeeld van het Basisnet spoor was medio 2012 reeds beschikbaar. Het laat ten aanzien van Eindhoven zien dat, ondanks in voorbereiding zijnde plannen tot verdichting in de spoorzone en toenemend vervoer van gevaarlijke stoffen, de risico's ten opzichte van de bestaande situatie zullen afnemen. Het rijk accepteert het dan nog bestaande groepsrisico (3,2 x de oriënterende waarde) in Eindhoven. Thans wordt een actualisering van het Eindhovens beleid inzake het Groepsrisico (inclusief bijhorende instrumenten) voorbereid voor de gehele spoorzone.
Gemeentelijke Visie externe veiligheid
De gemeenteraad van Eindhoven heeft de visie Externe Veiligheid ('Risico's de maat genomen'). Met deze visie wordt richting en uitwerking gegeven aan een verantwoorde veilige, integrale invulling van duurzame ruimtelijke ontwikkeling passend binnen de Brainportontwikkelingen en het Programma Brabant Veiliger. In de visie wordt aangegeven waar ruimte bestaat voor nieuwe risicovolle bedrijvigheid en onder welke veiligheidsverhogende condities dat mogelijk is. Tevens wordt aangegeven waar in de stad geïnvesteerd dient te worden in een beter niveau van beheersbaarheid. Tot slot wordt beschreven waar de veiligheid in de bestaande woonomgeving door het 'aanpakken' van bestaande knelpunten kan worden verbeterd.
De beleidsvisie is opgebouwd aan de hand van een aantal gebiedsgerichte risicoprofielen. Daarin zijn vanuit het oogpunt van externe veiligheid voorwaarden opgenomen. Het plangebied ligt binnen gebiedsgericht risicoprofiel D 'woongebied nabij hoofdtransport-assen'. Aan dit gebied stelt de visie vanuit het oogpunt van externe veiligheid de volgende voorwaarden:
Omgevingswet
Met de Omgevingswet wil de overheid de regels voor ruimtelijke ontwikkeling vereenvoudigen en samenvoegen, zodat het bijvoorbeeld makkelijker is om bouwprojecten te starten. Met de omgevingswet worden de regels omtrent veiligheid anders.
De beoordeling van het plaatsgebonden risico vindt in het Bkl (Besluit kwaliteit leefomgeving) op dezelfde wijze plaats als nu. In tegenstelling tot de huidige risicobenadering worden in het Bkl aandachtsgebieden gehanteerd in plaats van invloedsgebieden.
Aandachtgebieden zijn gedefinieerd voor een drietal scenario's waarvoor afstanden zijn vastgesteld. Deze aandachtsgebieden zijn: brand-aandachtsgebied (BAG), explosie-aandachtsgebied (EAG) en toxisch-aandachtsgebied (TAG). Binnen deze aandachtsgebieden dienen maatregelen aan objecten genomen te worden afhankelijk van het soort scenario waarbinnen een ontwikkeling plaatsvindt. Op deze wijze wordt er een effectgericht beleid in stand gebracht.
Daarnaast is in de omgevingswet een nieuw soort kwetsbaar gebouw geïntroduceerd, een zeer kwetsbaar gebouw. Dit zijn onder andere ziekenhuizen, kinderdagverblijven, verzorgingstehuizen, etc. Deze gebouwen mogen niet binnen aandachtsgebieden worden gesitueerd.
In de Omgevingswet en het daarbij behorende Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) zijn voorwaarden gesteld voor ontwikkelingen nabij het spoor. In artikel 5.4 van het Bkl in samenhang met bijlage VII, is het spoor aangewezen als een activiteit met externe veiligheidsrisico's.
Voor dit traject geldt een brandaandachtsgebied en een explosie aandachtsgebied. De afstanden behorende bij deze aandachtsgebieden zijn nog niet bekend. De verwachting is dat het aandachtsgebied wat geldt voor brand 30 meter bedraagt (zelfde als het nu al geldende plasbrandaandachtsgebied). Bouwwerken binnen dit gebied moeten brandwerend worden uitgevoerd.
Voor het explosie aandachtsgebied zijn de afstanden eveneens nog niet bekend. De verwachting is dat het explosie aandachtsgebied 200 meter bedraagt in verband met een warme-BLEVE. De warmtestraling op 200 meter bedraagt circa 35 kW/m2.
Op onderstaande weergave is het plangebied aangegeven:
Spoorwegemplacement Eindhoven Centrum
Op circa 750 meter van het plangebied is het spoorwegemplacement Eindhoven Centrum gelegen. Uit een in 2016 uitgevoerde analyse bleek dat een aanzienlijk dichterbij gelegen ontwikkeling op ca. 30 m tot het buitenste spoor geen wijziging van het groepsrisico tot gevolg had. Naar verwachting heeft de ontwikkeling van Eurostate en Hartje Eindhoven daarom evenmin een wijziging van het groepsrisico tot gevolg.
In de Checklist milieu DRGL 2016 wordt bovendien vermeld dat op emplacement Eindhoven volgens de vigerende vergunning niet met gevaarlijke stoffen mag worden gerangeerd (samenstellen/splitsen). Dat sluit andere handelingen zoals locwissel niet uit.
Blijkens informatie van Omgevingsdienst Zuidoost Brabant zijn handelingen met gevaarlijke stoffen op emplacement Eindhoven niet meer vergund. Het emplacement is nog wel opgenomen in de Revi.
Gelet op bovenstaande wordt emplacement Eindhoven verder niet beschouwd.
Transport over het spoor
Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van de op circa 40 m1 afstand van het plangebied aanwezige spoorlijn Boxtel-Eindhoven.
Voor dit traject geldt ter hoogte van het plangebied een plaatsgebonden risicocontour van maximaal 5 meter. Binnen deze contour zijn geen (beperkt) kwetsbare gebouwen bestemd. Het plangebied is niet gelegen binnen voormelde contour.
Daarnaast geldt er voor het spoortraject een plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 meter vanaf het spoor. Het plangebied is niet gelegen binnen voormeld gebied.
Onderstaande tabel toont de hoogte van het groepsrisico als factor ten opzichte van de oriëntatiewaarde. Er is aangegeven hoeveel de berekende frequentie op een bepaald aantal slachtoffers maximaal afwijkt van de oriëntatiewaarde. Een factor 3.1 betekent bijvoorbeeld dat het groepsrisico meer dan drie keer groter is dan de oriëntatiewaarde.
Uit bovenstaande tabel blijkt dat de oriëntatiewaarde in zowel de huidige als toekomstige situatie wordt overschreden. Door de ontwikkeling van Hartje Eindhoven neemt het groepsrisico toe. Omdat er sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde dient het groepsrisico te worden verantwoord.
Hoogspanningsleidingen
Hoogspanningsleidingen gaan gepaard met magnetische velden. Met het oog op gezondheidsrisico's wordt uit voorzorg geadviseerd om bij bovengrondse hoogspanningsleidingen geen nieuwe gevoelige bestemmingen binnen de 0,4 micro-teslazone toe te staan. Binnen het plangebied bevinden zich geen onder- of bovengrondse hoogspanningsleidingen. Ook in de nabijheid van het plangebied ontbreken dergelijke leidingen.
Vliegveld
Het plangebied is gelegen op circa 4,5 km van de luchthaven Eindhoven. Dit is een militair vliegveld met medegebruik door de burgerluchtvaart (Eindhoven Airport). Het plangebied is buiten de 10-6 contour van het vliegveld gelegen. Het plangebied ondervindt dan ook geen belemmeringen als gevolg van de externe veiligheid van luchthaven Eindhoven
Als het groepsrisico door een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een transportroute meer dan 10% toeneemt ten opzichte van de bestaande situatie en groter is dan 10% van de oriëntatiewaarde dient het groepsrisico te worden verantwoord.
Het groepsrisico wordt bepaald per kilometer route en vergeleken met de oriëntatiewaarde. Deze waarde helpt het bevoegd gezag bij de afweging of de kans op een ramp opweegt tegen het maatschappelijk voordeel van het voorgenomen besluit. Het begrip oriëntatiewaarde houdt in dat het bevoegd gezag gemotiveerd kan besluiten een hogere kans op een ramp te accepteren.
Doordat het plangebied binnen 200 meter van het spoor is gelegen dient conform artikel 8 van het Bevt het groepsrisico volledig te worden verantwoord. Daarnaast dient op basis van artikel 7 van het Bevt advies te worden gevraagd aan de Veiligheidsregio Zuidoost-Brabant.
In de motivering bij het betrokken besluit moeten ten minste de volgende gegevens worden opgenomen:
Als basismotivering is het navolgende als uitgangspunt genomen:
Maatregelen aan de bron
Voor het traject Boxtel-Eindhoven is met de vervoerder afgesproken dat er warme-BLEVE-vrij wordt gereden. Dit wil zeggen dat de kans op een warme-BLEVE zeer klein is. Daarnaast is een 2,5 meter hoge wand op de spoordijk aangebracht en een wal langs het spoor, zodat uitstroming van vloeistoffen wordt tegengehouden (namelijk: opvangen in het spoorbed) en de hittestraling wordt gedempt.
Een koude-BLEVE is wel een scenario dat als realistisch moet worden beschouwd. De afstand van een koude-BLEVE waarop de warmtestraling nog 35 kW/m2 bedraagt is 80 meter vanaf het spoor. In geval van een calamiteit op het spoor geldt dat voornamelijk de gevel aan de bronzijde de effecten van een calamiteit opvangt.
De BLEVE is een extreem gevaarlijke en bijzondere soort van explosie waarbij een houder met vloeistof onder druk bezwijkt, dit een plotselinge "kook" van de vloeistof veroorzaakt, hierdoor in zeer korte tijd zeer veel vloeistof verdampt en als gevolg hiervan een grote overdruk ontstaat die de houder volledig "opblaast". Onderscheid kan gemaakt worden tussen koude BLEVE's en warme BLEVE's. Een warme BLEVE kan ontstaan wanneer een drukvat wordt opgewarmd, waardoor de dampdruk boven de vloeistof in het drukvat toeneemt. Door de verhoogde temperatuur kan de sterkte van het drukvat afnemen. Wanneer de dampdruk de bezwijkdruk van het drukvat overschrijdt, zal de tank openscheuren, waarna het plotselinge kookproces zoals hierboven beschreven zal optreden. Van een koude BLEVE is sprake wanneer het drukvat bezwijkt door een andere oorzaak dan verhoogde temperatuur (bijvoorbeeld mechanische impact).
Binnen het invloedsgebied van het spoor c.q. spoorcomplex kunnen alle soorten risico's voorkomen. Er zijn drie soorten ongevalscenario's te onderscheiden, te weten: explosie (druk), brand en het vrijkomen van toxische stoffen (door brand of het vrijkomen van een toxisch gas).
Voor alle drie de scenario's gelden specifieke maatregelen.
Explosie:
Bij een explosie komen hoge drukken tot stand. Dicht bij de bron zijn de drukken zo hoog dat maatregelen bijna niet mogelijk zijn. Ondanks dat bij de milieuvergunning de BBT zijn toegepast voor de risicovolle activiteiten op het emplacement, kunnen drukken bij de bron zo hoog zijn dat maatregelen niet mogelijk zijn en/of dermate hoge kosten met zich meebrengen dat het niet redelijk is deze maatregelen toe te passen.
Brand:
Bij een brand komt veel hitte vrij. Bij een brand met vloeistoffen bedraagt op een afstand van 20 meter van de bron de warmtestraling ongeveer 20 kW/m2, hierna neemt de warmtestraling geleidelijk af. Bij transport over het spoor wordt deze zone gerekend tot het PAG. De breedte van een PAG-zone bedraagt 30 meter, gemeten vanaf het midden van het buitenste spoor. Bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen deze PAG's gelden strengere eisen voor de gebouwen. Het plangebied is echter gelegen buiten het PAG.
Toxisch:
Afhankelijk van de toxiciteit van de vrijkomende (verbrandings)gassen kunnen op grote afstand van de bron nog slachtoffers vallen. De enige maatregel die hiertegen getroffen kan worden is ervoor te zorgen dat de toxische stoffen niet in de gebouwen kunnen komen. Hierbij geldt o.a. dat de ventilatiesystemen moeten kunnen worden uitgezet. Deze maatregel kan relatief gemakkelijk worden toegepast en geldt voor alle nieuwbouw binnen het gehele plangebied waar meerdere personen gedurende een langere periode van de dag in verblijven.
Motivering wenselijkheid ontwikkeling
De gemeente Eindhoven heeft de Spoorzone aangemerkt als met prioriteit te ontwikkelen gebied. Het gebied omvat circa 300 meter aan weerszijden van het spoor en loopt vanaf de campus van de TU/e, via het Stationsdistrict, het Stadionkwartier, Strijp-S, tot en met Strijp-T. Veel gebouwen en functies worden de komende jaren herijkt en herontwikkeld.
Beide projecten Hartje Eindhoven en Eurostaete zijn er op gericht om te komen tot een afronding van de ter plaatse gerealiseerde woonomgeving “Hartje Eindhoven”. Bedoeling is om aldaar te komen tot een hoogstedelijk woonmilieu direct aansluitend aan de binnenstad van Eindhoven, dat tevens een brugfunctie heeft tussen de binnenstad en de nieuwe stadswijk Strijp S.
De woonfunctie ter plaatse wordt tevens uitermate wenselijk geacht juist vanwege de directe nabijheid tot het station, zodat concreet invulling kan worden gegeven aan de wens c.q. noodzaak tot alternatieve mobiliteit van bewoners van Eindhoven. Vanwege de afspraak om te komen tot woningen binnen bepaalde prijscategorieën is op deze locatie een bepaald volume noodzakelijk om tot een haalbare ontwikkeling te kunnen komen. Dat geeft aanleiding om te denken aan een hogere wooncomplexen, die ook stedenbouwkundig als wenselijk wordt gezien.
Maatregelen ter beperking groepsrisico
In de rapportage van Adviesgroep AVIV BV d.d. 5 juni 2020 ( Bijlage 9 ) wordt aangegeven dat er twee soorten maatregelen zijn waarmee het risico beperkt kan worden:
Het groepsrisico kan effectief gereduceerd worden door het treffen van bronmaatregelen, dat wil zeggen maatregelen die het vervoer en de infrastructuur betreffen. Deze bronmaatregelen zijn niet expliciet onderzocht. De reden hiervoor is dat het treffen van bronmaatregelen een landelijke afweging vergt en deze afweging heeft plaatsgevonden in het kader van het Basisnet. In dit rapport wordt derhalve ingegaan op getroffen en (eventueel) te treffen ruimtelijke maatregelen.
Een overzicht van (mogelijk te treffen) maatregelen is opgenomen in tabel 4 op pagina 11 van voormelde rapportage van AVIV BV met hierbij aangegeven op welke stofcategorie de betreffende maatregel effect heeft en een beoordeling van de maatregel toegepast op onderhavige situatie. De relevante aspecten worden in deze paragaaf nader besproken.
Bestrijdbaarheid / Hulpverlening / Bluswatervoorziening
De mogelijkheden van de voorbereiding op, de bestrijding en de beperking van de omvang van een ramp berusten op de ongevalsscenario's die als representatief worden beschouwd.
Binnen het hele spectrum van mogelijke ongevallen (calamiteiten) en de daarbij behorende ontwikkelingsscenario's zijn er situaties waarin brandweer en hulpdiensten mogelijkheden heeft om kansrijk op te treden in de beperking van de gevolgen en vlotte hulpverlening van gewonden. Er zijn ook situaties waarin dat niet mogelijk zal zijn omdat de hoeveelheid gevaarlijke stof die vrijkomt te groot is.
Bij de uitwerking van het stedenbouwkundig plan is rekening gehouden met een goede bereikbaarheid voor hulpdiensten via meerdere wegen.
In de directe nabijheid van Hartje Eindhoven 2.0. zijn diverse brandkranen. Volgens de veiligheidsregio ZOB zijn de openbare voorzieningen op dit moment voldoende. De gebouwen van Hartje Eindhoven 2.0. wordt voorzien van een droge blusleiding.
Zelfredzaamheid
Bij incidenten met een brandbare vloeistof is vluchten de insteek omdat schuilen niet effectief is. In het plangebied en de directe omgeving daarvan zijn voldoende vluchtmogelijkheden van het spoor af, zodat de vluchttijd bijzonder kort is
Bij incidenten met een toxische vloeistof is schuilen de insteek. Bij calamiteiten met toxische wolken, waarvan omvang, verplaatsingsrichting en verstrooiing mede afhankelijk is van de weersgesteldheid, is het van belang dat personen veilig inpandig kunnen verblijven. Hiertoe is het van belang dat eventuele centrale mechanische ventilatie kan worden uitgezet.
Naast voldoende mogelijkheden voor vluchten (bij brand) of schuilen (bij toxische stoffen) is het tevens van belang dat de beoogde functies erop gericht zijn alleen functies voor doelgroepen van personen met een normale zelfredzaamheid mogelijk te maken.
Bouwkundige maatregelen, vluchtroutes, trappenhuis, warmtestraling.
Verder kunnen er bij de bouw van de gebouwen maatregelen genomen worden om de effecten van een incident te verkleinen. Conform voormelde uitgangspunten zoals geformuleerd in het externe veiligheidsonderzoek zal in het bouwplan worden gezorgd voor brandcompartimentering, een sprinklersysteem, afsluitmogelijkheden lucht en beheersing luchtcirculatie, ontruimingsinstallatie en ontruimingsplan.
Wat betreft de indeling van het plangebied zijn goede vluchtroutes zinvol. Uiteraard worden de nooduitgangen en vluchtwegen gesitueerd dat van de risicobron af kan worden gevlucht en kennen deze routes een voldoende capaciteit.
Een mogelijk ongevalsscenario is het vrijkomen en ontsteken van uitgestroomde brandbare vloeistof uit een wagon op het spoor resulterend in een plasbrand. Het blijkt dat uitgaande van de overheersende windrichting, dus van de gebouwen af, de warmtebelasting op de gevel kleiner is dan 10 kW/m2 zodat brandoverslag niet waarschijnlijk is ( Bijlage 10 )
Overleg en pre-advies Veiligheidsregio
Op 16 april 2019 heeft een overleg plaatsgevonden met de Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost, waarna het College op 25 juni 2019 aan de Veiligheidsregio een pre-advies heeft gevraagd. Dit leidde tot het preadvies d.d. 9 juli 2019, hier opgenomen als onderdeel van Bijlage 11 . De belangrijkste punten van dit advies betreffen:
Wij adviseren de gemeente om bij de verantwoording van het groepsrisico de volgende aspecten worden meegenomen:
In reactie op dit advies kan worden vastgesteld, dat de in juni / juli 2019 voorliggende rapportage “VGr / Gebiedsontwikkeling PSV-laan in Eindhoven, bijdragen aan de paragraaf externe veiligheid” van Adviesgroep AVIV BV mede naar aanleiding van dit advies is verfijnd en is gebracht tot het document van 29 augustus 2019, dat als Bijlage 9 bij deze toelichting is opgenomen.
In lijn met en in aanvulling op het in bijlage 8 gestelde en hetgeen reeds is verwoord in deze paragraaf 4.5 kan worden vastgesteld, dat in het kader van de verantwoording groepsrisico een aantal aspecten van belang zijn. Aan de hand hiervan wordt de gemeentelijke reactie op het pre-advies van de Veiligheidsregio hieronder vormgegeven:
• Afstand tot de risico's vergroot de veiligheid
Vanuit veiligheidsoogpunt is een grotere afstand van het plangebied tot het spoor beter. Echter het vergroten van de afstand tot het spoor maakt de ontwikkeling zoals deze in het plangebied wordt voorgestaan onmogelijk. Bij de keuze om medewerking aan deze ontwikkeling te geven is het voor de gemeente Eindhoven van belang dat wordt gekomen tot verdere verdichting van het (hoog)stedelijke woonmilieu. Hiermee kan worden voldaan aan de woningbouw-opgave die de gemeente heeft gesteld op basis van het (Brainport) groeiscenario.
Juist door bebouwing in de nabijheid van het spoor toe te staan ontstaat de mogelijkheid om te komen tot een meer hoogwaardige afwikkeling van verkeersstromen via openbaar vervoer, zodat de automobiliteit in Eindhoven wordt beperkt c.q. de (ongewenste) toename van auto's de (gewenste) toename van woningen niet onmogelijk maakt. De voorgestane invulling van de locatie zorgt bovendien voor een verbinding van het gebied Strijp S met de Eindhovense binnenstad, waarmee een voor bewoners en publiek aangename hoogstedelijke zone ontstaat.
Het zijn deze belangen, die ertoe leiden dat de toename van het risico aanvaardbaar wordt geacht, ondanks dat deze toename door het nemen van maatregelen als beschreven in deze paragraaf 4.5. Externe Veiligheid en in de als bijlage bij deze toelichting opgenomen documenten betreffende het aspect Externe Veiligheid niet volledig wordt gecompenseerd.
Bij onderhavige ontwikkeling is tenslotte rekening gehouden het minimaliseren van eventuele risico's door de bebouwing buiten de plaatsgebonden risicocontour en het plasbrandaandachtsgebied van het spoortraject te situeren.
• De omgeving maakt snel en effectief optreden van de hulpverleningsdiensten mogelijk
In de visie 'Externe Veiligheid, risico's de maat genomen' zijn de mogelijkheden voor hulpverleningsdiensten ten aanzien van het spoor en emplacement uitgewerkt. Hierin is ook het maatrampniveau beschreven van wat de Veiligheidsregio aan kan. Voor te ontwikkelen gebieden/ruimtelijke plannen zijn kaders vastgelegd ten aanzien van het te realiseren niveau van beheersbaarheid (bereikbaarheid, bluswater en zelfredzaamheid).
Zowel de aanwezige beheersmiddelen als de zelfredzaamheid zijn voldoende meegenomen bij de voorzieningen en voldoen aan de voorwaarden gesteld in de 'Beleidsregel bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid' en zijn voldoende voor de hulpverlening. Een aantal voorzieningen worden in de omgevingsvergunning uitgewerkt.
Uitgangspunt is dat de bereikbaarheid van de locatie niet wijzigt door de gebiedsontwikkeling. De mogelijkheden voor de hulpdiensten om de gevolgen van een ongeval te bestrijden worden door de planvaststeliing niet negatief beïnvloed. Wel is het zo dat zich meer mensen in het plangebied gaan bevinden en dus kunnen er meer mensen slachtoffer worden door een calamiteit op het spoor. De kans op zo'n calamiteit is echter klein. Feit is verder dat de mensen zullen moeten vluchten uit een hoogbouw. Als een calamiteit plaatsvindt moeten deze mensen zichzelf in veiligheid brengen en de hulpdiensten moeten meer mensen uit een hoog gebouw(en) helpen met evacueren.
• Gebouwen en gebieden bieden bescherming en zijn snel en voldoende veilig te verlaten
Mocht de situatie zich voordoen dat hulpdiensten niet kunnen optreden in het plangebied om dat het te onveilig is om dicht bij het rampgebied te komen dan is zelfredzaamheid van het grootste belang.
De vluchtwegen en de bouwkundige schil van de gebouwen vormen in dit geval de primaire bron van personenveiligheid. Het is belangrijk dat is nagegaan of de gebouwen bestand zijn tegen warmtestraling en druk. Dit aspect is hiervoor beschreven.
Vluchtroutes in de gebouwen en buiten de gebouwen worden zodanig uitgevoerd dat ze zoveel als mogelijk leiden van het spoor af. In de gebouwen zullen geen groepen verminderd zelfredzame personen verblijven.
De aanvullende bron van personenveiligheid betreft de risico- en crisiscommunicatie, waardoor bewoners en bezoekers bekend zijn met de wijze waarop men zich in veiligheid kan brengen. Deze communicatie zal worden vormgegeven door het op te nemen in de te verstrekken koop- en huurdersinformatie alsmede door diverse aanduidingen in de gebouwen.
Conclusie EV onderzoek
Als conclusie wordt in de rapportage van Adviesgroep AVIV BV d.d. 5 juni 2020 ( Bijlage 9 ) aangegeven :
Door de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling neemt het aantal personen in de nabijheid van het spoor toe. In geval van een calamiteit met gevaarlijke stoffen op het spoor kunnen daardoor meer mensen slachtoffer worden. De kans op een dergelijke calamiteit is erg klein. Met de voorziene te treffen maatregelen zijn de mogelijkheden voor zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid geoptimaliseerd.
Gelet op het vorenstaande en met inachtneming van de opgesomde maatregelen wordt het groepsrisico aanvaardbaar geacht.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.
De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Een duurzame stad is een stad die rekening houdt met de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Onderstaande tekst legt concreet uit wat we als stad willen en waar dat op gebaseerd is.
Het klimaat verandert door de toegenomen uitstoot van CO2. Dat gaat sneller dan we gedacht hadden. De temperatuur op aarde neemt toe waardoor de weersomstandigheden extremer worden: meer hitte, meer droogte, hevigere neerslag, meer stormen enz. Om de gevolgen van de klimaatverandering beperkt te houden, moet de CO2 uitstoot drastisch dalen. Wereldwijd zijn eind 2015 afspraken gemaakt om te pogen het probleem van klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken: het klimaatakkoord van Parijs. Eindhoven onderschrijft dat akkoord door de in 2016 vastgestelde Klimaatverordening040. Hierin is vastgelegd dat de CO2 emissie van de stad teruggedrongen moet worden met 55% in 2030 en 95% in 2050. Referentiepunt daarbij is de emissie in het jaar 1990. In januari 2017 heeft de gemeenteraad in het Klimaatplan 2016-2020 de doelstellingen van de klimaatverordening uitgewerkt.
1A) Aardgasloze verwarming
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot te realiseren is op termijn een volledig aardgasloze verwarming van de gebouwde omgeving noodzakelijk. We zetten daar als gemeente op in en dit is nadrukkelijk ook het Rijksbeleid. Per 1 juli 2018 is de Wet voortgang energietransitie in werking getreden. Te bouwen bouwwerken (in gewone taal: nieuwbouw) voor kleinverbruikers – woningen, winkels, kantoren – mogen niet langer worden aangesloten op aardgasnetten. Daarnaast streeft de gemeente er nadrukkelijk naar te voorkomen dat ALLE nieuwe ontwikkelingen nog op aardgas worden aangesloten.
In het Klimaatplan 2016-2020 heeft de gemeenteraad vastgelegd dat 'zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat nieuwbouw nog wordt aangesloten op aardgas'. Het is voor bouwers en ontwikkelaars verstandig om zich te realiseren dat aardgas uitgefaseerd zal gaan worden en ook daar waar het nog niet wettelijk is bepaald nu al aardgasloos te bouwen of in ieder geval zodanig dat een alternatieve warmtevoorziening in de toekomst zonder grote ingrepen mogelijk is.
1B) Duurzame mobiliteit
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot in 2050 te bereiken, is een volledig CO2-emissievrije mobiliteit noodzakelijk. Dit betekent dat op termijn voertuigen op fossiele brandstoffen (benzine, diesel en LPG) volledig zullen verdwijnen en vervangen zullen worden door emissievrije voertuigen (elektrisch, waterstof of anderszins). Naast emissievrije voertuigen, willen we ook minder voertuigen in het centrum van de stad om daarmee de leefbaarheid in onze groeiende stad overeind te houden. Dat betekent meer ruimte voor fietsen, wandelen smart mobility concepten, met een belangrijke rol voor autodelen, autonoom rijden en slimme openbaar vervoerconcepten.
1C) warmte- en energiebesparing
Om tot een reductie van 95% CO2 uitstoot te komen in 2050 moeten we naast het dichtdraaien van de aardgaskraan, het overgaan op emissievrije mobiliteit en het zoveel mogelijk duurzaam opwekken, ook naar grote besparingen in energie en warmte. Dit kan door isolatie, mogelijkheden voor opslag, innovatieve technieken enz.
1D) duurzame energie opwekking
Naast de reductie in CO2, willen we als stad ook graag in 2045 energieneutraal zijn. Dat betekent dat de hoeveelheid energie die we dan als stad gebruiken, bij voorkeur binnen de grenzen van stad of regio duurzaam opgewekt wordt. Om dit te realiseren is het noodzakelijk dat alle kansen voor duurzame opwekking genomen worden. Met name op gebied van zonne-energie zijn er kansen in Eindhoven.
Circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren. We willen een afvalloze stad worden waar producten in gesloten technologische en biologische kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die we gebruiken hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur. In ons plan van aanpak CE 2018-2020 hebben we de rijksambitie om in 2050 een circulaire economie te hebben onderschreven net als de ambitie om in 2030 50% minder primaire grondstoffen te gebruiken.
2A) duurzame materialen
Materialen die in gesloten kringlopen steeds weer opnieuw gebruikt kunnen worden zonder schadelijke gevolgen voor mens of natuur, of die biologisch afbreekbaar zijn, zijn duurzame materialen.
2B) geen afval
In 2020 willen we 0% restafval hebben. In eerste instantie geldt deze ambitie voor het huishoudelijk afval maar uiteindelijk voor alle afval.
2C) flexibel en demontabel bouwen
Om te voorkomen dat gebouwen afgebroken moeten worden, moet bij het ontwerp al rekening gehouden worden met de flexibiliteit en demonteerbaarheid van het gebouw.
2D) deeleconomie/ as a service concepten
De deeleconomie biedt een nieuw model voor consumptie en bezit. In plaats van telkens nieuwe goederen aan te schaffen, kunnen we de spullen die we al bezitten delen en zo beter benutten.
Betalen voor vervoer, verlichting, werkruimte enz. voorkomt dat we zelf voertuigen, lampen, stoelen enz. moeten bezitten. Door diensten als een service aan te bieden en niet als een product, kunnen ze efficiënter gebruikt worden en blijft de verantwoordelijkheid voor het (hergebruik van het) product bij de leverancier.
Eindhoven de groenste! Groene daken en gevels, biodiversiteit, klimaatadaptatie (het wordt steeds warmer en natter), stadslandbouw en aantrekkelijk groen voor recreatie, ontspanning en bewegen. Hoe dragen nieuwe en herontwikkelingen in Eindhoven hieraan bij? Brengt het schade toe aan bestaande natuur of biedt het kansen voor toevoeging/uitbreiding?
3A) biodiversiteit
Om biodiversiteit te behouden wordt op Europees niveau gewerkt aan een duurzaam ecologisch netwerk van grote natuurgebieden met goede verbindingen. Ook in Eindhoven willen we ecologische versnippering in onze stad tegen gaan.
3B) oppervlakte groen
We willen geen verlies van groen in de openbare ruimte en daar waar mogelijk het groen versterken, ook op of aan onze gebouwen.
The Natural Step neemt de 9 menselijke behoefte van Manfred Max Neef als uitgangspunt. Omdat het hier om ruimtelijke projecten en activiteiten gaat, richten wij ons op de ruimtelijke component van deze basisbehoeften. We hebben het dan over klimaatadaptatie; gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid; openbare ruimte om te ontmoeten en bewegen; bereikbaarheid van voorzieningen en het betrekken van bewoners bij projecten. Daarnaast spelen de sociale menselijke basisbehoeften wel een rol bij de aanschaf van materialen en diensten (we willen dat er maatschappelijk verantwoord ingekocht wordt).
4A) Klimaatadaptatie
Extreme regen en onweersbuien, hittegolven en droogte komen steeds vaker voor. In het Klimaatplan 2016-2020 is de ambitie opgenomen dat de gemeente Eindhoven in 2020 klimaatrobuust handelt en dat de gehele stad in 2050 klimaatrobuust is. Met de beleidsregel 'Klimaatrobuust' beogen we in Eindhoven risico op schade in de nabije toekomst te beperken. Nieuwe (her)inrichtingen en ruimtelijke ontwikkelingen in de openbare en de private ruimte, waarbij de gemeente een rol heeft, worden voortaan aan de hand van deze beleidsregel ontwikkeld. We hanteren als uitgangspunt de voorkeursvolgorde gebruiken, vasthouden (infiltreren), vertragen en afvoeren van hemelwater. Groene maatregelen worden hierbij beloond met een lagere bergingsnorm en dragen tevens bij aan het voorkomen van hittestress.
4B) gezonde verstedelijking
Hieronder verstaan we: gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid en mogelijkheden om te bewegen en ontmoeten in de openbare ruimte
4C) participatieve stad, betrokkenheid van burgers en bereikbare voorzieningen
We betrekken onze inwoners graag bij de ontwikkelingen en veranderingen die hen aangaan. Dit leidt tot meer draagvlak en betere eindresultaten. Onze ambities op gebied van duurzame mobiliteit mogen niet leiden tot een geringere bereikbaarheid van belangrijke voorzieningen.
Specifiek Eindhovens
Daarnaast is er nog een aantal factoren die we specifiek op dit moment en in deze stad belangrijk vinden en die we extra waarderen. Het gaat dan om de zichtbaarheid van de duurzame successen, de duurzaamheid van de betrokken partijen zelf (hun MVO beleid) en het aansluiten bij het DNA van Eindhoven: TDK (technologie, design en kennis). Wat dat laatste betreft sluit innovatie daar dus goed bij aan.
Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
MVO is een integrale visie op een duurzame bedrijfsvoering. Een bedrijf dat maatschappelijk verantwoord onderneemt, maakt bij iedere bedrijfsbeslissing een afweging tussen de verschillende maatschappelijke en economische effecten hiervan, en houdt hierbij rekening met stakeholderbelangen. Elke bedrijfsbeslissing heeft immers invloed op de stakeholders (belanghebbenden) van een bedrijf. Dat kunnen medewerkers of klanten zijn, maar bijvoorbeeld ook omwonenden, leveranciers, investeerders en ook 'de maatschappij' in algemene zin.
Hartje Eindhoven 2.0 draagt bij aan de ambitie van Eindhoven om in een voortvarend tempo te verduurzamen.
De woningen worden 'all-electric' (gasloos) en energiezuinig gebouwd, het bouwplan zal middels een warmtepomp worden aangesloten op een WKO-systeem. Hierbij wordt warmte en koeling uit het, in de bodem aanwezige, grondwater als energiebron gebruikt. Daarnaast zal een aansluiting met het stadswarmtenet van Ennatuurlijk het warmtapwater verzorgen en de piekvoorziening in de ruimteverwarming op te vangen.
Door te voorzien in een royale fietsenstallingen – met direct inpandige toegang tot het gebouw - wordt fietsgebruik gestimuleerd. Het auto parkeren wordt opgelost in reeds bestaande parkeervoorziening.
De gebouwen worden allen voorzien van groendaken om de waterbergingsopgave op te vangen en tevens zal er een collectieve daktuin tussen de gebouwen worden aangelegd. Dit draagt mede bij om hittestress te voorkomen.
Het (industriële) verleden van Eindhoven heeft zijn sporen in de bodem nagelaten. In de afgelopen jaren heeft op zeer veel locaties in Eindhoven om diverse redenen milieukundig bodemonderzoek plaatsgevonden, bijvoorbeeld in het kader van het verlenen van bouwvergunningen of in het kader van de aan- of verkoop van locaties. Uit al deze onderzoeken blijkt dat diverse locaties in Eindhoven de bodem verontreinigd is of verontreinigd is geweest. In het bodeminformatiesysteem van de gemeente zijn al deze gegevens geregistreerd.
Het komt echter zelden voor dat er als gevolg van bodemverontreiniging sprake is van risico's voor de gezondheid van mensen. Dergelijke locaties zijn op dit moment binnen en in de directe omgeving van het plangebied dan ook niet bekend.
Overal waar werkzaamheden plaatsvinden op of in een geval van bodemverontreiniging zijn in beginsel saneringsmaatregelen nodig. In sommige gevallen kan sprake zijn van beperkingen in het gebruik of extra kosten die gemaakt moeten worden als grond moet worden afgevoerd. Of en hoe gesaneerd moet worden, moet per geval van bodemverontreiniging vooraf worden bepaald in overleg met het bevoegd gezag.
Het verdient sterk aanbeveling om bij bouwactiviteiten of grondverzet vooraf het bodeminformatiesysteem van de gemeente te raadplegen. In sommige gevallen zal het uitvoeren van een aanvullend of actualiserend bodemonderzoek noodzakelijk zijn. Dit geldt bijvoorbeeld bij het uitvoeren van een sanering of het afvoeren van vrijkomende partijen grond.
Door Aveco de Bondt is een onderzoek naar puin en bodem uitgevoerd op de locatie gelegen aan de PSV-laan te Eindhoven. De uitkomsten van dit onderzoek zijn opgenomen in de als Bijlage 12 bij deze toelichting opgenomen rapportage d.d. 17 juni 2019 “Onderzoek puin en bodem PSV-laan te Eindhoven”, projectnr. 181529.
Tijdens het onderzoek is gebleken dat de bodem ter plaatse van de voorgenomen bebouwing geheel verhard is met puin. De opdrachtgever is voornemens op de puinlaag te bouwen. In overleg met de gemeente Eindhoven is besloten de puinlaag derhalve op asbest te onderzoeken. Op het terreindeel waar geen woningen zijn voorzien, maar wel grondwerk voorzien is, bleek de puinlaag niet aanwezig. Ter plaatse is de bodemkwaliteit indicatief bepaald. Het doel van het onderzoek is het bepalen of werkzaamheden in het puin milieuhygiënische risico's met zich meebrengen vanwege eventuele aanwezigheid van asbest. Het grondonderzoek is eveneens gericht op mogelijke risico's, maar ook op mogelijke hergebruiksmogelijkheden van vrijkomende grond.
Uit diverse vooronderzoek is verder niet gebleken dat op de onderzoekslocatie of in de directe omgeving ervan, in het verleden voorzieningen aanwezig zijn geweest of activiteiten hebben plaatsgevonden, die de milieuhygiënische kwaliteit van de vaste bodem en/of het ondiepe grondwater nadelig kunnen hebben beïnvloed. Op basis van de beoordeelde informatie wordt verwacht dat de bodem van de onderzoekslocatie licht verontreinigd is.
Gezien de dikte van de op de locatie aanwezige puinlaag (1,3 m1) is besloten niet uit te gaan van een standaard onderzoeksopzet. Gekozen is - in overleg met de gemeente – voor het uitvoeren van een onderzoek op asbest in puin op basis van de NEN5897 verkennend onderzoek voor halfverhardingslagen. Daar waar geen puinlaag aanwezig is, onderzoek naar de bodem uitgevoerd. Ter plaatse van de voorgenomen toegang tot de parkeerkelder is een boring uitgevoerd tot 4,5 m-mv waarvan de grond wordt onderzocht op het standaardpakket grond. Omdat onder grondwaterniveau gewerkt wordt is het grondwater uit de, op 6 februari 2019 geplaatste peilbuis, bemonsterd en geanalyseerd op het standaardpakket grondwater.
In de mengmonsters van de puinlaag en van de puinhoudende bovengrond is geen asbest is aangetoond. In de bovengrond zijn licht verhoogde gehalten aan minerale olie en PCB aangetoond, op basis waarvan deze grond indicatief te beschouwen is als klasse 'industrie'. In de zandlaag in het traject 1,0-2,5 m-mv (MM2) zijn geen verhoogde gehalten aangetoond ten opzichte van de achtergrondwaarde. In de daaronder liggende leemlaag (MM3, 2,5-3,5 m-mv) is nikkel verhoogd ten opzichte van de achtergrondwaarde gemeten. De overige parameters zijn niet verhoogd ten opzichte van de achtergrondwaarde gemeten, op basis waarvan deze grond indicatief te beschouwen is als deze grond indicatief te beschouwen is als klasse 'altijd toepasbaar'. In het grondwater van peilbuis B1 zijn licht verhoogde concentraties aan barium, cadmium en kobalt en een sterk verhoogde concentratie (vermoedelijk van nature voorkomende verhoogde waarden) aan nikkel gemeten. Overige parameters zijn niet in verhoogde concentraties aangetoond.
Als conclusie wordt door Aveco de Bondt aangegeven:
Gezien de vastgestelde bodemkwaliteit zijn er geen risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu. Voor geen van de gemeten stoffen in grond en puin wordt de interventiewaarde overschreden.
Gegeven de in dit rapport beschreven onderzoeksresultaten, wordt de grond en puin vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor de voorgenomen nieuwbouw.
Indien bij de aanleg van de toegang tot de parkeergarage een bemaling wordt toegepast dient rekening te worden gehouden met de verhoogde nikkelconcentratie in het grondwater.
Het natuurbeschermingsbeleid en de wet- en regelgeving op het gebied van flora en fauna kennen twee sporen, namelijk een gebiedsgericht en een soortgericht spoor. Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht. Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot voormelde actuele natuurwetgeving. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op flora en fauna en/of beschermde natuurgebieden.
In verband met de uitvoerbaarheid van bestemmingsplannen dient rekening te worden gehouden met soortenbescherming en met name de aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Als gevolg hiervan zijn veel soorten niet meer beschermd. Echter een aantal andere vlinder- en libellesoorten en florasoorten zijn nu wel beschermd. Tevens blijft de algemene zorgplicht gelden. Daarnaast geldt in bepaalde provincies voor een aantal van de Tabel 1-soorten uit de Flora- en faunawet wet geen vrijstelling meer. Dit zijn voor de provincie Noord-Brabant de bunzing, hermelijn en wezel.
Voor de strikt beschermde soorten in de nieuwe Wet Natuurbescherming, namelijk de soorten die zijn beschermd in de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn, geldt dat deze in de Flora- en faunawet gelijkwaardige bescherming genieten. De conclusies ten aanzien van deze soorten zullen dan ook niet veranderen met het van kracht worden van de nieuwe wet.
Een tweetal algemene voorwaarden vanuit de Wet natuurbescherming is altijd van toepassing:
Door Aveco de Bondt / Tuitert Natuuronderzoek is gekomen tot een onderzoek genaamd “Verkennend natuuronderzoek locatie Hartje Eindhoven, Onderzoek naar het (potentieel) voorkomen van beschermde soorten in het kader van de Wet natuurbescherming” d.d. 12-06-2019 (Rapportnummer: AT/2019/14.02), hier opgenomen als Bijlage 13 .
Op 6 februari 2019 heeft een verkennend veldbezoek plaatsgevonden. In de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) zijn geen waarnemingen van beschermde soorten aanwezig uit het plangebied zelf. In de omgeving zijn wel enkele beschermde soorten van stedelijk gebied waargenomen, zoals de gewone dwergvleermuis, huismus en gierzwaluw.
Er zijn geen verspreidingsgegevens van beschermde plantensoorten bekend uit het plangebied. Het plangebied bestaat uit een voedselrijk braakliggend intensief beheerd terrein in het stedelijk gebied van Eindhoven en bevat geen voor beschermde plantensoorten geschikt biotoop. Aanwezigheid van beschermde plantensoort in het plangebied kan derhalve op voorhand worden uitgesloten.
In het plangebied is één boom aanwezig. Het betreft een monumentale plataan aan de rand van het plangebied. Deze boom blijft behouden. In de boom zijn geen nesten van roofvogels of andere vogelsoorten met een jaarrond beschermde nestplaats aangetroffen tijdens het veldbezoek. Elders is het plangebied is geen grotere opgaande begroeiing of bebouwing aanwezig waarin vogelsoorten met een jaarrond beschermde nestplaats zouden kunnen broeden. Wel dient rekening gehouden te worden met mogelijke aanwezigheid van algemene broedvogels waarvan het nest niet jaarrond is beschermd in ruigtes in het plangebied. Dergelijke locaties dienen buiten het broedseizoen te worden verwijderd.
Wat betreft vleermuizen kan worden vastgesteld dat geen bebouwing in het plangebied aanwezig is. Aanwezigheid van verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen kan derhalve op voorhand worden uitgesloten. De enige boom die in het plangebied staat blijft behouden. Deze bevat geen zichtbare holtes waarin boombewonende vleermuizen zouden kunnen verblijven. Vanwege het ontbreken van verdere grotere opgaande begroeiing kan worden uitgesloten dat het plangebied een functie als essentieel foerageergebied of een essentiële vliegroute heeft voor vleermuizen.
Het plangebied is ongeschikt als leefgebied voor overige zwaarder beschermde soorten zoogdieren zoals das, boommarter en eekhoorn vanwege het ontbreken van geschikt leefgebied in de vorm van opgaande begroeiing.
In het plangebied is geen geschikte biotoop aanwezig voor beschermde soorten vissen, amfibieën en reptielen vanwege het ontbreken van oppervlaktewater en geschikt landbiotoop. Aanwezigheid van beschermde soorten amfibieën, reptielen en vissen in het plangebied kan derhalve op voorhand worden uitgesloten.
Tijdens het verkennend veldbezoek zijn geen beschermde soorten ongewervelden in het plangebied aangetroffen. Het plangebied bevat ook geen geschikt biotoop voor beschermde soorten libellen, dagvlinders of andere soorten ongewervelden. De aanwezigheid van beschermde soorten ongewervelden in het plangebied kan derhalve worden uitgesloten.
In voormeld “Verkennend natuuronderzoek locatie Hartje Eindhoven” ( Bijlage 13 ) wordt ook ingegaan op het onderdeel gebiedsbescherming.
Het plangebied maakt geen deel uit van een gebied dat beschermd is in het kader van de Wet natuurbescherming of het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De Dommel op ca. 1,5 km afstand van het plangebied is het dichtst bijgelegen NNN-gebied.
Het plangebied ligt in het stedelijk gebied van Eindhoven en is niet direct zichtbaar vanuit omliggende NNN-gebieden. Van optische verstoring van soorten in NNN-gebieden is derhalve geen sprake.
Gelet op de ligging van het plangebied in het stedelijk gebied van Eindhoven en de beperkte impact van de ingreep (reguliere bouwwerkzaamheden), kan verstoring van soorten en andere ecologische functies in het NNN op voorhand worden uitgesloten. Van een aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN is geen sprake.
Het plangebied maakt ook geen onderdeel uit van de begrenzing van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Strabrechtse heide & Beuven op ruim 5 km afstand van het plangebied. Andere Natura 2000-gebieden liggen op grotere afstand (> 10 km) van het plangebied.
In onderstaande afbeelding is de ligging van de Natura 2000-gebieden ten opzichte van het plangebied weergegeven.
Het plangebied is niet direct zichtbaar vanuit omliggende Natura 2000-gebieden. Van optische verstoring van soorten in Natura 2000-gebieden is geen sprake. Gelet op de ligging van het plangebied in het stedelijk gebied van Eindhoven en de beperkte impact van de ingreep (reguliere bouwwerkzaamheden), kan verstoring van soorten in Natura 2000-gebieden door licht en geluid op voorhand worden uitgesloten.
Gelet op de ligging van het plangebied in het stedelijk gebied van Eindhoven en de beperkte impact van de ingreep (reguliere bouwwerkzaamheden), kan verstoring van soorten in Natura 2000-gebieden door licht en geluid op voorhand worden uitgesloten. Stikstofeffecten worden gelet op de beperkte omvang van de werkzaamheden en de grote afstand tot Natura 2000-gebieden eveneens niet verwacht.
Om voormelde verwachting te kunnen onderbouwen is een aanvullende Aerius berekening uitgevoerd, betreffende zowel de realisatiefase alsook de gebruiksfase van project Hartje Eindhoven, neergelegd in de rapportage van Aveco de Bondt d.d. 30 maart 2020 met als kenmerk NBD/007/181529. Deze berekening (opgenomen als Bijlage 14 bij deze toelichting) leidt tot de conclusie dat in realisatiefase noch in gebruiksfase sprake is van een toename van stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden en bevestigt aldus de conclusie uit voormelde Quick scan, dat een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk is.
In haar uitspraak van 4 maart 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:683) overweegt de Afdeling over de cumulatie van stikstof, dat geen rechtsregel ertoe dwingt om de stikstofdepositie van activiteiten die het voorliggende plan niet mogelijk maakt te betrekken bij de gevolgen van het ter beoordeling staande plan. Aldus is formeel op het onderdeel stikstofdepositie een (gezamenlijke) beoordeling van andere ontwikkelingen die in andere bestemmingsplannen dan het bestemmingsplan XI Strijp binnen de Ring 2007 (Hartje Eindhoven 2.0) mogelijk zijn of worden gemaakt niet aan de orde.
In aanvulling op voormelde solitaire berekening is echter toch een Aerius-berekening gemaakt betreffende de gezamenlijke effecten in realisatiefase en gebruiksfase van project Hartje Eindhoven 2.0. alsmede project Eurostaete, neergelegd in de rapportage van Aveco de Bondt d.d. 30 maart 2020 met als kenmerk NBD/008/181529. Deze berekening (opgenomen als Bijlage 15 bij deze toelichting) leidt tot de conclusie dat in de realisatiefase noch in de gebruiksfase sprake is van een toename van stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden en bevestigt aldus ook de conclusie uit voormelde Quick scan dat een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk is.
De planlocatie is momenteel - behoudens een in- en uitritconstructie tbv de aanwezige ondergrondse parkeervoorziening - een volledig onbebouwd terrein met een beschermenswaardige boom in het centrum van Eindhoven.
De voorgenomen ingreep leidt niet tot:
Vanwege de ligging nabij de spoorlijn Eindhoven – Boxtel is gekomen tot een onderzoek verricht inzake te verwachten trillingsniveau vanwege met name railverkeer in geprojecteerde woningen van het nieuwbouwplan "Hartje Eindhoven 2.0". De uitkomsten van dit onderzoek zijn neergelegd in de rapportage van bureau Peutz d.d. 26 mei 2020, welk onderzoek hier als Bijlage 16 is opgenomen.
Voor de beoordeling van te verwachten trillingen is, uitgegaan van de streefwaarden voor de maximaal optredende trillingssnelheden zoals opgenomen in de Richtlijn deel B “Hinder voor personen in gebouwen door trillingen, Meet en beoordelingsrichtlijn” van de Stichting Bouwresearch (SBR) van augustus 2006. Deze systematiek sluit aan bij de Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen van mei 2019 van het Ministerie van I & W.
Voor woningen geldt een zogenaamde onderste streefwaarde A1 van 0,1. Deze waarde wordt, gezien de worst case maximale trillingsterkte tot 0,8 in de geprojecteerde woningen, ruim overschreden. Deze trillingen worden verwacht als gevolg van passerende treinen. Als gevolg van de passerende voertuigen wordt een maximale trillingsterkte verwacht tot 0,2. Deze waarde overschrijdt ook de streefwaarde A1 van 0,1.
Bij overschrijding van de onderste streefwaarde wordt in eerste instantie toetsing aan de bovenste streefwaarde A2 relevant. Omdat ook in de nacht sprake is van passerende treinen en voertuigen geldt een maatgevende A2 van 0,2. Deze waarde wordt voor treinen ook ruim overschreden. Voor de voertuigen wordt juist voldaan aan deze waarde.
Door bureau Peutz worden diverse oplossingsmogelijkheden beschreven, waarna wordt geconcludeerd dat de exacte maatregelen moeten worden gedimensioneerd op basis van aanvullende dynamische berekeningen. Middels deze maatregelen kan een acceptabel woonklimaat worden gewaarborgd zodat qua trillingen geen belemmeringen bestaan om het bestemmingsplan vast te stellen.
Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium te adresseren in het besluitvormingsproces van ruimtelijke plannen. De paragraaf beschrijft de huidige watersituatie in het plangebied. Daarnaast legt het vast aan welke watereisen ontwikkelingen, binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan, moeten voldoen. Het doet dit door ruimtelijke plannen onder meer te toetsen aan " hydrologisch neutraal" conform landelijk en lokaal waterbeleid. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder c, van het Besluit ruimtelijke ordening. De watertoets is opgenomen in Bijlage 17 .
In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).
Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 vastgesteld door de minister van Infrastructuur en milieu. Voor wat de ruimtelijke aspecten betreft moet dit plan worden gezien als een structuurvisie en is het bindend voor het Rijk. Het Rijk is verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. Het waterplan beschrijft de strategische doelen voor het waterbeheer.
De condities en maatregelen voor het bereiken van deze doelen staan beschreven in het 'Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren' van Rijkswaterstaat. Lagere overheden dienen het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 in hun beleid te verwerken.
Het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (hierna: PMWP) is op 18 december 2015 door Provinciale Staten vastgesteld. Het plan staat voor het samen werken aan een provincie waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving en waarin de zorg voor een duurzaam schone en veilige fysieke leefomgeving centraal staat. De agenda van Brabant plaatst provinciaal beleid in dienst van gezondheid, biodiversiteit, sociale ontwikkeling en een innovatieve, duurzame economie. Het PMWP integreert de milieu- en de wateropgave en het zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten. Behalve het PMWP is er een provinciaal natuurbeleidsplan (Brabant Uitnodigend Groen), een energieplan (Energieagenda) en is er beleid om de Brabantse agrofoodsector duurzaam te maken (Uitvoeringsagenda Brabantse Agrofood). Het PMWP vult deze plannen aan daar waar er grote raakvlakken zijn met het milieu- en waterbeleid. Gedacht kan dan worden aan de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Op deze manier wordt gewerkt aan een integrale benadering van de duurzame fysieke leefomgeving.
Wettelijke taken
De wettelijke taken op het gebied van milieu en water worden zorgvuldig uitgevoerd. Voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving binnen het omgevingsrecht besteedt de provincie de uitvoering van taken uit aan de drie Brabantse omgevingsdiensten. De gemeente Eindhoven valt onder het werkgebied van de Omgevingsdienst Oost Brabant (ODZOB).
Afstemming vindt plaats in het Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht. De provincie bereid zich voor op de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Integrale en gezamenlijke aanpak
Provincie en partners blijven samenwerken (lokaal, regionaal, nationaal en internationaal). De provinciale rol hangt af van het onderwerp en van de onzekerheid die er is over doel en route. De provincie werkt waar mogelijk gebiedsgericht samen en dat moet uiteindelijk vanzelfsprekend worden. Daarbij worden alle belangen zoveel mogelijk meegenomen. De provincie nodigt de Brabantse partners (gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders, bedrijven en maatschappelijke organisaties) uit om een gezamenlijke klimaatagenda voor Brabant op te stellen. De provincie heeft daarbij de rol van kennismakelaar en verbinder (integratie van projecten en uitrol van goede voorbeelden. In de klimaatagenda worden gezamenlijke ambities en maatregelen vastgelegd. Ook op Europees niveau blijft de provincie samenwerken aan de milieu- en wateropgaven.
Bij grote ruimtelijke en infrastructurele werken wordt gezocht naar oplossingen met minder milieueffecten, bijvoorbeeld door de hoogwaardige inzet van secundaire materialen. Groene inpassing krijgt veel aandacht. De gronden en provinciale wegen die bij de provincie in bezit zijn worden beheerd op een natuur- en milieuvriendelijke manier. De provincie brengt de duurzaamheidsaspecten van nieuwe grote projecten en programma's bij aanvang in beeld middels een duurzaamheidsscan.
De provincie gaat verder met het Programma Duurzaam door. Provincie en partners kijken samen wie welke rol kan oppakken bij het stimuleren van gedrag, dat bijdraagt aan gezondheid, veiligheid en groene groei in relatie tot milieu en water.
Waterschap de Dommel heeft op 29 september 2015 het Waterbeheerplan “Waardevol Water” vastgesteld. Dit strategisch document dat op 1 januari 2016 in werking getreden beschrijft de doelstellingen voor de periode 2016-2021 en op welke wijze zij die wil bereiken. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Stroomgebiedbeheerplan de Dommel, het Nationaal en het Provinciaal Milieu- en Waterplan.
Dit plan biedt ruimte voor initiatieven van derden en speelt in op kansen die zich in het waterschapgebied voordoen, waarbij de in het plan beschreven doelen leidend zijn. In de projecten zelf worden de doelen van het Waterbeheerplan uitgewerkt in concrete maatregelen. Het waterschap heeft de volgende uitgangspunten geformuleerd die richtinggevend zijn voor de plannen en oplossingen.
Beekdalbenadering: ook al zijn de verschillen tussen stad en buitengebied groot toch maken zij deel uit van hetzelfde beekdal waar logische natuurwetten gelden. Door dit beekdal als groter geheel steeds voor ogen te houden, kan integraler en effectiever worden gewerkt. Wel is samenwerking met andere overheden, waterpartners en inwoners daarbij essentieel. Water verbindt de stad met het buitgebied.
De gebruiker centraal: de omgeving wordt op heel veel verschillende manieren gebruikt en de behoeften en belangen van de gebruikers veranderen continu. Ook de waarde van water verandert mee en daarop moet worden ingespeeld.
Samen sterker: door samen te werken met andere overheden en waterpartners, boeren en bedrijven en door samen oplossingen te zoeken en uitvoering te geven wordt het meest bereikt. Het waterschap wil daarin een inspirerende rol spelen en partijen daartoe de ruimte bieden. Door flexibel te zijn in de samenwerking met en rekening te houden met de inbreng en ideeën van andere partijen wordt de uitvoeringskracht versterkt.
Gezonde toekomst: ook toekomstige generaties moeten over voldoende, veilig en schoon water. Ook in de maatschappij is het streven naar duurzaamheid steeds actueler en de kringloopgedachte sluit hierop aan. Het waterschap ziet dit als een inspirerende uitdaging en wil mensen bewust maken van de waarde van water en het belang van een duurzaam gebruik ervan.
De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunningverlening.
Voor de toepassing van deze beleidsregels wordt uitgegaan van de begrenzing van de beschermingsgebieden en attentiegebieden zoals deze is vastgelegd op de keurkaart.
Het plangebied valt niet in een keurbeschermingsgebied of attentiegebied. Wel is het gelegen binnen de contouren “beregeningsbeleid – beperkt invloedsgebied Natura 2000” en binnen het grondwaterdeelgebied “Centrale slenk”.
Hydrologisch neutraal bouwen is opgenomen in de Keur. In de Algemene Regels en in de Beleidsregels wordt nader beschreven en uitgewerkt waar dit voor staat en welke maatregelen er nodig zijn om daaraan te kunnen voldoen. Hieronder is een samenvatting voor Hydrologisch neutraal bouwen opgenomen.
Neerslag die op een onverharde bodem valt infiltreert voor een (belangrijk) deel in de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming in een oppervlaktewaterlichaam terecht. Ter plaatse van verhard oppervlak zal de neerslag niet of nauwelijks in de bodem dringen. Als het verhard oppervlak niet is aangesloten op de riolering, stroomt vrijwel al het water direct af naar het oppervlaktewatersysteem. Dit betekent dat het oppervlaktewatersysteem bij een flinke regenbui een grote afvoerpiek moet kunnen opvangen en dat infiltratie in de bodem niet of slechts beperkt kan plaatsvinden.
Bij het afkoppelen van verhard oppervlak zal de neerslag die valt op de verharding niet meer worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering maar rechtstreeks op de ontvangende waterloop worden geloosd. Ook dit zorgt voor een versnelde en/of extra afvoer richting het ontvangende oppervlaktewater.
Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet daarom zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. Dit houdt in dat de aanvrager/initiatiefnemer voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Hierbij wordt getoetst aan de trits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Wateroverlast door versneld afvoeren van verhard oppervlak moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit kan op twee manieren waarbij de voorkeur uitgaat naar zoveel mogelijk vasthouden aan de bron. Vasthouden kan door hergebruik of door het infiltreren van water in de bodem. Dit past het meest bij het principe hydrologisch neutraal ontwikkelen, zowel voor het ontvangend oppervlaktewatersysteem als het grondwatersysteem.
Ingeval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening die het water tijdelijk bergt noodzakelijk. Het gaat hier dan om een voorziening die ervoor zorgt dat water in ieder geval niet versneld wordt afgevoerd.
Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) verantwoordt aan de inwoners van Eindhoven de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied.
In het GRP 2019 – 2022 wordt aangegeven op welke wijze er omgegaan wordt met de zorgplichten rondom afval-, hemel- en grondwater. Hiervoor zijn in het plan activiteiten opgenomen enerzijds gericht op het beheer en onderhoud en anderzijds op het verbeteren van de oppervlaktewaterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel.
Speerpunt van het GRP is het inspelen op de klimaatverandering welke extreme regenbuien, langdurige droogteperiodes en hittestress met zich meebrengt. Hiervoor zijn uitgangspunten, richtlijnen en ontwerpnormen uit het klimaatplan 2016-2020 en de hierin benoemde beleidsregel ´Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen´ nader uitgewerkt. Concreet betekent dit dat voor het aspect water bij nieuwe ontwikkelingen 60mm berging gerealiseerd dient te worden over het totaal verhard oppervlak binnen het plangebied. Daarbij kan de waterbergingseis gereduceerd worden naargelang de hoeveelheid groen binnen datzelfde plangebied. Om initiatiefnemers te ondersteunen heeft de gemeente een website ontwikkeld waar de benodigde waterberging kan worden berekend en voorbeelden zijn beschreven om invulling te geven aan de opgave.
Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald.
Het aspect water is dus een belangrijk kwantitatief beleidsuitgangspunt, dat in ruimtelijke plannen dient te worden “vertaald”.
Op de verbeelding moet duidelijk worden gemaakt dat er voldoende ruimte wordt gereserveerd voor realisatie van in de toelichting beschreven, compensatievoorziening
De bestemming moet zodanig zijn dat de compensatievoorziening zoals in de toelichting beschreven ook kan worden gerealiseerd, bijvoorbeeld met de (mede)bestemming “waterhuishoudkundige voorzieningen” en voldoende bebouwingsvrije ruimte.
In de toelichting moet de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het hydrologisch neutraal ontwikkelen op hoofdlijnen duidelijk zijn en worden onderbouwd.
Het klimaat verandert. Dat heeft gevolgen voor Eindhoven. We krijgen onder andere te maken met meer en hevigere buien, langere perioden van droogte en meer hitte(stress). Om in de toekomst prettig te wonen en te werken in onze groeiende stad, is het noodzakelijk nú maatregelen te nemen. Dit betekent dat we 'klimaatrobuust' te werk moeten gaan.
In samenwerking met Brabantse overheden en kennisinstellingen is een prototype klimaatadaptatie-toets ontwikkeld met richtlijnen en ontwerpnormen voor de (her)inrichting en ruimtelijke ontwikkeling van stedelijk gebied op straat- en wijkniveau. De toets omvat 3 hoofdregels en deze vormen de basis voor het Eindhovens klimaatadaptatie beleid:
Voor de klimaatadaptatie normen en richtlijnen is een indeling gemaakt naar ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein (circa 60% van het areaal) en op publiek terrein (circa 40% van het areaal). In de binnenstad ligt deze verhouding zelfs op 80-20%. Bovenstaand is vertaald in een waterbergingsnorm.
Minimale en maximale ontwerpnormen waterberging openbaar terrein
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op openbaar terrein moet minimaal 20 mm en mag tot 60 mm van de waterbergingsopgave ingevuld worden via primaire waterberging. Voorbeelden zijn waterpleinen, wadi's, watergangen, waterbergende funderingen of bakken. Eventuele resterende mm's (tot 40mm) van de waterbergingsopgave dient secundair te worden ingevuld. Denk daarbij aan parken, plantsoen c.q. grasvelden, parkeerplaatsen en wegen. Dit is acceptabel zolang er geen schade wordt veroorzaakt en/of dit niet ten koste gaat van andere primaire functies zoals op routes van hulpdiensten, markt- of evenement locaties. Als de secundaire waterbergings-opgave niet mogelijk is binnen de grenzen van de ruimtelijke ontwikkeling dan dient de waterbergingsopgave alsnog als primaire waterberging te worden ingevuld. Of er dienen maatregelen te worden genomen om de secundaire waterberging naar nabijgelegen ruimte te verplaatsen als dat hydraulisch mogelijk is.
Bij ontwikkelingen op privaat terrein ligt de verantwoordelijkheid voor het opvangen en verwerken van hemelwater in eerste instantie bij de eigenaar van het perceel waar de druppel valt. De landelijke voorkeursvolgorde '(her)gebruiken, vasthouden, bergen en vertraagd afvoeren´ is van toepassing. Een voorbeeld van hergebruiken is hemelwater als spoelwater voor toiletten en een voorbeeld van vasthouden is infiltratie van hemelwater in de bodem. Als hergebruik en vasthouden door lokale omstandigheden niet doelmatig is kan hemelwater worden geborgen en vertraagd worden afgevoerd. Dat is de waterbergingsopgave. Hiermee wordt het rioolstelsel bij piekbuien ontlast met als gevolg beperking van wateroverlast. Daarnaast wordt het oppervlaktewatersysteem gelijkmatiger belast. Als ondersteuning voor de berekening van de waterbergingsopgave op privaat terrein is een rekentool ontwikkeld, te vinden via de website rekentool.eindhovenduurzaam.nl/.
Ontwerpnorm waterberging privaat terrein
De waterbergingsopgave geldt voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein in Eindhoven. In gebieden waar vanuit het verleden afspraken over waterberging zijn gemaakt, wordt in overleg bepaald of en hoe de waterbergingsopgave in de ontwikkeling wordt verhoogd. Klimaatverandering kan namelijk ook in deze gebieden aanvullende waterberging noodzakelijk maken en daarmee het risico op waterschade aan (nieuw)bouw verlagen. Indien nodig worden hierover maatwerkafspraken gemaakt. In het beleid 'Klimaatrobuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen' wordt onderscheid gemaakt tussen ontwikkelingen met 150 m² of meer verharding binnen het plangebied en kleinere ontwikkelingen tot 150 m² verharding binnen het plangebied. Voor de eerste groep geldt de eis tot 75 mm waterberging per m² verharding. Dit komt overeen met 75 liter waterberging per m² of voor een bouwplan met 400 m² verhard oppervlak 30 m³ (ofwel 30.000 liter) waterberging. Voor de tweede groep is de eis tot 25 mm. Dit komt overeen met 25 liter waterberging per m² of voor een woning met 100 m² verhard oppervlak 2,5 m³ (ofwel 2500 liter) waterberging. De ontwerpnormen ter voorkoming van wateroverlast betekenen voor particulieren, ontwikkelaars en de gemeente een opgave om klimaat adaptief te bouwen. Vanaf 1 januari 2020 geldt voor particulieren en ontwikkelaars een wateropgave om bij ruimtelijke ontwikkelingen klimaat adaptief handelen. De datum van indiening van de omgevingsvergunning is leidend.
Stimulans klimaatadaptatiebeleid
De gemeente Eindhoven draagt met het klimaatbeleid ook bij aan het verbeteren van de kwaliteit van een gezonde leefomgeving en meer biodiversiteit door de voorkeur te geven aan vergroenen als klimaat adaptieve maatregel. Het beleid is zo opgesteld dat vergroening op privaat terrein bij nieuwbouw wordt gestimuleerd en beloond. Hoe groener een plangebied wordt ingericht hoe lager de waterbergingseis in mm wordt. Ook groene ontwikkelingen in groen arme buurten worden op deze manier gestimuleerd. De website geeft een overzicht van deze mogelijke beloningen via de 'rekentool'. De stimuleringsregeling waarbij méér groen een lagere waterbergingsopgave oplevert geldt voor ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein.
De gemeente Eindhoven maakt bij de beoordeling van de voor een nieuwe ontwikkeling in een plangebied voorgestelde maatregelen gebruik van een rekentool. Deze is beschikbaar op rekentool.eindhovenduurzaam.nl. Hiermee kan een ontwikkeling interactief haar plangebied en de te nemen maatregelen te beschrijven en controleren of aan de gemeentelijke eisen wat betreft waterberging en vergroening wordt voldaan. Bovendien kan een afschrift van de beschrijving van het plangebied en de keuze van de maatregelen met voorbeelden voor de verdere uitwerking gedownload worden om bijgevoegd te worden bij de eventuele watertoets of aanvraag van de omgevingsvergunning. De werking van de rekentool kan worden aangepast aan nieuwe inzichten en de uitkomst van de laatste versie van de tool is maatgevend.
Principewerking van de rekentool
De rekentool klimaatopgave vraagt de klimaatrobuuste maatregelen te specificeren die zijn voorzien in het ontwerp binnen het plangebied en, waar nodig, hoe groot de oppervlakken zijn waar deze worden toegepast. Hieruit berekent de tool welk deel van het regenwater van een bui binnen het plangebied geborgen moet worden (de waterbergingsopgave, het grijze deel) en welk deel de klimaatrobuuste maatregelen zelf voor hun rekening nemen (het groene deel). Daarna kunnen nog extra maatregelen toegevoegd worden. Het doel is dat alle maatregelen bij elkaar de totale waterbergingsopgave (berging van al het water van een bui) van het plangebied voor hun rekening nemen. De specificatie van maatregelen en oppervlakken vindt interactief plaats: de tool laat direct het effect van deze specificaties zien op de daaruit afgeleide totale waterbergingsopgave; daarnaast laat de tool op een aantal manieren visueel zien wat de individuele groene en grijze bijdrage van een maatregel is. Vóór elke maatregel staat in de tool een i-symbool; door daarop te klikken wordt meer informatie over die maatregel gegeven zoals specifieke uitvoeringseisen en links naar achtergrondinformatie.
In het kader van onderhavige waterparagraaf c.q. de wateropgave behorende bij de ontwikkeling van het plangebied is door Aveco de Bondt een notitie opgesteld “Ontwikkelingslocatie Hartje Eindhoven 2.0, Gerard Philipslaan Watertoets” d.d. 12 juni 2019, welke als Bijlage 17 bij deze toelichting is opgenomen.
Het plangebied bevindt zich in Eindhoven en is begrensd door de PSV-laan (noord), het Ziggo gebouw/ PSV-stadion (oost), de Gerard Philipslaan (zuid) en de Jonghlaan (west),
Op het terrein is sprake van een in- en uitrit van de bestaande ondergrondse parkeergarage. Van verdere bebouwing op maaiveld is thans geen sprake. De locatie zal worden bebouwd met drie woongebouwen als in deze toelichting beschreven. Er is een te behouden boom in het plangebied aanwezig.
Maaiveldhoogte
De maaiveldhoogte van het plangebied is bepaald aan de hand van de Algemene Hoogtekaart Nederland (AHN3, ingewonnen 2016). De maaiveldhoogte varieert tussen +17,98 m NAP en +18,60 m NAP. Het plangebied loopt af van de Gerard Philipslaan naar de andere omliggende wegen (van zuid naar noord).
Bodemopbouw en grondwater
Uit de beschikbare informatie blijkt dat de toplaag van bodem voornamelijk bestaat uit fijn zand met daaronder op wisselende diepte een leemlaag. De leemlaag wordt aangetroffen tussen 1,5 en 3,5 meter beneden maaiveld. Deze leemlaag heeft een wisselende dikte. Onder deze leemlaag bevindt zich een laag zand.
De infiltratiecapaciteit wordt geschat op ongeveer 1 tot 5 m/d (bron DINO-loket). Hierdoor is de infiltratie goed mogelijk.
De grondwaterstand schommelt tussen +15,0 en +16,9 m NAP. Op de locatie van de peilbuis, waar het maaiveld op +18,06 m NAP ligt, betekent dit een grondwaterstand van 3,06 tot 1,16 meter beneden maaiveld.
Oppervlaktewater
Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap de Dommel. Bij het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.
Riolering
Ter plaatse van de PSV-Laan en de De Jonghlaan is een gemengd rioolstelsel aanwezig volgens het Gemeentelijk Rioleringsplan van Eindhoven. Hierop kan de ontwikkeling worden aangesloten. De gemeente bepaald waar vuilwater- en hemelwaterriolering mogen worden aangesloten. Er dient gescheiden te worden aangeleverd op de erfgrens. Voor de totale ontwikkeling is maximaal één vuilwater en één hemelwateraansluiting mogelijk.
Overige (water)belangen
Het plangebied is gecontroleerd op overige raakvlakken met functies die voor de waterhuishouding van belang zijn. Uit gegevens van de provincie Noord-Brabant en Waterschap de Dommel blijkt dat het plangebied niet in of nabij een keurbeschermingsgebied, waterbergingsgebied, KRW-waterlichamen, meandering, bij beekherstel: profiel van vrije ruimte, natte natuurzones, natuurvriendelijke oevers, boringvrije zone, grondwaterbeschermings- of winningsgebied ligt. Ook is geen sprake van (regionale) waterkeringen. Wel is in de Gerard Philipslaan bij het stadion een vergund bodemenergiesysteem aanwezig.
Toekomstige situatie
De ontwikkeling in het plangebied bestaat uit de realisatie van drie woongebouwen c.a.
De verdeling verhard oppervlak is weergeven in onderstaande weergave
Benodigde compensatie
Om de benodigde waterberging te bepalen is een klimaatberekening uitgevoerd. De klimaatberekening is onderdeel van Bijlage 17.
Voor infiltratie is in de geplande ontwikkeling te weinig/geen ruimte. Onder een deel van de groene ruimte is infrastructuur van de ondergrondse parkeergarage aanwezig. Ook is er een te beschermen boom waarvan de wortelzone de ruimte voor infiltratie beperkt. Afvoer naar oppervlaktewater is niet haalbaar.
Bergen en vertraagd afvoeren is wel mogelijk op de locatie. Daarom wordt gekozen voor bergen van het regenwater binnen de planlocatie met vertraagde afvoer naar het gemengde riool.
De eisen van de gemeente schrijven voor dat gezien de omvang van de toename van de verharding (3.175 m²) de compenserende maatregelen in staat moeten zijn om in 2019 30 mm en vanaf 2020 60 mm op verhard oppervlak te bergen. Voor 'niet groene' oplossingen geldt een 'bergingstoeslag' zodat in 2019 de oplossing groen dak 92,5 m³ en een bergingskelder 120 m³ moet kunnen bergen. Vanaf 2020 betreft dit respectievelijk 94 en 239 m³.
De berging kan op verschillende wijzen worden gerealiseerd. Bovengronds kan een waterberging op het dak worden toegepast. Ondergronds/ inpandig kan een waterberging of onder de bestrating worden toegepast.
Het geborgen regenwater moet met vertraagde afvoer naar het hemelwaterriool worden afgevoerd. Om het bij groen dak geborgen water vertraagd af te voeren wordt gekozen voor een afvoer van 1 liter/s. In iets meer dan 24 uur is de bergingscapaciteit weer beschikbaar. Voor het ledigen van de bergingskelder worden dezelfde afvoersnelheden aangehouden. Hierdoor is de totale ledigingstijd langer zodat het rioolsysteem minder belast wordt.
Aangeraden wordt om het gebouw en de entree minstens 30 centimeter boven straatpeil aan te leggen. Bij extreme neerslag zal water op straat hierdoor minder snel tot wateroverlast en/of schade leiden.
Afvalwater
Het afvalwater wordt gescheiden van hemelwater aangeboden aan de bestaande riolering.
Conclusie
Conclusie is dat kan worden voldaan aan de wateropgave.
Zowel het waterschap (Bijlage 18 Advies Waterschap) als de gemeente hebben akkoord gegeven op de Watertoets.
Het bestemmingsplan "XI Strijp binnen de Ring 2007 (Hartje Eindhoven 2.0)" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is, wordt afgeweken van de standaard en kan specifiek toegesneden worden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied.
Er is, volgens de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik.
In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen omdat de manier van raadplegen verschillend is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.
De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels.
De Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In Artikel 1 Begrippen wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels gebruikte begrippen niet in dit artikel voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik. In "Artikel 2 Wijze van meten" worden de te gebruiken meetmethodes vastgelegd.
Het bestemmingsplan kent de bestemming “gemengd”, zoals vervat in artikel 3, op basis waarvan de gronden bestemd zijn voor woongebouwen uitsluitend in de vorm van gestapelde woningen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf alsmede voor diverse functies tot een maximum van 500 m2 op de begane grond. Hierbij behorend zijn wegen, straten, paden en overige verhardingen, groenvoorzieningen, tuinen, dakterrassen en erven, boven- en ondergrondse parkeervoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen alsmede bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De bouwregels en de omschrijving van strijdig gebruik completeren het betreffende artikel 3.
Het bestemmingsplan kent de bestemming “groen”, zoals vervat in artikel 4, op basis waarvan de gronden bestemd zijn voor groen- en aanverwante voorzieningen alsmede voorzien in een regeling voor de bestaande (ondergrondse) parkeervoorziening ter plaatse. Dit artikel is primair opgenomen om te komen tot een planologische bescherming van de ter plaatse aanwezige monumentale boom en kent hiertoe een op deze bescherming toegeschreven vergunningstelsel.
Onder de algemene regels zijn opgenomen de anti-dubbeltelregel, de algemene aanduidingsregels, de algemene afwijkingsregels en de overige regels.
In de overgangs- en slotregels zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.
De gemeente stelt jaarlijks het toezicht- en handhavingsprogramma vast.
In dit handhavingsprogramma is aangegeven dat de gemeente zich inzet om van Eindhoven een sterke stad met een levendige economie te maken. Veiligheid en leefbaarheid staan daarbij voorop.
Het gemeentebestuur heeft een gemeente voor ogen die maximaal dienstverlenend is, maar die ook de grenzen aangeeft en de spelregels bewaakt. Zij treedt, waar dat nodig is, daadkrachtig op in het algemeen belang voor de bescherming van de rechtszekerheid van individuele belangen.
De gemeente handhaaft consequent, werkt in belangrijke mate stadsdeel- en gebiedsgericht en programmatisch en staat dicht bij de burger.
Goed toezicht en handhaving zijn van cruciaal belang om de leefbaarheid, de rechtszekerheid, de veiligheid, bedrijvigheid en het milieu in Eindhoven te bevorderen. Overlast en vervuiling dienen te worden teruggedrongen en naleving van voorschriften van bijvoorbeeld ruimtelijke ordening, bouw-, milieu- en gebruiksvergunningen is hierbij noodzakelijk.
De wet- en regelgeving blijft het uitgangspunt voor toezicht en handhaving. Cruciaal is evenwel dat de gemeente zich vanuit toezicht en handhaving als partner opstelt en daarbij de nodige dynamiek toont en helder communiceert over wat wel en niet kan.
Er is een handhavingsmodel voor toezicht en handhaving en dit model wordt gekenmerkt door 7 basisprincipes:
Op basis van dit toezicht- en handhavingsprogramma is een gemeentelijk werkplan opgesteld waarin per aandachtsveld de toezicht- en handhavingsactiviteiten SMART zijn vorm gegeven.
Voor het aandachtsveld Bouwen, wonen en ruimtelijke ordening (strijdigheid met het bestemmingsplan) zijn op ruimtelijke ordeningsgebied onder meer de volgende activiteiten benoemd:
Bij illegale bouw en illegaal gebruik worden gemelde misstanden aangepakt waarbij zaken waar veiligheid, monumentale panden en welstand in het geding is.
Een eerste vereiste om goed te kunnen handhaving zijn duidelijk regels. Bij het ontwikkelen van de standaardregels voor het stedelijk gebied van Eindhoven is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geredigeerd, dat deze in de toetsingspraktijk goed hanteerbaar zijn. Planregels dienen duidelijke normen te bevatten die niet voor verschillende uitleg vatbaar zijn en tevens actueel en controleerbaar zijn. Teneinde hieraan te voldoen zijn de regels aangepast aan de meest recente jurisprudentie en wetgeving (bijv. Woningwet en de SVBP2012). Dit biedt voldoende garanties voor de rechtszekerheid en de flexibiliteit van de nieuwe bestemmingsplannen.
In het voorliggende bestemmingsplan is het actuele ruimtelijk beleid van Eindhoven vastgelegd, toegespitst op het plangebied. Het bestemmingsplan bevat een juridisch toetsingskader voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Om deze kwaliteit voor de planperiode te kunnen garanderen is vereist, dat in de praktijk de planregels strikt worden toegepast en gehandhaafd. Goede voorlichting en informatievoorziening dragen bij aan een verbetering in de naleving van de bestemmingsplannen.
De handhavingscapaciteit is beperkt zodat het college jaarlijks de handhavingsprioriteiten vastlegt in een werkprogramma handhaving.
Handhavingsnota Leefomgeving 2018-2021
In Eindhoven streven we naar een aantrekkelijke stad waar inwoners en bezoekers zich welkom, thuis en veilig voelen. Voor het behoud van een prettige leefomgeving zijn regels nodig. Het voorkomen van overtredingen en de bereidheid om regels na te leven heeft een hoge prioriteit. Hoe dit wordt vormgegeven staat in de 'nota Handhaving Leefomgeving 2018-2021'. De nota is op 27 februari 2018 door het college vastgesteld. Het is een integraal beleidsplan waarin op hoofdlijnen de keuzes voor het handhaven van de fysieke leefomgeving staan beschreven. Op basis van de nota wordt jaarlijks een uitvoeringsplan opgesteld waarin de aanpak wordt geconcretiseerd.
Uitgangspunten
Bij de vertaling van dit beleidskader naar een concreet, jaarlijks uitvoeringsplan worden een aantal uitgangspunten in acht genomen. De belangrijkste uitgangspunten zijn:
Informatie gestuurd
De gemeente Eindhoven ziet informatie gestuurde handhaving als een belangrijke pijler. Er zijn ontwikkelingen op het gebied van ICT en data-analyse. Door gemeentelijke en andere informatiebronnen te ontsluiten, te analyseren en te combineren kunnen we een problematiek eerder (of preventief) en gerichter aanpakken.
Gebiedsgericht
Om optimaal in te kunnen spelen op vraagstukken van inwoners zet de gemeente Eindhoven binnen het ruimtelijk domein al geruime tijd in op gebiedsgericht toezicht. Dit doen we door - vanuit een actieve samenwerking met wijkteams - te kijken naar naleefgedrag, oorzaken en oplossingen gerelateerd aan geografische gebieden. Er zijn verschillende vragen, doelgroepen en belangen. Kennis wordt gedeeld en ervaringen van inwoners en bedrijven worden verzameld. Deze input is van invloed op de prioriteiten in het jaarlijkse uitvoeringsplan, waar mogelijk toegespitst op een specifieke wijk. Per wijk kunnen er dus op basis van gebiedsanalyses en bijvoorbeeld buurtcontracten verschillende bouwstenen zijn voor het uitvoeringsplan.
Risico- en oplossingsgerichte benadering
De gemeente Eindhoven benadert toezicht en handhaving risico- en oplossingsgericht.
De prioriteiten worden in beginsel gebaseerd op een inschatting van de veiligheids-
en gezondheidsrisico's voor inwoners. Ook aspecten als leefbaarheid, duurzaamheid
en omgevingskwaliteit wegen in belangrijke mate mee. Daarnaast worden prioriteiten
mede gebaseerd op wat inwoners en bedrijven belangrijk vinden. Eindhoven hecht eraan
om vraagstukken waar mogelijk gezamenlijk op te lossen.
Er zijn onderwerpen die in algemene zin aandacht vragen. Brandveilig gebruik van woongebouwen
verdient (nog) meer aandacht, in de context van kwetsbare groepen die langer zelfstandig
blijven wonen. Ook aanpak van jeugdoverlast, duurzaamheid en de bestaande bouw zijn
voorbeelden. Er wordt gezocht naar de beste oplossing die nodig is voor het versterken
van de veiligheid in de leefomgeving van onze inwoners. Hiermee ontstaat een risicoanalyse
op basis waarvan vervolgens de prioriteiten binnen het toezicht worden gesteld.
Consequent en doelmatig
Uitvoeringsplannen en jaarverslagen bevatten een overzicht van de inzet en capaciteit voor handhaving. In het verlengde van informatie gestuurde en oplossingsgerichte handhaving vergt doelmatige handhaving een analyse van resultaten. Meetbare doelen om te beoordelen of de beschikbare capaciteit zo doelmatig mogelijk wordt ingezet. We beogen in de komende jaren een ontwikkeling door te maken in de vierslag capaciteit – prioriteit – risicoanalyse - nalevingsniveau. Dit moet onder andere leiden tot meer inzicht in de relatie tussen handhavingsinspanningen en het nalevingsniveau (effect).
Prioritering
De gemeente Eindhoven maakt keuzes om ervoor te zorgen dat de beschikbare capaciteit zo adequaat mogelijk wordt ingezet. Om goede prioriteiten te stellen is inzicht noodzakelijk in mogelijke problemen, de risico's en negatieve effecten. Hierdoor kan beter ingespeeld worden op de grootste ergernissen en notoire overtreders en draagt handhaving bij aan een verhoogd gevoel van veiligheid. Met inachtneming van de uitgangspunten zijn in de nota prioriteiten gesteld. Aan de hand van deze prioriteiten, het budget uit de programmabegroting, incidentele bestuurlijke prioriteiten en het naleefgedrag van burgers en bedrijven, wordt jaarlijks het uitvoeringsplan voor toezicht en handhavingsprogramma opgesteld.
Uitvoeringsplan
In het uitvoeringsplan wordt op hoofdlijnen opgenomen waar de capaciteit dat jaar wordt ingezet. Daarbij is een onderverdeling gemaakt in:
Object en informatiegericht
- Bouwen en Wonen
- Openbare leefomgeving
- Bedrijven
Gebiedsgericht
- Pilot Veiligheid en leefbaarheid
- Actiegebieden
Themagericht
Bij ieder onderdeel worden jaarlijks een aantal belangrijke ontwikkelingen op het
gebied van toezicht en handhaving opgenomen. Dat kan bijvoorbeeld gaan om woonoverlast
bij de Activiteiten Bouwen & Wonen. Of duurzaamheid en energiebesparing bij de Activiteiten
Bedrijven.
Bovengenoemde onderverdeling komt in elk uitvoeringsplan terug. Per jaar wordt aangegeven welke prioriteit een onderdeel heeft en hoeveel capaciteit er wordt ingezet.
Duidelijke regels
Om overtredingen te voorkomen en goed te kunnen handhaven is het belangrijk dat regels duidelijk zijn. Het moet duidelijk zijn wat wel en niet mag. Regels dienen niet voor verschillende uitleg vatbaar te zijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geschreven, dat deze in de praktijk goed toetsbaar zijn. De juridische toelichting op het bestemmingsplan en de begrippenlijst geven nadere uitleg over de regels en over de begrippen die gebruikt worden.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.
Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.
In dit plangebied is sprake van gemeentelijke gronduitgifte. Er is met exploitant gekomen tot een overeenkomst dienaangaande waarin tevens aanvullende voor de totstandkoming van dit bestemmingsplan relevante afspraken zijn opgenomen.
Op grond van artikel 1.3.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet van het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden, kennis worden gegeven. De kennisgeving van de voorbereiding van onderhavig bestemmingsplan is geplaatst in Groot Eindhoven op 28 augustus 2019. De kennisgeving is tevens bij de officiële publicaties op de gemeentelijke website www.eindhoven.nl geplaatst. Er zijn geen stukken betreffende het voornemen ter inzage gelegd, noch de mogelijkheid opengesteld om zienswijzen tegen het voornemen in te dienen of instanties om advies te vragen.
Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Omdat geen rijksbelangen in het geding zijn, heeft geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk. Met de provincie heeft het vooroverleg plaatsgevonden middels het digitale vooroverlegformulier. Hieruit is gebleken dat er geen provinciale belangen in het geding zijn. Met het Waterschap heeft vooroverleg plaatsgevonden. De resultaten van dit vooroverleg is verwerkt in Hoofdstuk 5 van de toelichting.
Per 1 oktober 2008 is de "Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008" in werking getreden. Het doel hiervan is het betrekken van burgers bij de besluitvorming.
In dat kader is op 13 februari 2019 een informatiebijeenkomst geweest. In een open dialoog is het plan met omwonenden en andere stakeholders besproken aan de hand van een presentatie door de supervisor en aan de hand van informatie(thema)borden. Tijdens de informatieavond zijn reactie-formulieren uitgedeeld waarop omwonenden hun opmerkingen/vragen kunnen vermelden. Hierop zijn geen reacties ontvangen die aanleiding gaven tot aanpassing van de verdere ontwikkeling van het plan.
Een verslag van de samenspraak is opgenomen in Bijlage 20.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van donderdag 8 oktober 2020 tot en met woensdag 18 november 2020 op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid gesteld om schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerp bestemmingsplan kenbaar te maken.
Kennisgeving van de ter inzagelegging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen is in de edities van de Staatscourant en het weekblad Groot Eindhoven van 7 oktober 2020 gepubliceerd. Ook is kennisgegeven van de mogelijkheid om de digitale versie van het ontwerp bestemmingsplan via de gemeentelijke website www.eindhoven.nl/bestemmingsplannen en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.
Naar aanleiding van de tervisielegging is 2 zienswijze ontvangen.
het bestemmingsplan XII Strijp binnen de Ring 2007 (Hartje Eindhoven), identificatienummer NL.IMRO.0772.80366-0301 van de gemeente Eindhoven.
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
een vrij beroep, dat in of bij een woongebouw wordt uitgeoefend, waarbij het woongebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Bijvoorbeeld gastouderopvang; detailhandel via internet zonder opslag en/of verkoop aan huis; of het enkel uitoefenen van een administratie ten behoeve van een bedrijf.
Onder vrije beroepen worden verstaan: (para)medische, juridische, therapeutische, ontwerp-technische, administratieve, sociaal-maatschappelijke, kunstzinnige en daarmee gelijk te stellen beroepen.
een percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
bij bouwwerken: legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vergunning;
bij gebruik: legaal gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig tijdens de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
de bruto vloeroppervlakte van de ruimte(n) van een gebouw wordt gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de (buitenste) opgaande scheidingsmuren en/of het hart van de gemeenschappelijke scheidingsconstructie, die de desbetreffende ruimte(n) omhullen over alle bouwlagen van een gebouw.
horeca, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.
een bedrijf gericht op het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak-alcoholische en niet-alcoholische dranken.
een bedrijf gericht op het verstrekken van niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met eventueel als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid, en van verdovende en/of hallucinerende stoffen.
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt ook begrepen internetwinkel/webwinkel en afhaalpunten. Onder detailhandel wordt in dit plangebied niet begrepen grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt.
bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van diensten aan derden, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen kapperszaken, belwinkels, internetcafé, schoonheidsinstituten, fotostudio´s en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.
een bedrijf hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, in combinatie met het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen, feesten en daarmee vergelijkbare evenementen.
een bouwkundige constructie die een ruimte in een gebouw scheidt van de buitenlucht, waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een karakteristieke geluidswering - conform NEN 5077 - die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB (in het geval van wegverkeerslawaai en spoorweglawaai) of 35 dB(A) (in geval van industrielawaai), alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij wijze van uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits die delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte, zoals omschreven in artikel 1 van de Wet geluidhinder;
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.
grootschalige (al dan niet overdekte) ruimte(n) ten behoeve van tentoonstellingen, beurzen, exposities, manifestaties en soortgelijke (bedrijfs)activiteiten.
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak.
een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.
een bedrijf hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van logies (per nacht) met - al dan niet - als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse.
een meerderjarige alleenstaande, dan wel twee of meer personen waarvan er ten minste één meerderjarig is, die duurzaam een gemeenschappelijke huishouding voeren.
Internetwinkels worden in het kader van dit bestemmingsplan aangemerkt als een specifieke vorm van detailhandel waarbij:
woonvorm waarbij sprake is van woonruimte die geen eigen afzonderlijke toegang heeft en die geen eigen toegang heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche en/of toilet) buiten die woonruimte.
een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat dient voor het bestuurlijk/ambtelijk of bedrijfsmatig uitoefenen van juridische, financiële, administratieve en naar de aard daarmee gelijk te stellen werkzaamheden.
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend (niet zijnde prostitutie).
een bedrijf gericht op het verstrekken van zwak-alcoholische en niet-alcoholische dranken, met als nevenactiviteit het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren.
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten.
bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.
een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren en niet-alcoholische dranken.
educatieve, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, wooneenheden voor beschermd en/of verzorgd wonen en daarbij behorende voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en openbaar bestuur. Onder maatschappelijke voorzieningen zijn tevens begrepen kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en buitenschoolse opvang.
parkeernormen vastgesteld op 24 september 2019, gepubliceerd en in werking getreden op 4 oktober 2019.
voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
het gebied tot 30 meter van de weg of spoor waarin, bij de realisering van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand.
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin tegen vergoeding seksuele handelingen worden verricht.
activiteiten die in hoofdzaak gericht zijn op het bedrijfsmatig vermaken van personen ten behoeve van vrijetijdsbesteding c.q. ontspanning op het gebied van amusement, sport en spel, educatie, cultuur, historie of een daarmee gelijk te stellen gebied.
een bedrijf uitsluitend gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van dranken.
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
de totale vloeroppervlakte van ruimten welke rechtstreeks ten dienste staan van de detailhandelsactiviteiten en voor publiek toegankelijk zijn; kantoren, magazijnen en overige dienstruimten worden hieronder niet begrepen.
functies voor verminderd zelfredzame personen, zoals kinderdagverblijf, gastouderopvang, basisschool, bejaardenhuis, verpleeghuis, ziekenhuis.
personen die in het algemeen alleen met individuele begeleiding een onveilige zone kunnen verlaten.
de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).
wet van 16 februari 1979 (Stb. 99) houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel.
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden. Een woonwagen wordt niet tot een woning gerekend.
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, ventilatiekanalen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens en/of bouwhoogte door ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, gevelisolatie, reclameaanduidingen, luifels, erkers, balkons en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 2,3 meter bedraagt.
De voor `Gemengd´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende:
met dien verstande dat
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen bij een hoofdgebouw geldt dat deze bouwwerken uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' mogen worden gebouwd.
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
Het gebruik van de gronden, gebouwen en bouwwerken voor de functie wonen bedoeld onder 3.1 is uitsluitend toegestaan als is voldaan aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder en/of conform het door burgemeester en wethouders van Eindhoven verleende besluit hogere waarden Wet geluidhinder met de daarbij behorende voorwaarden zoals opgenomen in Bijlage 1 Hogere waardenbesluit.
Een omgevingsvergunning voor het bouwen van woningen kan alleen worden verleend wanneer er is aangetoond dat een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden met betrekking tot het aspect trillingshinder vanwege spoorverkeer.
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:
Het gebruik van een gedeelte van de woning voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 30 m² en/of voor een aan-huis-verbonden beroep is toegestaan mits:
De voor `Groen´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met daarbij behorende:
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van parkeervoorzieningen gelden de volgende regels:
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) op of in de gronden met de bestemming ´Groen` de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
Het in lid 4.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
De in lid 4.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien:
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Binnen de aanduiding 'veiligheidszone - groepsrisico' mogen de gronden en/of gebouwen niet worden gebruikt voor verminderd zelfredzame functies.
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.1 indien:
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in lid 8.1 indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 9.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 9.1 met maximaal 10%.
Lid 9.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 9.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld in lid 9.4 na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Lid 9.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.