Plan: | Derpsestraat, Deurne |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0762.BP201703-C001 |
Voorliggend rapport betreft het bestemmingsplan "Derpsestraat, Deurne" van de gemeente Deurne.
Het initiatief omvat de realisatie nieuwbouw van 34 woningen (7 rijwoningen, 20 tweekappers en 7 patiowoningen) op het voormalige bedrijvengebied aan de Derpsestraat.
Het initiatief kan niet rechtstreeks worden gerealiseerd op basis van het vigerende bestemmingsplan, omdat het initiatief binnen de vigerende bestemming 'Bedrijven' is opgenomen. Binnen deze bestemming is de realisatie van woningen niet toegestaan. Door middel van een herziening van het bestemmingsplan kan voorliggend initiatief gerealiseerd worden.
Onderstaande afbeelding geeft de topografische situatie weer.
TOPOGRAFISCHE SITUATIE
Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend bestemmingsplan ingetekend.
KADASTRALE SITUATIE
De gronden zijn kadastraal bekend gemeente Deurne, nummers 843,1532, 1629, 1630, 1896, 2460, 2461, 2540, 2541, 2567 en 2568.
De oppervlakte van het plangebied bedraagt ca.11.160 m².
Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Schutsboom - De Romein", vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 16 januari 1973.
Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het plangebied is aangegeven.
UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN MET GLOBAAL HET PLANGEBIED
Ter plaatse van het plangebied vigeert de bestemming 'Bedrijven'.
Het initiatief kan niet worden gerealiseerd omdat het nieuwe bouwplan gelegen is op de gronden met de bestemmingen 'Bedrijven'. De bestemming 'Bedrijven' staat het bouwen van gebouwen anders dan ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf niet toe.
Na voorgaande inventarisatie en analyse volgt in dit hoofdstuk de beschrijving van het feitelijke plan. Achtereenvolgens: randvoorwaarden en uitgangspunten, hoofdstructuur, inrichtingsschets/stedenbouwkundig plan, beeldkwaliteitplan, beheer en ontwikkeling, ruimtebalans, duurzaam bouwen en een toetsing van het plan aan het beleidskader.
Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied in de omgeving weer.
Het plangebied (rood omlijnd) bestaat uit een voormalig bedrijventerrein met aannemersbedrijf en drie bestaande woningen (binnen gele en groene markering ). De woningen in de gele markering blijven behouden. Het perceel van de noordelijke bestaande woning is opgenomen binnen het stedenbouwkundig plan.
Het hele bedrijfsterrein is bebouwd/bestraat. Er vindt ook buitenopslag plaats. De Derpsestraat is een woonstraat met vrijstaande woningen van 2 lagen met een kap dwars op de weg. De woningen kijken nu uit op bedrijfsbebouwing en parkeerterrein.
|
Aan de oostzijde van het plangebied ligt de ontsluitingsweg Toon Kortoomslaan. Vanuit deze weg is bedrijfsbebouwing en opslag duidelijk zichtbaar. Dit geeft geen fraai beeld langs een ontsluitingsweg.
|
Ruimtelijk/architectonisch
De realisatie van nieuwe woningen is onderdeel van de kwalitatieve verbetering van de zones langs de ontsluitingswegen van Deurne. De woningen zorgen voor een rustiger beeld en passen bij de woningen in de directe omgeving.
De ruimtelijke structuur is nader uitgewerkt in de inrichtingsschets, zoals weergegeven op onderstaande afbeelding.
INRICHTINGSSCHETS
Het bouwplan bestaat uit 20 twee-onder-een-kap woningen, 7 rijwoningen en 7 patiowoningen. In totaal worden binnen het plan 34 woningen gerealiseerd.
Aan de Derpsestraat zijn naast de 2 bestaande woningen 4 twee-onder-een-kap woningen met 2 lagen en een kap gesitueerd die daarmee de Derpsestraat echt tot een woonstraat maken.
Aan de zuidkant en de noordkant van het plangebied zijn twee toegangsstraten tot de woningen op het binnengebied aanwezig. Alle woningen in het binnengebied zijn georiënteerd op de nieuwe woonstraat. Aansluitend aan de Toon Kortoomslaan zijn 12 twee-onder-een-kap woningen gesitueerd. Deze woningen hebben ook 2 lagen en een kap en zorgen voor een rustig straatbeeld. Tussen de bestaande woningen aan de Derpsestraat en twee-onder-een-kap woningen zijn 7 patiowoningen van 1,5 laag met een kap geprojecteerd. Het gaat hierbij om (levensloopbestendige) woningen, waarbij alle voorzieningen aanwezig zijn op de begane grond. Door de kleine hoekverdraaiing van de patiowoningen ontstaat er aan de straat meer ruimte en een gedifferentieerde beeld.
Aan de noordzijde van het plangebied zijn 7 rijwoningen met 2 lagen en een kap gesitueerd. Deze zorgen voor een afsluiting van de woonstraat.
Aan de noordelijke toegangsweg zijn ook nog 4 twee-onder-een-kap woningen met 2 lagen en een kap gesitueerd. Zij begeleiden de weg het gebied in naast de zijgevel van Derpsestraat 37.
Door de eenduidige vormgeving van 2 lagen met een kap met voldoende brede straatprofielen ontstaat een rustig straatbeeld waarbinnen het parkeren opgelost kan worden.
Ontsluiting
Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Derpsestraat door twee toegangswegen waarmee een rondje door het gebied kan worden gereden. De nieuwe woningen liggen aan de nieuwe woonstraat. Het plan leidt niet tot een extra verkeersaantrekkende werking. Het type auto's veranderd wel drastisch. Waar tot nu toe vrachtwagens het hoofdaandeel van het verkeer was zullen dat nu personenauto's zijn. Het profiel van de Derpsestraat is voldoende breed om deze personenauto's te verwerken.
Parkeren
Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de 'Nota parkeernormen Gemeente Deurne 2013'. Dit document wordt gebruikt bij het opstellen/berekenen van de (additionele) parkeerbehoefte van ontwikkelingsplannen. In het kader van de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is gekeken of voldaan kan worden aan de parkeerbehoefte.
Goudappel Coffeng BV heeft daarom een parkeerbalans opgesteld voor de planontwikkeling waarin rekening wordt gehouden met dubbelgebruik van parkeerplaatsen tussen bewoners en bezoekers. In bijlage 2 Parkeerbalans woningbouwontwikkeling' is de parkeerberekening opgenomen.
Uit de parkeerberekening kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
Langs de woonstraat is voor de twee-onder-een-kap woningen in het straatprofiel ruimte gereserveerd voor groenvoorzieningen. Ook naast Derpsestraat 37 is een groenstrook opgenomen waarmee een breder straatprofiel bij de entree van het gebiedje ontstaat
(zie verder ook volgende paragraaf).
Het beeldkwaliteitplan dient als leidraad voor het bereiken van de gewenste stedenbouwkundige / ruimtelijke samenhang en kwaliteit. Het beeldkwaliteitplan is een stedenbouwkundig instrument en blijft beperkt tot díe elementen en aspecten die het beeld van de openbare ruimte inclusief de verschijningsvorm van aangrenzende percelen en bebouwing bepalen.
De kwaliteit van een stedenbouwkundige ruimte wordt bepaald door de samenhang van de inrichting van de openbare ruimte en de inrichting van de aangrenzende particuliere percelen. Een kwalitatief goede gemeenschappelijke ruimte is ook winst voor het individu. Een mooi huis in een fraaie straat heeft meerwaarde.
Hierna zijn beschrijvingen en beelden opgenomen van de gewenste beeldkwaliteit binnen het plangebied.
Sfeer gebied
De nieuwe woonwijk kent diverse typen woningen: tweekappers, rijwoningen en patiowoningen. Om de eenheid te bewaren is er een eenduidige beeldkwaliteit voor de gehele wijk waarin aansluiting wordt gezocht naar de bestaande bebouwing in de omgeving. Het doel van dit beeldkwaliteitplan is aansluiting te vinden bij de omgeving en een rustig straatbeeld te creëren.
De bebouwing in de omgeving kenmerkt zich in door het gebruik van rood metselwerk en witte kozijnen. Erkers zijn en architectonische accenten zijn uitgevoerd in wit. De massaopbouw is over het algemeen 1 of 2 bouwlagen met een kap en de daken zijn gematerialiseerd in antraciet grijze dakpan.
Eigentijdse woningen aan de Derpsestraat: rood metselwerk met witte kozijnen. De architectonische accenten als de erkers en het kozijn onder de kap zijn in wit uitgevoerd. De daken zijn met antracieten dakpannen bedekt. | |
De oudere bestaande bebouwing is voorzien van een kap bedekt met antraciete dakpannen. |
VOGELVLUCHT VANAF NOORDWESTZIJDE
VOGELVLUCHT VANAF ZUIDOOSTZIJDE
De hoofdvolumen van de woningtypen in het nieuwe woongebied bestaan uit 1 of 2 bouwlagen met daarboven een kap. De uitbouwen aan deze hoofdvolumen bestaan uit 1 bouwlaag met een plat dak. Het plan wordt als een geheel ontworpen en vormgeving en materialisatie vormen een samenhangend geheel in het ontwerp.
De woningen hebben een eenduidige materialisatie. De materialisatie is in rood metselwerk. Architectonische accenten zijn mogelijk in wit. Dit zijn bijvoorbeeld erkers, dakkapellen en accenten in het metselwerk. Kozijnen zullen in wit worden uitgevoerd.
Rijwoningen
De rijwoningen bestaan uit 2 lagen met een kap. De verbreding van het straatprofiel (met haakse parkeerplaatsen voor de woningen) en de aanplant van bomen zorgt voor voldoende licht en lucht in de straat.
IMPRESSIE BINNENSTRAAT, LINKS RIJWONINGEN RECHTS TWEEKAPPERS
Tweekappers binnengebied
De tweekappers in het binnengebied bestaan uit 2 lagen met een kap. De twee noordelijke blokjes staan iets naar voren en zorgen daarmee voor een wat informeler aanzien van de straat. Ook de bomen in de straat geven de straat een rustiger aanzicht.
IMPRESSIE BINNENSTRAAT TWEEKAPPERS
Patiowoningen
De patiowoningen bestaan uit 1 laag met een kap. Ze zijn allen iets gedraaid op het perceel geplaatst waardoor een speelsere wand ontstaat met meer ruimte vóór de woningen. Het straatprofiel wordt hierdoor als breder ervaren. Met de verdraaiing op het perceel wordt aangesloten op de verspringing van de tweekappers aan de overkant. De patiowoningen hebben telkens een volumeaccent over 2 verdiepingen om de brede kappen over 2 patiowoningen te breken.
IMPRESSSIE BINNENSTRAAT LINKS PATIOWONINGEN, RECHTS TWEEKAPPERS
Tweekappers Derpsestraat
De tweekappers aan de Derpsestraat bestaan uit 2 lagen met een kap en daarmee sluiten deze aan bij de woningen aan de overzijde. De hoekwoning heeft door de kapverdraaiing een tweezijdige oriëntatie en begeleidt de bebouwing de buurt in.
IMPRESSIE DERPSESTRAAT
Groen en openbare ruimte
Het groen is in de openbare ruimte mee ontworpen. Alle percelen worden aan de voorzijde afgescheiden van de straat door een lage heg. Aan minimaal 1 zijde van de straat is ruimte gereserveerd voor een groenzone met bomen waardoor alle straten een groen aanzicht krijgen. Het parkeren in de openbare ruimte is deels langs 1 zijde van de de straat, maar vooral ook met haaks parkeren georganiseerd. Doordat maar langs 1 zijde van de straat wordt geparkeerd, wordt een open aanzicht behouden.
In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:
In 2012 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ondertekend. De SVIR geeft een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau, en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR worden de ambities van het Rijk tot 2040 geschetst, alsmede doelen, belangen en opgaven tot 2028. In de SVIR kiest het Rijk voor minder nationale belangen en eenvoudiger regelgeving.
De reeds ingezette trend om aan de provincies en gemeenten ruimte te laten inzake de ruimtelijke ontwikkelingen wordt versterkt in de SVIR.
De SVIR bevat 13 nationale belangen die worden beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het gaat onder meer om militaire objecten en terreinen, de grote rivieren en de ecologische hoofdstructuur.
Voor onderhavig plan zijn geen van de nationale belangen aan de orde.
De in de SVIR opgenomen nationale belangen krijgen een wettelijke grondslag in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
De werking van het Barro is naar plaats beperkt. Onderhavig plangebied ligt niet in een gebied waarbinnen het Barro van toepassing is.
Conclusie
Het Barro is niet van toepassing op het plan.
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is van toepassing op het plan. Specifiek aandachtspunt is het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 2, waarin de verplichting is opgenomen om in de toelichting op een ruimtelijk besluit voor nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen bepaalde duurzaamheidsaspecten van het voornemen te motiveren: de ladder voor duurzame verstedelijking.
Ingevolge de Ladder moet een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' in de toelichting een beschrijving bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Er dient dus allereerst sprake te zijn van een 'stedelijke ontwikkeling'. Daarnaast moet aangetoond worden dat de ontwikkeling voorziet in de behoefte.
De bouw van woningen betreft een ‘stedelijke ontwikkeling’ omdat het een bouwontwikkeling van meer dan 12 woningen betreft.
De behoefte aan woningen is enkele jaren geleden onderzocht en wordt sindsdien voortdurend geactualiseerd. Uit de 'Woonvisie gemeente Deurne 2015-2030' blijkt dat er nog steeds behoefte is aan woningen in de gemeente Deurne (zie paragraaf 3.3.2) en dat voorliggend initiatief is opgenomen in de actuele woonvisie.
Het planvoornemen is gelegen in het bestaand stedelijk gebied. De ontwikkeling geeft invulling aan de herstructurering van een voormalig bedrijventerrein binnen een woongebied.
Conclusie
Voorliggende ontwikkeling betreft een woningbouwontwikkeling waaraan vanuit de (regionale) afspraken behoefte is en is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied.
Hiermee past deze ontwikkeling binnen het gestelde beleid. Het initiatief voldoet aan het Besluit ruimtelijke ordening en aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Het overige nationale beleid is niet specifiek van toepassing op onderhavig plan.
Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:
Het plan wordt aan deze twee nota's getoetst.
In 2010 is de Structuur visie Ruimtelijke Ordening (Svro) vastgesteld door Provinciale Staten. De Svro bevat de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025, met een doorkijk naar 2040. De Svro is in 2014 partieel herzien, waarbij onder andere het gewijzigde beleid op het gebied van natuur (realisering van het natuurnetwerk) en veehouderij (transitie naar zorgvuldige veehouderij) zijn verwerkt. De Svro 2014 is in werking getreden op 19 maart 2014. De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie Noord-Brabant en vormt de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. Eén van deze instrumenten is de Verordening ruimte, waarin de kaderstellende elementen uit de Svro zijn vertaald in concrete regels die van toepassing zijn op (gemeentelijke) bestemmingsplannen.
De Svro gaat in op de ruimtelijke kwaliteiten van de provincie Noord-Brabant. Mens,
markt en milieu zijn binnen de provincie in evenwicht. Daarom kiest de provincie in haar ruimtelijk beleid tot 2025 voor de verdere ontwikkeling van gevarieerde en aantrekkelijke woon-, werk- en leefmilieus en voor een kennisinnovatieve economie met als basis een klimaatbestendig en duurzaam Brabant. Het principe van behoud en ontwikkeling van het landschap is in de structuurvisie de ‘rode’ draad die de ruimtelijke ontwikkelingen stuurt. De provincie wil het contrastrijke Brabantse landschap herkenbaar houden en verder versterken. Daarom wordt ingezet op de ontwikkeling van robuuste landschappen, een beleefbaar landschap vanaf het hoofdwegennet en behoud en versterking van aanwezige landschapskwaliteiten. Binnen de stedelijke structuur worden twee ontwikkelingsperspectieven onderscheiden:
Enerzijds om de steden voldoende draagvlak te geven voor hun functie als economische en culturele motor, anderzijds om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan.
De gemeente Deurne maakt geen deel uit van het stedelijk concentratiegebied, maar ligt in een landelijke regio. De dichtstbijzijnde stedelijke regio is Eindhoven-Helmond. Bij de opvang van de verstedelijkingsbehoefte is het accent in de Svro sterker verlegd van nieuwe uitleg naar het bestaand stedelijk gebied, door in te zetten op inbreiding, herstructurering en transformatie. Beheer en (her)ontwikkeling van de bestaande voorraad vragen specifieke aandacht. Er wordt ingezet op zorgvuldig ruimtegebruik door de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de gebiedskenmerken en kwaliteiten van de omgeving. Stedelijke ontwikkelingen dienen te passen bij de maat en schaal van de kern waarin ze plaatsvinden. De ontwerpopgave hangt daarnaast samen met de (historisch gegroeide) identiteit van de kern en het omliggende landschap en met de mate van verstedelijking van de betreffende kern. De provincie vraagt gemeenten om in regionaal verband afspraken te maken over de verdeling van het programma voor wonen en werken.
Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de plankaart.
UITSNEDE STRUCTUURVISIE RUIMTELIJKE ORDENING
Het plangebied ligt binnen gemeente Deurne dat een 'kern in het landelijk gebied' betreft. Conform het structuurvisiebeleid moeten deze kernen voorzien in de lokale verstedelijkingsbehoefte voor wonen, werken en voorzieningen. Hierbij moet zoveel mogelijk gezocht worden naar locaties binnen het bestaande ruimtebeslag van de betreffende kern.
Het plan omvat het toevoegen van 34 woningen als een vorm van inbreiding. De lokale behoefte in aangetoond in het gemeentelijke woningbouwprogramma, zie paragraaf 3.3.2.
Conclusie
Het plan past binnen de Structuurvisie Ruimtelijk Ordening
Provinciale Staten hebben op 7 februari 2014 de Verordening ruimte Noord-Brabant 2014 vastgesteld en op 19 maart 2014 is deze in werking getreden. De verordening bestaat uit tekst en kaartmateriaal. De tekst bevat regels waarmee gemeenten rekening moeten houden bij het nemen van ruimtelijke besluiten. Aan de hand van de kaart kan vastgesteld worden waar welke regels van toepassing zijn.
In de Verordening ruimte zijn onder andere regels opgenomen met betrekking tot stedelijke ontwikkeling, natuurgebieden, agrarische ontwikkelingen (waaronder de zorgvuldige veehouderij) en overige ontwikkelingen in het buitengebied. De regels zijn een doorvertaling van het provinciaal beleid zoals opgenomen in de Structuurvisie ruimtelijke ordening.
Een belangrijk onderdeel van de Verordening ruimte is de zorgplicht voor ruimtelijke
kwaliteit. In samenhang hiermee bevat de verordening een investeringsregel voor landschapsontwikkeling. Bij ontwikkelingen buiten het bestaand stedelijk gebied dient inzichtelijk te worden gemaakt hoe deze ontwikkeling gepaard gaat met een kwaliteitsverbetering van het landschap.
Stedelijke ontwikkeling
De regels van de Verordening ruimte zijn er, in lijn met het beleid van de Structuurvisie ruimtelijke ordening, op gericht om het leeuwendeel van de stedelijke ontwikkelingen plaats te laten vinden in de stedelijke regio's, in het bestaand stedelijk gebied en in de zoekgebieden voor verstedelijking. De begrenzingen van de stedelijke en landelijke regio's zijn vastgelegd in de kaarten behorende bij de Verordening ruimte. In de verordening zijn ook het bestaand stedelijk gebied, de zoekgebieden voor verstedelijking en de ecologische hoofdstructuur (EHS) begrensd.
Het plangebied is op de kaart 'stedelijke ontwikkeling' behorende bij de Verordening ruimte aangeduid als 'bestaand stedelijk gebied, kern in landelijk gebied'. Verder kent het plangebied geen specifieke aanduidingen.
UITSNEDE VERORDENING RUIMTE
Stedelijk gebied en stedelijke ontwikkeling
Het provinciaal beleid is gericht op het bundelen van de verstedelijking in de gebieden
die zijn aangeduid als 'bestaand stedelijk gebied' en 'zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling'. Binnen het bestaand stedelijk gebied zijn gemeenten vrij om te voorzien in
stedelijke ontwikkelingen, met inachtneming van de aanvullende regels die de verordening stelt (onder andere op het gebied van de plancapaciteit voor woningbouw en bedrijventerreinen). Door inbreiding, verdichting en herstructurering binnen het bestaand stedelijk gebied kan nieuw ruimtebeslag in het buitengebied zoveel mogelijk worden voorkomen. Zorgvuldig ruimtegebruik is hierbij het streven.
Ladder duurzame verstedelijking
In de paragrafen 3.1.3 en 3.3.2 is beschreven op welke wijze wordt voldaan de eisen ten aanzien van duurzame verstedelijking.
Conclusie
Het plan voldoet aan de regels van de provinciale Verordening ruimte.
Het overige provinciale beleid is niet specifiek van toepassing op onderhavig plan.
Op 13 maart 2018 heeft de gemeenteraad van Deurne de 'Structuurvisie Deurne 2030' vastgesteld. Met deze structuurvisie wil de gemeente regie voeren op de ontwikkelingen en processen die voor de toekomst van Deurne van belang zijn. In deze structuurvisie ligt de nadruk op de visie van de gemeente op de functionele ontwikkelingen van de diverse, ruimtelijk relevante onderwerpen.
De structuurvisie richt zich op de volgende thema's: 'Gezond wonen en leven', 'Een gezonde lokale economie', 'Een sociale en zorgzame gemeente', Betaalbaar en divers wonen', Goede bereikbaarheid en 'Passende voorzieningen'. De gemeente streeft een prettige woon en leefomgeving en wil in 2050 energieneutraal zijn. De gemeente wil daarnaast de woningbouwopgave binnen het bestaande stedelijk gebied oplossen.
UITSNEDE PLANKAART STRUCTUURVISIE
Structuurvisiekaart
De Helmondseweg, Heuvelstraat en Toon Kortoomslaan zijn aangeduid als onderdeel van de hoofdinfrastructuur. In de visie is het plangebied opgenomen in de functie 'woonkernen'. Binnen deze gebieden wil de gemeente de woningbouwopgave oplossen door woningen te realiseren in leegstaand vastgoed en of door herontwikkeling van oude bedrijfspanden of bedrijventerreinen. Voorliggende ontwikkeling past hiermee binnen de 'Structuurvsie Deurne 2030'.
In november 2015 heeft de gemeenteraad de 'Woonvisie gemeente Deurne 2015-2030' vastgesteld. In de woonvisie staat dat de gemeente Deurne haar positie als aantrekkelijke woongemeente voor alle doelgroepen wil versterken met behoud van de Deurnese identiteit. De gemeente richt zich op het realiseren van een woningvoorraad die past bij de kwantitatieve (voldoende woningen) en kwalitatieve (juiste woningen) behoeften van de Deurnese bevolking. Prioriteit is gelegd bij starters / jonge gezinnen en senioren.
De noodzakelijke toevoeging aan de woningvoorraad in de gemeente Deurne is beperkt en eindig. De groei van het aantal huishoudens neemt af en stabiliseert op termijn, waarmee ook de behoefte aan extra woningen afneemt. Op basis van de provinciale woning-behoefteprognose moeten in de periode tussen 2015 en 2030 nog 1.230 woningen worden toegevoegd aan de woningvoorraad. Omdat rond 2028/2029 sprake is van een omslagpunt van groei naar stabilisatie, is het van belang om zorgvuldig om te gaan met de toevoeging van deze woningen. De woonvisie bevat een kader waarin een afweging is gemaakt over welke locaties worden afgerond, hoe kernen worden afgerond, welke panden behouden moeten blijven en een woonfunctie krijgen en hoe leegstand wordt voorkomen. De toe te voegen woningen moeten aansluiten bij de geconstateerde en verwachte tekorten in de bestaande woningvoorraad. De nadruk ligt op sociale en overige huurwoningen, koopwoningen tot € 250.000 en rolstoelgeschikte woningen.
Voor alle kernen wordt binnen de toegestane plancapaciteit ruimte gereserveerd om mee te werken aan reeds bekende, gewenste ontwikkelingen (het basisprogramma). Daarnaast is ruimte in het programma gereserveerd om flexibel op nieuwe mogelijkheden en kansen te kunnen inspelen. Zolang niet alle 'beschikbare' woningen conform de regionale woningbouwafspraken in bestemmingsplannen zijn vastgelegd, kan namelijk medewerking worden verleend aan gewenste ontwikkelingen. Om te komen tot een woningvoorraad die aansluit bij de huidige en toekomstige behoeften van de Deurnese bevolking en om faciliterend/stimulerend voor burgers en (sociale) ondernemers te zijn, zet de gemeente Deurne concreet in op:
In de Woonvisie is op basis van het algemene woningbouwkader een basisprogramma voor de kerkdorpen aangegeven. Op het moment dat de regionale woningbouwafspraken wijzigen kan dit gevolgen hebben voor de genoemde aantallen.
Basisprogramma kern Deurne:
De locaties, bestemmingsplannen en afspraken die zijn toegerekend aan het basisprogramma voor de kern Deurne zijn de afbouw van De Rijtse Vennen en realisatie van het Middengebied Spoorzone. Hiervoor zijn circa 280 woningen noodzakelijk. Voor deze locaties / woningen zijn vigerende bestemmingsplannen.
Daarnaast richt de realisatie van sociale huurwoningen zich, gelet op de behoefte en gemaakte afspraken in de Vaststellingsovereenkomst met woningbouwvereniging Bergopwaarts, voornamelijk op de kern Deurne. De gewenste realisatie is 35% sociale huur. Uitgaande van de volledige periode tot 2030: circa 430 sociale huurwoningen. Een beperkt deel zal in de kerkdorpen of in de 'flexibele ruimte van 30%' worden gerealiseerd. Circa 70% is / wordt 'vastgelegd' op locaties in de kern Deurne (300 woningen). Daarbij is de Vaststellingsovereenkomst (ondertekend december 2014) en de uitwerking daarvan in het convenant 2015-2019 met woningbouwvereniging Bergopwaarts leidend. De locaties waarvoor daadwerkelijk woningbouwaantallen zijn gereserveerd zijn Europastraat (maximaal 100), Kruisstraat (circa 80), Zandbosweg (circa 24), Haspelweg (circa 80), Christinaplantsoen (4) en De Rijtse Vennen (5).
Resteert een ruimte van ongeveer 95 tot 100 woningen.
Vanuit ruimtelijk perspectief of gemaakte afspraken zijn deze woningen noodzakelijk voor de locaties Stationsplein, Lage Kerk, Posthoek, Derpsestraat/Stadhoudersweg en hoek Hogeweg-Molenstraat (CPO-senioren).
Met voorliggend initiatief is dus rekening gehouden in de gemeentelijke woonvisie.
Regionale woningbouwafspraken en de Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Metropoolregio Eindhoven worden jaarlijks, samen met de provincie Noord-Brabant, de regionale woningbouwafspraken geactualiseerd via de vaststelling van de Regionale Agenda Wonen. De regionale woningbouwafspraken zijn conform de Verordening ruimte van de provincie gebaseerd op de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose. De provincie Noord-Brabant actualiseert deze prognose iedere drie jaar. De laatste actualisatie dateert van oktober 2014. Voor de gemeenten in de landelijke regio's (dus ook de gemeente Deurne), wordt uitgegaan van de 'migratiesaldo = 0 benadering' voor de binnenlandse migratie.
De afstemming tussen de regionale woningbouwafspraken, de benutte plancapaciteit in bestemmingsplannen en de voorgenomen woningbouwontwikkelingen (het gemeentelijk woningbouwprogramma) worden jaarlijks gemonitord door de provincie Noord-Brabant. Het gemeentelijk woningbouwprogramma past binnen de regionale woningbouwafspraken.
De locatie Derpsestraat is opgenomen in het gemeentelijk woningbouwprogramma .
Daarmee wordt voldaan aan trede 1 van de Ladder voor duurzame verstedelijking: de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte (trede 1).
Het plangebied ligt binnen bestaand stedelijk gebied, in het centrum van de kern Deurne, nabij de centrumvoorzieningen. Daarmee wordt ook voldaan aan trede 2: de behoefte wordt binnen bestaand stedelijk gebied opgevangen. Het initiatief voldoet daarmee aan de Ladder en past binnen zowel de regionale als de gemeentelijke woningbouwkaders.
Het doel van de welstandzorg is de kwaliteit van de individuele architectuur en van het totale straatbeeld op peil te houden en waar nodig en mogelijk te verbeteren. Uitgangspunt daarbij is de karakteristiek van het gebied waarin een bouwwerk staat of wordt opgericht. Een goede balans tussen individueel en algemeen belang staat hierbij centraal. Daartoe heeft de gemeente Deurne welstandsbeleid opgesteld.
Dit welstandbeleid is onlangs geactualiseerd in de door de gemeenteraad op 15 november 2016 vastgestelde Welstandsnota 2016. De reden om een nieuwe Welstandsnota op te stellen is een verdere deregulering en vereenvoudiging van het welstandsbeleid en een versnelling van de vergunningsprocedure door invoering van een ambtelijke welstandstoets. Tegelijkertijd blijft de zorg voor de kwaliteit van onze gebouwde omgeving belangrijk – daar waar dat nodig en wenselijk is.
De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de eerdere welstandsnota zijn:
Zowel het bestemmingsplan als de welstandsnota heeft betrekking op de kwaliteit van de gebouwde omgeving. In beide documenten zijn regels opgenomen voor het oprichten van bouwwerken. Het bestemmingsplan bevat regels voor de bouw van gebouwen en overige bouwwerken, die bindend zijn. De uitwerking van de uiterlijke verschijning van gebouwen is vastgelegd in de welstandsnota.
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan sluit aan op de Welstandsnota. De uiteindelijke toetsing aan de Welstandsnota vindt plaats in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen.
De Nota parkeernormen 2013 is op 14 mei 2013 vastgesteld door de gemeenteraad van Deurne en bevat het beleid met betrekking tot parkeren. Voor de kernen buiten de hoofdkern Deurne zijn specifieke parkeernormen opgenomen, deze zijn van toepassing op het plangebied. De parkeernormen zijn in de regels van het bestemmingsplan verankerd.
In paragraaf 2.2.2 is een nadere beschrijving van de parkeeroplossing opgenomen.
In dit hoofdstuk worden de uitvoeringsaspecten beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde:
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet een toetsing plaatsvinden van de voorgenomen ontwikkelingen aan de relevante milieuaspecten, teneinde het toekomstige gebruik af te stemmen op de omgeving. In deze paragraaf worden de milieuaspecten afzonderlijk beschreven.
Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient, in geval van incidentele bouwlocaties, aangegeven te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemmingen. Bij de daadwerkelijke invulling van nieuwe bouwmogelijkheden dient de kwaliteit van de bodem door middel van een bodemonderzoek, opgesteld volgens de daarvoor geldende normen, te worden onderzocht.
Verkennend bodemonderzoek
Om de huidige bodemkwaliteit inzichtelijk te maken heeft Econsultancy een Verkennend bodemonderzoek uitgevoerd: rapport "Rapportage verkennend bodemonderzoek
Derpsestraat te Deurne" (3964.001, d.d. 22 mei 2007) ). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 3.
Op de onderzoekslocatie zijn de volgende deellocaties onderzocht:
Deellocatie A. Tankplaats + Deellocatie B. Bovengrondse dieseltank (1.200 liter)
Deellocatie A en B zijn gecombineerd uitgevoerd. In de bovengrond zijn geen verontreinigingen met minerale olie aangetroffen. In het grondwater ter plaatse van de reeds bestaande peilbuis zijn geen verontreinigingen met minerale olie en/of vluchtige aromaten aangetroffen. De vooraf gestelde hypothese dat de onderzoekslocatie ter plaatse van deze deellocatie als "plaatselijk verdacht" dient te worden beschouwd, wordt verworpen.
Deellocatie C. Opslag bijzondere vloeistoffen
In de bovengrond, direct onder de betonverharding, zijn geen verontreinigingen aangetroffen. Het grondwater is niet separaat onderzocht.
De vooraf gestelde hypothese dat de onderzoekslocatie ter plaatse van deze deellocatie als "plaatselijk verdacht" dient te worden beschouwd, wordt verworpen.
Deellocatie D. Wasplaats met olie-afscheider
Zowel in de bovengrond rondom de wasplaats als in de ondergrond ter plaatse van de olie-afscheider zijn geen verontreinigingen aangetroffen. Het grondwater ter plaatse is licht verontreinigd met ethylbenzeen, xylenen en naftaleen. De vooraf gestelde hypothese dat de onderzoekslocatie ter plaatse van deze deellocatie als "plaatselijk verdacht" dient te worden beschouwd, wordt aanvaard.
Deellocatie E. Bovengrondse dieseltank (2.000 liter) in lekbak
In de bovengrond zijn geen verontreinigingen met minerale olie aangetroffen. Het grondwater ter plaatse is licht verontreinigd met xylenen. De vooraf gestelde hypothese dat de onderzoekslocatie ter plaatse van deze deellocatie als "plaatselijk verdacht" dient te worden beschouwd, wordt aanvaard.
Deellocatie X. Overig terreindeel
De zintuiglijk verontreinigde verdachte laag is licht verontreinigd met zink. Ter plaatse van boring 10 is de zintuiglijk schone bovengrond sterk verontreinigd met koper (traject 8-50 cm -mv). Plaatselijk is de verdachte laag (zintuiglijk schoon) tevens licht verontreinigd met minerale olie. Verder zijn in de verdachte laag, alsmede de ondergrond, zijn geen verontreinigingen aangetroffen.
In het instromende grondwater zijn geen verontreinigingen aangetroffen. Het uitstromende grondwater is licht verontreinigd met zware metalen.
De vooraf gestelde hypothese dat de onderzoekslocatie ter plaatse van deze deellocatie als "plaatselijk verdacht" dient te worden beschouwd, wordt aanvaard.
Conclusie
Econsultancy adviseert om op termijn de aard en de omvang van de vastgestelde koperverontreiniging in de bovengrond ter plaatse van boring 10 nader te onderzoeken.
Nader bodemonderzoek
Het nader bodemonderzoek is uitgevoerd naar aanleiding van de sterke koperverontreiniging in de bovengrond, die door Econsultancy tijdens een verkennend bodemonderzoek ter plaatse van boring 10 is aangetoond. De "Rapportage nader bodemonderzoek Derpsestraat te Deurne" (11 juli 2017, 3964.010) is bijgevoegd als bijlage 4.
Econsultancy concludeert dat op basis van analyseresultaten de sterke koperverontreiniging in de grond nog niet als afgeperkt wordt beschouwd. De sterke koperverontreiniging in de grond ter plaatse van boring 10 (verkennend bodemonderzoek) en boring 101/101a (nader onderzoek) bevindt zich vanaf het maaiveld tot ten minste 2,5 m -mv. Gezien de sterke afname van de gemeten gehalten in verticale richting wordt echter aangenomen dat de sterke verontreiniging zich tot circa 3,0 m -mv bevindt. In de omliggende boringen, welke verricht zijn ten behoeve van de horizontale afperking, zijn geen koperverontreinigingen aangetroffen. Deze gehalten bevonden zich allen zelfs onder de achtergrondwaarde. Hiermee is vastgesteld dat de verontreiniging met recht een ‘spot-verontreiniging’ genoemd kan worden. De totale omvang van de sterke verontreiniging minerale olie op de locatie bedraagt circa 36 m2 (6 x 6 m). De sterke verontreiniging bevindt zich tot circa 3,0 m -mv. De totale omvang van de sterke verontreiniging wordt dan ook ingeschat op circa 108 m3.
Het grondwater ter plaatse van de wasplaats bevond zich ten tijde van het verkennend bodemonderzoek op circa 3,45 m -mv. Dit zou betekenen dat de sterke koperverontreiniging net niet tot in het grondwater reikt. Ten tijde van het verkennend bodemonderzoek zijn geen verontreinigingen met koper in het grondwater aangetroffen. De concentraties waren destijds kleiner dan de streefwaarde. Hierbij wordt wel opgemerkt dat er geen peilbuis direct stroomafwaarts van onderhavige verontreinigingscontour aanwezig is.
Uit de milieuhygiënische beoordeling is gebleken dat er géén sprake is van onaanvaardbare humane, ecologische of verspreidingsrisico's.
Uit historische gegevens van de onderzoekslocatie is vooralsnog niet na te gaan wanneer de verontreiniging is ontstaan. De bebouwing op de locatie is in 1980 gerealiseerd en sindsdien is de locatie in gebruik door aannemers. Het is dan ook niet met zekerheid vast te stellen of het een zogenaamd ‘oud’ of ‘nieuw’ geval van bodemverontreiniging betreft (grens is 1 januari 1987). Uitgaande van het uitgangspunt dat vanaf 1987 de kennis voor ons milieu groeide en er dus vanuit gegaan mag worden dat iedereen weet dat door handelingen de bodem verontreinigd kan worden, wordt vooralsnog verondersteld dat het hier om een zogenaamd oud geval van bodemverontreiniging betreft.
Uitgaande van het voorgaande, alsmede van de mate en het volume van de geconstateerde verontreinigingen (meer dan 25 m³ sterk verontreinigde grond), wordt gesteld dat het hier, in het kader van de Wet bodembescherming, een geval van ernstige bodemverontreiniging betreft. Uit de milieuhygiënische beoordeling blijkt tevens, dat hier geen sprake is van spoedeisendheid.
Aanvullend bodemonderzoek briefrapport
Ten tijde van uitvoeren van het verkennend bodemonderzoek (mei 2017) was er al gebleken dat er in het verleden meerdere bodemonderzoeken uitgevoerd waren. Deze zijn in november 2017 niet voorhanden bij de gemeente Deurne.
In november 2017 zijn deze onderzoeken echter wel bij de gemeente Deurne aangetroffen. Het aanvullend onderzoek (kenmerk 3964.014, 23 november 2017) (zie bijlage 5) beschrijft deze voorgaande onderzoeken. In dit aanvullend onderzoek is tevens aangegeven welke consequenties deze voorgaande onderzoeken hebben voor de eerder door Econsultancy vastgestelde bodemkwaliteit op de locatie.
Deze onderzoeken zijn op en rondom het plangebied uitgevoerd. In deze onderzoeken, in de periode 1998 - 2006, zijn ter plaatse van het adres Derpsestraat 41 sterke verontreinigingen aangetroffen met zware metalen (arseen, lood, nikkel, koper en/of zink). De verontreiniging bevindt zich in de bovengrond (max. 0,5 m -mv). Het gaat hier om een contour van ongeveer 420 m² waar voornamelijk zink is aangetroffen. Ten tijde van het verkennend onderzoek van Econsultancy in 2017 is binnen deze contour slechts 1 boring verricht (boring 11). Destijds zijn in de bovengrond eveneens zwakke bijmengingen met zinkassen aangetroffen in een laag welke volledig uit baksteen bestaat. Derhalve is deze bodemlaag destijds niet als bodem geanalyseerd. Het direct daaronder liggende traject (0,5-1,0 m -mv) is destijds wel geanalyseerd, waarbij een lichte verontreiniging met minerale olie is aangetroffen. In een nog dieper traject (1,5-2,0 m -mv) zijn geen verontreinigingen meer aangetroffen.
Ten tijde van het verkennend onderzoek van Econsultancy in 2017 (rapport 3964.001) zijn er, behoudens de op de daken toegepaste asbestverdachte platen, geen aanwijzingen gevonden die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten. In de hierboven beschreven onderzoeken zijn echter behoorlijk meer zintuiglijke bijmengingen aangetroffen, ondermeer met puin. Dergelijke bijmengingen geven formeel wél aanleiding tot het uitvoeren van een verkennend onderzoek asbest in bodem. Geadviseerd wordt om dit dan ook alsnog te doen, alvorens de bovengenoemde sanering uit te voeren.
Conclusie
Econsultancy adviseert de met koper en zink verontreinigde bodem in relatie tot de voorgenomen herontwikkeling te saneren conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd saneringsplan/BUS-Melding.
In overleg met de gemeente wordt extra onderzoek uitgevoerd na de sloop. Indien de sloop plaatsvindt voor de vaststelling van het bestemmingsplan zullen de resultaten in deze paragraaf worden vermeld.
Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen dienen de resultaten te worden overlegd.
Het aspect bodemkwaliteit vormt na sanering geen planologische belemmering voor het plan.
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.
Het plan omvat nieuwe geluidgevoelige objecten. Het plangebied is gelegen in de geluidszone van de spoorlijn Venlo-Eindhoven en de wegen Stadhoudersweg, Amstel, Liesselseweg en Maassingel. In het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing wordt tevens de nabijgelegen 30 km/uur wegen (Derpsestraat en Tramstraat) in het onderzoek betrokken.
(Spoor)wegverkeerslawaai
Om de gevelbelasting van de nieuwe woningen inzichtelijk te maken heeft Volantis Consultants een akoestisch onderzoek uitgevoerd: rapport "Nieuwbouw Derpsestraat te Deurne" (14 december 2017, 20170373-R01). Het onderzoeksrapport is als bijlage 6 bijgevoegd.
Uit het onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde voor railverkeerslawaai Lden 55 dB niet wordt overschreden ten gevolge van traject Venlo - Eindhoven.
Uit het onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai Lden 48 dB wordt overschreden ten gevolge van de Toon Kortoomslaan. Uit het onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai Lden 48 dB niet wordt overschreden ten gevolge van de Amstel / Tramstraat. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor woonfuncties in binnenstedelijk gebied wordt niet overschreden.
Overwogen is of met bepaalde maatregelen de geluidsbelasting zou kunnen worden gereduceerd. Gebleken is dat dit redelijkerwijs niet mogelijk is. Hierdoor is het noodzakelijk om een hogere waarde procedure te voeren.
Gezien het vorenstaande wordt derhalve onderbouwd verzocht hogere grenswaarden te verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder.
Deze grenswaarde kan worden verleend indien kan worden aangetoond dat wordt voldaan aan het Bouwbesluit, Afdeling 3.1 "Bescherming tegen geluid van buiten". Volgens het Bouwbesluit dient de karakteristieke geluidwering van de gevel GA;k, voor verblijfsgebieden van woonfuncties, minimaal de in het vastgestelde hogere-waardenbesluit opgenomen hoogst toelaatbare geluidbelasting minus 33 dB te bedragen.
Een scheidingsconstructie van een verblijfsruimte heeft een karakteristieke geluidwering die maximaal 2 dB(A) lager is dan de karakteristieke geluidwering van het verblijfsgebied waarin de verblijfsruimte ligt.
Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform een nader onderzoek) is vervolgens een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd en is er te allen tijde sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Geluidluwe gevels
Voor iedere woonfunctie geldt een verplichting van tenminste een geluidluwe zijde. Geluidluw betekent hierbij: ten hoogste de voorkeursgrenswaarde voor zowel weg- als railverkeer. Aan deze geluidluwe zijde moet(en) minimaal een verblijfsruimte(n) zijn gesitueerd. Deze geluidluwe zijde dient minimaal een te openen deel te hebben.
GELUIDBELASTINGEN GEVELS
Op basis van het ontwerp en de bepaalde geluidbelastingen ten gevolge van weg- en railverkeer wordt geconstateerd dat aan deze voorwaarde wordt voldaan voor blokken A, B, D en E. Van blok C, de rijwoningen, hebben de eerste drie woningen, gezien vanuit de Toon Kortoomslaan, geen geluidluwe gevel.
Derhalve wordt op de perceelgrens naar de Toon Kortoomslaan, vanuit de berging in de achtertuin tot aan de zijgevel, een scherm geplaatst ten einde een geluidluwe gevel te realiseren voor deze woningen. Een scherm in de vorm van een Kokowall met een minimale hoogte van 1,8 meter, zoals op onderstaande figuur weergegeven.
AFSCHERMING WONINGEN BLOK C
Deze maatregel in ogenschouw nemend wordt voor alle woningen binnen het plan voldaan aan de voorwaarde van een geluidluwe gevel, waaraan een verblijfsruimte gelegen is.
Bovenstaande eisen ten aanzien de geluidwerende voorziening zijn opgenomen in een voorwaardelijke verplichting. De rijwoningen mogen pas in gebruik worden genomen als deze geluidwerende voorziening is gerealiseerd en in stand wordt gehouden.
Industrielawaai
In paragraaf 4.1.4 Milieuzonering is een nadere beschrijving met betrekking tot industrielawaai opgenomen.
Het aspect geluid vormt bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen geen planologische belemmering voor het plan. Wel dient er een procedure Hogere grenswaarde te worden doorlopen.
Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. Bij de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit moet enerzijds aangetoond worden dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een (significante) overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en anderzijds dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Effecten plan op luchtkwaliteit
In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" zijn categorieën van gevallen genoemd die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Zo is een project met maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg één van de genoemde gevallen.
Onderhavig plan omvat 14 woningen en betreft daarmee een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Er is geen nader onderzoek nodig.
Goed woon- en leefklimaat
In de Wet milieubeheer zijn voor een groot aantal stoffen grenswaarden opgenomen, maar uit onderzoek blijkt dat langs wegen alleen overschrijdingen van de grenswaarden voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) kunnen optreden. Voor de overige stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wm treden naar verwachting nergens langs het Nederlandse wegennet overschrijdingen van deze grenswaarden op. Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit zijn daarom alleen de volgende criteria van toepassing:
Het plan ligt niet in de nabijheid van zware industrie, (een concentratie van meerdere) intensieve veehouderijen of drukke vaarwegen. Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit wordt alleen gekeken naar luchtverontreiniging van verkeer op wegen in de omgeving.
In het kader van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) is door diverse bronbeheerders zoals gemeenten, provincies en Rijkswaterstaat de Monitoringstool ingevoerd. Uit de resultaten van de Monitoringstool blijkt dat op deze locatie in de jaren 2016 en 2020 aan bovengenoemde grenswaarden (jaargemiddelde en overschrijdingsdagen) voor PM10 en NO2 ruimschoots wordt voldaan.
De concentraties zijn volgens de NSL monitoringstool 2017 in 2016, 2020 en 2030 voor PM2,5 ter plaatse gelegen onder 20 µg/m³, voor PM10 in 2017 gelegen onder 35 µg/m³ en voor NO2 in 2017 ter plaatse gelegen onder 35 µg/m³. Uit de monitoringstool volgt dat sprake is van geen goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.
Naar verwachting zal door voortschrijdende technologie de luchtkwaliteit in Nederland nog verder verbeteren. Er kan dan ook geconcludeerd worden dat er vanuit het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen bestaan.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:
Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.
In de handreiking wordt onderscheid gemaakt tussen twee omgevingstypen: een rustige woonwijk en gemengd gebied. In een gemengd gebied mag een kleinere richtafstand dan in een rustige woonwijk worden aangehouden. De richtafstanden mogen dan met één 'afstandstap' worden teruggebracht.
Om de situatie inzake milieuzonering inzichtelijk te maken heeft Econsultancy een onderzoek naar milieuzonering uitgevoerd: rapport "Bedrijven en milieuzonering, Derpsestraat 39 - 41 te Deurne" (15 juni 2018 2018, 3964.006 D4).
Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 7.
Econsultancy concludeert dat uit het onderzoek blijkt dat het in het kader van de goede ruimtelijke onderbouwing raadzaam is een nader akoestisch onderzoek uit te voeren naar de een nader akoestisch onderzoek uit te voeren naar de inrichtingen aan de Oude Liesselseweg 84, Van Doorneweg 9, Tramstraat 59 en Derpsestraat 53. Wanneer echter wordt uitgegaan van de bestaande activiteiten van de inrichtingen en de aanwezigheid van woningen op kortere afstand dan het plan, wordt geconcludeerd dat binnen het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Beleid Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Er moet worden getoetst aan het Bevi, het Bevt en het Bevb wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. Verder is op 1 april 2015 het Basisnet in werking getreden.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.
Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, het overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm). In het Bevi en het Bevt is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Er is sprake van een groepsrisico zodra het plan in het invloedsgebied ligt van een risicovolle activiteit. Het betrokken bestuursorgaan moet, al dan niet in verband met de totstandkoming van een besluit, expliciet aangeven hoe de diverse factoren die bijdragen aan de hoogte van het groepsrisico (waaronder zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid) zijn beoordeeld en eventuele in aanmerking komende maatregelen, zijn afgewogen. Een belangrijk onderdeel van de verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.
Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen
Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Binnen bepaalde grenzen wordt dit vervoer over weg, binnenwater en spoor gegarandeerd. Het Basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen, hoofdwaterwegen en hoofdspoorwegen.
Om de situatie rondom externe veiligheid inzichtelijk te maken heeft Econsultancy een externe veiligheidsonderzoek uitgevoerd: rapport "Onderzoek externe veiligheid Derpsestraat te Deurne " (4 april 2018, 3964.004). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 8.
Econsultancy concludeert dat er vanwege de ligging nabij de spoorlijn Eindhoven - Venlo een kwantitatieve risicoanalyse dient te worden verricht.
Het onderzoek had als doel het bepalen van het groepsrisico in relatie tot de oriëntatiewaarde uit het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Wet en Regeling Basisnet. Het plan ligt tevens binnen het invloedsgebied van een inrichting aan de Voltastraat. De gemeente Deurne heeft aangegeven dat kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico voor deze inrichting. Het tankstation aan de Liesselseweg vormt geen belemmering voor de ontwikkeling, omdat de vergunning voor het opslaan en verkopen van LPG is ingetrokken. Het plan is niet gelegen binnen een invloedsgebied van buisleidingen.
Uit de berekeningen volgt dat het groepsrisico hoger is dan de oriënterende waarde. De realisatie van het plan leidt niet tot een toename van het groepsrisico.
Verantwoording groepsrisico
Ter plaatse is er sprake van een invulling van een voormalig bedrijventerrein tussen bestaande woningen (woonwijk) in. Door deze invulling verdwijnt hinderlijke bedrijvigheid. Door de vervanging van bedrijven door woningen zijn er in de dagperiode niet meer mensen aanwezig, in de nachtperiode wel.
Spoorlijn
Het verkleinen van de kans op slachtoffers in geval van een explosie vraagt om bouwkundige oplossingen. Gevels aan de zijde van het spoor dienen versterkt te worden uitgevoerd om de vrijkomende krachten te kunnen opvangen of afbuigen. Toepassing van glas dient tot een minimum te worden beperkt, ramen worden indien mogelijk voorzien van gewapend glas. Bij voorkeur wordt de gevel blind uitgevoerd. Bij de uitwerking van dit plan moet dit nader worden vormgegeven. Bij de controle van de omgevingsvergunning is hier extra aandacht voor. In de berekeningen is nog geen rekening gehouden met de te realiseren geluidsschermen langs het spoor. Deze kunnen in beperkte mate de energie van een schokgolf absorberen.
In geval van brand op het spoor moet escalatie zo effectief mogelijk worden voorkomen en bestreden. Hiervoor zijn voorzieningen langs het spoor van primair belang. Door hydranten aan te brengen en te zorgen voor voldoende opstelplaatsen voor hulpdiensten en secundair bluswater kunnen branden beter worden bestreden. De gemeente is verantwoordelijk voor het realiseren van deze voorzieningen. Op basis van het advies van de Veiligheidsregio is gebleken dat de bluswatervoorzieningen voldoende is. Hulpdiensten kunnen een eventuele calamiteit bereiken via de Tramstraat en Fabriekstraat, parallel aan het spoor. De Hulpdiensten zijn binnen de gestelde opkomsttijden ter plaatsen. Ook het plangebied zelf is goed (tweezijdig) bereikbaar voor hulpdiensten. Volgens de data uit het Basisnet bestaat er overigens geen risico op een plasbrand ter hoogte van de locatie.
De zelfredzaamheid en mobiliteit van de hoofdbewoners van de gebouwen kan als goed worden beoordeeld. Bij een toxische wolk1 kunnen aanwezigen komen te overlijden als gevolg van blootstelling aan de toxische stof. Het daadwerkelijk overlijden hangt af van de dosis, blootstellingsduur en concentratie. Voor personen die zich in een van de buitenlucht afgesloten ruimte bevinden is de kans op overlijden 10x zo klein als voor personen buiten de ruimte. Voor hulpverleners is het van belang dat tijdig wordt gewaarschuwd zodat ramen, deuren en ventilatievoorzieningen kunnen worden gesloten. Evacuatie wordt pas in gang gezet als de situatie dat toelaat.
De ontvluchting vanuit het plangebied van de risicobronnen af is redelijk tot goed. Bij calamiteiten kan worden ontvlucht in noordelijke richting via de Toon Kortoomslaan en Derpsestraat.
Inrichting Voltstraat
De afstand van het plangebied tot het perceel aan de Voltstraat bedraagt 600 meter. De kans op slachtoffers in het plangebied als gevolg van explosies is gering. Toekomstige bewoners van het plangebied kunnen in geval van calamiteiten tijdig worden geïnformeerd over te nemen maatregelen, zoals het sluiten van ramen en deuren of in extreme gevallen ontvluchting in noordelijke richting. De inrichting zelf is goed bereikbaar voor de hulpdiensten.
Advies bevoegd gezag
Het plan is voor advies voorgelegd aan de Veiligheidsregio Brabant Zuid-Oost. Dit advies hebben wij op 4 april 2018 ontvangen en is als bijlage 9 van dit plan opgenomen. Zij adviseren:
Communiceer actief met de omwonenden in het plangebied over de risico's van het spoor en de risicovolle inrichting aan de Voltstraat. Geef daarbij aan wat omwonenden moeten doen bij een incident, namelijk vluchten van risicobron af bij dreigende explosie of schuilen bij een toxische wolk die vrijkomt. Dit bevordert de zelfredzaamheid van omwonenden.
De vluchtroutes zodanig te situeren dat van de risicobronnen af wordt gevlucht. De mogelijkheden om op eigen kracht te kunnen vluchten nemen toe door vluchtroutes zoveel mogelijk loodrecht van de risicobron af te richten. Dus weg van het spoor en de risicovolle inrichting.
Wij onderschrijven de bouwkundige oplossingen zoals beschreven in de paragraaf 'Verantwoorde groepsrisico' van het bestemmingsplan. Dit houdt in dat de gevels aan de spoorzijde dusdanig uit te voeren dat bewoners beschermt zijn tegen de hitte en krachten die vrijkomen bij een explosie. Dit vergroot de kans op minder slachtoffers. Het plangebied ligt op ongeveer 90 meter van het spoortraject. Volgens het www.evscenarioboek.nl is op die afstand de hittestraling 110 kW/m² en de druk 0,17 tot 0,03 bar.
De verantwoording groepsrisico is op basis van het advies van de veiligheidsregio aangevuld.
Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Binnen het plangebied en in de directe omgeving geen kabels of leidingen met een planologische beschermingszone die van invloed is op het plangebied.
De bescherming van de natuur is per 1 januari 2017 in Nederland vastgelegd in de 'Wet natuurbescherming' (Wnb). Deze wet vormt voor wat betreft soortenbescherming en gebiedsbescherming een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Gebiedsbescherming vanuit de Wet natuurbescherming
De Wet natuurbescherming, heeft voor wat betreft gebiedsbescherming betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden en de Beschermde natuurmonumenten. De Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden worden in Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebieden aangewezen. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied (of Beschermd natuurmonument) zijn vergunningsplichtig.
Gebiedsbescherming vanuit provinciaal beleid
De provinciale groenstructuur, bestaande uit het Brabants Natuurnetwerk (voormalige EHS) en Groenblauwe Mantel, is ruimtelijk vastgelegd in de hernieuwde Verordening ruimte Noord-Brabant 2014. Het Brabants Natuurnetwerk is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Ook de beheergebieden voor agrarische natuurbeheer behoren tot het Brabants Natuurnetwerk. De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats middels de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen.
Soortenbescherming vanuit de Wet natuurbescherming
Soortenbescherming vanuit de Wet natuurbescherming, heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, een aantal vissen, libellen en vlinders, enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde dierensoorten en een aantal vaatplanten. Voor alle soorten, dus ook voor de soorten die niet onder de aangewezen bescherming vallen, of die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt de zogenaamde 'algemene zorgplicht' (art. 1.10 Wnb). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan aanwezige soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen. De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er een ontheffing of vrijstelling is verleend.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet onder de Wet natuurbescherming vanaf 1 januari 2017 bij ruimtelijke ontwikkelingen naast de zorgplicht ook rekening gehouden worden met juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'bijlage A en B' van de Wet natuurbescherming, de door de betreffende provincie gekozen soorten uit het besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, de soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn, de soorten uit Bijlage 1 en 2 Verdrag van Bern, en Bijlage 1 verdrag van Bonn, en met alle in Europa aangewezen inheemse vogels (Vogelrichtlijn).
Op de 'Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' van het Ministerie van LNV (augustus 2009) wordt onderscheid gemaakt in verschillende categorieën vogelnesten. Van de meeste vogelsoorten zijn de nesten uitsluitend beschermd wanneer deze tijdens de broed- en nestperiode in gebruik zijn. Het gaat om soorten die jaarlijks nieuwe nesten maken. Van een aantal soorten roofvogels en uilen, koloniebroeders en gebouw bewonende vogelsoorten ('categorie 1-4 soorten') zijn de nesten en de functionele leefomgeving jaarrond beschermend. Ten slotte is er een categorie nesten van vogelsoorten die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het jaar daarvoor hebben gebroed, maar die over voldoende flexibiliteit beschikken om, als die broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen ('categorie 5-soorten'). Het is momenteel nog niet geheel duidelijk hoe de Wet natuurbescherming omgaat met deze indeling.
Vooralsnog moet ervan uitgegaan worden dat deze indeling gehandhaafd blijft. Komen soorten van de hierboven genoemde beschermingsregimes voor, dan is de eerste vraag of de voorgenomen activiteit effecten heeft op de beschermde soorten. Treden er effecten op, dan dient er gekeken te worden of er passende maatregelen getroffen kunnen worden om de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust en verblijfplaats te garanderen.
Om de situatie rondom Flora en fauna inzichtelijk te maken heeft Econsultancy een Quickscan Flora en fauna uitgevoerd: rapport "quickscan flora en fauna Derpsestraat te Deurne" (18 mei 2017, 3964.003). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 10
De aanwezigheid van geschikt habitat op de onderzoekslocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergegeven in onderstaande tabel. In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soort-gericht nader onderzoek of vergunningtrajecten. In de tabel is weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Wet natuurbescherming voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.
Overzicht geschiktheid onderzoekslocatie voor soortgroepen en te nemen vervolgstappen
Gelet op de gevonden en te verwachten ecologische waarden en de beoogde planontwikkeling is de verwachting dat de wijziging van het bestemmingsplan uitvoerbaar is. Tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden dient het bepaalde in de Wet natuurbescherming in acht te worden genomen, hetgeen goed mogelijk is.
Ten aanzien van algemene broedvogels kunnen overtredingen worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen. Daarnaast dient voor aanvang van de sloop van de bebouwing tijdig duidelijk te zijn of hier nestlocaties van huismus, gierzwaluw en verblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis en laatvlieger aanwezig zijn.
Op basis van de nader te verkrijgen informatie kan worden bepaald of verstoring/overtreding door de ingrepen ten aanzien van deze soorten aan de orde is. Middels het tijdig treffen van de juiste maatregelen en het eventueel aanvragen van een ontheffing kunnen de voorgenomen plannen alsnog worden uitgevoerd.
Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde. Wel dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht. Met betrekking tot beschermde gebieden worden geen bezwaren voorzien ten aanzien van de uitvoering van de voorgenomen plannen.
Aanvullend ecologisch onderzoek
Econsultancy heeft een aanvullend onderzoek uitgevoerd: rapport "aanvullend ecologisch onderzoek Derpsestraat te Deurne" (30 oktober 2017, 3964.011). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 11.
Door de sloop en herontwikkeling van de gebouwen worden geen vaste rust- en verblijfsplaatsen van vleermuizen verstoord. De ontwikkelingslocatie heeft daarnaast een marginale functie als foerageergebied voor vleermuizen. Er is geen sprake van het verloren gaan van essentieel foerageergebied. Door de herontwikkeling van de onderzoekslocatie worden geen vliegroutes verstoord. Overtreding ten aanzien van vliegroutes is niet aan de orde. De plannen veroorzaken dan ook geen overtreding van de Wet natuurbescherming voor vleermuizen.
Op de onderzoekslocatie zijn gedurende de veldbezoeken die plaatsvonden tijdens het broedseizoen geen in- of uitvliegende gierzwaluwen waargenomen. Op basis van de huidige onderzoeksinspanning kan worden uitgesloten dat de te slopen bebouwing een vaste rust- en verblijfplaats vormt voor gierzwaluw. De plannen veroorzaken dan ook geen overtreding van de Wet natuurbescherming voor gierzwaluwen.
Bij de voorgenomen sloop van de woning (Derpsestraat 39) is er sprake van verstoring en het wegnemen van één nestgelegenheid van de huismus. Ten behoeve van sloop dient een ontheffing te worden aangevraagd bij de Provincie Noord-Brabant, voor het verstoren/wegnemen van een vaste rust- en verblijfplaats van de huismus.
Ten behoeve van de voorgenomen herontwikkeling zullen daarnaast maatregelen genomen moeten worden om negatieve effecten ten aanzien van de huismus te voorkomen. Deze maatregelen bestaan uit het realiseren van tijdelijke verblijfplaatsen in de vorm van 2 nestkasten, sloop buiten respectievelijk de gevoelige periode van de huismus en het realiseren van nieuwe permanente voorzieningen in de nieuwbouw.
Het aspect Flora en fauna vormt geen planologische belemmering voor het plan. Er zal een ontheffing voor het verstoren van één nestgelegenheid aangevraagd worden.
Archeologie
De Wet op de archeologische monumentenzorg is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta (1992). De wet is een raamwet die regelt hoe rijk, provincie en gemeente bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem. De wet is op 1 september 2007 in werking getreden.
De wet beoogt het culturele erfgoed (en vooral het archeologische erfgoed) te beschermen. Onder archeologisch erfgoed wordt verstaan: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond, die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden.
De uitgangspunten van de wet zijn:
In de Wet op de archeologische monumentenzorg is aangegeven dat gemeentes verantwoordelijk zijn voor hun eigen bodemarchief. Dit betekent dat de gemeente bevoegd gezag is. Om te kunnen voldoen aan het gestelde in de Wet op de archeologische monumentenzorg dient de gemeente Deurne te beschikken over archeologiebeleid en een archeologische beleidskaart.
De gemeente Deurne heeft een eigen archeologisch beleid, zoals omschreven in de “Nota archeologische monumentenzorg gemeente Deurne, 2008” en vervat in de beleidsstukken “archeologische beleidskaart Deurne” en de “Archeologieverordening Deurne”.
Om de archeologische situatie inzichtelijk te maken heeft Econsultancy een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd: rapport "Archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek Derpsestraat te Deurne" (21 juni 2017, 3964.002). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 12.
Doel van het bureauonderzoek was een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied op te stellen. Dit wordt uitgevoerd door middel van het verwerven van informatie, aan de hand van bestaande bronnen, over bekende en verwachte archeologische waarden.
Met de resultaten van het archeologisch bureauonderzoek kan worden vastgesteld of binnen het plangebied archeologische waarden aanwezig (kunnen) zijn en of vervolgonderzoek dan wel planaanpassing noodzakelijk is.
Gespecificeerde archeologische verwachting
Uit de landschappelijke ligging op een dekzandrug, ver van een gradiëntsituatie naar een beekdal blijkt dat het plangebied in het Paleolithicum en Mesolithicum een ongeschikte vestigingslocatie was voor jagers-verzamelaars, maar vooral vanaf het Neolithicum een geschikte locatie is geweest voor landbouwers. In het hele plangebied kunnen archeologische resten voorkomen uit alle archeologische perioden. De kans op het voorkomen van de resten is laag voor het Paleolithicum en Mesolithicum en hoog voor resten uit het Neolithicum tot en met de Nieuwe tijd.
Resultaten inventariserend veldonderzoek
Uit de resultaten van het booronderzoek komt naar voren dat het bodemprofiel in het plangebied grotendeels verstoord is, en dan met name onder de huidige bebouwing en in de directe nabijheid hier-van. Uit het profiel van boring 9 blijkt dat er plaatselijk nog intacte delen in het plangebied aanwezig zijn, maar deze zullen relatief klein van oppervlak zijn.
Op basis van de waargenomen bodemverstoringen, kan worden geconcludeerd dat archeologische waarden niet meer in situ worden verwacht. De gespecificeerde archeologische verwachting, zoals die is weergegeven tijdens het bureauonderzoek, is door het booronderzoek bijgesteld naar laag voor alle perioden.
Advies
Econsultancy adviseerde op grond van de resultaten van het booronderzoek om het plangebied vrij te geven. Bovenstaand betrof een advies, opgesteld door Econsultancy. Het advies werd ter goedkeuring voorgelegd te worden aan het bevoegd gezag (gemeente Deurne).
Na beoordeling heeft door het bevoegd gezag een besluit genomen. Het bevoegd gezag heeft besloten om een proefsleuvenonderzoek uit te laten voeren voorafgaand aan de ondergrondse sloop van de huidige bebouwing verspreid over het gehele plangebied.
Wanneer behoudenswaardige archeologische resten worden aangetroffen en deze ex situ behouden dienen te blijven zal een archeologische opgraving plaats moeten vinden.
Voordat het proefsleuvenonderzoek uitgevoerd wordt is een Programma van Eisen opgesteld. Dit Programma van Eisen is als bijlage 13 bij deze toelichting opgenomen.
Proefsleuvenonderzoek
De resultaten van het proefsleuvenonderzoek zijn nog niet bekend.
Cultuurhistorie
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) verplicht gemeenten om het aspect cultuurhistorie uitdrukkelijk mee te wegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Cultuurhistorische waarden worden vaak in één adem genoemd met archeologische waarden. Deze waarden verschillen echter van archeologische waarden. Cultuurhistorische waarden zijn waarden die zichtbaar zijn in het landschap en aanwezige (bebouwings-) structuur en 'iets vertellen' over het (cultuurhistorische) verleden van het gebied.
Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig.
Het aspect cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Besloten is een proefsleuvenonderzoek uit te voeren.
De resultaten van het onderzoek zijn nog niet bekend. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie Gematigd' is op de verbeelding gehandhaafd.
Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap Aa en Maas.
De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets.
De waterparagraaf beschrijft zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).
In deze paragraaf is het relevante vigerende beleid opgenomen.
De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel hebben in de Noord- Brabantse Waterschapsbond (NBWB) besloten om de keuren te uniformeren en tegelijkertijd te dereguleren.
Hierbij is aangehaakt bij het landelijke uniformeringsproces van de Unie van Waterschappen. Er is conform het nieuwe landelijke model een sterk gedereguleerde keur opgesteld, met bijbehorende algemene regels en beleidsregels. Deze zijn voor de drie waterschappen gelijkluidend.
In de keur is opgenomen dat het is in beginsel verboden is om zonder vergunning neerslag door toename van de verharde oppervlakte of door afkoppelen van de bestaande oppervlakte, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Dit verbod is van toepassing tenzij:
Benodigde retentiecapaciteit (in m3) = toename verhard oppervlak (in m2) x gevoeligheidsfactor x 0,06.
Daarbij dient de voorziening te voldoen aan de volgende voorschriften:
Bij ontwikkelingen waarbij de toename van het verhard oppervlak 2.000 m2 of groter is, wordt vanuit het waterschap retentie geëist.
Elke nieuwe ontwikkeling dient te voorzien in 60 mm waterberging binnen het plangebied. Verder conformeert de gemeente Deurne zich ten aanzien van het omgaan met hemelwater aan het beleid van het waterschap Aa en Maas.
Om de waterhuishoudelijke situatie inzichtelijk te maken heeft Econsultancy een Watertoets uitgevoerd: rapport "watertoets Derpsestraat te Deurne" (13 juni 2018, 3964.007). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 14.
Hierna is een samenvatting van de rapportage opgenomen.
Hemelwaterafvoersysteem
De planlocatie betreft een terrein dat ondermeer bebouwd is met enkele woningen en bedrijfsgebouwen. Het onbebouwde terreindeel is, voor zover bekend, grotendeels verhard met klinkers. De initiatiefnemer is voornemens om op de locatie nieuwe woningen te realiseren. Het toekomstig af te koppelen verhard oppervlak bedraagt ± 5.300 m2. Ten opzichte van de huidige situatie zal ten aanzien van de ontwikkeling het verhard oppervlak afnemen met 4.300 m2.
De doorlatendheid van de aanwezige matig fijne zandlagen wordt geclassificeerd als goed tot zeer goed doorlatend. Wel dient bij de aanleg van de infiltratievoorzieningen rekening te worden gehouden met de aanwezige leemlagen die in het zuid en zuidoostelijk deel van de locatie op wisselende dieptes tussen de 2,0 m -mv en 4,0 m -mv zijn aangetroffen.
Op basis van het af te koppelen verhard oppervlak en de bergingseis bedraagt de totale waterbergingsopgave voor het plangebied in totaal circa 318 m3 (5.300 m2 x 0,06).
Woningen Derpsestraat
Bij de realisatie van een hemelwatersysteem wordt, op basis van het inrichtingsplan, verwacht dat de twee woonblokken (4 woningen), die direct aan de Derpsestraat zijn gelegen niet op het toekomstig systeem worden aangesloten maar hun hemelwater op eigen terrein verwerken. Dit vanwege de geïsoleerde ligging t.o.v. de centrale voorziening.
Om inzicht te krijgen in het ruimtebeslag die bij een (potentiële) voorziening voor deze woningen hoort, is een voorziening uitgewerkt waarbij het hemelwater van de 4 woningen wordt geborgen middels kratten. Om de wateropgave van circa 8 m3 per woning met kratten te kunnen bergen zijn per woning in totaal 20 kratten benodigd. Wanneer de kratten niet worden gestapeld, is per woning een minimaal oppervlak benodigd van circa 15 m2. Ter plaatse van de toekomstige opritten aan de voorzijde van de woningen is voldoende ruimte (± 30 m2) om kratten te plaatsen. De benodigde 32 m3 waterberging van de 4 woningen wordt dus op de percelen aan de Derpsestraat gerealiseerd.
Woningen binnengebied
De resterende berging voor de woningen in het binnengebied bedraagt 286 m3 (318 m3 – 32 m3). Om inzicht te krijgen in het ruimtebeslag die bij een (potentiële) voorziening hoort, is een voorziening uitgewerkt waarbij het hemelwater wordt geborgen middels een IT-riool met grondverbetering. Wanneer wordt uitgegaan van een permeobuis met diameter 800 mm is per strekkende meter circa 0,5 m3 in het riool beschikbaar. Om de berging te vergroten is grondverbetering noodzakelijk. In het totale systeem is derhalve een berging beschikbaar van 1 m3 per strekkende meter. In het toekomstig plan bedraagt de totale weglengte circa 230 meter. Indien het IT- riool over het gehele wegtraject wordt aangelegd is er een resterende wateropgave van 56 m3 (286 m3 - 230 m3).
De resterende wateropgave kan middels infiltratiekratten onder de parkeervakken worden geborgen. Om de wateropgave van circa 56 m3 met kratten te kunnen bergen zijn in totaal 137 kratten benodigd. Wanneer de kratten niet worden gestapeld is een minimaal oppervlak benodigd van ± 84 m2 om 117 kratten te kunnen plaatsen (1,2 m x 0,6 m x 117). Ter plaatse van de toekomstige parkeervakken is voldoende ruimte aanwezig om de kratten te plaatsen.
Riolering
Het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) zal in de toekomstige situatie worden aangesloten op het bestaande rioleringsstelsel in de omgeving. De toename bedraagt circa 10,2 m3.
Conclusie
Op basis van de randvoorwaarden en uitgangspunten is de ontwikkeling in zowel ruimte als tijd waterneutraal uit te voeren. Er worden dan ook vanuit het oogpunt van de waterhuishouding geen belemmering verwacht ten aanzien van de bestemmingswijziging en de uitvoering van het plan.
Uit de reactie van het waterschap Aa en Maas bleek dat in de waterparagraaf voor hen niet duidelijk genoeg beschreven was dat voldaan werd aan de benodigde waterbergingscapaciteit. Bovenstaande tekst is daarom verduidelijkt.
Het aspect water vormt geen planologische belemmering voor het plan.
In paragraaf 2.2.2 Verkeer en parkeren is een beschrijving van de verkeersaspecten opgenomen.
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van woningbouw mogelijk. Dit kan leiden tot een m.e.r.-plicht.
Ontwikkeling van woningen
De beoogde ontwikkeling en de hiervan deel uitmakende onderdelen komen in lijst C van de bijlage van het Besluit m.er. niet als activiteit voor. Met betrekking tot de ontwikkeling is in onderdeel D (11.2) van de bijlage van het Besluit m.e.r. het volgende opgenomen: “de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.” De voorgenomen ontwikkeling ligt ver onder de drempelwaarde die is opgenomen in kolom 2, namelijk een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 woningen of meer of een bedrijfs-
vloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. Er is voor de activiteit derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-beoordelingsplicht. Er dient wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd.
Wet natuurbescherming (passende beoordeling en plan-m.e.r.-plicht)
Naast het Besluit m.e.r. is de Wet natuurbescherming van belang om te bepalen of een plan-MER noodzakelijk is. In de Wet natuurbescherming is opgenomen dat wanneer significante effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten een plan-MER in procedure dient te worden gebracht. Wanneer aangetoond kan worden dat er geen significante effecten zijn te verwachten is een plan-MER niet noodzakelijk. Uit paragraaf 4.2 Ecologie blijkt dat van significante effecten die kunnen leiden tot een noodzaak tot het uitvoeren van een passende beoordeling of plan-m.e.r.-plicht geen sprake is.
Conclusie
De omvang van de ontwikkeling ligt ver onder de drempelwaarden die zijn opgenomen in kolom 2, namelijk een aaneengesloten gebied en 2.000 woningen of meer. Er is voor de activiteit derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-(beoordelings)plicht. Er dient wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd. Het bestemmingplan heeft geen significante gevolgen op een Natura 2000-gebied. Er hoeft derhalve geen passende beoordeling te worden uitgevoerd en vanuit de Wet natuurbescherming geldt geen m.e.r.-plicht.
Op basis van paragraaf 7.6 van de Wet milieubeheer (Wm), dient degene die een activiteit wil ondernemen, aangewezen krachtens artikel 7.2, eerste lid, onder b, en voornemens is een verzoek in te dienen tot het nemen van een besluit als bedoeld in het vierde lid van dat artikel, dit voornemen schriftelijk mee te delen aan het bevoegd gezag. Bij de mededeling dient in iedergeval de informatie te worden verstrekt zoals omschreven in artikel 7.16 lid 2 tot en met 4 Wm. Op basis van artikel 7.17 Wm, dient het bevoegd gezag uiterlijk zes weken na de datum van ontvangst een beslissing te nemen omtrent de vraag of bij de voorbereiding van het betrokken besluit voor de activiteit, vanwege de belangrijke nadelige gevolgen die zij voor het milieu kan hebben, een milieueffectrapport moet worden gemaakt. Middels deze paragraaf wordt invulling gegeven aan de vereisten van artikel 7.16 Wm, op basis waarvan het bevoegd gezag op grond van artikel 7.17 Wm een beslissing kan nemen.
De achterliggende gedachte bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een m.e.r.-procedure nodig is. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
In deze paragraaf wordt getoetst of op basis van de criteria die genoemd zijn in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd moet worden. Het gaat hierbij om de volgende criteria (zie ook onderstaande tabel):
De vormvrije m.e.r.-beoordeling is opgesteld op basis van de onderzoeken die uitgevoerd zijn in het kader van het bestemmingsplan
In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden.
Gezien het vorenstaande en indien het plan wordt vergeleken met de drempelwaarden uit onderdeel D van het Besluit m.e.r. kan worden geconcludeerd dat er, rekening houdend met:
sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is. Bij elk plan is sprake van invloed op het milieu, maar deze is niet zodanig dat normen worden overschreden. De potentiële effecten van het plan, in relatie tot de kenmerken en de plaats van het plan, zijn dusdanig beperkt van aard en omvang dat dit geen significant nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.
De economische uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling betreft twee aspecten. Ten eerste moet het realiteitsgehalte van de plannen worden aangetoond: is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling. Ten tweede moet de financiële uitvoerbaarheid worden onderbouwd: zijn alle kosten die de gemeente moet maken ten behoeve van het initiatief gedekt.
Het plan betreft een particulier initiatief, waarvan alle kosten en risico's voor rekening van de initiatiefnemer komen. Het plan wordt economisch uitvoerbaar geacht.
In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwactiviteiten genoemd waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan verplicht is. De in voorliggend bestemmingsplan opgenomen ontwikkelingen behoren tot deze in het Bro genoemde bouwactiviteiten. Op basis van artikel 6.12 lid 2a Wro is het vaststellen van een exploitatieplan echter niet verplicht, omdat de gemeente en grondeigenaar een (anterieure) overeenkomst hebben gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over het kostenverhaal. Het kostenverhaal is derhalve 'anderszins verzekerd'. Het opstellen van een exploitatieplan is niet vereist.
In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het plan juridisch is vertaald. Deze juridische vertaling is bindend.
Het bestemmingsplan bestaat uit:
De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en ook bij de verklaring van de bestemmingen en planregels, en in het bijzonder ten aanzien van de regels inzake afwijkingen.
De planregels vormen de juridische regels voor gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
De verbeelding geeft de geografische ligging van de bestemmingen en aanduidingen weer. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan voldoet aan de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.
De indeling van de planregels is als volgt.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Hoofdstuk 4 Overgangsregels
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Begrippen (artikel 1)
In dit artikel zijn de begrippen die in de planregels worden gehanteerd gedefinieerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Wijze van meten (artikel 2)
In dit artikel is aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Bestemming Woongebied (artikel 3)
Binnen deze bestemming is wonen (in de bestaande woningen) toegestaan.
Binnen het besluitvlak zijn ook wegen, paden en parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en speelvoorzieningen toegestaan.
In de bouwregels is bepaald dat het bouwen van nieuwe woningen uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden', waarbij het aantal nieuwe woningen niet meer mag bedragen dan aangeduid.
Voor de bouw van nieuwe woningen of de herbouw van bestaande woningen zijn regels opgenomen met betrekking tot de situering, diepte en hoogte van de woningen. De dakhelling mag niet minder dan 25 en niet meer dan 60 graden bedragen. In het bestemmingsplan wordt uitgegaan van het zogenaamde envelop-principe.
Dit houdt in dat binnen een bepaalde voorgeschreven dakhelling (in dit geval niet minder dan 25 en niet meer dan 60 graden) ook andere dakconstructies zijn toegelaten, mits de voorgestelde dakoplossing van het bouwplan blijft binnen de denkbeeldige lijnen van deze dakhelling.
Het bebouwingspercentage van het bouwperceel mag niet meer bedragen dan 50%, met uitzondering van percelen kleiner dan 250 m2, die voor 60% mogen worden bebouwd.
In de regels is een bijgebouwenregeling opgenomen. De maximale oppervlakte aan bijgebouwen is afhankelijk van de grootte van het bouwperceel, waarbij altijd het maximum bebouwingspercentage van het totale perceel (50% of 60%) in acht moet worden genomen. In de gebruiksregels zijn regels opgenomen voor aan-huis-verbonden beroepen en is aangegeven onder welke voorwaarden het bevoegd gezag een aan-huis-verbonden bedrijf of een internetwinkel kan toestaan.
Waarde - Archeologie Gematigd (artikel 4)
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie Gematigd' is opgenomen voor de gronden die op de gemeentelijke archeologische beleidskaart zijn aangeduid als 'gematigde archeologische verwachting'. De juridische regeling bevat de mogelijkheid om, op basis van een archeologisch onderzoek, voorwaarden aan een omgevingsvergunning voor het bouwen te verbinden ter bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Daarnaast is een omgevingsvergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden opgenomen. Werkzaamheden die minder diep zijn dan 50 centimeter onder maaiveld en/of kleiner dan 1.000 m2 zijn niet vergunningplichtig.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Anti-dubbeltelregel (artikel 5)
In dit artikel is bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor bouwen hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.
Algemene bouwregels (artikel 6)
In de algemene bouwregels is een regeling opgenomen voor de overschrijding van bouwgrenzen en besluit(sub)vlakgrenzen. Daarnaast is bepaald dat, als bestaande
egaal gerealiseerde) maten meer of minder bedragen dan in de gebiedsregels is aangegeven, deze maten als maximale of minimale maat mogen worden aangehouden.
Algemene gebruiksregels (artikel 7)
In de algemene gebruiksregels is aangegeven welk gebruik in ieder geval als strijdig gebruik wordt aangemerkt en zijn afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor het realiseren van een afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg, voor bed & breakfastvoorzieningen en voor kamerverhuur en logies. Daarnaast is een regeling opgenomen voor het parkeren.
Algemene afwijkingsregels (artikel 8)
In de algemene afwijkingsregels is aangegeven in welke gevallen het bevoegd gezag een omgevingsvergunning voor het afwijken kan verlenen. Het betreft beperkte afwijkingen van de regels van de beheersverordening.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht (artikel 9)
Voor volgens de regels afwijkende bestaande bebouwing is voor de omvang, het onderhoud en de herbouw een overgangsregel opgenomen. Dit artikel bevat tevens een overgangsregel ten aanzien van het voortzetten van bestaand gebruik dat in strijd met het bestemmingsplan is.
Slotregel (artikel 10)
Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Het bestemmingsplan doorloopt de gebruikelijke procedure op grond van artikel 3.9a Wro. De voorziene procedurestappen zijn:
Het voorontwerpbestemmingsplan is op woensdag 25 november 2017 tijdens een inloop/informatieavond aan de omgeving getoond. De belangstellenden konden deze avond hun vragen stellen. Met enkele omwonenden zijn afspraken gemaakt om de individuele situatie te bespreken.
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro zal het ontwerpbestemmingsplan toegezonden worden aan de betrokken instanties.
Op grond van artikel 3.8 Wro heeft het ontwerpbestemmingsplan met ingang van 29 juni 2018 tot en met 9 augustus 2018 ter visie gelegen. Het verslag van de tervisielegging en de beantwoording van de ingekomen zienswijzen is opgenomen als bijlage bij het vaststellingsbesluit.
Op 14 mei 2019 is het ontwerpbestemmingsplan gewijzigd vastgesteld.