Plan: | Buitengebied-West |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0736.BP018BgbWest-va02 |
Het bestemmingsplan Buitengebied - West is op 21 februari 2019 vastgesteld door de gemeenteraad van De Ronde Venen. Het plan is na een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak inmiddels gedeeltelijk onherroepelijk in werking. De uitspraak (201903497/1/R4, d.d. 10-11-2021) is met identificatienummer NL.IMRO.0736.BP018BgbWest-gu01 gepubliceerd op ruimtelijkeplannen.nl. De Afdeling heeft de gemeente De Ronde Venen opgedragen een deel van de uitspraak binnen vier weken te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de voorziening ruimtelijkeplannen.nl, waar bij deze invulling aan gegeven is. Deze verwerking houdt met betrekking tot het perceel Amstelkade 118 in dat ter plaatse de bestemming Bedrijf vernietigd is, waarbij de rechtsgevolgen met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder a van de Awb door de Afdeling in stand zijn gelaten. Dit leidt er per saldo toe dat de bestemming Bedrijf voor het betreffende perceel, op grond van dit bestemmingsplan blijft gelden zoals bepaald tijdens de vaststelling van dit plan. De uitspraak geeft verder aanleiding om over een aantal plandelen die door de uitspraak vernietigd zijn, een nieuw besluit te laten nemen door de gemeenteraad. Dat besluit dient nog genomen te worden. Voor één van de ingestelde beroepen is nog geen uitspraak gedaan. De reden hiervoor is dat één van de leden van de meervoudige kamer van de Afdeling bestuursrechtspraak eervol ontslag heeft gekregen en is vervangen. Omdat de zittingskamer is gewijzigd, is de mogelijkheid gegeven aan appellanten een nieuwe nadere zitting te houden. Een van de appellanten heeft aangegeven een nieuwe nadere zitting te willen. Deze nadere zitting wordt op 17 januari 2022 gehouden. |
Even op adem komen tussen de steden Utrecht en Amsterdam. Diep inademen en de geur ruiken van vers gemaaid grasland. Zo ver het oog reikt zie je lange, smalle weidegronden afgewisseld met watergangen. Hier en daar koeien en schapen in de wei. De horizon wordt onderbroken door opgaand groen en bebouwing, kronkelend langs de Kromme Mijdrecht. Hollandser kan het haast niet. Zelfs de oer-Hollandse geschiedenis van inpoldering en verdediging is herkenbaar in het landschap. De veenontginningen, de inklinking en ontwatering, de plasvorming door turfwinning, de droogmakerij en de verdedigingswerken van de Stelling van Amsterdam. Je kunt het landschap lezen. En ervan genieten, op de fiets of met een verrekijker turend naar de vele weidevogels bijvoorbeeld in de polder Groot Mijdrecht, een waar eldorado voor vogels.
Het is de gemeente er dan ook veel aan gelegen om deze landschaps-, cultuurhistorische en natuurwaarden te behouden, beschermen en waar mogelijk te ontwikkelen. Deze ambities heeft zij uitgesproken en uitgewerkt in zowel de Structuurvisie als de Landschapsnota De Ronde Venen 2030. Daarmee is er een ruimtelijk toetsingskader gecreëerd voor de ontwikkeling van het buitengebied.
Hoewel er wettelijk geen verplichting meer is om bestemmingsplannen iedere 10 jaar te actualiseren, hecht de gemeente er waarde aan om over een actueel bestemmingsplan te beschikken, waarin ze haar ambities, visie en beleid doorvertaald in een juridisch-planologisch kader, zodat duidelijk wordt wat wel en niet gewenst en mogelijk is wat betreft gebruik en bouwen. Om deze reden is besloten een nieuw bestemmingsplan voor het buitengebied op te stellen waarin het reeds stevige fundament een plaats krijgt.
Met onderhavig plan wordt een actueel juridisch-planologisch kader geboden voor het westelijke gedeelte van het Buitengebied van gemeente De Ronde Venen.
Het plangebied omvat het westelijke deel van het buitengebied van De Ronde Venen. Hierbij hoort niet het gebied rond Botshol, wat onderdeel is van het bestemmingsplan Buitengebied Abcoude, vastgesteld in 2009. Voor Fort Uithoorn loopt een aparte procedure en daarom is ook deze locatie buiten het plangebied gelaten. Ook de Vinkeveense Plassen worden hierbij niet meegenomen. De opgaven voor dit gebied verschillen van die voor het Buitengebied West en richten zich specifiek op het toekennen van nieuwe bouw- en gebruiksmogelijkheden voor de legakkers en de zandeilanden, wel of geen bewoning van recreatieverblijven en het duurzaam in stand houden van de Vinkeveense Plassen als waardevol natuur- en recreatiegebied
Daarnaast is er voor gekozen om 4 agrarische bedrijven uit het bestemmingsplan Lintbebouwing Vinkeveen over te hevelen en toe te voegen aan het bestemmingsplan Buitengebied-West. Het betreft de volgende 4 bedrijven:
Gezien het van toepassing zijnde beleid op deze percelen en de mogelijke ontwikkelingsruimte passen deze percelen beter in het bestemmingsplan Buitengebied West.
Verder zijn in de bestemmingsplan de volgende vastgestelde bestemmingsplannen geïntegreerd:
Ook de verleende wijzigingsplannen en omgevingsvergunningen zijn opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied West.
Tot slot zijn twee specifieke percelen uit het plangebied geknipt. Dit betreft het Fort Uithoorn en de Hoofdweg 85C. Voor de eerste locatie wordt een eigen bestemmingsplan opgesteld, terwijl dit voor de tweede locatie recent is gebeurd.
Figuur 1.1 Plangebied
Het opstellen van een nieuw bestemmingsplan voor het westelijke gedeelte van het buitengebied van de gemeente De Ronde Venen is geen eenduidige opgave: het is al lang niet meer zo dat het buitengebied exclusief terrein is voor agrariërs, koeien en akkers. Tegenwoordig is er in het buitengebied ook plaats voor burgers die mooi landelijk willen wonen, niet-agrarische bedrijvigheid, natuurliefhebbers en een scala aan recreatieve activiteiten. De gemeente zet dan ook in op een breed gedragen bestemmingsplan en wil belanghebbende en stakeholders bij het planproces betrekken: een goed plan maak je immers samen.
Procesplan
De gemeente heeft voorafgaand aan het opstellen van het bestemmingsplan een 'Procesplan bestemmingsplan Buitengebied West' gemaakt, waarin het proces in hoofdlijnen wordt gestructureerd en de verschillende fases en besluitvormingsmomenten worden beschreven. Per fase wordt dit gedetailleerder uitgewerkt, waarbij steeds gebruik gemaakt kan worden van de ervaringen in de fase ervoor. Het procesplan heeft als doel een kader te bieden voor het proces van totstandkoming van een nieuw bestemmingsplan voor het westelijke buitengebied van De Ronde Venen. Hierbij wil de gemeente nadrukkelijk alle direct betrokkenen betrekken. Dit geldt dus voor zowel eigenaren, bewoners als gebruikers van het plangebied. Gezien de problematiek van het Buitengebied verwacht de gemeente niet dat iedereen ten aanzien van de opgave voor het plangebied dezelfde mening is toegedaan. Wel wil de gemeente dat iedereen zich betrokken en gehoord voelt en de kans heeft gekregen om input te leveren voor en te reageren op het bestemmingsplan Buitengebied West.
Individuele gesprekken
Vanuit deze gedachte heeft de gemeente alle eigenaren, inwoners en gebruikers van het plangebied uitgenodigd om eventuele wensen en plannen bij de gemeente kenbaar te maken. Als vervolg hierop zijn met veel verzoekers individuele gesprekken gevoerd, waarin zowel is gevraagd naar de gewenste ontwikkelingsmogelijkheden ten aanzien van het eigen perceel als naar algemene aandachtspunten voor het bestemmingsplan.
Alle verzoekers hebben een reactie gekregen of hun verzoek past binnen de uitgangspunten en de beleidskaders voor het nieuwe bestemmingsplan. Aan verzoekers wiens verzoek planologisch haalbaar lijkt, is gevraagd hun verzoek verder te onderbouwen, zodat ook duidelijk wordt of het verzoek past binnen specifieke ruimtelijke wetgeving, zoals bijvoorbeeld de milieuregelgeving.
Uiteindelijk zijn er 8 ontwikkelingen in dit bestemmingsplan opgenomen op basis van zo'n ruimtelijke onderbouwing, waarmee de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling is aangetoond.
Overleg partners
Voorafgaand aan het opstellen van het voorontwerpbestemmingsplan en het PlanMER zijn een Startnotitie en een Notitie reikwijdte en detailniveau opgesteld. Hierin zijn de uitgangspunten voor het bestemmingsplan en de planMER opgenomen. Deze uitgangspunten zijn aan de partners (zoals LTO, natuur- en historische verenigingen en dorpscomité's) voorgelegd en besproken in een overleg op 9 juni 2016. De documenten zijn op basis van de opmerkingen aangepast en hebben als basis gediend voor het opstellen van het voorontwerpbestemmingsplan en de PlanMER. Het eerste concept van het voorontwerpbestemmingsplan is eveneens met de partners besproken in een overleg op 20 april. De reacties zijn verwerkt in het definitieve voorontwerpbestemmingsplan.
Nadien hebben ook bij de ontwerp- en vaststellingsfase overleggen plaatsgevonden met deze overlegpartners. Op ieder van deze momenten zijn de betreffende partijen betrokken bij en bijgepraat over verdere aanpassingen aan het plan. Uiteindelijk hebben gedurende het gehele planproces 5 van deze overleggen plaatsgevonden.
Vervolgproces
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 2 juni 2017 zes weken lang voor een ieder ter inzage gelegd. De gemeente heeft alle betrokkenen, eigenaren, inwoners en gebruikers uitgenodigd om op het plan te reageren op de voorgestelde bestemming voor hun perceel. De gemeente heeft via analoge en digitale media bericht over de terinzagelegging en bood de mogelijkheid om te reageren op en overleg te voeren over het bestemmingsplan. De inspraakreacties die zijn ingediend, zijn beantwoord in de Inspraaknota bestemmingsplan Buitengebied-West. Veel van de inspraakreacties gaven aanleiding tot het aanpassen van het bestemmingsplan. Deze aanpassingen zijn doorgevoerd in het ontwerpbestemmingsplan dat vervolgens opnieuw is gepubliceerd.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 6 april 2018 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode bestond de mogelijkheid hier zienswijzen op in te dienen. De ontvangen zienswijzen zijn vervolgens door de gemeente behandeld en beantwoord in de Nota van zienswijzen bestemmingsplan Buitengebied-West. De laatste stap is geweest dat de gemeenteraad op 21 februari 2019 met de Nota van zienswijzen heeft ingestemd en het bestemmingsplan - met inbegrip van aanpassingen die uit de Nota van zienswijzen volgden - heeft vastgesteld.
De toelichting bevat in hoofdstuk 2 een ruimtelijke en functionele beschrijving van het plangebied.
In hoofdstuk 3 zijn het speelveld (de beleidskaders) en de spelregels (relevante wet- en regelgeving) opgenomen. In Hoofdstuk 4 worden de opgaven geschetst waarop het bestemmingsplan antwoord moet geven. Hoofdstuk 5 geeft een uitwerking van de opgaven en is een eerste aanzet voor de regels. Uitgelegd wordt waarom bepaalde keuzes zijn gemaakt ten aanzien van de bestemmingslegging en de bijbehorende gebruiks- en bouwmogelijkheden.
Hoofdstuk 6 geeft de resultaten van de wettelijk verplichte onderzoeken op het gebied van cultuurhistorie en landschap, ecologie, milieu en verkeer.
In Hoofdstuk 7 wordt een verantwoording gegeven van de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Deze toelichting geeft aan welke beleidsinhoudelijke keuzes zijn gemaakt ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkeling van het buitengebied. Om deze keuzes beter te kunnen plaatsen of te motiveren, wordt in dit hoofdstuk een beschrijving gegeven van de ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied.
De beschrijving van het landschap vindt in twee stappen plaats. Allereerst wordt ingegaan op de ontstaansgeschiedenis. Vervolgens wordt ingegaan op de landschappelijke hoofdstructuur.
Ontginningsgeschiedenis
De Ronde Venen, was vroeger een groot 'veeneiland' op enige afstand van de Vecht. Het werd omgeven door de rivieren Amstel, Oude Waver en Kromme Mijdrecht. In de buurt van de rivieren bestond de begroeiing uit moerasbos, verder bij de rivieren vandaan lagen uitgestrekte veenmosgebieden. Kletsnatte moerassen waar de mens op dat moment nog weinig te zoeken had. Dat veranderde in de loop van de Middeleeuwen.
De ontginning van het Utrechts-Hollands veengebied startte in 1085 toen de Bisschop Koenraad van Utrecht het gebied van De Ronde Venen schonk aan het Kapittel van Sint Jan en aan de heer van Abcoude. Ontginning was noodzakelijk vanwege de toename van de bevolking en de daarmee gepaard gaande voedselbehoefte en uiteraard vanwege de gewenste inkomens-vergroting voor de machthebbers. Maar snelheid was ook geboden om de expansiedrift van de graaf van Holland tegen te houden. Onder strakke regie van de Bisschop en de kapittels werd het gebied op zeer systematische wijze ontgonnen. Het karwei was begin 14de eeuw afgerond en was daarmee een uniek fenomeen in Europa.
Figuur 2.1 Ontginning door de tijd heen, bron: Provincie Utrecht 'tastbare tijd'
Vanaf de oeverwallen van bestaande riviertjes werd het gebied ontgonnen. In De Ronde Venen gebeurde dit vanaf de veenriviertjes Kromme Mijdrecht, Drecht, Waver en Winkel. Vanaf daar is in de middeleeuwen het grote veenkussen radiaal ontgonnen naar een centraal gelegen hoger punt. Met dijken dwars op de hoofddijken, de zuwes, werd het gebied in taartpunten verdeeld en in opstrekkende stroken ontgonnen. Halverwege vestigden zich de ringvormige boerderijlinten van Vinkeveen, Wilnis, Mijdrecht en Waverveen.
In De Venen is in de 17de en 18de eeuw turf gewonnen. De vraag naar turf nam toe vanwege het gebruik in woonhuizen en bedrijven. De turfwinning heeft geresulteerd in een gebied met verbreed slotenpatroon, legakkers en petgaten. Legakkers zijn smalle stroken land waarop het veen te drogen werd gelegd. Steeds dieper werd het veen uitgebaggerd, ook onder water. Resterende stroken land kalfden af en verdwenen in het water, waardoor plassen ontstonden. Door het afgraven van het veen kwam de oude zeeklei weer aan de oppervlakte en werden kreekruggen weer zichtbaar in het landschap.
Vanwege het gebrek aan landbouwgrond en vanwege de dreiging van zulke grote wateroppervlakken werden in de 19de eeuw in het noorden droogmakerijen gerealiseerd door het droogmalen van de plassen. Om het kwelwater uit deze droogmakerijen weg te pompen, moesten ringvaarten en ringdijken aangelegd worden. De droogmakerijen werden rationeel verkaveld: lange, smalle kavels, loodrecht op of evenwijdig aan de wegen.
Tussen 1883 en 1914 werd als laatste grote verdedigingslinie van ons land de Stelling van Amsterdam aangelegd. In het Utrechtse deel vormden de riviertjes de Amstel, de Waver en de Winkel de hoofdverdedigingslijn. Hierlangs kwamen, op regelmatige afstanden, lage, goed gecamoufleerde forten: Uithoorn, Waver-Amstel, het onvoltooide Botshol en Winkel. De direct ten zuiden gelegen, verzonken droogmakerijen (tot zes meter onder NAP) waren zeer geschikt om bij oorlogsdreiging te inunderen.
Landschappelijke hoofdstructuur
De structuur van het landschap van de gemeente De Ronde Venen is bepaald door de natuurlijk uitgangssituatie en de ontginning van het gebied en kan op basis daarvan worden onderverdeeld in drie deelgebieden:
De hooggelegen stroken land tussen de droogmakerijen in, waar het veen niet afgegraven is, wordt het bovenland genoemd. Het zijn hooggelegen restanten van het middeleeuwse veenlandschap. Het bovenland ligt dan ook enkele meters hoger dan de drooggemalen polders zoals Wilnis-Veldzijde en de polder Groot -Mijdrecht. Kenmerkend dan ook is dat op de droogmakerijen gekeken kan worden en vanuit de droogmakerij op de hoger gelegen kernen zoals De Hoef. Het verkavelingspatroon in de bovenlanden is kleinschaliger, de percelen zijn smaller en de sloten grilliger van vorm. Het landschap is minder open door de aanwezigheid van kleine landschapselementen zoals boerengeriefbosjes, moerassen, elzen- en wilgenknotsingels.
De drie droogmakerijen aan de westkant van de Ronde Venen worden de Eerste -, Tweede - en Derde Bedijking genoemd. In het centrum van de Ronde Venen ligt de polder Groot Mijdrecht en westelijk van de Wilnisse Zuwe ligt een van de diepste polders van Nederland de polder Veldzijde. Het landschap in de droogmakerijen wordt gestructureerd door weg- en erfbeplantingen en de waterkeringen. Kleine landschapselementen die het landschap meer structuur geven, komen hier niet voor. De droogmakerijen liggen lager, hebben een open karakter en zijn rationeel verkaveld met lange strakke, haaks op elkaar staande wegen. Langs de rechte polderwegen liggen de huizen en de boerderijen op de kop van de kavels.
De Vinkeveense Plassen zijn uitgeveende gebieden die niet zijn drooggemalen, maar als open water zijn gehandhaafd. Ruimtelijk gezien is het landschap vrij open; alleen langs de randen en op enkele overgebleven legakkers zorgen bebouwing en beplanting plaatselijk voor meer beslotenheid. De Vinkeveense Plassen zijn door de jaren heen van grote betekenis geweest. Eerst voor het leveren van turf. Daarna voor de winning van zand voor de Amsterdamse Bijlmer. En nu zijn de plassen een belangrijk recreatiegebied met honderdduizenden bezoekers per jaar.
De cultuurhistorische waarden hangen nauw samen met de landschappelijke waarden. De cultuurhistorische waarden worden bepaald door de mate waarin het menselijk ingrijpen, door de geschiedenis heen, nog aan het landschap is af te lezen. In de vorige paragraaf is beschreven op welke wijze het plangebied is ontgonnen en wat daar nog van in het landschap is terug te vinden. Bescherming van de landschapswaarden zorgt indirect dus ook voor de bescherming van de cultuurhistorische waarden.
Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS)
De CHS-waardering van de provincie kent vier prioritaire thema's waarop actief beleid gevoerd wordt en die geborgd zijn in de Provinciale Ruimtelijke Verordening:
Figuur 2.2 Cultuurhistorie, Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028 (Herijking 2016)
Bijna het gehele plangebied is aangewezen als 'agrarische cultuurlandschap'. De stelling van Amsterdam is aangewezen als 'militair erfgoed'.
Agrarisch cultuurlandschap
Op basis van gaafheid en representativiteit van de verkavelingsstructuur en op basis van de samenhang van de agrarische patronen en de bebouwingslinten zijn in het Groene Hart vijf gebieden geselecteerd waar de provincie specifieke aandacht vraagt voor de cultuurhistorische waarden. De Ronde Venen behoort tot een van de vijf geselecteerde gebieden. Vanwege de ligging in het landschap Groene Hart zijn ook de kernkwaliteiten openheid, (veen)weidekarakter (incl. strokenverkaveling, lintbebouwing, etc.), landschappelijke diversiteit en rust & stilte, mede bepalend.
Militair erfgoed
De Stelling van Amsterdam is een verdedigingslinie (kringstelling) rond de hoofdstad, aangelegd aan het eind van de negentiende eeuw. Het betreft een 135 kilometer lange gesloten ring van dijken, dammen, sluizen, forten en inundatiegebieden, ingepast in het landschap. De forten markeren de plaats van de linie in het landschap. Zij liggen in de oksel van hoofdweerstandlijn en accessen (zwakke plekken in de inundatie, veelal dijken langs rivieren en droogmakerijen). Het zuidelijke deel van de verdedigingsring ligt in de provincie Utrecht. De voormalige schootsvelden rondom de forten zijn vaak nog onbebouwd en hebben weinig opgaande begroeiing (de 'verboden kringen' rond de forten kenden strenge bouwbeperkingen). De openheid van de voormalige inundatiegebieden versterkt de beleving van de linie.
De Stelling van Amsterdam is een voormalig nationaal landschap. In dit kader wil de provincie Utrecht volgende kernkwaliteiten behouden:
Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen
Verspreid over het plangebied zijn gebouwen aanwezig met grote cultuurhistorische waarde. Op de verbeelding zijn de rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten aangeduid. Ook is de gemeentelijke inventarisatie van beeldbepalende panden uit 2017, waaruit 24 beeldbepalende panden naar voren zijn gekomen (zie bijlage 15), verwerkt in het bestemmingsplan.
Archeologie
De gemeente De Ronde Venen heeft op 23 mei 2017 de Erfgoedverordening De Ronde Venen 2017 vastgesteld. In deze verordening is onder meer het archeologisch beleid nader uitgewerkt, aan de hand van de kaarten met archeologische waarden en verwachtingswaarden. In dit beleid wordt een onderscheid gemaakt tussen landbodems en waterbodems, elk met een eigen categorisering. De beleidskaarten voor beide bodemtypes worden weergegeven in resp. figuur 2.3 en 2.4.
Figuur 2.3 Beleidskaart Archeologie Landbodems (bron: Vestigia)
Figuur 2.4 Beleidskaart Archeologie Waterbodems (bron: Vestigia)
De gebieden op de beleidskaart worden in de gemeentelijke bestemmingsplannen opgenomen als dubbelbestemming Waarde - Archeologie. Op basis daarvan kan de gemeente in vergunningen voorwaarden opnemen voor het veilig stellen van (verwachte) archeologische waarden. De categorieën, op de verbeelding onderscheiden door middel van aanduidingen, hebben elk een eigen onderzoeksdrempel. Wanneer een ontwikkeling deze drempel overschrijdt, is het noodzakelijk om aan te tonen dat de ontwikkeling de eventueel aanwezige archeologische waarden niet schaadt. Een bureauonderzoek en een verkennend booronderzoek vormen hier de eerste stappen.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het gebied ten oosten van de provinciale weg N212 en de Hoofdweg (verlengde van de N212) is onderdeel van het Natuurnetwerk. Hier wordt natuur ontwikkeld. Op een aantal percelen is dit al gebeurd. Het gebied ten westen van de N212 is aangewezen als zogenaamde kernrandzone. Dit is een overgangsgebied tussen bebouwd gebied en open gebied. Provincie, waterschap en gemeente hebben in december 2015 nieuwe afspraken gemaakt over de inrichting van dit gebied. Het is noodzakelijk om in dit gebied extra capaciteit voor waterberging te realiseren. Ook de Wilnisse Bovenlanden, aan de zuidrand van het plangebied, zijn aangewezen als NNN.
Figuur 2.5 Nationaal NatuurNetwerk, Provincie Utrecht
Wilnisse Bovenlanden
De Wilnisse Bovenlanden zijn een essentiële schakel tussen de natuurgebieden Nieuwkoopse Plassen, de Vinkeveense Plassen, Botshol en de verderop gelegen Vechtplassen. Het is land dat hoger ligt dan de omringende polders. Dit komt doordat tijdens vroegere ontginning van het veen De Bovenlanden niet en het omringende land wel is afgegraven. Begin 2014 is het Definitief Ontwerp voor de Wilnisse Bovenlanden vastgesteld door de Stuurgroep Bovenlanden en door Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht. Dit betekent dat ook in De Wilnisse Bovenlanden een grote natuur-opgave ligt. Het gaat om het realiseren van 100 hectare nieuwe natuur en het inrichten van in totaal circa 330 hectare natuur. Dit is inclusief de 100 hectare nog te realiseren natuur.
Figuur 2.6 Definitief ontwerp Wilnisse Bovenlanden, Utrecht West
Naast deze natuuropgave is De Wilnisse Bovenlanden een zogeheten SUBTOP-gebied als het gaat om verdrogingsbestrijding. Het gebied heeft ook een Kaderrichtlijn Water-doelstelling, met schoon water in en 6 km lange natuurvriendelijke oevers langs de Veldwetering als beoogd resultaat. Verder komen er wandelpaden voor bewoners en recreanten om van de natuur te kunnen genieten.
Tussen 2015 en 2018 is de natuur op de gronden van de twee natuurboeren en Staatsbosbeheer ingericht. Met deze inrichting is 249 ha nieuwe natuur deels via particulier natuurbeheer door de natuurboeren gerealiseerd 38 ha nat schraalland en daarnaast weidevogelgrasland en kruiden- en faunarijk grasland. Na vaststellen van het Watergebiedsplan Groot Wilnis-Vinkeveen e.o. - waaronder ook de Bovenlanden valt - door AGV kan het waterpeil worden ingesteld (gepland voor eind 2019). Tot het opzetten van het waterpeil wordt met tijdelijke maatregelen het peil op de nat schraallanden voldoende hoog gehouden.
Waverhoek
Langs de Botsholse Dwarsweg zijn in 2006 enkele weilanden, als onderdeel van de EHS (thans Natuurnetwerk Nederland), ingericht voor natuurontwikkeling, waarna het waterpeil hier is verhoogd. De plasdras-situatie oefent een grote aantrekkingskracht uit op watervogels, met name in voor- en najaar wanneer grote aantallen trekvogels passeren. Daarnaast zijn hier zeldzame diersoorten aangetroffen als waterspitsmuis, ringslang en heikikker.
Beschermd natuurmonument 'Schraallanden Langs de Meije'
In het oostelijk deel van het plangebied ligt nog een kleine strook natuurgebied die valt onder de Natuurbeschermingswet. Met de inwerkingtreding van de nieuwe Wet Natuurbescherming vanaf 1 januari 2017 vervalt deze status en wordt dit gebied beschermd als onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland, via het omgevingsrecht.
Gebiedsconvenant Groot Wilnis- Vinkeveen
Groot Wilnis – Vinkeveen is een veenweidegebied met bijzondere landschappelijke waarden en landbouw en natuur met ambities. De partijen die het gebiedsconvenant voor Groot Wilnis – Vinkeveen 2010-2020 ondertekenen, spreken af dat zij zich gezamenlijk zullen inzetten om de unieke kwaliteiten van dit veenweidelandschap te behouden en te versterken. Daarvoor hebben zij een langetermijnvisie ontwikkeld waarin aandacht is voor het beperken van de veenbodemdaling, en waarin het ontwikkelen van landbouw, natuur, water en recreatie onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. In het gebiedsconvenant leggen zij vast welke einddoelen zij zullen realiseren, op welke termijn dat gebeurt en volgens welke route. Negen jaar na ondertekening van het convenant Groot Wilnis-Vinkeveen zijn resultaten van de uitvoering goed zichtbaar.
De ecologische verbinding met de Wilnisse Bovenlanden is met de faunapassage Aan de Zuwe een feit. De Grote Sniep, het gebied tussen de Gagelweg en Armenland Ruwiel, is grotendeels ingericht met natuur. De bufferzone rond het Armenland Ruwiel is klaar en tussen de Korenmolenweg, Ter Aase Zuwe en de Demmerikse kade ontwikkelen agrariërs een natuurverbinding op hun percelen. In 2016 is de natuurinrichting van Reservaat Demmerik gestart en die is eind 2018 afgerond.
Figuur 2.7 Natuurontwikkelingschets Groot Wilnis – Vinkeveen
Groot Mijdrecht Noord
In 2012 is er, na jaren van planvorming, overeenstemming bereikt tussen Provincie Utrecht, gemeente De Ronde Venen, het waterschap Amstel Gooi en Vecht (AGV), de Vereniging Natuurmonumenten en een bewoners-delegatie over het Eindbeeld voor de polder Groot Mijdrecht Noord, de “Versoberde Veenribbenvariant”.
Provinciale Staten hebben dit eindbeeld in de zomer van 2012 vastgesteld. En op 31 oktober 2012 hebben het waterschap, Natuurmonumenten, de bewonersdelegatie, de gemeente en de provincie Utrecht de intentieverklaring “Pact van Poldertrots” ondertekend, waarin deze “Versoberde Veenribbenvariant” door alle partijen is onderschreven en waarin maximale inspanning voor langjarige rust in de polder is toegezegd.
De versobering t.o.v. de eerder opgestelde “Veenribbenvariant” is erin gelegen dat er minder moerasnatuur wordt ontwikkeld; met name dicht in de buurt van huizen komt, in plaats van het in de “Veenribbenvariant” nog geplande moeras, nu bloemrijk grasland. Deze drogere graslanden vormen een overgangszone tussen woningen en het moeras. Verder wordt er t.o.v. de “Veenribbenvariant” minder afgeplagd en worden de woningen/bebouwing niet meer aangekocht. Verwerving van gronden door de provincie geschiedt op vrijwillige basis. Ook particulier natuurbeheer is mogelijk.
In het uiterste noorden van het gebied ligt het al bestaand moerasgebied: Waverhoek (zie hiervoor). Dat blijft bestaan en de inrichting is geoptimaliseerd, o.m. door een vistrap aan te leggen tussen Waverhoek en de Hoofdtocht. Daarnaast worden er drie nieuwe blokken moeras aangelegd. Om deze moerasblokken komt een veenrib (een kade) waardoor in het moeras een hoger en flexibel waterpeil kan worden gehanteerd. De peilvakken en te hanteren flexibele peilen worden in een nieuw peilbesluit vastgelegd. De bodem in de moerasblokken wordt met maximaal 20 cm afgeplagd om straks een goede waterkwaliteit te krijgen. De twee kleine moerasblokken (2 en 3) zijn in 2018 gerealiseerd.
Figuur 2.8 Eindbeeld Groot Mijdrecht Noord-Oost
Marickenland
Het gebied Marickenland-Oost ligt in het zuidoostelijk gedeelte van de polder Groot-Mijdrecht, tussen Mijdrecht, Waverveen, Vinkeveen en WiInis in. De Gebiedscommissie Utrecht-west heeft van de provincie de opdracht gekregen om hier natuur te realiseren.
In 2010 lag er al een inrichtingsplan voor dit gebied (en ten westen hiervan) maar dat is toen niet tot uitvoering gekomen omdat de Raad van State het bestemmingsplan grotendeels heeft vernietigd. Voor het zuidoostelijk deel van polder Groot Mijdrecht is de opgave om 300 ha natuur te realiseren, voornamelijk moeras/rietland. Vanwege de klimaatverandering moet er tevens ruimte voor waterberging worden gerealiseerd. Ook wordt er een pilot opgezet met de teelt van lisdodde. Omdat het gebied tegen de woonwijken van Vinkeveen en Wilnis aan ligt, is recreatief medegebruik van belang. Tenslotte is een voorwaarde dat, ondanks het opzetten van het peil om moeras/rietland te realiseren, geen extra wateroverlast voor de inwoners en omwonenden mag optreden.
Weidevogelvisie Provincie Utrecht
In januari 2012 is door Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht de weidevogelvisie vastgesteld. Doel van de weidevogelvisie is het duurzaam behoud van de prioritaire weidevogels, zoals watersnip, kemphaan, grutto, tureluur, scholekster, slobeend en wintertaling in de provincie Utrecht. Om hier invulling aan te geven zijn weidevogelkerngebieden aangewezen waarin op dit moment 75% van de Utrechtse weidevogels broeden. De provincie wil het weidevogel-beheer binnen deze kerngebieden concentreren.
In een weidevogelkerngebied liggen reservaten, met optimaal weidevogelbeheer, geflankeerd door agrarisch gebied, met een belangrijk accent op agrarisch weidevogelbeheer. In zo'n reservaat liggen half natuurlijke graslanden die zeer kruidenrijk zijn (zeggenvegetaties, natte schraallanden), met een grote oppervlakte aan plas-dras dat tot laat in het seizoen (mei) is geïnundeerd.
Figuur 2.9 Ligging weidevogelkerngebied, Weidevogelvisie Provincie Utrecht
Over het algemeen zal het grootste deel van een weidevogelkerngebied uit agrarisch gebied bestaan. Het agrarisch gebied krijgt een belangrijke functie voor soorten als grutto, tureluur en slobeend. Het weidevogelbeheer in het agrarisch gebied is geregeld in een collectief beheerplan, grenst bij voorkeur aan de reservaatgebieden en heeft een mozaïekbeheer met een hoge kwaliteit (de inzet van zoveel mogelijk verschillende agrarische SNL1 -pakketten is uitgangspunt).
De ligging van de kerngebieden wordt grotendeels bepaald door de huidige dichtheid aan weidevogels. Aangezien in de kerngebieden het duurzaam behoud moet worden gerealiseerd, moeten deze gebieden van voldoende kwaliteit zijn om de weidevogels te laten broeden en voldoende opgroei- en uitvliegmogelijkheden voor de jongen herbergen, ook op langere termijn. Kerngebieden voor weidevogels worden ondersteund met aanvullend beleid op het gebied van landschap, landbouw, ruimtelijke ordening en voor predatoren. Daarnaast speelt de betrokkenheid van diverse actoren in het gebied ook een rol. Het plangebied speelt een belangrijke rol in het weidevogelbeleid van de provincie Utrecht.
Om de structurele achteruitgang van weidevogels in Nederland te stoppen is een landelijk intensiveringstraject gestart met hieraan gekoppelde extra budgetten. Voor 2019 t/m 2021 is circa 1,2 mln. Extra Europees POP geld beschikbaar voor aanvullend agrarisch weidevogelbeheer in Utrecht. Dat wordt onder andere ingezet in aansluiting op het al bestaande “weidevogelkerngebied” in de vanaf NBP-2019 nieuw geïntroduceerde categorie “weidevogelrandzone”. De provinciale weidevogelmonitoring van 2019 zal in beide deelgebieden plaatsvinden. In het geval er ná 2021 minder rijksgeld beschikbaar is voor weidevogels en/of uit monitoring blijkt dat er in de weidevogelrandzone weinig weidevogels voorkomen, dan is vanuit een doelmatige ecologische inzet van provinciale middelen een heroverweging van deze uitbreiding aan de orde.
Het karakter van de gemeente De Ronde Venen wordt grotendeels bepaald door het agrarische grondgebruik. De voornaamste productietak in het plangebied is de grondgebonden veehouderij. Binnen het plangebied liggen verder nog een varkenshouderij, pluimveehouderij en een geitenhouderij van enige omvang. Verspreid liggend in het plangebied komen verder nog enkele sierteeltpercelen voor. Aan de Oosterlandweg ligt een klein glastuinbouwconcentratiegebied.
De onderstaande tabel geeft een overzicht van het aantal bedrijven per sector en in een periode van 5 jaar. Uit de getallen blijkt dat het aantal agrarische bedrijven binnen het plangebied afneemt.
Tabel 2.1 Aantal landbouwbedrijven (per sector) in de gemeente De Ronde Venen in de periode 2012-2016
Perioden | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | |
Akkerbouw | aantal | 6 | 6 | 7 | 7 | 9 |
Tuinbouw open grond | aantal | 25 | 27 | 23 | 24 | 18 |
Tuinbouw onder glas | aantal | 24 | 25 | 22 | 19 | 15 |
Graasdieren | aantal | 228 | 224 | 220 | 214 | 181 |
Hokdieren | aantal | 19 | 15 | 13 | 13 | 13 |
Bron: CBS Statline
De volgende tabellen geven een beeld van de omvang van de graasdierbedrijven binnen de provincie Utrecht. De omvang van de bedrijf wordt gerelateerd aan de Standaardopbrengst (SO). De SO-norm is een gestandaardiseerde opbrengst per ha of per dier die met het gewas of de diercategorie gemiddeld op jaarbasis wordt behaald. Op deze manier zijn bedrijven met elkaar te vergelijken.
Uit de cijfers blijkt dat niet alleen het aantal bedrijven verminderd, maar dat de SO van de andere agrarische bedrijven toeneemt. Met de daling van het aantal agrarische bedrijven neemt de omvang van de agrarische bedrijven toeneemt. Het aantal bedrijven met 200 tot 500 stuks graasdieren neemt vanaf 2013 toe.
Beide tabellen geven een duidelijk beeld van een ontwikkeling die zich al langer in de agrarische sector voordoet namelijk de schaalvergroting.
Tabel 2.2. Aantal graasdierbedrijven per SO-klasse in 2015 en 2016
Aantal graasdierbedrijven | ||
SO-klassen | 2015 | 2016 |
SO: 3 000 tot 25 000 euro | 550 | 250 |
SO: 25 000 tot 100 000 euro | 330 | 305 |
SO: 100 000 tot 250 000 euro | 480 | 340 |
SO: 250 000 tot 500 000 euro | 510 | 580 |
SO: 500 000 tot 1 000 000 euro | 90 | 170 |
SO: 1 000 000 tot 1 500 000 euro | 10 | 25 |
SO: 1 500 000 tot 3 000 000 euro | 5 | 5 |
SO: meer dan 3 000 000 euro | 0 | 0 |
Bron: CBS Statline
Aantal bedrijven | |||||
Aantal Graasdieren | 2013 | 2014 | 2015 | 2016* | |
1 tot 20 stuks | 288 | 272 | 236 | 166 | |
20 tot 50 stuks | 274 | 261 | 234 | 212 | |
50 tot 100 stuks | 482 | 459 | 438 | 418 | |
100 tot 200 stuks | 552 | 568 | 567 | 563 | |
200 tot 500 stuks | 139 | 144 | 158 | 178 | |
500 stuks of meer | 29 | 29 | 39 | 39 |
Bron: CBS Statline
Ontwikkelingen binnen de sector
De melkveehouderij in Nederland behoort tot de wereldtop en blinkt uit als het gaat om melkproductie en efficiëntie. Nieuwe afzetmarkten in het Midden-Oosten en Noord-Afrika alsmede de (verwachte) stijgende melkprijs lijken kansen te bieden voor uitbreiding en vergroting van de melkveehouderij- bedrijven.
Deze ontwikkeling lijkt zich echter in het buitengebied van de Ronde Venen in mindere mate voor te doen. De wens om zich te ontwikkelen blijft uiteraard bij een deel van de agrarische bedrijven bestaan. Uit het rapport 'De VAB-opgave in de provincie Utrecht; Aard en omvang nader in beeld gebracht (Provincie Utrecht, februari 2017)' blijkt echter dat in het deelgebied Groene Hart het aantal gespecialiseerde melkveehouderijen in de afgelopen 10 jaar verhoudingsgewijs iets harder daald dan het landelijk gemiddelde (1,6% tegen 1,2%). Dat kan te maken hebben met het relatief hoge aandeel wat oudere ondernemers in Utrecht, waarbij op veel bedrijven de keuze gemaakt is om te stoppen met melken, maar wel vee te blijven houden.
Uit het rapport blijkt dat in de periode 2000-2015 113 bedrijven zijn gestopt en er een oppervlakte van 92.555 m2 vrijkomende agrarische bebouwing binnen de gemeente aanwezig is. In het rapport wordt er vanuit gegaan dat dit in de periode 2015-2030 131.993 m2 bedraagt, bijna 30% van de aanwezige agrarische bebouwing.
Aan de groei van melkveehouderijen worden ook grenzen gesteld door regels ten aanzien van fosfaat en ammoniak en vanuit de ruimtelijke ordening. De nieuwe Melkveewet of Wet Verantwoorde Groei Melkveehouderij beperkt melkveebedrijven die grondloos willen groeien. De wet is uitgewerkt in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Volgens de AMvB moet uitbreiding in de melkveehouderij minimaal gedeeltelijk grondgebonden gebeuren. De regeling maakt bovendien een onderscheid tussen bedrijven in de mate waarin fosfaat gekoppeld moet zijn aan grond bij het bedrijf. Dat betekent dat de meest intensieve bedrijven bij uitbreiding over de meeste extra grond moeten beschikken. In Nederland is er echter beperkt nieuwe grond beschikbaar, waardoor de ontwikkelingsruimte beperkt is, de druk op de gronden zal toenemen en de grondprijzen zullen stijgen. Dit zorgt voor grenzen aan de groei van individuele bedrijven.
De maatschappelijke discussie speelt ook een belangrijke rol. De maatschappij vraagt steeds meer om producten die op een duurzame manier zijn geproduceerd en er is in toenemende mate belangstelling van burgers, overheid en media voor dierenwelzijn. De vraag naar het behoud van 'de koe in de wei' klinkt steeds vaker en de weerstand tegen megastallen groeit.
Voor de melkveehouderij in het veenweidegebied is het huidige peilbeheer (drooglegging) van belang om zonder aanpassingen te kunnen functioneren. Echter door de ontwatering van de veengronden dalen de veenbodems steeds verder. De combinatie bodemdaling en zeespiegelstijging leidt tot sterk verhoogde risico's op overstromingen. En met het verdwijnen van de veenbodem ontstaat ook nog een enorme hoeveelheid CO2, een aanzienlijke bijdrage aan het klimaatprobleem. Op (langere) termijn tast bodemdaling de landschappelijke kwaliteiten van het veenweidegebied aan. Bodemdaling wordt steeds meer als een integraal vraagstuk benaderd dat meespeelt in discussies rondom de verduurzaming van de landbouw.
Glastuinbouwconcentratiegebied
Binnen de gemeente ligt een glastuinbouwconcentratiegebied dat gedeeltelijk is gelegen aan de Tuinderslaan en aan de Oosterlandweg. Beide locaties zijn door de provincie aangewezen als concentratiegebied. Dit houdt in dat in deze gebieden ruimte is voor hervestiging van verspreid liggende bedrijven in Utrecht. Bestaande bedrijven in deze gebieden hebben ruimte om te groeien. Concentratie kan economische en milieutechnische voordelen opleveren, bijvoorbeeld door samenwerking op het vlak van duurzame energie. Onder andere bij de winning van aardwarmte.
De locatie aan de Oosterlandweg heeft de potentie om door te groeien tot een duurzame glaslocatie. De locatie aan de Tuinderslaan heeft weinig tot geen potentie als duurzaam glastuinbouwgebied. Op het terrein is de diversiteit aan functies toegenomen. Er zijn feitelijk maar drie grote glastuinbouwbedrijven in het gebied. De andere functies lopen uiteen van een garagebedrijf tot een tuincentrum en een autorijschool. Door het gegroeide gemengde karakter kunnen belemmeringen ontstaan voor de uitbreiding van de bedrijfsvoering van bestaande bedrijven. Daarnaast biedt de relatief kleine omvang van het tuinbouwgebied weinig mogelijkheden voor een collectieve duurzame energievoorziening en zijn ook de wegen niet meer toegerust op het transport van tegenwoordig. In het tuinbouwgebied Oosterlandweg zijn hiervoor wel mogelijkheden (groter gebied, zie paragraaf 3.3.6).
In het 'toekomstbeeld Tuinderslaan Mijdrecht' werken de gemeente, Sweco en het Wageningen Economic Research samen met de eigenaren en bewoners aan het opstellen van een scenario voor de ontwikkeling van het gebied. Waarbij is vastgesteld dat vasthouden aan de huidige situatie geen optie is. Het maximaal faciliteren van de glastuinbouwsector is eveneens geen haalbaar scenario, vanwege de schaal, bereikbaarheid en het gemengde karakter van het gebied. Gezamenlijk wordt nu onderzocht op welke wijze het gebied kan worden getransformeerd tot een aantrekkelijke dorpsrand.
De Ronde Venen is centraal gelegen op de grens van het Groene Hart en de Noordvleugel van de Randstad. Diverse elementen maken van De Ronde Venen een unieke gemeente en zorgen voor een gunstige uitgangspositie om de recreatieve en toeristische kwaliteiten te verbeteren en de potenties te benutten:
De verblijfsrecreatie in het plangebied is vooral geconcentreerd langs de Kromme Mijdrecht. Hierbij kan gedacht worden aan appartementen, diverse kampeerterreinen en caravanparken. Daarnaast bevindt zich ter hoogte van De Hoef een pannenkoekhuis.
Naast de meer intensievere vormen van recreatie is er in De Ronde Venen uiteraard ook sprake van recreatief (mede)gebruik zoals wandelen en fietsen e.d.. De gemeente kent de volgende gebieden waar extensieve vormen van recreatie plaatsvindt:
Binnen de gemeente worden tevens enkele natuur- en gebiedsprojecten uitgevoerd waaronder Groot Wilnis – Vinkeveen. Een belangrijk doel van het project is het stimuleren van 'weidse recreatie': recreatie op spierkracht en gericht op agrotoerisme. Het netwerk aan wandel-, fiets- en vaarwegen wordt aangevuld en versterkt en agrariërs worden gestimuleerd om te investeren in plattelandsontwikkeling.
In het plangebied liggen diverse burgerwoningen. Vele daarvan zijn van oorsprong boerderijen of agrarische bedrijfswoningen, die niet meer als zodanig functioneren. Maar er zijn in het verleden ook woningen direct als burgerwoning in het buitengebied gebouwd. Concentraties van burgerwoningen komen o.a. voor bij De Hoef, Waverveen, Nessersluis, Kromme Mijdrecht/zuidelijk Amstelhoek en het Gemaal/Waverdijk. In Waverveen en De Hoef liggen enkele rijen eengezinswoningen. In het plangebied ligt een groot aantal woonschepen (drijvende woningen) op diverse parken. Er liggen echter ook woonschepen (zowel schepen waarop gewoond wordt, als drijvende woningen) verspreid door de gehele gemeente.
Naast agrarische activiteiten vinden er in het buitengebied van de gemeente De Ronde Venen ook diverse niet-agrarische activiteiten plaats. Het gaat hierbij deels om aan het buitengebied (of de agrarische sector) gebonden activiteiten, zoals een agrarisch loonbedrijf of hoveniersbedrijf. Daarnaast zijn er ook bedrijven aanwezig die geen enkele binding hebben met het buitengebied. In het plangebied komen voornamelijk aan de bouwnijverheid gerelateerde bedrijven voor zoals timmer- en aannemersbedrijven. Aan de wat grotere wegen zoals de Provincialeweg, de Tweede Zijweg en de Oosterlandweg ligt een aantal garagebedrijven en autohandelaren. In de bebouwingslinten langs de Kromme Mijdrecht, de Demmerik en de Donkereind komt een mix van functies voor, waaronder horecafuncties, autobedrijven en detailhandel zoals een tuincentrum en een landwinkel.
Naast deze zelfstandige bedrijfsactiviteiten, komt er ook niet-agrarische bedrijvigheid voor in de vorm van nevenfuncties bij agrarische bedrijven. Deze nevenactiviteiten functioneren als aanvullende inkomstenbronnen bij agrarische bedrijven.
Ontwikkeling van een water-/ kadegebonden bedrijventerrein in Amstelhoek (Blue Port)
In de gemeentelijke Structuurvisie De Ronde Venen 2030 (vastgesteld in 2013) is de locatie tussen de Amstel en de Ringdijk 1e Bedijking (Bovenland) aangeduid als nieuw te ontwikkelen bedrijventerrein. Hiervoor worden wel diverse kaders benoemd. Er wordt aangegeven dat gefaseerde ontwikkeling van circa 10 hectare nieuw bedrijventerrein mogelijk is, waarbij de mogelijkheid wordt opengehouden om op termijn tot een maximum van 20 hectare uit te breiden. Belangrijke voorwaarde in de gemeentelijke Structuurvisie voor de ontwikkeling van een nieuw bedrijventerrein in Amstelhoek, is dat er aantoonbaar behoefte is aan dit bedrijventerrein en dat inzet van bestaande bedrijventerreinen geen afdoende oplossing biedt. De ontwikkeling in het bovenland is primair bedoeld ten behoeve van water-/kadegebonden bedrijven uit de regio en voor bedrijven die nu in de knel zitten op de huidige locatie.
In opdracht van de VIB is in september 2016 een QuickScan uitgevoerd naar de haalbaarheid van het realiseren van een bedrijventerrein in Amstelhoek. De gemeente staat in beginsel positief ten aanzien van een watergebonden bedrijventerrein in Amstelhoek, maar op grond van de QuickScan is door de gemeente geconcludeerd dat de haalbaarheid van het initiatief als zeer gering wordt ingeschat als gevolg van de vele risico's voor onder meer de planologische onderbouwing, de omgeving, de business case en de grondverwerving. Een eventueel vervolg kan pas worden ingezet wanneer uit verdere onderzoeken van initiatiefnemers blijkt dat aan de voorwaarden uit de gemeentelijke analyse wordt voldaan. De gemeente kan in de vervolgfase pas tot definitieve standpunten over het (aangepaste) initiatief Blue Port Amstelhoek komen op basis van een maatschappelijk en financieel haalbare business case met aanvaardbare financiële risico's voor de gemeente.
In het noorden van het plangebied ligt aan de Botsholse dwarsweg een voormalige basisschool 'De Poldertrots'. Aan de Hoef Oostzijde ligt verder de basisschool 'Sint Antonius van Padua' en het gemeenschapshuis “De Springbok”. In het plangebied ligt daarnaast een kerk in Waverveen en een in De Hoef. Aan de Ir. Enschedeweg bij Wilnis ligt de algemene begraafplaats. Aan de Amstelkade is een zorgboerderij gevestigd. Tot slot ligt aan de Botsholdedijk 30A een bezoekerscentrum van Natuurmonumenten.
Het bestemmingsplan voor het buitengebied komt tot stand binnen een dynamische beleidsomgeving, waarin velen zich op uiteenlopende wijze hebben uitgesproken over de gewenste inrichting en de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied van de gemeente De Ronde Venen. In deze paragraaf worden in het kort de krijtlijnen van de geldende beleidskaders op nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau weergegeven. Binnen deze kaders dient de afweging plaats te vinden welke ontwikkelingsmogelijkheden in het bestemmingsplan (kunnen) worden geboden.
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Nationale belangen
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, het Natuurnetwerk Nederland, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. In het bestemmingsplan voor het buitengebied dient in het bijzonder rekening te worden gehouden met de door het Rijk geformuleerde belangen inzake:
Conclusie
Op rijksniveau wordt veel waarde gehecht aan in het plangebied voorkomende functies en eigenschappen, te weten water, cultuurhistorie, natuur en landschap en de agrarische sector. Dit bestemmingsplan is erop gericht de bestaande waarden te beschermen en is daardoor in overeenstemming met het Rijksbeleid. De nationale belangen zijn verder in diverse beleidsstukken van lagere overheden vertaald, waaronder de provinciale verordening (zie paragraaf 3.2.)
Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. De toelichting bij een bestemmingsplan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevatten, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Een onderzoek naar de behoefte heeft, in het geval dat een bestemmingsplan ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Conclusie
De ladder moet worden toegepast als er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Een toetsing aan de Ladder is vanwege het conserverende karakter van het bestemmingsplan niet aan de orde.
De PRS gaat over het ruimtelijk beleid van de provincie Utrecht. Met het ruimtelijk beleid zorgt de provincie ervoor dat het aantrekkelijk blijft om hier te wonen, te werken en te recreëren. De PRS is alleen bindend voor de provincie zelf. De juridische vertaling van het beleid is opgenomen in de PRV.
De met vele regiopartijen opgestelde Kadernota Ruimte en Strategie Utrecht 2040 heeft als basis gediend voor de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS). De filosofie 'lokaal wat kan, regionaal wat moet' staat in de PRS centraal. Het accent is verlegd van een toetsende rol van de provincie naar een rol waarin de provincie stuurt op kwaliteit (ontwikkelingsplanologie).
De PRS is in essentie opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via het provinciale ruimtelijk beleid wordt bijgedragen aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is. De doelen uit de Strategie Utrecht 2040 vragen om een integrale aanpak die voor het provinciale ruimtelijk beleid resulteert in drie pijlers:
Binnen de pijler 'landelijk gebied met kwaliteit' worden de volgende punten als provinciaal belang aangewezen
In Bijlage 1 bij de toelichting is een overzicht opgenomen van de relevante aspecten uit de Provinciale Structuurvisie 2013-2028 (herijking 2016).
Kwaliteitsgids Utrechtse landschappen
In de kwaliteitsgids wordt de ruimtelijke kwaliteit van de Utrechtse landschappen beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten. Op basis hiervan geeft de provincie aan wat de ambities zijn voor het landschap. Daartoe worden de kernkwaliteiten van alle Utrechtse landschappen nader uitgewerkt. De kwaliteitsgids bestaat uit een analyse van de 'verhalen' van het landschap en van het 'feitelijke' landschap en een weergave van de gebiedsopgaven. Vervolgens worden de ambities weergegeven om de kernkwaliteiten van de landschappen te versterken of te herstellen. Ten slotte worden ontwikkelingsprincipes geschetst, waarmee wordt aangeven hoe moet worden omgegaan met dynamiek in de gebieden. De kwaliteitsgids bestaat uit zes gebiedskaternen, waaronder het gebiedskatern voor het Groene Hart en de Linies (Nieuwe Hollandse Waterlinie en Stelling van Amsterdam), welke relevant zijn voor het plangebied.
Voor het Groene Hart staat het versterken van de diversiteit op het schaalniveau van de verschillende typen landschap centraal. Daarbij worden de kernkwaliteiten gerespecteerd en benut om de contrasten tussen de verschillende typen landschap te behouden en versterken. De focus ligt op het behouden, benutten en versterken van de contrasten tussen:
De ambitie van de provincie voor de Waterlinies richt zich op het waarborgen en versterken tussen elementen uit de linies, met name op de specifieke kenmerken van onderscheiden deelgebieden. De ambitie voor de Linies is toegespitst op:
Conclusie
De PRS zet in op bescherming van de kernkwaliteiten van het landschap. Als belangrijkste drager van het landschap wordt tevens ingezet op een economische vitale en duurzame landbouwsector. Naast het agrarische productielandschap heeft het landelijk gebied ook een functie als natuur- en recreatiegebied. Ontwikkeling van deze functies draagt ook bij aan de pijler 'landelijk gebied met kwaliteit'. Het begrip 'ruimtelijke kwaliteit' is essentieel als het gaat om nieuwe ontwikkelingen.
De aspecten uit het bovenstaande overzicht hebben eveneens een doorwerking in de Provinciale ruimtelijke Verordening. De mogelijkheden die in het bestemmingsplan worden geboden dienen hierop te worden afgestemd.
Dit bestemmingsplan is overwegend conserverend van aard. Nieuwe 'rode' ontwikkelingen worden niet zonder meer toegestaan. Het bestemmingsplan biedt enige flexibiliteit om toekomstige ontwikkelingen te kunnen faciliteren. In de afweging om de gewenste ontwikkeling al dan niet toe te staan, dienen de kernkwaliteiten van het landschap uitdrukkelijk te worden meegenomen.
Doel van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) is om provinciale belangen op het gebied van de ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. In de verordening zijn daartoe bepalingen over de inhoud van bestemmingsplannen opgenomen. Voor de inhoud van de PRV wordt verwezen naar de verordening zelf.
In onderstaande tabel is beschreven welke provinciale belangen uit de PRV van belang zijn voor het bestemmingsplan. Voor nadere voorwaarden bij genoemde regelingen wordt verwezen naar de PRV zelf.
Provinciale Ruimtelijke Verordening | voor dit bestemmingsplan van belang |
Algemeen | |
Landschap - Groene Hart | De in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten dienen te worden beschermd en/of versterkt. Voor het landschap Groene Hart bestaat de ambitie de volgende kernkwaliteiten te behouden en versterken: - openheid; - (veen)weidekarakter; - landschappelijke diversiteit; - rust en stilte. Bij ontwikkelingen in het landschap van het Groene Hart staat het versterken van de diversiteit op het schaalniveau van de verschillende typen landschap centraal. Een uitgebreide beschrijving en handvatten voor het omgaan met de kernkwaliteiten is opgenomen in de 'Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen'. Gemeenten en initiatiefnemers wordt gevraagd bij ontwikkelingen hiervan gebruik te maken. |
Agrarisch cultuurlandschap | Bescherming van de landschapsstructuur die samenhangt met het agrarisch grondgebruik door de jaren heen, binnen het plangebied bestaande uit de middeleeuwse strokenverkaveling van de Ronde Venen en de orthogonale structuur van de droogmakerijen. |
Militair erfgoed | Binnen het plangebied zijn delen van de Stelling van Amsterdam aanwezig, die deel uitmaken van het militair erfgoed van de provincie Utrecht. Het beleid is erop gericht deze elementen te beschermen, evenals het aanzicht en de uitstraling ervan. Dit laatste is daarom ook van invloed op de ruimte die geboden wordt aan ontwikkelingen in de directe omgeving. |
Aardkundige waarden | De kaart met aardkundige waarden toont aan de westzijde van het plangebied enkele te beschermen elementen. De aardkundige waarden ter plaatse bestaan uit stroom- en kreekruggen. Deze karakteristieke elementen in het landschap dienen beschermd te worden. |
Landelijk gebied | |
Agrarische sector | |
Geen nieuwe agrarische bouwpercelen | Nieuwe agrarische bedrijfspercelen zijn niet toegestaan, tenzij het verplaatsing betreft van een grondgebonden landbouwbedrijf om te (kunnen) voldoen aan internationale natuurverplichtingen. |
Geen omschakeling naar niet-grondgebonden veehouderij | Bedrijven die thans een grondgebonden agrarisch bedrijf zijn, mogen niet omschakelen naar een niet-grondgebonden veehouderij. |
Omvang bouwvlak | Agrarische bouwvlakken hebben een omvang van ten hoogste 1,5 ha. |
Uitbreiding bouwvlak | Uitbreiding van het bouwvlak tot een oppervlakte groter dan 1,5 ha is mogelijk indien: - het grondgebonden veehouderij betreft; - het bouwvlak tot ten hoogste 2,5 ha wordt uitgebreid; - sprake is van landschappelijke inpassing; - met de uitbreiding een verbetering van dierenwelzijn, een vermindering van de milieubelasting en een verbetering van de volksgezondheid bereikt wordt. |
Nevenactiviteiten | Nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven zijn toegestaan binnen het bouwperceel, voor zover ruimtelijk ondergeschikt, de inrichting en bebouwing landschappelijk inpasbaar zijn en de omliggende agrarische bedrijven niet belemmerd worden. |
Agrarische sector - Glastuinbouw | |
Geen glastuinbouw | Nieuwe glastuinbouwbedrijven zijn niet toegestaan. Voor bestaande glastuinbouwbedrijven kunnen onder strikte voorwaarden uitbreidingsmogelijkheden worden geboden. Het dient te gaan om uitbreiding voor zover noodzakelijk voor een doelmatige voortzetting van het bedrijf, tot ten hoogste 2 ha, voor zover landschappelijk ingepast en niet belemmerend voor omliggende functies. |
Concentratiegebied glastuinbouw | De bepaling over glastuinbouw zoals bij bovenstaand onderwerp omschreven, geldt niet binnen concentratiegebieden voor de glastuinbouw. Binnen het plangebied is aan de westzijde een concentratiegebied aanwezig. Hierbinnen gelden juist géén beperkingen voor glastuinbouw. Nieuwvestiging en uitbreiding zijn zodoende mogelijk. |
Overige aspecten | |
Verstedelijking landelijk gebied | Verstedelijking in het landelijk gebied is niet toegestaan, met uitzondering van andere in de Verordening opgenomen mogelijkheden. |
Bebouwingsenclaves en -linten | Verstedelijking kan, onder voorwaarden, worden toegestaan in bebouwingsenclaves en -linten, waarbij een verhoging van de ruimtelijke kwaliteit is vereist. |
Woningen landelijk gebied | Uitbreiding van bestaande woningen is toegestaan, met dien verstande dat een maximum inhoudsmaat is opgenomen die landschappelijk passend is. |
Woonschepen | Vergroting van ligplaatsen en vergroting van woonschepen is toegestaan voor zover de regels voorzien in een maximum maatvoering die landschappelijk passend is. Nieuwe ligplaatsen slechts onder strikte voorwaarde toegestaan, zoals verplaatsing uit kwetsbare gebieden of ten behoeve van woonschepen van historische waarde. |
Recreatiewoningen | De permanente bewoning van recreatiewoningen is uitgesloten. |
Bestaande stedelijke functies anders dan wonen | 1. Percelen bestemd voor specifieke stedelijke functies kunnen een andere stedelijke functie krijgen onder de voorwaarde dat de functiewijziging naar aard en omvang niet leidt tot een toename van de invloed op de omgeving; 2. Stedelijke functies kunnen worden uitgebreid met maximaal 20% van de bestaande bebouwing. Van deze maximale uitbreiding kan afgeweken worden mits er sprake is van een economische noodzaak. Een ruimtelijk plan bevat bestemmingen en regels die permanente bewoning van recreatiewoningen uitsluit. |
Algehele agrarische bedrijfsbeëindiging of bedrijfsverplaatsing | Bij algehele agrarische bedrijfsbeëindiging of bedrijfsverplaatsing kan, onder voorwaarden: 1. aan de bedrijfswoning en overige bedrijfsgebouwen een andere bedrijfsmatige functie worden toegekend. Het oppervlak van de overige bedrijfsgebouwen dient met 50% te worden gereduceerd. Afwijking van deze maatvoering is mogelijk mits dit leidt tot verhoging van de ruimtelijke kwaliteit; 2. aan de bedrijfswoning en de tot het hoofdgebouw behorende aangebouwde bedrijfsruimte een woonbestemming worden toegekend; 3. de bouw van één of meerdere nieuwe woningen worden toegestaan. (sloop 1.000 tot 2.500 m² bedrijfsgebouwen = 1 woning / sloop 2.500 tot 4.000 m² = 2 woningen / sloop meer dan 4.000 m² = 3 woningen). Als 5000 m2 kassen wordt gesloopt mag 1 woning worden gebouwd. Afwijking van de genoemde maatvoering is mogelijk als dat leidt tot meer ruimtelijke kwaliteit. Saldering vanuit meerdere voormalige agrarische bedrijven is mogelijk. De nieuwe woning (of woningen) wordt gesitueerd op de voormalige bedrijfskavel. Hiervan kan worden afgeweken als aangetoond wordt dat een andere locatie in het landelijk gebied (bijvoorbeeld in de kernrandzone) aanmerkelijk meer zou bijdragen aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. |
Natuur Netwerk Nederland | Een deel van het plangebied is aangewezen als Natuur Netwerk Nederland. In dit gebied zijn geen ruimtelijke ontwikkelingen toegestaan die de wezenlijke kenmerken en waarden aantasten. Negatieve effecten dienen te worden beperkt met mitigerende maatregelen of te worden gecompenseerd door inrichting van nieuwe natuur. |
Groene contour | De groene contour is aangewezen voor natuurontwikkeling, wat in combinatie kan gaan met verstedelijking waarbij tevens natuur wordt ontwikkeld. Daarnaast liggen binnen de groene contour gebieden die van belang worden geacht voor het functioneren van het NNN maar die zelf niet als NNN zijn aangemerkt omdat er geen financiering met overheidsmiddelen mogelijk is. Binnen deze gebieden kan op vrijwillige basis NNN gerealiseerd worden. |
Oxidatie veengronden | Het plassengebied is erg gevoelig voor oxidatie van veengronden. Met contouren heeft de provincie aangegeven waar deze (gevoeligheid) voor oxidatie dusdanig is, dat er vanuit provinciaal belang regels worden gesteld aan grondwerkzaamheden. Dit heeft vooral betrekking op een groot deel van de oostelijke helft van het plangebied. Binnen deze zone is het niet toegestaan werkzaamheden uit te voeren waarbij veen aan de oppervlakte wordt gebracht. Dit is overigens niet van toepassing op graslandvernieuwing of de aanleg van een andere blijvende teelt. |
In aanvulling is per 11 juli 2018 het provinciaal verbod in werking getreden op de vestiging van, de uitbreiding van en de omschakeling naar een geitenhouderijbedrijf als ook het uitbreiden van het aantal geiten op geitenhouderijen. In een later stadium zal dit verbod ook doorgevoerd worden in de PVR.
De aanleiding voor dit verbod bestaat uit veronderstelde gezondheidseffecten van geitenhouderijen op de volksgezondheid, waar momenteel verder onderzoek naar gedaan wordt. In afwachting van de resultaten daarvan, heeft de provincie het verbod ingesteld. Overigens wordt dit verbod in dit bestemmingsplan niet één op één opgenomen. Het verbod is via het provinciaal besluit namelijk rechtstreeks van kracht (over het bestemmingsplan heen). Bovendien voorkomt de gemeente hiermee dat, wanneer de onderzoeksresultaten bekend worden en de regeling verder wordt aangepast, dit ook tot noodzakelijke aanpassing van het bestemmingsplan leidt. Overigens geldt het verbod niet voor 'inrichtingen' waar minder dan 10 geiten worden gehouden. Hiermee wordt aangesloten bij het Activiteitenbesluit, waarin bij minder dan 10 geiten geen sprake is van een inrichting.
Conclusie
De Provinciale Ruimtelijke Verordening heeft een directe doorwerking op plannen van lagere overheden. Met bovenstaande bepalingen dient daarom rekening te worden gehouden in de ruimte die het bestemmingsplan biedt voor bouw- en gebruiksmogelijkheden. In hoofdstuk 5, 'Welke keuzes maken we' is verder aangegeven op welke wijze de regels uit de Verordening in het bestemmingsplan zijn uitgewerkt. Daarmee zijn de omschreven provinciale belangen volwaardig gewaarborgd.
In de Structuurvisie Ronde Venen 2030, vastgesteld door de gemeenteraad op 17 oktober 2013, worden de hoofdzaken van het gemeentelijk ruimtelijk beleid en de voorgenomen ontwikkeling daarvan beschreven tot aan het jaar 2030. In die periode wordt de Structuurvisie tweemaal geëvalueerd. In de Structuurvisie wordt in gezet op de ligging van de gemeente: enerzijds in het Groene Hart en anderzijds in de Noordvleugel van de Randstad. In de Structuurvisie wordt ingezet op het uitbouwen en versterken van deze relaties en op het optimaliseren van de Ronde Venen als een aantrekkelijke woon-, werk- en recreatiegemeente. Deze visie is beeldend tot uiting gebracht in de visiekaart (figuur 3.1).
Figuur 3.1 - Structuurvisie Ronde Venen 2030: Visiekaart
Voor voorliggend bestemmingsplan is in het bijzonder hoofdstuk 3 Landschap uit de Structuurvisie relevant. In dit hoofdstuk wordt het landelijk karakter van de gemeente benadrukt en wordt gesteld dat het landschap het uitgangspunt is voor de ontwikkelingen tot 2030. Bij ruimtelijke ontwikkelingen speelt de landschappelijke en cultuurhistorische context een nadrukkelijke rol en wordt er gezocht naar mogelijkheden om de verschillende functies elkaar op samenhangende wijze te laten versterken.
In dit hoofdstuk worden een zestal onderwerpen nader besproken:
In hoofdstuk 4 over Vitale dorpen en kernen wordt breed ingezet op de leefbaarheid van zowel het landelijk gebied als de kernen. Bedrijvigheid kan bijdragen aan deze leefbaarheid, maar in verband met de ligging in het Groene Hart is intensief en duurzaam ruimtegebruik en een goede landschappelijke inpassing van belang.
In hoofdstuk 5 over Trends en toekomstige ontwikkelingen wordt verduidelijkt hoe de gemeente omgaat met bovenlokale ontwikkelingen en de thema's duurzaamheid en milieu. De gemeente kiest voor duurzame ontwikkeling vanuit de brede definitie 'People, Planet, Profit'. Het milieubeleid is erop gericht om nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken op een gezonde en veilige manier voor mensen en natuur. Hinder, gevaar en schade voor de gezondheid van omwonenden of 'gevoelige' bestemmingen worden zoveel mogelijk voorkomen en/of beperkt.
In de Structuurvisie van De Ronde Venen is aangegeven dat nadere uitwerking in de Landschapsnota nodig is om het beleid op het gebied van landschap, cultuurhistorie, landbouw, natuur en recreatie te implementeren. Het hoofddoel van de Landschapsnota, vastgesteld door de gemeenteraad op 5 juni 2014, is het creëren van een ruimtelijk toetsingskader voor een zorgvuldige afweging van ruimtelijke initiatieven met landschappelijke impact die niet passen in het bestemmingsplan. Het streven is dat het aspect landschap dusdanig zorgvuldig wordt afgewogen bij ontwikkelingen en initiatieven dat dit tot wederzijdse versterking leidt. Bij deze toetsing dienen initiatiefnemers een stappenplan te doorlopen - de Landschapstoets - waarbij er gebruik wordt gemaakt van een Landschapsbeleidskaart, een Deelgebiedenkaart en Deelgebied- beschrijvingen.
Conclusie
Juridisch gezien is de Landschapsnota een zogeheten 'beleidsregel', waarin de gemeente vastlegt hoe ze met bepaalde bevoegdheden omgaat. Het ruimtelijk kader uit de Landschapsnota zal derhalve worden vastgelegd in nieuwe bestemmingsplannen. Dit kader is zowel leidend voor initiatieven die een beperkte omgevingsvergunning vragen (binnenplanse afwijkingsmogelijkheid), als voor initiatieven die afwijken van het bestemmingsplan, maar passen binnen ander of hoger ruimtelijk beleid. Het te volgen stappenplan van de landschapstoets geeft een onderbouwing, die moet aantonen of er al dan niet een uitgebreide omgevingsvergunning kan worden verleend.
Een verdere toelichting hoe de landschapsnota in de regels van dit plan is doorvertaald is opgenomen in paragraaf 5.1.
De Visie recreatie en toerisme is vastgesteld door de gemeenteraad op 9 januari 2014. De inzet van de gemeente is gericht op het vergroten van de economische betekenis van recreatie en toerisme met aandacht voor leefbaarheid, vitaliteit en samenhang van- en tussen de kernen en het buitengebied.
Om de missie concreet te maken wordt het beleid, rekening houdend met de sterke en zwakke punten, kansen en bedreigingen geformuleerd in strategieën. Deze zijn onderverdeeld in fysieke strategieën die plaatsgebonden zijn en instrumentele strategieën die een bijdrage aan het gehele recreatieve beleid moeten geven.
Fysieke strategieën
Instrumentele strategieën
Conclusie
Het bestemmingsplan kan mogelijkheden bieden om de recreatieve en toeristische activiteiten te versterken. Dit zal vaak in combinatie zijn moet agrarische activiteiten. Nieuwe grootschalige recreatieve activiteiten passend binnen het beleid kunnen met een aparte procedure mogelijk worden gemaakt. Het bestemmingsplan kan tevens mogelijkheden bieden om routestructuren aan te kunnen leggen en om belangrijke recreatieve elementen (zoals de militaire linies) te behouden en waar mogelijk te versterken.
In deze visie, door de gemeenteraad vastgesteld op 6 maart 2014, wordt de economie van het buitengebied, waar in een rijke groene omgeving tussen meerdere stedelijke gebieden wordt gewerkt, als eén van de kernkrachten van De Ronde Venen gezien. De ambitie die de visie uitspreekt is om deze positie te behouden en duurzaam te versterken. Economische ontwikkeling moet gepaard gaan met ruimtelijke kwaliteit.
Er wordt ruimte geboden aan verdere ontwikkeling van de agrarische sector. Daarbij wordt gezocht naar een goede balans tussen de doorontwikkeling van de agrarische sector en het behoud van de ruimtelijke en natuurlijke kwaliteit van het buitengebied. Voor het gehele agrarische gebied wordt ruimte geboden om te innoveren en te investeren en om de concurrentiepositie te kunnen verstevigen.
Het benutten en uitbouwen van de kennis die in de agrarische sector aanwezig is van belang om de innovatie en vernieuwing te blijven stimuleren.
Er worden ook veel kansen gezien voor vernieuwing van de sector. Eerlijke en lokale producten zijn in trek bij consumenten. De verkoop bij het bedrijf of in het centrum sluit hier goed op aan. Op een professionelere schaal is een duurzame agrarische sector de toekomst. De sector wordt gestimuleerd om in te zetten op de kansen die duurzaamheid kunnen bieden. Door in te zetten op de bio-economie, intensief ruimtegebruik, eigen producten te verkopen en door nieuwe (verbrede) activiteiten toe te voegen aan de bestaande activiteiten.
Voor de toekomst is de ambitie de agrarische sectoren verder in de breedte te laten groeien, zodat een nog rijker palet aan toeristische producten ontstaat. Met een accent op kleinere en middelgrote bedrijven, goed ingepast in de omgeving en tegemoetkomend aan de wensen van de toerist, die rust en ruimte wenst te combineren met milieuvriendelijke activiteiten, zoals fietsen en wandelen en verblijf en overnachting in een van de kernen.
Naast de recreatieve bedrijven, bieden we in het buitengebied ruimte aan bredere nieuwe initiatieven zoals kinderopvang, de verkoop van streekproducten en zorgboerderijen. Het accent ligt op hergebruik van achtergebleven kavels en panden. Ten slotte is er blijvende aandacht voor de basisvoorzieningen zoals de infrastructuur en bereikbaarheid van het buitengebied en verbindingen tussen de kernen.
Vermarkting van De Ronde Venen staat momenteel nog niet op zichzelf. Ze sluit aan bij een regionaal netwerk dat het Groene Hart vermarkt én ze werkt samen met omliggende gemeenten in de Metropoolregio. Het recreatief potentieel van routes, plassen, verblijfsaccommodaties, de Stelling van Amsterdam en de weidse landschappen is ingrediënt voor 'eigen branding' van de gemeente in de Metropool en de regio. Binnen de Metropoolregio ziet de gemeente kansen om de toeristisch-recreatieve sector in De Ronde Venen te versterken. Hierbij legt de gemeente de nadruk op de landschappelijke meerwaarde voor land- en waterrecreatie voor alle doelgroepen.
Conclusie
Het bestemmingsplan kan mogelijkheden bieden voor de verbreding van de agrarische activiteiten om zo de economische potentie van het gebied te versterken. Dit geldt ook voor nieuwe functies na bedrijfsbeëindiging. Dit betreft niet alleen recreatieve functies maar ook aan zorg gerelateerde functies en niet-agrarische bedrijvigheid. Daarbij staat wel voorop dat de landschaps-, cultuurhistorische en natuurwaarden een belangrijke bijdrage leveren aan de economische potentie van het gebied en behoud en/of versterking van die waarden uitgangspunt en/of leidend moeten zijn.
In juni 2016 nam de gemeenteraad unaniem de motie klimaatneutraal 2040 aan. Deze motie draagt het college op om met een programma te komen met als doel om in 2040 een klimaatneutraal De Ronde Venen te zijn. Onder klimaatneutraal verstaat de gemeente: “dat alle activiteiten en processen op het gemeentelijk grondgebied geen bijdrage meer leveren aan klimaatverandering in de vorm van CO2-uitstoot”. Ter uitvoering van de motie is op 20 april 2017 het Spoorboekje naar een Klimaatneutrale gemeente in 2040 vastgesteld.
Het spoorboekje schetst een actieve werkwijze met bijbehorende heldere en haalbare werksporen, die leiden tot klimaatneutraliteit van De Ronde Venen in 2040. Er wordt geconcludeerd dat nader onderzoek, afstemming en verdieping nodig is om de toe te passen mix in het aanbod van duurzame
energie in 2040 vast te stellen. Op basis van onderzoek en maatschappelijke discussie kan bepaald worden met welke vormen van bronnen (wind, zon, biomassa, geothermie) duurzame elektriciteit en warmte kan worden opgewekt.
Om de geformuleerde ambitie, het feitelijke spoorboekje, te kunnen realiseren worden de volgende conclusies getrokken:
Transitieplan Elektriciteit
Tevens heeft de gemeenteraad op 22 februari 2018 kennis genomen van het Transitieplan Elektriciteit. Dit transitieontwerp heeft ten doel de besluitvorming rondom de opwek van elektriciteit voor te bereiden en is daarmee een eerste stap richting 100% duurzame elektriciteit, zoals in het Spoorboekje als doel wordt gesteld.
Conclusie
Het bestemmingsplan kan ruimte bieden daar waar verduurzaming gepaard gaat met een ruimtelijke claim. Dit is in veel gevallen niet aan de orde. Grootschalige duurzaamheidsprojecten zoals zonnevelden dienen in een afzonderlijk kader te worden afgewogen.
Het gebied 'Tuinderslaan' maakt onderdeel uit van het Buitengebied-West. De toekomstrichting van het gebied is echter onduidelijk. Gebleken is dat het gebied in het provinciale beleid 'glastuinbouwconcentratiegebied' is en dat in de praktijk niet is. Tuinders lijken zich belemmerd te voelen in hun (toekomstige) bedrijfsvoering. De gemeente heeft samen met Sweco en het Wageningen Economic Research (voorheen LEI), en in overleg met LTO en de Provincie Utrecht, gewerkt aan de vorming van een toekomstbeeld voor dit gebied.
Dit toekomstbeeld is voorgesteld aan de hand van drie scenario's:
Het behouden van de status quo (scenario 1) is op termijn geen reële optie. De huidige situatie strookt niet met het ruimtelijke beleid van de provincie Utrecht, waarin het gebied is aangewezen als 'glastuinbouw-concentratiegebied'. Niet-glastuinbouw-initiatieven of uitbreiding van bestaande niet glastuinbouwfuncties zijn strijdig met dit beleid. Dit leidt tot onduidelijke ruimtelijke ordening. De verwachting is dat dit ook leidt tot verdere verpaupering.
Ook als maximale ruimte wordt gegeven aan de glastuinbouwsector (conform scenario 2) is er weinig vertrouwen vanuit de bestaande ondernemers. Dat heeft te maken met de schaal, bereikbaarheid en het nu al gemengde karakter van het gebied.
Bij zowel bewoners, glastuinbouwbedrijven en de overige ondernemers is er draagvlak om de mogelijkheid te bieden het gebied te transformeren tot een aantrekkelijk dorpsrand in de sfeer van scenario 3, waarin een vanzelfsprekend en goed beleefbaar gebied is ontstaan met logische elementen als een herkenbare verkavelingsstructuur, lintbebouwing en ingepaste boerderijclusters. Een gebied dat uitnodigt om te wandelen, fietsen en te verblijven. Het college heeft in haar vergadering van 28 maart 2017 besloten scenario 3 verder uit te werken.
Conclusie
De resultaten uit de haalbaarheidsstudie zijn nog niet sturend voor het bestemmingsplan. De gemeente zal in overleg met bewoners en ondernemers een (kern-rand)visie moeten opstellen, waarin keuzes moeten worden gemaakt over de inrichting, de hoeveelheid groen en rood, de te bieden ontwikkelingsruimte en de bijbehorende haalbaarheid. Daarbij zal ook in beeld moeten worden gebracht hoe de visie gerealiseerd kan worden. De provincie is in dit proces een partij, vanwege een noodzakelijke beleidswijziging in haar beleid (PRV) en wordt tevens betrokken bij de kwalitatieve inrichting van het gebied.
Duurzame instandhouding en beter beleefbaar en toegankelijk maken van de forten in de gemeente De Ronde Venen: dat is het doel van het Ontwikkelkader forten, vastgesteld door de gemeenteraad op 23 maart 2017. Een perspectief dat kansen creëert, ondernemerschap stimuleert en initiatiefnemers uitnodigt om met goede ideeën voor (her)ontwikkeling en exploitatie van de forten te komen. Ideeën om deze unieke elementen van het UNESCO werelderfgoed Stelling van Amsterdam beter te benutten. Door het stimuleren en faciliteren van al deze activiteit kan de gemeente De Ronde Venen zich beter positioneren als stellinggemeente.
Een 'paspoort' vat daarin alle relevante basisinformatie per fort samen. Vervolgens worden per fort de ontwikkelkansen toegelicht. Dit bestaat uit een korte beschrijving en inspirerende referenties toegespitst op de kansen en mogelijkheden van het specifieke fort. Omdat bepaalde ontwikkelkansen zich op meerder forten voordoen, komen sommige referenties meerdere keren voor in het ontwikkelperspectief.
Daarnaast zijn de belangrijkste ruimtelijke kaders waarmee rekening moet worden gehouden bij de ontwikkeling van de forten in tabelvorm gepresenteerd. Dit is gedaan voor de aspecten 'parkeren en bereikbaarheid', 'capaciteit van het fort', 'bebouwingsmogelijkheden' en 'natuur en landschap'. In het plangebied ligt één fort, 'Fort Waver Amstel'.
Het document sluit af met één overzichtsprent waarop de ontwikkelkansen en ontwikkelpotentie van alle forten zijn weergegeven. Voor de overzichtelijkheid is het verschil in mogelijkheden aangegeven met een aanduiding van S tot XL. Op een fort met de aanduiding L of XL zal meer gebeuren dan op een fort met de aanduiding S.
Figuur 3.2 – Ontwikkelkader Forten
Conclusie
De forten worden bestemd conform hun huidige functie. In het bestemmingsplan is een flexibiliteitsbepaling opgenomen waarmee ander gebruik en nieuwe bebouwing kan worden toegestaan indien de gewenste ontwikkeling past binnen het Ontwikkelkader Forten.
In het verleden is door de gemeente het oprichten van dorpscomité's gestimuleerd. De kern De Hoef is het enige dorp met een dorpscomité dat deel uitmaakt van het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied-West. Door het dorpscomité De Hoef is een dorpsvisie opgesteld. Deze dorpsvisie is in 2017 aan de gemeenteraad ter info worden voorgelegd. Het doel van de dorpsvisie is de leefbaarheid van De Hoef op peil te houden.
Conclusie
Verschillende wensen uit de dorpsvisie, die onder de strekking van een bestemmingsplan vallen, komen terug in het bestemmingsplan Buitengebied-West. Zo is het rechtstreeks mogelijk onder voorwaarden een beroep/bedrijf aan huis te starten en zijn er mogelijkheden om vrijkomende agrarische bebouwing om te zetten in woningen, mits voldaan wordt aan de sloopeis. Voor grotere bouwontwikkelingen dient maatwerk geleverd te worden en is een aparte ruimtelijke procedure de aangewezen weg.
Het buitengebied van de gemeente De Ronde Venen is in beweging. De agrarische sector speelt nog steeds een cruciale rol als de belangrijkste gebruiker van het buitengebied. De landbouw zal zich in de toekomst blijven ontwikkelen, onder andere door technische mogelijkheden, marktontwikkelingen en het vervallen van de melkquotum.
De gemeente heeft te maken met deze dynamiek van de landbouw. In de toekomst zal de schaalvergroting in de landbouw doorgaan, maar is in het kader van plattelandsvernieuwing ook behoefte aan nieuwe vormen van (agrarische) bedrijvigheid zoals nevenfuncties in vrijkomende agrarische bebouwing en vervolgfuncties bij beëindiging van het agrarisch bedrijf.
Daarnaast groeit echter ook de weerstand tegen de schaalvergroting binnen de landbouw. Men vreest dat het authentieke landschap met de slagenverkaveling en de koeien in de wei wordt vervangen door een landschap zonder koeien maar met megastallen. Er is een hang naar authenticiteit, weten waar je eten vandaan komt en een vraag naar ambachtelijke en eerlijke producten. Dit alles in een aantrekkelijke, natuurlijke en cultuurhistorisch waardevolle omgeving.
Binnen dit spanningsveld wordt het bestemmingsplan Buitengebied West van de gemeente De Ronde Venen opgesteld en worden keuzes gemaakt ten aanzien van de bouw- en gebruiksmogelijkheden in het buitengebied.
In deze paragraaf worden enkele hoofdthema's die te maken hebben met de dynamiek in het buitengebied verder uitgewerkt en worden de opgaven voor dit bestemmingsplan geschetst.
In de periode 1950-2016 zijn zes op de zeven landbouwbedrijven verdwenen. Het aantal land- en tuinbouwbedrijven in Nederland is gestaag gedaald van 410 duizend in 1950 tot 55 duizend in 2016. Het aantal bedrijven daalde harder dan de oppervlakte cultuurgrond, dus de landbouwbedrijven zijn steeds groter geworden. In 1950 beheerden de bedrijven samen meer dan 2,3 miljoen hectare cultuurgrond. In 2016 was dat afgenomen tot 1,8 miljoen hectare. In 1950 had een doorsnee bedrijf 5,7 hectare cultuurgrond, inmiddels is dit 32,4 hectare. Ook het aantal dieren per bedrijf steeg in een rap tempo. Een doorsnee varkenshouder had in 1950 nog 7 varkens, tegenwoordig zijn er op een bedrijf met vleesvarkens gemiddeld 1,6 duizend varkens. Het gemiddeld aantal runderen per rundveebedrijf steeg van 13 tot bijna 160 dieren (Bron: CBS).
Bron: CBS
Naast de bedrijven die gericht zijn op schaalvergroting, waarbij het oppervlak aan gebouwen toeneemt en het aantal koeien in de wei afneemt, zijn er ook agrarische bedrijven die niet alleen gericht zijn op productieverhoging, maar bewust kiezen voor een andere richting, waarbij milieu, natuur- en landschapsbeheer, educatie en recreatie ook belangrijke bedrijfsdoelen zijn. Ook wil een deel van de bedrijven de afstand tussen het product en de consument verkleinen door producten op het eigen bedrijf te verwerken en direct te verkopen aan de consument.
Door o.a. de schaalvergroting en het vervallen van het melkquotum wordt de vraag naar grond voor landbouwproductie en mestafzet groter. Hierdoor kan een conflict ontstaan met functies die eveneens grond claimen in het landelijk gebied zoals natuur, landschap en energieproductie. Door de veranderende agrarische bedrijfsvoering kan landschap eveneens veranderen door een toename van het oppervlak aan stallen en een afname van het aantal koeien in de wei.
(Bron: Ruimte voor de toekomst in het landelijk gebied, Wageningen UR, 2015)
Opgave bestemmingsplan
Het bestemmingsplan dient richting te geven aan de ontwikkelingen in de agrarische sector zoals schaalvergroting en verbreding. Daarbij dient rekening gehouden te worden met de verschillende belangen en claims op het buitengebied van natuur en landschap. |
Van oudsher werden de gronden in het buitengebied voor het overgrote deel in gebruik genomen door de melkveehouderij. Dit gebruik heeft het aanzicht van het landschap bepaald. Een aanzicht dat door de meesten van ons als het kenmerkende oer-Hollandse landschap wordt beschouwd: een opstrekkende verkaveling, groene weiden en koeien in de wei, omlijst door een blauwe hemel met witte wolken.
Door ontwikkelingen in de agrarische sector, als gevolg van o.a. veranderingen in de milieuregelgeving en het wegvallen van het melkquotum, dreigt het aanzicht van het landschap te veranderen. Er is een maatschappelijk discussie ontstaan over de wenselijkheid van 'de koe in de wei' en het tegengaan van 'megastallen' in het buitengebied. Vaak wordt de oplossing gezocht in termen als 'grondgebonden' en 'intensief', waarbij intensieve vormen van veehouderij niet wenselijk worden geacht.
Het probleem is echter dat vanuit de agrarische sector de begrippen intensief en niet-intensief worden bezien vanuit het oogpunt van de milieuregelgeving en de eigen bedrijfsvoering. Terwijl vanuit de maatschappelijke hoek zaken als weidegang en megastallen de inhoud van de definities bepalen.
Megastallen in het buitengebied vindt men ongewenst en er moet voorkomen worden dat koeien grotendeels op stal staan en er nauwelijks sprake is van weidegang. De realisatie van een groot oppervlak aan bedrijfsgebouwen en het op stal houden van de koeien wordt dan beschouwd als een intensieve vorm van de melkveehouderij.
Binnen de agrarische sector wordt een melkveehouder met een groot aantal koeien, dat vaak op stal staat, waarschijnlijk nog steeds als grondgebonden gezien.
De mest-/fosfaatregelgeving vereist namelijk om voldoende grond in eigendom te hebben om de mest af te kunnen zetten en/of om het fosfaat te kunnen gebruiken. Het in eigendom hebben van voldoende grond is daarmee voor de agrarische sector onlosmakelijk verbonden met de bedrijfsvoering.
Opgave bestemmingsplan
De discussie wat als grondgebonden kan worden beschouwd, kan vanuit het bedrijfseconomisch belang van de sector worden aangevlogen of uit oogpunt van landschapsbeheer. Beide belangen zijn ruimtelijk relevant en moeten dus worden meegenomen bij het opstellen van het bestemmingsplan. Vanuit bedrijfseconomische optiek moet het bestemmingsplan gezonde en voldoende ruimte bieden voor groei van agrarische bedrijven. Dit is óók in het belang van het landschapsbeheer, aangezien de agrarische sector hier een belangrijke rol in vervult. Vanuit de optiek van landschapsbeheer bestaan er zorgen over de omvang van bedrijven en gebouwen en een verminderde weidegang van dieren. In dit kader dient het bestemmingsplan een zorgvuldige afweging te maken ten aanzien van de omvang van de gebouwen in relatie tot de mogelijke impact op het landschap. Onderzocht dient te worden welke mogelijkheden het bestemmingsplan biedt om weidegang te stimuleren. Daarnaast worden in het bestemmingsplan Buitengebied West eenduidige definities opgenomen voor grondgebonden en niet-grondgebonden agrarische bedrijven. Er is voor gekozen om de termen intensieve en niet-intensieve bedrijven in dit kader niet meer te gebruiken om onduidelijkheid te voorkomen. |
Uit het rapport 'De VAB-opgave in de provincie Utrecht' blijkt dat binnen de gemeente De Ronde Venen in de periode 2015-2030 een oppervlak van 131.993 m2 agrarische bedrijfsbebouwing , ruim 30% van de totale voorraad aan agrarisch bedrijfsbebouwing, vrijkomt. In het rapport worden aanbevelingen gedaan om het vraagstuk van vrijkomende agrarische bebouwing en leegstand op te pakken.
Een van de belangrijkste aanbevelingen is dat gekeken moet worden naar maatregelen die sturen op kwaliteitsverbetering. Het is belangrijk om meer met kwalitatieve kaders te werken en anders te denken: wat willen we niet, in plaats van exact wat wel. Het invullen van deze locaties met nieuwe activiteiten biedt kansen om de leefbaarheid in het landelijk gebied te behouden of te versterken. De gemeente neemt hierin een actieve en uitnodigende houding aan om gezamenlijk de mogelijkheden voor herbestemming te onderzoeken. Hierbij staan verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en de beeldkwaliteit centraal. Sloop van onaantrekkelijke bebouwing zal hierbij onvermijdelijk zijn.
Ook de nieuwe Omgevingswet biedt de mogelijkheid om dit vraagstuk meer integraal op te pakken en kan voorkomen dat ontwikkelingen vastlopen op sectorale regelgeving, terwijl die per saldo wel verbetering opleveren.
Het bestemmingsplan biedt binnen de kaders van het provinciale beleid mogelijkheden voor vervolgfuncties. De regels die dit bestemmingsplan daarvoor bevat, laat ruimte voor ontwikkelingen die in ieder geval zijn toegestaan.
Daarnaast bestaat de mogelijkheid om buiten het bestemmingsplan om, via een afzonderlijke planologische procedure, medewerking te verlenen aan andere ontwikkelingen voor vervolgfuncties. Dit kan een oplossing bieden voor vervolgfuncties die niet direct binnen de regels van dit bestemmingsplan passen. Op basis van maatwerk zal de gemeente in dat geval afwegen of het plan voldoende bijdraagt aan het beleid voor en de kwaliteit van het buitengebied.
Opgave bestemmingsplan
Het bestemmingsplan moet mogelijkheden bieden voor een nieuwe invulling van voormalige agrarische bedrijven met niet-agrarische functies. Belangrijk uitgangspunt ten aanzien van de nieuwe functies is dat er sprake is van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering en de omgeving niet wordt gehinderd door de nieuwe activiteit. |
Veranderingen als gevolg van actuele ontwikkelingen in de agrarische sector zijn gewenst, mits ze plaatsvinden binnen de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische context. Belangrijk is dat er een evenwicht is tussen een efficiënte agrarische bedrijfsvoering en bescherming van de natuur-, landschaps- en cultuur-historische waarden. Bij het bieden van bouw-, gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden dient dit evenwicht iedere keer opnieuw beoordeeld te worden.
Vooral bij de uitbreiding van bebouwing, de verbreding van agrarische activiteiten en het toestaan van nieuwe gebruiksfuncties is het bepalen van het juiste evenwicht van belang. Een goede landschappelijke inpassing van de agrarische activiteiten is een belangrijk aandachtspunt. Ruimtelijke inpassing dient vanaf het begin van een nieuwe ontwikkeling in de planvorming te worden meegenomen.
Landschapsbeleving, natuurbeleving en cultuurhistorisch besef zijn belangrijke ingrediënten om rust- en ruimtezoekers voor een bezoek aan het buitengebied te interesseren. Met het uitbouwen van de toeristisch-recreatieve activiteiten zal echter gedoseerd moeten worden omgegaan om te voorkomen dat de kernkwaliteiten van het gebied aangetast worden.
Opgave bestemmingsplan Om zowel de economische (agrarische) potenties de ruimte te geven als de 'groene' kwaliteiten van het landelijk gebied te behouden, is sturing nodig. Om voldoende in te kunnen spelen op veranderingsprocessen in de komende jaren dienen in het bestemmingsplan actuele, flexibele regels voor het landelijk gebied, te worden opgenomen, waarin duidelijk is bepaald welke activiteiten onder welke voorwaarden kunnen plaatsvinden. |
Alhoewel het bestemmingsplan vaak nog wordt gezien als het belangrijkste instrument van de gemeente om sturing te geven aan ontwikkelingen, om kansen te benutten en om de kenmerkende waarden en kwaliteiten van het gebied te beschermen en te behouden, blijkt in de praktijk echter dat het bestemmingsplan met algemene regels beperkte mogelijkheden bevat om maatwerk toe te passen. De gemeente beschikt over meer instrumenten om ontwikkelingen te sturen en het beleid voor het buitengebied vorm te geven.
Om het huidige ruimtelijke instrumentarium zo optimaal te benutten zal het bestemmingsplan Buitengebied West op hoofdlijnen een conserverend karakter hebben. Op enkele onderdelen is het bestemmingsplan flexibel en ontwikkelingsgericht. Dit betreft uitsluitend de onderdelen die in generieke regels zijn te vatten en dus voor het gehele plangebied toepasbaar zijn. Dit komt overeen met de opzet van het vigerende bestemmingsplan.
Dit betekent echter niet dat er verder geen ruimte voor ontwikkeling is. De gemeente nodigt initiatiefnemers graag uit om verder te kijken dan de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, door in gesprek te gaan. Deze initiatieven zullen op maat beoordeeld worden, waarbij de gemeente het motto 'ja, mits er sprake is van kwaliteit' hanteert.
Die kwaliteit laat zich niet in absolute grootheden vastleggen maar dient per vraag en per gebied steeds opnieuw bepaald te worden. Ook is het afhankelijk van het type ontwikkeling welke vorm van kwaliteit in dat plan opgenomen kan worden (bijvoorbeeld extra natuur, water(berging), duurzaamheidsmaatregelen, verbetering architectonische uitstraling).
Daarmee is ruimtelijke kwaliteit gebiedsgericht en context-gebonden, zowel in ruimte als in tijd. Omdat het bestemmingsplan niet het juiste instrument is om voor elke mogelijke ontwikkeling te voorzien in kwalitatieve voorwaarden, wil de gemeente via afzonderlijke procedures aan dergelijke ontwikkelingen meewerken.
Dit vraagt om het organiseren van een goed gesprek tussen initiatiefnemers en de gemeente aan het begin van zo'n planproces. Afhankelijk van het type ontwikkeling, de locatie, de kansen en de knelpunten zal in samenspraak bepaald moeten worden met welke waarden rekening gehouden moet worden en welke kansen er zijn voor kwaliteitsverbetering.
Dit vraagt om een andere kijk op ontwikkelingen, zowel van initiatiefnemers als van de gemeente die de plannen beoordeelt. Bij het maken, beoordelen en realiseren van deze (ruimtelijke) plannen is het aan te raden meer oog te hebben voor relevante, ruimtelijke kwaliteitsaspecten. De leefomgeving wordt er mooier, vitaler en aantrekkelijker van. Het 'kwaliteitsdenken' staat in dit geval centraal. Deze werkwijze sluit tevens aan bij het beleid van de provincie zoals vastgelegd in haar Structuurvisie en Verordening, waarin zij streeft naar ontwikkelen met kwaliteit.
Bij nieuwe ontwikkelingen dient altijd rekening te worden gehouden met de bestaande landschappelijke kwaliteiten. Deze zijn beschreven en verantwoord in de Landschapsnota van de gemeente. De waarden zijn vertaald in de agrarische bestemmingen, waarin de waarden expliciet zijn benoemd. Bescherming van de waarden maakt dan onderdeel uit van de afweging of een gebruik/bouwwerk al dan niet kan worden toegestaan. Daarmee maken de landschapswaarden een volwaardig onderdeel uit van de afweging en wordt de huidige ruimtelijke kwaliteit en/of een eventuele verbetering gewaarborgd. Niet alle ontwikkelingen kunnen binnenplans worden toegestaan, er kan ook maatwerk geleverd worden. Initiatiefnemers worden uitgenodigd om met de gemeente in gesprek te gaan bij nieuwe gewenste ontwikkelingen die niet passen in het bestemmingsplan. Daarbij zal de Landschapsnota en overige gemeentelijk beleid leidend zijn bij het al dan niet toestaan van de gewenste ontwikkeling. Als kan worden aangetoond dat de ontwikkeling een bijdrage levert aan de kwaliteit van de fysieke leefomgeving kan er maatwerk worden verleend en een afzonderlijke procedure worden opgestart.
Opgave bestemmingsplan Het bestemmingsplan legt op hoofdniveau de waarden vast die in het plangebied voorkomen, en hoe daar rekening mee gehouden moet worden bij reguliere ontwikkelingen die op basis van dit bestemmingsplan worden toegestaan. Daarnaast dient het bestemmingsplan initiatiefnemers uit te nodigen en te inspireren om te ontwikkelen met kwaliteit. De gemeente staat daarom open voor ontwikkelingen buiten het bestemmingsplan om, maar passend binnen de doelstellingen van het bestemmingsplan en overig gemeentelijk beleid. |
Met deze werkwijze van het bestemmingplan enerzijds en het kwaliteitsdenken anderzijds sorteert de gemeente De Ronde Venen voor op de omgevingswet die naar verwachting in 2019 in werking treedt. Deze wet heeft als doel alle wetten en regels op het gebied van de leefomgeving te vereenvoudigen en te bundelen. Het motto van de wet is 'ruimte voor ontwikkeling, waarborgen voor kwaliteit'. Het omgevingsplan dient daartoe te stoelen op een heldere en eenduidige visie, te sturen op doelen en dient uitvoerbaar en handhaafbaar te zijn. Er dient sprake te zijn van een goede leefomgeving, dat wil zeggen dat alle belangen op een evenwichtige wijze zijn gewogen en dat in voldoende mate rekening is gehouden met de geldende beleidskaders en van toepassing zijnde wet- en regelgeving.
Opgave bestemmingsplan Uitgangspunt van de nieuwe omgevingswet is het sturen op doelen, zoals het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. De uitdaging is om met het bestemmingsplan voor te sorteren op deze gedachte en te bezien in hoeverre bestaande regels gehandhaafd dienen te worden. Ontwikkelingen kunnen tevens worden gestimuleerd door minder zware procedures op te nemen (ontheffingsmogelijkheid i.p.v. wijzigingsbevoegdheid). |
In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de opgaven uit het vorige hoofdstuk worden uitgewerkt in het bestemmingsplan Buitengebied West. Daarbij rekening houdend met het speelveld en de spelregels zoals omschreven in hoofdstuk 3. Tevens worden de keuzes voor de vertaling naar een juridische regeling toegelicht.
Het buitengebied van De Ronde Venen wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van grote landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden. Deze waarden hebben te maken met het ontstaan van het landschap en het grondgebruik. Behoud van de verschillende landschapstypen en daarmee ook de bescherming van de waarden staat in al het beleid voorop. Ook wordt geconstateerd dat de agrarische bedrijven een belangrijke rol spelen in het behoud van dit landschap. Zelfs wordt aangegeven dat ontwikkelingsmogelijkheden moeten worden geboden zodat de agrarische bedrijven kunnen blijven voortbestaan.
Het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied West voorziet in een regeling waarin de gebiedseigen karakteristieken en waarden worden behouden en beschermd en waar nieuwe ontwikkelingen worden afgewogen. Hierbij wordt rekening gehouden met de kwetsbaarheid van de verschillende delen van het plangebied. Dit geeft aanleiding om het beleid ten aanzien van de ontwikkelingsmogelijkheden voor de agrarische sector en overigens ook voor de overige functies op onderdelen te nuanceren. Deze nuancering komt tot uitdrukking in de bestemmingslegging voor het plangebied.
Vigerende regeling
In het vigerende bestemmingsplan zijn twee plankaarten opgenomen waarop de natuur, cultuurhistorische en landschappelijke waarden zijn aangegeven. Figuur 5.1 en 5.2 geven een impressie van deze kaarten. Voor de kaarten in origineel formaat en met legenda verwijzen we naar het vigerende bestemmingsplan.
Figuur 5.1 - Plankaart 2a Natuurwaarden | Figuur 5.2 Plankaart 2b Landschappelijk en Cultuurhistorische waarden |
De te beschermen waarden werden, onder verwijzing naar de betreffende plankaart, benoemd in de doeleindenomschrijvingen van de betreffende bestemming. Daarnaast was er een aanlegvergunningenstelsel opgenomen om de specifieke waarden te beschermen.
Regeling bestemmingsplan Buitengebied West
Recent is door de gemeente een Landschapsnota opgesteld met als doel om een ruimtelijk toetsingskader te creëren voor een zorgvuldige afweging van ruimtelijke initiatieven met landschappelijke impact. In de landschapsnota is een landschapsbeleidskaart opgenomen, waarop de waarden en kenmerken van De Ronde Venen per deelgebied zijn opgenomen. In de bijbehorende deelgebieds-beschrijvingen zijn deze kenmerken en waarden verder toegelicht. De Landschapsbeleidskaart (zie ook figuur 5.3) vervangt daarmee de waardenkaart 'Landschappelijke en Cultuurhistorische waarden' uit het voormalige bestemmingsplan Buitengebied.
Figuur 5.3 - Uitsnede van de landschapsbeleidskaart voor het plangebied.
Binnen de landschappelijke waarden bestaat het voornaamste onderscheid tussen het de typen vervakeling. De landschapsbeleidskaart onderscheidt middeleeuwse verkaveling, rationele verkaveling en de legakkers. Die laatste categorie komt binnen het plangebied niet voor, zodat er twee verkavelingspatronen resteren. Voor beide typen geldt als beleidsvoornemen om de openheid en het verkavelingspatroon te behouden. Het behoud van deze twee waarden is daarom opgenomen in de agrarische bestemmingsomschrijving.
Daarnaast kent de landschapsbeleidskaart diverse verspreid liggende elementen, waaronder elementen behorende bij de stelling van Amsterdam, een molenbiotoop en historische kreeg- en stroomruggen. Deze waarden zijn veelal met eigen aanduidingen en dubbelbestemmingen opgenomen. Ingrepen of ontwikkelingen die op deze elementen van invloed kunnen zijn, zijn op basis van die aanduidingen en dubbelbestemmingen uitsluitend mogelijk indien uit een nadere beoordeling (al dan niet op basis van een onderzoeksrapport) is gebleken dat de cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden geschaad.
De landschapswaarden zijn zodoende terug te vinden in een gebiedsdekkende bescherming van de waarden openheid en verkavelingspatronen, en de plaatsgebonden bescherming van verspreid liggende elementen.
De natuurwaardenkaart laat daarentegen in mindere mate een gebiedsdekkend profiel zien. Met name in de droogmakerijen zijn op de natuurwaardenkaart geen natuurwaarden vermeld. Om die reden is gekozen om een tweedeling in de Agrarische bestemming aan te brengen.
De ene agrarische bestemming beschermt daarbij uitsluitend de landschappelijke waarden zoals hierboven omschreven, terwijl de andere agrarische bestemming zowel de aanwezige landschappelijke waarden als natuurwaarden beschermd. Die laatste bestemming is grofweg opgenomen voor alle agrarische gronden buiten de droogmakerijen en heeft de naam Agrarisch met waarden - Natuurwaarden gekregen.
Gezien de gehanteerde systematiek kent het plan de bestemming Agrarisch en de bestemming Agrarisch met Waarden – Natuurwaarden. Een overzicht van de ligging van beide bestemmingen is opgenomen in figuur 5.4.
Daarnaast is er nog sprake van het weidevogelkerngebied, zoals door de provincie aangewezen. Dit strekt zich uit over beide bestemmingen. Omdat in het artikel Agrarisch met Waarden - Natuurwaarden al sprake is van bescherming van natuurwaarden, is daarmee ook de bescherming van het weidevogelkerngebied geborgd. In het artikel Agrarisch is dat echter niet automatisch het geval. Vandaar dat binnen dat artikel met een aparte aanduiding is vastgelegd waar het weidevogelgebied zich bevindt, zodat dit ook in die bestemming beschermd wordt. Daarbij is het met name van belang dat de open agrarische graslanden zo veel als mogelijk behouden blijven en dat er geen hoge elementen in open agrarische gronden wordt gerealiseerd, waar vandaan roofvogels het weidevogelgebied en daarmee potentiële prooien kunnen overzien. Dit zal van geval tot geval beoordeeld moeten worden bij aanvragen waarvoor een afwijking of planwijziging nodig is.
In beide bestemmingen is bij de relevante afwijkings- en wijzigingsmogelijkheden opgenomen dat met de in die bestemming beschermde waarden rekening moet worden gehouden bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van nieuwe ontwikkelingen. Tevens worden werken en werkzaamheden gekoppeld aan een omgevingsvergunning om de waarden te kunnen beschermen.
Voor het bepalen welke waarden aan de orde zijn en op welke wijze deze betrokken moeten worden bij de beoordeling van onder andere verzoeken om afwijking of planwijziging, wordt gebruikgemaakt van en aangesloten bij de deelgebiedenkaart van de Landschapsnota De Ronde Venen 2030.
Figuur 5.4 - Kaart met daarop beide typen agrarische bestemming
(groen = Agrarisch met waarden, geel = Agrarisch).
Specifieke landschapswaarden die geen relatie hebben met het agrarische grondgebruik of de natuurwaarden, maar belangrijk zijn vanwege hun cultuurhistorische waarde zoals de kreek- en stroomruggen en de schootsvelden, worden afzonderlijk aangeduid en krijgen een specifieke beschermingsregeling. Het gaat hierbij om de volgende waarden:
De bestaande natuurgebieden, welke als zodanig zijn ingericht en bestemd en/of die deel onderdeel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000, hebben de bestemming Natuur gekregen.
- De Landschapsnota De Ronde Venen 2030, inclusief beleidskaart en de natuurwaardenkaart uit het vigerende bestemmingsplan zijn vertaald in de planregels en de verbeelding. - Het bestemmingsplan Buitengebied-West kent twee agrarische bestemmingen die nagenoeg het gehele plangebied bestrijken, namelijk Agrarisch en Agrarisch met waarden – Natuurwaarden. |
Archeologische waarden
De archeologische waarden die voorkomen in het plangebied zijn op grond van de Archeologische beleidskaarten voor land - en waterbodems van de gemeente De Ronde Venen uit 2017 beschermd door de dubbelbestemming Waarde Archeologie. Wat betreft de archeologische verwachtingswaarden is onderscheid gemaakt in verschillende waarden. Aan de verschillende gebieden is een diepte- en oppervlakteondergrens voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek gekoppeld. Om de verschillende zones helder weer te geven is elke binnen de dubbelstemming aangegeven met een functieaanduiding.
Cultuurhistorische objecten
De cultuurhistorisch waardevolle objecten zijn op de rijks- en gemeentelijke monumentenlijst vastgelegd. Bescherming van deze rijks- en gemeentelijke monumenten gebeurt vanuit andere wet- en regelgeving, zoals bijvoorbeeld de monumentenwet en de gemeentelijke erfgoedverordening. Daarom is voor de rijks- en gemeentelijke monumenten geen aparte regeling opgenomen. Wel zijn de monumenten ter signalering op de verbeelding aangeduid.
Voor varende gemeentelijke monumenten die ingeschreven staan als Varend Erfgoed is gekozen om een aanduiding 'ligplaats historisch schip' op te nemen en het begrip 'historisch schip' is opgenomen waarbij een relatie is gelegd met het Register van de Federatie Varend Erfgoed Nederland.
Daarnaast kent de gemeente beeldbepalende panden, die zonder planologische regeling in dit bestemmingsplan geen nadere bescherming zouden hebben. Daarvoor is gekozen om beschermde regels in dit plan op te nemen. Het betreft 24 objecten die uit een inventarisatie van beeldbepalende panden uit 2017 naar voren zijn gekomen. Een overzicht van die objecten is opgenomen in Bijlage 15.
Forten
Voor fort Waver-Amstel is een uitzondering gemaakt. Dit fort maakt onderdeel uit van de Stelling van Amsterdam en staat ook op de UNESCO-lijst. Binnen de specifieke bestemming Natuur is in de bestemmingsomschrijving het bestaande gebruik bestemd alsmede het behoud en de bescherming van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische en natuurwaarden. Middels een wijzigingsbevoegdheid kunnen nieuwe activiteiten en bijbehorende bouw- en gebruiksmogelijkheden mogelijk worden gemaakt, indien de nieuwe activiteiten passen binnen het Ontwikkelkader Forten. Fort Uithoorn is niet opgenomen in het plangebied, omdat voor dit fort een afzonderlijke procedure wordt gevolgd.
Agrarische bouwvlakken
Op de verbeelding van het bestemmingsplan zijn voor alle agrarische bedrijven bouwvlakken (bouwblokken) opgenomen. De omvang van het bouwvlak is gebaseerd op de vigerende rechten: het bouwvlak uit plan Buitengebied De Ronde Venen uit 2005. Waar in de tussentijd bebouwing is uitgebreid of vervangen op dusdanige wijze dat het oorspronkelijke bouwvlak niet meer toereikend is, is het bouwvlak in dit plan afgestemd op de bestaande (legale) situatie.
Het bouwen ten behoeve van het agrarisch bedrijf is toegestaan binnen de aangegeven bouwvlakken. Alle bebouwing, inclusief mest- en sleufsilo's, moet binnen het bouwvlak worden gesitueerd. Bestaande buiten het bouwvlak gelegen kuilvoerplaten en sleufsilo's worden op de verbeelding binnen het bouwvlak gebracht met een speciale aanduiding. Binnen deze aanduiding zijn uitsluitend kuilvoerplaten toegestaan.
- De omvang van het bouwvlak van agrarische bedrijven is gebaseerd op de vigerende rechten. - Alle bebouwing voor het agrarisch bedrijf moet binnen het bouwvlak plaatsvinden. |
Grondgebonden en niet-grondgebonden bedrijven
Definities
Door het gebruik van zowel de term grondgebonden en niet-grondgebonden als intensief en niet-intensief voor vergelijkbare agrarische productietakken ontstond onduidelijkheid over welke vormen van agrarische bedrijvigheid zijn toegestaan. Voorgesteld wordt om niet meer te spreken over intensieve en niet-intensieve agrarische bedrijven, maar over grondgebonden en niet-grondgebonden bedrijven. Deze termen worden overheidsbreed gehanteerd.
Voor de definities is aangesloten bij de definities uit de Nota van uitgangspunten. Deze definities zijn inhoudelijk gelijk aan definities uit de Provinciale Ruimtelijke Verordening en de AMvB grondgebonden groei melkveehouderij. Meerdere aspecten van grondgebondenheid komen in de definitie aan de orde, zoals mestafzet, weidegang en eigen voerproductie.
Grondgebonden bedrijven
agrarische bedrijven waarvan de bedrijfsvoering grotendeels afhankelijk is (weidegang, voedervoorziening, mestafzet e.d.) van het voortbrengend vermogen van de grond die tot dat bedrijf behoort.
Tot de grondgebonden bedrijven behoren onder meer de volgende bedrijfstakken: grondgebonden melkveehouderij, akkerbouw, fruitteelt, paardenfokkerijen, vollegrondstuinbouw en boomteelt- bedrijven. In de gemeente De Ronde Venen zijn met name grondgebonden agrarische bedrijven in de vorm van grondgebonden melkveebedrijven aanwezig. Naast de melkveebedrijven komen in de gemeente enkele akker- en tuinbouwbedrijven voor.
Niet-grondgebonden bedrijven
agrarische bedrijven waarvan de productie geheel of overwegend plaatsvindt in gebouwen.
Niet-grondgebonden bedrijven zijn agrarische bedrijven waarvan de productie geheel of overwegend plaatsvindt in gebouwen. De niet-grondgebonden agrarische bedrijven betreffen niet-grondgebonden veehouderijen, glastuinbouwbedrijven en overige niet-grondgebonden agrarische bedrijven (zoals een champignonkwekerij of witlofkwekerij). De in het gebied bestaande kippen-, varkens- en geitenhouderijen worden aangemerkt als niet-grondgebonden veehouderijbedrijven.
Toegestaan grondgebruik
Gezien het feit dat het behoud van de landschappelijke kenmerken zoals openheid en het verkavelingspatroon nadrukkelijk verbonden is met het agrarische grondgebruik, zijn grondgebonden bedrijven overal toegestaan.
Dit geldt niet voor niet-grondgebonden bedrijven. De bestaande niet-grondgebonden bedrijven zijn geïnventariseerd en specifiek vastgelegd. De bestaande bedrijven worden niet wegbestemd maar krijgen een specifieke, op het bestaande gebruik afgestemde bestemming. Glastuinbouw wordt als eigen categorie aangemerkt en is ook specifiek aangeduid.
Binnen grondgebonden bedrijven is vanuit milieuoogpunt in dit bestemmingsplan omvorming naar veehouderij niet mogelijk (zie ook paragraaf 6.4). De bestaande grondgebonden veehouderijen zijn als lijst in een bijlage bij de regels opgenomen. Andere vormen van grondgebonden bedrijvigheid zijn wel toegestaan. Het omzetten van gras naar bouwland of boom-/fruit-/sierteelt is echter wel aan een omgevingsvergunning gekoppeld, vanwege de bescherming van de aanwezige natuur- en landschapswaarden.
Om te voorkomen dat de bestaande grondgebonden melkveehouderijbedrijven omschakelen naar een niet-grondgebonden bedrijfsvoering, is in de wijzigingsbevoegdheid voor uitbreiding van het agrarisch bouwvlak de eis opgenomen dat niet meer dan 2,5 GVE2 per hectare is toegestaan. Dit geeft een hanteerbaar en objectief criterium om de grondgebondenheid te toetsen en is in lijn met de definitie van een grondgebonden bedrijf cf. de Provinciale Ruimtelijke Verordening. Hierbij wordt een hardheidsclausule opgenomen waarmee in specifieke gevallen gemotiveerd van dit criterium kan worden afgeweken. De hardheidsclausule kan worden toegepast voor agrarische bedrijven die niet aan de criteria van grondgebondenheid voldoen, maar wel in belangrijke mate bijdrage aan bijvoorbeeld het in stand houden van de karakteristieken van het landschap, plattelandsontwikkeling en/of andere gemeentelijke doelstelling voor de ontwikkeling van het landelijk gebied.
Bij het bepalen of voldaan wordt aan de eis van maximaal 2,5 GVE per hectare, is ook van belang welke gronden daarbij worden meegerekend. Dit zijn gronden die in eigendom zijn of die gedurende een periode van ten minste 5 jaar gehuurd of gepacht worden, voor zover deze zich bevinden binnen de gemeente De Ronde Venen of één van de buurgemeenten. Dit mogen tussentijds wisselende gronden zijn. Bepalend is de minimale gezamenlijke omvang van deze gronden waar in een aaneengesloten periode van 5 jaar sprake van is. Zowel gronden waar al gebruik van wordt gemaakt op het moment van toetsing, als gronden waarvan kan worden aangetoond dat daar nadien gebruik van wordt gemaakt kunnen hierbij worden meegerekend.
Binnen niet-grondgebonden bedrijven, is omschakeling naar niet-grondgebonden veehouderij niet toegestaan. Bestaande niet-grondgebonden veehouderijen zijn daarom als lijst in de bijlage bij de regels opgenomen. Niet-grondgebonden veehouderij als neventak is geïnventariseerd en specifiek op kaart aangegeven.
- Het bestemmingsplan maakt onderscheid tussen grondgebonden en niet-grondgebonden bedrijven. - Grondgebonden bedrijven zijn algemeen toelaatbaar binnen het plangebied. - Niet-grondgebonden bedrijven worden specifiek bestemd. - Omschakeling van een agrarisch bedrijf anders dan een veehouderijbedrijf naar een veehouderijbedrijf is niet mogelijk. |
Niet grondgebonden veehouderijen
Voor niet-grondgebonden veehouderijen geldt een restrictief beleid. Voor bestaande niet-grondgebonden veehouderijen en niet-grondgebonden veehouderijen als neventak worden de vigerende rechten overgenomen. Nieuwe niet-grondgebonden veehouderijen of niet-grondgebonden veehouderij als neventak zijn in het landelijk gebied niet toegestaan. Omschakeling naar een niet-grondgebonden veehouderij wordt daarom in het bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt.
- Bestaande niet-grondgebonden veehouderijen behouden de vigerende rechten. - Nieuwe niet-grondgebonden veehouderijen zijn niet toegestaan (ook omschakeling naar niet- grondgebonden veehouderij en niet-grondgebonden veehouderij als neventak niet). |
Glastuinbouwconcentratiegebied / glastuinbouwbedrijven
In een deel van het glastuinbouwconcentratiegebied, in het bestemmingsplan aangewezen met de gebiedsaanduiding 'overige zone - glastuinbouwconcentratiegebied', wordt de bouwhoogte van kassen verhoogd naar 12 m. Gelet op het rapport "Toekomstbeeld Tuinderslaan Mijdrecht " geldt dit niet voor het hele gebied. In dit rapport wordt namelijk ook gestreefd naar een gedeeltelijke transformatie tot een aantrekkelijke dorpsrand. Om die reden blijft de bouwhoogte aan de zijde van de Tuinderslaan 8 m. De bouwhoogte binnen het gebied aan de Oosterlandweg wordt verruimd naar 12 m, door middel van de gebiedsaanduiding 'overige zone - 12m' die in de regels en op de verbeelding is opgenomen.
In het glastuinbouwconcentratiegebied is daarnaast een afwijkingsmogelijkheid opgenomen, die het mogelijk maakt om de goot- en bouwhoogte van kassen te vergroten naar resp. 7 en 10 m. Voor het gebied aan de Oosterlandweg, aangeduid met de gebiedsaanduiding 'overige zone - 12m', geldt dat de goothoogte kan worden verruimd naar 10 m. De maximale bouwhoogte blijft in deze zone 12 m.
In het glastuinbouwconcentratiegebied zijn ook enkele andere agrarische bedrijven gevestigd. Deze mogen niet in hun bedrijfsvoering beperkt worden. Omschakeling van deze bedrijven naar glastuinbouw is mogelijk middels een binnenplanse afwijking. Bij die afwijking mag dan ook bebouwing buiten de daarvoor bedoelde bouw- en aanduidingsvlakken worden gebouwd. Mits dit zodanig wordt ingericht dat een verdere ontwikkeling van het glastuinbouwgebied niet belemmerd wordt.
Ook voor de bestaande glastuinbouwbedrijven buiten het glastuinbouwconcentratiegebied is de omvang van het bouwvlak gebaseerd op de vigerende rechten en is de maatvoering aangepast aan de bestaande legale situatie. Groei is mogelijk tot 2 hectare middels een wijzigingsbevoegdheid. Omschakeling naar glastuinbouw is buiten het glastuinbouwconcentratiegebied niet toegestaan.
- Bedrijfsgebouwen (waaronder kassen) moeten binnen het bouwvlak gebouwd worden. Als aanscherping daarvan zijn delen van bouwvlakken aangewezen waar uitsluitend kassen zijn toegestaan, zodat overige bebouwing (steen) in de regel voor op het perceel wordt gesitueerd. - Binnen het glastuinbouwconcentratiegebied geldt geen oppervlaktebeperking voor kassen van glastuinbouwbedrijven. - Uitbreiding van de glastuinbouwbedrijven buiten bestaande bouw- en aanduidingsvlakken in het glastuinbouwconcentratiegebied is mogelijk met een afwijkingsbevoegdheid. - Omschakeling van agrarische bedrijven naar glastuinbouw in het glastuinbouwconcentratiegebied is mogelijk met een binnenplanse afwijking. - Buiten het glastuinbouwconcentratiegebied is omschakeling naar glastuinbouw door agrarische bedrijven niet toegestaan. - Groei van bestaande glastuinbouwbedrijven buiten het glastuinbouwconcentratiegebied is mogelijk met een wijzigingsbevoegdheid tot 2 hectare. |
Weidegang en megastallen
Vanuit bedrijfseconomische optiek moet het bestemmingsplan gezonde en voldoende ruimte bieden voor groei van agrarische bedrijven. Dit is óók in het belang van het landschapsbeheer, aangezien de agrarische sector hier een belangrijke rol in vervult. Vandaar dat het bestemmingsplan hier ook ruimte voor wil bieden.
Vanuit de optiek van landschapsbeheer bestaan er zorgen over omvang van bedrijven en gebouwen en een verminderde weidegang van dieren. Grootschalige bedrijven met een groot bouwvlak en een groot oppervlak aan bedrijfsbebouwing (megastallen) kunnen tenslotte een aantasting van het landschap betekenen. Het bezwaar tegen de grote omvang van de bedrijfsgebouwen gaat gepaard met het idee dat bij grote bedrijven minder sprake is van weidegang. Dieren in de wei wordt als landschappelijke kwaliteit gewaardeerd.
Omvang bebouwing (megastallen)
Het eerste aspect (omvang van bebouwing) is overduidelijk ruimtelijk relevant en dus eenvoudig in het bestemmingsplan te vertalen via regels voor omvang van gebouwen en bouwvlakken. Aan het vergroten van deze mogelijkheden worden stevige voorwaarden verbonden als het gaat om innovatie en verduurzaming van bedrijven. Tevens is de gemeentelijke Landschapsnota hierop van toepassing, waardoor een plan waarin ingegaan wordt de beeldkwaliteit onderdeel moet uitmaken van een dergelijke procedure.
Weidegang
Het tweede aspect (de weidegang) is lastiger in het bestemmingsplan te regelen. Met het bestemmingsplan kunnen we slechts de kaders bieden om de weidegang te bevorderen. Of een boer zijn koeien ook inderdaad buiten laat grazen, is met een bestemmingsplan niet af te dwingen. De regeling, waarbij er wel eisen worden gesteld aan de beschikbare grond moet dan ook worden gezien als een stimulans om dit wel te doen. Deze stimulans is ook in lijn met het rijksbeleid, dat allerlei stimuleringsregelingen voorstelt voor weidegang in plaats van het verplichten van de weidegang.
In het ruimtelijk en in het milieuspoor worden uitspraken gedaan over dierenaantallen en de verhouding tussen gehouden dieren en de beschikbare grond. De achtergrond daarvan is heel verschillend. Sowieso is er sprake van een heel pakket (natuur- en milieu)wetgeving los van de ruimtelijke ordening, dat randvoorwaarden stelt aan de ontwikkelmogelijkheden van agrarische bedrijven (stikstofdepositieregels ten aanzien van Natura 2000 gebieden, aankomende wetgeving m.b.t. fosfaatrechten). Voor het bestemmingsplan is dit een gegeven. Toch is het goed er bij stil te staan dat ook via deze (natuur en milieu-)sporen de groei van agrarische bedrijven en de noodzakelijke beschikbare grond wordt beïnvloed.
- Uitbreiding van agrarische bebouwing, binnen de daarvoor bestaande bouwvlakken, is toegestaan. - Bij verdere uitbreiding van de agrarische bebouwing, waarbij ook aanpassing en/of vergroting van het agrarische bouwvlak nodig is, zijn voorwaarden opgenomen die een relatie leggen met de hoeveelheid grond die bij het bedrijf hoort. Hier wordt onder het volgende kopje nader op ingegaan. - Weidegang wordt ook via andere sporen beïnvloed. Het bestemmingsplan heeft hiervoor slechts beperkte mogelijkheden. |
Verandering van vorm en/of grootte van agrarische bouwvlakken
Vormverandering en vergroting van het bouwvlak is via planwijziging onder voorwaarden mogelijk. Alvorens de wijzigingsbevoegdheid voor vergroten van het bouwvlak toe te passen dient te worden bekeken of vormverandering van het bouwvlak een oplossing kan bieden. Hiervoor is eveneens een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Vormaanpassing van het bouwvlak via planwijziging is voor alle typen bedrijven mogelijk. Een belangrijk uitgangspunt bij vormverandering is dat de oppervlakte van het agrarisch bouwvlak gelijk blijft.
Vergroten bouwvlakken binnen Landbouwgebied/landbouwkerngebied
Op basis van de Structuurvisie van de provincie (zie paragraaf 3.2.1 Kaart 12 Landbouw) is aan gronden in het plangebied de gebiedsaanduiding 'landbouwgebied' of 'landbouwkerngebied' toegekend. Binnen deze gebieden is uitbreiding van grondgebonden en niet-grondgebonden agrarische bedrijven toegestaan. Vanwege milieuregelgeving (zie paragraaf 6.4) en de impact op het landschap is verdere uitbreiding uitsluitend buitenplans, met een afzonderlijke procedure toegestaan. Op deze manier kan maatwerk worden geleverd.
Voorwaarden vergroting
Bij de vergroting van bouwvlakken dient de Landschapsnota De Ronde Venen 2030, net als bij andere ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied, als uitgangspunt voor de landschappelijke inpassing.
Als voorwaarde voor de uitbreiding van het bouwvlak wordt de norm gehanteerd van maximaal 2,5 GVE per ha. Deze voorwaarde is opgenomen om de grondgebondenheid te kunnen waarborgen. De wijzigingsbevoegdheid biedt wel de ruimte om deze eis te laten varen indien er sprake is van bijzondere gevallen. Daarbij kan gedacht worden aan bedrijven gericht op een duurzame bedrijfsvoering of om bedrijven die op andere wijze een belangrijke waarde voor het gebied vormen.
Voor bedrijven met een relatief klein bouwvlak, kleiner dan 1 ha, is een wijzigingsbevoegdheid voor het
vergroten van het bouwvlak tot 1 ha opgenomen. Deze bedrijven hoeven niet te voldoen aan de eis van 2,5 GVE per hectare. Het dieraantal mag echter niet toenemen en het aantal GVE per hectare mag niet toenemen.
Overigens hangt het veranderen van de vorm en/of omvang van het bouwvlak, vaak samen met uitbreidingsplannen van agrarische bedrijven. Bij glastuinbouwbedrijven en veehouderijbedrijven hangt dit nauw samen met de vraag in hoeverre dat mogelijk is gelet op de stikstofeffecten die daarmee optreden. Naast aanpassing van het bouwvlak, is om die reden ook toetsing aan de PAS van belang. Hier wordt in paragraaf 6.2.4 nader op ingegaan.
- Vormverandering/aanpassing van het bouwvlak is mogelijk met een wijzigingsbevoegdheid voor alle type agrarische bedrijven. - Vergroting van het bouwvlak tot 1,5 ha is onder voorwaarden mogelijk met een wijzigingsbevoegdheid voor grondgebonden agrarische bedrijven in de zone 'landbouwgebied' en de zone 'landbouwkerngebied'. - Bij vergroting van een agrarisch bouwvlak wordt de grondgebondenheid geborgd en weidegang gestimuleerd door een voorwaarden op te nemen dat maximaal 2,5 GVE per hectare is toegestaan. - Voor agrarische bedrijven kleiner dan 1 ha die willen uitbreiden tot maximaal 1 ha is de voorwaarde van 2,5 GVE niet van toepassing, zolang de bestaande mate van GVE/ha en het dieraantal van het bedrijf niet toeneemt. - De voorwaarde van 2,5 GVE per hectare kan in uitzonderlijke gevallen buiten beschouwing blijven, met als voorwaarde dat het bedrijf op alternatieve wijze een bijdrage levert aan de duurzaamheid en karakteristiek van het buitengebied. - Uitbreiding groter dan 1,5 ha wordt per definitie buitenplans geregeld. |
Agrarische bedrijfswoning
De bestaande bedrijfswoningen zijn positief bestemd. De inhoud van het hoofdgebouw van de bedrijfswoning mag maximaal 700 m3 bedragen. Daarnaast is een oppervlak van 50 m2 aan bijgebouwen toegestaan en een oppervlak van 30 m2 aan overkappingen.
Binnen de bedrijfswoning (dus niet in de vrijstaande bijgebouwen) is het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis toegestaan tot een oppervlak van 30% van het oppervlak van de bedrijfswoning (incl. bijbehorende bijgebouwen) tot een maximum van 50 m2. Het uitoefenen van een bed and breakfast wordt ook gezien als een beroep of bedrijf aan huis. Het aantal gasten mag niet meer dan 6 bedragen en het totale oppervlakte in gebruik als bed and breakfast mag niet meer dan 100 m2 bedragen.
Voor het realiseren van een nieuwe tweede bedrijfswoning wordt geen ruimte geboden.
- Per agrarisch bedrijf is maximaal één bedrijfswoning toegestaan met een maximale inhoud van 700 m3. - Bijgebouwen en overkappingen zijn toegestaan met een maximale oppervlakte van respectievelijk 50 m2 en 30 m2. |
Tijdelijke woongelegenheid voor de rustende boer
Om te faciliteren dat de 'rustende boer' - het voormalige agrarische bedrijfshoofd, in veel gevallen de ouders van de bedrijfsopvolger - op het erf kan blijven wonen en hand- en spandiensten kan verrichten, is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen binnen de twee agrarische bestemmingen. Deze maakt het mogelijk dat de bestaande bedrijfswoning wordt verbouwd en/of uitgebreid met ten hoogste 10% om een extra woongelegenheid te realiseren bij een volwaardig agrarisch bedrijf. Indien dit onvoldoende is, bijvoorbeeld wanneer het om een kleine bedrijfswoning gaat, is een grotere uitbreiding mogelijk tot een maximum van 200 m3. Een inpandige woongelegenheid heeft echter de voorkeur.
Deze omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van de rustende boer is strikt persoonsgebonden en kan in geen geval leiden tot een tweede zelfstandige woongelegenheid binnen het betreffende agrarische bouwvlak. Wanneer er al twee of meer bedrijfswoningen binnen het perceel aanwezig zijn, is het toepassen van deze afwijkingsbevoegdheid niet mogelijk.
- Bij een agrarisch bedrijf kan met een afwijkingsbevoegdheid een extra woongelegenheid mogelijk worden gemaakt, inpandig dan wel met een kleine uitbreiding. - Het betreft een persoonsgebonden en daarmee tijdelijke afwijking. In geen geval mag de extra woongelegenheid een zelfstandige wooneenheid gaan vormen. |
Plattelandswoning
Per 1 januari 2013 is het op grond van de Wet Plattelandswoningen mogelijk om voormalige agrarische bedrijfswoningen in het bestemmingsplan aan te duiden als 'plattelandswoning'. De woning houdt dan een agrarische bestemming en blijft binnen het agrarische bouwvlak, maar de bewoners hoeven niet langer een relatie te hebben met het bijbehorende agrarische bedrijf. In de wet is geregeld dat het bijbehorende agrarische bedrijf niet in zijn bedrijfsvoering wordt belemmerd door de aanwezigheid van een plattelandswoning op korte afstand van het bedrijf. In de plattelandswoning moet wel een voldoende woon- en leefklimaat kunnen worden gegarandeerd.
Kanttekening hierbij is wel dat de status van 'plattelandswoning' alleen soelaas biedt voor de voormalige bedrijfswoning van het eigen bedrijf. Het op korte afstand gesitueerde agrarische bedrijf van de buren, wordt daarmee niet geholpen. Voor het bedrijf van de buren blijft de plattelandswoning gelden als 'woning van derden' met de bijbehorende beschermingsregeling. De buren moesten in hun bedrijfsvoering al rekening houden met deze 'bedrijfswoning van derden' en moeten dat met een aanduiding 'plattelandswoning' nog steeds. Voor die woning, ook al is deze bestemd als plattelandswoning, gelden de normale milieunormen en eisen vanuit de milieuwetgeving. Voor de buren verandert er door het toekennen van de status plattelandswoning dus niets.
Door het opnemen van een regeling voor plattelandswoning in het bestemmingsplan wordt het eenvoudiger om een voormalige agrarische bedrijfswoning door derden te laten bewonen, zonder het risico van klachten en bezwaren tegen een milieuvergunning voor het agrarische bedrijf, waar de woning van oorsprong toe behoorde. In het plan wordt een afwijkingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt om onder voorwaarden aan een voormalige agrarische bedrijfswoning de status van plattelandswoning toe te kennen.
- Het toekennen van de status 'plattelandswoning' is met een afwijkingsbevoegdheid mogelijk. |
Nieuwvestiging
Nieuwvestiging, het creëren van een nieuw agrarisch bouwvlak, van agrarische bedrijven, wordt in het bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt. De landelijke trend en verwachting is namelijk dat in de komende jaren veel agrarische bedrijven worden beëindigd. Er komen zo agrarische bedrijfslocaties vrij die in principe opnieuw gebruikt kunnen worden. Hergebruik draagt bij aan het behouden van de openheid van het landschap en voorkomt verrommeling.
- Nieuwe agrarische bouwvlakken voor nieuwvestiging van agrarische bedrijven zijn niet mogelijk. |
Teeltondersteunende voorzieningen
Teeltondersteunende voorzieningen (TOV) zijn voorzieningen in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om de productie onder meer gecontroleerde omstandigheden te laten plaatsvinden. Teeltondersteunende voorzieningen kunnen worden ingedeeld in permanente en tijdelijke (maximaal zes maanden per jaar) voorzieningen.
Permanente voorzieningen
Permanente voorzieningen zijn teeltondersteunende voorzieningen die voor onbepaalde tijd gebruikt worden (bijvoorbeeld stellages voor regenkappen). Deze voorzieningen mogen uitsluitend binnen het agrarisch bouwvlak opgericht worden. In aantal specifieke gevallen (te weten 3 toekomstbestendige fruittelers) zijn de bestaande permanente teeltondersteunende voorzieningen buiten bouwvlak aangeduid. Uitbreiding van de permanente teeltondersteunende voorzieningen is uitsluitend bij deze bedrijven via afwijking mogelijk. De permanente voorzieningen zijn toegestaan vanuit en in aansluiting op een aanduidingsvlak met de aanduiding 'fruitteelt'. De bouwhoogte van permanente voorzieningen mag maximaal zes meter bedragen.
- Permanente teeltondersteunende voorzieningen mogen uitsluitend binnen het agrarisch bouwvlak worden opgericht, tenzij er een specifieke aanduiding is opgenomen. - Uitsluitend de permanente teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak, die zijn aangeduid, mogen via afwijking uitbreiden. - De bouwhoogte van permanente voorzieningen mag maximaal zes meter bedragen. |
Tijdelijke voorzieningen
Tijdelijke voorzieningen betreffen voorzieningen die op dezelfde locatie worden gebruikt zo lang de teelt dit vereist, met een maximum van zes maanden (bijvoorbeeld hagelnetten, insectengaas en schaduwhallen). Dergelijke voorzieningen zijn uitsluitend buiten het bouwvlak toegestaan middels een afwijkingsbevoegdheid. Daar waar sprake is van gebieden met specifieke landschappelijke, cultuurhistorische en/of natuurlijke waarden is een nadere afweging (omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels) nodig om te voorkomen dat (teveel) afbreuk wordt gedaan aan deze waarden. De bouwhoogte van tijdelijke voorzieningen mag niet meer dan zeven meter bedragen.
- Tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen worden uitsluitend binnen het agrarisch bouwvlak toegestaan. - Tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn buiten het bouwvlak alleen mogelijk met een afwijkingsbevoegdheid. - De bouwhoogte van tijdelijke voorzieningen mag maximaal drie meter bedragen. |
Tijdelijke huisvesting seizoenarbeiders
Voor tijdelijke huisvesting van seizoenarbeiders wordt een regeling (omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels) opgenomen in het plan. De woonvoorzieningen mogen maximaal vijf jaar aanwezig zijn, maar de bewoning (het gebruik) zelf mag maximaal zes maanden per jaar zijn. Het gaat dan om huisvesting door het verbouwen van een bedrijfsgebouw, huisvesting op eigen bedrijf door logies in de bedrijfswoning en huisvesting op eigen bedrijf door het plaatsen van woonunits binnen het bouwvlak. De tijdelijke woongelegenheden moeten zo min mogelijk ruimtelijke impact hebben. Het plaatsen van woonunits is daarom aan voorwaarden verbonden.
- Voor tijdelijke huisvesting van seizoenarbeiders wordt een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid opgenomen in het plan. |
Nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven
Het bestemmingsplan bevat ruime mogelijkheden voor nevenactiviteiten op het agrarisch bedrijf. Nevenactiviteiten worden niet limitatief opgenomen en worden ook niet uitsluitend binnen de bestaande bebouwing toegestaan. De toelaatbaarheid wordt bepaald aan de hand van voorwaarden die gesteld worden ten aanzien van de kwaliteit van de omgeving (geen toename milieuhinder, onevenredige verkeerstoename). Dit betekent dat daarmee zeer uiteenlopende functies bespreekbaar zijn. Er dient op basis van concreet plan voor de betreffende locatie een afweging gemaakt te worden.
Nieuwe intensieve veehouderij daarentegen als nevenactiviteit is uitgesloten.
- Nevenactiviteiten bij een agrarisch bedrijf worden met een binnenplanse afwijking toegestaan en zijn niet gebonden aan een limitatieve lijst. - Nieuwe intensieve veehouderij als nevenactiviteit is niet toegestaan. |
Vrijkomende agrarische bebouwing
Hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing voor agrarische doeleinden heeft gezien de functie van het buitengebied de voorkeur. Als dit niet mogelijk is, is hergebruik via een planwijziging onder voorwaarden mogelijk voor:
Ruimtelijke kwaliteitsverbetering door sanering overtollige bebouwing bij vervolgfunctie Wonen
Op voormalige agrarische bedrijfspercelen is vaak nog een groot oppervlak aan voormalige bedrijfsgebouwen aanwezig. Om verval en verrommeling tegen te gaan en om verstening van het buitengebied terug te dringen wil de gemeente onder voorwaarden nieuwbouw mogelijk maken, in ruil voor de sloop van voormalige bedrijfsgebouwen. In het bestemmingsplan wordt dit op drie manieren gestimuleerd
De categorie 'overige functies' wordt niet verder gedefinieerd. Wel dient er sprake te zijn van functies die milieutechnisch en landschappelijk inpasbaar zijn. Bij een vervolgfunctie dient in ieder geval 50% van de bestaande bebouwing te worden gereduceerd. Dit geldt niet voor functies als een kleinschalige woonvoorziening, functies die bijdragen aan de recreatieve belevingsmogelijkheden of voor bestaande bedrijfsfuncties die worden verplaatst of die zich voornamelijk richten op werkzaamheden in het landelijk gebied. Uitgangspunt voor deze functies is per saldo een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Overigens maakt de PVR geen onderscheid in vrijkomende agrarische bebouwing die nog een agrarische bestemming heeft of die eerder al eens een nieuwe bestemming heeft gehad. Daarom geldt in algemene zin dat de VAB-regeling van de provincie toegepast kan worden voor alle nog aanwezige agrarische bebouwing waarbij geen sprake meer is van agrarisch gebruik. Voor die situaties waar al geen agrarische bestemming meer van toepassing is, kiest de gemeente er voor om initiatieven voor nieuw gebruik via een eigen ruimtelijke procedure mogelijk te maken.
- Met een wijzigingsbevoegdheid in de agrarische bestemmingen is het mogelijk de vrijkomende agrarische bebouwing te gebruiken voor een burgerwoning of andere niet-agrarische functies. - Bij omschakeling naar wonen kunnen na sanering van voormalige bedrijfsgebouwen en afhankelijk van het te saneren oppervlak nieuwe bijgebouwen worden gebouwd, de inhoud van de bedrijfswoningen worden uitgebreid of extra woningen worden gebouwd. - Toepassing van de VAB-mogelijkheden bij percelen die reeds een andere bestemming hebben dan een agrarische, gebeurt via (buitenplanse) planologische procedure. |
Paardenbakken
Binnen de bestemmingen Agrarisch en Agrarisch met waarden - Natuurwaarden zijn paardenbakken voor bedrijfsmatig dan wel hobbymatig gebruik toegestaan, voor zover ze binnen het bouwvlak zijn gesitueerd. Dit komt overeen met de regeling zoals die in het voorgaande bestemmingsplan gold. Het uitgangspunt achter deze wijze van regelen is het tegengaan van landschappelijke verrommeling en verdichting op vooralsnog onbebouwde agrarische gronden.
Met dit bestemmingsplan is een afwijkingsmogelijkheid geïntroduceerd die bedrijfsmatige paardenbakken, bijvoorbeeld ten behoeve van paardenfokkerijen, binnen de agrarische bestemmingen ook buiten het bouwvlak mogelijk maakt. Hieraan worden in de betreffende afwijkingsbevoegdheden een aantal voorwaarden gesteld die de landschappelijke en milieutechnische waarden beschermen. Het gaat onder meer om voorwaarden met betrekking tot maatvoering, situering ten opzichte van burgerwoningen van derden en landschappelijke inpassing. Bestaande, legale paardenbakken buiten bouwvlak zijn op de verbeelding aangeduid met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - paardenbak'.
- Paardenbakken zijn in beginsel uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan. - Op agrarische gronden zonder bouwvlak zijn bedrijfsmatige paardenbakken onder voorwaarden mogelijk. Hiervoor is een afwijkingsbevoegdheid geïntroduceerd. |
Burgerwoningen
Het buitengebied kent verschillende typen burgerwoningen. Er zijn aan de ene kant de woningen in de kleine bebouwingsconcentraties zoals Amstelhoek, Waverveen en De Hoef. Aan de andere kant zijn er de solitair gelegen (voormalige agrarische) woningen in het buitengebied. Bestaande solitaire burgerwoningen in het buitengebied zijn positief bestemd met de bestemming Wonen, bestaande bebouwingsconcentraties zijn bestemd met de bestemming Wonen - Bebouwingsconcentraties.
Bestemmingsregeling solitair gelegen woningen
Het bestemmingsvlak van de solitair gelegen woningen is zodanig vormgegeven dat er aan de voorzijde sprake is van een logische aansluiting op de weg of de ontsluiting. In de bestaande situatie zijn deze gronden ook al in gebruik als erf. Dit geldt ook voor de gronden aan de zij- en achterzijde die in de bestaande situatie al in gebruik zijn genomen als erf. Deze worden ook opgenomen in het bestemmingsvlak. Het bouwvlak is gelijk aan vigerend bestemmingsplan. Binnen het bouwvlak dient het hoofdgebouw gerealiseerd te worden. Binnen het bestemmingsvlak zijn ook bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.
Hiermee is de speelruimte voor het hoofdgebouw gelijk aan de vigerende mogelijkheden. De ruimere woonbestemming maakt het dan wel mogelijk dat de bijbehorende gronden binnen de woonbestemming als tuin/erf gebruikt worden. Bij deze woningen bestaat de mogelijkheid voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen. De maximale maatvoering daarbij is respectievelijk 50 m² en 30 m2. Voor hoofdgebouwen geldt dat de inhoud niet meer mag bedragen dan 700 m³. Vergroting van de inhoud van een woning tot 900 m³ is op voormalige agrarische bedrijfspercelen onder voorwaarden via een afwijking van de bouwregels toegestaan. Hiervoor moet ten minste 500 m2 aan overtollige bebouwing op het perceel worden gesloopt.
Bestemmingsregeling bebouwingsconcentraties
In het vigerende bestemmingsplan waren voor de bebouwingsconcentraties voorgevellijnen opgenomen waarachter gebouwd moest worden. In het bestemmingsplan Buitengebied West is op basis van de voorgevellijn ruimte bouwvlakken (aan de achterzijde gesloten) opgenomen. De vigerende rooilijn geldt als voorzijde van het bouwvlak, de zij- en achterkant van het bouwvlak is gebaseerd op kadastrale grenzen. Binnen dit bouwvlak zijn meerdere woningen toegestaan, conform het bestaande aantal woningen. Voor hoofdgebouwen geldt dat de inhoud niet meer mag bedragen dan 700 m³.
Voor de bebouwingsconcentraties wordt de bijgebouwenregeling uit de kernen overgenomen. Dit is een gecombineerde regeling voor bijgebouwen en overkappingen, waarbij de mogelijkheden afhankelijk zijn van de omvang van de zone: '3m achter de voorgevel van het bestaande hoofdgebouw minus de oppervlakte van het hoofdgebouw zelf'. Ook zonder strakke bouwvlakken kan deze regeling – die bijgebouwen toestaat met een oppervlakte die in verhouding staat tot de omvang van het woonperceel - toegepast worden.
Voormalige agrarische gronden als tuin
Bij het actualiseren van het bestemmingsplan is op meerdere locaties geconstateerd dat voormalige agrarische gronden inmiddels in gebruik zijn genomen als tuin bij aangrenzende woningen. Omdat het onrealistisch is dat het agrarisch gebruik hier nog terugkeert, is in dit bestemmingsplan de keuze gemaakt om de betreffende gronden ook als zodanig te bestemmen. Daarbij weegt mee dat het gebruik als tuin een zeer beperkte invloed heeft op de omgeving. Dat geldt echter niet situaties waarbij vervolgens ook bebouwing wordt gerealiseerd.
De gronden waar het om te doen is kenden in het vigerende plan nog een agrarische bestemming en bij die bestemming gold als uitgangspunt dat bebouwing binnen het bouwvlak geconcentreerd diende te worden. De agrarische gronden buiten de bouwvlakken zorgden op die manier voor een groot deel voor de kenmerkende openheid van het polderlandschap.
De gemeente beoogt deze waarde zorgvuldig te beschermen. Om die reden is voor de betreffende stroken grond een specifieke tuinbestemming opgenomen, waarmee wel het gebruik als zodanig wordt toegestaan maar waarmee bebouwing tegelijkertijd slechts zeer beperkt mogelijk wordt gemaakt. Gezien deze landschappelijke afweging is in de betreffende bestemming ook vastgelegd dat deze gronden niet als erf aangemerkt kunnen worden in het kader van vergunningvrij bouwen. In enkele gevallen heeft dat geleid tot zienswijzen waarin wordt aangegeven dat met deze nieuwe bestemming bestaande bebouwing wordt wegbestemd. De gemeente is terughoudend omgegaan met het toestaan van deze bebouwing, aangezien deze op basis van de voormalige (agrarische) bestemming niet legaal aanwezig is. Hierbij is de lijn getrokken dat bebouwing die in 1995 al aanwezig was in dit bestemmingsplan wordt toegestaan door middel van een strakke regeling rondom die bestaande bebouwing. Bebouwing die op dat moment nog niet aanwezig was, is en blijft op grond van de bestemming Tuin - Landschappelijk verboden.
- De maximale inhoud van een woning bedraagt 700 m3. Met een binnenplanse afwijking kan de maximale inhoud van een voormalige agrarische bedrijfswoning worden vergroot tot 900 m3, mits minimaal 500 m2 aan overtollige bebouwing gesloopt wordt. - De maximale oppervlakte aan bijgebouwen bij solitaire woningen bedraagt maximaal 50 m2. Bij woningen binnen bebouwingsconcentraties is dit afhankelijk van de omvang van het perceel gerekend vanaf 3 m achter de voorgevellijn en exclusief het bestaande hoofdgebouw. - Gronden die buiten het woonvlak voor wonen in gebruik zijn genomen, veelal als tuin of erf, krijgen de bestemming Tuin - Landschapplijk waarmee uitsluitend het gebruik als tuin mogelijk wordt gemaakt. Bestaande bebouwing die reeds in 1995 aanwezig was wordt op deze gronden met een toegesneden regeling toegestaan. |
Woonschepen
In het bestemmingsplan is een gemaakt tussen drijvende woningen en woonschepen (varend). Het verschil hierin is dat drijvende woningen niet gebruikt worden voor de vaart en woonschepen wel. Een woonschip wordt alleen als zodanig aangemerkt wanneer het ook als varend schip gebruikt kan worden.
Bestaande drijvende woningen in het buitengebied krijgen de bestemming 'Wonen' en de nadere aanduiding 'specifieke vorm van wonen - drijvende woning'. Deze drijvende woningen zijn er op gericht ter plaatse te functioneren en worden om die reden ook als bouwwerk aangemerkt en zijn op de verbeelding voorzien van een bouwvlak. Ook zijn bouwregels opgenomen, waaronder een maximale oppervlakte van 80 m2. Voor gebieden met een cluster van drijvende woningen geldt voor de drijvende woning een maximaal oppervlak van 120 m2.
Bij de drijvende woningen bestaat de mogelijkheid voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken. De maximale oppervlakte aan bijgebouwen bedraagt 10 m2 bij solitair gelegen drijvende woningen en 33 m2 bij concentraties van drijvende woningen. Drijvende woningen zijn op grond van actuele jurisprudentie aan te merken als een bouwwerk. Dit betekent dat voor zowel de ligplaats als de drijvende woning zelf de maatvoering in de regels geregeld wordt. Hiervoor wordt aangesloten op de vigerende rechten.
Woonschepen worden niet als bouwwerk aangemerkt, omdat het in essentie schepen zijn die ook (kunnen) varen. In het bestemmingsplan wordt daarom alleen de ligplaats aangewezen met de aanduiding 'woonschepenligplaats'. Hiermee wordt geregeld dat het varend schip op die locatie mag liggen en als woning gebruikt mag worden. Aangezien een woonschip geen bouwwerk is, kan het bestemmingsplan hier ook geen bouwregels voor opnemen. Dat betekent echter niet dat woonschepen van iedere omvang zijn toegestaan. Het woonschip moet immers passen binnen de functieaanduiding waarmee de ligplaats wordt toegestaan.
- De maximale oppervlakte van een solitair gelegen drijvende woning mag maximaal 80 m2 bedragen. Het oppervlak van een drijvende woning gelegen in een cluster van drijvende woningen mag niet meer dan 120 m2 bedragen. - De maximale oppervlakte aan bijgebouwen mag maximaal 10 m2 bedragen bij solitair gelegen drijvende woningen. - De maximale oppervlakte aan bijgebouwen mag maximaal 33 m2 bedragen bij concentraties drijvende woningen. - Voor woonschepen (varende schepen) is alleen de ligplaats vastgelegd in het bestemmingsplan. |
Standplaatsen
Bestaande standplaatsen in het buitengebied voor stacaravans en chalets zijn bestemd met de bestemming Wonen en de nadere aanduiding 'specifieke vorm van wonen - standplaats'. De maximale oppervlakte van de wooneenheid mag niet meer dan 50 m2 bedragen. Op iedere standplaats is één bijbehorend bouwwerk toegestaan van maximaal 15 m2.
- De maximale oppervlakte van de wooneenheid mag maximaal 50 m2 bedragen. - per standplaats is maximaal één bijbehorend bouwwerk toegestaan van maximaal 15 m2. |
Mantelzorg
Vanuit sociaal-maatschappelijk perspectief bestaat er de behoefte om mantelzorg te kunnen bieden aan bijvoorbeeld familieleden. In het bestemmingsplan is hiervoor echter geen aparte regeling opgenomen, aangezien op grond van landelijke wet- en regelgeving hiervoor al voldoende vergunnings- vrije mogelijkheden bestaan. Op grond van het Besluit omgevingsrecht (Bor, bijlage II, artikel 2 onder 22) is het gebruik van een bouwwerk voor mantelzorg vergunningsvrij.
Dat betekent dat geen vergunning nodig is voor het gebruik van de woning en bijbehorende bouwwerken voor mantelzorg zoals omschreven in het Bor. Daarnaast biedt ook artikel 7.2 bijlage II Bor mogelijkheden voor mantelzorg. Via deze weg is het mogelijk om vergunningsvrij een in zijn geheel of delen verplaatsbaar bouwwerk van max 100 m2 voor mantelzorg buiten de bebouwde kom te plaatsen.
- Mantelzorg is in de woning of in bestaande bijbehorende bouwwerken is toegestaan conform bestaande wetgeving. In het bestemmingsplan is geen aanvullende regeling opgenomen. |
Bed en breakfast
Het vestigen van een bed en breakfast is mogelijk bij alle woningen met een woonbestemming en als nevenactiviteit op een agrarisch bouwvlak. Dit is onder een aantal voorwaarden toegestaan en maakt deel uit van de regeling voor beroep en bedrijf aan huis. De bewoner van de woning moet de bed en breakfast uitoefenen en er mag geen onevenredige parkeerhinder ontstaan.
Bij de bestemming Wonen - Bebouwingsconcentratie blijft het uitgangspunt van toepassing dat ook voor andere vormen van beroep aan huis geldt, te weten maximaal 30% van de oppervlakte van de woning met een maximum van 50m2.
Bij de bestemming Wonen wordt die maatvoering specifiek voor een bed en breakfast verruimd naar 40% met een maximum van 100m2.
In beide gevallen mogen maximaal zes gasten tegelijkertijd gebruik maken van de bed en breakfast.
- Het vestigen van een bed en breakfast is onder de voorwaarden van de aan huis gebonden bedrijf/beroepsregeling toegestaan binnen reguliere en bedrijfswoningen. Daarnaast gelden voor een bed en breakfast aanvullende voorwaarden. - Voorkomen moet worden dat er zelfstandige huisjes ontstaan op het (achter)erf. Daarom is in vrijstaande bijbehorende bouwwerken geen bed en breakfast toegestaan. Bed en breakfast is binnen de bestemming Wonen dus alleen mogelijk in het hoofdgebouw en daaraan gebouwde bijbehorende bouwwerken. Binnen de bestemming agrarisch is daarentegen bed en breakfast wel mogelijk in bestaande (legale) bij het hoofdgebouw behorende bouwwerken. |
Aan huis gebonden bedrijf/beroep
De uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis is toegestaan binnen bedrijfs- en reguliere woningen alsmede bij woonschepen en stacaravans en chalets, voor zover deze als Wonen zijn bestemd. Hierbij geldt dat de woonfunctie daardoor niet mag worden verdrongen en de omvang van het gebruik ondergeschikt moet blijven aan de woonfunctie. Voor een beroep of bedrijf aan huis is de toegestane oppervlakte maximaal 30% van de oppervlakte van de bebouwing op het perceel met een maximum van 50 m2.
Beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten mogen uitsluitend worden uitgeoefend door de bewoner van de woning, moet plaatsvinden binnen de bestaande woning (incl. aangebouwde bijgebouwen) en mag geen negatieve gevolgen hebben voor de verkeersafwikkeling. Parkeren moet op eigen terrein plaats te vinden. Het type bedrijf is gelimiteerd (max. milieucategorie 2 en geen groothandel, horeca of detailhandelsactiviteiten).
- Aan huis gebonden bedrijven en beroepen zijn onder voorwaarden toegestaan binnen bedrijfswoningen en reguliere woningen. |
Bestaande legale bedrijven zijn positief bestemd met de bestemming Bedrijf of Horeca (in het geval er sprake is van een horecabedrijf). Binnen de bedrijfsbestemming zijn bedrijfsactiviteiten die vallen in milieucategorie 1 en 2 toegestaan, alsmede de bedrijfsactiviteiten die zijn benoemd met een toegespitste specifieke aanduiding. Het bestaande oppervlak aan bebouwing is toegestaan. Met een afwijking is onder voorwaarden een uitbreiding van 20% van het bebouwingsoppervlak mogelijk.
Uitbreiding van de bebouwing is uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan. Per bouwvlak is ten hoogste 1 bedrijfswoning toegestaan, tenzij anders op de verbeelding is weergegeven. Er is geen mogelijkheid opgenomen om het bouwvlak te vergroten. Wel is er een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om het bouwvlak van vorm te kunnen veranderen indien dit voor een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is en waarbij de totale omvang van het bouwvlak niet wijzigt.
Het wijzigen naar een ander bedrijfstype in een hogere milieucategorie is mogelijk met een afwijkingsbevoegdheid. In dat geval moet worden aangetoond dat het nieuwe bedrijfstype milieuhygiënisch inpasbaar is. Uit onderzoek moet daarnaast blijken dat het gewenste bedrijfstype in de praktijk qua effect op de omgeving vergelijkbaar is met de reeds toegestane categorie.
Voor een gedeelte van het perceel Amstelkade 118 te Amstelhoek is wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor een ander type bedrijvigheid. In het verleden was op deze locatie de inrichting Betonmortelbedrijven Cementbouw bv gevestigd. Deze betoncentrale is inmiddels verdwenen. Ten tijde van het opstellen van dit ontwerpbestemmingsplan, zijn nog niet de benodigde (vergunnings)procedures doorlopen op basis waarvan een nieuwe specifieke bedrijvenbestemming in het bestemmingsplan kan worden opgenomen die hoger is dan milieucategorie 1 en 2. Vanwege de nabijgelegen woningen kan bij een hogere milieucategorie dan 1 en 2 op deze locatie namelijk niet worden voldaan aan de VNG-richtafstanden voor een gemengd gebied. Voor nieuwe bedrijfsactiviteiten in een hogere milieucategorie dient gemotiveerd te worden afgeweken van deze richtafstanden. Dit is maatwerk dat per bedrijfstype verschilt. Aangezien er in het verleden al wel bedrijfsactiviteiten op de locatie waren vergund in een hogere milieucategorie dan 1 en 2 is voor dit perceel een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Om gebruik te kunnen maken van de wijzigingsbevoegdheid dient te worden aangetoond dat de beoogde bedrijfsactiviteiten in een hogere milieucategorie milieuhygiënisch inpasbaar zijn.
- Niet agrarische bedrijven geen rechtstreekse mogelijkheid om de bebouwbare oppervlakte binnen het bouwvlak uit te breiden - Met een binnenplanse afwijking is het mogelijk de bebouwbare oppervlakte binnen het bouwvlak met een 15% uit te breiden. - Met een binnenplanse afwijking is het wijzigen naar een bedrijfstype in een hogere milieucategorie mogelijk op een perceel, mits wordt aangetoond dat het nieuwe bedrijfstype milieuhygiënisch inpasbaar is. |
Bedrijfswoningen
De bestaande bedrijfswoningen zijn positief bestemd. De inhoud van de bedrijfswoning mag maximaal 700 m3 bedragen. Voor het realiseren van een tweede bedrijfswoning wordt geen ruimte geboden. Ook een nieuwe, eerste bedrijfswoning, waar die nog niet aanwezig is ten dienste van een niet-agrarisch bedrijf is uitgesloten.
- Per niet-agrarisch bedrijf is maximaal één bedrijfswoning toegestaan. - Een nieuwe, eerste, bedrijfswoning is uitgesloten. - De maximale inhoud van de woning bedraagt 700 m3. |
Bestaande recreatieve voorzieningen
De bestaande verblijfs- en dagrecreatieve voorzieningen zijn sterk verschillend van aard (waaronder kampeerterreinen, caravanparken, horecavoorzieningen, golfbaan, fietspaden en volkstuinen). Daarom zijn deze op maat bestemd. De bouwmogelijkheden worden gebaseerd op de vigerende regelingen en bestaande legale situaties.
Er zijn ook enkele publieke dagrecreatieterreinen die in eigendom zijn van het recreatieschap. Naar aanleiding van de liquidatie van het recreatieschap worden in overleg met het recreatieschap de wensen voor deze terreinen besproken. Ontwikkelingsmogelijkheden, zoals bouw- en gebruiksmogelijkheden, zouden misschien tot de mogelijkheden behoren. Indien binnen het planproces de wensen voldoende concreet zijn worden de regels hierop afgestemd.
- De regeling voor bestaande recreatieve voorzieningen worden gebaseerd op het vigerende plan en de bestaande legale situatie. |
Recreatiewoningen
De regeling voor recreatiewoningen wordt overgenomen uit het vigerende plan. Dit betekent onder meer dat recreatiewoningen een inhoud van niet meer dan 200 m3 mogen hebben. In het bestemmingsplan is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor de vergroting van recreatiewoningen naar 250 m3 als de uitbreiding landschappelijk en stedenbouwkundig aanvaardbaar is. Daarbij moet worden opgemerkt dat solitair gelegen recreatiewoningen een strak bouwvlak hebben gekregen, waardoor de uitbreidingsmogelijkheden beperkt zijn. Op recreatieparken zijn de bouwvlakken ruimer en zijn er meer mogelijkheden voor uitbreiding
Veel recreatiewoningen worden in strijd met het vigerende bestemmingsplan permanent bewoond. Uitgangspunt is dat permanente bewoning van recreatiewoningen niet is toegestaan.
Rondom diezelfde problematiek zijn in het verleden persoonsgebonden gedoogbeschikkingen verleend. Daarmee is vastgelegd dat permanente bewoning uitsluitend door de betreffende personen en uitsluitend op de bij hun behorende adressen mag worden voortgezet. Het recht op permanente bewoning kan op die manier niet worden meegenomen naar een nieuw adres en kan evenmin worden overgedragen op andere personen. Deze bestaande rechten zijn in dit bestemmingsplan ook vastgelegd, zodat duidelijk is wie op welke locatie het gebruik voor permanente bewoning voort mag zetten.
- De regeling voor recreatiewoningen wordt overgenomen uit het vigerende plan. - De maximale inhoud van recreatiewoningen bedraagt 200 m3. - Permanente bewoning van recreatiewoningen wordt niet mogelijk gemaakt. Permanente bewoning is uitsluitend mogelijk indien een persoonsgebonden gedoogbeschikking is afgegeven. |
Nieuwe verblijfsrecreatieve voorzieningen
Er zijn in het plan geen mogelijkheden opgenomen om nieuwe grootschalige (intensieve) verblijfsrecreatieve voorzieningen te kunnen ontwikkelen. Er zijn in het plan wel mogelijkheden opgenomen voor nieuwe kleinschalige verblijfsrecreatieve voorzieningen. Hierbij gaat het om kleinschalig kamperen, bed en breakfast en vakantieappartementen (als nevenactiviteit). Zie onder het kopje 'Nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven'.
- Nieuwe grootschalige verblijfsrecreatieve voorzieningen worden niet mogelijk gemaakt. - Kleinschalige nieuwe verblijfsrecreatieve voorzieningen worden met een binnenplanse afwijking mogelijk gemaakt als nevenactiviteit bij agrarische bedrijven. |
Nieuwe dagrecreatieve voorzieningen
Het bestemmingsplan maakt de vestiging van nieuwe (grootschalige) dagrecreatieve voorzieningen niet mogelijk. Kleinschalige recreatieve voorzieningen voor recreatief medegebruik (bijvoorbeeld picknickvoorzieningen, bewegwijzering) kunnen worden gerealiseerd binnen de verschillende bestemmingen. Voorts is de realisatie van kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van de verkoop van dranken, etenswaren en het bieden van zitgelegenheid en rondleidingen als nevenactiviteit bij agrarische bedrijven mogelijk. Zie onder het kopje 'Nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven'.
- Grootschalige nieuwe dagrecreatieve voorzieningen worden niet mogelijk gemaakt (conform bestemmingsplan 2005). - Kleinschalige recreatieve voorzieningen voor recreatief medegebruik zijn mogelijk binnen verschillende bestemmingen (conform bestemmingsplan 2005). - Kleinschalige nieuwe dagrecreatieve voorzieningen worden met een binnenplanse afwijking mogelijk gemaakt als nevenactiviteit bij agrarische bedrijven (conform bestemmingsplan 2005). |
De maatschappelijke voorzieningen zijn met de bestemming Maatschappelijk en een aanduiding conform de bestaande situatie bestemd. De maximale omvang van de bebouwing en hoogten zijn gebaseerd op de bestaande situatie en vigerende rechten. De nutsvoorzieningen zijn ondergebracht in de bestemming Bedrijf - Nutsvoorziening. Met een aanduiding op de verbeelding wordt aangegeven werk type nutsvoorziening is toegestaan. De maximale omvang van de bebouwing en hoogten komen overeen met de bestaande situatie en de vigerende regeling.
De bestaande wegen en bijbehorende bermstroken (inclusief bermsloten) alsmede de parkeervoorzieningen zijn opgenomen binnen de bestemming Verkeer.
De provincie onderzoekt momenteel welke maatregelen getroffen kunnen worden om de doorstroming op de N201 te verbeteren. Daarbij wordt ook gekeken naar de noodzaak en de uitvoerbaarheid om het aantal rijbanen te vergroten. Op provinciaal niveau is dit momenteel nog punt van onderzoek. Het verkeersknelpunt op de N201 is ook voor Rijkswaterstaat Midden-Nederland een punt van aandacht. Op gemeentelijk niveau heeft de gemeenteraad bovendien op 26 februari 2018 een motie aangenomen tegen deze verbreding. Dit bestemmingsplan maakt om die reden alleen de bestaande breedte en het bestaande aantal rijstroken mogelijk.
Gronden met de bestemming Natuur zijn bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van de natuurlijke waarden. Extensief recreatief medegebruik, zoals wandelen en fietsen, op deze gronden is mogelijk. De natuur- en landschapswaarden in deze gebieden worden beschermd door gebruiksverboden en een omgevingsvergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden.
In gebieden met de bestemming Water is het beleid gericht op het behoud van het oppervlaktewater en daarmee het behoud van de functie die dit water vervult, waaronder de waterhuishouding, waterberging en scheepvaart. Hiertoe zijn deze gronden dan ook bestemd.
De waterhuishoudkundige uitdagingen en problemen in het plangebied zijn divers. Daarnaast kent het plangebied een aantal waterhuishoudkundige opgaven. De ruimtelijke keuzes binnen het bestemmingsplan mogen de oplossingen hiervoor niet belemmeren en/of de waterhuishoudkundige situatie verslechteren. Daarnaast is het noodzakelijk om de waterhuishoudkundige omstandigheden te betrekken bij de afweging van ruimtelijke keuzes.
Het plangebied kent vier gebiedsontwikkelingen, te weten Groot Mijdrecht Noord Oost, Groot Wilnis-Vinkeveen, de Wilnisse Bovenlanden en Marickenland.
Gebiedsontwikkeling Groot Mijdrecht Noord Oost
In 2012 is er overeenstemming bereikt over het eindbeeld van Groot Mijdrecht Noord Oost tussen het Waterschap Amstel Gooi en Vecht, Natuurmonumenten, de bewonersdelegatie, de gemeente De Ronde Venen en de provincie Utrecht. Provinciale Staten hebben dit eindbeeld, de Versoberde Veenribbenvariant, in de zomer van 2012 vastgesteld. Drie nieuwe moerasblokken, omgeven door kades, daartussen bloemrijk grasland, ruimte voor particulier natuurbeheer en vrijwilligheid zijn de belangrijkste punten uit deze Versoberde Veenribbenvariant. Twee van de drie moerasblokken (2 en 3) zijn inmiddels geheel voor natuur beschikbaar en worden momenteel, op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan, als zodanig ingericht.
Gebiedsontwikkeling Groot Wilnis-Vinkeveen
Om het veenweidelandschap van Groot Wilnis-Vinkeveen te behouden en verder te ontwikkelen, is in 2010 voor deze polder een convenant gesloten. De beoogde doelen in het gebied zijn: schoon water, beperken bodemdaling, veelzijdige natuur, vitale landbouw en weidse recreatie. De polder is ook een toonaangevend weidevogelgebied en herbergt waardevolle sloot-, oever- en schraallandvegetaties. Inspanningen van betrokken agrariërs dragen hieraan bij.
Gebiedsontwikkeling Wilnisse Bovenlanden
Doelstelling van het project is om het gebied De Wilnisse Bovenlanden als natuurgebied in te richten met draagvlak van het gebied. De Wilnisse Bovenlanden heeft als gebied een belangrijke verbindende functie tussen de Nieuwkoopse Plassen en de Vinkeveense Plassen. Het valt in zijn geheel binnen de Ecologische Hoofdstructuur en heeft als hoofddoelstelling natuur.
Marickenland
Marickenland was een gepland natuur- en recreatiegebied van ongeveer 495 hectare tussen Mijdrecht, Vinkeveen, Wilnis en Waverveen. De bestemmingen natuur en recreatie waren al opgenomen in het bestemmingsplan "Marickenland", tezamen met de thans in aanbouw zijnde woonwijk De Maricken (eerste fase).
De bestemmingen natuur en recreatie zijn echter vernietigd door de Raad van State, met name omdat deze bestemmingen ook waren opgenomen voor percelen die (nog) geen eigendom waren van overheid of Staatsbosbeheer.
Het gedeelte van Marickenland ten oosten van de N212 en de Hoofdweg te Waverveen (circa 300 ha) is onderdeel van het Nationaal Natuurnetwerk (NNN, voorheen EHS). Hier wordt natuur ontwikkeld. De gronden die al voor natuur beschikbaar zijn (via aankoop of particulier natuurbeheer) krijgen een directe natuurbestemming. De overige gronden krijgen een agrarische bestemming, met daaraan gekoppeld een wijzigingsbevoegdheid naar natuur. De wijzigingsbevoegdheid kan worden toegepast wanneer gronden voor natuur zijn aangekocht dan wel Particulier Natuurbeheer wordt toegepast.
Het gebied ten westen van de N212 (circa 175 hectare) krijgt een agrarische bestemming, met een wijzigingsbevoegdheid naar recreatie. De gemeente pleegt overleg met waterschap en provincie over de invulling van de recreatieve ambitie in dit gebied, gecombineerd met waterbergingscapaciteit die op grond van de Nationaal Bestuursakkoord Wateropgave (NBW) voor het gebied Marickenland moet worden gerealiseerd. Ten opzichte van het oorspronkelijke plan is de recreatieve ambitie naar beneden bijgesteld (Structuurvisie 2030). Dat betekent dat het niet meer de ambitie is het gehele westelijke gedeelte van Marickenland tot recreatiegebied te ontwikkelen.
- Percelen in één van de vier gebieden voor gebiedsontwikkeling die reeds als natuur zijn ingericht, krijgen de bestemming Natuur. - Percelen in één van de vier gebieden voor gebiedsontwikkeling die in bezit zijn van overheden en samenwerkingspartners, zoals Staatsbosbeheer, waar concreet vooruitzicht is op realisatie van natuur binnen 10 jaar krijgen de bestemming Natuur. - Voor agrarische percelen in één van de vier gebieden voor gebiedsontwikkeling die nog als agrarische gronden in gebruik zijn, maar die binnen de planperiode de bestemming Natuur moeten krijgen, wordt een wijzigingsbevoegdheid naar natuur opgenomen. - Agrarische percelen in één van de vier gebieden voor gebiedsontwikkeling, die de agrarische bestemming behouden, krijgen de bestemming Agrarisch. |
Het stimuleren van duurzame energie is landelijk beleid. De doelstelling van het rijk is om 14% duurzame energie op te wekken in 2020. De gemeente De Ronde Venen sluit hierop aan en wil in 2020 minimaal 20% van de totale energiebehoefte duurzaam opwekken, oplopend naar 75% in 2040. De energietransitie komt op gang door voorzieningen voor duurzame energie toe te staan binnen bouwvlakken. Het opwekken van zonne-energie door het plaatsen van zonnepanelen op bijvoorbeeld bestaande daken is een relatief eenvoudige maatregel. Vermoedelijk kan niet volstaan worden met het opwekken van duurzame energie binnen bestaande bouwvlakken. Het college bereidt daarom, zoals in de gemeentelijke structuurvisie vastgelegd, beleid voor om de aanleg van zonnevelden buiten de bouwvlakken mogelijk te maken. Vooralsnog is dit uitsluitend mogelijk via een afzonderlijke procedure.
Daarnaast is de toepassing van kleinschalige windenergievoorzieningen sterk in ontwikkeling. Deze windenergievoorzieningen worden binnen bouwvlakken met een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid onder voorwaarden mogelijk gemaakt. Hierbij wordt voor de toegestane hoogte onderscheid gemaakt tussen windenergievoorzieningen die op maaiveld worden geplaatst en windenergievoorzieningen die op gebouwen worden geplaatst. Windenergievoorzieningen waarvoor een milieuvergunning noodzakelijk is, zijn niet mogelijk via een binnenplanse afwijking. Hiervoor met onderzocht worden of met een aparte ruimtelijke procedure, zoals een partiële herziening, medewerking kan worden verleend.
- Het plaatsen van zonnepanelen binnen bestaande bouwvakken is toegestaan. - Het aanleggen van zonnevelden buiten bestaande bouwvlakken wordt vooralsnog niet binnenplans mogelijk gemaakt. De gemeente kan uiteraard maatwerk verlenen en zonnevelden mogelijk maken indien dit past binnen haar beleid. Dit zal via een afzonderlijke procedure gebeuren. - Kleinschalige windenergievoorzieningen zijn met een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid tot een hoogte van 20 meter toegestaan met dien verstande dat kleine windenergievoorzieningen die op gebouwen worden geplaatst een maximale hoogte van 7,5 meter mogen hebben en dat windenergievoorzieningen waarvoor een milieuvergunning noodzakelijk zijn niet zijn toegestaan. |
Uit de individuele gesprekken met inwoners, gebruikers en eigenaren van het plangebied zijn verzoeken naar voren gekomen om de huidige bestemde situatie aan te passen. De gemeente heeft beoordeeld welke van deze ontwikkeling gewenst en uitvoerbaar worden geacht. Van die ontwikkelingen is aan de initiatiefnemers medegedeeld dat zij hun plannen verder kunnen uitwerken en onderbouwen. Indien de beoogde ontwikkeling wordt voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing kan deze ontwikkeling namelijk worden opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied West.
Dit proces heeft ertoe geleid dat 8 ruimtelijke ontwikkelingen door de initiatiefnemers van een ruimtelijke onderbouwing zijn voorzien. Uit onder meer een beleids- en milieutoets blijkt dat deze plannen daadwerkelijk uitvoerbaar zijn. Deze zijn, op basis van de betreffende ruimtelijke onderbouwing, meegenomen in het ontwerpbestemmingsplan.
Voor deze ontwikkelingen geldt dat de betreffende milieuonderzoeken terug te vinden zijn in de bijbehorende ruimtelijke onderbouwing. In het navolgende hoofdstuk, waarin onder meer de milieuaspecten voor het plangebied in het algemeen aan de orde komen, zijn deze specifieke ontwikkelingen daarom buiten beschouwing gelaten.
Tabel 5.1 - Ontwikkelingen die zijn meegenomen in het ontwerpbestemmingsplan met een RO.
Locatie | Ontwikkeling | RO |
Amstelkade 118 | Omzetten bestemming handels- en transportbedrijf/fouragebedrijf naar heibedrijf. | Bijlage 5 |
Hoofdweg 74 | Omzetten bestemming bedrijf naar wonen + woningsplitsing | Bijlage 6 |
Kromme Mijdrecht 10 | Bestemming wonen: woningsplitsing | Bijlage 7 |
Molenland 10 | Bestemming agrarisch: wijzigen bouwvlak (verplaatsen woning) en uitbreiden nevenactiviteiten (kinderopvang) | Bijlage 8 |
Provinciale Weg 15-17 | Bestemming bedrijf: vergroten te bebouwen oppervlakte | Bijlage 9 |
Uitweg 15, Vinkeveen | Deels omzetten bestemming wonen en agrarisch naar bedrijf (autohandel) | Bijlage 10 |
Mennonietenbuurt 116a, Amstelhoek | Saneren van tuincentrum en bedrijfswoning omzetten naar burgerwoning + bouw nieuwe woning | Bijlage 11 |
A.C. Verhoefweg 2a, Mijdrecht | Bestemming agrarisch: gebruik van bedrijfswoning als plattelandswoning | Bijlage 12 |
Ten behoeve van de besluitvorming over het bestemmingsplan Buitengebied West is een milieueffectrapportage (planMER) opgesteld. In het planMER is voor alle relevante omgevingsaspecten een beschrijving gegeven van de referentiesituatie binnen het plangebied en de mogelijke gevolgen van de ontwikkelingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de belangrijkste resultaten en conclusies. Tevens wordt gemotiveerd op welke wijze omgevingsaspecten waar nodig een plaats hebben gekregen in de regels en op de verbeelding. Voor een nadere toelichting op de mogelijke effecten en de onderliggende onderzoeken wordt verwezen naar het planMER. De wijze waarop wordt omgegaan met landschappelijke, cultuurhhistorische en archeologische waarden is reeds aan de orde gekomen in de voorgaande hoofdstukken en wordt om deze reden in dit hoofdstuk buiten beschouwing gelaten.
In de Wet milieubeheer en het bijbehorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer) is wettelijk geregeld voor welke projecten en besluiten een milieueffectrapport dient te worden opgesteld. Een planmer-plicht is voor een bestemmingsplan aan de orde als het plan:
Met het bestemmingsplan Buitengebied-West worden ontwikkelingsmogelijkheden geboden aan agrarische bedrijven, waaronder veehouderijen. Conform wet- en regelgeving en jurisprudentie dient bij de beoordeling of sprake is van een planmer-plicht ook rekening te worden gehouden met onbenutte ruimte die wordt overgenomen uit vigerende bestemmingsplannen en afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden. Door de ontwikkelingsmogelijkheden die het bestemmingsplan Buitengebied-West biedt, is het mogelijk dat in bepaalde gevallen bij toekomstige uitbreidingen van veehouderijen drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. zullen worden overschreden. Om deze reden is in het kader van het bestemmingsplan Buitengebied-West sprake van een planmer-plicht.
Daarnaast is een passende beoordeling noodzakelijk omdat op voorhand niet kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan significante negatieve effecten heeft op Natura 2000-gebieden in de omgeving, waaronder Botshol, de Oostelijke vechtplassen en de Nieuwkoopse plassen & De Haeck. Wanneer voor een plan een passende beoordeling noodzakelijk is, leidt dit automatisch tot een planmer-plicht.
Milieueffectrapportage (m.e.r.) is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Doel van een planMER is het integreren van milieuoverwegingen in de voorbereiding van in dit geval een bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat het planMER inzicht geeft in de bestaande milieusituatie en de maximaal optredende milieugevolgen van het bestemmingsplan. Op basis daarvan wordt beschreven op welke wijze (maatregelen, randvoorwaarden) negatieve effecten kunnen worden voorkomen of beperkt, dan wel kansen kunnen worden benut.
De mer-procedure is gekoppeld aan de procedure die moet worden doorlopen voor het betreffende plan of besluit, de zogenoemde 'moederprocedure'. De planmer-procedure bestaat uit de volgende stappen:
De overlegpartners en bestuursorganen zijn geraadpleegd over de reikwijdte en het detailniveau van het planMER. Ook heeft de Notitie reikwijdte en detailniveau (Nrd) ter inzage gelegen. Hiermee heeft eenieder de mogelijkheid gekregen om te reageren op de reikwijdte en het detailniveau van het planMER. Het planMER (bijlage 2) is gelijktijdig met het voorontwerpbestemmingsplan in procedure gebracht. Op dat moment is het planMER ook ter toetsing voorgelegd aan de Commissie voor de m.e.r. Naar aanleiding van het toetsingsadvies (bijlage 3) is een aanvulling op het planMER opgesteld (bijlage 4).
Algemeen
Uit de beschrijvingen en beoordelingen in het PlanMER blijkt dat effecten van de ontwikkelingsruimte in het bestemmingsplan Buitengebied West over het algemeen beperkt zijn. Voor veel milieuthema's en daarmee samenhangende beoordelingscriteria kan zonder meer worden aangetoond dat geen knelpunten ontstaan in relatie tot de wettelijke normen en grenswaarden die vanuit de sectorale toetsingskaders gelden. Waar relevant is in de regels van het bestemmingsplan geborgd dat geen negatieve milieueffecten optreden.
Uit het planMER blijkt dat met de zonering die is opgenomen in het bestemmingsplan, de ontwikkelingsmogelijkheden die daaraan zijn gekoppeld en de voorwaarden en uitgangspunten die daarbij in acht dienen te worden genomen, op een goede manier invulling is gegeven aan het behouden en versterken van de aanwezige landsschappelijke en cultuurhistorische waarden. Lokaal kan sprake zijn van beperkte negatieve effecten, maar op gebiedsniveau leidt het bestemmingsplan niet tot aantasting van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden.
Het planMER kant een relatief hoog abstractieniveau. De nieuwe ontwikkelingen op perceelsniveau (zoals beschreven in paragraaf 5.2.11) zijn niet specifiek beoordeeld in het planMER.
Ontwikkelingsmogelijkheden veehouderijen
De belangrijkste negatieve effecten hangen samen met de potentiële groei van de veestapel en de daarmee samenhangende negatieve effecten op de ecologische waarden binnen het plangebied (onder andere op de weidevogels) en binnen de Natura 2000-gebieden in de omgeving (toename van stikstofdepositie). Hoewel op grond van de trends en actuele ontwikkelingen binnen de agrarische wellicht geen grote groei van de veestapel is te verwachten, dient bij de beoordeling te worden uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden die worden geboden.
Uit de passende beoordeling blijkt dat, om te komen tot een uitvoerbaar initiatief binnen de kaders van de Wet natuurbescherming, verschillende maatregelen noodzakelijk zijn om de potentiële groei van de veestapel te beperken gelet op de potentiële effecten op Natura 2000. In de volgende paragraaf zijn deze maatregelen en de doorvertaling daarvan in het bestemmingsplan nader uitgewerkt. Met deze maatregelen kunnen niet alleen significante negatieve effecten op Natura 2000 worden uitgesloten, maar zullen ook binnen het plangebied geen grote negatieve effecten optreden door uitbreiding van de veestapel.
Ontwikkelingsmogelijkheden glastuinbouwbedrijven
In de passende beoordeling is ook gekeken naar de mogelijk gevolgen van ontwikkelingsmogelijkheden voor glastuinbouwbedrijven voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000. Het is niet uitgesloten dat grootschalige omschakeling naar of uitbreiding van glastuinbouwbedrijven binnen het glastuinbouwconcentratiegebied leidt tot een toename van stikstofdepositie. Voor kleinschalige uitbreiding van glas bij bestaande glastuinbouwbedrijven buiten het glastuinbouwconcentratiegebied kunnen relevante effecten wel worden uitgesloten.
Windenergie
Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor kleinschalige windenergievoorzieningen bij agrarische bedrijven. Dergelijke windenergievoorzieningen kunnen negatieve effecten hebben op de aanwezige natuurwaarden. Daarnaast kunnen (als op heel grote schaal gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid voor nieuwe windenergievoorzieningen) ook effecten optreden op de vogels en vleermuizen vanuit de Natura 2000-gebieden in de omgeving. In onderstaande paragraaf is toegelicht hoe hiermee in het bestemmingsplan kan worden omgegaan.
In het bestemmingsplan is een set van 'standaard' voorwaarden opgenomen die vooral zijn gericht op het voorkomen van ongewenste milieueffecten en onaanvaardbare situaties. Deze voorwaarden hebben onder andere betrekking op de milieuhygiënische inpasbaarheid, landschappelijke inpassing en de bescherming van natuur- en landschapswaarden. Naar aanleiding van de uitkomsten van planMER en passende beoordeling is is in het bestemmingsplan een aantal maatregelen vastgelegd gericht op het voorkomen van ongewenste negatieve effecten door de ontwikkeling van veehouderijen en de realisatie van kleinschalige windenergievoorzienings.
Veehouderijen
Uit de planMER en passende beoordeling blijkt dat wanneer op grote schaal gebruik wordt gemaakt van de ontwikkelingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt aan veehouderijen, significante negatieve effecten niet zijn uit te sluiten. Om te komen tot een uitvoerbaar alternatief plan binnen de kaders van de Wet natuurbescherming dienen op grond van de uitkomsten van de passende beoordeling randvoorwaarden en beperkingen te worden opgenomen in het bestemmingsplan.
Uit de passende beoordeling blijkt dat met de toepassing van emissie-arme technieken bedrijven binnen het plangebied kunnen komen tot een uitbreiding van de veestapel zonder dat de emissie toeneemt (interne saldering). Gezien de aard en omvang van de bedrijven is het echter in veel gevallen onmogelijk om de geboden planologische mogelijkheden maximaal te benutten zonder toename van de ammoniakemissie en daarmee samenhangende depositietoename binnen Natura 2000. De melkrundveesector is sterk vertegenwoordigd binnen het plangebied. Voor melkrundveehouderijen is het lastiger om met toepassing van andere huisvestingssystemen te komen tot een reductie van de ammoniakemissie dan voor bijvoorbeeld varkenshouderijen of pluimveehouderijen. Dit betekent dat bij toekomstige initiatieven in veel gevallen sprake is van een toename van stikstofdepositie binnen Natura 2000 en een beroep zal moeten worden gedaan op de beschikbare ontwikkelingsruimte binnen het programma aanpak stikstof (PAS).
Uit de passende beoordeling blijkt dat binnen de maatgevende Natura 2000-gebieden de omvang van de ontwikkelingsruimte binnen het PAS beperkt is. Bekeken is op welke wijze de planologische mogelijkheden in het bestemmingsplan kunnen worden afgestemd op de actueel beschikbare ontwikkelingsruimte.
Omschakelingsmogelijkheden
Op basis hiervan is de keuze gemaakt om binnen de agrarische bestemmingen geen omschakeling van 'niet veehouderij' naar veehouderij toe te staan. De uitvoerbaarheid van dergelijke omschakelingsmogelijkheden kan niet op voorhand worden aangetoond. Dit betekent niet dat in voorkomende gevallen agrarische veehouderijen niet kunnen omschakelen: er zal echter sprake moeten zijn van maatwerk en een buitenplanse procedure.
Uitbreiding bestaande veehouderijen
In de passende beoordeling is bekeken wat de effecten zijn van eventuele wijzigingsbevoegdheden voor de vergroting van bouwvlakken. Op basis hiervan wordt er voor gekozen om binnenplans geen mogelijkheden te bieden om bouwvlakken te vergroten tot 2 of zelfs 2.5 hectare. De uitvoerbaarheid van dergelijke ruimte planologische mogelijkheden kan niet op voorhand worden aangetoond. Dit betekent niet dat in voorkomende gevallen agrarische veehouderijen niet kunnen doorgroeien: er zal echter sprake moeten zijn van maatwerk en een buitenplanse procedure.
Bestaande veehouderijen mogen de ruimte binnen het bouwvlak benutten en kunnen indien gewenst en mogelijk het bouwvlak vergroten tot maximaal 1,5 hectare (binnen het landbouwgebied en landbouwkerngebied). Aan dergelijke uitbreidingsinitiatieven zijn voorwaarden verbonden, rekening houdend met de jurisprudentie op het vlak van bestemmingsplannen buitengebied en Natura 2000. In een gebruiksregel is vastgelegd dat wijziging van het bestaande aantal dierplaatsen, bestaande diersoorten en/of bestaande stalsystemen alleen is toegestaan wanneer:
Het voorgaande betekent dat veehouderij initiatieven die leiden tot een toename van stikstofdepositie waardoor een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming vereist is, niet binnenplans zijn toegestaan. Dergelijke initiatieven zullen buitenplans via een eigen ruimtelijke procedure moeten worden mogelijk gemaakt, waarbij het vereiste maatwerk kan worden geleverd. Met de voorgenoemde bestemmingsplanregeling is geborgd dat op het moment dat sprake is van een concreet initiatief, op basis van de meest actuele situatie en inzichten wordt beoordeeld of bedrijfsuitbreiding mogelijk is. De ontwikkelingsmogelijkheden zijn sterk afhankelijk van de aard en omvang van de toekomstige initiatieven. Met name uitbreiding van de melkrundveestapel zal bij een omvang van enkele tientallen koeien (op bedrijfsniveau) al snel leiden tot een depositietoename boven de PAS-grenswaarde. In dat geval zal een buitenplanse procedure moeten worden doorlopen. De gemeente zal toekomstige verzoeken voor uitbreiding van agrarische bedrijven die leiden tot een depositietoename boven de PAS-grenswaarde met een positieve grondhouding benaderen.
De ontwikkelingsmogelijkheden worden in het bestemmingsplan daarnaast ook bepaald door de voorwaarden die zijn opgenomen met betrekking tot de grondgebondenheid. Aan de wijzigingsbevoegdheid voor vergroting van het bouwvlak is de voorwaarde gekoppeld dat het agrarisch bedrijf kent een mate van grondgebondenheid van ten hoogste 2,5 GVE per hectare.
Glastuinbouwbedrijven
Ook aan de omschakeling naar of uitbreiding van glastuinbouwbedrijven binnen het glastuinbouwconcentratiegebied worden voorwaarden verbonden om strijdigheid met de Wet natuurbescherming te voorkomen. In lijn met de regeling voor de veehouderijbedrijven dient te worden aangetoond dat geen sprake is van een toename van stikstofdepositie binnen Natura 2000, dan wel dat een eventuele toename de PAS-grenswaarde niet overschrijdt. Bij de omschakeling naar of uitbreiding van glastuinbouwbedrijven is het niet aannemelijk dat de PAS-grenswaarde zal worden overschreden.
Windenergievoorzieningen
Kleinschalige windenergievoorzieningen worden niet bij recht maar met een binnenplanse afwijking via omgevingsvergunning mogelijk gemaakt (bij agrarische bedrijven). In de daaraan gekoppelde voorwaarden is onder andere vastgelegd dat de windenergievoorziening uit stedenbouwkundig en landschappelijk oogpunt aanvaardbaar is en geen onevenredige aantasting plaatsvindt van natuurwaarden.
Waterbeheer en watertoets
De watertoets is een proces waarmee in ruimtelijke plannen de mogelijke risico's (zoals waterveiligheid, wateroverlast, waterkwaliteit, verdroging en verzilting van grond- en oppervlaktewater) en kansen van water vroegtijdig in beeld worden gebracht in overleg met de waterbeheerders. In het kader van het bestemmingsplan Buitengebied West vindt afstemming plaats met de waterbeheerder, in dit geval het waterschap Amstel, Gooi en Vecht, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Diverse beleidsdocumenten op verschillende bestuursniveaus liggen ten grondslag aan de uitgangspunten op het gebied van duurzaam waterbeheer:
Europa:
Nationaal:
De provincie en het waterschap hebben deze uitgangspunten verder doorvertaald in regionaal beleid en uitvoeringsplannen. Wettelijke verankering van het waterbeleid vindt plaats in de Waterwet en onderliggende uitvoeringsregels. De regels die zijn vastgelegd in een verordening van de waterschappen worden 'de Keur' genoemd. De Keur geeft met verboden aan welke activiteiten in de buurt van water en waterkeringen niet zijn toegestaan. Daarnaast geeft de Keur met geboden aan welke onderhoudsverplichtingen eigenaren en gebruikers van wateren en waterkeringen hebben. De Waterwet kent één watervergunning, de voormalige Keurvergunning is hierin opgenomen.
Waterschapsbeleid
Het Waterbeheerplan 2016-2021 bouwt voort op het plan voor de periode 2010-2015 en houdt tegelijk rekening met nieuwe ontwikkelingen. Het waterbeheerplan is op 8 oktober 2015 goedgekeurd door het Algemeen Bestuur van het waterschap en is vanaf 1 januari 2016 van kracht.
In het Waterbeheerplan 2016-2021 beschrijft het waterschap wensbeelden per thema voor 2030, en daaruit afgeleid doelen voor de planperiode 2016-2021 op hoofdlijnen. Hierin staat wat het waterschap doet aan veiligheid, de beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en aan efficiënte zuivering van afvalwater. Ook zet het waterschap zich in voor het behoud van cultuurhistorisch erfgoed en de natuur. Het waterschap wil bereiken dat mensen zich bewuster worden van het belang van een veilig en 'robuust' (toekomstbestendig) watersysteem. Het waterschap wil open en toegankelijk zijn, actief naar samenwerking zoeken en de dialoog aangaan. De strategische uitgangspunten voor de langere termijn (2030) zijn:
Huidige situatie
Het plangebied omvat het westelijk deel van het buitengebied van De Ronde Venen. Een groot deel van het plangebied bestaat uit laag gelegen kleiige polders. De zuidoostzijde van het plangebied bestaat meer uit hoger gelegen veenweidegebied (zie figuur 6.1). De maaiveldhoogte in het plangebied varieert sterk, de droogmakerijen liggen circa 4,5 tot 6,5 m onder NAP. Het veenweidegebied ligt circa 2 m onder NAP (zie figuur 6.2).
Figuur 6.1 Globale bodemopbouw (bron: www.bodemdata.nl)
Het plangebied ligt in een hydrologisch complex en afwisselend gebied dat gekenmerkt wordt door sterke kwel (ook zoute kwel) en sterke wegzijging van grondwater in de verschillende landschapstypen en door een vrijwel volledig door mensenhand gestuurd waterregime.
De waterhuishouding van het gebied is sterk gerelateerd aan de verschillen in hoogteligging. In figuur 6.2 is de hoogteverdeling weergegeven. De blauwe gebieden in deze figuur zijn de diepe drooggemalen polders. Deze liggen meer dan vijf meter beneden zeeniveau. Het oranje gebied is het veenweidegebied met daarin de Vinkeveense Plassen en Botshol. Deze gebieden liggen ruim vier meter hoger dan de diepe polders.
Figuur 6.2 Hoogtekaart ten opzichte van NAP (AHN-meting 1998) (bron: provincie Utrecht, voorverkenning wateropgave De Ronde Venen, 2005)
Er zijn globaal drie peilniveaus te onderscheiden: het boezempeil (ca. 0,40 m – NAP), het tussenboezempeil (ca. 2,00 m –NAP) en de droogmakerijen (ca. 6,00 m –NAP). De peilen die gehanteerd worden bepalen voor een belangrijk deel de grondwaterstroming binnen het gebied. De relatief hooggelegen boezem en de gebieden met min of meer het tussenboezempeil (de bovenlanden, veenweiden en petgaten/plassen) hebben een sterk infiltrerend karakter. De laaggelegen droogmakerijen zijn overwegend kwelgebieden. Door de lage weerstand van de bodem zijn de omvang van infiltratie en kwel hier aanzienlijk. De kwelintensiteiten zijn met name hoog in de zones die grenzen aan de hoger gelegen infiltratiegebieden, zoals in het oostelijke deel van polder Groot-Mijdrecht. Gemiddeld bedraagt de kwel 6 mm per etmaal in de droogmakerijen. Behalve water uit de direct omringende gebieden kwelt hier ook water op dat op de Utrechtse Heuvelrug is geïnfiltreerd. Naast de bodemkwel komt ook -in veel mindere mate- dijkkwel voor: zoet water stroomt onder de ringdijken door, omdat de dijken vaak op waterdoorlatend veen zijn aangelegd.
Waterbeheer
Omdat er van nature een hoog grondwaterpeil voorkomt in dit gebied, is ontwatering en afwatering noodzakelijk voor de gebruiksfuncties. Waterschappen handhaven daarom al eeuwenlang een kunstmatig peil. De nog steeds voortschrijdende maaivelddaling noodzaakt tot een nauwkeurig, gedifferentieerd en dynamisch 'peilbeheer'. Het waterbeheer is van oudsher met name gericht op het agrarisch gebruik; in de laatste jaren komen daar steeds meer andere functies bij.
In de Bovenlanden stroomt het oppervlaktewater deels vrij af via het zeer dichte net van sloten. Voor het overige wordt het overtollige water hier uitgemalen. De droogmakerijen en polders worden allemaal bemalen. Door klink, uitvening, ontgraving en mineralisatie is het maaiveld in het plangebied sterk gedaald en daalt nog steeds. De veenrivieren van weleer vormen nu de boezemwateren (Amstel, Waver, Kromme Mijdrecht).
Figuur 6.3 Toponiemen
Als gevolg van de infiltratie hebben de hoger gelegen gebieden vaak een watertekort, vooral in de zomerperiode, waardoor de toevoer van water noodzakelijk is. Het toegevoerde water is veelal afkomstig van het Amsterdam-Rijnkanaal (bv. in de polders Groot- en Klein Oud-Aa en Groot Wilnis-Vinkeveen) of van de boezem (bv. in de Bovenlanden en Botshol). In de droogmakerijen is slechts incidenteel sprake van watertekorten. Desondanks vindt in sommige gebieden waterinlaat plaats.
In globale zin zijn binnen het gebied twee hoofdwaterstromen te onderscheiden. Inlaatwater vanuit het Amsterdam-Rijnkanaal wordt via de Groote Heycop, en de Geer naar de polders Groot en Klein Oud-Aa en Groot Wilnis-Vinkeveen geleid. Een belangrijk deel van het water infiltreert hier. Vervolgens kwelt dit op in de aangrenzende droogmakerij Wilnis-Veldzijde. Het uitslagwater van deze polder wordt via de tussenboezem naar de Vinkeveense Plassen geleid. Het hier infiltrerende water kwelt hoofdzakelijk op in de naastgelegen droogmakerij Groot-Mijdrecht. Tezamen met het uit de diepere ondergrond afkomstige brakke kwelwater wordt het uitgeslagen op de boezem. Met dit brakke boezemwater wordt de Botshol van water voorzien.
Een andere belangrijke waterstroom vindt plaats vanuit de westelijke boezem (Kromme Mijdrecht) en de tussenboezem. Dit water kwelt op in de lager gelegen droogmakerijen de Eerste, de Tweede en Derde Bedijking. Dit water wordt vervolgens teruggeleid naar de westelijke of (via polder Groot-Mijdrecht) de noordelijke boezem.
Beide hoofdstromen zijn op een aantal manieren aan elkaar gerelateerd. Via de Groote Heycop en de Geer komt water uit het Amsterdam-Rijnkanaal in de westelijke boezem; uitslagwater uit Groot-Mijdrecht stroomt tot in de westelijke boezem (Kromme Mijdrecht) en water uit een deel van de polder de Eerste Bedijking wordt uitgemalen via polder Groot-Mijdrecht.
Bodemdaling
In het beheergebied van Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) daalt de veenbodem door veenafbraak, klink en krimp. De peilverlagingen die worden doorgevoerd om de drooglegging te handhaven bij een dalende bodem zijn hier een belangrijke oorzaak van. Bodemdaling in veenweidegebied leidt tot hogere kosten voor het waterbeheer (kades, stuwen en gemalen) en onderhoud van (verzakkende) infrastructuur en gebouwen. Daarnaast leidt veenafbraak tot verhoogde broeikasgasemissies en belasting van het oppervlakte- en grondwater met o.a. fosfaat. De daling van slappe bodems is inmiddels een urgent probleem, dat een serieuze plaats op de maatschappelijke agenda verdient. De daling gaat langzaam, maar is onomkeerbaar en lokaal zijn er al forse problemen die zich in de komende 30 à 40 jaar in de breedte zullen openbaren.
Door bodemdaling (onderbemalingen en/of peilafwijkingen) en risico's van het opbarsten van slootbodems en/of percelen, lopen waterschappen tegen de grenzen van het watersysteem aan. In het Groene Hart leidt bodemdaling in een aantal gebieden nu al tot een knelpunt in de waterhuishouding, zoals in droogmakerijen met restveen in de bodem. In een aantal gebieden worden de komende decennia dergelijke knelpunten verwacht. De provincie en gemeenten kennen de functies in het gebied toe, terwijl het de taak en het belang van de waterschappen is om deze functies te faciliteren. Maar de verhouding tussen maatschappelijke kosten en baten wordt in de knelpuntpolder zo negatief dat het niet meer verantwoord is om het huidige beleid (peil volgt functie) voort te zetten.
Om bodemdaling af te remmen zal het waterschap een toekomstbestendig peilbeheer voeren, opdat bodemdaling wordt afgeremd. AGV doet verder onderzoek naar nieuwe technieken (onder meer onderwaterdrainage) die de bodemdaling beperken en het veenweidelandschap behouden. Sommige polders hebben echter beperkt handelingsperspectief. Dit heeft in de Polder Groot Mijdrecht en Vinkeveense Tussenboezem al geleidt tot fixatie van het waterpeil.
Dit heeft gevolgen voor het toekomstperspectief van een aantal bestaande functies in het gebied, met name de agrariërs. En verwachting is dat er steeds vaker gekeken moet worden naar andere verdienmodellen voor de landbouwfunctie zoals natte teelten, extensievere landbouw gemixt met andere economische functies, carboncredits (in Duitsland is een systeem waarbij bedrijven CO2 emissie afkopen bij agrariërs die de CO2 emissie door veenafbraak verkleinen).
Waterkwaliteit
In de infiltratiegebieden wordt de samenstelling van het oppervlaktewater in de winterperiode hoofdzakelijk bepaald door de neerslag. In de zomerperiode, bij toevoer van water van buiten het gebied, domineert in het algemeen het aangevoerde water.
In de lager gelegen kwelgebieden wordt de oppervlaktewatersamenstelling in de winter bepaald door de neerslag en het kwelwater. In de zomerperiode domineert het kwelwater, behalve in gebieden waar wateraanvoer plaatsvindt.
Vanuit waterkwantiteitsbeheer is het inlaten van 'gebiedsvreemd' water een oplossing, maar vanuit het kwaliteitsoogpunt is het nadelig: het ingelaten water is van mindere kwaliteit dan het gebiedseigen water. Bovendien is het duur om water in te laten. Als gevolg van de diepe ligging van de droogmakerij Groot-Mijdrecht komt in het centrum van deze polder brak tot zout grondwater aan de oppervlakte. Hierdoor heeft ook het oppervlaktewater in dit gebied een brak karakter. Het kwelwater in polder Groot-Mijdrecht en polder Wilnis-Veldzijde wordt daarnaast gekenmerkt door een vrij hoog fosfaat- en ammoniumgehalte.
In het plangebied zijn diverse Kaderrichtlijn Water (KRW) oppervlaktewaterlichamen aanwezig: Tussenboezem Vinkeveen a, Tussenboezem Vinkeveen b, Amstelland boezem en Vaarten Groot Mijdrecht. De KRW doelstellingen worden vooralsnog niet gehaald. De mogelijke gevolgen van toekomstige ontwikkelingen binnen de kaders van het bestemmingsplan voor de waterkwaliteit vormen dan ook een belangrijk aandachtspunt (zie beschrijving toekomstige situatie). Zo zijn bijvoorbeeld in het kader van de gebiedsontwikkeling Groot Wilnis-Vinkeveen afspraken gemaakt die moeten bijdragen aan het verbeteren van de waterkwaliteit.
Figuur 6.4 KRW oppervlaktewaterlichamen (bron: www.provincie-utrecht.nl Bodem-, water- en milieuplan 2016-2021)
Grondwaterwinning
Grondwaterwinning vindt plaats in Kamerik (ten zuiden van de gemeente); jaarlijks wordt daar 3 miljoen m3 gewonnen. In Mijdrecht wordt grondwater gewonnen voor industrieel gebruik; jaarlijks 461.000 m3. Deze winningen lijken niet tot grondwaterstanddalingen in de gemeente te leiden.
Het plangebied ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied.
Toekomstige situatie
Waterkwantiteit
Er is geen sprake van grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen. Ondanks de consoliderende aard van het bestemmingsplan worden toch uitbreidingsmogelijkheden en ontwikkelingsruimte geboden. Als van al deze mogelijkheden gebruik wordt gemaakt, leidt dit tot een toename van het verhard oppervlak. Deze ontwikkelingsmogelijkheden leiden hierdoor mogelijk tot negatieve effecten op de waterhuishouding.
Het waterschap Amstel, Gooi en Vecht schrijft in de Keur dat het verboden is zonder vergunning in stedelijk en glastuinbouwgebied meer dan 1.000 m2 aan verhard oppervlak aan te brengen en in overige gebied meer dan 5000 m2. Daarnaast geldt dat de toename in verharding en/of demping gecompenseerd dient te worden. Door de regels van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht wordt voorkomen dat de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse verslechterd.
Waterkwaliteit
Het is van belang om bij toekomstige initiatieven diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. Eventueel benodigde maatregelen worden in overleg met de waterbeheerder vastgesteld.
De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw die in het bestemmingsplan worden geboden, kunnen resulteren in groei van de veestapel. Door intensivering van de landbouw worden er meer meststoffen verspreid. Dit kan leiden tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewater met vermestende stoffen (N en P) via af- en uitspoeling. In de planregels zijn (mede naar aanleiding van de uitkomsten van het planMER en de passende beoordeling) verschillende randvoorwaarden vastgelegd die een vergaande intensivering van het agrarisch grondgebruik tegengaan. Zo biedt het bestemmingsplan geen ruimte voor omschakeling naar veehouderij. Aan de uitbreiding van bestaande veehouderijen zijn diverse randvoorwaarden verbonden die beperkingen opleggen aan de groei van de veestapel (en daarmee samenhangende gevolgen voor de waterkwaliteit) binnen het plangebied. Daarbij gaat het onder andere om de voorwaarden met betrekking tot de stikstofdepositie binnen Natura 2000 en de eisen met betrekking tot grondgebondenheid. Op grond van de ontwikkelingen binnen de veehouderijsector in De Ronde Venen in de afgelopen jaren is er ook geen aanleiding om een grote uitbreiding van de veestapel te verwachten. Mocht tijdens de planperiode uit de monitoring en evaluatie blijken dat desondanks binnen de kaders van het bestemmingsplan toch een relevante uitbreiding van de veestapel plaatsvindt en ongewenste gevolgen voor de waterkwaliteit optreden, dan zullen met een aanpassing van het plan aanvullende voorwaarden worden vastgelegd.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Bedrijfs(afval)water
Binnen het plangebied zijn diverse glastuinbouwbedrijven aanwezig. Ook biedt het bestemmingsplan ontwikkelingsmogelijkheden aan glastuinbouwbedrijven, in het bijzonder binnen het concentratiegebied. Het bedrijfswater van de glastuinbouwbedrijven vormt een aandachtspunt bij toekomstige bedrijfsontwikkeling. Er komt een zuiveringsplicht in 2018 en er ligt bestuurlijk vastgelegde doelstelling tot waterneutraliteit.
Bodemdaling
Zoals beschreven heeft de bodemdaling binnen het plangebied gevolgen voor het toekomstperspectief van de aanwezige agrariërs. Dit bestemmingsplan biedt algehele uitbreidingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven. Het waterschap Amstel, Gooi en Vecht heeft de grenzen van het systeem in beeld gebracht en een knelpuntenpolderkaart gemaakt (zie bijlage 13). Hieruit wordt duidelijk welke polders tegen de grenzen aanlopen. Iedere ondernemer moet zelfstandig beoordelen wat het handelingsperspectief is voor de toekomst binnen deze lastige polders. De knelpuntenkaart van het waterschap kan hierbij helpen.
Vertaling in het bestemmingsplan
Het plangebied kent een aantal waterhuishoudkundige opgaven. De ruimtelijke keuzes binnen het bestemmingsplan mogen de oplossingen hiervoor niet belemmeren en/of de waterhuishoudkundige situatie verslechteren. In het bestemmingsplan is geborgd dat bij toekomstige initiatieven (via binnenplanse afwijking of wijzigingsbevoegdheid) de gevolgen voor de waterhuishouding en de waterkwaliteit worden beoordeeld.
In het bestemmingsplan is het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'. Tevens is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om waterberging te realiseren binnen de agrarische bestemmingen. Hiervan kan bijvoorbeeld gebruik worden gemaakt bij de realisatie van de verschillende grootschalige gebiedsontwikkelingen in het buitengebied van de gemeente De Ronde Venen (waaronder Marickenland en Groot Wilnis - Vinkeveen). Binnen de bestemming Natuur is de realisatie van waterberging bij recht toegestaan.
Voor waterkeringen (kernzone) inclusief de beschermingszones geldt een zogenaamde dubbelbestemming, deze hebben de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' toebedeeld gekregen.
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij geschikt is voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd.
Onderzoek en conclusie
In het bestemmingsplan worden geen functiewijzigingen bij recht mogelijk gemaakt. Bodemonderzoek is om deze reden in het kader van het bestemmingsplan niet noodzakelijk. Wanneer gebruik wordt gemaakt van de wijzigingsbevoegdheden voor functiewijzigingen (bijvoorbeeld wonen als vervolgfunctie bij een agrarisch bedrijf), dient op dat moment bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Ten aanzien van bodem zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Toetsingskader
Wet natuurbescherming
Gebiedsbescherming
In Nederland hebben diverse natuurgebieden een beschermde status onder de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) . Daarbij zijn twee soorten beschermingen te onderscheiden:
Natura 2000-gebieden
Natura 2000 richt zich op het behoud en de ontwikkeling van natuurgebieden in heel Europa. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Voor Nederland gaat het om ruim 160 gebieden. Alle Natura 2000-gebieden liggen binnen het Nationaal Natuurnetwerk Een groot deel van de Natura 2000-gebieden is inmiddels definitief aangewezen. Dat gebeurt in de vorm van een aanwijzingsbesluit. In het aanwijzingsbesluit staat welke doelen Nederland nastreeft voor een bepaald gebied, bijvoorbeeld welke planten en dieren bescherming verdienen. Vervolgens komt er in nauw overleg met betrokken partijen een beheerplan, waarin onder andere staat beschreven welke maatregelen nodig zijn om de doelen te behalen..
Bijzondere nationale natuurgebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) kan buiten de gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden Natura 2000, ook bijzondere nationale natuurgebieden aanwijzen wanneer deze zijn opgenomen op een lijst als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Habitatrichtlijn of onderwerp zijn van een procedure als bedoeld in artikel 5 van de Habitatrichtlijn. De beschermende werking die geldt voor gebieden die behoren tot Natura 2000, geldt in dat geval ook voor het bijzondere nationaal natuurgebied.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Provinciale Ruimtelijke Verordening: Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden is geregeld via de provinciale Ruimtelijke Verordening.
Het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen ecologische hoofdstructuur) is een netwerk van natuurgebieden en verbindingszones. Planten en dieren kunnen zich zo van het ene naar het andere gebied verplaatsen. Op plekken waar gaten in het netwerk zitten, legt de provincie nieuwe natuur aan. Het Nationaal Natuurnetwerk (NNN) is in de eerste plaats belangrijk als netwerk van leefgebieden voor veel planten en dieren. Robuuste leefgebieden voor planten en dieren zijn nodig om soorten van uitsterven te behoeden. Maar het netwerk is er ook voor mensen die willen genieten van de schoonheid van de natuur, om te recreëren en tot rust komen. Bestemmingsplannen moeten voldoen aan de regels die in de Provinciale Ruimtelijke Verordening zijn opgenomen. Dat gaat met behulp van de “nee, tenzij”-toets. Een nieuw project, dat de natuur significant aantast, mag niet worden toegestaan in het bestemmingsplan (“nee”), tenzij het een groot openbaar belang dient én er geen alternatieven zijn buiten de natuur. Als het toegestaan is, is natuurcompensatie verplicht.
Weidevogelvisie Provincie Utrecht
In januari 2012 is door Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht de weidevogelvisie vastgesteld. Doel van de weidevogelvisie is het duurzaam behoud van de prioritaire weidevogels, zoals watersnip, kemphaan, grutto, tureluur, scholekster, slobeend en wintertaling in de provincie Utrecht. Om hier invulling aan te geven zijn weidevogelkerngebieden aangewezen waarin op dit moment 75% van de Utrechtse weidevogels broeden. De provincie wil het weidevogelbeheer binnen deze kerngebieden concentreren.
In een weidevogelkerngebied liggen reservaten, met optimaal weidevogelbeheer, geflankeerd door agrarisch gebied, met een belangrijk accent op agrarisch weidevogelbeheer. In zo'n reservaat liggen half natuurlijke graslanden die zeer kruidenrijk zijn (zeggenvegetaties, natte schraallanden), met een grote oppervlakte aan plas-dras dat tot laat in het seizoen (mei) is geïnundeerd. Over het algemeen zal het grootste deel van een weidevogelkerngebied uit agrarisch gebied bestaan. Het agrarisch gebied krijgt een belangrijke functie voor soorten als grutto, tureluur en slobeend. Het weidevogelbeheer in het agrarisch gebied is geregeld in een collectief beheerplan, grenst bij voorkeur aan de reservaatgebieden en heeft een mozaïekbeheer met een hoge kwaliteit. De inzet van zoveel mogelijk verschillende agrarische SNL-pakketten (subsidie natuur en landschap) is uitgangspunt.
De ligging van de kerngebieden wordt grotendeels bepaald door de huidige dichtheid aan weidevogels. Aangezien in de kerngebieden het duurzaam behoud moet worden gerealiseerd, moeten deze gebieden van voldoende kwaliteit zijn om de weidevogels te laten broeden en voldoende opgroei- en uitvliegmogelijkheden voor de jongen herbergen, ook op langere termijn. Kerngebieden voor weidevogels worden ondersteund met aanvullend beleid op het gebied van landschap, landbouw, ruimtelijke ordening en voor predatoren. Daarnaast speelt de betrokkenheid van diverse actoren in het gebied ook een rol.
Onderzoek
In het planMER is een uitgebreide beoordeling opgenomen van de mogelijke gevolgen van het bestemmingsplan voor de natuurwaarden in en rond het plangebied. Daarbij is ook een passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming uitgevoerd vanwege de mogelijke effecten op Natura 2000 als gevolg van een toename van stikstofdepositie.
Natura 2000
Uit de passende beoordeling (bijlage 1) blijkt dat voor de meeste criteria zoals versnippering, verontreiniging, verstoring door geluid en licht en verandering van waterhuishouding, significante negatieve effecten als gevolg van het bestemmingsplan Buitengebied West op voorhand kunnen worden uitgesloten. Voor een aantal andere criteria is het noodzakelijk om in het bestemmingsplan nadere voorwaarden te verbinden aan toekomstige initiatieven om strijdigheid met de Wet Natuurbescherming te voorkomen. Naar aanleiding van de resultaten van deze passende beoordeling zijn in het bestemmingsplan verschillende beperkende randvoorwaarden en maatregelen vastgelegd. Hierop is nader ingegaan in paragraaf 6.2.4.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Binnen het Natuurnetwerk worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt, anders dan inrichting en beheer ten behoeve van de natuurfunctie. Daarnaast biedt het plan via wijzigingsbevoegdheden mogelijkheden voor de ontwikkeling van nieuwe natuur. Het NNN binnen het plangebied betreft vooral natte, voedselrijke graslanden en moeras, biotopen die niet stikstofgevoelig zijn. Zie ook paragraaf 2.1.3. Gezien de aard en omvang van de ontwikkelingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt en de voorwaarden die zijn verbonden aan toekomstige initiatieven is geen sprake van negatieve gevolgen voor het het NNN.
Weidevogelgebied
Een aanzienlijk deel van het plangebied is door de provincie Utrecht aangeduid als weidevogelkerngebied. In het planMER in inzicht gegeven in de mogelijke effecten van de ontwikkelingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Met de voorwaarden die zijn opgenomen naar aanleiding van de uitkomsten van de passende beoordeling is geborgd dat de maximale uitbreiding van de veestapel binnen de kaders van het bestemmingsplan beperkt blijft. In de planregels is verder geborgd dat ontwikkelingen buiten de bouwvlakken niet leiden tot aantasting van het weidevogelgebied. Bij toekomstige initiatieven binnen het weidevogelgebied dienen in het kader van de binnenplanse mogelijkheden voor afwijken via omgevingsvergunning en de wijzigingsbevoegdheden de mogelijke gevolgen voor de weidevogels getoetst en afgewogen te worden.
Bijzondere en beschermde soorten
De bouw- en gebruiksmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt kunnen ook gevolgen hebben voor andere soorten dan weidevogels. Bij een adequate mitigatie en compensatie kunnen significante effecten op de staat van de instandhouding van deze soorten vaak voorkomen worden. Ontheffingverlening is in die gevallen dan mogelijk. Hierop is nader ingegaan in de aanvulling op het planMER (bijlage 4).
Conclusie
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat de Wet natuurbescherming de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
Toetsingskader
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient bij een bestemmingsplan afstemming plaats te vinden tussen activiteiten die milieuhinder kunnen veroorzaken en hindergevoelige functies. Voor deze afstemming wordt gebruik gemaakt van de lijst met richtafstanden uit de VNG-brochure ''Bedrijven en milieuzonering'' (herziene versie, 2009). Richtafstanden gelden ten aanzien van de hinderaspecten geluid-, stof- en geurhinder en gevaar en kunnen worden gezien als een de afstand waarbij onaanvaardbare hinder van een milieubelastende activiteit voor gevoelige functies kan worden uitgesloten. In gebieden waar een menging van functies voorkomt, wordt uitgegaan van een kleinere richtafstand.
Onderzoek
Bedrijfsactiviteiten
Op locaties waar de bestemming Bedrijf is opgenomen, zijn bedrijfstypen toegestaan die vermeld zijn in milieucategorie 1 en 2 uit de Bedrijvenlijst die als bijlage bij het bestemmingsplan is opgenomen. Bedrijven uit deze categorieën leveren geen belemmeringen op voor omliggende functies. Het betreft lichte vormen van bedrijvigheid die algemeen passend en aanvaardbaar worden geacht voor de vestiging in het buitengebied. Ze zijn daarom algemeen toelaatbaar en uitwisselbaar. Daarnaast zijn de bestaande bedrijfsactiviteiten positief bestemd, ook wanneer deze niet binnen categorie 1 of categorie 2 vallen. Dat betekent dat bij eventuele bedrijfsbeëindiging of -verplaatsing een zelfde soort bedrijf is toegestaan, ofwel elk ander soort bedrijf dat is opgenomen in categorie 1 en 2 van de hierboven genoemde bedrijvenlijst.
Nieuwe woningen
Het bestemmingsplan biedt met een wijzigingsbevoegdheid mogelijkheden voor de realisatie van nieuwe woningen. In de wijzigingsvoorwaarden is vastgelegd dat omliggende functies (waaronder eventuele niet-agrarische bedrijven) niet onevenredig in hun gebruiksmogelijkheden mogen worden beperkt. Daarnaast is geborgd dat ter plaatse van nieuwe woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
in de planregels is geborgd dat de ontwikkelingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt aan niet-agrarische bedrijven niet leiden tot een relevante verslechtering van het woon- en leefklimaat. Daarnaast is geborgd dat de eventuele realisatie van nieuwe woningen niet leidt tot onevenredige beperkingen voor omliggende bedrijven en dat ter plaatse van deze nieuwe woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Toetsingskader
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor geurhinder van veehouderijen die milieuvergunningplichting zijn. Uitgangspunt van de wet is dat aan de ene kant de uitbreidingsmogelijkheden van de veehouderijsector niet in gevaar komen, maar ook dat woningen en recreatiewoningen optimaal tegen geurhinder worden beschermd.
In deze wet zijn voor bepaalde typen dieren geurnormen opgenomen. Deze normen zijn uitgedrukt in odeur units per kubieke meter. Belangrijke inhoudelijke wijziging in de wet is dat onderscheid wordt gemaakt tussen maximaal toegestane geurbelasting binnen en buiten de bebouwde kom en concentratie en niet-concentratiegebieden. Ten aanzien van dieren waarvoor geen geurnorm is vastgesteld, zoals koeien, schapen en paarden, gelden vaste afstanden. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen geurgevoelige objecten in de bebouwde kom en daarbuiten. Gemeenten kunnen bij verordening afwijken van de geurnormen en vaste afstanden uit de wet. Hiervoor geldt een in de wet vastgelegde bandbreedte.
De Wet geurhinder en veehouderij regelt ook hoe om te gaan met voormalige agrarische bedrijfswoningen. Als een agrarisch bedrijf wordt beëindigd en een nieuwe bestemming krijgt dan zal voor het voormalige agrarische bedrijf de regeling gelden van een agrarisch bedrijf. Zo kan een voormalig agrarisch bedrijf de overgebleven agrarische bedrijven in de omgeving niet beperken in de bedrijfsvoering.
Activiteitenbesluit
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. Dit betekent dat de meeste dierhouderijen niet meer omgevingsvergunningplichtig worden. Alleen bepaalde intensieve veehouderijen blijven vergunningsplichtig.
De geurhinderregeling voor dierhouderijen is afgestemd op die uit de Wgv. Dit betekent concreet dat de “entree-eisen” om onder de algemene regeling te vallen zijn komen te vervallen. Of een dierhouderij wel of niet vergunningplichtig is hangt dan niet meer af van de afstanden tot bepaalde globaal omschreven objecten. Dit betekent concreet dat geen rekening meer hoeft te worden gehouden met de vaste geurhinderafstanden van veehouderij-inrichtingen als geheel tot woningen en andere geurgevoelige objecten (en omgekeerd). Wat wel blijft zijn de aan te houden afstanden tot individuele stallen. Dan geldt dus niet meer de afstand vanaf de inrichtingsgrens maar vanaf het emissiepunt. En dat ligt meestal verder af van woningen.
Een dierhouderij, waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld (zoals melkrundvee- of de paardenhouderij) moet straks in principe voldoen aan een afstand van 100 meter (vanaf het emissiepunt) als het geurgevoelig object is gelegen binnen de bebouwde kom en 50 meter als het geurgevoelig object is gelegen buiten de bebouwde kom.
Ook zijn in het Activiteitenbesluit eisen opgenomen ten aanzien van de afstand tussen mestopslag en omliggende geurgevoelige objecten.
Verordening lokaal geurbeleid voor het grondgebied van de voormalige gemeente De Ronde Venen 2012
Voor het plangebied is een gemeentelijke geurverordening van kracht. Hiermee wordt op onderdelen afgeweken van de afstandseisen uit de Wgv. In de verordening wordt onderscheid gemaakt tussen nieuwe en bestaande situaties.
Voor bestaande situaties zijn in de verordening de afstanden zoals opgenomen in de Wgv verkleind. Voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom geldt een minimale afstand van 50 meter en voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom een minimale afstand van 25 meter.
Voor nieuwe situaties dient in principe te worden voldaan aan de afstandseisen zoals vastgelegd in de Wgv. Een uitzondering wordt gemaakt voor geurgevoelige objecten die de bestemming recreatie, zorg of toerisme krijgen. Dergelijke functies mogen op een afstand van minimaal 25 meter van een dierenverblijf worden gerealiseerd. Ook voor nieuwe functies binnen een cultuurhistorisch waardevol gebouw wordt de minimaal aan te houden afstand verkleind tot 25 meter zijn.
Onderzoek
In het planMER is ingegaan op de geurbelasting ten gevolge van de veehouderijen. Binnen het plangebied zijn slechts op beperkte schaal niet-grondgebonden veehouderijen aanwezig (met hoofdzakelijk diercategorieën waarvoor geuremissiefactoren zijn vastgesteld). Er wordt in het bestemmingsplan onderscheid gemaakt tussen hoofdtakken en neventakken. Veel neventakken zijn de afgelopen jaren beëindigd. Voor de niet-grondgebonden veehouderijen is een berekening uitgevoerd voor de situatie waarin alle ontwikkelingsmogelijkheden voor de bestaande niet-grondgebonden bedrijven maximaal worden benut. Uit deze theoretische maximale invulling blijkt dat de geurbelasting relatief beperkt blijft. Evenals in de referentiesituatie zijn alle kernen buiten de 2 ouE/m³-contour gelegen (milieukwaliteit 'goed' tot 'zeer goed').
Daarnaast zijn er binnen het plangebied ook grondgebonden veehouderijen aanwezig. Voor de meeste diercategorieën die aanwezig zijn bij de grondgebonden veehouderijen kunnen geen geurberekeningen worden uitgevoerd, omdat er geen geuremissiefactoren zijn vastgesteld voor de betreffende diercategorieën. Daarbij gaat het onder andere om melkrundveehouderijen. De uitbreiding van melkrundveehouderijen en eventuele omschakeling naar een grondgebonden veehouderij kan leiden tot een verslechtering van de geursituatie in het plangebied en de omgeving. In de praktijk zullen gezien de spreiding van de veehouderijen over het plangebied, de onderlinge afstanden tussen de veehouderijen en het beperkte aantal geurgevoelige objecten geen onaanvaardbare situaties ontstaan. Toekomstige ontwikkelingen van grondgebonden veehouderijen dienen daarnaast in alle gevallen te voldoen aan de normen uit het Activiteitenbesluit en de Wet geurhinder en veehouderij en de gemeentelijke geurveordening. Tevens is in het bestemmingsplan bij de vormverandering en uitbreiding van bouwvlakken via een wijzigingsbevoegdheid als voorwaarde opgenomen dat de ontwikkeling milieuhygiënisch inpasbaar is.
Omgekeerd dient bij de realisatie van nieuwe geurgevoelige objecten de geurbelasting door eventuele veehouderijen in de omgeving te worden beoordeeld. Dit is geborgd in de voorwaarden die zijn gekoppeld aan de verschillende ontwikkelingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Daarbij is enerzijds van belang dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Anderzijds mogen bedrijven niet onevenredig in de gebruiksmogelijkheden worden beperkt.
Conclusie
De gevolgen van het bestemmingsplan voor de geurbelasting zijn beperkt. Er ontstaan geen onaanvaardbare geurhindersituaties.
Toetsingskader
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen 2007 (ook wel Wet luchtkwaliteit, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang en rond veehouderijen uitsluitend de grenswaarden voor fijn stof.
Onderzoek
In Het planMER is ingegaan op de concentraties luchtverontreinigende stoffen binnen het plangebied. In de directe omgeving van veehouderijen kan sprake zijn van verhoogde concentraties luchtverontreinigende stoffen. In relatie tot de wettelijke normen zijn de concentraties fijn stof daarbij maatgevend. De concentraties luchtverontreinigende stoffen spelen uitsluitend een rol bij de niet-grondgebonden veehouderijen (in het bijzonder pluimveehouderijen). Rond melkrundveehouderijen zijn de concentraties fijn stof beperkt.
Het aantal niet-grondgebonden veehouderijen binnen het plangebied is beperkt. Plaatselijk kan sprake zijn van een beperkte verslechtering van de luchtkwaliteit. Gezien de spreiding van de bedrijven over het plangebied en de achtergrondconcentraties is uitgesloten dat overschrijdingssituaties ontstaan ten gevolge van de ontwikkelingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt aan veehouderijen.
Daarnaast kunnen de ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven leiden tot een toename van verkeer en daarmee tot een toename van de concentraties luchtverontreinigende stoffen langs de ontsluitende wegen. Gezien de lage concentraties luchtverontreinigende stoffen in de referentiesituatie en de te verwachten verkeersgeneratie zullen geen knelpunten ontstaan in relatie tot de wettelijke grenswaarden. De andere ontwikkelingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt (bijvoorbeeld nevenfuncties bij agrarische bedrijven) kennen een dermate beperkte verkeersaantrekkende werking dat ook de gevolgen voor de concentraties luchtverontreinigende stoffen zeer beperkt zijn.
Conclusie
De gevolgen van het bestemmingsplan voor de concentraties luchtverontreinigende stoffen zijn beperkt. De luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer staan de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Toetsingskader
Langs alle wegen, met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven, bevinden zich op grond van de Wgh geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege een weg aan bepaalde wettelijke normen dient te voldoen. De breedte van een geluidzone voor wegen is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. De berekende geluidwaarde in Lden vertegenwoordigt het gemiddelde geluidniveau over een etmaal.
Voor de geluidbelasting op de gevels van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidzone van een weg, gelden bepaalde voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend, nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidbelasting op de gevel van geluidgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de maximaal toelaatbare hogere waarde niet te boven gaan. De maximale ontheffingswaarde voor wegen is op grond van artikel 83 Wgh afhankelijk van de ligging van de bestemmingen (binnen- of buitenstedelijk). Bestemmingen met een binnenstedelijke ligging, maar binnen de geluidzone van een autosnelweg, worden bij het bepalen van de geluidzone voor die autosnelweg gerekend tot buitenstedelijk gebied.
Onderzoek
Hoewel het bestemmingsplan Buitengebied West conserverend van aard is, is er toch akoestisch onderzoek noodzakelijk:
Het akoestisch onderzoek is opgenomen in bijlage 14. In veel van de onderzochte situaties wordt aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh voldaan. Voor een aantal woningen op het park aan de Hoofdweg 98 is sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde, maar wordt de maximale ontheffingswaarde niet overschreden. Voor een gedetailleerd overzicht van de berekeningsresultaten wordt verwezen naar het akeostisch onderzoek.
Conclusie
Voor een beperkt aantal woningen binnen het plangebied waarvoor een PGB is afgegeven zullen hogere waarden worden vastgesteld.
Toetsingskader
Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) dienen alle industrie- en bedrijventerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd te zijn. De bedoelde inrichtingen - vroeger ook wel 'A-inrichtingen' genoemd - zijn nader genoemd in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht. Rondom deze industrieterreinen dient een geluidszone te worden vastgesteld en vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen.
Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige functies dient rekening te worden gehouden met de zonering van industrielawaai. De maximale ontheffingswaarde voor woningen bedraagt 55 dB(A).
Onderzoek en conclusie
De geluidzone van de (buiten het plangebied gelegen) industrieterreinen Uithoorn / Amstelkade ligt over een deel van het plangebied. Op een deel van het industrieterrein Amstelkade was in het verleden de inrichting Betonmortelbedrijven Cementbouw bv gevestigd. Cementbouw was een inrichting die in belangrijke mate geluidshinder kon veroorzaken (ook wel “grote lawaaimaker” genoemd). Daarom was het industrieterrein Amstelhoek, samen met het naastgelegen industrieterrein Uithoorn gezoneerd op basis van artikel 40 van de Wet geluidhinder.
Het verdwijnen van de betoncentrale aan de Amstelkade 118 in Amstelhoek vragen om een aanpassing van de geluidszone bij het bedrijventerrein van Amstelhoek. De geluidszone rondom industrieterrein Amstelkade kan worden opgeheven. Wat overblijft is de geluidszone van industrieterrein Uithoorn die gedeeltelijk over het grondgebied van de gemeente De Ronde Venen ligt. Bijlage 16 bevat het onderzoek naar de nieuwe zone. De gemeente De Ronde Venen is voornemens om de wijziging van de geluidzone mee te nemen bij de actualisatie van het bestemmingsplan Buitengebied West. De zone is vastgelegd op de verbeelding. In de planregels worden nieuwe geluidgevoelige functies binnen de geluidzone uitgesloten.
Toetsingskader
Het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) is een besluit op basis van de Luchtvaartwet. Het LIB regelt welk gebied bestemd is voor gebruik als luchthaven en voor welk gebied daaromheen beperkingen gelden ten behoeve van de veiligheid en geluidsbelasting. Het LIB geeft regels voor gebruik en bestemming van de grond in deze gebieden. Op basis van het LIB kan de rijksoverheid beperkingen opleggen aan bouwinitiatieven in zones rondom de luchthaven Schiphol. Primaire doelen zijn:
De minister van Infrastructuur en Milieu kan een verklaring van geen bezwaar geven, zodat nieuwe bebouwing of functiewijziging toch mogelijk is.
Vanaf 1 januari 2018 heeft er een beleidswijziging van het Luchthavenindelingsbesluit Schiphol (LIB) plaatsgevonden waardoor een bestemmingsplan in bepaalde gevallen woningen kan voorzien binnen de 20ke contour rondom de luchthaven Schiphol.
Onderzoek
Het beperkingengebied van Schiphol ligt over het plangebied. Op basis van de verschillende kaarten behorende bij het LIB zijn de ruimtelijke beperkingen binnen het plangebied Buitengebied West geinventariseerd (http://lib-schiphol.nl/app/applicatie#applicatie). Uit de kaarten bij het LIB blijkt het volgende:
Figuur 6.5 20 Ke-contour ter hoogte van het plangebied
Conclusie
Uit het voorgaande blijkt dat het bestemmingsplan voldoet aan de eisen zoals vastgelegd in het LIB.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, waaronder:
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het plaatsgebonden risico (PR) rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan. Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het groepsrisico (GR); wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het Bevt vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.
Onderzoek
In het planMER is ingegaan op de verschillende risicobronnen in en rond het plangebied en de daarmee samenhangende risicosituatie. Voor een overzicht wordt verwezen naar het planMER. In deze paragraaf wordt gemotiveerd op welke wijze in het bestemmingsplan is geborgd dat geen onaanvaardbare risico's optreden.
Inrichtingen
Binnen het plangebied zijn twee Bevi-inrichtingen aanwezig. Het gaat hierbij om de tankstations (met verkoop van LPG) aan de Mijdrechtse Zuwe 2 en de Mijdrechtse dwarsweg. De PR 10-6-contouren van deze inrichting is opgenomen op de verbeelding (voor zover binnen het plangebied gelegen). De begrenzing van de contour is indicatief.
Buiten het plangebied ligt in Uithoorn het BRZO-bedrijf Rütgers Resins BV. De PR 10-6-contour van deze inrichting ligt over het plangebied en is om deze reden opgenomen op de verbeelding. In het bestemmingsplan worden nieuwe kwetsbare of beperkt ketsbare objecten binnen de risicocontour uitgesloten. Ook ligt het plangebied binnen het invloedsgebied voor het groepsrisico van de inrichtingen Johson Europlant (Groot Mijdrechtstraat 81) en Brouwers Transport (Vermogenweg 8). Gezien de aard en omvang van de geboden ontwikkelingsmogelijkheden zal het bestemmingsplan geen relevante gevolgen hebben voor de hoogte van het groepsrisico.
Tevens zijn er in het plangebied diverse propaangastanks gelegen. Dit zijn geen Bevi-inrichtingen. De propaantanks kennen een PR 10-6-contour van zeer beperkte omvang die geen belemmering vormt voor de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Datzelfde geldt voor het gasontvangststation dat binnen het plangebied is gelegen.
Leidingen
Binnen het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats door verschillende hogedruk aardgasleidingen. De leidingen met de beijbehorende belemmerdestrook zijn vastgelegd op de verbeelding. De PR 10-6-contouren liggen niet buiten de leidingen en gezien de personendichtheden rondom de leidingen zal het groepsrisico ver onder de oriëntatiewaarde zijn gelegen. Het bestemmingsplan biedt geen ontwikkelingsmogelijkheden die kunnen leiden tot een relevante verslechtering van de risicosituatie.
Wegen
In het plangebied vindt tevens vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de provinciale weg N201. Volgens de risicokaart ligt de PR 10-6-contour niet buiten de weg. Het GR is kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Het bestemmingsplan biedt geen ontwikkelingsmogelijkheden die kunnen leiden tot een relevante verslechtering van de risicosituatie.
Verantwoording groepsrisico
Uit het voorgaande blijkt dat de risico's binnen het plangebied over het algemeen beperkt zijn. In het bestemmingsplan is geborgd dat geen relevante verslechtering van de risicosituatie optreedt. Gezien de aard en omvang van de ontwikkelingsmogelijkheden zullen de gevolgen voor de hoogte van het groepsrisico van de verschillende risicobronnen beperkt zijn. Toekomstige initiatieven zullen niet leiden tot een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. Binnen het plangebied is vrijwel geen sprake van functies waar zich personen met een verminderde zelfredzaamheid bevinden. Uitzondering vormt het kinderdagverblijf op het perceel Molenland 10 (nevenfunctie bij een agrarisch bedrijf). Deze functie ligt op grote afstand van de omliggende risicobronnen en niet binnen het invloedsgebied voor het groepsrisico.
Het voorontwerpbestemmingsplan is voor advies voorgelegd aan de Veiligheidsregio Utrecht. Naar aanleiding van het advies van de Veiligheidsregio is het bestemmingsplan op onderdelen aangepast. Conform het advies wordt vermeld dat het vergroten van de kennis over de maatregelen om de zelfredzaamheid te vergroten de veiligheid in het gebied zal verbeteren. Hierdoor hebben de bewoners meer kan om zich veilig te onttrekken aan de effecten van de beschreven incidenten.
Gezien de risicosituatie binnen het plangebied en het conserverende karakter van het bestemmingsplan vormt het groepsrisico geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. In het plan is geborgd dat geen ongewenste effecten optreden. Met de vaststelling van het bestemmingsplan aanvaard de gemeente De Ronde Venen het groepsrisico.
Conclusie
Vanuit het oogpunt van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
In de Wro is de verplichting opgenomen om bij het realiseren van nieuwe ontwikkelingen een eerlijke verdeling van kosten en opbrengsten voor publieke voorzieningen af te dwingen. Dit vindt plaats door het opstellen van een exploitatieplan, waarin deze verdeelsleutel vastligt. Een exploitatieplan is niet noodzakelijk als de overheid en de ontwikkelende partij, de initiatiefnemer, voorafgaand privaatrechtelijk tot overeenstemming komen.
De Wro stelt eisen aan het exploitatieplan en in het Bro is geregeld voor welke type bouwplannen een exploitatieplan noodzakelijk is, indien het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd. Het gaat om nieuwbouwplannen (woningen of andere hoofdgebouwen), forse uitbreidingen van bestaande gebouwen of kassen (met ten minste 1.000 m²) of forse verbouwingen, bijvoorbeeld als bedrijfsruimten worden omgezet in (ten minste 10) woningen.
Het bestemmingsplan Buitengebied West is een grotendeels consoliderend bestemmingsplan. Daarnaast wordt een beperkt aantal specifieke ontwikkelingen mogelijk gemaakt, zoals benoemd in paragraaf 5.2.11. Om het kostenverhaal dat hiermee gemoeid is af te dekken, zijn de kosten op basis van de legesverordening van de gemeente verhaald. Tevens is met initiatiefnemers een planschadeovereenkomst gesloten.
Tijdens het planproces zijn (van tijd tot tijd) twee belangrijke groepen betrokken, dit betreft de eigenaren en gebruikers uit het plangebied en de partners. Deze laatste groep bestaat uit belangenorganisaties, verenigingen en (afdelingen van) overheidsorganen. Met het betrekken van partijen is voor het proces een mate van betrokkenheid en zorgvuldigheid nagestreefd, die groter is dan alleen het doorlopen van de wettelijk verplichte processtappen, die uiteraard ook worden doorlopen. In dit kader wordt ook verwezen naar paragraaf 1.3 van de toelichting.
De wettelijk verplichte processtappen bestaan uit het voeren van vooroverleg parallel aan de publicatie van het voorontwerp bestemmingsplan en het publiceren van het ontwerpbestemmingsplan.
Inspraak
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft in het kader van de inspraakprocedure ter inzage gelegen. Tijdens deze periode kon het bestemmingsplan worden ingezien en konden inspraakreacties worden ingediend. De binnengekomen inspraakreacties zijn samengevat en van een beantwoording voorzien. Deze beantwoording is terug te vinden in bijlage 17. Daar waar de inspraakreacties aanleiding gaven tot aanpassing van het plan, zijn deze aanpassing doorgevoerd in het ontwerpbestemmingsplan.
Vooroverleg
Het voorontwerpbestemmingsplan Buitengebied West is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegezonden aan de overleginstanties. Hun reacties zijn daarop door de gemeente van een beantwoording voorzien. Een verslaglegging hiervan is terug te vinden in bijlage 17. Als gevolg van de vooroverlegreacties zijn in het ontwerpbestemmingsplan diverse aanpassingen doorgevoerd.
Ontwerp
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 6 april 2018 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn 100 zienswijzen ingediend. De binnengekomen zienswijzen zijn samengevat en van een beantwoording voorzien. Deze beantwoording is terug te vinden in bijlage 18. Indien de zienswijzen aanleiding gaven tot aanpassing van het plan, is het bestemmingsplan op die onderdelen aangepast.
Regels moeten nageleefd worden. Gebeurt dit niet, dan moet de overheid handhaven. De gemeente is medeverantwoordelijk voor het democratisch vaststellen van regels en toezicht op de naleving daarvan. Rampen als in Enschede en Volendam, maar ook het instorten van een parkeerdak in Tiel, balkons in Maastricht en de calamiteiten bij Chemie-Pak en Odfjell, hebben pijnlijk duidelijk gemaakt dat toezicht en handhaven moet. Hierdoor staat handhaving van wetten en regels tegenwoordig hoog op de politieke agenda. Daarnaast wordt van de overheid verwacht dat zij er alles aan doet om ons te beschermen tegen maatschappelijke risico's, gevaarlijke incidenten en ongewenste activiteiten
Integraal Handhavingsbeleid De Ronde Venen
Een essentieel onderdeel van programmatisch handhaven is het formuleren van de 'visie op handhaving'. Waar wil de gemeente naartoe als het gaat om handhaving. De visie is richtinggevend en dient als toetsingskader bij de prioritering en de keuze van de handhavingstaken. Een visie getuigt van een blik in de toekomst.
Op 12 maart 2016 is het Integraal Handhavingsbeleid De Ronde Venen 2016-2018 in werking getreden. Dit beleid is door het college op 23 oktober 2018 verlengd. De visie die de gemeente De Ronde Venen heeft op handhaven is:
Handhaving geprogrammeerd uitvoeren, integraal en efficiënt opereren daar waar mogelijk is en inspelen op veranderingen van wet- en regelgeving. Daarbij beoogt de integrale handhaving bij te dragen aan:
Sanctionering is daarbij geen doel op zich maar het sluitstuk van een proces waarbij in het voortraject zorgvuldig is gekeken naar mogelijke oplossingen. Het is belangrijk dat ook in preventief opzicht aandacht bestaat voor handhaving; moeten regels überhaupt gesteld worden (deregulering) en zo ja, zijn ze handhaafbaar?
Uitvoeringsprogramma
In de jaarlijks vast te stellen uitvoeringsprogramma's van de gemeente De Ronde Venen is het handhavingsbeleid verdere geconcretiseerd en zijn de handhavingsinspanningen op het gebied van toezicht en handhaving op het gebied van Bouwen en Wonen, Milieu, Ruimtelijke Ordening, Openbare ruimte en brandveiligheid vastgelegd.
Het aantal gemeentelijke handhavingstaken is zeer omvangrijk en divers. Als gevolg hiervan is het feitelijk niet mogelijk om al deze taken voor de volle 100% uit te voeren met de vaak beperkte beschikbare capaciteit. Daarom is het noodzakelijk om prioriteiten aan de verschillende handhavingstaken toe te kennen. Door middel van een risicoanalyse op basis van een landelijk erkende systematiek zijn deze prioriteiten in het uitvoeringsprogramma bepaald.
Uit de risico analyse blijkt voor illegaal bouwen en gebruik van bouwwerken een gemiddelde prioriteit te gelden. De toezicht en handhavingscapaciteit is bij dit onderwerp bij uitstek geschikt voor een
projectmatige aanpak. Bij de keuze voor de projecten haken we aan bij de actuele ontwikkelingen en de herziening van bestemmingsplannen.
Herziening bestemmingsplan Buitengebied-West
Het uitgangspunt voor het nieuwe bestemmingsplan BuitengebiedWest is om de bestaande ruimtelijke situatie te voorzien van een nieuw en passend planologisch kader, waarin ruimte wordt geboden voor ontwikkeling. Om de bestaande situatie in het plangebied voorafgaande aan de
bestemmingsplanprocedure goed in beeld te brengen, is in eerste instantie een eerste, globale inventarisatie gemaakt. Hieruit komen een aantal zaken welke in het nieuwe bestemmingsplan niet kunnen worden ingepast. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om bouwen en gebruiken niet in overeenstemming met het in voorbereiding zijnde nieuwe bestemmingsplan.