direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Vinkeveld
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0736.BP017vinkeveld-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Vinkeveld is een uitbreiding van Vinkeveen waarvan de planvorming in het jaar 2004 is gestart. Op de locatie Vinkeveld wordt een aantal nieuwbouwwoningen gerealiseerd om te voorzien in de gemeentelijke woningbehoefte.

Om deze ontwikkeling mogelijk te maken is in 2007 het 'Westerheul IV' vastgesteld. Omdat de woningbehoefte op dat moment nog niet voldoende was uitgekristalliseerd is besloten alles in fases, middels uitwerkingsplannen te realiseren. Op 1 november 2007 is het 'Westerheul IV' vastgesteld door de gemeenteraad. Gedeputeerde Staten hebben het plan op 24 juni 2008 goedgekeurd en het is onherroepelijk geworden op 13 januari 2010.


Inmiddels zijn er voor de locatie twee uitwerkingsplannen vastgesteld, uitwerkingsplan 'Fase 1a Westerheul' en uitwerkingsplan 'Westerheul IV (Vinkeveld)'. Hiermee is de bouw van ruim 150 woningen mogelijk gemaakt.

Omdat het bestemmingsplan 'Westerheul IV' voor 1 november 2017 geactualiseerd moet worden is er gekozen om voor de voor de volgende fase van de ontwikkeling geen nieuw uitwerkingsplan op te stellen, maar voor het hele plangebied van het bestemmingsplan 'Westerheul IV' een nieuw bestemmingsplan te maken. Ook het uitwerkingsplan 'Westerheul IV (Vinkeveld)', vastgesteld in 2015, wordt dus overschreven door dit nieuwe bestemmingsplan. De (beperkte) wijzigingen die daarbij worden doorgevoerd ten opzichte van het uitwerkingsplan uit 2015, hebben vooral betrekking op het loslaten van onnodig knellende bepalingen die nog voortkwamen uit de uitwerkingsregels van het moederplan 'Westerheul IV', uit 2007.

Het doel is om voor het hele plangebied van het bestemmingsplan 'Westerheul IV' één nieuw bestemmingsplan vast te stellen met zoveel mogelijk flexibiliteit en alleen die zaken vast te leggen die ook echt van belang zijn voor de kwaliteit.

Het bestemmingsplan bestaat, naast deze toelichting, uit een verbeelding en regels. Een bestemmingsplan is een juridisch bindend instrument uit de Wet ruimtelijke ordening. Bestemmingsplannen zijn een instrument om een goede ruimtelijke ordening te waarborgen. Met dit bestemmingsplan heeft de gemeente De Ronde Venen het gereedschap in handen om de gewenste ruimtelijke en functionele kwaliteit van de nieuwe wijk Vinkeveld te reguleren.


1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied Vinkeveld ligt ten zuiden van de kern Vinkeveen in de gemeente De Ronde Venen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BP017vinkeveld-va01_0001.png"

Afbeelding: ligging plangebied in ruimer verband

Het gebied ligt tussen de huidige bebouwingsgrens van Westerheul III en het bedrijventerrein Voorbancken. Tussen het plangebied en de wijk Westerheul III loopt de Mijdrechtse Dwarsweg. De oostelijke grens wordt gevormd door de Spoordijk. Deze voormalige Haarlemmermeerspoorlijn is een verhoogde brede groene zone die doorloopt in oost-westelijke richting, en gebruikt wordt als langzaamverkeerroute.

Het bedrijventerrein Voorbancken vormt de zuidelijke grens van het plangebied. Het betreft een klein lokaal gebonden bedrijventerrein met bedrijvigheid en een aantal bedrijfswoningen. De bossage tussen het nieuwe woongebied en het bedrijventerrein blijft gehandhaafd.

Tot slot liggen ten westen van het plangebied droogmakerijen, die nu nog in gebruik zijn als agrarisch gebied. Deze zullen worden opgenomen in het parklandschap Marickenland. Dit betekent dat dit gebied in de toekomst natuurlijke en recreatieve functies zal vervullen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BP017vinkeveld-va01_0002.png"

Afbeelding: ligging plangebied aan de zuidkant van Vinkeveen

De contouren van het bestemmingsplan worden gevormd door de grenzen van het plangebied van bestemmingsplan 'Westerheul IV', zodat met dit bestemmingsplan voor het hele plangebied aan de actualisatieplicht is voldaan.

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

In het plangebied gelden tot aan de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan diverse bestemmingsplannen. Zie voor een overzicht van de geldende bestemmingsplannen onderstaande tabel.

Plan   Vaststelling   Onherroepelijk geworden  
bestemmingsplan 'Westerheul IV'   1 november 2007   13 januari 2010  
wijzigingsplan 'Westerheul IV'   13 juli 2010   10 september 2010  
bestemmingsplan 'WKO-installatie Westerheul IV'   26 april 2012   2 mei 2012  
uitwerkingsplan 'Westerheul IV (Fase 1a)'   9 juli 2013   30 augustus 2013  
uitwerkingsplan 'Westerheul IV (Vinkeveld)   8 september 2015   6 november 2015  

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een overzicht van de beleidskaders van het Rijk, de provincie Utrecht en de gemeente De Ronde Venen. Het volgende hoofdstuk geeft op hoofdlijnen de doelstellingen en uitgangspunten van het bestemmingsplan. Tevens wordt hier de ruimtelijke opzet van de wijk Vinkeveld beschreven. Hoofdstuk 4 gaat nader in op omgevingsaspecten, zoals luchtkwaliteit, ecologie, water en bodem, die voor dit bestemmingsplan relevant zijn. In hoofdstuk 5 staat een toelichting op de toegekende bestemmingen. Het laatste twee hoofdstukken gaan in op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. Op 30 december 2011 (wijziging 1 oktober 012) is het Barro in werking getreden. In de Structuurvisie is aangegeven dat het Rijk drie hoofddoelen heeft:

  • 1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. het verbeteren, in standhouden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn.

Structuurvisies hebben op zichzelf geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen worden daarom geborgd in de Amvb Ruimte. Deze Amvb wordt aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze Amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. In het Barro zijn verschillende bepalingen opgenomen, o.a. ten aanzien van Rijksvaarwegen, hoofdwegen en - spoorwegen. Er zijn geen bepalingen die direct betrekking hebben op het plangebied.

2.1.2 Conclusie

De onderhavige ontwikkeling betreft de ontwikkeling van maximaal 210 woningen in de gemeente De Ronde Venen. Het bestemmingsplan biedt flexibiliteit door de planologische ruimte te maximeren aan de hand van een bebouwingsdichtheid van 35 woningen per hectare. Het woongebied is 6 ha groot, hetgeen betekent dat er maximaal 210 woningen mogelijk zijn. Het plangebied heeft geen directe relatie met één van de thema's of bepalingen uit het Barro. Voor het plan zijn ten aanzien van dit beleidsonderdeel dus geen knelpunten te verwachten.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2025

In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) beschrijft de provincie Utrecht het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. In de PRS geeft de provincie aan welke doelstellingen van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte zij van provinciaal belang achten, welk beleid daarbij hoort en hoe zij uitvoering geeft aan dit beleid.

De provincie Utrecht moet aantrekkelijk blijven om te wonen, werken en recreëren. Het ruimtelijk beleid resulteert in drie pijlers:

  • een duurzame leefomgeving;
  • vitale dorpen en steden;
  • landelijk gebied met kwaliteit.

Deze pijlers leiden tot de volgende belangrijke beleidsopgaven:

  • accent op de binnenstedelijke opgave;
  • behoud en versterken kwaliteit landelijk gebied.

Pijler duurzame leefomgeving

Met de ontwikkeling van een duurzame leefomgeving wordt voorgesorteerd op de klimaatverandering. De ambitie is om in 2040 als provincie klimaatneutraal en klimaatbestendig te zijn. Voor klimaatbestendigheid is het belangrijk te beschikken over een duurzaam en robuust bodem- en watersysteem en waterveiligheid. In de steden moet een aantrekkelijk, gezond en veilig woon- en werkklimaat behouden blijven. Bij de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties kan rekening worden gehouden met de gevolgen van bodemdaling en waterrisico’s.

Pijler vitale steden en dorpen

Door de ontwikkeling van wonen en werken vooral in het bestaande stedelijke gebied te laten plaatsvinden, behouden we vitale dorpen en steden. Ten minste twee derde deel van de opgave dient binnenstedelijk (zowel steden als dorpen) gerealiseerd te worden. Deze ontwikkeling is alleen mogelijk als er tegelijk voldoende aandacht blijft voor de leefbaarheid en (ruimtelijke) kwaliteit van de stedelijke gebieden en voor een recreatief aantrekkelijke en bereikbare kernrandzone.

Pijler landelijk gebied met kwaliteit

Ontwikkeling van de kwaliteit van het landelijk gebied is gewenst omdat deze bijdraagt aan de aantrekkelijkheid van de provincie. De behoefte aan een aantrekkelijk landelijk gebied wordt versterkt door de vraag naar een tegenhanger voor de grote binnenstedelijke opgave. Uiteraard is daarbij belangrijk dat stad en land goed met elkaar zijn verbonden. De aantrekkelijkheid van het landschap wordt in belangrijke mate bepaald door de kernkwaliteiten. Deze kernkwaliteiten dienen behouden en versterkt te worden.

Onderliggend bestemmingsplan plan past binnen het beleid van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie. Het bestemmingsplan voorziet in een goede overgang van dichtbebouwd stedelijk gebied naar een landelijk buitengebied. Het plan draagt dan ook bij aan de leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit van de kernrandzone van de gemeente De Ronde Venen.

2.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

De Provinciale Ruimtelijke Verordening bevat regels voor gemeenten. De volgende regels zijn van toepassing op onderliggend bestemmingsplan:

' 3.1 Stedelijk gebied

Het plangebied Vinkeveld is in de verordening op de kaart 'Wonen en Werken' aangewezen als 'stedelijk gebied', zie afbeelding. Een ruimtelijk plan kan bestemmingen en regels bevatten voor verstedelijking.

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BP017vinkeveld-va01_0003.png"

Afbeelding: Uitsnede uit kaart 4: Wonen en werken van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) 2013

Bij het aanleggen van woonwijken is het van belang dat gemeenten en initiatiefnemers nadenken over het gebruik van alternatieve vormen van energie en energiebesparende technieken. Hiermee dragen ruimtelijke plannen bij aan het doel van 10% duurzame energiegebruik in 2020 zoals verwoord in de PRS. In paragraaf 4.11 Duurzaam bouwen is uitgewerkt hoe in dit plan met duurzaamheid rekening wordt gehouden.

Daarnaast moet een plan waarin ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien een beschrijving bevatten van het aantal verplaatsingen die deze ruimtelijke ontwikkelingen tot gevolg hebben. In paragraaf 4.3 Verkeer is dit verder uitgewerkt.

2.2.3 Conclusie

Bij het bouwplan is aandacht voor de kwaliteit van de woningen en de inpassing in de woonomgeving (zie ook Hoofdstuk 3 Planbeschrijving). Het bestemmingsplan is daarmee in overeenstemming met de Provinciale ruimtelijke structuurvisie (PRS) en Provinciale ruimtelijke verordening (PRV).

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Structuurvisie De Ronde Venen 2030

De structuurvisie 'De Ronde Renen 2030' is op 17 oktober 2013 vastgesteld. In de Structuurvisie zijn de doelstellingen uit de gemeentelijke Woonvisie vertaald. De gemeente zet in op een toekomstbestendige woningvoorraad: het zo veel mogelijk laten aansluiten van woningen op woonwensen, woningen die energiezuinig en toegankelijk zijn en woningen die aansluiten op de woningmarkt. Bij nieuwbouw wordt rekening gehouden met de bestaande woningvoorraad, andere nieuwbouwinitiatieven en met de regionale positie op de woningmarkt.

Doorstroming helpt om woonwensen en woningbehoefte beter op elkaar aan te laten sluiten. Concreet zet de gemeente in op:

  • Kwaliteit bij nieuwbouw.
  • Beter benutten bestaande woningvoorraad.
  • Aantrekken nieuwe inwoners door inzet op de onderscheidende kwaliteiten van de gemeente.

Uit woningbehoefteonderzoek (2012) ten behoeve van de Woonvisie blijkt dat voor De Ronde Venen tot 2020 750 tot 1150 woningen nodig zijn. Deze behoefte kan ruimschoots binnen de huidige rode contouren worden opgevangen door het invullen van inbreidingslocaties en herstructurering. De overige woningcapaciteit binnen de rode contour blijft gereserveerd met het oog op toekomstige behoefte.

Bij nieuwbouw staat de focus op kwaliteit voorop. Kwaliteit betekent het realiseren van duurzame woonmilieus. Woningen die energiezuinig zijn of energie opwekken en die de nodige flexibiliteit in indeling bieden en toegankelijk zijn voor specifieke doelgroepen. Woningen die op een zorgvuldige manier ingepast zijn in de omgeving en waarvan de kwaliteit wordt benut door deze beleefbaar te maken. Woningen vormen een meerwaarde ten aanzien van de huidige woningvoorraad, zodat er geen overschotten ontstaan. Op deze manier bouwen we aan woonmilieus die toekomstbestendig zijn, het milieu minder belasten en zowel betaalbaar als waardevast zijn.

2.3.2 Coalitieakkoord 2016 'Maatschappelijke betrokken'

De nieuwe coalitie CDA, VVD & RVB heeft in april 2016 het coalitieakkoord 'Maatschappelijk betrokken' gesloten. Hierin worden diverse thema's en ambities besproken.

Ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkeling voert de gemeente een uitnodigend ruimtelijk beleid en zijn de bestemmingsplannen actueel. Huidige gemeentelijke grondexploitaties worden uitontwikkeld met als doel het opvangen van de demografische ontwikkelingen en de om vraag naar woningen te kunnen faciliteren. De gemeente denkt ook mee over de legalisatie van recreatiewoningen, in het bijzonder voor woningen die bereikbaar zijn via de openbare weg en voldoen aan het bouwbesluit. Het bestemmingsplan Buitengebied is gericht op het behoud van landschappelijke kwaliteit en biedt ruimte aan ondernemerschap. Het bestemminsgplan Plassengebied vormt de basis voor instandhouding legakkers en zandeilanden.

Tot slot de de gemeente benadrukt dat iniatiefnemers van nieuwe plannen eerst met omwonenden tot overeenstemming moeten komen voordat er sprake kan zijn van aanpassingen en wijzigingen van het vigerende bestemmingsplan.

2.3.3 Verkeersvisie 2030 ' Het beste van twee werelden'

De Ronde Venen is een groene gemeente die onderdeel is van het Groene Hart én een gunstige corridorligging heeft tussen de stadsregio’s Amsterdam en Utrecht. Deze combinatie maakt de gemeente tot geliefde woon-, werk- en recreatiegemeente.

Het karakteristieke dorpse karakter van alle acht kernen met zijn vertrouwde groene uitzichten en kleinschaligheid creëert een prettig leefklimaat voor inwoners. De aanwezige invalswegen (de N201, N212 en de A2) dragen bij aan de economie van de gemeente. Tegelijkertijd maakt het landelijke en levendige landschap De Ronde Venen aantrekkelijk voor agrariërs en de recreatiesector.

De toenemende behoefte aan mobiliteit en de groeiende druk op onze schaarse openbare ruimte zorgen ervoor dat er keuzes gemaakt moeten worden om deze kwaliteiten te behouden. Daarbij moeten landelijke en lokale trends en ontwikkelingen in beeld worden gebracht om hierop te kunnen anticiperen.

De gemeente wil de verduurzaming van mens en landschap doorzetten. Op het gebied van verkeer & vervoer wordt dit geuit door onder andere te investeren in de opkomst van milieuvriendelijke motorvoertuigen, het stimuleren van het openbaar vervoer en het toenemende gebruik van de fiets. Ook ondernemers uit de gemeente kunnen hier aan bijdragen

De komende jaren zet de gemeente samen met inwoners en ondernemers in op het verminderen, veranderen en verduurzamen van mobiliteit. Dit gebeurt door het door te werken met flexibele arbeidsuren en door ‘slimme ruimtelijke ordening’ bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen of inbreidingslocaties in te zetten (benutten van bestaande infrastructuur, logische verbindingen en aandacht voor langzame verkeersroutes). Door het openbaar vervoer te stimuleren en de ketenmobiliteit tussen ov en fiets uit te bouwen moet de verandering worden gerealiseerd.

Om de woonkernen en –wijken aantrekkelijk te houden, moet de aanwezige infrastructuur beschikken over voldoende capaciteit en kwaliteit. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen dient vooraf inzichtelijk te zijn wat de impact van een ontwikkeling is op de functionaliteit van de omliggende infrastructuur en welke eventuele benodigde aanpassingen noodzakelijk zijn ten behoeve van het bewaken van deze capaciteit en kwaliteit. Er wordt daarbij gelet op de drie pijlers: bereikbaarheid, veiligheid en leefbaarheid.

Wanneer de gemeente beschikt over goede en voldoende parkeervoorzieningen komt dit de leefbaarheid en het wooncomfort in woonwijken ten goede. Tegelijkertijd zorgt te veel ‘blik op straat’ voor een onwenselijke uitstraling en getuigt het van weinig ruimtelijke kwaliteit. Bij nieuwe ontwikkelingen zet de gemeente in op het vaststellen van een parkeernorm die past bij het verwachte autobezit. De insteek is dat de parkeernorm toekomstproof moet zijn.

2.3.4 Woonvisie 'Doorstroming door kwaliteit'

De visie 'Doorstroming door kwaliteit' volgt de Woonvisies van de voormalige gemeenten Abcoude (2009) en De Ronde Venen (2005) op. De Woonvisie biedt input voor de gemeentelijke structuurvisie, die aangeeft welk toekomstbeeld de gemeente nastreeft. Hierbij gaat het niet alleen over wonen, maar ook over landschap, bedrijvigheid, recreatie en mobiliteit.

Met de Woonvisie bepaalt de gemeente haar visie, ambitie en maatregelen op het gebied van wonen in De Ronde Venen voor de periode tot en met 2020. De Ronde Venen wil graag een vitale gemeente blijven, met een gezonde bevolkingssamenstelling. Een aantrekkelijke woonomgeving die aansluit bij de woningbehoefte is hiervoor een belangrijke voorwaarde. Om iedereen prettig te laten wonen, worden de woningen en woonomgeving zo goed mogelijk aangesloten op de woonwensen en woningbehoefte van de inwoners.

In De Ronde Venen wonen op dit moment relatief veel 45- tot 65-jarigen en veel gezinnen met kinderen. Veel van deze inwoners zijn in de jaren zeventig en tachtig in de gemeente komen wonen, toen er veel woningen zijn gebouwd. De komende jaren zal de gemeente volgens de prognoses harder vergrijzen dan het landelijke gemiddelde en omliggende gemeenten. Het aandeel jongeren is de afgelopen jaren teruggelopen, mede doordat jongeren verhuisd zijn naar buiten de gemeente, maar vooral omdat er minder gezinnen zijn komen wonen. Er dreigt hierdoor krimp en hoge vergrijzing. Uitdaging is om zowel huidige als nieuwe bewoners te binden aan de gemeente.

In 2011 heeft de gemeente samen met woningcorporatie GroenWest (voorheen Westhoek Wonen) een woonwensenonderzoek gehouden. Op basis hiervan is een woningbehoefte tot en met 2020 bepaald. Uitgaande van de geschetste bevolkingsontwikkeling zijn er 750 extra woningen nodig tot en met 2020. Wanneer er meer zestigers kunnen worden aangetrokken, loopt de behoefte op tot 1.150 woningen. De maximale woningbehoefte tot en met 2020 komt uit op 1.500 woningen. De gemeente ziet een aantal van 1.150 woningen als realistische ambitie. De woningbehoefte vraagt vooral om een kwaliteitsslag: woningen en woonmilieus bouwen die een aanvulling zijn op de bestaande voorraad, gelijkvloerse woningen in onder meer het centrum van Mijdrecht, woonmilieus die rust en ruimte bieden aan de randen van het dorp.

2.3.5 Structuurschets 2006

Voor het plangebied Westerheul IV is een structuurschets (Grontmij, februari 2006) opgesteld, waarin de ruimtelijke hoofdopzet van het plangebied is uitgewerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BP017vinkeveld-va01_0004.png"

Afbeelding: Structuurschets (Grontmij, februari 2006)

2.3.5.1 Proces na de structuurschets 2006

De ontwikkeling van de wijk Vinkeveld heeft een lange plangeschiedenis. Na de vaststelling van de structuurschets 2006 is er voor het plangebied een verkavelingsplan Westerheul IV (2006) gemaakt en een beeldkwaliteitplan Westerheul IV (2010). Op basis hiervan is er gestart met diverse werkzaamheden. Het plan is aanbesteed en er zijn partijen geselecteerd om de woningen te ontwikkelen. Daarnaast er zijn in het veld diverse werkzaamheden gedaan.

In het plan voor Westerheul IV waren op dat moment 270 woningen voorzien, waarvan 142 appartementen. Medio 2013 hebben partijen die Westerheul IV zouden gaan ontwikkelen aangegeven dat er te weinig vraag naar het programma (dat al dateerde van voor de crisis) bleek te zijn en meer flexibiliteit was gewenst. Het knelpunt zat vooral in de grote hoeveelheid appartementen in het plan.

Hierop is in 2014 besloten tot een herijking van het plan. Voor deze herijking zijn de randvoorwaaden die volgden uit de veldwerkzaamheden (ophoging en aanleg van de riolering, de uitwerkingsregels uit het bestemmingsplan 'Westerheul IV', en de grondposities van de verschillenden partijen in beeld gebracht, in een vlekkenplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BP017vinkeveld-va01_0005.png"

Afbeelding Vlekkenplan Vinkeveld (maart 2015)

Bij de herijking staat de klant centraal. Door te luisteren naar de concrete woonwensen krijgt Vinkeveld vorm. Hiervoor zijn in 2015 drie woonworkshops georganiseerd, waarin samen met geïnteresseerden is gekeken naar welke typen woningen er waar in het plan gewenst zijn. Om de mogelijkheden in beeld te brengen zijn er binnen de randvoorwaarden van het vlekkenplan verschillende schetsverkavelingen gemaakt. Deze schetsverkavelingen hebben geen status en laten zien dat indien de woonbehoefte wijzigt de verkaveling eenvoudig aangepast kan worden.

2.3.6 Beeldkwaliteitsplan Vinkeveld, inclusief welstandscriteria

Met de herijking van de ontwikkeling van Vinkeveld is er een beeldkwaliteitsplan gemaakt (Beeldkwaliteitsplan Vinkeveld, augustus 2015, gewijzigd 19 januari 2016). Dit beeldkwaliteitsplan is gebaseerd op de woonwensen die tijdens de gehouden woonwoonworkshops naar voren kwamen. Hieruit kwam een voorkeur voor een dorpse uitstraling naar voren. Er wordt in Vinkeveld daarom een dorpse woonomgeving gecreëerd, met groene kwaliteiten in de vorm van een centraal gelegen groene brink met doorzichten naar het omliggende landschap. De woonstraten worden zo min mogelijk gedomineerd door geparkeerde auto's. Bepalend voor de beeldkwaliteit zijn kleinschaligheid en afwisseling in bebouwing. Er is overwegend sprake van een kap, met een gedraaide kap als accent. Traditioneel materiaal- en kleurgebruik vervolmaken dit beeld.

In de woonworkshops is een voorkeur uitgesproken voor een gemengde architectuurstijl voor Vinkeveld: een mix van traditionele stijl en jaren '30 stijl. Kleinschaligheid en traditioneel materiaal- en kleurgebruik zijn karakteristiek. Het beeldkwaliteitsplan is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.

Een deel van de criteria uit het beeldkwaliteitsplan Vinkeveld wordt tegelijkertijd met de vaststelling van dit bestemmingsplan vastgesteld als welstandscriteria. Deze criteria worden hiermee een aanvulling op de welstandsnota van de gemeente De Ronde Venen. De betreffende criteria zijn concreet aangewezen als welstandscriteria. In het beeldkwaliteitsplan is aangegeven welke criteria dit zijn.

2.3.7 Parkeerbeleid

Met de Notitie parkeernormen gemeente De Ronde Venen 2004 heeft de gemeente beleid de parkeerkencijfers uit de ASVV 2004 vertaald naar gemeentelijke parkeernormen. Op basis van deze vastgestelde parkeernormen kan in bestemmingsplannen en andere ruimtelijke visies van de gemeente het meest actuele parkeerbeleid worden opgenomen. Dit voorkomt een toekomstig tekort aan parkeerplaatsen.

De parkeernormen die gehanteerd worden in het project Vinkeveld, voldoen aan het gemeentelijke beleid (huidig en (beoogd) nieuw beleid). Bij de ontwikkeling van een nieuwe wijk worden de parkeernormen toegepast op het totale plan van de nieuwe wijk. Bij nieuwbouw van woningen binnen een bestaande wijk (bestaand bebouwd gebied) dient in principe te worden geparkeerd op eigen terrein.

2.3.8 Conclusie

Bij het bouwplan is aandacht voor de kwaliteit van de woningen. Door de klantgerichte aanpak wordt het bouwplan zoveel mogelijk aangesloten op woonwensen. En er is in het bouwplan veel aandacht voor duurzaamheid en de inpassing in de woonomgeving. De ruimtelijke hoofdopzet van de structuurschets wordt vastgelegd in het bestemmingsplan 'Vinkeveld'. Daarbij is aandacht besteed aan de impact van het bouwplan op het aanwezige verkeersnet. In het plan zijn voldoende parkeerplaatsen opgenomen, volgens de parkeernormen van de gemeente. (zie ook Hoofdstuk 3 Planbeschrijving). Het bestemmingsplan is daarmee in overeenstemming met de het gemeentelijk beleid zoals hierboven beschreven.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Inleiding

De nieuwe woonwijk Vinkeveld wordt de nieuwe uitbreidingswijk van de kern Vinkeveen. Voor het plangebied is een structuurschets (Grontmij, februari 2006) opgesteld. Deze structuurschets vormt de basis van de ruimtelijke hoofdopzet..

Voor Vinkeveld is geen stedenbouwkundig plan gemaakt waar de verkaveling vooraf helemaal in wordt vastgelegd. Er is een vlekkenplan gemaakt, een ruimtelijk raamwerk, waarbinnen verschillende verkavelingen mogelijk zijn. Hiermee kan er tijdens het proces ingespeeld worden op de wensen uit de markt. Een deel van het plangebied (fase 1) is reeds in aanbouw / gebouwd. Hier ligt de ligt de verkaveling vast.. Voor de rest van het plangebied is er een schetsverkaveling gemaakt. Op deze schetsverkaveling zijn nog verschillende variaties mogelijk. De definitieve verkaveling wordt pas gemaakt na participatie van de toekomstige bewoners.

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de, voor dit bestemmingsplan relevante, ruimtelijke hoofdopzet. Allereerst volgt ter oriëntatie een beeld van het plangebied in groter verband, waarbij ook aandacht wordt besteed aan de huidige situatie van het plangebied zelf.

3.2 Het plangebied in zijn omgeving

De kern Vinkeveen ligt naast een groot plassengebied, de Vinkeveense plassen. De omgeving van Vinkeveen is vooral een waterrijk gebied, met een voornamelijk agrarisch grondgebruik. Ten noorden van de kern loopt de provinciale weg N201 die de verbinding vormt tussen Haarlem en Hilversum en een aansluiting heeft op de rijksweg A2.

Het plangebied ligt ten zuiden van de bestaande kern van Vinkeveen. Hiermee sluit de noordelijke zijde van het plangebied aan op de bestaande woonwijk Westerheul III. De wijken worden gescheiden door de Mijdrechtse Dwarsweg.

Ten oosten wordt de wijk omringd door de Spoordijk. Dit is een verhoogde brede groene zone die doorloopt in oost-westelijke richting. Achter de Spoordijk bevindt zich een veenweidegebied met een middeleeuws verkavelingspatroon met lintbebouwing. Een onderbreking van dit patroon wordt gevormd door het buurtschap Wilgenlaan/Spoorlaan. In dit buurtschap zijn tevens een aantal watergebonden bedrijven gevestigd. Het gebied tussen het buurtschap, Vinkeveld en de bestaande kern van Vinkeveen kan gezien worden als ‘groene long’. Op dit moment heeft dit gebied een voornamelijk agrarische functie, maar dit gebied wordt meegenomen in de planvorming van het parklandschap (landschapsplan Marickenland).

Het bedrijventerrein Voorbancken begrenst het plangebied aan de zuidzijde. Het plangebied wordt afgescheiden van dit plangebied door bossages. Het betreft een klein lokaal gebonden bedrijventerrein en een aantal bedrijfswoningen. Tevens is op het terrein een sportcentrum gevestigd.

Tot slot liggen ten westen van het plangebied droogmakerijen, die nu nog in gebruik zijn als agrarisch gebied. Ook voor deze gebieden geldt dat deze zullen worden opgenomen in het parklandschap (landschapsplan Marickenland). Dit betekend dat dit gebied in de toekomst natuurlijke en recreatieve functies zal vervullen.

3.3 Het indicatief programma voor de locatie

Voor de ontwikkeling van Vinkeveld is ten behoeve van de herijking van het plan in 2014 een marktonderzoek gedaan om de doelgroepen in beeld te brengen. De doelgroepen voor Vinkeveld moeten nauw aansluiten op wat de locatiekarakteristiek en de marktsituatie ingeven. Op basis van het marktonderzoek zijn de doelgroepen in beeld gebracht. Uit het onderzoek blijkt dat meerdere doelgroepen voorstelbaar zijn:

  • Startende huishoudens/samenwonende paren/tweeverdieners. Als nieuw zelfstandig huishouden 'instappend' binnen de woningmarkt of opterend voor verhuizing van (sociale) huur naar koop (±20-30 jaar).
  • Jonge gezinnen/tweeverdieners met kinderen of kinderwens. 'Doorstarters', nog vrij aan het begin van hun woon/werkcarrière, maar al wel in 'opbloeifase', van huur naar koop of van goedkopere koop (eventueel appartement) naar wat duurdere eengezinswoning-koop (±30-40 jaar).
  • 'Volwassen' gezinnen met oudere, (eind-)puberende) kinderen. Kapitaalkrachtig, meer gesettelde doorstromers, reeds woonachtig in een eengezinswoning-koop en met het vermogen om nieuwe woonaspiraties te beantwoorden (±40-50 jaar).
  • Oudere huishoudens/emptynesters. Vaak nog vitaal en met een opgebouwde aantrekkelijke woonsituatie in de eengezinswoning-koop, maar ook anticiperend op een toekomstige levensfase met meer wooncomfort en woongemak. Groeiende groep in de markt (50/55+ jaar).

Op basis van dit marktonderzoek is een indicatief programma opgesteld. Het uitgangspunt hierbij is een gevarieerd programma voor starters en doorstromers. Het betreft een indicatief programma dat via de woonworkshops al voor fase 1 is verfijnd en ook voor de volgende fase(n) wordt verfijnt. Dit resulteert in het volgende gedifferentieerde programma:

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BP017vinkeveld-va01_0006.png"

Op basis van het indicatief woningbouwprogramma en binnen de randvoorwaarden die de reeds gedane civiele werkzaamheden, (voorgenomen) grondposities, de uitwerkingsregels van het moederplan met zich meebrengen is een verkaveling voor Vinkeveld geschetst. Deze schetsverkaveling gaat uit van circa 200 woningen.


Deze schetsverkaveling zal met betrokken ontwikkelende partijen en kopers is voor fase 1 verder verfijnd door middel van woonworkshops. Onderhavig bestemmingsplan heeft een flexibele, globale planvorm om ruimte te bieden aan de voorkeuren van betrokken ontwikkelende partijen en kopers.

3.4 Schetsverkaveling (december 2015)

De hoofdopzet voor Vinkeveld wordt bepaald door de centrale groene ruimte, de Brink, die door middel van uitlopers verbinding maakt met zijn omgeving. Rondom de Brink komt een compacte woonbuurt, deelgebied het Dorp, met overwegend rijwoningen. Daar omheen, aan de oost- en noordkant komt een woonbuurt, deelgebied Rand, met een lossere verkaveling met overwegend vrijstaande woningen en twee-onder-één kapwoningen. Aan de westkant van het plangebied bevindt zich het deelgebied Balkon. Hier staan woningen die duidelijk gericht zijn op het aanliggende natuurgebied Marickenland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BP017vinkeveld-va01_0007.png"

Schetsverkaveling Vinkeveld (december 2015)

Vinkeveld krijgt een dorpse identiteit. Dit komt terug in de dichtheid van maximaal 35 wo per ha, de afwisseling in woningtypes, geknikte straten en paden, de verspringende rooilijn, en de diversiteit in de architectuur.

Vinkeveld wordt ontsloten door een rondlopende ontsluitingslus. Deze sluit op twee plaatsen aan op de Voorbancken. De ontsluitingslus ligt tussen het deelgebied Rand en het deelgebied Dorp. Vanuit deze ontsluitingslus worden de woningen in Vinkeveld ontsloten via woonpaden en (doodlopende) woonstraatjes.

Voor het fietsverkeer worden twee verbindingen gemaakt met de bestaande woonwijk Westerheul III. Deze verbindingen worden ter hoogte van Spoorhoek en de Loopveltweg gerealiseerd. Hier vanuit worden fietspaden aangelegd naar de hoofdontsluitingsroute van de wijk. Daarnaast worden er langzaam verkeersverbindingen gerealiseerd naar de zuidelijk gelegen bossages en naar het pad over de spoordijk.

In schetsverkaveling van december 2015 wordt uitgegaan van circa 200 woningen in verschillende typen in verschillende prijsklassen.

De woningen worden verdeeld volgens onderstaand programma en onderstaande parkeernorm:

  • beneden-bovenwoningen, parkeernorm 1,7 parkeerplaats per woning
  • appartementen; parkeernorm 1,9 parkeerplaats per woning
  • rijwoningen (beukmaat 4,8), parkeernorm 1,7 parkeerplaats per woning
  • rijwoningen (beukmaat 5,1), parkeernorm 1,7 parkeerplaats per woning
  • rijwoningen (beukmaat 5,4), parkeernorm 1,9 parkeerplaats per woning
  • rijwoningen (beukmaat 6), parkeernorm 1,9 parkeerplaats per woning
  • patiowoningen, parkeernorm 1,9 pparkeerplaats per woning
  • twee onder één kap woningen, parkeernorm 2,1 parkeerplaats per woning
  • geschakelde woningen, parkeernorm 2,1 parkeerplaats per woning
  • vrijstaande woningen, parkeernorm 2,1 parkeerplaats per woning


In de schetsverkaveling is het marktonderzoek uit 2014 als leidraad genomen voor woningbouwprogramma. Dit betekent dat er slechts enkele appartementen zijn opgenomen, in de vorm van beneden –bovenwoningen en een klein appartementenblokje aan de weg Voorbancken.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Algemene beoordeling milieueffecten (m.e.r.)

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusies

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied van 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de ontwikkeling van maximaal 220 woningen binnen het hele plangebied. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.

Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

4.2.1 Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Milieuzonering betekent het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

4.2.2 VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering

In de brochure Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009) wordt een handreiking gegeven voor het verantwoord inpassen van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. De handreiking geeft informatie over een aantal ruimtelijk relevante milieuaspecten van een scala van bedrijfsactiviteiten. In deze handreiking worden bedrijven ingedeeld in verschillende categorieën, al naar gelang de mate van hinder en inpasbaarheid. Ook maakt de handreiking onderscheid in verschillende gebiedstypen zoals een rustige woonwijk, rustig buitengebied en gemengd gebied. Aan de hand van de categorie-indeling kan bepaald worden of, en eventueel onder welke voorwaarden, een bedrijf inpasbaar is in de omgeving.

4.2.2.1 Onderzoek

In de omgeving van het plangebied zijn bedrijven/inrichtingen aanwezig waarvan een mogelijke milieuhinder uitstrekt. Door middel van een toetsing aan de genoemde richtafstanden uit vigerende bestemmingsplan of uit de VNG-brochure ‘bedrijven en milieuzonering’ kan worden bepaald of een goed woon- en leefklimaat voor de woningen gegarandeerd kan worden. Voor de inrichtingen is het van belang dat deze niet worden gehinderd in de bedrijfsactiviteiten.

4.2.2.2 Omgevingstype

De omgeving van het plangebied kan worden beschouwd als een rustige woonwijk, zoals bedoeld in de VNG-brochure omdat geen sprake is van een combinatie van milieuhinderlijke en milieugevoelige functies. Dit betekent dat de richtafstanden, zoals genoemd in de brochure niet gereduceerd kunnen worden.

4.2.2.3 Categorie bedrijvigheid

Ten zuiden van de locatie is het bedrijvenpark ‘Voorbancken’ gelegen. In het bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Mijdrecht en Vinkeveen’ is de maximaal toegestane milieucategorie aangegeven. Op dit bedrijvenpark zijn gebieden aangegeven tot een maximale milieucategorie 3.1, 3.2 of 4. In dat bestemmingsplan zijn ook de daarbij behorende richtafstanden opgenomen.

Er is een loonbedrijf gevestigd op het adres Mijdrechtse Dwarsweg 1. In het bestemmingsplan ‘Marickenland’ is aangegeven dat bedrijf valt binnen de milieucategorie 3.1.

Op de hoek Voorbancken - Mijdrechtse Dwarsweg is op het adres Voorbancken 2 een gasontvangststation aanwezig. Op basis van de VNG-brochure geldt voor een gasontvangststation een milieucategorie 3.1. Op de hoek Mijdrechtse Dwarsweg - Bonkestekersweg is een veldsportcomplex met verlichting gelegen. Op dit complex is een tennis- en een voetbalvereniging gevestigd. Op basis van de VNG-brochure geldt voor een veldsportcomplex met verlichting milieucategorie 3.1.

In de onderstaande tabel is weergegeven welke richtafstand per milieucategorie van toepassing is. De richtafstanden zijn bepaald. Deze afstanden dienen te worden uitgezet vanuit de perceelsgrens van het bedrijf/inrichting.

Milieucategorie   Richtafstand   Toelichting  
3.1   50 meter   Afkomstig uit VNG-brochure  
3.2   100 meter   Afkomstig uit VNG-brochure  
4   200 meter   Afkomstig uit het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Mijdrecht en Vinkeveen'  

Uit de quickscan blijkt dat met name een deel van de woningen volgens de schetsverkaveling van Vinkeveld binnen de richtafstand is gelegen van een loonbedrijf (Mijdrechtse Dwarsweg 1) en/of gasontvangststation (Voorbancken 2).

Onder voorwaarden is het mogelijk om gemotiveerd binnen de richtafstanden van deze bedrijven nieuwe woningen te situeren. Omdat voor de beide bedrijven het aspect geluid maatgevend is, kan dit bijvoorbeeld door het uitvoeren van een nader akoestisch onderzoek. In dat nader akoestisch onderzoek dient berekend te worden of aan de gestelde grenswaarden uit het Activiteiten wordt voldaan. Is dit het geval, dan kunnen de nieuwe woningen op een kortere afstand dan de richtafstand worden gerealiseerd en wordt zodoende een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd.

Voor het gasontvangststation is tevens het aspect gevaar maatgevend waarvoor, op basis van de NEN 1059 norm, afgeweken kan worden van de richtafstanden.

4.2.3 Akoestisch onderzoek

In opdracht van de gemeente heeft de Omgevingsdienst regio Utrecht een nader akoestisch onderzoek uitgevoerd om te kunnen oordelen of ter hoogte van de toekomstige woningen sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat in verband met het aspect ‘geluid’ afkomstig van bestaande bedrijven nabij het plangebied. Verder geldt dat bestaande bedrijven niet onevenredig mogen worden beperkt in hun bedrijfsactiviteiten in verband met de toekomstige woningen. Dit onderzoek is als Bijlage 2 Akoestisch onderzoek bijgevoegd bij dit bestemmingsplan.

Uit de bedrijfsinventarisatie kwam naar voren dat van 4 bedrijven de geluidemissie mogelijk van invloed zou kunnen zijn op het woon- en leefklimaat in het plangebied:

1. Cor van den Toorn, grondverzet – Mijdrechtsedwarsweg 1

2. Johan van Rijn, lasbedrijf – Voorbancken 20

3. PK Sport, health- en fitnessclub – Voorbancken 26

4. Gasontvangststation W-362 – Voorbancken 2

Bij die bedrijven is een uitgebreid akoestisch onderzoek uitgevoerd waarbij ook veel bronvermogens ter plaatse zijn bepaald door geluidsmetingen. Alle verkregen gegevens zijn in een rekenmodel gevoerd. Daarna is het model doorgerekend en zijn de geluidscontouren gegenereerd.

Het resultaat is een geluidscontourenkaart van de gecumuleerde geluidsbelasting in het plangebied. Bijlage 3 van het akoestisch rapport laat zien dat de 50 dB(A)-contour op een aantal plaatsen tot (ver) in het plangebied reikt. Maatgevend bedrijf is Cor van den Toorn grondverzet. Met name een aantal werkzaamheden die buiten wordt uitgevoerd zorgt voor de ongunstige ligging van de contour in het noorden van het plangebied. Met relatief eenvoudige maatregelen kan het gebied, waarbinnen nog sprake is van een goed woon- en leefklimaat, flink worden vergroot, echter niet onbeperkt, want de optredende piekgeluiden van zware voertuigen blijven – ondanks simpele aanvullende maatregelen – bepalend. Hierdoor blijft in het noordwesten van het plangebied een deelgebied over waar de geluidsbelasting hoger blijft dan de voorkeurswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en het maximale geluidsniveau.

Verder onderzoek toont aan dat een tweetal aanvullende maatregelen ervoor zorgt dat in het gehele plangebied sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat. Zo dient er een geluidsscherm van minimaal 30 meter lang en 3 meter hoog te worden gerealiseerd.

Op de zuidelijke helft van het plangebied is de invloed van PK Sport en Johan van Rijn beperkt. Beide bedrijven tezamen zorgen wel voor een kleine strook waar de geluidsbelasting hoger is dan de voorkeurswaarde. Vooral de vele voertuigbewegingen van en naar PK Sport zijn daar debet aan.

Deze strook blijft echter ruim buiten de bouwmogelijkheden van het bestemmingsplan. Binnen deze bouwmogelijkheden van het bestemmingsplan kan dan ook gesproken worden van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in het kader van geluid- bedrijvenlawaai. Maatregelen bij deze bedrijven kunnen dan ook achterwege blijven.

4.2.4 Maatregelen

Uit de voorgaande paragraaf blijkt dat de invloed van het bedrijf Cor van den Toorn over het plangebied reikt. Het bedrijf geeft ook een hoge geluidsbelasting ten aanzien van de bestaande woningen. Om te voldoen aan zowel de norm voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau als het maximale geluidsniveau op de bestaande woningen, is in dit kader naar benodigde maatregelen gekeken.

  • De borgijzers op de eigen vrachtwagen vormen een belangrijke oorzaak van de te hoge piekniveaus bij de bestaande woningen. Deze borgijzers zorgen ervoor dat de oprijplaten omhoog blijven staan. Ze worden losgegooid op het moment dat de graafmachine van de vrachtwagen moet worden gereden, of als de graafmachine juist op de vrachtwagen moet worden gereden. De borgijzers vallen dan op eigen gewicht tegen een ander metalen deel van de vrachtwagen of op de grond en dat veroorzaakt de hoge piek. Door de borgijzers bijvoorbeeld met rubber te bekleden kunnen deze pieken vrij eenvoudig worden gedempt tot lagere niveaus.
  • Wanneer de werkzaamheden (slijpen, hameren enz.) niet meer buiten de werkplaats plaatsvinden maar daarbinnen, dan wordt de tweede oorzaak ook weggenomen maar wordt op de bestaande woningen nog niet geheel voldaan aan de normen uit het Activiteitenbesluit.
  • Om te voldoen aan de normen van het Activiteitenbesluit moet ook de roldeur van de werkplaats gesloten blijven tijdens lawaaiige activiteiten in de werkplaats.

Na deze maatregelen wordt op de bestaande woningen wél voldaan aan zowel de normen voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (45/40/35 dB(A)) als de geldende grenswaarden voor het maximale geluidsniveau van 70/65/60 dB(A) in respectievelijk de dag-/avond-/nachtperiode.

Door maatregelen te treffen aan de bovengenoemde geluidsbronnen, zal dit ook een positief effect hebben op de nieuwbouwwoningen in het plangebied. Om het gehele plangebied te kunnen bebouwen, zijn aanvullende maatregelen noodzakelijk. Onderzocht zijn geluidsreducerende maatregelen in de overdracht in de vorm van een geluidsscherm op de oostelijke erfgrens van de inrichting in combinatie met het aanpassen van het tijdstip van het doen van graafwerkzaamheden op het terrein. Om te komen tot een 50 dB-contour geheel buiten het plangebied dienen de volgende maatregelen te worden getroffen:

  • Met de ondernemer is de afspraak gemaakt dat hij zowel in de huidige situatie als gedurende en ná realisatie van de nieuwe woningen in het plangebied voldoet aan alle vigerende wettelijke geluidsnormen, waaronder in ieder geval de in het activiteitenbesluit vastgelegde normen. Deze afspraak is contractureel vastgelegd;
  • Er is een geluidsscherm gerealiseerd met een hoogte van ten minste 3 meter en een lengte van ten minste 30 meter, volgens de specificaties van het akoestisch rapport. Ook hierover worden met de Van den Toorn afspraken gemaakt.

    Deze maatregelen / afspraken worden met de ondernemer contractueel vastgelegd en neergelegd in een notariële akte. Daarnaast zal de gemeente starten met de voorbereidingen en uitvoering, inclusief de financiële aspecten van het geluidsscherm om ervoor te zorgen dat dit scherm zo snel mogelijk gereed is. Deze voorbereidingen betreffen overleg met Waternet over de situering van het geluidsscherm ten opzichte van de watergang die langs het perceel van Van den Toorn loopt, inclusief aanvraag omgevingsvergunning en het doorlopen van het vergunningverleningstraject.


Conclusie

Door het treffen van deze maatregelen zal het aspect geluid geen belemmering meer zijn voor de ontwikkeling van woningen in het plangebied. Totdat deze maatregelen ook allemaal daadwerkelijk getroffen zijn kan er in het gebied dat op de plankaart is aangeduid als 'overige zone - voorwaardelijke verplichting' niet gewoond worden.

4.3 Verkeer

4.3.1 Inleiding

Voor een goede ruimtelijke ordening is een goede verkeersafwikkeling en een veilige verkeersontsluiting van alle modaliteiten van belang. Bij ruimtelijke planning dienen verkeerskundige aspecten afgewogen te worden, omdat deze van grote invloed zijn op de het doelmatig functioneren van verschillende functies. Wanneer nieuwe ontwikkelingen worden gepland, is het van belang te onderzoeken welke effecten dit heeft op de verkeerskundige situatie om zo nodig passende maatregelen te kunnen nemen.

4.3.2 Situatie Vinkeveld

De ontsluiting van de woonwijk voor autoverkeer geschiedt via een hoofdontsluitingslus die op twee plaatsen aansluit op de Voorbancken. Vanuit deze hoofdontsluiting worden de bouwblokken uit de verschillende deelgebieden ontsloten.

Alle wegen binnen de nieuwe woonbuurt worden ingericht als een 30 km weg. Daarnaast worden daar waar de hoofdontsluiting van de Vinkeveld, de ontsluitingslus, de belangrijke langzaam verkeersverbindingen kruist plateaus aangelegd ter bevordering van het veilig kruisen van langzaam verkeer.

Ook de bestaande weg Voorbancken, die aan de westkant van Vinkeveld loopt wordt ingericht als 30 km weg. Het inrichten van de wegen als 30 km zone draagt bij aan leefbaarheid en veiligheid op straat. Om de Voorbancken een 30 km weg te maken zal er in 2016 een verkeersbesluit worden genomen waarna de weg wordt heringericht. De kruising tussen de Mijdrechtse Dwarsweg met de Voorbancken en de Bonkestekersweg zal worden aangepast zodat het duidelijk is dat hier de 30 km weg begint.

Voor fietsverkeer worden er aansluitingen gerealiseerd om de wijk in- en uit te fietsen. De wegen in het plangebied zijn 30km wegen enzijn ook bruikbaar voor fietsverkeer. Vanuit het plangebied worden er langzaam verkeersverbindingen aangelegd naar de Westerheul III en naar het fietspad op de spoordijk.

Het plangebied is bereikbaar per openbaar vervoer door de aanwezige buslijnen; 121 (Hilversum-Uithoorn, via Loenen), 126 (Amsterdam-Mijdrecht), 130 (Breukelen-Uithoorn) en 526 (buurtbus Breukelen-Uithoorn). Deze buslijnen zijn aangegeven in de onderstaande afbeelding. De dichtsbijzijnde bushalte is Waverbancken aan de Bonkestekersweg op circa 600 meter afstand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BP017vinkeveld-va01_0008.jpg"

Afbeelding aanwezige buslijnen in het plangebied

4.3.3 Parkeren

Om ervoor te zorgen bewoners en bezoekers hun auto kunnen parkeren in de nabijheid van de woning worden er eisen gesteld aan het parkeren, voor zowel het aantal parkeerplaatsen, als de ligging en de afmetingen. De parkeernormen die gehanteerd worden in het project Vinkeveld voldoen aan het gemeentelijke beleid (huidig en (beoogd) nieuw beleid). Voor de woningen wordt uitgegaan van 3 verschillende parkeernormen verdeeld naar financieringscategorie, zie het schema hieronder.

Op basis van de schetsverkaveling (december 2015) kan ruimschoots worden voldaan aan de parkeernorm. Daarbij zijn parkeerplaatsen op eigen terrein bij woningen geteld conform CROW (CROW, publicatie 182), afhankelijk van de aanwezigheid van een garage en de aanwezigheid en grootte van een oprit. Daarbij is een verrekening gemaakt van het aantal parkeerplaatsen die in theorie mogelijk zijn en hoeveel er daarvan in de praktijk ook daadwerkelijk gebruikt worden voor parkeren. Zo kunnen er bij een enkele oprit met garage twee auto's worden geparkeerd, één auto in de garage en één auto op de oprit. In de praktijk blijkt dat er gemiddeld maar één auto geparkeerd wordt, en de tweede auto op straat. Daarom wordt bij het berekenen van de parkeerbalans bij parkeren op eigen erf niet uitgegaan van het theoretisch aantal maar van het berekeningsaantal. Aan de ligging en afmetingen van de parkeerplaatsen op eigen erf en in de openbare ruimte worden eisen gesteld zodat er ook daadwerkelijk een auto op deze plaats gestald kan worden. De eisen ten aanzien van parkeerplaatsen op eigen erf staan in het beeldkwaliteitsplan VinkeveldBeeldkwaliteitsplan Vinkeveld, inclusief welstandscriteria.

In de openbare ruimte wordt minimaal 0,3 parkeerplaatsen voor bezoekers gerealiseerd, zie voor de parkeernormen en de berekening van het aantal parkeerplaatsen op eigen erf het schema hieronder.

De openbare parkeerplaatsen worden gerealiseerd langs de ontsluitingslus in de vorm van langsparkeren en in de woonstraten in de vorm van langsparkeren en haaksparkeren. De parkeerbalans kent in het gehele plangebied op basis van de schetsverkaveling van december 2015 een overschot aan parkeerplaatsen. De loopafstanden tussen de verschillende zones zijn zo klein dat voor de totale buurt er voldoende parkeerplaatsen zijn.

Parkeernormen Vinkeveld

Categoriën   goedkoop   middenduur   duur  
Basisparkeernormen   1,7   1,9   2,1  
Parkeersituatie eigen terrein   theoretisch
aantal  
berekenings-aantal   parkeernormen openbaar gebied  
a   enkele oprit zonder garage   1   0.8   0.9   1.1   1.3  
b   lange oprit zonder garage   2   1.0   0.7   0.9   1.1  
c   dubbele oprit zonder garage   2   1.7   0.3   0.3   0.4  
d   enkele oprit met garage   2   1.0   0.7   0.9   1.1  
e   lange oprit met garage   3   1.3   0.4   1.6   0.8  
f   dubbele oprit met garage   3   1.8   0.3   0.3   0.3  
Minimum parkeren in het openbaar gebied   0.3  

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BP017vinkeveld-va01_0009.png"

Parkeerbalans Vinkeveld (schetsverkaveling december 2015) met woningcategorie goedkoop in rood, middenduur in geel en duur in groen

4.4 Luchtkwaliteit

De milieukwaliteitseisen omtrent luchtkwaliteit zijn verankerd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Nieuwe ontwikkelingen mogen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarde die voor een aantal verontreinigende stoffen in de wet is gesteld. Hierbij zijn twee sporen te onderscheiden:

  • a. het creëren van bestemmingen die potentieel bijdragen aan de (verslechtering van de) luchtkwaliteit en
  • b. het creëren van bestemmingen die gevoelig zijn voor (een slechte) luchtkwaliteit.

Naar het aspect luchtkwaliteit in Vinkeveld is een onderzoek uitgevoerd (Beschouwing luchtkwaliteit, bijgevoegd als Bijlage 3 bij deze toelichting). In dit onderzoek is met behulp van de NIBM-tool op globale wijze beoordeeld of er sprake is van een al dan niet in betekenende mate bijdrage van het plan aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het resultaat van de berekening met de tool geeft aan dat het plan hiermee mogelijk in betekenende mate bijdraagt waardoor nader onderzoek benodigd is via het NSL-rekentool.

Uit de resultaten van de NSL-rekentool kan worden geconcludeerd dat op basis van de uitgevoerde (worst case) luchtkwaliteitsberekeningen de in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen niet leiden tot overschrijding van de grenswaarden in en rondom het plangebied en op de ontsluitingswegen.

Op basis van de uitgevoerde luchtkwaliteit berekeningen kan worden geconcludeerd dat in de toekomstige bestemmingsplansituatie aan het gestelde in artikel 5.16 eerste lid 1, onder a, van de Wet milieubeheer wordt voldaan. Gelet op het vorenstaande zijn er geen belemmeringen om de woningbouw mogelijk te maken.

4.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder dient de geluidbelasting ten gevolge van zoneringsplichtige bronnen ter plaatse van het project inzichtelijk te worden gemaakt. Hiervoor is door IDDS een onderzoek uitgevoerd (Bijlage 4 Akoestiek Vinkeveld Vinkeveen). Dit onderzoek is bijgevoegd bij deze toelichting

Vinkeveld ligt binnen de zone wegverkeerslawaai van de Bonkestekersweg en Mijdrechtse Dwarsweg (ten westen van de Voorbancken) te Vinkeveen. Verder zijn in het kader van goede ruimtelijke ordening in het akoestisch onderzoek de Voorbancken en de Mijdrechtse Dwarsweg-oost (beide in de toekomst 30 km/uur wegen) in het onderzoek betrokken.

Uit het onderzoek blijkt dat de berekende geluidsbelasting voldoet aan de eisen zoals gesteld in de Wet geluidhinder. Voor de realisatie van Vinkeveld is het aanvragen van een hogere waarde voor geluid niet noodzakelijk. De ontwikkeling kan verder zonder procedures in het kader van wegverkeersgeluid plaatsvinden.

4.6 Bodemkwaliteit

4.6.1 Wettelijk kader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt middels een historisch onderzoek en eventueel aangevuld met een bodemonderzoek bepaald. Als uit historisch onderzoek blijkt dat binnen de nieuwe bestemmingen sprake is geweest van een activiteit met een verhoogd risico op verontreiniging, dan is een volledig verkennend bodemonderzoek noodzakelijk. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) staat dat een omgevingsvergunning, voor het bouwen op een vermoeden van ernstig verontreinigde grond, pas in werking treedt nadat:

  • er is vastgesteld dat er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging;
  • het bevoegd gezag heeft ingestemd met het saneringsplan;
  • er een melding is gedaan van een voornemen tot saneren.

Wet bodembescherming

Als er sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan gelden de regels van de Wet Bodembescherming (Wbb). In de Wbb is een saneringsdoelstelling bepaald (het saneren naar de functie) en een saneringscriterium (wanneer moet er gesaneerd worden (bij zogenaamde "spoed- of risicolocaties")).

Besluit bodemkwaliteit

Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) geeft de lokale bevoegde gezagen de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen hun gebied actief te gaan beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe bouwprojecten, zoals woningen en wegen. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd. In het besluit staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie.

4.6.2 Onderzoek

In het algemeen geldt dat een bodemonderzoek noodzakelijk is bij het wijzigen van de bestemming, de aanvraag van een omgevingsvergunning of graafwerkzaamheden. Op locaties waar ontwikkelingen plaatsvinden dient de bodem gesaneerd te worden als sprake is van een ernstige bodemverontreiniging. In dat geval dient voorafgaand aan ontwikkelingen een saneringsplan opgesteld te worden dat goedgekeurd moet worden door de Omgevingsdienst zijnde het bevoegd gezag in het kader van de Wet bodembescherming (Wbb).

Er zijn diverse bodemonderzoeken uitgevoerd binnen het plangebied, al in het kader van het bestemmingsplan 'Westerheul IV'. Hieronder wordt per uitgevoerd bodemonderzoek kort beschreven wat aanleiding en resultaten waren.

Onderzoek uit 1987 op standplaats voor woonwagens (Spoorhoek 1, 2 en 3) Voor 1987 was dit terrein onderdeel van het weidegebied. Ten behoeve van de plaatsing van woonwagens is het terreintje opgehoogd met grond (ca. 0,5 rneter). De resultaten van het uitgevoerde bodemonderzoek zijn samengevat in het rapport: "Indicatief bodemonderzoek woonwagenkamp Mijdrechtse Dwarsweg te Vinkeveen" (Ingenieurs- en architektenburo Mabeg-van Hasselt BV, project VK-186, mei 1987). Het onderzoek is destijds uitgevoerd in opdracht van de gemeente Vinkeveen. Tijdens het bodemonderzoek zijn in het grondwater enkele verhogingen gemeten in grond en grondwater. Door het bodemadviesbureau werd geconcludeerd dat deze geen risico's voor de toekomstige gebruikers van het terrein zouden opleveren.

Tijdens het indicatieve onderzoek uitgevoerd in 1990 ten behoeve van de toekomstige woningbouwlocatie Westerheul IV (het huidige Vinkeveld)is er bij één van de woonwagens ter plaatse van een bovengrondse olietank in de bovengrond een olieverontreiniging, van vermoedelijk geringe omvang, ontdekt.

Onderzoek toekomstige woningbouwlocatie

In 1990 is er een indicatief bodemonderzoek (Chemielinco, projectnr. 89123, datum 29-3-1990) uitgevoerd in opdracht van de gemeente De Ronde Venen. Omdat dit onderzoek sterk verouderd was is er in 2004 een nieuw bodemonderzoek (Grontmij, projectnr.165483, doc.nr. 13/99054326lVG, 5 januari 2005) uitgevoerd in verband met de toekomstige woningbouw.

Bij dit onderzoek zijn de volgende onderdelen onderzocht:

  • weiland/grasland (onverdacht);
  • gedempte sloten (verdacht vanwege onbekend dempingsmateriaal);
  • bestaande watergangen (onverdacht).

Weiland/grasland

Uit het onderzoek is het volgende algemene beeld van de bodem- en grondwaterkwaliteit van dit deel van het onderzoeksgebied naar voren gekomen:

  • de ondergrond en het grondwater zijn maximaal licht verontreinigd;
  • de bovengrond (dat is de bovenste halve meter) van het onderzoeksgebied is eveneens maximaal licht verontreinigd. De gemiddelde waarden liggen voor de onderzochte stoffen onder de normwaarden die nog acceptabel zijn voor het beoogde bodemgebruik. Voor lood ligt het gemiddelde net boven de normwaarde die in de regio Noord-West Utrecht gehanteerd wordt bij de bodemgebruiksvorm "wonen met moestuin" (dit is vanuit risico-oogpunt het meest gevoelige bodemgebruik). Separate bodemsanerende maatregelen worden echter niet noodzakelijk geacht, omdat het gehele terrein, ten behoeve van het bouw- en woonrijpmaken, opgehoogd wordt met grond en/of zand dat voldoet aan de eisen van een "leeflaag" en in ieder geval van betere kwaliteit is dan de ontvangende bodem. De beoogde dikte van de leeflaag is 0,8 - 1 meter na zetting. In 2005 een deel van het gebied al opgehoogd met grond afkomstig uit de wijk Proostdijland-Noord.

Dit deel van de onderzoekslocatie omvat ook een gebiedje dat vroeger in gebruik was als boomgaard. Er is niet specifiek onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van bestrijdingsmiddelen in de bodem ter plaatse van de voormalige boomgaard, maar wel in de waterbodems van de bestaande watergangen. Hierin zijn geen bestrijdingsmiddelen gemeten. Een onderzoek naar de aanwezigheid van bestrijdingsmiddelen in de landbodem is daarom achterwege gebleven.

Aan de zuid-oost kant van het onderzoeksgebied zijn tijdens het veldwerk enkele afvalresten waargenomen. De analyseresultaten geven aan dat de kwaliteit van de grond op deze plaats niet afwijkt van die op de rest van het onderzoeksgebied. Het grondwater op deze plaats is licht verontreinigd met lood. Er is geen analytisch onderzoek naar asbest gedaan, omdat hier vanuit het (historisch) vooronderzoek geen redenen voor aanwezig waren. Tijdens de veldwerkzaamheden is er zintuiglijk geen asbest aangetroffen.

Conclusie

Van de verhoogd gemeten gehalten van de onderzochte stoffen in grond en grondwater binnen dit deelgebied vormt alleen lood een potentieel risico (bij wonen met moestuin). Door de geplande ophoging van het gehele gebied worden potentiële risico's weggenomen en zijn er geen bodemgebruiksbeperkingen.

Gedempte watergangen

Bij één van de gedempte watergangen zijn in de bovengrond brokken puin aangetroffen. Uit de analyses van het bemonsterde dempingsmateriaal is gebleken dat er maximaal lichte verontreinigingen zijn aangetroffen. Bij een andere gedempte watergang is een lichte olieverontreiniging gemeten. Het betreft een oude dieselverontreiniging.

Conclusie

Er zijn vanuit risico-oogpunt geen bodemsanerende maatregelen nodig

Bestaande watergangen

In de bestaande watergang langs de Mijdrechtse Dwarsweg en een gedeelte van de watergang langs de Spoordijk zijn tijdens het bodemonderzoek uit 1990 licht verhoogde gehalten aan zware metalen, pak (polycyclische aromatische koolwaterstoffen) en minerale olie gemeten. Uit de analyseresultaten van het onderzoek uit 2004 blijkt dat het slib uit de zuidelijke watergangen niet verontreinigd is. Het slib van de overige watergangen wordt ingedeeld in klasse 1 (licht verontreinigd). De verhoogde stoffen zijn koper, kwik, lood, zink en EOX (extraheerbare organische halogeenverbindingen zoals chloor, fluor, broom en jood). Het slib mag volgens de toen geldende regelgeving, gelet op de kwaliteit, tot 2010, onder voorwaarden op de landbodem binnen de aan de watergang grenzende percelen verspreid worden.

Conclusie

De bestaande watergangen binnen het te ontwikkelen gebied zullen gedempt worden. Uit toetsing van de kwaliteit van het slootslib aan de kwaliteit van de ontvangende bodem blijkt dat bij toepassing van het slootslib op de landbodem de kwaliteit van de ontvangende bodem

niet zal verslechteren.

4.6.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat van de verhoogd gemeten gehalten van de onderzochte stoffen in grond en grondwater aan de zuid-oost kant van het onderzoeksgebied alleen lood een potentieel risico (bij wonen met moestuin) vormt. Door de ophoging van het gehele gebied worden potentiële risico's weggenomen en zijn er geen bodemgebruiksbeperkingen. Indien er grond wordt toegepast op een locatie, dient dit plaats te vinden conform de van overheidswege gestelde regels. In het bijzonder wordt gewezen op het Besluit bodemkwaliteit.

Er hebben zich geen omstandigheden voorgedaan op grond waarvan ondersteld moet worden dat deze onderzoeken niet meer actueel zijn. Op www.bodemloket.nl is het plangebied aangeduid als 'onderzoek uitgevoerd, geen noodzaak tot verder onderzoek of sanering'.

Het aspect bodemkwaliteit is in voldoende mate onderzocht; de bodemkwaliteit staat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.

Indien er grond wordt toegepast op een locatie, dient dit plaats te vinden conform de van overheidswege gestelde regels. In het bijzonder wordt gewezen op het Besluit bodemkwaliteit.

4.7 Externe veiligheid

4.7.1 Wettelijk kader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De regelgeving wordt binnen afzienbare termijn gewijzigd. Hieronder volgt een overzicht van de belangrijkste (toekomstige) besluiten en regelingen.

  • Het Besluit Externe veiligheid inrichtingen (Bevi): In het Bevi wordt gewerkt met normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico voor inrichtingen (bedrijven).
  • Voor het transport van gevaarlijke stoffen gelden de normen voor het PR en de oriënterende waarde voor het GR zoals hiervoor aangegeven. Het belangrijkste beleidsdocument is daarbij de Nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (NRVGS) uit 1996.
  • De uitgangspunten van de NRVGS zullen op hoofdlijnen worden overgenomen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) op grond van de Wet milieubeheer (Wm). Het gaat om het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev).
  • Als voorbode hiervan is op 4 augustus 2004 de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (CRVGS) in de Staatscourant gepubliceerd. Het Btev zal de NRVGS en de CRVGS gaan vervangen.
  • De CRVGS vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf een tracé voor het transport van gevaarlijke stoffen in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

4.7.2 Onderzoek

Volgens de risicokaart zijn in de omgeving van de locatie de volgende risicobronnen aanwezig:

  • gasontvangststation Vinkeveen W362 (Mijdrechtse Dwarsweg 2);
  • hogedruk aardgastransportleiding W-529-08-deel-1.

Het gasontvangststation is in de noordwestzijde van de locatie gelegen en heeft een capaciteit van meer dan 40.000 m3/uur. Op basis van de NEN 1059 (eisen voor gasdrukregel- en meetstation) wordt een afstand vereist van een dergelijk gasontvangststation tot woningen 25 meter te bedragen.

Binnen 25 meter van het gasontvangststation worden in dit bestemmingsplan geen woningen mogelijk gemaakt, waardoor een nader onderzoek niet benodigd is.

In de omgeving van de nieuwe woningen is derhalve alleen de hogedruk aardgastransportleiding W-529-08-deel-1 van belang. Deze gasleiding bevindt zich ten westen van de nieuwe woningen, evenwijdig aan de Voorbancken. Ter voorbereiding van de ruimtelijke procedure is een QRA voor die gasleiding opgesteld. Tevens is hierbij gekeken naar het uitvoeren van aanvullende maatregelen om het groepsrisico te beperken. Met behulp van het berekeningsprogramma CAROLA is de QRA uitgevoerd.

De onderzochte gasleiding heeft een druk van 40 bar en een diameter van 168 mm (ca. 6 inch). Het invloedsgebied bedraagt circa 70 meter. Op basis hiervan is het inventarisatiegebied vastgesteld, waarin de populatieaantallen zijn bepaald. Voor deze gasleiding geldt dat aan weerszijde een belemmeringenstrook aanwezig is van 4 meter.

Langs de gasleiding is geen PR 10-6 contour aanwezig. In zowel de autonome als in de toekomstige situatie is de hoogte van het groepsrisico 0. Dit betekent dat de voorgenomen ontwikkeling niet leidt tot een toename van de hoogte van het groepsrisico. Het aspect externe veiligheid leidt dan ook niet tot een belemmering voor onderhavig initiatief.

Voor het volledige overzicht wordt verwezen naar de Bijlage 5 Externe veiligheid.

4.7.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid leidt dan ook niet tot een belemmering voor onderhavig initiatief.

4.8 Water

In het Besluit ruimtelijke ordening is de 'watertoets' opgenomen. Deze heeft tot doel om ruimtelijke ontwikkelingen te toetsen aan het vigerende waterbeleid en de wateraspecten volwaardig mee te laten wegen bij de besluitvorming omtrent een goede ruimtelijke ordening. Dit proces komt in samenwerking tussen de gemeente en waterbeheerder tot stand. In het plangebied wordt het waterbeheer gevoerd door Waternet.

Ten behoeve van het bestemmingsplan 'Westerheul IV', is in overleg met het waterschap de watertoets doorlopen. Op 1 november 2007 is het bestemmingsplan 'Westerheul IV' vastgesteld door de gemeenteraad (Westerheul IV heet nu Vinkeveld). Gedeputeerde staten hebben het plan op 24 juni 2008 goedgekeurd en het is onherroepelijk geworden op 13 januari 2010. Waternet heeft ingestemd met dit plan (watertoets 2005-2007). Deze uitgevoerde watertoets is te vinden in het bestemmingsplan. Hieronder worden de belangrijkste uitgangspunten weergegeven.

4.8.1 Proces watertoets 2004-2015

Voor het bestemmingsplan 'Westerheul IV' zijn in overleg met Waternet een aantal randvoorwaarden en doelstellingen vastgelegd. Belangrijkste voorwaarde is dat het aanwezige veenprofiel niet mag worden verstoord. In verband met de bijzondere hydrologische situatie is bepaald dat de deklaag niet mag worden afgegraven. Dit heeft geresulteerd in het raadsbesluit van 25 januari 2007 om Westerheul IV inclusief Spoorhoek integraal op te hogen met ca. 2,20 meter zand en grond. Aan dit besluit liggen de rapportages "Geotechnisch en waterhuishoudkundig onderzoek" (Grontmij d.d. 18 mei 2005) en "Hydrologische berekeningen Westerheul IV" (Grontmij / WL/Delft Hydraulics nov. 2006) ten grondslag.

Voor Westerheul IV (nu Vinkeveld) is een waterhuishoudingsplan opgesteld (Waterhuishoudings- en rioleringsplan ten behoeve van de ontwikkeling van Westerheul IV (nu Vinkeveld) te Vinkeveen, Grontmij, 27 oktober 2009). Hierin is de waterhuishouding van de toekomstige wijk Westerheul VI beschreven.

In 2013 is uitwerkingsplan 'Fase 1 Westerheul IV' vastgesteld. Hiervoor heeft uitvoerig overleg met Waternet plaatsgevonden, vooral vanwege de toegepaste grond bij de ophoging, deels bestaande uit granuliet. In maart en april 2015 is er nader overleg geweest met Grontmij en het Waternet over hoe om te gaan met het toegepaste granuliet.

De nu voorliggende waterparagraaf Vinkeveld is met Waternet besproken en het vlekkenplan dat de basis vormt voor de ontwikkeling van Vinkeveld is toegezonden aan Waternet.

4.8.2 Onderzoek

Afwatering

Ophoging is gerealiseerd met behoud van de omliggende watergangen. Uit financieel/ economisch oogpunt is besloten om alleen ter plaatse van de toekomstige wegen met zand op te hogen en ter plaatse van uitgeefbare percelen en groenstroken met grond. Voor de grond is deels granuliet gebruikt, in een mate dat dit op 60 tot 70% van het gehele plangebied is toegepast.

In de eerste plannen, meer dan 10 jaar geleden, die besproken zijn met Waternet, is er uitgegaan van een droge, zichzelf drainerende zandterp. Er was hier dus geen drainage nodig. Er is echter een andere keuze gemaakt, door alleen de wegen met zand op te hogen en in de rest van het gebied ook grond voor de ophoging te gebruiken. Deze grond bevatte granuliet, een slecht doorlatend materiaal. Uiteindelijk is er alleen in het cunet van de wegen drainage aangebracht en in de rest van het gebied niet. Tevens is besloten om het granuliet te vervangen voor goed doorlatende grond. Dit betekent dat er geen bouwblokdrainage nodig is, omdat het risico van stagnerend hangwater is uitgesloten. Dit was het belangrijkste punt bij het verkrijgen van droge kruipruimten, want het gebied is op zich voldoende opgehoogd.

Hydrologische situatie (kwel en grondwater)

Door de ophoging zal de weerstand van de deklaag toenemen. Onderzocht is of dit effecten op de omgeving heeft. Begonnen is met monitoring van grondwaterstanden in de omgeving in het laatste jaar van de oude situatie, dus toen het nog weiland was zonder zandophoging. Dit is te zien als de nulsituatie. Na de ophoging heeft de monitoring nog vier jaar geduurd. Er zijn geen significante verschillen gevonden met de 'nulsituatie', zodat na 5 jaar monitoren is besloten om hiermee te stoppen.

Ontwateringsdiepten, peilen en kruipruimten

Op grond van de Waterwet (Artikel 3.6) is bij nieuw te ontwikkelen gebieden de ontwikkelaar verantwoordelijk voor het behalen van en instandhouden van de na te streven drooglegging. Voor 'ontwikkelaar' is in dit geval te lezen de gemeente (zorg voor bouwrijpmaken), die niet alleen moet voldoen aan de Waterwet, maar ook aan haar eigen beleid, zoals beschreven in het Gemeentelijk rioleringsplan van 2012.

Een ontwateringsdiepte van 0,70 m is de minimale ontwateringsdiepte voor wegen, zoals genoemd onder 'grondwaternormen' in het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan van 2012. Voor het bouwen met kruipruimten geeft dit plan aan dat de ontwateringsdiepte minimaal 0,90 m dient te zijn. Uitgangspunt is dat de vereiste ontwateringsdiepten worden gehaald. Er wordt geen drainage toegepast. Het peil in de omringende sloten is NAP -6,50 m. De kruin of de as van wegen komt op NAP -4,70 m; de vloerpeilen op NAP -4,50 m. Ter plaatse van de wegen mag het grondwater stijgen tot NAP - 5,40 m. Ter plaatse van de woningen mag het grondwater stijgen tot NAP -5,30/ - 5,40 m (bouwen met kruipruimten). Aanbevolen wordt voor het gehele gebied uit te gaan van één grondwaterpeil: maximaal NAP -5,40 m.

Er wordt gebouwd met kruipruimten. De diepte van de kruipruimte en de daaraan gekoppelde ontwateringsdiepte worden afgeleid van de vloerpeilen. Bij een vloerdikte + kruipruimtehoogte van circa 0,60 m komt dit neer op een grondwaterstand van 0,30 m beneden bodem kruipruimte (geeft ontwateringsdiepte van 0,90 m).

Watercompensatie

De watercompensatie voor te dempen sloten in Vinkeveld (ca. 2000 m2) is gerealiseerd in De Maricken langs de Driehuizer Dwarstocht. De resterende wateropgave voor Vinkeveld en De Maricken bedraagt 4891 m2 (waterbalans april 2016) en wordt gerealiseerd in De Maricken en/of Marickenland. Dit is in april 2016 afgestemd met het waterschap. De uitvoering van de wateropgave bestaat uit afgraven tot de waterlijn, om de deklaag zoveel mogelijk in stand te houden en de kwel niet te laten toenemen.

Er is een watervergunning nodig voor de aanleg van waterberging voor nieuw verhard gebied in Vinkeveld en De Maricken. De gemeente zal deze tijdig aanvragen.

Bruggen, dammen, duikers

Het inrichtingsplan, dat in 2016 gereed komt, zal aangeven waar er bruggen en dammen gerealiseerd worden. Voor bruggen wordt er van uitgegaan dat de sloten te smal zijn om ze met een maaiboot te schonen, zodat daar bij de projectie van een brug geen rekening mee hoeft te worden gehouden. In de dammen komen duikers, met een minimale doorsnede van 800 mm. Het inrichtingsplan zal aan Waternet worden voorgelegd.

Het nieuwe woongebied is aan drie zijden beschoeid. Hiervoor zijn de vereiste vergunningen aangevraagd en verkregen. De westzijde langs de Voorbancken is niet beschoeid.

Langs de randen van de zuidelijke bosstrook zijn gefundeerde beheerspaden aangelegd, ten behoeve van het wandelen en slootonderhoud.

Onder de Voorbancken ligt een duiker naar de Demmerikker Zijtocht. Deze duiker wordt niet vergroot. De twee voorziene duikers worden bij elkaar gelegd, om de aanleg te vergemakkelijken.

Voor de onderdelen die nog een watervergunning vragen, zoals bijvoorbeeld de bruggen en de afwerking van de wijk aan de westzijde, zullen deze vergunningen te zijner tijd worden aangevraagd.

Onderhoud

De gemeente zal in overleg met het waterschap een overdrachts- en onderhoudsprotocol opstellen.

4.8.3 Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundig systeem ter plaatse.

4.9 Ecologie

4.9.1 Wettelijk kader

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan de natuurbeschermingswetgeving. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming (o.a. Natuurbeschermingswet 1998) en soortenbescherming (Flora- en faunawet). Met deze wetten zijn de Europese Vogelrichtlijn en de Europese Habitatrichtlijn verankerd in de nationale wetgeving. Onder gebiedsbescherming valt ook de toetsing aan het provinciaal ecologisch beleid, waarmee bepaalde gebieden en landschaps-elementen worden beschermd, zoals de Ecologische Hoofdstructuur en het weidevogelgebied.

4.9.1.1 Gebiedsbescherming

Natuurbeschermingswet

Gebiedsbescherming wordt gewaarborgd door de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw). Deze wet beschermt Natura 2000-gebieden, beschermde natuurmonumenten en wetlands. Voor activiteiten met een mogelijk effect op deze gebieden is toetsing aan de Nbw noodzakelijk.

Natura 2000

Voor het uitvoeren van projecten en handelingen die negatieve effecten kunnen hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied en die niet nodig zijn voor het beheer van het Natura 2000-gebied, is een vergunning nodig. Het bevoegd gezag hiervoor zijn Gedeputeerde Staten, tenzij de Nbw-procedure aanhaakt bij de omgevingsvergunning. In dat geval zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag, maar is er een verklaring van geen bedenkingen van GS nodig.

Instandhoudingsdoelstellingen beschrijven de doelen voor natuurlijke habitats of populaties van de in het wild levende dier- en plantensoorten om een gunstige staat van instandhouding te waarborgen. Bij het vaststellen van een bestemmingsplan moet op grond van artikel 19j van de Nbw rekening worden gehouden met de effecten van het plan op Natura 2000-gebieden. Ook activiteiten buiten het Natura 2000-gebied kunnen negatieve effecten op de instandhoudings-doelstellingen van het Natura 2000-gebied hebben. Dit wordt 'externe werking' genoemd. Van negatieve effecten is sprake als, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, een habitattype verslechtert of soorten significant worden verstoord. Deze bescherming geldt alleen voor de habitattypen en soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Projecten en handelingen die de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied aantasten zijn in ieder geval vergunningplichtig op grond van artikel 19d Nbw.

Beschermde Natuurmonumenten

Bij de aanwijzing van Natura 2000-gebieden is het mogelijk dat (delen van) Beschermde Natuurmonumenten binnen de grenzen van het Natura 2000-gebied vallen. Indien dit het geval is houdt dit in dat, het betreffende aanwijzingsbesluit tot natuurmonument is komen te vervallen (artikel 15a, lid 2 Nbw). Echter, het voormalig beschermd natuurmonument is nog wel beschermd op grond van de doelstellingen ten aanzien van het behoud, herstel en de ontwikkeling van het natuurschoon of de natuurwetenschappelijke betekenis van het gebied zoals bepaald in het van rechtswege vervallen besluit (artikel 15a, lid 3 Nbw). Concreet betekent houdt dit in dat de status van Natuurmonument, na aanwijzing als Natura 2000-gebied, is komen te vervallen maar de doelstellingen niet.

Op grond van artikel 19j lid 1 hoeft niet te worden getoetst aan de doelstellingen van een (voormalig) beschermd natuurmonument. Er moet echter wel op grond van de goede ruimtelijke ordening en het zorgplichtartikel 19l Nbw, worden getoetst aan deze doelstellingen. Met andere woorden: er moet zicht zijn op de haalbaarheid van het plan. Indien het plan effecten kan hebben op het voormalig beschermd natuurmonument, moet worden beoordeeld of hiervoor een vergunning ex artikel 16 Nbw noodzakelijk is en of deze kan worden verleend. In dit artikel is namelijk bepaald dat het verboden is zonder vergunning projecten of andere handelingen te realiseren die schadelijk kunnen zijn voor het natuurschoon, voor de natuurwetenschappelijke betekenis van het beschermd natuurmonument of voor dieren of planten in het beschermd natuurmonument of die het beschermd natuurmonument ontsieren.

Ecologische Hoofdstructuur

Het voormalige ministerie van LNV heeft in 1990 de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS) geïntroduceerd. De EHS bestaat uit een netwerk van natuurgebieden. Het doel van de EHS is de instandhouding en ontwikkeling van deze natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. De EHS wordt beschermd via regelgeving onder de Wet ruimtelijke ordening.

Het in de Nota Ruimte vastgelegde rijksbeleid ten aanzien van de begrenzing en de bescherming van de EHS, is vertaald in regelgeving in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, dat per provincie is uitgewerkt in een provinciale ruimtelijke verordening. In de Verordening Ruimte (actualisering 2012) van de provincie Zuid-Holland zijn verplichtingen opgenomen voor bescherming van de EHS. Kort gezegd is hier geregeld dat (ruimtelijke) ingrepen in de EHS die de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS significant aantasten niet zijn toegestaan, tenzij:

  • Er sprake is van een groot openbaar belang, en;
  • Er geen reële alternatieven zijn, en;
  • De negatieve effecten zoveel mogelijk worden beperkt, en;
  • De overblijvende effecten worden gecompenseerd.

Dit is vastgelegd in het 'nee, tenzij'-regime uit de beleidsregel Compensatie Natuur, Recreatie en Landschap Zuid-Holland 2013 (hierna: compensatieregeling).

Om te kunnen bepalen of de wezenlijke kenmerken en waarden van een gebied significant worden aangetast, moet het bevoegd gezag (de gemeente) erop toezien dat hiernaar door de initiatiefnemer onderzoek wordt verricht. Gemeenten moeten het in de verordeningen en beleidsregel vastgelegde beschermingsregime voor de EHS verankeren in bestemmingsplannen en ook de naleving daarvan borgen bij het (verlenen van omgevingsvergunningen voor het) afwijken van ruimtelijke regels.

Overigens kan een gebied, naast een onderdeel zijn van de EHS, tegelijkertijd een Natura 2000-gebied zijn. Als er sprake zou zijn van tegenstrijdige vereisten, dan is het beschermingsregime Natura 2000 leidend.

4.10.1.2 Soortenbescherming

Soortenbescherming wordt gewaarborgd door de Flora- en faunawet (hierna: Ffw). De Ffw beschermt alle in het wild levende soorten. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in verschillende beschermingscategorieën. De beschermde diersoorten (vogels, vissen, zoogdieren, amfibieën, reptielen, insecten, ongewervelden, et cetera) en ongeveer 100 plantensoorten zijn te vinden in tabellen, die deel uitmaken van de Ffw. Daarnaast zijn alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen beschermd tijdens de broedperiode en zijn van een

aantal soorten de vaste rust- en verblijfplaatsen en functionele omgeving jaarrond beschermd.

Het uitgangspunt van de Ffw is dat alles wat schadelijk is voor beschermde soorten verboden is, zoals het verstoren, verontrusten, doden, vangen, plukken, vernielen, verwonden van soorten of het wegnemen, vernielen of verstoren van hun verblijfplaats. Van het verbod kan alleen onder bepaalde voorwaarden worden afgeweken. Voor álle activiteiten met een mogelijk effect op beschermde dier- en plantensoorten is toetsing aan de Ffw noodzakelijk. Activiteiten waarbij de verbodsbepalingen overtreden worden, dienen voorkomen te worden, bijvoorbeeld door het treffen van mitigerende maatregelen. Indien dit niet mogelijk is, dan is het uitvoeren van een dergelijke activiteit alléén toegestaan met een ontheffing van het Ministerie van EZ. Een mitigatieplan of ontheffing dient in het bezit te zijn voorafgaand aan de start van de uitvoeringsfase.

Naast de verbodsbepalingen staat in de Ffw dat voor alle in het wild levende planten- en dier-soorten de zogenaamde zorgplicht geldt. Deze zorgplicht houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk voorkomen moeten worden. De zorgplicht geldt voor iedereen en voor alle planten en dieren, beschermd of niet. Bij beschermde planten of dieren geldt de zorgplicht ook als er een ontheffing of vrijstelling is verleend.

4.10.2 Onderzoek

In maart 2015 is door IDDS flora- en faunaonderzoek uitgevoerd in het kader van de Flora- en faunawet, zie Bijlage 6 Flora en fauna onderzoek

4.10.2.1 Gebiedsbescherming

Uit de literatuurstudie blijkt dat het plangebied geen onderdeel vormt van een gebied dat als beschermd gebied is opgenomen in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Het dichtbij zijnde natura 2000 gebied Botshol ligt op ca. 4 kilometer van het plangebied. Het plangebied vormt eveneens geen onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS-gebieden grenzen echter wel direct aan de oost- en westzijde van het plangebied.

4.10.2.2 Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is een besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Flora- en faunawet (Ffw) niet optreden. Het verwijderen van opgaand groen, de grondwerkzaamheden en de bouwwerkzaamheden leiden tot verstoring van alle aanwezige soorten.

De Flora- en faunawet (Ffwet) is sinds 1 april 2002 van kracht. De wet regelt de bescherming van de in het wild levende planten en dieren in Nederland met het oog op de instandhouding van soorten. Dit betreft soorten die zijn aangemerkt als beschermd op basis van de Flora- en faunawet. Om de instandhouding van de beschermde soorten te waarborgen moeten negatieve effecten op de instandhouding worden voorkomen. Hiertoe zijn in de wet verschillende verbodsbepalingen geformuleerd. Overtreding van een verbodsbepaling is alleen toegestaan met een ontheffing op basis van de Flora- en faunawet (art. 75). Op 10 september 2004 is het 'Besluit houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet en enkele andere wijzigingen' in werking getreden. In dit besluit zijn de volgende drie categorieën opgenomen:

  • 4. categorie 1: bij activiteiten die te kwalificeren zijn als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen, geldt voor de soorten in deze categorie een vrijstelling voor artikel 8 t/m 12 van de Ffwet.

Er hoeft voor deze activiteiten geen ontheffing te worden aangevraagd;

  • 5. categorie 2: bij activiteiten die te kwalificeren zijn als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen, geldt voor de soorten in deze categorie een vrijstelling voor artikel 8 t/m 12 van de Ffwet, mits activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode. Deze gedragscode moet door een sector of ondernemer zelf worden opgesteld en ingediend voor goedkeuring. Is er geen goedgekeurde gedragscode aanwezig, dan dient ontheffing aangevraagd te worden;
  • 6. categorie 3: bij activiteiten die te kwalificeren zijn als ruimtelijke ontwikkelingen, geldt voor soorten in deze categorie geen vrijstelling. Ook niet op basis van een gedragscode. Hiervoor is een ontheffing nodig.

Ontheffingaanvragen op basis van categorie 1 en 2 worden getoetst aan het criterium 'doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort' (de zogenaamde lichte toets). Ontheffingaanvragen op basis van categorie 3 krijgen te maken met de 'uitgebreide toets'. Dit houdt in dat wordt getoetst op drie criteria, te weten 1) er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang, 2) er is geen alternatief en 3) doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort. Aan alle criteria moet worden voldaan.

Aangezien er op de locatie ingrepen (nieuwbouw) uitgevoerd worden zijn negatieve effecten op vaste rust- en verblijfsplaatsen van strikt beschermde soorten denkbaar.

Voor de uitvoering van de geplande ingreep is geen ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet benodigd. Wel is voor een aantal soortgroepen extra aandacht vereist. Dit wordt in de onderstaande tabel weergegeven.

Soort(groep)   Ingreep verstorend   Nader onderzoek   Besluit Minister noodzakelijk   Bijzonderheden en/of opmerkingen  
Vleermuizen   Nee   Nee   Nee   Aanbeveling is om lichtverstrooiing naar de omgeving toe zoveel mogelijk te beperken in de toekomstige situatie.  
Migrerende kleine fauna   Nee   Nee   Nee   Aanbeveling is om in de toekomstige situatie faunatunnels aan te brengen onder de aanvoerende weg richting de woonwijk.  
Broedvogels   Mogelijk   Nee   Nee   Rekening houden met het broedseizoen (zie ook onder toetsing aan de natuurwetgeving)  

4.9.2 Conclusie

Flora en fauna vormt geen belemmerend aspect voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.10 Archeologie en cultuurhistorie

Het archeologiebeleid in De Ronde Venen is mede vastgelegd in de Erfgoedverordening De Ronde Venen 2013 en is op 1 juni 2013 in werking getreden. Ter verbetering van het cultuurhistorisch beleid en tevens ter uitvoering van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is de nieuwe erfgoedverordening vastgesteld. De Archeologische Beleidskaart De Ronde Venen 2011 is hieraan gekoppeld: het archeologische beleid uit de kaart is in vrijwel de gehele gemeente geldend geworden.

Deze kaart, waarin ook Abcoude en Baambrugge zijn opgenomen, is in december 2011 gepubliceerd. Het plangebied is hierop aangegeven als gebied met lage verwachtingswaarde (buitengebieden). De vrijstellingsondergrens bedraagt 10.000 m2. De archeologische waarden van de betrokken locatie zijn naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate vastgesteld en de betrokken archeologische waarden worden naar oordeel van het bevoegd gezag niet geschaad, blijkens de onderbouwing ten aanzien van het bureauonderzoek in het bestemmingplan Westerheul IV:

Op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden staat het plangebied aangegeven als een gebied met zeer lage archeologische trefkans op archeologische vondsten. In dergelijke gebieden is er geen of weinig kans op het aantreffen van terrestische archeologische resten van voor het jaar 1500 na Christus. Het betreffen jonge mariene erosiegebieden die niet voor het jaar 1500 na Christus zijn bedijkt. Daarnaast hebben deze gebieden betrekking op bodems van droogmakerijen die bestaan uit wad- en onderwaterafzettingen. Hier zijn geen of nauwelijks terrestische vondsten zoals nederzettingen daterend voor het jaar 1500 na Christus te verwachten. Op basis van deze gegevens is er geen noodzaak tot nader archeologisch onderzoek. In dit kader kan derhalve worden geconcludeerd dat er geen belemmeringen aanwezig zijn voor de realisatie van de voorgenomen woningbouw.

4.11 Duurzaam bouwen

De gemeente De Ronde Venen is actief op het gebied van duurzame ontwikkeling en heeft voor het onderdeel duurzaam bouwen verschillende beleidsdocumenten vastgesteld, waarin ambities zijn opgenomen. Zo wordt gestreefd het energieverbruik omlaag te brengen door het toepassen van energiebesparende maatregelen. Ook is het van belang duurzame energie via voorzieningen op te wekken en aandacht te besteden aan het materiaal- en watergebruik.

In het Plan van Aanpak Klimaatbeleid 2008 – 2012 zijn onder andere ambities opgenomen voor de nieuwbouw van woningen en bedrijven. In dit plan van aanpak geeft de gemeente ook het doel weer om in 2020 minimaal 10% van het energieverbruik te dekken door duurzame energie. Dit plan van aanpak sluit aan bij de in 2006 opgestelde notitie 'Duurzaamheidsambitie voor projecten'. Tevens heeft deze gemeente een ambitieniveau vastgesteld, uitgedrukt in GPR Gebouw scores. Deze meet de energieprestatie n is een rekenmethode voor duurzaamheidsaspecten in een project.

Deze GPR-Gebouw is moderner en gebruiksvriendelijker dan de in het Bouwbesluit opgenomen rekenmethodes. Bij GPR-Gebouw worden ook meer aspecten meegenomen. In deze integrale rekenmodule wordt ingegaan op vijf thema's (Energie, Milieu, Gezondheid, Gebruikswaarde en Toekomstwaarde). Deze beleidsdocumenten geven tezamen de gemeentelijke ambities weer.

Om ervoor te zorgen dat bij nieuwbouw daadwerkelijk energiebesparing plaatsvindt en deze op duurzame wijze wordt ingericht, wordt vooral in de notitie 'Duurzaamheidsambitie voor projecten' ingegaan op de eisen die in dit kader van belang zijn. Deze eisen gelden voor zowel nieuwbouw als bestaande bouw. Bij projecten met meer dan 10 woningen is het in acht nemen van de eisen verplicht. Voor bestaande bouw én projecten met minder dan 10 woningen, wordt op basis van vrijwilligheid gewerkt. In dit verband is de communicatie richting de bewoners en gebruikers van belang. Op de wijze van communicatie is in de beleidsdocumenten verder ingegaan om ervoor te zorgen dat het belang van de (vrijwillige én verplichte) ambities voldoende onder de aandacht worden gebracht. Om de energieprestatie van een gebouw uit te drukken, wordt in het Bouwbesluit de Energieprestatiecoëfficiënt (EPC) gehanteerd. Hiermee wordt de energieprestatie van een gebouw uitgedrukt, namelijk hoe energiezuinig het gebouw is en wat het aandeel toegepaste duurzame energie is.

De gemeente hanteert een 10% scherpere EPC dan in het Bouwbesluit is vastgelegd.

4.12 Consequenties: wonen naast een bedrijventerrein

Vinkeveld grenst aan een bedrijventerrein, Voorbancken. Er komen in Vinkeveld dus woningen nabij dit bedrijventerrein te liggen. Op een dergelijk bedrijventerrein bevinden zich bedrijven die af en toe geluid produceren. Ze produceren volgens de officiële normen niet te veel geluid; dat is in het akoestisch onderzoek goed uitgezocht. Maar zij produceren soms wel geluiden die door mensen die daar gevoelig voor zijn, als hinderlijk kunnen worden ervaren.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is een ruimtelijk besluit, waarin de regels voor het gebruik en het bebouwen van gronden worden vastgelegd. In een bestemmingsplan wordt door middel van bestemmingen en aanvullende aanduidingen aangegeven op welke gronden welke functies toegestaan zijn en hoe deze gronden bebouwd mogen worden. Het bestemmingsplan is opgebouwd uit drie onderdelen: plantoelichting, plankaart en planregels. De toelichting verwoordt welke beleidskeuzes hebben geleid tot het vastleggen van de bestemmingen met bijbehorende regels. In de regels staan per bestemming de specifieke regels met betrekking tot bouwen en gebruik van de gronden.

De kaart geeft weer aan welke gronden welke bestemming is toegekend. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in 2008 heeft de standaardisering en digitalisering van bestemmingsplannen zijn intrede gedaan. Hiermee wordt beoogd de raadpleegbaarheid en uitwisselbaarheid van ruimtelijke plannen te vergroten. Met de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012 zijn de bepalingen voor de standaardisering en digitalisering vastgelegd. Een bestemmingsplan opgesteld volgens deze bepalingen is een digitaal bestand in GML-formaat, waarin geometrisch bepaalde planobjecten zijn vastgelegd. Technisch gezien is een bestemmingsplan zodoende een verzameling objecten (zoals bestemmingsvlakken), waaraan informatie (zoals ligging en naam) is gekoppeld.

Het bestemmingsplan kan geraadpleegd worden door middel van computersoftware, bijvoorbeeld via de internetpagina www.ruimtelijkeplannen.nl. Met de software kunnen verschillende kaarten van het bestemmingsplan opgeroepen worden. Er zijn zodoende meerdere verbeeldingen van één plan mogelijk. Door interactie met het kaartbeeld worden de regels van de betreffende bestemmingen weergegeven. Ook kan de toelichting worden opgeroepen. De toelichting is juridisch gezien echter niet bindend.

Dit hoofdstuk geeft een toelichting op de koppeling tussen de regels en de kaart. In de volgende paragraaf staat uitgelegd welke systematiek voor dit bestemmingsplan gehanteerd is en hoe de eigenschappen van het plangebied zich hebben vertaald in de toegekende bestemmingen. De paragraaf daarna geeft een korte toelichting per artikel van de planregels.

5.2 Plansystematiek

Functies

Voor de plansystematiek is uitgegaan van de bestaande situaties (vergund op basis van uitwerkingsplan '' Westerheul IV, fase 1a' en uitwerkingsplan 'Westerheul IV (Vinkeveld) in het plangebied. Dit betekent dat de hoofdstructuur van wegen, groen en water zoals is vastgelegd in de genoemde uitwerkingsplannen als uitgangspunt is genomen en is aangevuld.

Voor de woonvelden is gekozen om de systematiek van het uitwerkingsplan 'Westerheul IV (Vinkeveld)' als uitgangspunt te nemen. Deze gebieden hebben de bestemming woongebied gekregen, waarbij zowel wonen als onder andere verkeers- en verblijfsfuncites en groen toegestaan zijn.

Het gasverdeelstation is conserverend bestemd.

Bebouwing

Het type woning is leidend voor de omvang van woningen. Dat betekent dat per type de diepte van de woning is vastgelegd en er regels worden gegeven van de aan te houden afstand tot de zijdelingse bouwperceesgrenzen. Aanvullend mogen bijgebouwen worden gerealiseerd.

Begripsbepaling 'bouwperceel:en de bepaling van de maximum bebouwde oppervlakte

Het onderstaande helpt begrijpen hoe de bestemmingsplanregeling met betrekking tot de maximum bebouwde oppervlakte moet worden uitgelegd bij een situatie waarin er binnen een bestemmings(deel)vlak "Woongebied" (waarvoor één maximum bebouwde oppervlakte geldt) verschillende grondeigenaren zijn. Uit deze uitleg blijkt dat elke grondeigenaar op zijn of haar perceel moet voldoen aan dat maximum bebouwingspercentage, en daar niet overheen kan gaan: het oppervlak wordt genomen van het bouwperceel van die eigenaar zelf, en niet van het bestemmingsvlak waarin dat bouwperceel is gelegen.

Hiervoor zijn de volgende noties relevant:

Perceel: een stuk grond waarvoor één rechtsorde geldt, dat wil zeggen dezelfde eigenaar en hetzelfde eigendomsrecht.
Heeft iemand een stuk grond waarvoor hij voor een deel een ander eigendomsrecht heeft, bijvoorbeeld eigendom van het ene deel en vruchtgebruik van het andere deel, dan zijn dat twee percelen. Een kavel is als begrip niet hetzelfde als een perceel. Een perceel kan uit meer kavels bestaan. Het kan ook uit één kavel bestaan.
Bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond, waarop, ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten" (artikel 1.18 bouwperceel:van de regels van het bestemmingsplan).
Het is onjuist het woord "bouwperceel" in dit verband te vervangen door "bouwvlak". Bouwvlakken zijn niet per definitie afhankelijk van de eigendomssituatie, bouwpercelen wel.

Algemene bijgebouwenregeling

Onder bijgebouwen worden zowel aan- en uitbouwen als aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen gerekend. Op de voorzijde van het bouwperceel zijn geen bijgebouwen toegelaten. Dit geldt tot drie meter achter het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw. Voor erkers en entreeportalen kan hier vanaf geweken worden

Voor het bepalen van de maximale oppervlakte aan bijgebouwen wordt niet het gehele bouwperceel in aanmerking genomen. De zone aan de voorzijde en de oppervlakte van het hoofdgebouw worden niet meegerekend.

De maximale oppervlakte van bijgebouwen is afhankelijk van de omvang van het bouwperceel. Er wordt een onderscheid gemaakt in bouwpercelen die kleiner zijn dan 200 m² en bouwpercelen die groter zijn. Voor de kleinere bouwpercelen geldt dat niet meer dan 40% van het erf mag worden bebouwd, maar nooit meer dan 50 m² aan bijgebouwen mag worden gerealiseerd. Voor de bouwpercelen van 200 m² of groter geldt dat in elk geval niet meer dan 90 m² mag worden gerealiseerd. Verder geldt als maximum 50 m² plus 5% van het gedeelte van het bouwperceel groter is dan 200 m².

De goothoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan drie meter en de bouwhoogte niet meer dan vier meter.

Bouwhoogten

Voor de bouwhoogte is het bestemmingsplan Westerheul IV en het uitwerkingsplan 'Westerheul IV (Vinkeveld)' leidend. Dit betekent dat er aan de westkant een zone is opgenomen waar de bouwhoogte maximaal 17 meter is, aan de oost-, zuid- en noordrand een zone is opgenomen met een maximale bouwhoogte van 10 meter en in de rest van het plangebied een maximale bouwhoogte geld van 14 meter.

Voor de zone aan de zuidkant geldt dat er onder voorwaarden afgeweken mag worden van de maximale bouwhoogte tot 14 / 17 meter.

5.3 Indeling planregels

Het bestemmingsplan is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Hierin zijn regels opgenomen over onder andere de indeling van de planregels en de naamgeving van bestemmingen. De planregels kennen standaard vier hoofdstukken.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1: Begrippen

In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die genoemd worden in de planregels. Dit artikel voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.

Artikel 2: Wijze van meten

In dit artikel is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moeten worden. Evenals de begripsbepalingen voorkomen de bepalingen inzake de wijze van meten interpretatieverschillen bij de toepassing van de planregels.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3: Bedrijf - Nutsvoorziening

De kleine nutsvoorzieningen zijn niet specifiek bestemd en overal in het woongebied en groen toegestaan. Voor het gasverdeelstation is de bestemming ‘Bedrijf - Nutsvoorziening’ van toepassing. Gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd.

Artikel 4: Groen

De bestemming ‘Groen’ geldt voor de Brink en uitlopers, plantsoen langs de Voorbancken, bosschages en andere groenstroken. Het grootse groengebied ligt centraal in het plangebied en is de Brink. In de bestemming groen zijn onder andere ook speelvoorzieningen, fiets- en voetpaden, nutsvoorzieningen toegelaten. Voor het trapveld op de Brink is de aanduiding 'specifieke vorm van groen - speelterrein' opgenomen, om duidelijk te maken dat hier een speelterrein is voorzien.

Artikel 5 Verkeer

De Voorbancken heeft de bestemming ‘Verkeer’. De gronden zijn in hoofdzaak bestemd voor gebiedsontsluitingswegen.

Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming ‘Verkeer - Verblijfsgebied’ is van toepassing op de ontsluitingslus van Vinkeveld. Binnen deze bestemming mogen alleen bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd.

Artikel 7 Woongebied

Binnen de bestemming 'Woongebied' zijn grote bouwvlakken aangegeven waarbinnen de woningen gebouwd moeten worden. De bouwhoogte en nokhoogte zijn op de verbeelding aangegeven. Per woningtype is de diepte van de woning bepaald. Er mogen maximaal 35 wo / ha worden gerealiseerd. Dit komt neer op maximaal 210 woningen binnen het woongebied.

Artikel 8 Leiding - Gas

De dubbelbestemming Leiding - Gas is bedoeld voor een veiligheidszone ten behoeve van de gasleiding die door het plangebied loopt.

Artikel 9 Leiding - Water

De dubbelbestemming Leiding - Water is bedoeld voor een veiligheidszone ten behoeve van de waterleiding die door het plangebied loopt.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

Dit artikel geldt als flexibiliteitsbepaling. Er worden enkele gevallen genoemd, waarin in afwijking van de regels van het bestemmingsplan toch een omgevingsvergunning kan worden verleend. Het gaat om beperkte afwijkingen van de genoemde maten en het bouwen van nutsvoorzieningen.

Artikel 11 Anti-dubbeltelbepaling

De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het overgebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 12 Algemene bouwregels

In dit artikel staan algemene bouwregels, die in het gehele plangebied van toepassing zijn. Deze hebben betrekking op ondergeschikte bouwdelen en ondergronds bouwen.

Artikel 13 Algemene gebruiksregels

In dit artikel staan enkele gebruiksregels die van toepassing zijn in het gehele plangebied.

Artikel 14 Algemene wijzigingsregesl

Deze bevoegdheid heeft betrekking op het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en/of aanduidingen.

Artikel 15 Overige regels

In dit artikel is geregeld dat woningen in gebruik genomen kunnen worden als er voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

Dit artikel bevat regels die als doel hebben de rechtstoestand tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan vast te leggen. Het gaat hierbij specifiek om de rechtstoestand van bouwwerken die op het tijdstip van het ter visie leggen van dit ontwerpbestemmingsplan zijn gebouwd of nog gebouwd kunnen worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen en die afwijken van de regels van dit plan. Bij recht mogen deze bouwwerken niet worden vervangen, tenzij er sprake is geweest van calamiteiten. Vergroting is evenmin mogelijk, tenzij burgemeester en wethouders gemotiveerd afwijken van deze regel. Ook zijn overgangsregels opgenomen ten behoeve van het gebruik van de onbebouwde gronden en bouwwerken, voor zover dit gebruik op het tijdstip van rechtskracht verkrijgen van het bestemmingsplan afwijkt van dat plan. Voor zowel bouwwerken als gebruik van gronden en bouwwerken geldt voorts de uitzondering dat het overgangsrecht niet van toepassing is op een bouwwerk of gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan.

Artikel 17 Slotregel

De titelbepaling geeft de citeertitel van het plan aan: bestemmingsplan 'Vinkeveld'

Hoofdstuk 6 Overleg

Het ontwerpbestemmingsplan Vinkeveld heeft ter inzage gelegen bij de balie van de afdeling Omgevingszaken in het gemeentehuis en de Bibliotheek in Vinkeveen. Het was gelijktijdig digitaal te raadplegen op www.ruimtelijkeplannen.nl. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze op het ontwerp indienen bij het college van burgemeester en wethouders.

Er zijn geen zienswijzen ingediend op het ontwerp bestemmingsplan.

Gelijktijdig met deze inzageperiode heeft de gemeente het ontwerpbestemmingsplan in het kader van het vooroverleg conform artikel 3.1.1 Bro toegezonden aan instanties, waaronder de Provincie Utrecht en de waterbeheerder.

De provincie Utrecht heeft aangegeven geen aanleiding te zien om opmerkingen te plaatsen in het kader van het provinciaal belang zoals dat is opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening, Provincie Utrecht 2013.

Waternet een zienswijze heeft ingediend in verband met het onderwerp watercompensatie. De inhoud en beantwoording van deze zienswijze is te vinden in de zienswijzennota die behoort bij het raadsvoorstel over de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

De economische uitvoerbaarheid van dit uitwerkingsplan kan worden weergegeven aan de hand van:

7.1 Exploitatieplanplicht en verplichting tot kostenverhaal

De Wet ruimtelijke ordening voorziet in een verplichting tot het verhaal van gemeentelijke kosten. Dat kan op publiekrechtelijke grondslag: via een exploitatieplan dat gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd dient te worden. Ook kan het gemeentelijke kostenverhaal geregeld worden via een anterieure overeenkomst over grondexploitatie met de initiatiefnemer / ontwikkelaar, zoals bedoeld in artikel 6.24 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De reikwijdte van de exploitatieplanplicht en het daaruit voortvloeiende kostenverhaal, volgt uit de omschrijving van “bouwplannen” in de zin van de Grondexploitatiewet die wordt gegeven in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Wanneer de gemeente zelf eigenaar is van de gronden, dan is het (separaat) verhalen van kosten op anderen niet nodig. De kosten worden dan gedekt door de verkoop van bouwrijpe grond. De in dat kader gesloten overeenkomsten gelden ook als anterieure overeenkomsten over grondexploitatie.

Nieuwe ontwikkelingen en bestaande situaties (nieuw)

Het bestemmingsplan 'Vinkeveld' bevat nieuwe ontwikkelingen (met “bouwplannen” in de zin van de

Grondexploitatiewet), en bestaande situaties (vergund op basis van uitwerkingsplan '' Westerheul IV, fase 1a' en uitwerkingsplan 'Westerheul IV (Vinkeveld)'. De kosten voor nieuwe ontwikkelingen en bestaande situaties (nieuw) zijn opgenomen in de grondexploitatie Westerheul IV. Het kostenverhaal is geregeld via de gemeentelijke gronduitgifte.

Bestaande situaties (oud)

Binnen het plangebied staat een gasverdeelstation. Deze bestaande situatie is conserverend bestemd in dit bestemmingsplan. Het bestemmingsplan valt derhalve met betrekking tot deze locatie niet onder de reikwijdte van de Grondexploitatiewet.

7.2 Financiële haalbaarheid van het project

De financiële haalbaarheid van het project Vinkeveld, en in het bijzonder van de uitvoeringsfase die hoort bij dit bestemmingsplan, is gewaarborgd in de grondexploitatie Westerheul IV.