direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Reigersborg Zuid V
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0498.BPRBZV-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

De gemeente Drechterland wil ruimte bieden voor het ontwikkelen van woon- en recreatieruimte bij Hoogkarspel. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in bouwmogelijkheden voor woningen en in de realisering van een bospark als afronding van de westelijke uitbreidingen van Hoogkarspel. Verwacht wordt dat de woningvraag in het noordelijke deel van de gemeente zich vooral richt op de hoofdplaats Hoogkarspel. Voor deze ontwikkeling is een beeldkwaliteitsplan opgesteld zoals opgenomen in Bijlage 2.

In het plangebied geldt het oude bestemmingsplan 'Landelijk gebied 1974', dat een agrarische bestemming toekent aan het gebied. Om de geplande woningbouw met bospark mogelijk te maken is het nodig een nieuw bestemmingsplan voor deze locatie op te stellen. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

Locatie

Het plangebied ligt tussen de bebouwing van de Streekweg, de bestaande dorpsrand en het spoor. In onderstaande figuur is de planlocatie afgebeeld. De verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan geeft de exacte contouren weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0498.BPRBZV-VG01_0001.png"

Figuur 1. De planlocatie van de te realiseren woningbouw en bospark

Leeswijzer

Voorliggend plan gaat in op het proces voorafgaand aan dit bestemmingsplan. Tevens vormt het de verantwoording van het plan in inhoudelijke zin.

Een en ander is terug te vinden in de volgende hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 2 geeft een schets van de bestaande situatie van de betreffende percelen en de directe omgeving.
  • Hoofdstuk 3 geeft een beknopte weergave van de voorgeschiedenis en het keuzeproces om tot het huidige plan te komen.
  • Hoofdstuk 4, gaat in op het concrete planvoornemen, de stedenbouwkundige randvoorwaarden en beeldkwaliteit.
  • Hoofdstuk 5 gaat in op de beleidsachtergronden.
  • Hoofdstuk 6 behandelt de planologische randvoorwaarden, zoals ecologie en luchtkwaliteit.
  • Hoofdstuk 7 geeft de juridische achtergronden bij het plan.
  • Hoofdstuk 8 bevat een beknopte uitleg over de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Kern Hoogkarspel

De kern Hoogkarspel wordt door de Streekweg, de Nieuweweg en de Sluisweg in vier kwadranten gedeeld. Deze kwadrantenstructuur is kenmerkend voor Hoogkarspel. Binnen deze globale structuur van de kern ligt het centrum van Hoogkarspel op de T-kruising van twee linten: de Streekweg en de Nieuweweg. De eerste bebouwing ontstond langs deze linten. Deze lintwegen hebben beide gemengde functies. De linten van de Streekweg en de Nieuweweg ontmoeten elkaar bij het Raadhuisplein, in het hart van het dorp. Hier vindt men de belangrijkste winkelvoorzieningen en gebouwen, waaronder de kerk, de watertoren en het raadhuis. De lintbebouwing bepaalt ondanks de veel grotere oppervlakte van de omringende woonbuurten nog steeds grotendeels het beeld van Hoogkarspel. Gezien over de hele lengte van de historische linten valt de afwisseling in de bebouwing op. Naast architectonische afwisseling, is er ook een grote stedenbouwkundige variatie wat betreft kavelbreedte en rooilijn. De lintbebouwing aan de Streekweg gaat in het oosten naadloos over in die van Lutjebroek en in het westen in die van Westwoud. Het zuidwestelijke deel van Hoogkarspel krijgt in de jaren ‘50 van de vorige eeuw de eerste aanzet. Ten oosten van de Nieuweweg wordt een woonbuurt ontwikkeld met een aantal voorzieningen. Hoogkarspel wordt over de weg ontsloten door de Westfrisiaweg en via het spoor vanwege de ligging aan de spoorlijn Hoorn - Enkhuizen.

2.2 Plangebied

In de huidige situatie van het plangebied is sprake van een open agrarisch gebied aan de rand van het dorp Hoogkarspel. De vroegere ontginningsstructuur met een verkaveling, die een zekere gerichtheid heeft, is nog aanwezig, zij het dat de maaswijdte tussen de verkavelingssloten ruimer is geworden dan deze oorspronkelijk was. Het plangebied is gelegen achter het oorspronkelijke bebouwingslint van Hoogkarspel, aan de zuidwestzijde van het dorp. Dit lint is de ruimtelijke structuurdrager en basis voor de daarmee samenhangende opstrekkende verkaveling.

Hoofdstuk 3 Voorgeschiedenis en proces

De gemeente heeft al aan het einde van de vorige eeuw plannen gemaakt voor de groei van Hoogkarspel. In de structuurvisie Reigersborg 'een doorkijk naar de ontwikkeling van een woongebied aan de westflank van Hoogkarspel' (Khandekar, 1999) werden de hoofdlijnen voor de invulling weergegeven. Een keuze voor uitleg aan de westzijde tussen de wegverbinding aan de noordkant en het spoor aan de zuidkant lag voor de hand. Dit omdat Hoogkarspel aan de oostzijde relatief nabij de kern Stedebroec gelegen is en een groene scheg tussen de beide woonplaatsen belangrijk werd gevonden.

In de structuurvisie Reigersborg 1999 werd een gelede en gefaseerde ontwikkeling voorgestaan. Inmiddels zijn alle voorgaande fases van Reigersborg uitgevoerd en ontwikkeld. Uitgangspunt van de structuurvisie Reigersborg 1999 was de waardering van de kleine schaal en het gevarieerde beeld van de Streekweg enerzijds en de kwaliteit van het open landschap aan de westkant van Hoogkarspel anderzijds. Tussen Reigersborg Noord (tussen Streekweg en N505) en Zuid (tussen Streekweg en spoorlijn) wordt de zelfstandigheid van de Streekweg gehandhaafd en zoveel mogelijk benadrukt. Daarnaast was uitgangspunt dat een geleidelijke overgang zou ontstaan van woningbouw naar landschap. De positionering van de Westfrisiaweg is daarbij in de huidige situatie van belang. Deze legt een nieuwe grens aan de westzijde van het dorp. Het realiseren van Reigersborg Zuid V is het afbouwen van Hoogkarspel aan deze zijde. Tussen Reigersborg Zuid V en de Westfrisiaweg, vindt een geleidelijke overgang van kern naar buitengebied plaats. Onderdeel van deze afronding is de realisering van een bospark. Dit bospark wordt mede opgericht om wandel en andere recreatiemogelijkheden te bieden aan bewoners van Hoogkarspel. Bij de vormgeving van het bospark zijn bewoners vanuit Hoogkarspel betrokken. In een aantal sessies hebben zij mee bepaald hoe de groene afronding van Reigersborg Zuid V er uit gaat zien.

Bij het voorliggende bestemmingsplan hoort een beeldkwaliteitsplan. Op basis van voorlopers van dit beeldkwaliteitsplan is de behoefte gepeild aan verschillende typen bebouwing. Deze peiling is mede van invloed geweest op de uiteindelijke vormgeving van het beeldkwaliteitsplan.

Hoofdstuk 4 Planvoornemen

4.1 Ruimtelijke uitgangspunten

Bij het concept voor de woonuitbreiding Reigersborg Zuid V is het allereerst van belang dat een goede overgang wordt gemaakt van stedelijk naar landelijk gebied. Reigersborg Zuid V speelt daar een belangrijke rol in. De woonomgeving wordt groener, bebouwingsdichtheden nemen van oost naar west af. Als afsluiting van de Reigersborgen wordt een bosparkzone gerealiseerd.

Het tweede uitgangspunt is dat in afstemming op de landschappelijke onderlegger en de opzet van de nieuwbouw gebouwd wordt binnen de opstrekkende verkavelings- en slotenstructuur. Woningbouw vindt plaats binnen een water- en groenstructuur waarbij het groene karakter in westelijke richting toeneemt.

Behalve afstemming op het landschap, vindt ook afstemming plaats met de opzet van de aangrenzende woonbuurten. In deze woonbuurten is een as opgenomen die een relatie legt met het hart van Hoogkarspel en de daar gelegen watertoren.

Aan de dorpsas zijn bijzondere gebouwen gelegd. Bebouwing die een afwijkende vorm of opzet heeft en een duidelijke oriëntatie op deze as. Ook in Reigersborg Zuid V is dit het uitgangspunt. Figuur 2 laat de verkavelingsschets zien (d.d. 20-12-2018).

afbeelding "i_NL.IMRO.0498.BPRBZV-VG01_0002.jpg"

Figuur 2. Verkavelingsschets d.d. 20-12-2018

Hoofdstuk 5 Beleidsachtergronden

5.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13 maart 2012 is de 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte" (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw, integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • Vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland.
  • Verbeteren van de bereikbaarheid.
  • Zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap worden bij de provincies en gemeenten neergelegd. Hiervoor wordt de ladder voor duurzame verstedelijking gehanteerd. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen.

Het planvoornemen valt niet direct onder één van de rijksdoelen. De beoogde woningbouw leidt tot verstedelijking in het landelijk gebied. Ter onderbouwing is de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. Het planvoornemen is niet in strijd met de uitgangspunten uit de SVIR.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro, 30 december 2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd. De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de kaders die het Barro heeft gesteld.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Per 1 oktober 2012 is deze Ladder als motiveringseis in artikel 3.1.6 tweede en derde lid van het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Per 1 juli 2017 is de Ladder aangepast, waarbij een nieuwe vereenvoudigde laddersystematiek geldt. De Ladder is een instrument waarmee vraag en aanbod van stedelijke functies goed op elkaar afgestemd worden om zo de ruimte in stedelijke gebieden optimaal te benutten.

De Ladder moet worden doorlopen voor plannen waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. De aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving bepaalt of er sprake is van een (nieuwe) stedelijke ontwikkeling. Dit bestemmingsplan biedt ruimte voor de bouw van 130 nieuwe woningen. Hiermee is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Het Bureau Stedelijke Planning heeft aan de hand van de ladder voor duurzame verstedelijking de behoefte aan de nieuwe woningen in Hoogkarspel onderbouwd. Deze onderbouwing is vastgelegd in het rapport 'Onderbouwing Ladder voor duurzame verstedelijking Reigersborg Zuid V' van het Bureau Stedelijke Planning. Dit rapport is als Bijlage 3 in het voorliggende bestemmingsplan opgenomen.

BEHOEFTE AAN DE ONTWIKKELING

Voor de komende tien jaar wordt in de gemeente Drechterland een aanzienlijke toename verwacht van het aantal huishoudens van ongeveer 10%. Het aantal huishoudens in de gemeente Drechterland groeit in de periode 2017-2027 met 780. Voor de gehele woningmarktregio bedraagt de groei 6.490 extra huishoudens. Dit komt neer op een jaarlijkse woningbehoefte van circa 650 woningen (Onderbouwing Ladder voor duurzame verstedelijking Reigersborg Zuid V).

De verwachte huishoudensgroei is 780 in de gemeente Drechterland. De harde plancapaciteit binnen de gemeente Drechterland is 290. Daarmee bestaat er nog een kwantitatieve behoefte aan 490 woningen in de gemeente Drechterland. Voor de geplande woningontwikkeling op Reigersborg Zuid V is op basis van de vereisten van de Ladder in kwantitatief opzicht ruim voldoende behoefte.

Voor alle woningtypen en segmenten bestaat kwalitatieve ruimte in (centrum)dorpse woonmilieus binnen de woningmarktregio. Er is Ladderruimte voor zowel koop- als huurwoningen. Deze ruimte is voldoende om de woningen in Reigersborg Zuid V zowel in de vorm van grondgebonden woningen, als in de vorm van appartementen te realiseren. Ook voor zowel sociale huur als vrijesectorhuur is voldoende ruimte. Daarmee is in kwalitatief opzicht ook voldoende ruimte voor koopwoningen en huurwoningen.

BUITEN BESTAAND STEDELIJK GEBIED

De voorziene uitbreiding van bestaand stedelijk gebied betekent dat voor Reigersborg Zuid V een motivering voor het bouwen buiten bestaand stedelijk gebied noodzakelijk is. In de Onderbouwing Ladder voor duurzame verstedelijking Reigersborg Zuid V is deze motivering gegeven (Bijlage 3). De combinatie van een (centrum)dorps woonmilieu met veel voorzieningen, maar met landelijke kwaliteiten en binnen het bereik van de stad maakt deze locatie uniek. Elders in bestaand bebouwd gebied zijn de mogelijkheden voor ontwikkelingen op deze schaal zeer beperkt. Daarmee bestaat de behoefte om woningbouw buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk te maken.

5.2 Provinciaal beleid

Structuurvisie Noord-Holland 2040
Op 21 juni 2010 hebben de Provinciale Staten de Structuurvisie Noord-Holland 2040 vastgesteld. Hierin zet de provincie haar visie op de (ruimtelijke) ontwikkeling van Noord-Holland uiteen. Daarbij omschrijft de provincie ook het beeld van Noord-Holland in 2040.

In de visie maakt de provincie de keuze om vooral in bestaand stedelijk gebied ontwikkelingen mogelijk te maken. Hiermee zet de provincie in op het behouden en versterken van het open landelijk gebied. Voor het bouwen buiten het bestaand stedelijk gebied moeten verdere afspraken gemaakt worden met de provincie.

Provinciale Ruimtelijke Verordening
Per 1 mei 2018 is de nieuwe Provinciale Ruimtelijke Verordening van de provincie Noord-Holland in werking getreden. Hierin zijn de provinciale belangen zoals opgenomen in de Structuurvisie Noord-Holland 2040 uitgewerkt in algemene regels.

Door middel van het Beeldkwaliteitsplan behorende bij deze ontwikkeling wordt inhoud gegeven aan de regels voor ruimtelijke kwaliteit. Dit beeldkwaliteitsplan voorziet in de motivering van de ruimtelijke ontwikkeling, in lijn met de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie. In de hiernavolgende tekst wordt nader ingegaan op de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie.

Leidraad Landschap en Cultuurhistorie
De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018 is door Gedeputeerde Staten vastgesteld op 10 april 2018. De Leidraad 2018 is in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) verankerd in artikel 15 (ruimtelijke kwaliteitseis). In dit beleidskader is door de provincie aangegeven welke landschappelijke en cultuurhistorische elementen overwogen moeten worden bij (ruimtelijke) ontwikkelingen en uitgangspunt kunnen zijn voor plannen. Ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied zijn alleen mogelijk indien de Leidraad daarbij wordt toegepast. Die ruimtelijke ontwikkelingen betreffen bijvoorbeeld nieuwe bebouwing, uitbreiding van agrarische bedrijven, infrastructuur of vormen van energieopwekking.

Noord-Holland is onderverdeeld in 20 landschappelijke eenheden, de zogenaamde ensembles, en 10 provinciale structuren, zoals de Westfriese Omringdijk, de Stelling van Amsterdam en (agrarische) erven. Elk ensemble en elke structuur biedt een beschrijving van de ontstaansgeschiedenis, van de dynamiek en van de belangrijkste drie kernwaarden: landschappelijke karakteristiek, openheid en ruimtebeleving, en ruimtelijke dragers.

Bij het inpassen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied moet rekening worden gehouden met de ambities en ontwikkelprincipes die staan beschreven bij de afzonderlijke ensembles en structuren.

Het plangebied ligt in het ensemble West-Friesland Oost, en is een oud zeekleilandschap. De oorsprong van dit landschap ligt in de invloed die de zee jarenlang uitoefende. Omdat het gebied is ontgonnen als veengebied, kent het ook de ruimtelijke karakteristieken van een veengebied. Het staat bekend om de langgerekte lintdorpen, een regelmatige opstrekkende verkaveling en veel sloten, vaarten en tochten.

Het planvoornemen sluit aan bij het bestaande landschap. Het plan past binnen de provinciale beleidskader. Voor meer informatie over de wijze waarop rekening is gehouden met het landschap en cultuurhistorie, wordt verwezen naar Bijlage 2 het beeldkwaliteitsplan.

5.3 Regionale afstemming

Regionale Woonvisie West-Friesland

Samen met het Regionaal Actieprogramma (RAP) uit 2011 wordt door de Westfriese gemeenten uitvoering gegeven aan realistische doelen die in de regio opgepakt worden om de woningmarkt (meer) toekomstbestendig te maken en te behouden. De Regionale Woonvisie West-Friesland 2017-2027 brengt de actuele situatie van de woningmarkt in beeld en geeft het beleid voor de korte termijn (tot 2020) en de middellange termijn (tot 2030) op hoofdlijnen aan. De Woonvisie benoemt welke richting de Westfriese gemeenten met de woningmarkt op willen en waar rekening mee gehouden moet worden.

De Westfriese Woonvisie zet in op de volgende speerpunten:

  • Bestaande voorraad: kwaliteit en aantrekkelijkheid op peil houden en uitbouwen.
  • Vitale kernen: richten op kansrijke producten en locaties.
  • Nieuwbouw: vooral inzetten op onderscheidende en complementaire producten.
  • Scheiden wonen en zorg: langer zelfstandig wonen bevorderen.
  • Flexibel kader: houvast voor de regio en ruimte voor marktinitiatieven.

De regio wil dat de woningmarkt positief onderscheidend is ten opzichte van andere regio's. Daarom wordt ingezet op versterking van het Westfriese woonklimaat en het ondersteunen van unieke en kwalitatief hoogwaardige projecten.

Op regionaal niveau wordt voor nieuwbouwplannen een afwegingskader gehanteerd. Het doel hiervan is de speerpunten van de regionale woonvisie te vertalen in plannen en dit als instrument te gebruiken in gesprekken met initiatiefnemers. Het afwegingskader vormt de basis voor de woningbouwprogrammering.

Het plan is niet strijdig met de speerpunten uit de regionale woonvisie.

Regionale afstemming woningbouwplannen

Het woningbouwplan Reigersborg Zuid V is ter afstemming voorgelegd in het portefeuillehoudersoverleg VVRE van de Westfriese gemeenten. Geconcludeerd is dat de woningbouwplannen voor Reigersborg Zuid V passen in de regionale kwalitatieve en kwantitatieve behoefte en passen binnen de ambities van de Westfriese gemeenten.

5.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie landschap gemeente Drechterland
De gemeente heeft op 23 mei 2011 de Structuurvisie Landschap vastgesteld. De structuurvisie biedt de beleidskaders ten aanzien van het landschap in de gemeente Drechterland en geeft kaders voor ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente Drechterland.

Het plangebied voor de woningbouw Reigersborg Zuid V is op de visiekaart aangeduid als “vernieuwen”. Het deelgebied vernieuwen bestaat uit gebieden die een ontwikkelings- of veranderingsopgave toegewezen hebben gekregen.

Het plangebied ligt ingesloten tussen de dorpsrand en de destijds geprojecteerde route van de Westfrisiaweg met een groengebied daartussen. De bedoeling is dat hier een bijzonder woongebied ontstaat waarbij ook landschapsbouw plaatsvindt. Met de beoogde structuur van het woongebied en het afrondende bospark wordt hieraan inhoud gegeven. Aangekondigd wordt dat hier een zelfstandig beeldkwaliteitsplan voor zal worden gemaakt. Het beeldkwaliteitsplan dat bij dit bestemmingsplan hoort is hier de uitwerking van.

De plannen die in het voorliggende bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt sluiten goed aan op de gemeentelijke structuurvisie Landschap.

Woonvisie Drechterland 2012-2020

De Woonvisie van de gemeente Drechterland is vastgesteld op 28 januari 2013. In de visie wordt geconstateerd dat er in de periode 2010-2020 een toename van het aantal huishoudens in Drechterland zal zijn van 650-700 huishoudens. Deze stijging is voor het grootste gedeelte toe te rekenen aan een toename van de eenpersoonshuishoudens. Het grootste deel daarvan bestaat uit 65+'ers. Echter er wordt ook geconstateerd dat ouderen vaak nog grote woningen bewonen en deze maar mondjesmaat verkopen, mede vanwege de (destijds) teruggelopen woningprijzen en de wens van veel ouderen om zo lang mogelijk in de eigen woning te blijven wonen. Om deze reden wordt in de planperiode van de woonvisie ook vraag verwacht naar eengezinswoningen. De nadruk van de vraag zal liggen bij de kernen Hoogkarspel en Venhuizen; de kernen die over de meeste voorzieningen beschikken, en op het woonmilieu "Centrum - Dorps".

De gemeente geeft in haar woonvisie aan dat ze in haar beleid voorrang geeft aan binnenstedelijk boven buitenstedelijk en dat de woningbouw verandert van grootschalig naar kleinschalig. De gemeente zal minder bouwen dan in het verleden en meer flexibel en vraaggericht te werk gaan. Inmiddels is duidelijk dat de woningvraag zich zodanig ontwikkelt dat woningbouw in uitleggebieden nodig blijkt naast de beperkte binnenstedelijke mogelijkheden die er zijn (zie ook Bijlage 3).

Welstandsnota

Als uitwerking van de Welstandsnota is een Beeldkwaliteitsplan uitgewerkt voor de bouwfase (Bijlage 2). Het beeldkwaliteitskader voorziet in de voorwaarde die de Provincie Noord-Holland stelt in de Provinciale Ruimtelijke Verordening ten aanzien van de bijzondere aandacht voor ruimtelijke kwaliteit bij verstedelijking buiten het bestaand bebouwd gebied. Het beeldkwaliteitsplan zal vastgesteld worden door de gemeenteraad en worden gebruikt als uitgangspunt bij de welstandtoetsing.

Hoofdstuk 6 Planologische randvoorwaarden

6.1 Ecologie

Wettelijk kader

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht. In deze wet is zowel de bescherming van de flora- en faunasoorten vastgelegd, alsook de bescherming van specifieke natuurgebieden (Natura 2000-gebieden). De Wnb vervangt onder andere de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998, waarin voorheen respectievelijk de soortenbescherming en de gebiedsbescherming was geregeld. Naast de Wet natuurbescherming zijn ook de provinciale structuurvisie en verordening relevant voor de gebiedsbescherming. Hierin is onder meer het behoud en de ontwikkeling van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voorheen EHS) geregeld.

Toetsing

Om de uitvoerbaarheid van onderhavig plan te toetsen, is in september 2016 een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Vanwege de geldigheid was een actualisatie van een oriënterend onderzoek noodzakelijk. Daarom is het plangebied ten behoeve van de nieuwe inventarisatie op 27 juni 2019 opnieuw bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs. Het doel hiervan is om (opnieuw) na te gaan of een vooronderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming of een analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. De rapportage van het geactualiseerde onderzoek is raadpleegbaar in de bijlagen bij deze toelichting (Bijlage 4).

SOORTENBESCHERMING

Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat aanvullend onderzoek naar kleine marterachtigen in het kader van de Wnb noodzakelijk is. Aan de hand van het nader onderzoek is bepaald of het aanvragen van een ontheffing van de Wnb nodig is (Bijlage 5). Het plangebied bevat geschikt habitat voor kleine marterachtigen, maar de aanwezigheid van de soorten (bunzing, wezel en hermelijn) is uit te sluiten. Er is afdoende onderzoek uitgevoerd, in een geschikte periode, en daarbij zijn geen marterachtigen waargenomen op de wildcamera´s en geen sporen gevonden tijdens de bezoeken. Het is niet uit te sluiten dat het terrein een enkele maal gebruikt wordt om te foerageren of als doorloop, maar het betreft zeker geen essentieel leefgebied. Aangezien het terrein niet als essentieel leefgebied bestempeld wordt voor marterachtigen is er hiervoor geen ontheffing nodig.

In verband met de soortbescherming van de Wnb is het nodig om bij de planning van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen van vogels. Daarnaast wordt geadviseerd om vestiging van rugstreeppad tijdens de aanlegfase te voorkomen. Ook is het noodzakelijk om rekening te houden met de mogelijke betekenis van watergangen als vliegroute voor vleermuizen. Door voldoende ruime bruggen en duikers, en door het voorkomen van lichtuitstraling richting de watergangen is dit te voorkomen.

GEBIEDSBESCHERMING

In het kader van het voorliggende bestemmingsplan is de depositie van stikstof ten gevolge van de bouw van de woonbuurt berekend. De depositie van stikstof in Natura 2000-gebieden ten gevolge van de emissie van NOx en NH3 van deze ontwikkeling alsmede van het verkeer van en naar de locatie is berekend met programmapakket Aerius. Een notitie van de Aerius-berekening is raadpleegbaar in de bijlagen bij de toelichting (Bijlage 6).

De berekening met Aerius genereert een "leeg" rapport voor zowel de aanleg- als de gebruiksfase, waarin wordt geconstateerd dat er geen natuurgebieden zijn met een overschrijding van een projectbijdrage van meer dan 0,00 mol/ha/jaar. Uit de berekeningen met eigen rekenpunten blijkt verder dat de projectbijdrage op het meest nabij gelegen verzuringsgevoelige Natura 2000-gebieden, het IJsselmeer en het Markemeer & IJmeer, zowel tijdens de aanlegfase als de gebruiksfase 0,00 mol/ha/jaar bedraagt.

Gezien de terreinomstandigheden, de afstand tot beschermde gebieden, de inrichting van het tussenliggend gebied en de aard van de ontwikkeling, kunnen met betrekking tot het voorgenomen project negatieve effecten op Natura 2000-gebieden, het NNN, bos- en natuurgebieden en weidevogel- en akkervogelleefgebieden worden uitgesloten.

Deze inventarisatie geeft geen aanleiding voor een voortoets in het kader van de Wnb en is niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.

Conclusie

Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie was gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van de ontwikkeling een nog onvoldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan. Nader onderzoek naar kleine marterachtigen was vereist om tot een goed beeld van de natuurwaarden te komen. Het nader onderzoek in het kader van de Wnb heeft aangetoond dat geen negatieve effecten op deze soorten zijn te verwachten en dat hiervoor geen ontheffing nodig is.

De ontwikkelingen hebben geen negatief effect op verblijfplaatsen en het foerageergebied van vleermuizen. Wel kan de watergang aan de oostzijde van het plangebied in gebruik zijn als vliegroute voor vleermuizen. Met de uitvoering van de plannen wordt op 2 plaatsen langs deze watergang een verbinding aangelegd naar de woonwijk ten oosten van het plangebied. Meervleermuizen kunnen een brug passeren als deze minstens 1,5 m boven het wateroppervlak ligt (Limpens et al., 2004 ). Indien de oeververbindingen hieraan voldoen en als geen verlichting wordt geplaatst die lichtuitstraling op het wateroppervlak van de watergang veroorzaakt, kan een negatief effect op een vliegroute worden uitgesloten. In de regels van de bestemming 'Water' is dan ook bepaald dat doorvaarthoogte van bruggen, duikers en andere overspanningen of overkluizingen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten minste 1,50 m zal bedragen. Daarnaast is in de woonbestemmingen en bestemming Verkeer en Verblijf bepaald dat geen verlichtingsarmaturen aan gebouwen en/of overkappingen mogen worden geplaatst alsmede geen overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van verlichting(-sarmaturen) mogen worden gebouwd, indien deze verlichting(-sarmaturen) lichtuitstraling op het wateroppervlak van de aan deze bestemming grenzende watergang(en) veroorzaakt.

Een nadere analyse in het kader van de gebiedenbescherming van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet noodzakelijk. Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Wnb nodig. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.

Geacht wordt dat met het genoemde aanvullende onderzoek en de beschreven maatregelen het aspect ecologie de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat.

6.2 Archeologie en cultuurhistorie

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

6.2.1 Archeologie

Inventariserend veldonderzoek en proefsleuvenonderzoek

Binnen het plangebied zijn in 2007 een archeologisch inventariserend veldonderzoek en een vervolgonderzoek met proefsleuven uitgevoerd, waaruit blijkt dat binnen het plangebied een of meerdere nederzettingen uit de Midden- en Late Bronstijd aanwezig zijn. Bijna het gehele plangebied heeft daarom een hoge waarde voor vindplaatsen uit de Midden- en Late Bronstijd. In november 2018 is door Archeologie West-Friesland een nieuw archeologisch advies uitgebracht op basis van het meest recente stedenbouwkundig plan (Bijlage 7).

Naar aanleiding van het proefsleuvenonderzoek is geconcludeerd dat de archeologische resten bij voorkeur in situ (in de bodem) moeten worden bewaard. Indien dit niet mogelijk is, dient het gehele plangebied vlakdekkend te worden opgegraven. Het advies uit dit rapport is vertaald naar de concept-beleidskaart van de gemeente Drechterland met een vrijstellingsgrens van 100 m2, waardoor behoud in situ wordt gestimuleerd. Ophoging van de maailveldhoogte is een voorgestelde maatregel om het op te graven areaal te minimaliseren (figuur 3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0498.BPRBZV-VG01_0003.png"

Figuur 3. Bodemverstorende werkzaamheden bij peil -1,40 m t.o.v. NAP

Om duurzaam behoud van archeologische waarden te borgen wordt in het bestemmingsplan een dubbelbestemming Waarde-Archeologie opgenomen. Door archeologie-vriendelijk in te richten kan duurzaam behoud in grote delen van het plangebied worden bewerkstelligd. Randvoorwaarden zijn opgesteld en vastgelegd in een Plan van Aanpak.

Het plangebied herbergt een nederzettingsareaal uit de Midden en Late Bronstijd. Randvoorwaarden zijn opgesteld ten aan zien van:

  • 1. Bouwrijp maken;
  • 2. Ondergrondse infrastructuur;
  • 3. Bovengrondse infrastructuur;
  • 4. Groenvoorzieningen en waterpartijen;
  • 5. Bouwwerken (toetsen palenplan, etc);
  • 6. Het voorkomen van 'versnippering' van het bodemarchief.

Opgravingen en vrijgave oostelijk deel van plangebied

Voor het plan zijn inmiddels de locaties voor de bebouwing bekend. In samenspraak met de dienst Archeologie West-Friesland is gekeken op welke wijze het archeologische vervolgonderzoek ingepast wordt. Ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' zijn opgravingen uitgevoerd. De opgraving heeft plaatsgevonden van 12 augustus t/m 17 september 2019. Aan de hand van de resultaten van de opgravingen is een vrijgavedocument voor archeologie opgesteld (Bijlage 8). De in het Plan van Aanpak aangegeven veldstrategie heeft goed uitgewerkt. In totaal is 18.604 m2 opgegraven. Het oostelijke deel van het plangebied Reigersborg Zuid V is vrijgegeven van verder archeologisch onderzoek. Ter plaatse van het bospark blijft de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' gehandhaafd om duurzaam behoud van de aanwezige waarden te bewerkstelligen. De bij het bestemmingsplan behorende verbeelding is naar aanleiding van deze uitkomsten aangepast.

6.2.2 Cultuurhistorie

De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018 is een provinciale handreiking voor het inpassen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landschap, zoals bebouwing, agrarische bedrijven, infrastructuur of vormen van energieopwekking. De Leidraad geeft gebiedsgerichte én ontwikkelingsgerichte beschrijvingen en biedt zo toepasbare informatie over de manier waarop ruimtelijke ontwikkelingen kunnen bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving.

Bij het inpassen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied moet rekening worden gehouden met de ambities en ontwikkelprincipes die staan beschreven bij de afzonderlijke ensembles en structuren. De projectlocatie is gelegen in het ensemble West-Friesland Oost en is een zeer oud zeekleilandschap dat duidelijke karakteristieken heeft van een veenontginningsgebied. Kenmerkend zijn de lange linten en de opstrekkende kavels haaks op de linten. De linten waar Hoogkarspel deel van uit maakt, tussen Hoorn en Enkhuizen, zijn voor een groot deel verstedelijkt. De linten, waterlopen, het spoor en de wegen zijn van oudsher de dragers voor de ruimtelijke ontwikkelingen. Het behouden van deze structuren vormt een belangrijke basis voor een aantrekkelijk (woon)landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0498.BPRBZV-VG01_0004.png"

Figuur 4. Ontwikkelingsprincipes voor de linten tussen Hoorn en Enkhuizen (bron: Leidraad Landschap & Cultuurhistorie 2018)

Met de realisatie van de woningen wordt geen wijziging in de structuur van de percelen aangebracht. De herkenbaarheid van de linten en de opstrekkende verkaveling blijft behouden. Het voornemen is niet in strijd met de ambities en ontwikkelprincipes in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie en vormt geen belemmering voor dit aspect.

6.3 Milieuhinder bedrijven

Op grond van de Wet milieubeheer zijn bedrijven en instellingen verplicht te voldoen aan de eisen van een AMvB, dan wel een milieuvergunning te hebben voor de exploitatie van het bedrijf, waarbij rekening gehouden dient te worden met de omliggende woonbebouwing. Door middel van de milieuwet- en regelgeving wordt (milieu)hinder in woongebieden zoveel mogelijk voorkomen.

De richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten uit de geactualiseerde publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt hiervoor gehanteerd. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en hindergevoelige objecten, zoals woningen, om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken.

Er dient te worden aangetoond dat het plan buiten de invloedssfeer van bedrijvigheid en voorzieningen in de nabije omgeving valt. Tevens dient te worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor dergelijke nabijgelegen functies. De nieuwe ontwikkeling vormt vanuit het plangebied geen belemmering voor nabijgelegen bedrijvigheid.

In de omgeving van het plangebied zijn verschillende bedrijven aanwezig. Aan de Streekweg 103 zit een goederenwegvervoerbedrijf met een bedrijfsvloeroppervlak van >1000 m2. Dit valt onder milieucategorie 3.2, waarvoor geldt dat de grootste afstand tussen het bedrijf en geluidsgevoelige objecten ten minste 100 meter moet bedragen. De afstand tussen het dit bedrijf en de meest dichtbijgelegen woning zoals deze is geschetst in het plan is groter dan 100 meter. Aan de afstandnorm wordt voldaan.

Aan de Streekweg 113a, ten noorden van het projectgebied, is een is een autoschade- en spuitbedrijf gevestigd. Op basis van de VNG-publicatie kan deze activiteit worden ingedeeld in het bedrijfstype 'handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven' en 'autospuitinrichtingen'. De milieucategorieën behorende bij deze activiteiten zijn respectievelijk categorie 2 en categorie 3.1. Hiervoor geldt de grootste richtafstand van 50 meter voor het aspect geur. Aan deze richtafstand kan ruimschoots worden voldaan.

Daarmee valt het plan buiten de invloedssfeer van bedrijven en vormt het aspect milieuhinder geen belemmering voor de ontwikkeling.

6.4 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) is erop gericht om geluidhinder vanwege onder meer wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid. Voorliggend bestemmingsplan maakt de nieuwbouw van woningen mogelijk. Daarom dient er een toetsing plaats te vinden aan de eisen uit de Wet geluidhinder. Van industrielawaai is in de omgeving van het plangebied geen sprake. Er is om die reden alleen gekeken naar de geluidsbelasting vanwege wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Voor het wegverkeerslawaai is de geldende norm 48 dB; voor spoorweglawaai bedraagt deze 55 dB. De resultaten van het akoestisch onderzoek zijn beschreven in Bijlage 9.

6.4.1 Wegverkeerslawaai

De Wgh richt zich wat betreft wegverkeerslawaai op de zogenaamde (onderzoeks)zoneplichtige wegen. In principe zijn alle wegen zoneplichtig behalve:

  • wegen die deel uitmaken van een woonerf (art. 74.2a);
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt (art. 74. 2b).

De zonebreedte is afhankelijk van de ligging van de weg, binnen of buiten de bebouwde kom, en is afhankelijk van het aantal rijstroken of sporen. De zone strekt zich uit vanaf de as van de weg tot de vermelde breedte aan weerszijden van de weg. Daarnaast behoort de ruimte boven en onder de weg ook tot de zone.

De in de nabijheid van het plangebied gelegen N307 heeft een maximum snelheid van 100 km/uur en is gelegen in buitenstedelijk gebied. Deze weg kent derhalve een zone van 400 m. De te realiseren geluidsgevoelige woningen liggen binnen de zone van deze weg en er is daarom akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn beschreven in Bijlage 9.

Uit de berekeningen blijkt dat de geluidsbelasting van de locatie voldoet aan de eisen van de Wet geluidhinder wat betreft wegverkeerslawaai.

6.4.2 Spoorweglawaai

Ook iedere spoorweg heeft een zone waarbinnen de geluidsbelasting op geluidsgevoelige objecten moet worden onderzocht. Direct grenzend aan de zuidzijde van het plangebied ligt de spoorweg Hoorn - Enkhuizen. De spoorweg heeft ter plekke een geluidszone die 200 m breed is. Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen de geluidszone waarvoor de geluidsbelasting moet worden bepaald op de geluidsgevoelige objecten, in dit geval woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0498.BPRBZV-VG01_0005.png"

Figuur 5. De geluidsbelastingcontouren op 1,5 m

afbeelding "i_NL.IMRO.0498.BPRBZV-VG01_0006.png"

Figuur 6. De geluidsbelastingcontouren op 5 m

De geluidsbelasting vanwege het spoorweglawaai is voor een aantal gevels hoger dan de wettelijke voorkeurswaarde van 55 dB (Bijlage 10). De gemeente kan in zo'n situatie een hogere waarde tot ten hoogste 68 dB vaststellen. Conform het beleid van de gemeente kan er pas een hogere waarde worden verleend als voldaan wordt aan de hoofdcriteria uit het Besluit geluidhinder. De in dit besluit gestelde voorwaarden hebben betrekking op het onvoldoende doeltreffend zijn van de mogelijke bron- en overdrachtsmaatregelen, dan wel op het ontmoeten van overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke of financiële aard. Het oprichten van een geluidsscherm is in de dorpse situatie van Hoogkarspel niet gewenst. Ook bij de belendende uitbreiding Reigersborg Zuid IV is niet voor een dergelijke oplossing gekozen.

Er zal een hogere waarde moeten worden aangevraagd, waarbij eventueel gevelmaatregelen nodig zijn. Mogelijk zijn wel geluidsisolerende maatregelen aan de betreffende gevels van de geluidgevoelige bebouwing nodig, teneinde te voldoen aan de maximale binnenwaarde van 33 dB. Aanvullend akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting op de voorgevels van de woningen die boven de voorkeurswaarde van 55 dB liggen is noodzakelijk. Dit aanvullende onderzoek naar spoorweglawaai is opgenomen in Bijlage 9. Uitgaande van de gegevens van het geluidregister (januari 2019) blijkt uit de berekening dat 12 van de betreffende woningen een geluidsbelasting kennen van meer dan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 55 dB. Het betreft hier een maximale geluidbelasting van afgerond 64 dB. Hier dient bij de beoordeling van het bouwplan aan te worden getoetst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0498.BPRBZV-VG01_0007.png"

Figuur 7. Waarneempunten spoor en onderstaande tabel met de geluidbelasting op de waarneempunten in dB spoorweglawaai

afbeelding "i_NL.IMRO.0498.BPRBZV-VG01_0008.png"

6.4.3 Conclusie

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting van de locatie voldoet aan de eisen van de Wet geluidhinder wat betreft wegverkeerslawaai.

Uit de berekeningen blijkt verder dat de geluidsbelasting van de locatie deels een te hoge geluidsbelasting kent vanwege het spoorweglawaai, een geluidsbelasting die echter niet hoger is dan de maximale ontheffingswaarde van 68 dB. De maximale geluidsbelasting bedraagt 64 dB.

Om de realisatie van deze woningen mogelijk te maken dient het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Drechterland een hogere waarde te verlenen met betrekking tot spoorweglawaai. Gemotiveerd is waarom maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied niet mogelijk zijn. Het college van Burgemeester en Wethouder heeft het besluit genomen om een hogere grenswaarde vast te stellen. Het betrokken besluit heeft synchroon aan de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan ter visie gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend tegen dit besluit. Hiermee wordt het plan uitvoerbaar geacht.

6.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van risico's voor de woon- en leefomgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG of aardgas. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen.

De provincie Noord-Holland heeft de zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Hierop is onder andere informatie over risico's van ongevallen met gevaarlijke stoffen opgenomen. Op de kaart is ook informatie over risicogevoelige gebouwen opgenomen. Omdat het plangebied zich gedeeltelijk bevindt binnen het invloedsgebied van de hogedruk aardgasleidingen en de N307 Westfrisiaweg (waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt), is aanvullend onderzoek naar de externe veiligheid uitgevoerd door het bureau AVIV. Het aanvullende onderzoek naar de externe veiligheidsaspecten van het plan is als bijlage opgenomen in dit bestemmingsplan (Bijlage 11).

afbeelding "i_NL.IMRO.0498.BPRBZV-VG01_0009.png"

Figuur 8. Weergave van de externe risicobronnen in en nabij het plangebied

Aardgasleidingen

Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen het invloedsgebied van drie hogedruk aardgasleidingen. In de bovenstaande figuur zijn de gasleidingen als zwarte lijnen aangegeven. Ter plaatse van de gasleidingen is de bestemming 'Leiding - Gas' opgenomen in het geldende bestemmingsplan. Sinds 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van kracht [6]. Hieronder is kort de toetsing aan de grenswaarde van het plaatsgebonden risico en de oriëntatiewaarde van het groepsrisico geschetst.

PLAATSGEBONDEN RISICO:

Ter plaatse van het plangebied is er geen sprake van een PR 10-6-contour. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering voor de realisatie van het plan.

GROEPSRISICO:

Er is geen sprake van een groepsrisico rondom de aardgasleidingen W-573-01 en W-573-09. Het groepsrisico van aardgasleiding W-573-05 is meer dan 1000 keer kleiner dan de oriëntatiewaarde en wijzigt niet in de toekomstige situatie. Dit betekent dat volstaan kan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Tabel 1: Groepsrisico als factor ten opzichte van de oriëntatiewaarde

Aardgasleiding   Huidig   Toekomstig  
W-573-01   0   0  
W-573-05   < 0.001   < 0.001  
W-573-09   0   0  

afbeelding "i_NL.IMRO.0498.BPRBZV-VG01_0010.png"

Figuur 9. Het invloedsgebied van de aardgasleidingen

Wegtransport N307

Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen het invloedsgebied van de nieuwe wegroute Westfrisiaweg (N307) waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

PLAATSGEBONDEN RISICO:

Voor wat betreft het plaatsgebonden risico heeft de Westfrisiaweg geen PR 10-6-contour, omdat deze zich buiten de bebouwde kom bevindt en het aantal GF3 transporten per jaar lager is dan 500 (maximaal 300). Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van woningen op deze locatie.

GROEPSRISICO:

Voor de bepaling van het groepsrisico blijkt uit het onderzoeksrapport van AVIV dat het niet aannemelijk is dat er stoffen uit de categorieën LT3, GT4 of GT5 worden vervoerd. Het aantal GF3-transporten is minder dan de drempelwaarde en het plangebied ligt op een afstand groter dan 200 m vanaf de N307. Dit betekent dat de grens van 10% van de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden. De verantwoording van het groepsrisico kan achterwege blijven.

Advies Veiligheidsregio Noord-Holland Noord

SCENARIO'S

Voor de (beperkte) verantwoording van het groepsrisico zijn de volgende scenario’s relevant:

  • Fakkelbrand vanwege het transport van brandbare gassen en -vloeistoffen.
  • BLEVE vanwege het transport van brandbare gassen.
  • Fakkelbrand hogedruk aardgastransportleiding.

Fakkelbrand transport LPG:

Een fakkelbrand wordt veroorzaakt doordat na een botsing een afsluiter afbreekt van de LPG-tank. Hierdoor stroomt LPG uit en ontsteekt direct. Er ontstaat een fakkel die blijft branden tot de tank leeg is. Het effect van een fakkelbrand is hittestraling. Dit effect kan slachtoffers, schade en brand in de omgeving veroorzaken. Personen buiten kunnen tot op een afstand van 135 m brandwonden krijgen.

BLEVE (kokende vloeistof-gasexpansie-explosie):

LPG tankwagens zijn voorzien van een hittewerende bekleding. De bekleding vertraagt het ontstaan van een warme BLEVE. Bij een externe brand zorgt de bekleding ervoor dat het ten minste 75 minuten duurt voordat een warme BLEVE kan plaatsvinden. Hierdoor is er meer tijd om de brand te bestrijden, zodat een warme BLEVE voorkomen kan worden.

Een koude BLEVE kan veroorzaakt worden door een externe beschadiging, bijvoorbeeld een botsing. Hierdoor scheurt de tank open. LPG komt vrij en ontsteekt direct. Er ontstaat een vuurbal en een drukgolf. De effecten van een koude BLEVE zijn hittestraling, overdruk en scherfwerking. Tot op een afstand van 130 m kan nog ruitbreuk optreden.

Bouwkundige schade kan dichterbij groot zijn. Tot een afstand van circa 200 m kunnen objecten in brand raken. Personen buiten kunnen tot op een afstand van 330 m brandwonden krijgen.

Fakkelbrand hogedruk aardgastransportleiding:

Vanwege (graaf)werkzaamheden ontstaat een breuk in een hogedruk aardgasleiding. Het aardgas stroomt onder hoge druk uit. Het brandbare gas ontsteekt waardoor een fakkelbrand optreedt. De effecten van een fakkelbrand zijn hittestraling en rook. Hierdoor kunnen slachtoffers, schade en brand in de omgeving ontstaan.

Direct na de breuk is het uitstroomdebiet en daarmee de omvang van de fakkel het grootst. Het uitstroomdebiet loopt binnen enkele minuten na de breuk terug totdat een stabiel uitstroomdebiet wordt bereikt. Dit stabiele uitstroomdebiet blijft aanwezig totdat de leidingbeheerder het getroffen leidingdeel met afsluiters inblokt.

Maatgevend scenario:

Meest bepalend voor het plangebied zijn de effecten van een fakkelbrand hogedruk aardgastransportleiding.

HET TOEGEVOEGD GEVOLG DOOR HET PLAN

Het plan zorgt voor een toename van personen gedurende de dag- en nachtperiode.

ZELFREDZAAMHEID

De mate van zelfredzaamheid is mede bepalend voor de omvang van de hulpverlening tijdens een ramp of een zwaar ongeval. Bij zelfredzaamheid gaat het om de ‘vermogens en handelingen van burgers om incidenten, en de nasleep ervan, zelfstandig dan wel met behulp van anderen zoveel mogelijk te voorkomen en/of te beheersen’.

Belangrijk aspect hierbij is, dat zij zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar zonder daadwerkelijke hulp van de hulpverleningsdiensten, bijvoorbeeld door vluchten of schuilen. Voor de beoordeling van de zelfredzaamheid van de aanwezige personen, is gekeken naar de volgende aspecten:

  • zelfredzaam vermogen;
  • schuilen en vluchten;
  • alarmeren bevolking.

Zelfredzaam vermogen

Verwacht wordt dat de aanwezige personen in het invloedsgebied, in het plangebied, vergelijkbaar zelfredzaam zijn met de doorsnede van de Nederlandse samenleving.

Schuilen en vluchten

Afhankelijk van de situatie en de inrichting van de omgeving kan het handelingsperspectief verschillen. Woningen bieden een mogelijkheid om te schuilen. Voor personen binnen, dichtbij de bron (daar waar gebouwen ontbranden) is het handelingsperspectief ontruimen en vluchten.

BESTRIJDBAARHEID

Voor de beoordeling van de bestrijdbaarheid is gekeken naar de volgende aspecten:

  • Opkomsttijden;
  • Bereikbaarheid van het plangebied;
  • bluswatervoorziening;
  • mogelijkheden voor bronbestrijding;
  • capaciteit hulpverlening.

Opkomsttijden:

De opkomsttijden van de brandweer liggen onder de normtijden zoals die zijn gesteld in de Zorgnorm. In de avond/weekend/nacht situatie doet de brandweer er ongeveer 6 minuten over om ter plaatse te komen. In de dag situatie is dit ongeveer 8. Voor een woonfunctie geldt een opkomsttijd van 8 minuten op basis van de Zorgnorm.

Bereikbaarheid van het plangebied

Het plangebied is in voldoende mate tweezijdig bereikbaar zodat de brandweer eventueel optredende effecten kan bestrijden.

Bluswatervoorziening:

Het plangebied is beoordeeld op de aanwezigheid en de beschikbaarheid van bluswatervoorzieningen. Hieruit blijkt dat de primaire bluswaterwinning nog bepaald moet worden. Secundair bluswater is aanwezig in de vorm van open water.

Mogelijkheden voor bronbestrijding:

Mogelijkheden voor bronbestrijding bij een fakkelbrand zijn niet aanwezig. Die effectafstand kan niet beïnvloed worden. De bestrijding richt zich op het helpen van hen in nood en het blussen van secundaire branden.

Maximale gevolgen voor personen

Het scenario fakkelbrand zorgt op deze afstand mogelijk voor dodelijke slachtoffers. Personen kunnen namelijk buiten zijn en het is reëel dat personen binnen eveneens in gevaar komen. Daarom heeft de VRNHN een inschatting gemaakt in aantallen personen die door dit plan voor de rampenbestrijding van invloed zijn.

Een ervaringsgetal dat veelal gehanteerd wordt is dat overdag 10% van de populatie op enig moment buiten is. Onderstaand is gerekend met het ‘ervaringsgetal’ van 10%, voor aanwezigheid buiten gedurende de dag en met 1%, voor aanwezigheid buiten gedurende de nacht, maar het besef is belangrijk dat grote afwijkingen mogelijk zijn. De aantallen zijn afgerond.

Huidige situatie (99% letaal):

  • geen personen buiten in de periode ‘nacht’
  • 1 persoon buiten in de periode ‘dag’

Nieuwe situatie (99% letaal):

  • 1 persoon buiten gedurende de periode ‘nacht’.
  • 4 personen buiten gedurende de periode ‘dag’;

MAATREGELEN

Bij een explosie of brand gaat het vooral om de constructie van het gebouw en de toegepaste materialen. Moeilijk brandbare materialen en het beperken van glasoppervlak aan de zijde van de risicobron verhoogt het beschermingsniveau van het gebouw. Ook een andere indeling van het plangebied, waarbij de woningen op een grotere afstand van de risicobron staan, verhoogt het beschermingsniveau.

Conclusie

De voorgenomen woningbouw wordt niet belemmerd door externe risico's. Bij het plaatsgebonden risico en groepsrisico van zowel de N307 als de aardgasleidingen worden de drempelwaarden niet overschreden. Binnen 4 m vanaf de gasleiding zijn geen bouwwerken toegestaan. Middels een dubbelbestemming 'Leiding - gas' is dit in de regels en verbeelding vastgelegd.

6.6 Verkeer en luchtkwaliteit

6.6.1 Verkeer

Het plan voorziet in de mogelijkheid om tot 130 woningen te realiseren. Deze woningen genereren verkeer. Daarom is het nodig om aandacht te schenken aan de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid in het plangebied en de omgeving. Voor het berekenen van de extra verkeersgeneratie kan gebruik gemaakt worden van de publicatie van het CROW 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (2012). De vraag naar parkeerplaatsen en de omvang van de verkeersgeneratie wordt bepaald door:

  • de locatie van een functie
  • het aanbod en de kwaliteit van alternatieve vervoerswijzen.

Hoogkarspel kan op basis van de cijfers van het CBS over de omgevingsadressendichtheid getypeerd worden als 'niet stedelijk'. Daarnaast worden de kencijfers onderscheiden naar stedelijke zone. Het plangebied kan beschouwd worden als 'rest bebouwde kom'.

Aan de hand van de CROW publicatie 381 "Toekomstbestendig parkeren" uit december 2018 is berekend dat het plan ongeveer 956 ritten per etmaal genereert. Hierbij is de verkavelingsschets als mogelijke invulling van het plangebied als uitgangspunt genomen. De berekening hiervan is weergegeven in onderstaande tabel.

Verkeersgeneratie per etmaal          
aantal   type woning   ritten per woning   ritten totaal  
    min   max   gemiddeld    
9   rijwoningen sociale huur   5.2   6.0   5.6   50.4  
11   levensloopbestendige woningen   5.2   6.0   5.6   61.6  
14   appartementen duur   7.0   7.8   7.4   103.6  
34   2-onder-1-kap-woningen   7.4   8.2   7.8   265.2  
39   vrijstaande koopwoningen   7.8   8.6   8.2   319.8  
18   rijwoningen koop, tussen/hoek   7.0   7.8   7.4   133.2  
3   bijzondere woonvorm   7.0   7.8   7.4   22.2  
128   totaal         956  

Verkeersafwikkeling

Er zijn twee mogelijkheden voorzien om het plangebied te ontsluiten. De eerste ontsluiting betreft het aansluiten op de Streekweg. Deze weg kent een breedte van ongeveer 6 m en de maximumsnelheid bedraagt 50 km/uur. De verkeersintensiteit bedraagt ongeveer 3.114 motorvoertuigen per weekdag en is daarmee vrij druk. Het percentage vrachtverkeer is met 3% gering. Deze cijfers zijn gebaseerd op elektronische verkeerstellingen die in december 2013 zijn uitgevoerd (Bijlage 12). In de andere fases van Reigersborg is ook op vergelijkbare wijze een ontsluiting gemaakt naar de Streekweg.

De verkeersintensiteit zal toenemen, maar indien al het verkeer wat de buurt genereert gebruik maakt van deze aansluiting ontstaan er naar verwachting geen problemen wat betreft de verkeersafwikkeling. Wel verdient het aanbeveling om de nieuwe buurt van een tweede ontsluiting te voorzien, met name vanuit het oogpunt van calamiteiten. Deze ontsluiting zou in voorkomende gevallen door hulpdiensten kunnen worden gebruikt. Deze ontsluiting wordt voorzien tussen Reigersborg Zuid V en Reigersborg Zuid IV en zal voor al het verkeer toegankelijk zijn.

Verkeersveiligheid

De te ontwikkelen buurt zal ingericht worden als 30 km/uur gebied. Als vuistregel voor maximale verkeersintensiteiten in een 30 km/uur gebied, waarbij geen voorzieningen zijn getroffen voor voetgangers, kan 1.000 tot 1.500 mvt/etmaal aangehouden worden. Na de realisatie van het maximale aantal van 130 woningen zullen deze verkeersintensiteiten niet bereikt worden.

Voor de ontsluiting met de Streekweg wordt het kruispunt Streekweg / Tolweg heringericht zodat een inritconstructie kan worden gerealiseerd. Op deze manier is er meteen een duidelijke overgang tussen de 30 km/uur zone en de maximale snelheid van 50 km/uur op de Streekweg.

6.6.2 Luchtkwaliteit

Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven op grond van de Wet milieubeheer (Wm) niet te worden getoetst aan de geldende grenswaarden. Een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) wordt als nibm beschouwd. Van een dergelijke verslechtering van de luchtkwaliteit is sprake wanneer een ruimtelijk plan tot een toename van meer dan 1.610 auto's (bij 100% autoverkeer) dan wel 130 vrachtwagens (bij 100% vrachtverkeer) per weekdagetmaal leidt (grenswaarden 2018). Kenniscentrum InfoMil vermeldt op hun website dat als de luchtkwaliteit aan de PM10 normen voldoet, dit ook geldt voor de PM2,5 normen. Op grond hiervan is toetsing aan de grenswaarden voor PM2,5 niet nodig, als aan de PM10 normen wordt voldaan.

Aan de hand van de NIBM-tool kan berekend worden wat het effect is van het planvoornemen. Onderstaande figuur geeft de uitkomsten hiervan weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0498.BPRBZV-VG01_0011.jpg"

Figuur 10. Worst-case berekening bijdrage van extra verkeer op de luchtkwaliteit

De bijdrage van de extra verkeersbewegingen als gevolg van het plan is niet in betekenende mate op de luchtkwaliteit. Er is geen nader onderzoek nodig en het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het plan.

6.7 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming (Wbb) van toepassing, waarin is geregeld dat als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen er sprake is van een saneringsgeval.

Voorgeschiedenis

Op de locatie achter Streekweg 88 is in augustus 2007 voor een deel van het plangebied verkennend (water)bodemonderzoek uitgevoerd door Landview BV Bodemonderzoek (Bijlage 13). In één mengmonster van de bovengrond is een lichte verontreiniging met minerale olie geconstateerd. In de overige mengmonsters van de boven- en ondergrond zijn geen verontreinigingen met de onderzochte stoffen aangetroffen. In 3 grondwatermonsters zijn lichte verontreinigingen met arseen en cadmium geconstateerd. In de overige grondwatermonsters zijn geen verontreinigingen met de onderzochte stoffen aangetroffen. De hypothese dat geen bodemverontreiniging aanwezig is, wordt in het onderzoek niet geheel bevestigd.

De aangetroffen verontreinigingen zijn echter dusdanig gering of verklaarbaar uit omgevingsfactoren, dat voor het instellen van een vervolgonderzoek geen aanleiding wordt gezien. Voor het gebied dat onderzocht is bestaan, op grond van de resultaten van dit onderzoek, geen risico's voor de volksgezondheid of de ecologie bij elk beoogd gebruik. Echter, het onderzoek is destijds niet uitgevoerd op alle gronden die nu voor de woningbouw beoogd worden en het onderzoek is niet meer actueel.

Naast het verkennend bodemonderzoek is ook een asbest-in-bodem onderzoek uitgevoerd in 2011 (Verkennend onderzoek asbest-in-bodem conform NEN 5707, Streekweg 106 te Hoogkarspel, Bijlage 14). Uit de asbest in bodemanalyses is gebleken, dat in géén van de 12 geanalyseerde grondmonsters uit de toplaag van 0,0-0,25 m-mv asbest is aangetoond. De bodem dient op basis van analytisch onderzoek derhalve als ‘asbestvrij’ te worden beschouwd.

Actualisatie bodemonderzoek

Omdat nog niet een volledig en actueel beeld is ontstaan van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem in het gehele plangebied, is in november 2018 door Landview Bodemonderzoek een nieuw verkennend bodemonderzoek uitgevoerd naar de mogelijke aanwezigheid van bodemverontreiniging op de locatie. Daarnaast is tijdens de actualisatie een verkennend waterbodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. De rapportage van deze actualisatie van het bodemonderzoek is als Bijlage 15 opgenomen.

In grond op de locatie zijn hooguit licht verhoogde gehalten aan verschillende OCB’s , kwik, zink, minerale olie en/ of som PAK geconstateerd. In de grond uit boringen ter plaatse van de gedempte sloten is geen bodemvreemd materiaal waargenomen. De aangetroffen lichte verhogingen zijn dusdanig gering en verklaarbaar uit omgevingsfactoren, dat voor het instellen van een vervolgonderzoek geen aanleiding wordt gezien. Op de locatie bestaan, op grond van de resultaten van dit onderzoek, geen risico's voor de volksgezondheid of de ecologie bij het beoogde gebruik, wonen met tuin.

Tijdens de uitvoering van het onderzoek in november 2018 bleek dat een deel van de locatie duidelijk lager ligt (mogelijk een voormalig bassin of iets dergelijks). Het is volledig begroeid met riet en het grondwater staat dermate hoog dat dit deel van de locatie niet begaanbaar was (moerasgebied). Daarom zijn deze gronden ter plaatse van en rondom het moerasgebied dermate begaanbaar gemaakt dat er een aanvullend onderzoek kon worden uitgevoerd. Het aanvullende onderzoek (rapportage in Bijlage 16) is in januari-februari 2019 uitgevoerd. De hypothese dat in de grond licht verhoogde gehalten verontreinigde stoffen aanwezig zijn, wordt in het onderzoek bevestigd. Ook hier zijn de aangetroffen verhoogde gehalten dusdanig gering en verklaarbaar uit omgevingsfactoren, dat voor het instellen van een vervolgonderzoek geen aanleiding wordt gezien.

De Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord heeft op basis van het actuele uitgevoerde bodemonderzoeken een advies uitgebracht. De RUD geeft ook aan dat de aangetroffen lichte verontreinigingen geen belemmering vormen voor de verdere ontwikkeling van het gebied. Aangeraden wordt om de plaatselijke puinhoudende grond bij voorkeur niet toe te passen ter plaatse van woningen of tuinen. Vrijkomende grond die niet binnen de projectgrens kan worden toegepast kan afgevoerd worden naar een grondbank.

Conclusie

Op basis van het verrichte bodemonderzoek mag worden verondersteld dat de bodem in het plangebied geschikt is voor het beoogde gebruik. Voor het aspect bodemkwaliteit wordt het plan uitvoerbaar geacht.

6.8 Water

Het Besluit ruimtelijke ordening verplicht de initiatiefnemer tot het overwegen van de belangen van de waterbeheerder in het plan of project. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). In het kader hiervan is voor het plan op 7 februari 2018 een watertoets uitgevoerd. Vanwege de grote toename aan verhard oppervlak door de uitvoering van het plan en de zonering van de primaire waterloop aan de zuidzijde van het plangebied, dient de normale watertoetsprocedure te worden doorlopen en is overleg met het hoogheemraadschap vereist.

Bij een verhardingstoename van meer dan 2000 m2 berekent het hoogheemraadschap aan de hand van diverse plangebiedkenmerken een specifiek compensatiepercentage. Een dusdanige toename van het verharde oppervlak kan negatieve gevolgen voor het watersysteem hebben. Bijvoorbeeld doordat het hemelwater versneld afstroomt en direct in de afvoer terecht komt. Compensatie in de vorm van waterberging of infiltratie is noodzakelijk om deze negatieve effecten op te heffen. In het planvoornemen is daarmee rekening gehouden door de toekomstige realisatie van voldoende watercompensatie. Binnen het plangebied is hiervoor voldoende ruimte gereserveerd.

Tussen de gemeente Drechterland en het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft reeds overleg plaatsgevonden over het ontwerp van Reigersborg Zuid V. Op 25 maart 2019 heeft het HHNK een advies gegeven op het plan (Bijlage 17). Hieronder worden de besproken uitgangspunten samengevat.

Voor de locatie is op basis van gebiedspecifieke parameters een compensatiepercentage van 18% berekend. Daarbij wordt een oppervlak van 2.155 m2 aan water gedempt, dat één op één gecompenseerd moet worden. In het stedenbouwkundig plan is de watercompensatie ingepast.

Binnen het plangebied is geen sprake van activiteiten die ervoor kunnen zorgen dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het hemelwater kan dus als schoon worden beschouwd. Het is daarom niet doelmatig om het af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinrichting (rwzi). Het HHNK adviseert daarom een gescheiden stelsel aan te leggen. Hiermee wordt in de planuitwerking rekening gehouden.

Tot slot wordt ook geadviseerd om met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen, zoals koper, lood en zink, bij de bouw zoveel mogelijk te voorkomen. Ook dit wordt in de uitvoering van het plan meegenomen.

Conclusie

Het advies van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier wordt voldoende bij het plan betrokken. In de uitwerking van het plan zijn de uitgangspunten van het HNNK toegepast. Hiermee wordt het planvoornemen wat betreft het omgevingsaspect water uitvoerbaar geacht.

6.9 Duurzaamheid

Duurzaamheid van een gebied of in relatie tot een ruimtelijke ontwikkeling kan tot uitdrukking komen in de thema's: kwaliteit van de leefomgeving, water, energie, mobiliteit, natuur/ecologie en milieu. Onder deze laatste kan onder meer het volgende worden verstaan: gezondheid, externe veiligheid, materiaalkeuze en hergebruik van materialen, duurzaam slopen, geluid, lucht en beheer/onderhoud van een gebied of gebouw.

Er bestaat geen wettelijke verplichting om het thema duurzaamheid in bestemmingsplannen vast te leggen. Wel vormt het een belangrijk onderwerp in het sociaal-maatschappelijke debat en daarmee een belangrijk aandachtspunt in het overheidsbeleid. Gemeenten streven in dat kader naar een duurzame (gebouwde) omgeving. Bestemmingsplannen kunnen echter beperkt worden gehanteerd om duurzame energieaspecten te regelen.

De Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord heeft samen met de gemeenten in deze regio een brochure ontwikkeld over duurzaam bouwen en wonen. Vanaf 2020 mogen alleen nog energieneutrale of energieopwekkende woningen worden gebouwd. Middels deze brochure wordt inspiratie geboden hoe hiermee om kan worden gegaan. De brochure is als bijlage toegevoegd aan het bestemmingsplan (Bijlage 18).

Ook in het plangebied van Reigersborg Zuid V streeft de gemeente een hoge mate van duurzaamheid na, waarbij te denken valt aan de volgende aspecten:

  • het flexibele bestemmingsplan biedt veel ruimte om de oriëntatie van bebouwing (hoofd- of bijgebouwen) optimaal in te richten om zonnepanelen op daken mogelijk te maken;
  • de wijk zal gasloos worden aangelegd. Deze wijziging is ingegaan op 1 juli 2018. De voorheen verplichte gasaansluiting vervalt;
  • er dient aandacht besteed te worden aan materiaalgebruik in alle facetten van de woning, te denken valt aan isolatie, glas en groene daken;
  • materiaalgebruik dient ook leidend te zijn voor de inrichting van de openbare ruimte. De openbare ruimte dient een groen- en klimaatadaptief karakter te hebben met aandacht voor de duurzame productieketen. Er dient speciale aandacht te zijn voor water- en hittestress;
  • de inrichting en het beheer van het openbare gebied dienen een gunstig effect te hebben op de biodiversiteit;
  • de wijze waarop een woning wordt verwarmd en verkoeld kan zeer duurzaam zijn, als aandacht wordt besteed aan de warmtebron (pelletkachel of warmtepomp), ventilatie en kierdichting;
  • bewoners worden door de gemeente gestimuleerd om de tuin niet volledig te verharden, maar in te richten met groen. Hiermee zal voldoende waterafvoer gewaarborgd worden, het zal de luchtkwaliteit ten goede komen en het biedt kansen aan ecologische waarden. Hier kan ook gedacht worden aan een groen dak en het opvangen van regenwater voor later gebruik.

Nieuwbouw van een woning biedt veel mogelijkheden om een duurzaam gebouw te realiseren. Dit heeft betrekking op oriëntatie, isolatie en gebruik van duurzame energie (bijvoorbeeld aardwarmte en zonne-energie), waarmee bespaard kan worden op energieverbruik. Gebruik van duurzame materialen, aandacht voor circulaire materialen en bouwmaterialen en milieuverantwoorde producten maken dat een plan een kleine footprint achterlaat.

Nederland kent geen regels die specifiek op de geluidsbeperking van warmtepompen zijn gericht. De overheid, meer specifiek het ministerie van BZK, wil daarom nieuwe eisen opnemen in het Bouwbesluit. De voorgenomen wijziging van het Bouwbesluit gaat naar verwachting begin volgend jaar in, en gaat daarbij uit van drie verschillende situaties:

  • 1. Bij aangrenzende nieuwbouwwoningen (geschakelde bouw) mag een buitenunit op de perceelgrens met de buren maximaal 40 dB veroorzaken;
  • 2. In een nieuw appartementengebouw mag een buitenunit maximaal 40 dB veroorzaken ter hoogte van een raam of deur van aangrenzende woningen;
  • 3. Als bij renovatie een nieuwe warmtepomp wordt geplaatst, gelden dezelfde eisen als ten aanzien van de situatie bij een nieuwbouwpand.

Er worden verder geen duurzame maatregelen (bijvoorbeeld geothermie) voorzien die planologisch gezien gemarkeerd moeten worden in de regels of op de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan.

6.10 Trillingshinder

Het plangebied ligt nabij de spoorlijn Hoorn - Enkhuizen. Daarom is onderzoek gedaan naar de verwachte trillingen voor de te bouwen woningen. Door DGMR is onderzocht of de trillingen in de te bouwen woningen, afkomstig van het spoor, voldoen aan de daarvoor geldende richtlijnen (Bijlage 19).

Uit de trilingsmetingen op de onderzochte bouwkavel, de overdrachtmetingen aan de woning Roerdomp 18 en de daarop gebaseerde prognoses wordt geconcludeerd dat het huidige spoorgebruik door reizigerstreinen niet tot trillingshinder leidt in de nieuw te bouwen woningen in het plangebied. Voor dit aspect is het plan uitvoerbaar.

Hoofdstuk 7 Juridische toelichting

7.1 Het juridisch systeem

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de verplichte landelijke Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). Het SVBP voorziet in een standaardopbouw van een bestemmingsplan door onder andere:

  • standaardbenamingen van een bestemming en de daarin voorkomende bepalingen (bouwregels, omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden, en dergelijke);
  • de alfabetische volgorde van de begripsbepalingen en bestemmingen;
  • een vaste volgorde van een indeling van een bestemming;
  • een aantal standaard begripsbepalingen;
  • een standaard wijze van meten;
  • vaste kleuren en kleurcodes van een bestemming;
  • standaard benamingen van aanduidingen.

De bestemmingen die opgenomen zijn in dit bestemmingsplan sluiten aan bij de bestemmingen opgenomen in het bestemmingsplan Hoogkarspel 2014. Wel is het voorliggende plan voorzien van een flexibele regeling, om te kunnen komen tot een optimale invulling van het plangebied.

7.2 Toelichting op de regels

Bestemmingsomschrijving

In de bestemmingsomschrijving staat beschreven voor welke functie(s) de gronden mogen worden ingericht, gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van de functies is.

Bouwregels

In de bouwregels is aangegeven welke bouwwerken in principe zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij moet worden aangehouden.

Afwijken van de bouwregels

In de toekomst kunnen zich omstandigheden voordoen (thans nog niet voorzien), waaruit blijkt dat de bouwregels niet voldoende blijken te zijn. Het bevoegd gezag, vaak burgemeester en wethouders, kan in deze gevallen een omgevingsvergunning verlenen waarin toestemming wordt gegeven om af te wijken van de bouwregels. Afwijkingen van de regels met een omgevingsvergunning zijn tevens bedoeld om in specifieke situaties kwaliteit te kunnen garanderen. Van geval tot geval wordt een brede en maatwerkgerichte afweging gemaakt.

Specifieke gebruiksregels

Gronden en gebouwen mogen slechts worden gebruikt overeenkomstig de bestemming. Ter verduidelijking zijn waar nodig de gebruiksvormen genoemd die in ieder geval als strijdig met de bestemming moeten worden aangemerkt.

Afwijken van de gebruiksregels

Van een aantal gebruiksvormen kan nu nog niet worden gezegd of ze aanvaardbaar zijn of niet. Voor dergelijke gebruiksvormen is een afwijking van de gebruiksregels met een omgevingsvergunning opgenomen. Er zijn ook gebruiksvormen die beleidsmatig wel mogelijk zijn, maar die vanwege een zorgvuldige afweging aangegeven zijn als afwijkingen van de gebruiksregels waarvoor een omgevingsvergunning vereist is. De omgevingsvergunning waarin toestemming wordt gegeven om af te wijken van de regels, wordt afgegeven na een zorgvuldige afweging van waarden en functies in de bestemmingen. Nadat deze omgevingsvergunning is verleend, zijn de bouwregels die bij de betreffende bestemming horen van overeenkomstige toepassing.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden

Voor een aantal werken en werkzaamheden geldt een plicht van een omgevingsvergunning. Dit geldt ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie'. Dat betekent dat deze werken en/of werkzaamheden pas mogen worden uitgevoerd, nadat een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, vaak burgemeester en wethouders, is verkregen. Veelal dient hiervoor een archeologische beoordeling plaats te vinden.

7.3 Toelichting op de bestemmingen

Bedrijf - Nutsvoorziening

De bestemming 'bedrijf - Nutsvoorziening is opgenomen voor een grotere nutsvoorziening binnen het plangebied. Gebouwen moeten binnen een bouwvlak worden gebouwd. De toegestane goothoogte bedraagt maximaal 3 m, de toegestane bouwhoogte bedraagt maximaal 5 m.

Groen

De bestemming 'Groen' is opgenomen voor de gronden die onderdeel zijn van het bospark in het westelijke deel van het plangebied. De gebruiksfunctie groen, water en sport- en speelvoorzieningen zijn gelijkwaardig aan elkaar en uitwisselbaar.

Gebouwen en overkappingen mogen niet in de bestemming worden gebouwd. Bankjes, speeltoestellen, vuilcontainers e.d. mogen wel worden opgericht, de bouwhoogte mag niet hoger zijn dan 5 m.

Verkeer - Verblijf

De weg die ingericht wordt ten behoeve van de bereikbaarheid van de nieuwe woningen is bestemd als 'Verkeer - Verblijf'. Hiermee is in het plan vastgelegd dat er een ontsluitingsweg komt voor de doorstroming van het verkeer. Het gaat hier in de hoofdzaak om bestemmingsverkeer.

Gebouwen en overkappingen mogen niet in de bestemming worden gebouwd. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen wel worden opgericht maar de bouwhoogte mag niet hoger zijn dan 5 m. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die rechtreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer worden gebouwd, mogen hoger zijn dan 5 m.

Water 

De bestemming 'Water' is opgenomen voor de gronden die een bestaande waterfunctie hebben of een waterfunctie die in het kader van de compensatie voor toename van verharding worden toegevoegd. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gerealiseerd.

Wonen

In de bestemming 'Wonen' mag worden gewoond ten behoeve van de permanente bewoning. Daarnaast is een aantal gelijkwaardige functies toegestaan, zoals groenvoorzieningen, tuinen, water, parkeervoorzieningen en paden. Op een enkele locatie in deze bestemming zijn andere vormen van wonen toegestaan, zoals een bijzondere woonvorm voor maximaal 3 woningen of een woning met prakijkruimte. In het plan is dit aangegeven door middel van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-bijzondere woonvorm'.

Op de verbeelding zijn alle toegestane goot- en bouwhoogte voor woningen aangegeven. De voorgeschreven dakhelling bedraagt minimaal 30° (graden) en maximaal 70° (graden). Vanuit het opgestelde BKP geldt op diverse plekken een specifieke maatvoering. Zo mogen woningen ter plaatse van de aanduiding "plat dak" worden voorzien van een dakhelling, maar ook plat worden afgedekt. Als gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om plat af te dekken, dan mag dat tot een bouwhoogte van maximaal 6,5 m.

Wonen - Woongebouw

Voor woningen in gestapelde vorm is een aparte bestemming ‘Wonen - Woongebouw’ opgenomen. Het gaat om complexgewijze woonbebouwing: woongebouwen waar sprake is van meerdere wooneenheden, bestaande uit gestapelde woningen. De bestemming is afgestemd op de specifieke hoofdvorm. Er is ruimte voor (collectieve) inpandige bergingen, al dan niet ondergronds, waar dit ruimtelijk passend is.

Leiding - Gas

Ten behoeve van de aardgastransportleiding langs het spoor is de dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ opgenomen. Aan weerszijden van de leiding geldt een bebouwingsvrije zone van 4 meter.

Waarde - Archeologie

Voor archeologisch waardevolle gebieden is een dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’ opgenomen.

In de bestemming ‘Waarde - Archeologie' mogen onder gestelde voorwaarden bouwwerken worden gebouwd. Voor werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden vereist. De vergunning is niet vereist voor het normale onderhoud, gebruik en beheer. Onder voorwaarden kan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden worden verleend.

geluidzone - spoor

De spoorweg ten zuiden van het plangebied heeft een geluidzone van 200 m aan weerszijden van het spoor. Deze geluidzone is opgenomen op de verbeelding. De effecten van de geluidzone zijn onderzocht. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 6.4.2 Spoorweglawaai van deze toelichting.

7.4 Specifieke bepalingen

7.4.1 Maximaal aantal woningen

Het maximaal aantal woningen is vastgelegd in de Algemene bouwregels. In de bestemming 'Wonen' mogen maximaal 128 woningen worden gerealiseerd. Voor enkele bouwvlakken is reeds bepaald hoeveel woningen er gerealiseerd mogen worden. Deze aangegeven aantallen maken onderdeel uit van het gezamenlijk toegestane aantal van 128 woningen.

Wijzigingsbevoegdheid

Aan de regels is een wijzigingsbevoegdheid toegevoegd op grond waarvan het mogelijk is om het toegestane aantal woningen te vergroten. Naast het algemene afwegingskader en de wettelijke plicht om te voldoen aan een goede ruimtelijke ordening, is aan aantal specifieke voorwaarden opgenomen.

Het algemene afwegingskader dient als toetsingskader bij de in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid. Het gaat dan met name om kwalitatieve criteria als de woonsituatie (o.a. privacy), de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en het straat- en bebouwingsbeeld. Bij dit laatste criterium moet worden gedacht aan een goede verhouding tussen bouwmassa en openbare ruimte, een goede hoogte/breedteverhouding tussen bebouwing onderling, een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is.

Het aantonen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening zal met name gaan om de aspecten zoals die zijn genoemd in hoofdstuk 6 van de toelichting, de planologische randvoorwaarden. De daadwerkelijke uitvoerbaarheid zal moeten worden onderbouwd. Dit geldt ook voor de laddertechnische onderbouwing, die is vereist op basis van artikel 3.1.6, lid 2 Bro.

Daarnaast geldt de specifieke voorwaarde dat het maximaal aantal woningen dient te passen binnen geaccordeerde regionale woningbouwafspraken.

Wijzigingsbevoegdheid en Omgevingswet/Invoeringswet Omgevingswet

Voor in bestemmingsplannen opgenomen wijzigingsbevoegdheden wordt in de Omgevingswet niet in overgangsrecht voorzien. Wanneer een wijzigingsplan vóór inwerkingtreding van de Omgevingswet in procedure is gebracht, kan deze procedure op grond van oud recht worden voortgezet. Er kan na inwerkingtreding van de Omgevingswet met toepassing van oud recht geen nieuw wijzigingsplan meer in procedure worden gebracht.

Voor activiteiten die in overeenstemming zijn met de regels voor wijzigingsbevoegdheden, zoals opgenomen in een van het tijdelijk deel van het omgevingsplan deel uitmakend bestemmingsplan, zal een bijzondere regeling worden getroffen. Bij wijze van overgangsrecht zal in het Invoeringsbesluit Omgevingswet voor deze activiteiten worden bepaald dat het college van burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning kan verlenen zonder dat advies aan de gemeenteraad hoeft te worden gevraagd. Op dit moment is nog geen concreet voorstel in het Invoeringsbesluit opgenomen.

Delegatiebevoegdheid voor wijziging omgevingsplan.

Artikel 2.8 Omgevingswet voorziet in een algemene delegatiegrondslag voor delen van het omgevingsplan, de waterschapsverordening en de omgevingsverordening. Overgangsrecht voor een in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid zit verdisconteerd in het overgangsrecht voor het tijdelijk deel van het omgevingsplan, artikel 4.6, eerste lid, onderdelen g en h, tweede en derde lid. Op grond van artikel 2.8 Omgevingswet kan een delegatiebesluit worden gevraagd aan de gemeenteraad voor de nog toe te passen oude wijzigingsbevoegdheden.

7.4.2 Waarborg beeldkwaliteitsplan

In het beeldkwaliteitsplan, opgenomen als Bijlage 2 bij deze toelichting, zijn de stedenbouwkundige uitgangspunten van Reigersborg Zuid V opgenomen. De waarborg ten aanzien van de realisatie van deze uitgangspunten is gelegen in artikel 13.4 Beeldkwaliteitsplan.

7.4.3 Waarborg parkeervoorzieningen

Daarnaast moet bij elk bouwplan zijn voldaan aan het parkeervereiste. Parkeervoorzieningen voor vrijstaande en dubbele woningen moeten op eigen terrein worden gerealiseerd. De parkeervoorzieningen voor rijenwoningen worden aangelegd in het openbaar gebied, bestemd voor 'Verkeer - Verblijf'. De te hanteren parkeernorm is de CROW. Dit is gewaarborgd in artikel 16.1 Parkeervoorzieningen.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Proces

In hoofdstuk 3 is ingegaan op het proces voorafgaand aan de bestemmingsplanprocedure. Er is reeds overleg geweest met omwonenden en belanghebbenden over het plan. Daarnaast hebben deze partijen ook in het kader van de bestemmingsplanprocedure hun zienswijze kunnen indienen op de plannen die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.

Vooroverleg 

In het kader van het vooroverleg is het plan toegestuurd aan een aantal overlegpartijen. Deze hebben hun advies gegeven over het plan. Binnen de termijn zijn reacties ontvangen. Deze reacties zijn gebundeld in de reactienota (Bijlage 20 bij deze toelichting). Hierin wordt nader ingegaan op de inhoud van deze overlegreacties en hoe die in het ontwerpbestemmingsplan zijn verwerkt.

Tervisielegging ontwerp

Op grond van artikel 3.8 Wro is het ontwerp van dit bestemmingsplan van 18 juli 2019 tot en met 28 augustus 2019 ter visie gelegd. In de periode van tervisielegging kon door iedereen een zienswijze worden ingediend.

Er zijn twee zienswijzen ingediend (Bijlage 21). In de navolgende paragraaf worden de zienswijzen samengevat en van een reactie voorzien. Naar aanleiding van de zienswijzen is het bestemmingsplan aangepast.

Zienswijzen

Archeologie West-Friesland

De dienst Archeologie West-Friesland heeft twee opmerkingen over de verbeelding en de regels met betrekking tot artikel 10: Waarde - Archeologie. Op basis van de opgravingen die vóór de vaststelling van het bestemmingsplan hebben plaatsgevonden zullen delen van het plangebied worden vrijgegeven met betrekking tot het aspect archeologie, zoals in het vrijgavedocument archeologie is aangegeven (Bijlage 8). De verbeelding moet daarop worden aangepast. Archeologie West-Friesland adviseert verder artikel 10.2.3 lid a aan te passen, zodat duidelijk wordt wat hier bedoeld wordt. In artikel 10.2.3 (Uitzondering voor het bouwen van een bouwwerk) staat onder lid a dat bij vervanging van een reeds bestaand bouwwerk waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, geen omgevingsvergunning nodig is. Dit is niet relevant voor onderhavig plangebied.

Reactie:

De planverbeelding is vóór de vaststelling van het bestemmingsplan aangepast. De begrenzing van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' is gewijzigd en de dubbelbestemming is niet meer van toepassing in het oostelijke deel van het plangebied conform het vrijgavedocument archeologie (Bijlage 8). Lid a uit artikel 10.2.3 is verwijderd, omdat deze niet relevant is voor het plangebied.

ProRail

ProRail beoogt niet alleen voor huidige bewoners, maar ook voor toekomstige bewoners rond het spoor een “goede buur” te zijn. Omdat de in het ontwerp-bestemmingsplan "Reigersborg Zuid V” beoogde nieuwe woningen dichtbij het spoor zijn gepland kan trillinghinder voor de toekomstige bewoners ontstaan als gevolg van treinverkeer. ProRail verzoekt daarom om het aspect trillinghinder te onderzoeken en af te wegen, zoals door Kenniscentrum InfoMil wordt aanbevolen.

Reactie:

Naar aanleiding van de zienswijze is een trillingsonderzoek uitgevoerd door het bureau DGMR (Bijlage 19) en zijn de conclusies verwerkt in een separate paragraaf Trillingshinder in de toelichting van het bestemmingsplan. Dit aspect staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg.

8.2 Financiële uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12 Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. Wat onder een bouwplan moet worden verstaan, is in artikel 6.2.1 Bro aangegeven. Dit bestemmingsplan ziet toe op de bouw van maximaal 128 woningen en betreft daarmee een bouwplan op grond van artikel 6.2.1 Bro onder a: "de bouw van één of meer woningen".

Doel van een grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal, waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.

Met het grondexploitatieplan wordt de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan geborgd.