a. Burgemeester en wethouders nemen bij het verlenen van ontheffingen als bedoeld in artikel 3.4, artikel 4.4, artikel 5.4, artikel 6.4, artikel 7.4, artikel 8.4, artikel 13.3 en artikel 19, alsmede bij het stellen van nadere eisen als bedoeld in artikel 3.3, artikel 4.3, artikel 5.3, artikel 6.3, artikel 7.3, artikel 8.3, en artikel 14.3 de volgende regels in acht:
1. Burgemeester en wethouders leggen het ontwerp van de te verlenen ontheffing respectievelijk de te stellen nadere eis, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp ter inzage;
2. Voorafgaand aan de terinzagelegging geven Burgemeester en wethouders in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op andere geschikte wijze kennis van het ontwerp, volstaan kan worden met het vermelden van de zakelijke inhoud;
3. Belanghebbenden kunnen bij Burgemeester en wethouders naar keuze schriftelijk of mondeling hun zienswijze over de ontwerp naar voren brengen;
4. De termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen als bedoeld in het voorgaande lid bedraagt twee weken, welke termijn aanvangt met ingang van de dag waarop het ontwerp ter inzage is gelegd.
b. Burgemeester en wethouders geven bij gebruikmaking van de bevoegdheid tot het wijzigen van een bestemmingsregel als bedoeld in artikel 14.5 toepassing aan de uniforme openbare voorbereidingsprocedure, zoals bedoeld in Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.