direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Sloterdijk I Mediacollege
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0363.E1701BPGST-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de herontwikkeling van de kavel van het Mediacollege Amsterdam en van de omliggende openbare ruimte. Het bestemmingsplan maakt zowel de uitbreiding van de bestaande onderwijsfunctie alsmede de realisatie van woningen en (werk)voorzieningen met een gezamenlijk maximaal programma van 63.000 m2 bvo mogelijk. Omdat het voorgenomen programma niet past in het op dit moment vigerend bestemmingsplan Sloterdijk I, is een herziening van dat bestemmingsplan voor de betreffende kavels noodzakelijk.

Met de vaststelling van onderliggend bestemmingsplan wordt de eerste transitie-stap gezet voor de ontwikkeling van Haven-Stad: een hoogstedelijk gemengd woon- en werkgebied. Het projectgebied Sloterdijk I Zuid, waarbinnen het plangebied van het bestemmingsplan Sloterdijk I Mediacollege ligt, is één van de deelgebieden van Haven-Stad.

Haven-Stad vormt een ambitieus programma van de gemeente Amsterdam voor de geleidelijke ontwikkeling van gemengd stedelijk gebied in het westen van de stad, binnen de Ring A10 ten zuiden en noorden van het IJ. De ambitie voor Haven-Stad is om binnen dit gebied 40.000 tot 70.000 woningen en 45.000 tot 58.000 arbeidsplaatsen aan de stad toe te voegen. De visie op het transformatieproces is verder uitgewerkt in de Ontwikkelstrategie Haven-Stad die gelijktijdig met het bestemmingsplan Sloterdijk I Mediacollege ter vaststelling aan de gemeenteraad is voorgelegd.

De ambities van de Ontwikkelstrategie Haven-Stad zijn getoetst in het milieueffectrapportage. Omdat onderliggend bestemmingsplan het eerste ruimtelijke plan is dat voorziet in de transformatie naar hoogstedelijk gemengd woon- en werkgebied, wordt het milieueffectrapport (MER) procedureel aan dit bestemmingsplan gekoppeld. Het MER wordt derhalve ook gelijktijdig met dit bestemmingsplan aan de gemeenteraad voorgelegd en maakt onderdeel uit van de toelichting.

De visie voor de transformatie van Sloterdijk I zuid is beschreven in het Strategiebesluit Sloterdijk I dat op 14 juni 2016 door het college van B&W is vastgesteld. Hiermee heeft het college besloten dat het bedrijvengebied Sloterdijk I vanaf medio 2018 geleidelijk getransformeerd wordt naar een woon-werkgebied met een hoog kwalitatief en aantrekkelijk leefmilieu met een betere aansluiting op de omgeving.

De transformatie van Haven-Stad (en dus van Sloterdijk I zuid) zal organisch en geleidelijk verlopen. Dit vraagt enerzijds om flexibiliteit, maar ook om duidelijke kaders waarbinnen de ontwikkelingen gerealiseerd kunnen worden.

Vanwege het innovatieve karakter en de benodigde flexibiliteit in de planvorming is Haven-Stad aangemeld voor de 7e tranche van de Crisis- en herstelwet (Chw). Hierdoor is het mogelijk om vooruitlopend op de nieuwe Omgevingswet alvast gebruik te maken van diverse mogelijkheden die deze nieuwe wet biedt. Waar in deze toelichting gesproken wordt over het bestemmingsplan wordt daarom gedoeld op het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte (tenzij anders aangegeven).

Het bestemmingsplan 'Sloterdijk I Mediacollege' is indachtig de uitgangspunten van de nieuwe Omgevingswet opgesteld. Het bestemmingsplan is hierbij gericht op ontwikkeling van het plangebied. Voor een aantal aspecten is een vrij gedetailleerde regeling opgesteld, om onder meer recht te doen aan vastgesteld beleid en aan de bestaande, te handhaven stedenbouwkundige structuur. Er is nog geen vast omkaderd plan voor de transformatie van het plangebied. Om zoveel mogelijk ruimte te bieden in het ontwerpproces is in het bestemmingsplan flexibiliteit opgenomen en zijn ruime kaders geboden.

1.2 Bevoegdheden

De gemeenteraad van Amsterdam heeft bij besluit d.d. 22 juni 2016 de Verordening tot wijziging van de Verordening op de Bestuurscommissies 2013 vastgesteld in verband met de wijziging van Bijlage B, de overzichtskaart met de stedelijke gebieden, projecten en belangen behorende bij het bevoegdhedenregister. Het plangebied Sloterdijk I is op deze kaart aangewezen als stedelijk project. Dit heeft tot gevolg dat de voorbereiding van bestemmingsplannen niet ter hand wordt genomen door de bestuurscommissie maar door het college. De bestuurscommissie wordt wel betrokken bij de voorbereiding zoals vastgelegd in artikel 28 van de Verordening op de bestuurscommissies 2013. Op 6 juni 2017 heeft de bestuurscommissie West geadviseerd over het voorontwerpbestemmingsplan. De gemeenteraad is bevoegd tot het vaststellen van het bestemmingsplan.

1.3 Leeswijzer

Deze toelichting behoort bij het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte 'Sloterdijk I Mediacollege'. De naam “Mediacollege” heeft betrekking op het huidige en beoogde toekomstige gebruik van het plangebied, waar - naast de school - nieuwe functies en bebouwing toegevoegd kunnen worden. Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een schets gemaakt van het plankader ten aanzien van de ontwikkeling van het Mediacollege. Hier wordt naast het plangebied zelf ook nader ingegaan op het bestemmingsplan verbrede reikwijdte.

Hoofdstuk 3 biedt zicht op het beleidskader waarbinnen de ontwikkeling beoogd wordt.

Hoofdstuk 4 gaat in op het ruimtelijk kader van het gebied. De ontwikkelingen van Haven-Stad met daarin Sloterdijk I als eerste transformatiegebied zijn het uitgangspunt voor de ontwikkeling die op het Mediacollege wordt mogelijk gemaakt.

In hoofdstuk 5 wordt de m.e.r.-(beoordelings)plicht en de relatie tot het MER van Haven-Stad nader toegelicht. Het MER voor Haven-Stad behoort tot dit bestemmingsplan met verbrede reikwijdte.

Hoofdstuk 6 beschrijft de onderzoeken op de gezonde en veilige fysieke leefomgeving. In dit hoofdstuk is een toelichting gegeven op de verhouding van de onderzoeken in het MER van Haven-Stad en de onderzoeken in het kader van dit bestemmingsplan voor de diverse omgevingsaspecten.

In de laatste hoofdstukken worden de juridische planbeschrijving (7), economische uitvoerbaarheid (8), en de maatschappelijke uitvoerbaarheid (9) beschreven. In hoofdstuk 7 wordt beschreven op welke wijze de verschillende uitgangspunten en conclusies in de regels en de verbeelding zijn opgenomen. Deze toelichting gaat in op de reden voor de uitwerking van deze juridisch bindende delen van het omgevingsplan.

Hoofdstuk 2 Plankader

2.1 Haven-Stad

2.1.1 Ligging en positionering

Sloterdijk I is een deelgebied van Haven-Stad. Het Haven-Stad gebied omvat het deel van Westpoort binnen de Ring A10, de aangrenzende bedrijventerreinen, het gebied rondom station Sloterdijk, het Westerpark en het westelijk deel van de Noordelijke IJ-oever. Het gebied heeft een omvang van circa 650 hectare (exclusief water) en bestaat uit verschillende deelgebieden:

  • Sloterdijk - Westerpark e.o.: Sloterdijk I, Sloterdijk Centrum, Zaanstraat emplacement;
  • Amsterbaken en Groot Westerpark;
  • Havengebied: Minervahaven/Hempoint, Coen- en Vlothaven en Alfadriehoek;
  • Noordelijke IJ-oever: Melkweg/Oostzanerwerf en Cornelis Douwes 0-1-2-3.

De deelgebieden herbergen momenteel diverse functies variërend van haven en industrie tot grootstedelijke woon-werkgebieden. Een globale indeling naar functies is in figuur 2.1 weergegeven. Hierbij is ook duidelijk te zien welk belang dit gebied voor de werkgelegenheid van Amsterdam heeft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1701BPGST-VG01_0001.png"

Figuur 2.1 - Functies in de huidige situatie en detailsectoren

Haven-Stad betreft één van de laatste grotere gebieden binnen de Ring waar het schaarse hoogstedelijk milieu kan worden toegevoegd - precies op de plek waar de samenleving er om vraagt. Haven-Stad is de nog ontbrekende 'taartpunt' in het zich cirkelvormig uitbreidende centrumstedelijke Amsterdam. Deze ambitie voor het realiseren van een hoogstedelijk milieu voor Haven-Stad is feitelijk geen optie - het is een kwestie van of hier of niet: de juiste ambitie, op de juiste plek, op het juiste moment. Een alternatief is niet voorhanden. De ambitie is om Haven-Stad te transformeren tot een gemengd stedelijk gebied. Wonen, werken, studeren en recreëren vinden in een dergelijk milieu plaats in elkaars directe nabijheid, vergelijkbaar met het hart van Amsterdam. Er zullen naast woningen ook winkels en horeca verschijnen, maar ook kantoren of kantoorachtige ruimtes, culturele voorzieningen, onderwijsinstellingen en hotels. Niettemin zal de woonfunctie verreweg de meeste vloeroppervlakte innemen – afgezien van het feit dat er in woningen ook steeds meer gewerkt wordt, met name door zzp'ers.

In Haven-Stad wordt naast menging ook gestreefd naar hoge dichtheden - een bebouwingsintensiteit die niet onderdoet voor de dichtheden in de bestaande hoogstedelijke buurten binnen de Ring. Wat betreft de beoogde dichtheid van het stedelijk milieu, kan worden gedacht aan gebieden als Vara-strook, Amstelkwartier, KNSM-eiland of Westerdok (zie figuur 2.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1701BPGST-VG01_0002.png"

Figuur 2.2 - Referentie dichtheden: linksboven Vara-strook, rechtsboven Amstelkwartier, linksonder KNSM-eiland en rechtsonder Westerdok

2.1.2 Gefaseerde ontwikkeling en kansen vanuit de Omgevingswet

Het kenmerk van Haven-Stad is dat er geen blauwdrukplanning is. De ontwikkelingsstrategie is gebaseerd op een geleidelijke transformatie van het gebied en een gefaseerde besluitvorming. De strategie bestaat uit het sturen op het wegnemen van belemmeringen voor de ontwikkeling van een gemengd stedelijk gebied en het waar mogelijk en wenselijk faciliteren van initiatiefnemers. De haalbaarheid van de transformatie naar hoogstedelijk gemengd gebied wordt voor een groot deel bepaald door de mogelijkheden om woningbouw te kunnen realiseren, een goed woon- en leefklimaat te laten ontstaan en bestaande bedrijven niet onnodig in hun bedrijfsvoering te belemmeren. De gemeente vervult een regierol door de randvoorwaarden te stellen, waarbinnen initiatiefnemers nieuwe ontwikkelingen kunnen verwezenlijken. Met deze transformatiestrategie nodigt de gemeente partijen uit om de ontwikkelingen vorm te geven. Het tempo van de realisatie is in grote mate afhankelijk van het absorptievermogen van de markt en de bereidheid van marktpartijen om te transformeren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1701BPGST-VG01_0003.png"

Figuur 2.3 - 'Pas op de plaats' gebied

Een relevante afspraak in de transformatie van Haven-Stad is het convenant Houthaven/NDSM dat in 2009 is gesloten door de gemeente en de provincie Noord-Holland met drie bedrijven in de Coen- en Vlothaven: Cargill, ICL Fertilizers en Eggerding. Afgesproken is dat de woningbouwontwikkeling in de gebieden Houthaven en NDSM-werf doorgang kan vinden, maar dat voor andere voor de bedrijven relevante gebieden een 'pas op de plaats' wordt gemaakt met plannen voor woningbouw.

Eventuele woningbouwplannen in het 'pas op de plaats' gebied (zie figuur 2.3) zullen pas vanaf 2024 in procedure worden gebracht en pas vanaf 2029 feitelijk tot uitvoering worden gebracht. In het convenant is ook opgenomen dat de 'pas op de plaats' niet wil zeggen dat gedurende de convenantsperiode op deze terreinen geen ontwikkelingen mogelijk zijn: ontwikkelingen die de bedrijfsvoering van de bedrijven niet schaden zijn wel toegestaan. Het plangebied van dit bestemmingsplan is buiten het 'pas op de plaats' gebied gelegen.

De planologische benadering die past bij de gefaseerde ontwikkeling van dit gebied valt onder de noemer 'uitnodigingsplanologie' van de nog in ontwikkeling zijnde Omgevingswet. Hierbij speelt flexibiliteit een grote rol, omdat er geen sprake is van vooraf al geheel afgebakende kaders en programma's. Om dit verder vorm te kunnen geven, is voor een deel van Haven-Stad een aanmelding gedaan voor de Crisis- en herstelwet. Hiermee wordt de mogelijkheid geboden om vooruitlopend op de Omgevingswet met het nieuwe instrumentarium te kunnen experimenteren in een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte (zie verder paragraaf 2.2.5).

Een aantal locaties in het totale ontwikkelingsgebied Haven-Stad, zoals de percelen ten zuiden van de Transformatorweg (Sloterdijk 1 Zuid) en nabij Station Sloterdijk (Sloterdijk Centrum), komen eerder in aanmerking voor transformatie naar een (hoog)stedelijk woon- en werkmilieu vanwege onder andere de gunstige ligging alsmede vanwege de bestaande functies in en om de deelgebieden. Gebieden binnen het projectgebied Haven-Stad, die nu meer een haven- en bedrijvenfunctie hebben, zullen pas in een later stadium kunnen verkleuren of transformeren. Deze fasering, die van diverse factoren afhankelijk is, vormt een cruciaal onderdeel van de ontwikkeling van Haven-Stad.

Met de keuze voor een gefaseerde besluitvorming wordt voor het projectgebied niet een juridisch-planologisch plan opgesteld dat het gehele projectgebied dekt. De diverse deelgebieden worden gefaseerd in ruimtelijke plannen en besluiten vervat.

Voorliggend bestemmingsplan maakt de transformatie van de eerste fase mogelijk, namelijk voor het perceel van het Mediacollege te Sloterdijk I aan de Contactweg. Het is daarmee het eerste formele besluit voor het juridisch-planologisch mogelijk maken van de ontwikkeling Haven-Stad naar een hoogstedelijk gemengd woon- en werkgebied. Omdat dit het eerste ruimtelijk besluit is, is aan dit bestemmingsplan ook het MER Haven-Stad gekoppeld voor het gehele transformatiegebied Haven-Stad (zie verder hoofdstuk 5).

2.2 Sloterdijk I Mediacollege

2.2.1 Ligging en begrenzing

Het projectgebied Sloterdijk I Zuid

Het Mediacollege ligt binnen het projectgebied Sloterdijk I Zuid. Dit is een deelgebied binnen Haven-Stad waar de transformatie naar gemengd woon- in werkgebied in de eerste fase zal plaats vinden. Dit betreft momenteel een bedrijventerrein met bedrijvigheid in de sectoren transport/logistiek, advisering en onderzoek, financiële en zakelijke diensten. De afgelopen jaren is reeds sprake van meer verkleuring met horeca, leisure en stedelijke voorzieningen. Een verdere transformatie naar een gemengd stedelijk gebied is voorzien waarbij met name woningen worden toegevoegd aan de bestaande functies.

Sloterdijk I is op te delen in Sloterdijk I noord en Sloterdijk I zuid. De gebieden worden gescheiden door de Transformatorweg. Vanwege de afspraken gemaakt in het kader van het Convenant NDSM/Houthavens (zie par. 2.1.2) is de transformatie van het noordelijke deel pas vanaf 2029 mogelijk. Het College van B&W heeft in dit verband op 14 juni 2016 het Strategiebesluit Sloterdijk I vastgesteld. Hiermee heeft het College besloten dat het bedrijvengebied Sloterdijk I vanaf medio 2018 geleidelijk getransformeerd wordt naar een woon-werkgebied met een hoog kwalitatief en aantrekkelijk leefmilieu met een betere aansluiting op de omgeving. Het College heeft hiermee ingestemd met een ontwikkelstrategie voor Sloterdijk I bestaande uit:

  • een geleidelijke en gefaseerde ontwikkeling met woningbouw vanaf medio 2018 in het zuidelijke deel en 'verkleuring' zonder wonen in het noordelijke deel tot 2024;
  • een ontwikkelstrategie waarbij transformatie-initiatieven, die bijdragen aan de gemeentelijke ambitie, worden ondersteund en gestimuleerd.

Met het Strategiebesluit is het bestuurlijke besluit genomen om in de periode na 2018 minimaal 3.500 woningen toe te voegen aan de hoofdstedelijke woningvoorraad. Op dit moment worden de ambities en doelstellingen voor Sloterdijk I zuid nader uitgewerkt in het Investeringsbesluit. Naar verwachting wordt deze in 2018 voor inspraak vrijgegeven en kan in 2019 vastgesteld worden door de gemeenteraad.

De hoofdambities voor Sloterdijk I zuid zijn:

  • 1. Ontwikkel een stedelijk werk-woongebied; maak van Sloterdijk 1 Zuid een grootstedelijk milieu door de menging van wonen, werken en voorzieningen in een hoge dichtheid.
  • 2. Zorg voor betere aansluiting op de directe omgeving en de stad; benut de zeer gunstige ligging tussen de bestaande stadsbuurten, het omringende groengebied en de toekomstige Haven-Stad en zorg daarbij voor goede verbindingen.
  • 3. Maak een kwalitatief en aantrekkelijk leefmilieu; maak een aantrekkelijke, duurzame wijk. Geef zo de aanzet tot flexibel bouwen, aanpasbare gebiedsontwikkeling en systeemveranderingen die mogelijk worden door de omvang van Haven-Stad of nieuwe technologie. Sloterdijk I zuid wordt de aanzet, prototype en proeftuin van allerlei opgaven die spelen bij de ontwikkeling van Haven-Stad.

Deze ambities zijn ook relevant voor de ontwikkeling van de kavel van het Mediacollege (en omgeving).

Het plangebied Mediacollege en omgeving

Dit bestemmingsplan richt zich op de transformatie van een gedeelte van Sloterdijk I zuid, gelegen aan de uiterste oostzijde van dit deelgebied. Het plangebied omvat de huidige kavel van het Mediacollege en de groenstroken ten noorden en ten westen daarvan. De plangrens wordt aan de westzijde globaal begrensd door de Contactweg, aan de noordzijde door de Transformatorweg, aan de oostzijde door de Spaarndammerdijk en aan de zuidzijde door de Contactweg.

Zie figuur 2.4 en 2.5 voor de ligging en begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1701BPGST-VG01_0004.png"

Figuur 2.4 - Luchtfoto met ligging plangebied (rood omkaderd)

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1701BPGST-VG01_0005.png"

Figuur 2.5 - Overzichtsfoto Sloterdijk I Mediacollege

Op het plangebied is de transformatie naar een gemengd gebied voorzien. Een concreet plan voor de transformatie is er nog niet, daarom voorziet het bestemmingsplan in ruime kaders die nog vele opties voor de herontwikkeling van de gronden mogelijk maakt. De kaders worden bepaald door het ruimtelijk programma van zowel het Mediacollege als van de gemeente Amsterdam.

2.2.2 Doelstelling

Voor de herontwikkeling van het plangebied gelden een aantal voorwaarden. Deze zijn in het bestemmingsplan vastgelegd. Het doel van dit bestemmingsplan is kaders te scheppen voor de transformatie waarbinnen verschillende ontwikkelingsscenario's mogelijk zijn. Onderstaand een beknopte toelichting op de ruimtelijke voorwaarden. Kaders die gesteld worden om milieutechnische redenen staan beschreven in hoofdstuk 5 en hoofdstuk 6.

Functies

In het plangebied komen verschillende functies samen. Voor de locatie is daarom door de gemeente Amsterdam een programma bepaald waarin de ruimtebehoefte van het Mediacollege is onder gebracht. Dit programma stelt de maximale kaders voor de ontwikkeling. Het programma betreft maximaal 63.000 m2 bvo. Binnen dit oppervlak is er maximaal ruimte voor:

  • het Mediacollege met een groter oppervlak dan momenteel op het perceel aanwezig is (maximaal 23.500 m2 bvo ten opzichte van de huidige 14.000 m2 bvo). Het Mediacollege streeft naar het samenvoegen van verschillende vestigingen op deze locatie dat in de toekomst ruimte biedt aan circa 3.300 gebruikers op ieder moment van de dag tegenover 2.660 gebruikers in de huidige situatie;
  • maximaal 40.000 m2 bvo hoogstedelijk woonmilieu in de verhouding 75% wonen en 25% commerciële activiteiten (bedrijven, horeca, dienstverlening, andere maatschappelijke voorzieningen etc.), die aanvullend zijn op de onderwijsvoorziening dan wel het wonen (maximaal 10.000 m2 bvo). Het is daarbij niet ruimtelijk gewenst om detailhandel te realiseren. Detailhandel zou meer geconcentreerd elders in Sloterdijk I een plek moeten krijgen in een volgende transformatiefase.

Het betreft een aanzienlijk programma voor een relatief klein oppervlak. Om te komen tot een optimale en aanvaardbare invulling is afstemming tussen de verschillende actoren in dit gebied van groot belang. De planuitwerking is nog in volle gang. Ruimtelijk heeft het de voorkeur het programma in één gebouw onder te brengen, waarbij wel een duidelijke scheiding tussen de functies aanwezig is en er aandacht is voor de effecten van de functies onderling. Een activiteit mag immers geen onevenredige nadelige gevolgen hebben voor een andere activiteit in het gebouw.

Stedenbouwkundig dient het gebouw te beschikken over een open plint, zodat vanaf de openbare weg een verbinding met het gebouw en de daarin gehuisveste functies wordt ervaren.

Een gedetailleerdere beschrijving van het programma en de (stedenbouwkundige) randvoorwaarden is opgenomen in Hoofdstuk 4.

2.2.3 Geschiedenis van het plangebied

Het gebied Sloterdijk I is gelegen binnen de voormalige Overbraker Binnen- en Buitenpolders die zijn aangelegd vanaf de periode van de ontginningen die, ten zuiden van het IJ, vermoedelijk in de elfde of twaalfde eeuw, op gang kwamen.

Door de aanleg van de Spaarndammerdijk rond 1220 was het mogelijk om het achterliggende land te benutten en het plangebied werd vanaf dat moment gekenmerkt door agrarisch gebruik, in hoofdzaak voor de veehouderij en akkerbouw. Het was gunstig om langs de belangrijke doorgaande route, die de Spaarndammerdijk eeuwenlang vormde, te wonen en te werken.
Aan het einde van de negentiende eeuw brak een periode van inpolderingen van het IJ aan, onder meer in het kader van de aanleg van het Noordzeekanaal dat in de periode 1865 – 1876 gerealiseerd werd. Dit immense project omvatte de drooglegging van het IJ middels tien polders waarbij de vaargeul uitgespaard bleef, en het graven van een nieuw tracé vanaf Velsen naar de kust. De Spaarndammerdijk verloor hiermee haar primaire waterkerende functie. De nieuw gewonnen polders, die het dichtst bij het centrum lagen, werden voor haven- en industrie in gebruik genomen. De overige polders werden – op een enkele uitzondering na – als agrarisch gebied in gebruik genomen, en vanaf 1900 zagen stadsbewoners het ook als een boeiend gebied voor recreatieve uitstapjes.

Aan het begin van de twintigste eeuw werd er voor het eerst systematisch over de ontwikkeling van de polders aan de westzijde van de stad als grootschalige zeehaven nagedacht. In het Algemeen Uitbreidingsplan (AUP) voor Amsterdam dat in 1935 werd vastgesteld, was direct ten westen van het plangebied een grootschalige havenuitbreiding voorzien.
Het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog had tot gevolg dat er aan een deel van het plan geen invulling werd gegeven. Bovendien bleef de uitvoering van het plan grotendeels achterwege, omdat de belangrijkste havenbedrijven traditiegetrouw in het oostelijk havengebied bleven. Pas in de periode na de Tweede Wereldoorlog nam de interesse voor het westelijk havengebied toe. De opzet van het nieuwe havengebied werd in het licht van nieuwe transport- en overslagmethoden herzien, waarbij een groter gebied als bedrijventerrein werd bestemd.

Ter hoogte van het huidige Sloterdijk I, ten oosten van het dorp Sloterdijk, was in het AUP reeds een bedrijventerrein gepland. De eerste bedrijven kwamen hier vanaf het einde van de jaren vijftig. In de loop van de jaren zestig werd het bedrijventerrein verder naar het zuiden toe uitgebreid waarvoor onder andere een deel van de Spaarndammerdijk moest wijken. De aanleg van de Coentunnelweg (A10), de Transformatorweg en het dijklichaam voor de Hem- en Ringspoorbaan en de verlegde Haarlemlijn bepalen in hoge mate de stedenbouwkundige structuur van het bedrijventerrein. De pre-stedelijke polderstructuur is ten gevolge van deze werken en de bedrijfsbebouwing uitgewist.

Rond de jaren zeventig van de twintigste eeuw was in Sloterdijk I een zeer ruime diversificatie van bedrijfsactiviteiten aan te treffen. In de productiesfeer waren drukkerijen, een banketfabriek, een scheepssmederij, een staalfabriek, constructiewerkplaatsen en een steenhouwerij vertegenwoordigd. Opvallend was dat langs de Transformatorweg drie grote, landelijke drukkerijen gevestigd waren. Groothandelsactiviteiten in textiel (jeans), kogel- en rollagers, appendages, zoetwaren, scheepsbenodigdheden, zuidvruchten, slangen en koppelingen en gereedschap waren te vinden in Sloterdijk I.

In de dienstverlening hadden een automobielbedrijf met showroom, een garagewerkplaats en een programmeerbedrijf hier een plek gevonden. Twee bijzondere functies vonden ook een plaats in het gebied: een grafische school en een centrum voor vakopleiding van volwassenen.

Voor alle kavels gold dat door de uitgifte in erfpacht al bekend was wie de gebruiker zou worden. Dat betekende dat alle gebouwen over het algemeen voor deze gebruiker ontwikkeld en ontworpen werden. Van multifunctionele bedrijfshallen was nog geen sprake. Ook werden de kavels direct naast elkaar vergeven. Verreweg de meeste bedrijven hadden hierdoor geen mogelijkheid meer tot uitbreiding.

Sinds 1980 is het Mediacollege, destijds Grafische MTS, gevestigd op de huidige locatie, Contactweg 36. De opleidingen van het Mediacollege bestrijken het hele gebied van de media. Daarnaast ziet het Mediacollege Amsterdam naast opleidingsinstituut ook een rol voor zichzelf als platform dat de aankomende generatie en de branche met elkaar verbindt. In 2018 viert het Mediacollege haar 100e verjaardag in Amsterdam.

2.2.4 Geldend planologisch beleid

Het project is gelegen binnen het vigerende (na inwerkingtreding van het voorliggende bestemmingsplan, dient “vigerend” hier gelezen te worden als “het voorheen geldende”) bestemmingsplan Sloterdijk I, vastgesteld op 28 mei 2013. Een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied is weergegeven in figuur 2.6. De gronden ter plaatse van het project hebben de bestemmingen:

  • Enkelbestemming – Groen (groen);
  • Enkelbestemming – Maatschappelijk (zalmroze/bruin);
  • Enkelbestemming – Verkeer-1 (grijs);
  • Dubbelbestemming – Leiding – Gas (zwarte stippen);
  • Dubbelbestemming – Waarde – Archeologie (zwarte plussen);
  • Dubbelbestemming – Waterstaat – Waterkering (zwarte golf);
  • Gebiedsaanduiding – Geluidzone – industrie (oranje lijn).

Het vigerende bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om binnen het bouwvlak onderwijsvoorzieningen te realiseren met een bebouwingspercentage van 65% en een bouwhoogte van maximaal 15 meter. De uitbreiding die het Mediacollege beoogt, past niet binnen de ruimte die het vigerende bestemmingsplan biedt. Het bouwvlak is reeds grotendeels bebouwd en de maximale bouwhoogte is deels ook al bereikt.

De transformatie naar een combinatie van wonen, werken en onderwijs past niet binnen de mogelijkheden van dit vigerende plan. De bestemmingen leggen beperkingen op aan de gebruiksmogelijkheden. Daarnaast zijn de bouwregels ook niet toereikend (bouwvlak te klein, bouwhoogte te laag). Om het beoogde programma te kunnen realiseren zal de bebouwing dichter naar de Transformatorweg worden gesitueerd dan het vigerende bestemmingsplan nu mogelijk maakt en is het wenselijk de bouwhoogte fors te verhogen tot maximaal 30 meter, met hoogteaccenten tot 45 meter waarvan maximaal twee hoogteaccenten tot maximaal 60 meter mogelijk zijn.

Een nieuw juridisch-planologisch kader is daarom benodigd om de transformatie mogelijk te maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1701BPGST-VG01_0006.png"

Figuur 2.6 - Vigerend bestemmingsplan Sloterdijk-1 met indicatie plangebied (rode lijn)

2.2.5 Bestemmingsplan verbrede reikwijdte / Crisis- en herstelwet (Chw)

Haven-Stad kent een stevige milieubelasting. Er is sprake van een hoge geluidsbelasting (industrielawaai en verkeerslawaai (weg en spoor)) en geurbelasting. Verder is externe veiligheid een belangrijke factor. Met al deze componenten moet bij de ontwikkeling van het gebied, met name wat betreft wonen en onderwijs, rekening gehouden worden. De transformatie van Haven-Stad, en dus ook het perceel van het Mediacollege, is daardoor niet zondermeer mogelijk met het bestaande juridisch-planologische instrumentarium. Om die reden is een deel van Haven-Stad aangemeld bij het Ministerie van Infrastructuur en Milieu als duurzaam innovatief experiment als bedoeld in artikel 2.4 van de Crisis- en herstelwet om daarmee deel te kunnen nemen aan een pilot op grond van de 7e tranche én daarnaast is het gebied aangemeld als ontwikkelingsgebied als bedoeld in artikel 2.2 van deze wet.

Beide aanvragen zijn toegewezen. Hierdoor mag bij wijze van experiment in een bestemmingsplan worden afgeweken van een aantal wettelijke regels. Deze afwijkingsmogelijkheden zijn geregeld in artikelen 2 en 7c van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. Als gevolg daarvan mag vooruitlopend op de nieuwe Omgevingswet een zogenoemd 'bestemmingsplan verbrede reikwijdte' worden vastgesteld met een looptijd van 20 jaar. Daarnaast is het op grond van de pilot mogelijk om tijdelijk af te wijken van enkele bestaande milieunormen, zonder dat daarbij de 'gezonde leefomgeving' geweld wordt aangedaan. De Nota van toelichting bij het desbetreffende besluit van de Minister van Infrastructuur en Milieu vermeldt hierover het volgende:

"Het bestemmingsplan verbrede reikwijdte wijkt af van de huidige reguliere bestemmingsplannen. Er gelden dan ook andere regels. Voor een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte op basis van de 7e tranche geldt niet de actualiseringsplicht ex artikel 3.1, tweede lid, Wro. Voor de looptijd kan worden aangesloten bij het in de 6e tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet opgenomen experiment met een looptijd van twintig jaar (artikel 7b van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet). Dientengevolge behoeft ook niet te worden voldaan aan de in de jurisprudentie ontwikkelde verplichting dat bij de vaststelling van het bestemmingsplan moet worden aangetoond dat de beoogde ontwikkeling binnen tien jaar kan worden gerealiseerd."

In het kader van uitnodigingsplanologie treedt de gemeente faciliterend op en neemt ze de ontwikkeling van het gebied niet zelf in handen. Gelet op de verlengde looptijd van het bestemmingsplan zijn het tweede en vijfde lid van artikel 3.1 Wro niet van toepassing (geldigheidstermijn bestemmingsplan).

Voor het bestemmingsplan verbrede reikwijdte 'Sloterdijk I Mediacollege' maakt de gemeente Amsterdam gebruik van de volgende onderdelen uit de Crisis- en herstelwet tot en met de 15e tranche:

  • planperiode 20 jaar;
  • regels voor de gehele fysieke leefomgeving;
  • open normen/beleidsregels;
  • faseren onderzoeken;
  • vormvrij bestemmingsplan (afwijken RO-standaarden).

In de 15e tranche van de Crisis- en herstelwet (Stb.2017, 275) is tevens de mogelijkheid opgenomen om duurzaamheidsnormen te stellen, zoals gasloos bouwen en een energieprestatie coëfficiënt van maximaal 0,2. Het betreft normen die op grond van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet reeds een bindende werking hebben (artikel 6b en 6l) voor de aangewezen delen van het gebied Haven-Stad. De normen gelden op grond van dat besluit overigens uitsluitend voor woningen. Momenteel wordt onderzocht of dit kan worden uitgebreid naar andere functies en gebouwen.

Omdat de duurzaamheidsnormen ten aanzien van gasloos bouwen en een EPC van maximaal 0,2 al voor het plangebied Sloterdijk I Mediacollege rechtstreeks van toepassing zijn, vanwege de inwerkingtreding van bovengenoemde bepalingen uit het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet, worden deze normen niet in het bestemmingsplan verplicht gesteld.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 14 juni 2011 heeft het kabinet het ontwerp van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) aan de Tweede Kamer gestuurd met daarbij een ontwerp Algemene maatregel van bestuur (Amvb) Ruimte (het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening: Barro).

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 22 november 2011 onder aanvaarding van een aantal moties door de Tweede Kamer aangenomen. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. Het Barro is op 22 augustus 2011 vastgesteld en op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn bepalingen opgenomen ter bescherming van nationale belangen, zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, de uitoefening van defensietaken en bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam.

Op 1 oktober 2012 is het Barro gewijzigd en treden delen van het Barro in werking die al waren vastgesteld, maar die voor hun inwerkingtreding wachten op deze wetswijziging. Met deze aanpassingen in de regelgeving is de wettelijke borging van het beleid in de SVIR nagenoeg voltooid. Het gaat om de eerder aangekondigde onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.

Sloterdijk I Mediacollege is een binnenstedelijke locatie waarbij de in het Barro aangegeven Rijksbelangen niet in het geding zijn.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040

Op 21 juni 2010 heeft Provinciale Staten de Provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) vastgesteld. Op 3 november 2010 is de Provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040 in werking getreden. In de Structuurvisie heeft de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vastgelegd en aangegeven hoe zij deze visie denkt te realiseren.

Uitgangspunt is dat Noord-Holland aantrekkelijk moet blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap. De provincie kiest daarbij voor hoogstedelijke milieus en beperkte uitleg van bedrijventerreinen en houdt het landelijk gebied open en dichtbij. Verder worden de waterkeringen versterkt en calamiteitenbergingen aangelegd om wateroverlast te voorkomen. Door het landelijk gebied te ontwikkelen vanuit de kenmerken van Noord-Hollandse landschappen en de bodemfysieke kwaliteiten blijft de provincie bijzonder en aantrekkelijk om in te wonen, te werken en om te bezoeken.

Eén van de doelstellingen is het duurzaam en efficiënt gebruiken van de beschikbare ruimte. Uitgangspunt voor Sloterdijk I Mediacollege is het plangebied toe te voegen aan de bestaande stedelijke structuur waarbij functiemenging wordt toegestaan en woningen worden toegevoegd. Op deze wijze wordt de beschikbare binnenstedelijke ruimte zo optimaal mogelijk benut. Dit past binnen de hoofddoelstellingen van het provinciale beleid.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

Tegelijkertijd met de structuurvisie is de Provinciale Ruimtelijke Verordening in werking getreden (november 2010) en daarna meermalen herzien of geactualiseerd, laatstelijk per 1 maart 2017. De Verordening bevat algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen. Met het inwerking treden van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening is het streekplan als beleidsdocument en de goedkeuringsvereiste voor gemeentelijke bestemmingsplannen komen te vervallen. Voor het streekplan is de structuurvisie in de plaats gekomen, deze is echter uitsluitend zelfbindend voor de provincie. Voor de doorwerking van het in de structuurvisie vastgelegde beleid naar gemeenten toe, heeft de provincie de beschikking gekregen over de zogenaamde provinciale verordening.

Deze verordening is het aangewezen instrument als het gaat om algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen of projectbesluiten. Wel zal hierin duidelijk het provinciaal belang naar voren moeten komen. Het uitgangspunt daarbij is dat de bevoegdheden ter doorwerking van het ruimtelijk beleid zoveel mogelijk proactief worden ingezet en het provinciale beleid daarbij zoveel mogelijk eenduidig wordt geregeld.

Het plangebied van dit bestemmingsplan Sloterdijk I Mediacollege is conform de Provinciale Ruimtelijke Verordening onderdeel van het "bestaand stedelijk gebied" (bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur). De uitbreiding van onderwijsvoorzieningen en het toevoegen van woningen dat door dit bestemmingsplan binnen bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt, past binnen de kaders van de Provinciale Ruimtelijke Verordening.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Metropoolregio Amsterdam

De Metropoolregio Amsterdam is het informele samenwerkingsverband van lokale en provinciale overheden in de noordvleugel van de Randstad. Belangrijk kenmerk van de metropoolsamenwerking vormt het feit dat dit gebeurt op vrijwillige basis. De democratische legitimatie van besluiten vindt plaats in de Staten en Raden van de aangesloten gemeenten en provincies. Het versterken van de concurrentiepositie, nationaal en internationaal, vormt de rode draad binnen de metropoolsamenwerking. Om in de Europese top mee te kunnen blijven spelen, is de gezamenlijke ambitie gericht op het creëren van een hoogwaardig, veilig en duurzaam leef- en woonmilieu voor bedrijven, bewoners en bezoekers, nu en straks. Door in te zetten op compacte, hoogwaardige en bereikbare steden die omringd worden door recreatief groen moet het vestigingsklimaat aantrekkelijk blijven. Rond de beleidsvelden verkeer en vervoer, economie, verstedelijking, landschap en duurzaamheid zijn drie regionale bestuurlijke overlegorganen geformeerd. De samenwerking in metropoolverband levert de regio bovendien structureel meer kracht en zeggenschap op richting het Rijk.

Plabeka

Het Platform Bedrijven en Kantoren (Plabeka) is in 2005 opgericht. In dit regionale samenwerkingsverband stemmen de provincies Noord-Holland en Flevoland samen met de gemeenten vraag en aanbod van bedrijfslocaties zo goed mogelijk op elkaar af. Er vindt regionale afstemming plaats over de kwantiteit en kwaliteit van werklocaties. Het doel van Plabeka luidt als volgt:

Het creëren van voldoende ruimte en kwaliteit van werklocaties (kantoren, bedrijventerreinen, zeehaventerreinen) voor een evenwichtige economische ontwikkeling om daarmee een bijdrage te leveren aan de versterking van de (internationale) concurrentiepositie van de Metropoolregio en het verbeteren van het regionale vestigingsklimaat voor het bedrijfsleven.

Ter uitvoering van de doelstelling van het Plabeka is een uitvoeringsstrategie vastgesteld die periodiek wordt bijgesteld.

Uitvoeringsstrategie Plabeka (US 3.0)

Op 23 juni 2017 heeft het Plabeka ingestemd met de derde Uitvoeringsstrategie Plabeka, waarin de nieuwe afspraken over de afstemming bedrijfsterreinen en kantoren in de metropoolregio Amsterdam zijn vastgelegd voor de periode 2017 tot 2030. Deze nieuwe afspraken kenmerken zich door een grote mate van flexibiliteit binnen de afgesproken kaders. Deze flexibiliteit is nodig om – op basis van regionale afstemming – goed te kunnen blijven inspelen op de economische dynamiek (zoals de effecten van de Brexit), terwijl de regionale kaders en regionale afstemming er voor zorgen dat we een gezonde markt voor kantoren en bedrijventerreinen hebben, zowel op de schaal van de deelregio's als op het niveau van de metropoolregio.

Geconstateerd is dat kwalitatief - mede onder invloed van schaalverkleining in het bedrijfsleven, digitalisering en verduurzaming - een toenemende populariteit van meer gemengde multifunctionele gebieden ontstaat. Het betreft centrumgebieden, gemengde woon-werklocaties, knooppuntlocaties en third places als koffiegelegenheden en dergelijke. Deze toenemende vraag vertaalt zich in deze US 3.0 onder meer in een flinke transformatie-opgave voor zowel kantoren als bedrijventerreinen.

Het bestemmingplan Sloterdijk I Mediacollege maakt de functie kantoor niet mogelijk. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Uitvoeringsstrategie Plabeka 3.0.

3.3.2 Stadsregio Amsterdam

De Stadsregio Amsterdam was tot 31 december 2016 een samenwerkingsverband van zestien gemeenten. De samenwerking is per 1 januari 2017 voortgezet op het gebied van bereikbaarheid in het nieuwe platform Vervoersregio. Enkele beleidsnota´s die in Stadsregio-verband zijn opgesteld zijn nog steeds relevant. Voor Sloterdijk I Mediacollege zijn uitsluitend het regionale detailhandelsbeleid en de regionale woonafspraken van belang.

Regionaal detailhandelsbeleid Stadsregio Amsterdam 2016 – 2020

De regioraad van de Stadsregio Amsterdam heeft op 15 maart 2016 het Regionaal detailhandelsbeleid Stadsregio Amsterdam 2016 – 2020 vastgesteld. De vernieuwing is een actualisatie van het eerdere beleid uit 2011 en is op 1 april 2016 in werking getreden. Er wordt opgeroepen tot meer regionale afstemming van de winkelstructuur, zodat de fijnmazigheid van die structuur behouden blijft en iedereen op aanvaardbare afstand zijn boodschappen kan blijven doen. Centrale doelstelling in het regionale detailhandelsbeleid is het vasthouden aan het op aanvaardbare afstand hebben van winkels in dagelijkse artikelen (levensmiddelen en persoonlijke verzorging). Daarnaast staat behoud en versterking van kansrijke winkelgebieden centraal.

Het plangebied Sloterdijk I Mediacollege maakt geen deel uit van de bestaande winkelstructuur. In het plangebied wordt detailhandel niet toegestaan. Elders in Sloterdijk zal een concentratie van winkelvoorzieningen komen. Het behouden van het Mediacollege en het weren van detailhandel past binnen de kaders van het regionale beleid.

Regionaal actieprogramma (RAP) Wonen 2016 - 2020

Eind 2016 heeft de voormalige Stadsregio Amsterdam het concept Regionaal Actieprogramma Stadsregio Amsterdam 2016-2020 namens de 16 gemeenten aangeboden aan de provincie Noord-Holland. Dit actieprogramma was geënt op het samenwerkingsprogramma van de gemeenten en gericht op nieuwbouwproductie, betaalbare voorraad en woonruimteverdeling. De overige gevraagde onderwerpen Wonen-Welzijn-Zorg, Duurzaamheid, Bouwen op OV-knooppunten en zelfbouw waren daarin slechts beknopt in de bijlagen in beeld gebracht.

Naar aanleiding van bestuurlijke gesprekken met de provincie is in juli 2017 een Oplegger RAP vastgesteld waarin enkele aanvullingen zijn gedaan op het RAP. Deze aanvullingen betreffen zowel het regionale woningbouwprogramma als de beleidsthema's Wonen Welzijn en Zorg, Duurzaamheid, bouwen op OV-knooppunten en (Collectief) Particulier Opdrachtgeverschap.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Amsterdam 2040

Algemeen

In de Structuurvisie Amsterdam 2040 'Economisch Sterk en Duurzaam' (17 februari 2011) is het ruimtelijk beleid van de gemeente verwoord. De centrale ambitie van de Structuurvisie is dat Amsterdam zich verder ontwikkelt als kernstad van een internationaal concurrerende, duurzame, Europese metropool. Intensivering van het grondgebruik in de stad biedt aan tal van mensen woon- en werkruimte. Het betekent extra draagvlak voor voorzieningen, extra investeringen in de openbare ruimte en in recreatief gebruik van water en groen en efficiënter omgaan met energie en vervoer, zodat buiten de stad minder landschap hoeft te worden aangetast.

Het bestemmingsplan Sloterdijk I Mediacollege voorziet in het toevoegen van binnenstedelijke bebouwing: het Mediacollege zelf, woningen en enkele commerciële functies.

Uitrol centrumgebied

Door schaarste aan ruimte en middelen breiden de op de stad georiënteerden hun zoek- en vestigingsgebied gestaag uit; dit proces vormt al lang niet meer louter de grondslag voor de revitalisering van de 19e-eeuwse gordel; vandaag de dag wijst het ons bijvoorbeeld op de enorme ontwikkelingspotenties van de noordelijke IJ-oever, het Zeeburgereiland en de Gordel '20–'40. Het draagt eraan bij dat de Zuidas steeds sterker wordt als internationaal centrummilieu. Het uitrolmechanisme reikt zelfs over de ringweg: het wekt hernieuwde belangstelling voor de Sloterplas; het brengt een verdere verstedelijking van Buitenveldert en Amstelveen-Noord dichterbij.

De uitrol van het centrumgebied vraagt om een zorgvuldige afweging tussen de talloze ruimtelijke claims die op de kern van de metropool worden gelegd. Hieronder wordt het kader uiteengezet waarbinnen deze claims met elkaar worden geconfronteerd.

In de Structuurvisie is het gebied van Sloterdijk I aangemerkt als ontwikkelgebied voor wonen en werken. Met het toevoegen van woningen op de locatie van Sloterdijk I Mediacollege is dit in lijn met het beleid.

Hoofdgroenstructuur

In de Structuurvisie is de ecologische structuur van de stad in beeld gebracht. Een goede ecologische structuur is essentieel voor de biodiversiteit. De Amsterdamse ecologische structuur betreft een netwerk van zowel grote als kleine 'groene' en 'blauwe' gebieden en maakt het verbindende groene netwerk binnen de stad en de verbinding met het omringende landschap zichtbaar. De gronden aan de oostzijde van het plangebied zijn binnen deze structuur aangewezen als stedelijk groen/sport. Dit maakt deel uit van de hoofdgroenstructuur. Stedelijke ontwikkelingen mogen niet ten koste gaan van de hoofdgroenstructuur.

Voor een initiatief in de Hoofdgroenstructuur, is een advies van de Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur (TAC) vereist, waarbij wordt getoetst op de inpasbaarheid. Hiervoor zijn richtlijnen vastgelegd in het instrumentarium voor de Hoofdgroenstructuur van de Structuurvisie.

Uitsluitend de groenstrook aan de oostzijde van het plangebied, het talud van de Spaarndammerdijk, maakt onderdeel uit van de Hoofdgroenstructuur als onderdeel van het Westerpark. Hier geldt het groentype “stadspark”. In deze strook zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien. De strook heeft de bestemming 'Groen' in het voorliggende bestemmingsplan. Gebouwen zijn hier niet toegestaan, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wel met een maximum bouwhoogte van 10 meter. Verder zijn onder andere voet- fietspaden, speel- en groenvoorzieningen toegestaan.

De TAC heeft op 22 juni 2017 positief geadviseerd over de wijze waarop in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de Hoofdgroenstructuur.

3.4.2 Transformatiestrategie

In het verlengde van de Structuurvisie Amsterdam heeft de gemeenteraad op 4 juli 2013 de Transformatiestrategie Haven-Stad 'Sterke Stad - Slimme Haven' vastgesteld. Met de vaststelling is besloten om Haven-Stad geleidelijk te transformeren en de besluitvorming te faseren. Met het oog op omvang, diversiteit en kwaliteit is niet gekozen voor een vastomlijnd scenario. Langs de Noordelijke en de Zuidelijke IJ-oever en vanuit het westelijk deel van Amsterdam kan Haven-Stad stapsgewijs transformeren, te beginnen bij station Sloterdijk en het bedrijventerrein Sloterdijk I.

In de Transformatiestrategie is inzicht gegeven in de programmatische en financieel-economische haalbaarheid en de mogelijkheid om de gevestigde bedrijven voor de regio te behouden. Zonder actieve verplaatsing van de havenbedrijven in de Coen- en Vlothaven kunnen tot 2040 circa 9.000 woningen gerealiseerd worden en kan het aantal arbeidsplaatsen toenemen tot 38.000. Wordt ook de Coen- en Vlothaven getransformeerd dan zal Haven-Stad in 2040 ruimte kunnen bieden aan 20.000 woningen en 44.000 arbeidsplaatsen.

In 2025 neemt de gemeenteraad een besluit over het moment en de wijze van transformatie van de Coen- en Vlothaven. Daarbij wordt rekening gehouden met de woningbehoefte en behoefte aan haventerrein op dat moment, intensivering van bestaande haventerreinen, milieuverantwoorde verplaatsing / uitbreiding van havenactiviteiten en financiële haalbaarheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1701BPGST-VG01_0007.png"

Figuur 3.1 - Visiekaart Transformatiestrategie Haven-Stad

Concept Ontwikkelstrategie Haven-Stad

In het concept van de Ontwikkelstrategie is aangeven hoe Haven-Stad de komende decennia ontwikkelt wordt tot een aantrekkelijk woon-werkgebied. Daarbij is rekening gehouden met de specifieke kenmerken van de verschillende deellocaties, de bedrijven en andere functies die nu in het gebied gevestigd zijn. De ambities en doelstellingen vormen een wenkend perspectief. Ze bepalen wat we nu moeten doen om straks aantrekkelijke woonwerkmilieus te kunnen aanbieden: hoogstedelijk en met een identiteit die in belangrijke mate wordt bepaald door de ligging op de grens van haven en stad, dichtbij het centrum.

Het college van B&W heeft op 22 juni 2017 ingestemd met de concept Ontwikkelstrategie en heeft deze vrijgegeven voor inspraak. De vaststelling hiervan is voorzien in het najaar 2017.

3.4.3 Koers 2025

Op 14 september 2016 is de "Koers 2025" vastgesteld door de gemeenteraad van Amsterdam. De gemeente wil de druk op de woningmarkt verlichten en maakt daarom tot 2025 de bouw mogelijk van 50.000 woningen binnen de stadsgrenzen. De huidige voorraad aan woningbouwplannen is onvoldoende om hierin te voorzien. Nieuwe woningen worden gerealiseerd in nieuwbouwprojecten, maar ook door transformatie van leegstaand en leegkomend vastgoed. De plannen bieden ook ruimte aan voorzieningen en bedrijven. Op welke plekken dit kan gebeuren staat in Koers 2025, een integrale en stadsbrede inventarisatie van woningbouwlocaties.

Sloterdijk I is een van de versnellingslocaties, zoals genoemd in Koers 2025. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan Sloterdijk I Mediacollege worden nieuwe woningen voorzien als onderdeel van de transformatie Haven-Stad, dit sluit aan op Koers 2025.

3.4.4 Woonagenda

Op 19 juli 2017 heeft de gemeenteraad de Woonagenda 2025 vastgesteld. Deze Woonagenda heeft als uitgangspunt dat Amsterdam in 2025 beschikt over voldoende, betaalbare en goede woningen. Uit de prognoses blijkt dat er in 2025 nog steeds een groot tekort is in de woonvoorraad van Amsterdam, in alle sectoren, maar vooral in gereguleerde huurvoorraad.

Voor het uitgangspunt “voldoende woningen” is de ambitie om de woningvoorraad en woningbehoefte in 2025 beter op elkaar te laten aansluiten. Hiervoor zijn diverse acties belegd, zoals afspraken met corporaties over behoud en uitbreiding van huurwoningen in het middensegment en het opstellen van spelregels voor de woningbouwprogrammering. Voor het uitgangspunt van betaalbare woningen zijn de acties gericht op herziening van de woonruimteverdeling. Voor het derde uitgangspunt “goede woningen” zijn acties vooral gericht op verbetering van de woningkwaliteit en aanvullende duurzaamheidseisen.

Het voorliggende bestemmingsplan draagt bij aan het verminderen van het tekort in de woonvoorraad. Er wordt ruimte geboden aan nieuwe en daarmee kwalitatief goede woningen in verschillende segmenten.

3.4.5 Strategienota Transformatie Sloterdijk I

De locatie Mediacollege is één van de bouwblokken van het plangebied Sloterdijk I zuid. Voor dit gebied is recent (14 juni 2016) een zogenaamd Strategiebesluit vastgesteld. Dat is de eerste stap in de planning systematiek die Amsterdam hanteert bij gebiedsontwikkeling (Plaberum). In het Strategiebesluit worden het project, de opgave en het planproces afgebakend en gedefinieerd. Amsterdam werkt nu aan een Investeringsbesluit Sloterdijk I zuid, de volgende stap in het Plaberum.

De opgave voor het huidige perceel van het Mediacollege maakt deel uit van een grotere opgave. Niet alleen die van Sloterdijk I, maar van de transformatie strategie Haven-Stad. Concreet betekent dit een verdichtingsopgave en een menging van woon- en werkfuncties.

3.4.6 Overnachtingsbeleid

Op 14 juli 2016 is de "herziening van het Amsterdamse deel van de Regionale hotelstrategie 2016 2022: van hotelbeleid naar overnachtingsbeleid" vastgesteld door de gemeenteraad van Amsterdam.

Het accent wordt in het nieuwe beleid verschoven van een hotelbeleid naar een integraal (regionaal) overnachtingsbeleid dat zich richt op kwaliteit, spreiding en een gelijkwaardig ondernemersveld. Met vernieuwende en concrete instrumenten wordt bijgedragen aan het behoud van de balans tussen wonen, werken en recreëren in de stad. Vraag en aanbod van alle overnachtingsvormen in de Amsterdamse regio worden hierbij als één geheel gezien, waarbij er in ieder geval tot 2022 in heel de stad alleen ruimte wordt geboden aan nieuwe innovatieve en kwalitatieve hotelinitiatieven. Voor de overige overnachtingsvormen wordt het aanbod verder gereguleerd teneinde een legaal, geregistreerd en kwalitatief aanbod te borgen. Dit zorgt voor een rem op de groei van het aantal hotels in Amsterdam, verdere spreiding van hotels over de regio, een stijging van de kwaliteit van al het huidige overnachtingsaanbod, een beter inzicht in de markt en een gelijk speelveld tussen de verschillende accommodatievormen. Het beleid doet daarnaast een aanzet tot het stimuleren van nieuwe toeristische trekkers in de metropoolregio Amsterdam.

Om dit te bereiken geldt voor een deel van Amsterdam, waaronder Sloterdijk I het principe van `Nee, tenzij´. Medewerking aan nieuwe hotelinitiatieven wordt voor deze delen van de stad in de basis niet gegeven. Alleen als hotelinitiatieven écht iets toevoegen aan de omgeving en de markt wordt een uitzondering gemaakt.

Het overnachtingsbeleid heeft geen betrekking op short stay. Dit is een bijzonder woonvorm van kortdurende aard. Short stay wordt in dit bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt.

Het beleid is in voorliggend bestemmingsplan vertaald door geen nieuwe hotels toe te staan.

Bed and breakfast

Een bed and breakfast valt onder 'wonen' en behoort niet tot het overnachtingenbeleid. Het gemeentelijk beleid van Amsterdam bepaalt dat het is toegestaan maximaal vier personen tegen betaling logies en ontbijt aan te bieden. Dit is gebonden aan een aantal specifieke voorwaarden. Zo dient de exploitant ook de hoofdbewoner te zijn van de woning en moet het wonen ook de hoofdfunctie blijven. Dat betekent dat maximaal 40 procent van de woning mag worden gebruikt voor logies en ontbijt. Het gebruik als bed and breakfast dient voorts vooraf gemeld te worden bij de gemeente.

3.4.7 Parkeerbeleid

In geval van nieuwe ontwikkelingen, zoals het toevoegen van woningen of bebouwing ten behoeve van economische functies moet worden voorzien in 'voldoende parkeergelegenheid', hetzij in, op of onder gebouwen van het plangebied. De invulling van 'voldoende' geschiedt op basis van de geldende parkeernormen. Daarnaast is een ander hoofddoel van het parkeerbeleid het aantal pareerplaatsen te beperken in verband met de bereikbaarheid, de luchtkwaliteit en het wegverkeerslawaai.

Het parkeerbeleid van de gemeente Amsterdam is recent herzien. De Nota Parkeernormen Auto is op 8 juni 2017 vastgesteld. In het nieuwe parkeerkeerbeleid is Sloterdijk I als B-locatie aangewezen. De B-locaties (in figuur 3.2 grijs) hebben goed openbaar vervoer, maar liggen verder van de intercitystations af. Het grootste deel van Amsterdam wordt als B-locatie geclassificeerd. In deze gebieden kiest de gemeente ervoor om naast een maximumparkeernorm ook een minimumparkeernorm te hanteren. Ontwikkelaars worden verplicht om bij nieuwbouw een minimum aantal parkeerplaatsen op eigen terrein te realiseren. Voor B-locaties gelden de volgende randvoorwaarden met betrekking tot parkeren:

  • geen parkeervergunning op straat voor zowel nieuwbouw als sloop/nieuwbouw;
  • maximum parkeernorm van 1 op 125 m2 bvo voor bedrijven op eigen terrein;
  • minimum parkeernorm van 0,1 pp per woning (tot 30m2 bvo);
  • minimum parkeernorm van 0,3 pp per woning (30-60m2 bvo);
  • minimum parkeernorm van 0,6 pp per woning (boven 60m2 bvo);
  • minimum parkeernorm van 0 pp per sociale woning;
  • maximum parkeernorm van 1 pp per woning;
  • maatwerk voor scholen en overige voorzieningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1701BPGST-VG01_0008.png"

Figuur 3.2 - Parkeerbeleid Amsterdam (Bron: Gemeente Amsterdam, 2017)

Met de transformatie van Haven-Stad is het streven de OV-bereikbaarheid en de bereikbaarheid van het langzaam verkeer, voor het gehele gebied te vergroten en de modal split voor de auto (aantal autoverplaatsingen ten opzichte van het totaal aantal verplaatsingen) te verlagen van 30% naar 15%. Dat wil zeggen dat slechts 15% van alle verplaatsingen met de auto plaats zullen vinden. De rest met openbaar vervoer of langzaam verkeer (fietsen, lopen, scooter, skaten etc). Het gebied kan dan worden aangewezen als A-locatie. Daar horen de volgende randvoorwaarden voor parkeren bij:

  • geen parkeervergunning op straat voor zowel nieuwbouw als sloop/nieuwbouw;
  • maximum parkeernorm van 1 op 250 m2 bvo voor bedrijven op eigen terrein;
  • minimum parkeernorm van 0 parkeerplaatsen per woning;
  • maximum parkeernorm van 1 parkeerplaatsen per woning;
  • maatwerk voor scholen en overige voorzieningen.

In afwijking hiervan is het streven voor Haven-Stad nog strengere normen te stellen. Deze strengere normen zijn nodig om de gewenste modal split van 15% te kunnen bereiken. Voor Haven-Stad wordt daarom gestreefd naar een parkeernorm van maximaal 0,1-0,2 parkeerplaatsen per woning. Ook voor Sloterdijk I Mediacollege ligt het voor de hand deze norm toe te passen. Voor de andere functies, dan wonen, zal aansluiting worden gezocht bij de normen die voor A-locaties gelden op basis van het stedelijke beleid.

Zolang er nog geen Haven-Stad specifiek parkeerbeleid is, blijven de stedelijke normen echter van toepassing. In dit bestemmingsplan is een open norm opgenomen voor parkeren met een dynamische verwijzing naar het geldende parkeerbeleid. Op dit moment gelden dus de normen uit het op 8 juni 2017 vastgestelde beleid. Wanneer deze Nota Parkeernormen Auto specifiek voor Haven-Stad wordt herzien, zullen de in dat specifieke parkeerbeleid beschreven parkeernormen gelden.

3.4.8 Amsterdams Ondernemers Programma (AOP)

Het Amsterdams Ondernemers Programma (AOP) 'Ruimte voor ondernemers!' 2015-2018 is op 17 december 2015 vastgesteld door de gemeenteraad. Met het nieuwe programma geeft Amsterdam ondernemers de ruimte. Met de doelen en acties uit het Amsterdams Ondernemers Programma verbetert de dienstverlening, verminderen regels en biedt het college ruimte voor initiatieven en experimenten. Met dit programma zorgt de gemeente ervoor dat de randvoorwaarden om te ondernemen zo goed mogelijk zijn. Het programma kent een eigen dynamiek en wordt constant aangevuld met initiatiefvoorstellen, amendementen en moties van de gemeenteraad.

Buiten de winkelgebieden is vraag en aanbod van winkel- en bedrijfsruimten niet altijd in evenwicht. Bij langdurige leegstand kan omzetting naar een andere functie een optie zijn. Tegelijkertijd is het op peil houden van de voorraad (kleinschalige) bedrijfsruimten ook een aandachtspunt voor de (wijk)economie en de leefbaarheid. Dit vraagt dus om een zorgvuldige afweging. De afweging gebeurt nu op verschillende manieren in de stad. Het streven is om een helder en transparant afwegingskader te hanteren in de hele stad voor een selectief behoud van bedrijfsruimten. Dat wil zeggen behoud van bedrijfsruimten op (strategische), zichtbare locaties, zoals hoekpanden, pleinen en aaneengesloten bedrijfslinten. Het afwegingskader dat in het voormalig stadsdeel West is ontwikkeld, wordt hiervoor geactualiseerd en stedelijk aangeboden.

In Sloterdijk I Mediacollege is geen plaats voor detailhandel. In lijn met dit beleid wordt detailhandel elders in met name Sloterdijk Centrum geclusterd. Andere vormen van commerciële functies krijgen wel een plaats in het plangebied.

Hoofdstuk 4 Het ruimtelijk kader

4.1 Stedenbouwkundige beschrijving

Projectgebied Sloterdijk I zuid

In het gebied Sloterdijk I zijn veel kleinschalige bedrijven gevestigd. Tussen de A10 en de Kabelweg bevinden zich enkele nieuwe kantoorgebouwen, waaronder kabelexploitant UPC. Er is nog weinig uit te geven restruimte. Het gebied is intensief bebouwd met hallen en bedrijfsverzamelgebouwen. De meeste bedrijfspanden kennen één of twee bebouwingslagen. Sloterdijk I kent een heldere gridstructuur met langgerekte Noord-Zuid gerichte bebouwing. Er zijn binnen het gebied nog slechts enkele onbebouwde percelen.

Het parkeren vindt nu grotendeels op de openbare weg plaats.

Sloterdijk I is ontsloten door de centraal gelegen Transformatorweg en kent een redelijke OV-bereikbaarheid via het eindstation van de westelijk metro Ringlijn (station Isolatorweg).

Plangebied Sloterdijk I Mediacollege

Het plangebied is één van de locaties binnen Sloterdijk I dat een niet-bedrijvenfunctie herbergt. Het gaat om een van de twee locaties van het Mediacollege Amsterdam, aan de Contactweg. Het college is hier al sinds 1980 gevestigd. Het Mediacollege heeft diverse vestigingen in Amsterdam. Het is wenselijk deze op één locatie te clusteren. De aanwezigheid van het Mediacollege in het gebied brengt veel beweging/reuring met zich mee. Daar waar andere functies een veelal gesloten karakter hebben, is de school heel open. Het brengt levendigheid op straat met sociale controle, die bijdraagt aan een veilige leefomgeving. Aan de andere kant vraagt een onderwijsinstelling ook aandacht voor veiligheid voor de leerlingen (verkeer en sociaal).

Langs de Contactweg en langs de Transformatorweg is een groene zone gelegen tussen de onderwijsinstelling en de ontsluitingswegen. Deze zone bestaat uit gras met opgaande beplanting en bomen. Met de ontwikkeling van het gebied is het mogelijk deze openbare ruimte te bebouwen.

4.2 Programma en ruimtelijk-stedenbouwkundige kaders

Algemeen

Voor Sloterdijk I Mediacollege, en ook voor de transformatiestrategie Haven-Stad, geldt een verdichtingsopgave en een menging van woon-, werk- en onderwijsfuncties. Het beoogde programma voor het plangebied is hiervan afgeleid. Ten dienste van de woonfunctie overweegt de gemeente om de verkeersdruk op de Transformatorweg op termijn te verlagen door de weg af te waarderen en het verkeer naar de Nieuwe Hemweg te geleiden. Ook van belang is dat in het kader van Haven-Stad wordt gestudeerd op een Groot Westerpark, het bebouwen van een groot deel van het emplacement Zaanstraat en het doortrekken van de metrolijn vanaf de Isolatorweg naar het Centraal Station.

De bouwvolumes voor het plangebied van dit bestemmingsplan zijn beperkt door de maximale bouwgrenzen op de verbeelding. Deze zijn ingegeven door stedenbouwkundige ruimtelijke vereisten en omgevingsfactoren alsmede milieutechnische beperkingen. Daarnaast is eveneens het bouwvolume beperkt door maximale bouwhoogten te stellen. Ook dit is ingegeven door stedenbouwkundige en ruimtelijke vereisten. De inpassing van hoogbouw mag niet strijdig zijn met het gemeentelijk hoogbouw beleid. In dat kader is er een Hoogbouw effecten rapportage uitgevoerd. In paragraaf 4.3 wordt hier nader op ingegaan.

Het totale programma op het bouwblok is maximaal 63.000 m2 bvo. Dat leidt tot een bouwblok fsi van 3,2. Vergelijkbaar met de andere bouwkavels in de omgeving. Het Mediacollege wordt ten opzichte van de huidige omvang (14.000 m2 bvo) uitgebreid met ten hoogste 9.500 m2 en komt daarmee in totaal op maximaal 23.500 m2 bvo. Dit biedt ruimte aan 3.300 gebruikers (medewerkers en leerlingen). Voor de overige functies ten behoeve van een hoogstedelijk woonmilieu resteert een oppervlakte van ten hoogste 40.000 m2 bvo. De oppervlakte mag worden ingevuld volgens de vaste verdeling voor de herstructurering in Sloterdijk I; zijnde 75% wonen en 25% niet-wonen. Daarbij dient een sokkel te worden gerealiseerd van 35.000 m2 in circa 10 bouwlagen en daarboven 5.000 m2 in de vorm van hoogteaccenten.

Het Mediacollege kan een katalysator voor vestiging van verwant bedrijfsleven in de aanliggende bouwblokken zijn. Ook zouden onderwijsfaciliteiten buiten schooluren inzetbaar kunnen zijn voor maatschappelijk of commercieel gebruik.

De ambitie van de gemeente is dat het woon- en niet-woonprogramma worden ondergebracht in één gebouw. Denkbaar is bijvoorbeeld dat de commerciële en onderwijsfuncties tot aan de rooilijnen in meerdere bouwlagen in de plint worden ondergebracht en dat de woonfunctie daarboven wordt gesitueerd.

De verschillende mogelijkheden voor het invullen van het gebied met het bovenstaande programma worden nog bestudeerd. Er is nog geen uitgewerkt (stedenbouwkundig) plan waar dit bestemmingsplan op gebaseerd is. Een belangrijk aandachtspunt is het uitgangspunt dat het Mediacollege moet blijven functioneren gedurende de uitvoering van de ontwikkeling van het terrein en dat de functies elkaar onderling niet onevenredig hinderen. Dat vraagt om een innovatieve technische en stedenbouwkundige ontwikkeling.

De ontsluiting van het bouwblok dient plaats te vinden via de Contactweg aan de zuidzijde van het blok. De andere aanliggende wegen kennen alleen de mogelijkheid van laden en lossen op daartoe nog aan te wijzen locaties. Parkeren en het stallen van scooters en fietsen moeten op eigen terrein plaatsvinden of geconcentreerd in collectieve parkeervoorzieningen. In de nabijheid is de metrohalte Isolatorweg. Onderzocht zal worden of deze halte ook een extra toegang aan de Contactweg kan krijgen. De Transformatorweg maakt deel uit van een busverbinding. Er wordt bestudeerd of de buslijn kan worden vervangen door een HOV-verbinding richting centraal station (een snelle busverbinding). Dit om de bereikbaarheid met het openbaar vervoer te verbeteren door het realiseren van kortere en directere verbindingen. Voor de langere termijn wordt het doortrekken van de metroverbinding naar het centraal station onderzocht. Deze doortrekking kan de HOV dan vervangen.

In de plannen voor de herinrichting van de openbare ruimte voor Sloterdijk I zuid wordt uitgegaan van een versmalling van het profiel van de Contactweg en een reductie van het autoverkeer, met behoud van het groene karakter. Langs de spoordijk wordt de groene zone heringericht als parkachtige zone. Aan de oostzijde grenst het bouwblok aan Westerpark.

Stedenbouwkundige randvoorwaarden

In de Ontwikkelstrategie Haven-Stad wordt een nieuw woon-werkmilieu geïntroduceerd. Dit woon-werkmilieu gaat uit van een basisplint van 8 tot 10 meter hoog waarin het werken en de voorzieningen worden opgenomen. Boven deze plint is ruimte om te wonen en in bepaalde gevallen ook om te werken. Tot 30 meter gaat het om een basisbouwblok, zoals dat in veel plekken in Amsterdam voorkomt. Er is besloten om de basis bouwhoogte te beperken tot 30 meter vanwege een evenwichtige balans tussen middelhoog en hoogbouw, de licht- en luchttoetreding als wel de bezonning van de binnenhoven en de woningen. Boven de 30 meter zijn hoogteaccenten toegestaan tot 45 meter en onder voorwaarden nog maximaal twee hoogteaccenten van ten hoogste 60 meter. Deze twee hoogteaccenten mogen een totaal vloeroppervlak van maximaal 5.000 m2 bvo hebben. Deze hoogte accenten komen, naar verwachting, aan de noordwest zijde van het bestemmingsvlak nabij de Transformatorweg en niet aan de oostelijke parkrand. Reden hiervoor is om te kunnen zorgen voor een zorgvuldige overgang van bebouwing naar landschap.

Uitvoeringsaspecten Mediacollege

Voorafgaand aan de planvorming van het bestemmingsplan heeft het Mediacollege haar voorkeuren voor de herontwikkeling van het kavel onderzocht. Het Mediacollege behoeft ruimte voor het samenvoegen van de verschillende locaties in Amsterdam naar de Contactweg, zoals bij de beschrijving van het programma is weergegeven.

De samenhang met woningbouw is een belangrijk aandachtspunt bij de verdere planvorming en in de ontwikkelingsfase. Zo dient het onderwijs door te kunnen gaan in de bouwfase, waarbij aandacht is voor veiligheid, geluid, stof en dergelijke. Voorts zijn conform de wensen van het Mediacollege vanuit dit gedachtengoed de volgende aandachtspunten relevant voor de verdere uitwerking van de ontwikkelingsplannen en uitvoering.

  • heldere scheidslijnen (eigendomspercelen) in verband met verantwoordelijkheden en aansprakelijkheid;
  • informeren en creëren bewustwording over het toekomstig gemengd gebied, zodat gebruikers (bewoners van de circa 600 woningen) bekend zijn met de verschillende functies in het gebied waaronder de activiteiten van het Mediacollege;
  • de veiligheid van studenten mag niet in het geding komen door nevengebruik;
  • de uitstraling van het Mediacollege moet door het project versterkt worden, niet gehinderd;
  • de toegankelijkheid van het Mediacollege moet goed en controleerbaar blijven;
  • goede waarborgen voor voldoende parkeergelegenheid en voor de verschillende (huidige en toekomstige) activiteiten;
  • op eigen perceel is/blijft flexibiliteit voor toekomstige uitbreiding en/of verbouwing een voorwaarde.

Zowel tijdens als de realisatiefase (wanneer de nieuwe bebouwing al gereed is) moet het Mediacollege kunnen blijven functioneren. Dit vraagt om een zorgvuldige afstemming ook na realisatie. Uitgangspunt daarbij is dat deze locatie beter gaat functioneren als toegangspoort tot de rest van Sloterdijk I.

4.3 Hoogbouw

Beleid
In de structuurvisie Amsterdam 2040 is vastgesteld dat voor hoogbouwinitiatieven hoger dan 30 meter binnen deze 2 km-zone een Hoogbouw Effectrapportage (HER) verplicht is. De beoogde hoogbouwontwikkeling mag geen negatieve gevolgen hebben op het UNESCO gebied. “Hoogbouwplannen binnen, maar ook buiten de Singelgracht, die zichtbaar worden vanuit het 'werelderfgoed', moeten worden beoordeeld op effecten op het erfgoed. Uitgangspunt is dat – daar waar het historisch gelaagde stadsbeeld tot een geheel, een eenheid, 'vergroeid' is geraakt – dit niet door nieuwe bebouwing, afwijkend in maat en schaal, mag worden aangetast.” (structuurvisie Amsterdam 2040, pagina 232).

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1701BPGST-VG01_0009.png"

Figuur 4.1 - Nota Hoogbouw in Amsterdam (2011) fragment uit Hoogbouw Toetskaart

Verdichting is een belangrijke opgave, voor de hele stad en voor bepaalde gebieden in het bijzonder. Hoogbouw is daarin niet het enige, maar wel een geschikt middel. Het is bovendien een krachtig stedenbouwkundig instrument. Afhankelijk van de positionering van hoogbouw kan deze bijdragen aan de kwaliteit van de stad als metropool. Onder hoogbouw in Amsterdam wordt verstaan: gebouwen vanaf 30 meter hoogte of tweemaal de hoogte in hun directe omgeving. In de Structuurvisie Amsterdam 2040 wordt, onder andere, het beleid van de gemeente Amsterdam ten aanzien van hoogbouw op hoofdlijnen beschreven. In de nota 'Hoogbouw in Amsterdam' wordt dit beleid vervolgens toegelicht en aangevuld met adviezen voor de inpassing van hoogbouw in de stad. Hier is tevens het toetsingskader uit de Structuurvisie te vinden voor hoogbouw.

Hoogbouw Effectrapportage

Vanwege het programma en de noodzaak daardoor de hoogte te kiezen is ook voor het ontwikkelingsgebied Sloterdijk I Mediacollege een Hoogbouw Effectrapportage (HER) uitgevoerd. De HER beschrijft de positionering van het plangebied en de effecten op het Unescogebied en de rest van de omgeving. In de HER is een analyse uitgevoerd met foto's om het effect van de beoogde bebouwing in beeld te brengen. Daarbij is uitgegaan van het meest negatieve scenario dat het gehele bouwvlak tot 60 meter wordt bebouwd. Het bestemmingsplan maakt deze maximale bebouwingsmogelijkheid overigens niet mogelijk. De effecten zullen daarom altijd geringer zijn dan waar in de analyse mee rekening is gehouden. De rapportage HER is als bijlage 1 bij de toelichting gevoegd. De hoogbouwadviescommissie heeft vervolgens geadviseerd over de rapportage HER voor Sloterdijk I Mediacollege.

Unesco gebied

Het plangebied bevindt zich aan de noordoostelijke rand van de Amsterdamse binnenstad. Deze locatie is gelegen buiten het beschermd stadsgezicht en buiten het gebied dat aangewezen is tot UNESCO werelderfgoed. Wel bevindt dit gebied zich binnen de 2 km-zone rondom het UNESCO gebied (zie figuur 4.1). Een rapportage over landschappelijke effecten is verplicht gesteld bij hoogbouwinitiatieven hoger dan 30 meter of tweemaal de hoogte in hun directe omgeving binnen de 2 km zone rondom het Unesco-gebied. In deze zone geldt voor de zichtbaarheid van hoogbouw vanuit het UNESCO gebied de Rembrandttoren, gelegen op twee kilometer afstand van dat gebied, als bovengrens voor de toelaatbare hoogte. Op grond van de HER is geconcludeerd dat de bebouwing van het plangebied Sloterdijk I Mediacollege niet waarneembaar is en daarmee vanuit de bescherming van het UNESCO gebied aanvaardbaar geacht wordt.

Groene scheg

Juist vanuit de open scheggen is de stedelijke hoogbouw nadrukkelijk te ervaren. Dat hoort bij het metropolitane landschap en maakt het des te interessanter. De hoogbouw is niet slechts als statisch beeld te ervaren, maar nadrukkelijk ook als wisselend perspectief, terwijl men zich voortbeweegt. Daarom is het belangrijk diepte te bewaren in het stedelijke hoogtelandschap. Met de rand van de scheg wordt bedoeld: het deel van de scheg dat direct grenst aan de scheg en buiten de Hoofdgroenstructuur ligt. Uit de rapportage HER volgt dat de bouwhoogte direct grenzend aan het landschap zich tot 30 meter hoogte zou moeten beperken. De hoogteaccenten tot 60 meter dienen bij voorkeur in de tweede linie gerealiseerd te worden.

Gebieden van bijzondere waarde

Behalve het gebied binnen de Singelgracht, kent Amsterdam meerdere gebieden van bijzondere waarde. Gedacht kan worden aan bijzondere stedenbouwkundige, architectonische ensembles en cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten. Nieuwbouw, zeker wanneer sprake is van afwijkende bouwhoogten, dient altijd zorgvuldig te worden ingepast. Rondom de locatie bevinden zich onder andere de Admiralenbuurt, het Van Eesteren museum en de Noordoever Sloterplas. Op grond van de HER is geconcludeerd dat de bebouwing niet waarneembaar is vanuit deze omliggende gebieden. De hoogbouw wordt aanvaardbaar geacht. Vanuit het aangrenzende groengebied is de hoogbouw wel waarneembaar. Bij de verdere uitwerking van de plannen is de afstemming tussen het bouwplan en het groengebied van groot belang.

Advies hoogbouwadviescommissie
De Hoogbouw Effectenrapportage is voorgelegd aan de hoogbouwadviescommissie voor een advies. De adviescommissie heeft als volgt geadviseerd:

  • Unesco-gebied; een hoogte van 65 meter is vanuit het Unescogebied niet zichtbaar en heeft daarom geen effect op de beleving ervan;
  • Groene Scheg; de hoogbouw is vanuit de Brettenscheg te ervaren. De bebouwing bevindt zich in de tweede linie en bewaart als zodanig de diepte in het stedelijk hoogtelandschap. Om te voorkomen dat de hoogbouw een negatief effect heeft op de beleving van het landschap is het van belang dat het een hoogteaccenten betreft van maximaal 65 meter en geen massief volume. De combinatie van hoogteaccenten in Haven-Stad kan alsnog een gesloten wand creëren, wat ongewenst is. De eerstelijns bebouwing, pal achter de spoordijk moet vrij blijven van hoogteaccenten.
  • gebieden met bijzondere waarde: rondom het plangebied is een viertal gebieden gelegen van bijzondere waarde, waarvan drie (beoogd) beschermd stadsgezicht. Vanuit deze gebieden is er geen zicht op de hoogbouw. De hoogbouw heeft derhalve geen effect op deze gebieden. Het vierde gebied betreft het groengebied, direct grenzend aan het plangebied in het oosten: de cultuurhistorisch waardevolle Spaarndammerdijk met de veenweidegronden en de begraafplaats St. Barbara. Gezien de onmiskenbaar hoge waarde van dit gebied is het van belang de hoogbouw zorgvuldig in te passen en te laten verhouden tot het pre-stedelijke, groene karakter. Onder andere door zorg te dragen voor een gelaagde opbouw met een lage basishoogte aan de oostzijde en daarom incidenteel een slanke toren tot maximaal 65 meter. De toren zou zoveel mogelijk in het noordwesten worden geplaatst om de impact op de Brettenscheg zo minimaal mogelijk te houden en de dieptewerking vanuit de scheg juist zo groot mogelijk.

De commissie kan instemmen met hoogteaccenten in het gebied, waarbij een nadere afweging mogelijk blijft voor de accenten boven de 30 meter in verband met een zorgvuldige inpassing met betrekking tot de Brettenscheg, de Spaarndammerdijk met de veenweidegebieden en de begraafplaats. Het gehele advies is als bijlage 2 bijgevoegd.

Vervolgprocedure

Omdat de effecten van de hoogteaccenten, voor met name de directe omgeving, in dit planstadium, zonder concreet bouwplan, nog onvoldoende kunnen worden afgewogen is een toets naar de effecten van de hoogbouw bij vergunningverlening noodzakelijk. In het bestemmingsplan is bepaald dat de hoogteaccenten slechts worden gerealiseerd als aangetoond is dat de hoogbouw geen onevenredig negatieve effecten heeft op de omgeving. Dat betekent dat bij een concreet plan opnieuw de effecten van de hoogbouw worden beschouwd op met name de kwetsbare omgeving aan de oostzijde van het plangebied. In dat kader dient tevens nader onderzoek uitgevoerd te worden naar de wind- en schaduweffecten als gevolg van de hoogteaccenten. Zie hierover uitgebreider paragraaf 6.13.

Hoofdstuk 5 Milieueffectrapportage

5.1 Normstelling en beleid

Waarom een m.e.r.?

Bij veel projecten is het verplicht om aandacht te besteden aan de m.e.r. (milieueffectrapportage). Afhankelijk van de omvang van de ontwikkeling dient een m.e.r.-procedure, een m.e.r.-beoordelingsprocedure of een vormvrije m.e.r.-beoordelingsprocedure uitgevoerd te worden.

Het plangebied van het Sloterdijk I Mediacollege ligt in Haven-Stad. De gemeente Amsterdam wil Haven-Stad, het overgangsgebied tussen haven en stad binnen de Ring A10, geleidelijk transformeren tot een hoogstedelijk gemengd gebied. Door deze transformatie kan een belangrijke bijdrage geleverd worden aan de woningbouwbehoefte van de gemeente (zie tekstkader Transformatieopgave).

Vanwege de omvang van de beoogde ontwikkeling in Haven-Stad (een stedelijk ontwikkelingsproject met meer dan 2.000 woningen, 100 hectare en/of een bedrijfsvloeroppervlak van 200.000 m2) is een m.e.r.-beoordeling verplicht. Daarnaast zijn binnen het beoogde programma nog diverse onderdelen die op zichzelf tot een m.e.r.-procedure kunnen leiden (bijvoorbeeld de aanleg van een metrolijn). De m.e.r.-beoordeling kan resulteren in de verplichting tot een m.e.r.-procedure. Voor Haven-Stad is er voor gekozen de m.e.r.-beoordeling niet af te wachten en meteen een m.e.r.-procedure te starten.

Het MER Haven-Stad vormt de inhoudelijke onderlegger voor de Ontwikkelstrategie Haven-Stad. De ambities in de Ontwikkelstrategie zijn getoetst in het MER, de uitkomsten van het MER zijn verwerkt in de Ontwikkelstrategie. Procedureel is de m.e.r.-procedure gekoppeld aan het eerste ruimtelijk besluit dat voorziet in woningbouw, het voorliggend bestemmingsplan verbrede reikwijdte 'Sloterdijk I Mediacollege'. Het MER is bij dit eerste bestemmingsplan gevoegd. Het hoofdrapport is als bijlage 3 bij het plan gevoegd en de bijlagen zijn gezamenlijk in bijlage 4 opgenomen.

In dit hoofdstuk is de samenvatting van het MER opgenomen en op welke wijze de resultaten van het MER zijn vertaald in het bestemmingsplan.

5.2 Doel en procedure

5.2.1 Doel van het MER

Het wettelijke doel van een m.e.r.-procedure is om het milieubelang volwaardig mee te nemen in de besluitvorming. Daarvoor is onderzoek naar de milieueffecten en mogelijke andere (milieuvriendelijkere) alternatieven voor bepaalde keuzes cruciaal.

In een MER worden de gevolgen van de ontwikkeling op het milieu in beeld gebracht. Bij de ontwikkelstrategie voor Haven-Stad past een MER dat voldoet aan de volgende voorwaarden: verbrede reikwijdte, flexibel, onderzoek op maat en geen vastomlijnd programma. In het MER worden zowel concrete ontwikkelingen als deelgebieden waar pas op termijn transformatie aan de orde is onderzocht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1701BPGST-VG01_0010.png"

De eerste ontwikkelgebieden van Haven-Stad zijn aangewezen als duurzaam innovatief experiment in het kader van de Crisis- en herstelwet. Daarmee kan worden geëxperimenteerd met de principes van de Omgevingswet. Daardoor is nu minder gedetailleerd onderzoek noodzakelijk, maar kunnen wel richtinggevende uitspraken over de toekomstige transformatie worden gedaan. In dit MER is gebruik gemaakt van innovatieve methoden: een leefomgevingsfoto, een spelregelkader, dashboards en een dynamisch monitoringssysteem. Zo ontstaat een 'levend' MER dat nu de kaders biedt en bijsturing kan geven gedurende de transformatie waar en wanneer dat nodig is. De samenhang tussen deze nieuwe methoden en instrumenten staat in figuur 5.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1701BPGST-VG01_0011.png"

Figuur 5.1 - Samenhang instrumenten en methoden

5.2.2 Procedure

Voorfase

Als onderdeel van de m.e.r.-procedure is een Notitie Reikwijdte en Detailniveau MER Haven-Stad opgesteld. Deze heeft zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode heeft een ieder schriftelijk kunnen reageren op deze notitie en aan kunnen geven wat onderzocht moet worden in het MER en op welke manier. Ook zijn wettelijke adviseurs en betrokken instanties in de gelegenheid gesteld om advies te geven.

Op de Notitie Reikwijdte en Detailniveau zijn diverse reacties en adviezen ingediend. In de Nota van beantwoording voor de NRD Haven-Stad is aangegeven hoe met de binnengekomen reacties en adviezen op de NRD in het MER rekening is gehouden.

Ook is de onafhankelijke Commissie m.e.r. om advies gevraagd. De Commissie heeft op 1 september 2016 een advies op de reikwijdte en het detailniveau van het MER uitgebracht. De Commissie heeft geadviseerd het m.e.r. zodanig te organiseren dat het niet alleen geschikt is voor het voorgenomen besluit, maar tevens de basis vormt het gehele transformatieproces. Verder is geadviseerd om de volgende onderdelen in het MER op te nemen:

  • een beschrijving van de huidige situatie ('leefomgevingsfoto') en autonome ontwikkelingen, met daarbij de beschikbare ruimte voor de realisatie van nieuwe activiteiten;
  • de gemeentelijke ambities en wettelijke eisen voor nieuwe ontwikkelingen te beschrijven;
  • een monitorings- en evaluatiesysteem op te nemen om in de gaten te houden in welke mate de ambities worden bereikt en of de milieugevolgen acceptabel blijven.

Het college van B&W heeft op 8 november 2016 ingestemd met de notitie reikwijdte en het detailniveau van het MER Haven-Stad. Daarbij zijn de Nota van beantwoording NRD en het advies van de Commissie m.e.r. betrokken.

Terinzagelegging MER bij voorliggend bestemmingsplan

Het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte 'Sloterdijk I Mediacollege' en het MER zijn vanaf 23 juni 2017 ter inzage gelegd. Een ieder is hierbij de mogelijkheid geboden om gedurende de termijn van zes weken zienswijzen naar voren te brengen op het ontwerpbestemmingsplan en het MER. In deze fase heeft ook de Commissie m.e.r. haar toetsingsadvies op het MER uitgebracht (zie tevens 5.5). Gelijktijdig met de terinzagelegging van het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte 'Sloterdijk I Mediacollege' is ook de Ontwikkelstrategie Haven-Stad ter inzage gelegd.

5.3 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is het noodzakelijk en verplicht de effecten van het plan in beeld te brengen en af te wegen. Voor dergelijke stedelijke ontwikkelingen als de transformatie van Haven-Stad dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd dat kan resulteren in een verplichting een MER op te stellen. Voor Haven-Stad is de keuze gemaakt meteen een MER op te stellen en niet de m.e.r.-beoordeling af te wachten. Het MER is opgesteld voor de gehele ontwikkeling van Haven-Stad met bijbehorend abstractieniveau. Het plangebied van dit bestemmingsplan is aanmerkelijk kleiner, echter een deel van de milieuaspecten is in het kader van de MER reeds voldoende onderzocht en behoeft geen verdere uitwerking.

Met de mogelijkheid te experimenteren met de Omgevingswet is ook de mogelijkheid ontstaan de bewijslast op dit vlak vooruit te schuiven. Aspecten waarvan op voorhand de effecten niet volledig inzichtelijk gemaakt kunnen worden, mogen in een later stadium (aanvraag omgevingsvergunning) worden onderzocht. Het is wel zaak de evidente uitvoerbaarheid van het plan veilig te stellen. De aspecten worden daarom op hoofdlijnen wel meegenomen in deze toelichting.

5.4 Resultaten MER en vertaling in bestemmingsplan

5.4.1 Leefomgevingsfoto huidige situatie

In de huidige situatie zijn er vele waarden, aandachtspunten en belemmeringen die van invloed zijn op de transformatiemogelijkheden in Haven-Stad. Daarbij gaat het onder meer om milieucontouren vanwege geluid, geur en externe veiligheid, maar bijvoorbeeld ook om archeologische verwachtingswaarden en waardevolle groenstructuren. De relevante waarden, aandachtspunten en belemmeringen in de huidige situatie zijn vastgelegd op een leefomgevingsfoto. In dit digitale systeem is in een oogopslag duidelijk waar rekening mee gehouden moet worden bij een concrete ontwikkeling. De leefomgevingsfoto is de raadplegen via : https://www.amsterdam.nl/bestuur-organisatie/volg-beleid/haven-stad/mer/leefomgevingsfoto

In hoofdstuk 6 van de toelichting van het bestemmingsplan zijn de resultaten van de leefomgevingsfoto, voor zover van toepassing, van het plangebied 'Sloterdijk I Mediacollege' weergegeven.

5.4.2 Dashboards

Met dashboards zijn de hoofdkeuzes voor de transformatie van Haven-Stad in onderlinge samenhang inzichtelijk gemaakt. De gestelde ambities ten aanzien van verdichting, mobiliteit, gezondheid en duurzaamheid vormen de basis voor dit MER. Om de ambities te behalen moeten keuzes gemaakt worden. Op het dashboard zijn daarom per ambitie verschillende keuzemogelijkheden geformuleerd, die in meer of mindere mate bijdragen aan het behalen van de ambitie. In het MER is inzichtelijk gemaakt hoe deze keuzemogelijkheden scoren, niet alleen op de ´eigen´ ambitie maar ook op de andere gestelde ambities. Resultaat daarvan zijn diverse voorkeursalternatieven, die hebben geleid tot de hoofdkeuzes zoals geformuleerd in de Ontwikkelstrategie Haven-Stad. Het interactieve overzicht met ambities, hoofdkeuzes en fasering is hier te raadplegen: https://www.amsterdam.nl/bestuur-organisatie/volg-beleid/haven-stad/interactief

5.4.3 Hoofdkeuzes voor transformatie Haven-Stad

In dit MER zijn aan de hand van dashboards diverse hoofdkeuzes inzichtelijk gemaakt die nodig zijn om de beoogde transformatie van Haven-Stad naar hoogstedelijk gemengd gebied mogelijk te maken. Hieronder worden de belangrijkste keuzes benoemd die uit het MER volgen.

De belangrijkste keuze heeft betrekking op mobiliteit: het inzetten op alternatieven voor de auto is voorwaardelijk om de transformatie van Haven-Stad mogelijk te maken. Als niet tijdig wordt ingezet op OV en fiets en het autogebruik/-bezit wordt beperkt loopt het wegennet relatief snel vast en stagneert de transformatie. Om te komen tot de benodigde 'mobiliteitsshift' is het nodig om stapsgewijs (gekoppeld aan moment transformatie) de volgende maatregelen te treffen:

  • optimaal faciliteren fietsverkeer door aanleg snelle fietsverbindingen in alle richtingen;
  • hanteren van maximale parkeernorm van 0,2 voor woningbouw;
  • realiseren hoogwaardige busverbindingen naar het centrum en in Noord;
  • ontvlechten autoverkeer: afwaarderen Transformatorweg, opwaarderen Nieuwe Hemweg;
  • beperken parkeren op straat en autoluw maken noord-zuid verbindingen;
  • stimuleren van gedeeld autogebruik;
  • realiseren collectieve parkeergarage(s)/transferia nabij de Ring A10;
  • uitbreiden metronetwerk of toevoegen gelijkwaardige HOV-verbindingen: sluiten kleine metroring van Isolatorweg naar Centraal Station en aanleg metro in Noord richting Zaanstad;
  • invoeren pontverbindingen tussen noordelijk en zuidelijk deel Haven-Stad.

Sommige maatregelen zijn per direct nodig (lage parkeernorm in eerste ontwikkelgebieden) en kunnen relatief snel worden gerealiseerd (fietspaden en hoogwaardige busverbindingen). Andere maatregelen vergen meer tijd en zijn pas later in het transformatieproces noodzakelijk (metro en pontverbindingen). Met bovenstaand maatregelenpakket kan het aandeel autoverkeer van alle verplaatsingen in Haven-Stad uiteindelijk dalen van 37 procent tot 15 á 19 procent. Haven-Stad blijft dan bereikbaar en het programma kan dan zonder grote knelpunten worden gerealiseerd.

Omdat tijdens de transformatie van Haven-Stad de geluidbelasting af zal nemen is het niet wenselijk om op grote schaal woningen met meerdere dove gevels te realiseren. Dat kan door gebiedsgericht en flexibel met milieunormen om te gaan door onder meer daar waar mogelijk gebruik te maken van innovatieve wetgeving (Zeehavennorm en Stad- en Milieubenadering). Gekoppeld aan het accepteren van een hogere geluidbelasting worden compenserende maatregelen verplicht gesteld, bijvoorbeeld extra isolatie bij de slaapkamer.

Belangrijke uitgangspunten bij een gebiedsgerichte en flexibele omgang met milieunormen zijn dat altijd een gezonde leefomgevingskwaliteit wordt geborgd en dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering belemmerd worden. Daarvoor is het van belang om toekomstige bewoners actief en volledig te informeren (en bijvoorbeeld afspraken vast te leggen in koopcontracten of huurovereenkomsten). Zodoende kunnen toekomstige bewoners bewust kiezen voor wonen in een aantrekkelijke hoogstedelijke, maar ook milieubelaste omgeving .

Om woningbouw mogelijk te maken is het noodzakelijk om de milieugebruiksruimte te optimaliseren. Dat kan door de volgende maatregelen te nemen: het gezoneerde industrieterrein stapsgewijs te verkleinen, maatwerkvoorschriften vast te stellen, onbenutte milieuruimte van bedrijven terug te brengen, bronmaatregelen te treffen en eventueel bedrijven te verplaatsen. Ook is het van belang om de maximale milieucategorie voor nieuwe bedrijven te beperken. Daarmee wordt voorkomen dat bedrijven zich kunnen vestigen die een belemmering vormen voor toekomstige woningbouw.

Door in Haven-Stad geen aardgas meer toe te passen wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan de gewenste CO2 reductie. De vergelijking van alternatieven voor een duurzaam warmtesysteem met bijbehorende bronnen maakt inzichtelijk dat de sleutel tot volledige verduurzaming van de energievoorziening slechts in geringe mate wordt bepaald door de keuze voor een specifiek warmtesysteem, maar vooral ligt in de vergroening van het opwekken van elektriciteit.

Met oog op de grondwaterproblematiek, rainproof en overstromingsrisico's ligt er een aanzienlijke opgave om diverse gebieden in Haven-Stad op te hogen. Door te kiezen voor het aanleggen van een fijnmazig systeem van watergangen kan de benodigde ophoging worden beperkt, wat positief is voor de transformatiemogelijkheden.

5.4.4 Spelregelkader

Het MER geeft inzicht in de benodigde keuzes, randvoorwaarden en spelregels om de transformatie naar hoogstedelijk gemengd gebied mogelijk te maken. Dit is vastgelegd in een visie leefomgevingskwaliteit en bijbehorend gebiedsgericht spelregelkader voor Haven-Stad. De visie leefomgevingskwaliteit geeft inzicht in de unieke kwaliteiten van het gebied en de leefomgevingskwaliteit. De visie vormt de basis voor de gebiedsgerichte randvoorwaarden en spelregels en voor eventuele stap 3-besluiten in het kader van de Stad- en Milieubenadering. Gekoppeld aan het spelregelkader is de leefomgevingsfoto, zodat duidelijk is welke regels gelden op een specifieke plaats. Dit vormt tezamen het toetsingskader voor de toekomstige ruimtelijke plannen voor de deelgebieden in Haven-Stad, waaronder het bestemmingsplan 'Sloterdijk I Mediacollege'.

Aan nieuwe ontwikkelingen en de verschillende zones op de leefomgevingsfoto zijn randvoorwaarden en spelregels gekoppeld. Randvoorwaarden zijn harde eisen om een bepaalde kwaliteit of rechten te beschermen (nee, tenzij). Spelregels zijn flexibele kaders waarbinnen ontwikkeling mogelijk is (ja, mits), waarbij vooral beschreven is wat nodig is om een bepaalde kwaliteit te halen. Door in de leefomgevingsfoto op een gebied te klikken worden direct de daaraan gekoppeld randvoorwaarden, spelregels en salderingsmogelijkheden getoond. Voor bepaalde thema's zal nader onderzoek nodig zijn gericht op een specifiek ruimtelijk plan (bijvoorbeeld geluidsbelasting of windhinder) of zal nader advies nodig zijn van een instantie.

Voor het behalen van de ambitie om mensen te stimuleren met het OV en de fiets te gaan en het autogebruik te beperken is een mobiliteitspakket samengesteld, bestaande uit infrastructurele ingrepen, nieuwe OV-infrastructuur, nieuwe fietsverbindingen, een lagere parkeernorm en stimuleren van gedeeld autogebruik. Een groot deel van deze maatregelen, zoals infrastructurele maatregelen zijn randvoorwaarden, die de gemeente zal moeten uitvoeren.

Voorbeelden van spelregels voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels voor het borgen van een goed geluidsklimaat. Haven-Stad is heeft te maken met geluid afkomstig van gezoneerde industrieterreinen, individuele bedrijven, de A10 en stedelijke wegen, spoor en metro. Om een goed geluidsklimaat te creëren, zijn er specifieke spelregels gekoppeld aan contouren rondom de geluidsbronnen. Per ontwikkeling is nader geluidsonderzoek nodig om de specifieke geluidssituatie in beeld te brengen en te toetsen aan de wet- en regelgeving. Uit het onderzoek kan naar voren komen dat aanvullende geluidsmaatregelen nodig zijn om een goed geluidsklimaat te creëren, bijvoorbeeld zorgen voor een afschermende werking, een stille zijde en dove gevels bij een nieuwe woning. Indien noodzakelijk kan van bepaalde spelregels worden afgeweken. Dan kunnen compenserende maatregelen uitkomst bieden. Deze stappen, bestaande uit een oplopend maatregelenpakket, zijn overzichtelijk weergegeven in de spelregels voor het thema geluid. In paragraaf 6.3 is het geluidsonderzoek voor het betreffende plangebied beschreven alsmede de uitdagingen die het gebied akoestisch gezien kent.

In de planregels van het bestemmingsplan zijn de spelregels, die gelden voor het plangebied 'Sloterdijk I Mediacollege' verwerkt, in hoofdstuk 7 is een aantal relevante spelregels toegelicht. Alle spelregels zijn opgenomen in de leefomgevingsfoto. Het totale overzicht van alle spelregels voor Haven-Stad is als bijlage 1 bij het MER opgenomen (zie bijlage 4 bij de toelichting).

5.4.5 Een levend MER: monitoring

Het is lastig om aannames te doen voor de situatie over twintig jaar. De komende jaren zullen ontwikkelingen plaatsvinden die van invloed zijn op de toekomstige ontwikkelingsmogelijkheden in Haven-Stad. Daarbij kan gedacht worden aan maatschappelijke ontwikkelingen (zoals gemiddelde woninggrootte), technologische ontwikkelingen (zoals smart mobility), ruimtelijke ontwikkelingen (zoals vertrek van bedrijven) en ontwikkelingen op het gebied van wet- en regelgeving (zoals inwerkingtreding Omgevingswet).

Om in te kunnen spelen op onvoorziene ontwikkelingen is een flexibel MER met een dynamische leefomgevingsfoto opgesteld. Om de ontwikkelingen goed te kunnen monitoren en waar nodig bij te kunnen sturen wordt een monitoringsprogramma voor Haven-Stad gemaakt. Bijsturen kan ook betekenen dat bijvoorbeeld tussentijds uitgangspunten moeten worden bijgesteld of het MER moet worden aangevuld. Dit sluit goed aan op de systematiek van de Omgevingswet en geeft bestuurders de mogelijkheid om 'vinger aan de pols' te houden.

5.5 Advies commissie m.e.r.

De Commissie voor de milieueffectrapportage (hierna de Commissie m.e.r.) heeft in 2016 geadviseerd over de Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD) MER Haven-Stad. Dat advies is overgenomen en verwerkt in de rapportage. Het concept MER is gelijktijdig met de terinzagelegging van het bestemmingsplan (23 juni 2017) aan de Commissie m.e.r. voorgelegd voor advies. De Commissie m.e.r. heeft op 5 oktober 2017 het toetsingsadvies over het MER uitgebracht.

De Commissie m.e.r. vindt dat het MER een goed beeld geeft van de huidige milieusituatie in het plangebied en duidelijk laat zien welke maatregelen nodig zijn om het huidige gebied geschikt te maken voor woningen. Volgens de Commissie m.e.r. ligt er met het rapport een goede milieubasis voor een afgewogen besluit over de ontwikkelstrategie voor Haven-Stad en het bestemmingsplan Sloterdijk I Mediacollege. Met de Commissie m.e.r. is afgesproken dat zij in 2018 nog een advies uitbrengt over het monitoringsprogramma Haven-Stad. De Commissie m.e.r. geeft een aantal aanbevelingen voor toekomstige bestemmingsplannen. Dit betreft onder andere het expliciet maken van het accepteren van een bepaalde mate van geurhinder en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen de impact op Natura 2000-gebieden te toetsen en dit ook op te nemen in het spelregelkader.

Hoofdstuk 6 Omgevingsaspecten

6.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft alle milieuaspecten met bijbehorende te verwachten effecten. Waar dat kan, is volstaan met een beschrijving uit het MER.

Een aantal onderzoeken is nog niet in detail uitgevoerd juist om de flexibiliteit van het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte te benutten. Het betreft de onderzoeken naar geluid, windhinder, bezonning, flora en fauna, luchtkwaliteit gevoelige bestemmingen. Bovendien kunnen in de periode tussen de vaststelling van dit bestemmingsplan en vergunningverlening voor bouwplannen ontwikkelingen plaatsvinden met invloed op de uitkomsten van onderzoeken. Omdat de exacte invulling van het plangebied nog niet bekend is en de exacte effecten vanuit de omgeving op het moment van realisatie bij de vaststelling van dit bestemmingsplan niet bekend zijn, zijn gedetailleerd uitgevoerde onderzoeken niet opportuun. De kans dat onderzoeken opnieuw moeten worden uitgevoerd omdat de toetsingsgegevens/uitgangspunten uit de onderzoeken niet meer actueel zijn, is reëel. Bovendien kunnen de gevolgen van een concreet voornemen exacter bepaald worden (maatwerk).

Dat betekent dat, waar het mogelijk is, de onderzoeken op hoofdlijnen zijn uitgevoerd om de evidente uitvoerbaarheid van het plan zeker te stellen. In het bestemmingsplan zijn (voor zover nodig) de nodige randvoorwaarden gesteld om een nadere toetsing te borgen. Bij het voorbereiden van een omgevingsvergunningaanvraag dienen enkele onderzoeken verder te worden geconcretiseerd. Dan zal getoetst worden of de voorgenomen ontwikkeling past binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan.

6.2 Verkeer en parkeren

6.2.1 Algemeen

De ambitie van Haven-Stad om het gebied te transformeren naar een hoogstedelijk gemengd gebied met intensieve bebouwing vraagt om een andere wijze waarop naar ontsluiting en mobiliteit gekeken wordt. Het faciliteren van de verdichting met uitbreiding van het autonetwerk is vanwege het ruimtebeslag van autogebruik en -bezit en de te verwachten knelpunten in de omliggende hoofdinfrastructuur (o.a. A10) niet voor de hand liggend. Verdere verdichting zal vooral mogelijk worden door een mobiliteitsstrategie gericht op alternatieven voor automobiliteit; inzetten op hoogwaardige OV-infrastructuur (tram/metro), realisatie van nieuwe fietsroutes en openbare fietsenstallingen. Om autoverkeer terug te dringen wordt ook ingezet op minder parkeerplaatsen en car-sharing in het gebied. Deze maatregelen dragen er aan bij dat er een mobiliteitsshift kan worden bereikt naar meer gebruik van OV en fiets in plaats van auto.

Verkeersonderzoek plangebied

In het MER zijn de gezamenlijke effecten van de voorgenomen ontwikkelingen, met bijbehorende maatregelen, op de mobiliteit, per fase onderzocht waarbij tevens de voorgenomen (infrastructurele maatregelen zijn betrokken (zie hoofdstuk 4.1 en bijlage 3). Daarbij is voor het bepalen van de effecten voor geheel Haven-Stad gebruik gemaakt van het Verkeersmodel Amsterdam (VMA). Om te bepalen wat de effecten zijn voor het plangebied van dit bestemmingsplan voldoet het VMA, met de daarin verwerkte uitgangspunten voor Haven-Stad echter niet. De oorzaak daarvan is het detailverschil tussen Haven-Stad en het plangebied. De mobiliteitseffecten voor dit bestemmingsplan zijn daarom in een afzonderlijk onderzoek bepaald. De resultaten van dat onderzoek zijn in deze paragraaf samengevat en in bijlage 6 opgenomen.

6.2.2 Ontsluiting van de locatie

In de huidige situatie is het plangebied reeds op diverse manieren goed ontsloten, zowel voor het autoverkeer, het openbaar vervoer als het langzaam verkeer.

Autoverkeer

Het plangebied is zeer goed ontsloten voor het autoverkeer. De Transformatorweg (direct ten noorden van het plangebied) is de belangrijkste ontsluitingsweg. Het is de doorgaande route van de A10 west – Centrum. De Transformatorweg is bereikbaar vanaf de Contactweg, die het plangebied direct ontsluit. Deze wegen verbinden het plangebied met het centrum, maar ook met de aangrenzende bedrijventerreinen en het havengebied.

Openbaar vervoer

De bereikbaarheid van Sloterdijk I, en ook het Mediacollege, per openbaar vervoer is goed. Ten noordwesten van het plangebied ligt, op een afstand van circa 500 meter, het metrostation Isolatorweg, het begin/eindpunt van metrolijn 50 (Isolatorweg - Gein v.v. met haltes in Amsterdam West, Zuid en Zuidoost). Daarnaast rijdt langs het plangebied bus 22 (Sloterdijk – Indische Buurt). Tevens ligt ten westen van het plangebied, op circa 1 kilometer, het NS-treinstation Sloterdijk. Dit station heeft directe verbindingen met verschillende grote steden zoals Den Haag, Zaanstad, Haarlem en Amsterdam-centrum. Het betreft één van de grotere treinstations van de Amsterdamse regio.

In figuur 6.1 zijn de belangrijkste OV-verbindingen in de nabijheid van het plangebied weergegeven met in de rode cirkel indicatief het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1701BPGST-VG01_0012.png"

Figuur 6.1 - Belangrijkste OV-verbindingen in de nabijheid van het plangebied

Langzaam verkeer

Er ligt door Sloterdijk I, en langs het plangebied, een aantal fietspaden. Alle fietspaden liggen gescheiden van de rijbanen en zijn doorgetrokken naar aangrenzende gebieden. Langs de Transformatorweg en de Contactweg liggen aan beide zijden fietspaden in twee richtingen. Daarnaast is er een afzonderlijke fietsverbinding naar stadsdeel West vanaf de Kabelweg en zijn er drie fietsverbindingen naar de Alfadriehoek (ten noorden van Sloterdijk I). Een van deze verbindingen betreft tevens de toegang naar het metrostation Isolatorweg en is uitsluitend bedoeld voor langzaam verkeer.

Voor voetgangers zijn er looproutes van en naar de openbaar vervoerstations (metro en trein).

6.2.3 Toename van verkeer door de ontwikkeling van het plan

Uitgangspunten en opzet verkeersonderzoek

De herontwikkeling bij het Mediacollege zorgt voor een toename van het verkeer. Met het verkeersonderzoek (bijlage 6) is deze verkeerstoename bepaald. Bepalend bij deze berekening is het aantal parkeerplaatsen die ten behoeve van de voorgenomen activiteiten zullen worden aangelegd. Op dit moment geldt het parkeerbeleid zoals in juni 2017 vastgesteld door de gemeenteraad van Amsterdam (zie paragraaf 3.4.7). Zoals in de MER beschreven, wordt vanuit Haven-Stad ingezet op aanscherping van de parkeernormen (zie verder ook paragraaf 6.2.4). In het verkeersonderzoek zijn de te verwachten verkeersintensiteiten bepaald aan de hand van zowel het huidige beleid (scenario 1) als het wensbeeld vanuit Haven-Stad (scenario 2).

Verkeersintensiteiten

In tabel 6.1 staan de etmaalintensiteiten (weekdaggemiddelden) van de autonome situatie in 2030. Deze gegevens komen uit het Verkeermodel Amsterdam (VMA). De letters in de tabel corresponderen met de wegvakken, zie figuur 6.2. Met pijlen en percentages is de routekeuze van het nieuwe verkeer aangegeven.

Tabel 6.1 - Etmaalintensiteiten (weekdaggemiddelden) van de autonome situatie in 2030

Weg   Referentiesituatie   Scenario 1   Scenario 2  
Transformatorweg (A)   20.650   21.650   20.850  
Transformatorweg (B)   16.500   17.500   16.700  
Transformatorweg (C)   15.600   16.600   15.800  
Transformatorweg (D)   17.500   17.650   17.550  
Contactweg   6.050   6.400   6.050  
Contactweg   4.800   5.050   4.850  

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1701BPGST-VG01_0013.png" Figuur 6.2 - Etmaalintensiteiten (weekdaggemiddelden) van de autonome situatie in 2030

De Transformatorweg vormt, net als in de huidige situatie, de primaire ontsluiting van het gebied. De toename van verkeer als gevolg van de voorziene ontwikkeling is zeer beperkt in de beide scenario's. Bij scenario 2 zijn de toenamen verwaarloosbaar ten opzichte van de referentiesituatie, rekening houdende met de beperkte parkeermogelijkheid in het gebied.

Doorstroming op de wegen en kruisingen

De Transformatorweg bestaat nu uit 2x2 rijstroken en heeft in deze vorm voldoende capaciteit om het verkeer dat er in 2030 over heen rijdt (zonder rekening te houden met de opwaardering van de Nieuwe Hemweg en het afwaarderen van de Transformatorweg, maar inclusief de ontwikkeling in het plangebied) te kunnen verwerken. Ook de capaciteit van de Contactweg is voldoende voor het aanwezige verkeer. In stedelijke gebieden is vaak ook niet de capaciteit van de weg het aandachtspunt, maar de doorstroming bij de kruisingen. Uit het Verkeersmodel Amsterdam (VMA) kan de zogenaamde verzadigingsgraad van kruisingen gehaald worden. Deze verzadigingsgraad geeft een goede indicatie of auto's bij een kruising langer dan één groencyclus (de tijd dat alle richtingen een keer groen hebben gehad) moeten wachten. Een verzadingsgraad boven 0,8 geeft aan dat er mogelijk problemen zijn met de doorstroming bij de betreffende kruising.

De kruispunten in de omgeving van het plangebied hebben een relatief lage verzadigingsgraad. Alleen de kruising Transformatorweg-Contactweg heeft in de avondspits een hogere verzadigingsgraad (rond de 0,8) waardoor langere wachtrijen kunnen ontstaan. Hierdoor kan het een enkele keer voorkomen dat een voertuig niet in één cyclus het kruisingsvlak over kan steken. Dit is echter reeds in de autonome situatie al het geval. De planontwikkeling zorgt niet voor een verslechtering van deze situatie.

Gevolgen afwaarderen Transformatorweg

Onderdeel van de plannen voor de Transformatie van Haven-Stad is de afwaardering van de Transformatorweg naar 2x1 rijstroken en opwaardering van de Nieuwe Hemweg naar 2x2 rijstroken. Hierdoor gaat het doorgaande verkeer niet meer langs het plangebied, maar via de nieuwe route (Nieuwe Hemweg). Een afwaardering van de Transformatorweg is in de MER Haven-Stad onderzocht en leidt tot minimaal 40% reductie van het autoverkeer op de Transformatorweg. Dit betekent dat de intensiteiten duidelijk lager zullen zijn in de toekomst bij een afwaardering. Ook zal de weg een ander karakter krijgen.

6.2.4 Parkeren

Parkeren op eigen terrein

Veel kleine bedrijven in Sloterdijk I zuid zijn afhankelijk van de parkeerplaatsen op de openbare weg. Medewerkers van de kantoren in Sloterdijk Centrum maken gebruik van deze parkeerplaatsen en de omgeving van station Isolatorweg wordt als transferium gebruikt.

Bij de herontwikkeling van kavels in Sloterdijk I Zuid wordt, naast het terugdringen van het autobezit, aangestuurd op het realiseren van parkeervoorzieningen op eigen terrein.

Parkeernormering

Zoals hierboven beschreven, is een duurzame ontwikkeling van Haven-Stad alleen mogelijk met een mobiliteitsshift naar minder auto's en meer OV en meer langzaam verkeer. Hoewel Haven-Stad na het verbeteren van de OV bereikbaarheid aangewezen kan worden als A-gebied op basis van het vigerend parkeerbeleid is een verdere aanscherping van de normen nodig om het gebied bereikbaar te houden. Het is daarom wenselijk de parkeernorm voor woningen verder te beperken tot maximaal 0,1-0,2 parkeerplaatsen per woning. Dit is in het centrum van Amsterdam feitelijk reeds de situatie.

In het bestemmingsplan wordt vooralsnog aansluiting gezocht bij het actuele parkeerbeleid van de gemeente Amsterdam dat op 8 juni 2017 door de gemeenteraad is vastgesteld (Nota parkeernormen Auto). Deze normen zijn ook aan de regels van het bestemmingsplan verbonden met een verwijzing naar het parkeerbeleid. De parkeernormen die voor Haven-Stad wenselijk zijn, hebben nog geen status. Deze normen kunnen nog niet worden toegepast. In de regels van het bestemmingsplan is daarom een dynamische verwijzing opgenomen naar de parkeernormen via de beleidsregel in artikel 17, waardoor ook met toekomstige wijzigingen van het parkeerbeleid rekening gehouden moet worden. Hierdoor moeten de parkeernormen worden toegepast die op het moment van indienen van een aanvraag om een omgevingsvergunning van toepassing zijn.

De aanscherping van de parkeernormen heeft overigens geen betrekking op de parkeernormen voor de onderwijsfunctie. De parkeernorm voor onderwijs wordt, vanwege de duidelijkheid, in het bestemmingsplan vastgelegd (3 parkeerplaatsen per 100 personen). Dat is mogelijk omdat deze norm van toepassing blijft op de gronden en niet aan de dynamische verwijzing verbonden is.

6.3 Geluid

6.3.1 Regelgeving en beleid

De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Voor voorliggend bestemmingsplan zijn de volgende geluidsbronnen van belang:

  • spoorweg;
  • wegverkeer;
  • industrie;
  • bedrijven (zie tevens paragraaf 6.8);
  • luchtvaart.

In het plangebied worden verschillende geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt waaronder onderwijs en wonen.

De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Geluid wordt per 'bron' (of te wel type geluid) beoordeeld. Idealiter voldoet het geluidsniveau van iedere geluidsbron, op de gevel van een gevoelige functie, aan de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Voor iedere bron is die grenswaarde wettelijk geborgd. Wanneer het geluidsniveau de voorkeursgrenswaarde niet overschrijdt zijn geen maatregelen nodig om het geluid te weren dan wel te compenseren. Wanneer de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden maar nog binnen het maximaal te ontheffen geluidsniveau ligt, is het mogelijk voor geluidgevoelige functies een hogere grenswaarde vast te stellen. De maximaal te ontheffen waarde is wettelijk bepaald en afhankelijk van de bron. Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtsmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen. Bij de overschrijding van de maximale ontheffingswaarde bestaat de mogelijkheid om geluidgevoelige functies met één of meerdere dove gevels (gevels zonder te openen delen) of andere bouwkundige maatregelen (bijvoorbeeld vliesgevel, zie verder paragraaf 6.3.4, onder maatregelen).

Wanneer deze oplossingsrichtingen onvoldoende soelaas bieden, kan onderzocht worden of de toepassing van de Interimwet Stad- en Milieubenadering uitkomst kan bieden. Deze interimwet is tot stand gebracht om ruimtelijke initiatieven in een milieubelaste omgeving mogelijk te kunnen maken met het oog op het bereiken van een zuinig en doelmatig ruimtegebruik en een optimale leefomgevingskwaliteit. Met deze benadering kan afgeweken worden van de wettelijke geluidsnorm mits onderbouwd wordt waarom het hogere geluidsniveau acceptabel is én er compenserende maatregelen worden getroffen. Deze maatregelen variëren van maatregelen binnen het spectrum van akoestiek (bijvoorbeeld het geluidsniveau binnen de woning verder terugbrengen dan wettelijk vereist), via maatregelen die andere milieucompartimenten binnen het gebied verbeteren (luchtfilters om grof en fijn stof af te vangen) tot maatregelen die bijdragen aan een kwalitatief betere leefomgeving (bijvoorbeeld goede buitenspeel- en sportvoorzieningen). De Interimwet Stad- en Milieubenadering impliceert voorts dat toepassing hiervan plaats vindt indien het concrete bouwvoornemen bekend is; dan is er immers meer inzicht mogelijk in de exacte geluidbelasting en de toepassing van mogelijke oplossingen. Er kan dan ook rekening gehouden worden met reeds gerealiseerde bouwplannen, die een mogelijke afschermende werking hebben. Bij de toepassing van deze benadering dient een wettelijke procedure gevolgd te worden. Afwijking van de geluidnormen wordt afgewogen in een zogenaamd Stap-3 besluit van de gemeenteraad.

Geluid wordt in het algemeen over een gehele etmaal beoordeeld. Voor scholen wordt echter alleen de dagperiode beoordeeld, aangezien deze doorgaans een daggebruik kennen (zie Besluit Geluidhinder artikel 1b, lid 1).

Spoorweglawaai

In de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder zijn de grenswaarden gegeven voor railverkeerslawaai. Binnen de geluidszone van een spoorweg wordt de hoogte van de geluidsbelasting vastgesteld en getoetst aan de voorkeursgrenswaarde voor railverkeerslawaai. Deze waarde bedraagt voor woningen in nieuwe situaties Lden = 55 dB en voor scholen Lden = 53 dB. De maximale ontheffing voor spoorweglawaai bedraagt bij nieuwe woningen en scholen Lden = 68 dB.

Wegverkeerslawaai

De regelgeving voor wegverkeerslawaai is vastgelegd in de Wet geluidhinder. Behoudens twee uitzonderingen (woonerven en 30 km/u wegen) heeft iedere weg conform artikel 74 van de Wet geluidhinder een geluidszone. Binnen de geluidszone dient de geluidsbelasting te worden getoetst aan de voorkeursgrenswaarde. De voorkeursgrenswaarde voor het wegverkeerslawaai bij nieuwe woningen en scholen bedraagt Lden = 48 dB. Toetsing aan de voorkeursgrenswaarde vindt plaats per weg. Indien de grenswaarde van 48 dB wordt overschreden kan door burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde worden verleend voor woningen in binnenstedelijke situaties tot maximaal 63 dB.

Industrielawaai

Voor industrielawaai is in de Wet geluidhinder een voorkeursgrenswaarde gesteld van 50 dB(A). Beoordeling vindt plaats op basis van de geluidsbelasting veroorzaakt door de gezamenlijke inrichtingen op een industrieterrein. Hierbij worden zowel inrichtingen van type A als inrichtingen van type B, zoals beschreven in het Activiteitenbesluit milieubeheer, meegenomen. Het industrieterrein Westpoort is een gezoneerd industrieterrein als beschreven in de Wet geluidhinder. Dit betekent dat er de mogelijkheid bestaat tot het verlenen van hogere waarden tot 55 dB(A) bij woningen en 60 dB(A) bij scholen.

De Wet geluidhinder bevat geen normen voor piekgeluiden. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de piekgeluiden voor dit plangebied wel van belang. Voor de beoordeling van piekgeluiden is aangesloten bij de grenswaarden conform de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (1998). De toetswaarden voor piekgeluiden (L Amax) bij de omliggende woningen zijn 70 dB(A), 65 dB(A) en 60 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Op grond van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening kunnen deze geluidsniveaus als acceptabel gezien worden.

6.3.2 Amsterdams geluidsbeleid 2016

In het Amsterdamse geluidbeleid worden voorwaarden gesteld voor het toepassen van een hogere grenswaarde. Bij toepassing van een hogere grenswaarde stelt het geluidbeleid dat aan één zijde van de woning een geluidsluwe, stille gevel aanwezig is. Geluidsluw betekent een geluidsbelasting gelijk aan of onder de grenswaarde.

In het Spelregelkader uit het MER (bijlage 3) is de keuze gemaakt dat van deze plicht, onder de gestelde voorwaarden, mag worden afgeweken waarbij compenserende maatregelen moeten worden getroffen.

Voorts is bepaald dat indien voor een woning een hogere waarde nodig is en diezelfde woning ondervindt een geluidbelasting door een andere geluidbron die boven de voorkeursgrenswaarde ligt dan de cumulatieve geluidbelasting wordt bepaald. In het hogere waarde besluit zal gemotiveerd moeten worden op welke wijze met deze samenloop rekening is gehouden bij de te treffen maatregelen. Hogere waarden kunnen slechts worden vastgesteld indien de gecumuleerde waarde niet meer dan 3 dB hoger is dan de hoogste van de maximaal toegestane ontheffingswaarden.

6.3.3 Onderzoek

In het MER zijn voor spoorweglawaai, industrielawaai en wegverkeerlawaai geluidscontouren bepaald (zie bijlage 3). Deze contouren zijn indicatief en kunnen niet als toetsingsgrond worden gebruikt. Door M+P raadgevende ingenieurs is in mei 2017 een onderzoek uitgevoerd naar spoorweglawaai, industrielawaai en wegverkeerslawaai. Deze rapportage is opgenomen als bijlage 7. Het onderzoek betreft een verfijning van de akoestische analyse uit het MER. Echter het onderzoek is niet gebaseerd op een bouwplan en gaat daarom uit van de maximale bouwmogelijkheden in het plangebied (bouwvlak vullend met bouwhoogte van 65 meter). Bij een concreet initiatief dient nader onderzoek te worden uitgevoerd om de geluidbelasting goed in beeld te krijgen en passende maatregelen te kunnen afwegen.

6.3.4 Resultaten

Uit het onderzoek komt naar voren dat er ter plaatse van de locatie geen (deel)gebied is waar zonder beperkingen geluidsgevoelige functies kunnen worden bestemd. Bovendien ondervindt een groot deel van het plangebied een geluidsbelasting die hoger is dan de maximale ontheffingswaarde, waardoor alleen met bijzondere verkavelingsvormen en aanvullende gevelmaatregelen geluidgevoelige functies mogelijk zijn.

Geconcludeerd kan worden dat drie bronnen relevant zijn voor de ontwikkeling in het plangebied:

  • industrielawaai vanwege Westpoort is bepalend en heeft gevolgen voor het gehele plangebied. Het geluidsniveau is niet overal onthefbaar;
  • wegverkeerslawaai van de Transformatorweg heeft met name invloed op de noordelijke gevels en beperkt aan de oostelijke en westelijke gevels. Het geluidsniveau is niet overal onthefbaar;
  • geluid als gevolg van de spoorweg is onthefbaar en heeft slechts gevolgen voor de zuidelijke gevels.

Ten aanzien van zowel industrielawaai als wegverkeerslawaai geldt dat met toepassing van dove gevels en bouwtechnische oplossingen de ontwikkeling van gevoelige functies wel mogelijk is.

Spoorweglawaai

Uit het onderzoek blijkt dat de maximaal voorkomende geluidsbelasting vanwege railverkeer 63 dB bedraagt (dagperiode: 60 dB) op de zuidwestelijke bouwgrens vanaf een hoogte van 29 meter. Aan de maximale toelaatbare ontheffingswaarde kan overal worden voldaan. Er zullen vanwege railverkeer wel hogere waarden benodigd zijn bij de geluidgevoelige bestemmingen (woningen, onderwijs). Dat geldt voor de westelijke en zuidelijke bouwgrens en is afhankelijk van de bouwhoogte. Voor de bouwgrenzen aan de oostzijde is een hogere waarde slechts benodigd voor de hogere verdiepingen (vanaf ca. 35 m). Voor de noordelijke bouwgrens is slechts vanaf circa 56 meter hoog een overschrijding te verwachten van 1 dB ten opzichte van de voorkeursgrenswaarde.

Wegverkeerslawaai

Transformatorweg

De maximaal voorkomende geluidsbelasting vanwege wegverkeer over de Transformatorweg bedraagt 65 dB op de noordelijke bouwgrens op de onderste bouwlaag/bouwlagen. Deze waarden zijn niet onthefbaar voor woningen. Wanneer de bebouwing op minimaal 20 meter van de as van de weg zou worden gesitueerd kan worden voldaan aan de ontheffingswaarde voor woningen. Voor de rest van de noordelijke bouwgrens en de oostelijke en westelijke bouwgrens geldt dat niet aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan maar dat de maximale ontheffingswaarde niet wordt overschreden. De hoogte van de ontheffing is afhankelijk van de bouwhoogte. De geluidbelasting op de zuidelijke bouwgrens als gevolg van de Transformatorweg overschrijdt de voorkeursgrenswaarde.

Voor de onderwijsfunctie wordt de maximale ontheffingswaarde nergens overschreden.

Contactweg

De maximaal voorkomende geluidsbelasting vanwege het wegverkeer over de Contactweg bedraagt 58 dB op de westelijke bouwgrens (op 5-8 meter hoog). Dit geluidniveau is onthefbaar. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt niet overschreden. Met name de westelijke bouwgrens en een beperkt deel van de noordelijke bouwgrens is belast.

Voor de onderwijsfunctie wordt de maximale ontheffingswaarde ook nergens overschreden.

Industrielawaai

Equivalent geluidsniveau

Voor het berekenen van de geluidsbelasting van het gezoneerd industrieterrein Westpoort is gebruik gemaakt van een geanonimiseerd zonebeheermodel waarin het provinciaal inpassingsplan 'aanpassen geluidzone Westpoort en Hoogtij' (PIP) is verwerkt.

De maximaal voorkomende geluidsbelasting vanwege het gezoneerde industrieterrein bedraagt 61 dB(A) (dagperiode: 54 dB(A)) op de noordelijke bouwgrens. Op de westelijke, noordelijke en oostelijke bouwgrens kan niet aan de maximale ontheffingswaarde voor woningen worden voldaan van 55 dB(A). Dat geldt ook voor de onderste bouwlaag aan de zuidoostelijke bouwgrens. Aan de zuidelijke bouwgrens wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Om aan de westelijke, oostelijke en noordelijke bouwgrens toch woningbouw mogelijk te kunnen maken, zullen deze gevels “doof” moeten worden uitgevoerd.

Voor onderwijs is een ruimere ontheffing mogelijk. Tevens is de dagwaarde fors lager, waardoor de maximale ontheffingswaarde voor deze functie nergens wordt overschreden.

Piekgeluid

Op Westpoort vindt laden en lossen plaats van schepen, treinen en vrachtwagens. Deze activiteiten hebben vaak hoge piekgeluidsniveaus tot gevolg. Uit metingen in de praktijk blijkt dat bij een normale bedrijfsvoering piekgeluidsvermogens van circa 130 dB(A) gebruikelijk zijn. In uitzonderlijke situaties kunnen hogere piekgeluidsvermogens voorkomen. Het betreft dan veelal incidenten, waarbij bijvoorbeeld een machinist zijn lading onzorgvuldig in een lege container laat vallen. In het akoestisch onderzoek is uitgegaan van piekgeluidsvermogens tot 130 dB(A). Deze zijn geprojecteerd in de dichtstbijzijnde haven, de Vlothaven, op circa 800 meter afstand van het plangebied. Op basis van overdrachtsberekening met het opgestelde rekenmodel levert dit een piekgeluidsniveau op in het plangebied van 57 tot 59 dB(A) aan de noordzijde. Daarmee wordt voldaan aan de grenswaarden conform de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening, die voor piekgeluiden worden gehanteerd, in de dag- en avondperiode alsmede in de nachtperiode.

Luchtvaart

De geluidsbelasting voor luchtvaart is afkomstig van de geluidsbelastingskaart die de Provincie Noord-Holland beschikbaar heeft (webadres: maps.noordholland.nl). Daarnaast zijn de kaarten uit bijlage 3 van het vigerende en het ontwerp Luchthavenindelingsbesluit (LIB) (d.d. 24 oktober 2016) opgenomen als bijlage bij de rapportage van het akoestisch onderzoek dat als bijlage 7 bij de toelichting is gevoegd.

Uit de geluidsbelastingskaart van de Provincie Noord-Holland blijkt dat het plangebied is gelegen in de geluidcontour van 48 dB tot 58 dB als gevolg van vliegverkeer van en naar Schiphol. Overigens blijkt uit opgave van de website www.bezoekbas.nl dat de geluidsbelasting ter plaatse de afgelopen jaren 2013, 2014 en 2015 lager dan 48 dB (L den) was. Uit de kaarten behorende bij het LIB blijkt dat het gebied, zowel in het vigerende als in het ontwerpbesluit (d.d. 24 oktober 2016), buiten de beperkingencontour voor gevoelige gebouwen ligt. De kaarten zijn opgenomen in de rapportage van het akoestisch onderzoek.

Uit het bovenstaande is geconcludeerd dat luchtvaartlawaai voor het plangebied niet relevant is.

6.3.5 Conclusie akoestisch onderzoek

In onderstaande figuren 6.3 en 6.4 zijn de beperkingen vanuit het wettelijk kader voor de verschillende bronnen tezamen weergegeven. De gevels zijn als volgt ingekleurd:

  • groen: voldoet aan grenswaarde voor alle bronnen (geluidsluw)
  • oranje: hoger dan grenswaarde, maar lager dan maximale ontheffing, voor een of meer bronnen (hogere waarde mogelijk)
  • rood: hoger dan maximale ontheffingswaarde, voor een of meer bronnen (geen hogere waarde mogelijk).

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1701BPGST-VG01_0014.png"

Figuur 6.3 - Aanzicht geluidbelasting noord- en westgevel

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1701BPGST-VG01_0015.png"

Figuur 6.4 - Aanzicht geluidbelasting zuid- en oost gevel

Uit de hierboven weergegeven figuren is te zien dat nagenoeg op de gehele noord-, west- en oostgevel de maximale ontheffingswaarden worden overschreden. Op de rood gekleurde gevels is in principe geen woningbouw of onderwijsvoorziening mogelijk mits er een dove gevel wordt toegepast. De dove gevels zijn nodig vanwege het geluid afkomstig van het industrieterrein Westpoort. Tevens is te zien dat er aan de zuidgevels en op de lage verdiepingen in de zuidoost hoek geen dove gevels noodzakelijk zijn. Aan deze zijden zullen, afgezien van de gevels die direct worden afgeschermd (groen), hogere waarden nodig zijn.

Gelijktijdig met het ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan heeft het ontwerpbesluit hogere waarden ter inzage gelegen. Hierover zijn geen zienswijzen ingediend. Het college van B&W heeft daarom besloten om voor de woningen die in het plangebied mogelijk worden gemaakt hogere waarden vast te stellen voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting vanwege de:

  • Transformatorweg tot ten hoogste 63 dB;
  • Contactweg tot ten hoogste 58 dB;
  • Spoorweg zuidzijde tot ten hoogste 63 dB;
  • Industrieterrein Westpoort tot ten hoogste 55 dB(A) voor woningen en 60 dB(A) voor scholen;

In verband hiermee is de verplichting van een stille zijde voor woningen opgenomen in het bestemmingsplan. Het hogere waarde besluit is als bijlage 8 toegevoegd.

Cumulatie

Uit de hierin opgenomen eerste rekenresultaten blijkt dat de maximaal gecumuleerde waarde Lcum,vl = 71 dB bedraagt. Deze waarde past niet binnen het akoestisch beleid van Amsterdam voor hogere grenswaarden. Opgemerkt wordt echter dat deze waarde voorkomt ter plaatse van een “doof” uit te voeren gevel (noordelijke gevel op een hoogte van 5 meter). Aangezien deze gevel niet wordt getoetst in het kader van de Wet geluidhinder is deze waarde minder relevant met betrekking tot de motivatie tot het toekennen van hogere grenswaarden.

Op de geringe toetspunten waar geen dove gevel noodzakelijk is, bedraagt de Lcum,vl maximaal 64 dB. Deze valt binnen het beleid bij hogere grenswaarde.

Maatregelen

Uit de toetsing van de berekende geluidsbelastingen blijkt dat bijna overal de maximale ontheffingswaarde wordt overschreden. In het ontwerp van nieuwe gebouwen moeten vergaande maatregelen voor geluid worden getroffen om woningbouw en onderwijsfuncties op deze locatie te realiseren. Ondanks dat zijn er mogelijkheden om binnen het geluidbeleid Amsterdam op deze locatie geluidgevoelige functies te ontwikkelen, zoals onderwijs en wonen.

Maatregelen aan de bron

Voor weg- en spoorweglawaai zijn maatregelen wel te overwegen. Zo kan gedacht worden aan stillere wegdektype, raildempers, verlagen van de maximum snelheid en geluidschermen. Genoemde maatregelen blijken echter niet doelmatig. Geluidsreducerend asfalt leidt niet tot een geluidsreductie waarmee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Daarnaast past de gemeente op het stedelijk hoofdwegennet geen zeer open asfalt beton of dunne deklagen toe vanwege de snelle slijtage. Verder past een snelheidsverlaging van de Transformatorweg (of andere wijkontsluitingswegen) nu niet in de stedelijke verkeersplannen. Ook een snelheidsverlaging van het treinverkeer zal niet tot de benodigde geluidsreductie leiden en is onwenselijk omdat dit tot stagnatie op het drukke spoor zou kunnen leiden.

Het verder terugdringen van het industriegeluid afkomstig van industrieterrein Westpoort is vooralsnog geen optie omdat recentelijk een nieuwe zone van het industrieterrein is vastgesteld en een saneringsprogramma is uitgevoerd. Alle maatregelen die redelijkerwijs getroffen konden worden, zijn reeds uitgevoerd.
Aangezien industriegeluid de meest beperkende bron voor de ontwikkelingen van geluidgevoelige bestemmingen is, is het in het kader van de hogere waarde overwegingen niet doelmatig om ook maatregelen voor wegverkeerslawaai te treffen.

Maatregelen in het overdrachtsgebied

Door het toepassen van geluidschermen langs verkeerswegen (wegen en spoor) kunnen hogere geluidreducties worden behaald dan door toepassing van geluidarm asfalt. Geluidschermen zouden op grote schaal nodig zijn langs de diverse binnenstedelijke wegen. Bovendien zijn geluidsschermen vanwege de vele benodigde onderbrekingen op kruisingen niet doelmatig en stuiten deze op stedenbouwkundige bezwaren en bezwaren op sociale veiligheidsaspecten. De kosten van schermen staan voorts niet in verhouding tot de te behalen geluidreducties.

Het plaatsen van geluidschermen langs de spoorlijn voor het railverkeer ten zuiden van het plangebied zijn in beginsel minder ondoelmatig dan geluidschermen langs wegen, omdat er langs de spoorlijn geen onderbrekingen zijn, zoals bij wegen. De afstand van deze spoorlijn tot het plangebied is echter substantieel groter dan de afstand van de betreffende rijwegen tot het plangebied. Gelet op de grote afstand van de spoorlijn is het niet aannemelijk dat een geluidscherm relevante geluidsreductie voor de geluidsgevoelige functies in het bestemmingsplangebied zal opleveren; de geluidschermen zullen dan ook onvoldoende doeltreffend zijn, zodat de aanleg hiervan niet opportuun is mede gezien de hoge kosten daarvan.

Apart van deze procedure zal wel onderzocht worden in hoeverre een geluidscherm zinvol kan zijn voor andere, toekomstige geluidsgevoelige functies (buiten dit plangebied) die dichterbij de spoorlijn geprojecteerd kunnen worden. Daarbij wordt dan betrokken de mogelijkheid om de spoorwegtalud als groene zone in te richten.

Maatregelen bij de ontvanger

Er zijn wel slimme oplossingen in de verkaveling en het ontwerp mogelijk, zoals:

  • gerichte hoge afschermende bebouwing (noord-, oost- en westzijde), mogelijk zullen de lager gelegen woningen hierachter niet meer “doof” hoeven te worden;
  • binnentuinen, geopende verkavelingen met absorberende gevels bieden mogelijk ook meer ontwerpvrijheid voor de woningen/onderwijs;
  • ontwerpmaatregelen:
      • a. dove gevels;
      • b. verglaasde balkons, loggia’s en serres;
      • c. vliesgevel, coulissenscherm voor gevel, gedeeltelijke afscherming voor te openen delen;
      • d. aanvullende gevelmaatregelen om te voldoen aan de minimale binnenwaarde conform Bouwbesluit 2012 (suskasten, zwaar glas, zware gevels etc.).

Het toepassen van bovenstaande maatregelen levert echter niet altijd het gewenste resultaat. Deze maatregelen kunnen immers in de weg staan van een optimale oplossing met het oog op een zuinig en doelmatig ruimtegebruik en een optimale leefomgevingskwaliteit. Om de ontwikkeling van het gebied alsnog mogelijk te maken kan bij de voorbereiding van concrete bouwplannen onderzocht worden of de toepassing van de Interimwet Stad- en Milieubenadering (zie hierboven, onder paragraaf 6.3.1) soelaas kan bieden. Voorafgaand aan het Stap 3-besluit stelt de gemeente een Visie leefomgevingskwaliteit Haven-Stad op, waarin is aangegeven aan welke kwaliteit van de leefomgeving de uiteindelijke herontwikkeling van Haven-Stad moet voldoen. Deze visie geeft ook kaders aan de compenserende maatregelen, die in het kader van een Stap 3-besluit moeten worden getroffen.

De huidige planfase biedt nog onvoldoende houvast of een dergelijk besluit nodig en gerechtvaardigd is. Op basis van een concreet initiatief kan beoordeeld worden in hoeverre een dergelijk besluit nodig en mogelijk is. Uit nader akoestisch onderzoek moet blijken in hoeverre de hogere waarden (na het treffen van maatregelen) niet toereikend zijn. Op dat moment kan de wettelijke procedure van de Interimwet Stad- en milieubenadering worden doorlopen.

Het hinderlijke ervaren van geluid is subjectief en afhankelijk van een aantal factoren. Een daarvan is het vooraf bewust zijn van de te verwachten geluidssituatie. Daarom is het vooraf informeren van de toekomstige bewoners essentieel. In de koopakte of huurovereenkomst wordt daarom vastgelegd dat de bewoner bewust kiest voor een woning in een geluidbelaste omgeving en een hoge gevelbelasting aanvaardt.

Overleg TAVGA

Op 16 maart 2017 zijn de resultaten van het akoestisch onderzoek besproken in het Technisch Ambtelijk Vooroverleg Geluid Amsterdam (TAVGA). De lastige akoestische situatie is in het overleg bevestigd. Tegelijkertijd is aangegeven dat het Amsterdams geluidbeleid ruimte biedt om in het plangebied de realisatie van de onderwijsvoorzieningen en woningen mogelijk te maken. In een tweede overleg in het TAVGA d.d. 10 mei 2017 is de mogelijkheid besproken om voor het gebied de Interimwet Stad- en Milieubenadering toe te passen en een Stap 3-besluit te nemen. TAVGA heeft geadviseerd dit besluit te verbinden aan concrete geveldelen op basis van een concreet uitgewerkt initiatief. Dit advies heeft er toe geleid dat het Stap 3-Besluit mogelijk later in het proces wordt genomen wanneer blijkt dat andere oplossingen onvoldoende doelmatig blijken.

Vertaling naar de regels

In de regels van het bestemmingsplan zijn de resultaten van het akoestisch onderzoek en het Spelregelkader uit het MER verwerkt. In het algemeen geldt dat de geluidssituatie van het plan moet voldoen aan de voorkeursgrenswaarden uit de Wet geluidhinder dan wel aan de vastgestelde hogere grenswaarden. In de regels van dit bestemmingsplan is voorts bepaald dat de gevels aan de west, noord en oostzijde doof of met een geluidswerend vlies moeten worden uitgevoerd. Voor deze gevels dient tevens ter compensatie, tenminste één compenserende maatregel getroffen te worden uit de Compensatielijst (Bijlage 3 bij de regels) én moeten extra maatregelen worden getroffen om burengeluid tegen te gaan. In aanvulling op deze verplichting dient op grond van het Amsterdamse geluidbeleid een woning met een dove gevel, dan wel een woning met een toegekende hogere waarde uitgevoerd te worden met ten minste één geluidsluwe/stille gevel.

Voor de gevallen waarin met onderzoek kan worden aangetoond dat de verplichte gevelmaatregelen (dove gevel/geluidwerende vlies en stille gevel) niet doelmatig zijn, dan wel onwenselijk zijn met het oog op een zuinig en doelmatig ruimtegebruik en een optimale leefomgevingskwaliteit, kan de Interimwet Stad- en Milieubenadering doorlopen worden. Indien de gemeenteraad met een Stap 3-besluit afwijkt van de wettelijke normen, dienen ter compensatie ten minste twee compenserende maatregelen uit de Compensatielijst te worden gerealiseerd, zoals opgenomen in bijlage 3 van de regels. Ook voor deze situaties dienen extra maatregelen te worden genomen om burengeluid tegen te gaan.

Conclusies

Op de locatie Sloterdijk I Mediacollege is de geluidbelasting, van met name industrielawaai bepalend. Met technische maatregelen en het toepassen van specifieke gebouwvormen is het mogelijk om de voorziene geluidgevoelige functies (onderwijs en wonen) te realiseren. Dit vergt nog wel een innovatieve en creatieve oplossing die recht doet aan het gewenste hoogstedelijke woon- en werkmilieu. Bij het indienen van een aanvraag om een omgevingsvergunning zal aangetoond moeten worden dat voldaan wordt aan het geluidbeleid van de gemeente Amsterdam. Wanneer de ontwikkelingen, vanwege de akoestische situatie, toch niet uitvoerbaar blijken met toepassing van de beschikbare maatregelen kan een Stap 3-besluit op grond van de Interimwet Stad- en Milieubenadering toegepast worden onder de wettelijke voorwaarden.

Geconcludeerd wordt dat het plan met de gestelde beperkingen uitvoerbaar is en voldoet aan de Wet geluidhinder en het Amsterdamse geluidbeleid.

6.4 Bodemkwaliteit

Beleid
Het nationale bodembeleid is geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit tenminste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit.

Resultaten

Bodemkwaliteit

De gemeente Amsterdam heeft een globaal (historisch) bodemonderzoek verricht voor het plangebied van het MER Haven-Stad. Aanleiding voor het bodemonderzoek is het opstellen van een milieueffectrapportage (MER). Het onderzoek bestaat uit een globaal onderzoek waarbij bestaande gegevens zijn geraadpleegd. Een diepgaand en gedetailleerd archiefonderzoek is niet nodig gebleken. Voor de onderzoeksrapportages wordt verwezen naar het MER.

Voor Haven-Stad is op hoofdlijnen een beeld verkregen van de beperkingen voor de geplande transformatie. Voor Sloterdijk I Mediacollege geldt dat het onder het historisch (deel-) onderzoek valt van Sloterdijk en Westerpark. In het deelgebied zijn diverse verontreinigingen aanwezig ter plaatse van de Westergasfabriek en het spooremplacement Zaanstraat die ook aanwezig zijn tot op grote diepte. Ter plaatse van de Sloterdijk I zuid zijn enkele wat kleinere (rest)verontreinigingen aanwezig met minerale olieproducten. Binnen het deelgebied is in enkele gebouwen asbest toegepast en daarom moeten delen ook als asbestverdacht worden aangemerkt. Slechts op beperkte schaal heeft onderzoek naar asbest in de bodem plaatsgevonden. Uit het onderzoek blijkt dat er geen verontreinigingen zijn aangetroffen rond het plangebied Sloterdijk I Mediacollege. Het plangebied is dus geen verdachte locatie.

Niet gesprongen explosieven

Het projectgebied is tevens onderzocht op niet gesprongen explosieven (blindgangers uit de Tweede Wereldoorlog). Uit de studie is naar voren gekomen dat Haven-Stad geen verdacht gebied is.

Conclusies en aanbevelingen Sloterdijk

Uitgezonderd de deellocaties van Haven-Stad waar potentieel verdachte activiteiten hebben plaatsgevonden (tanks, bedrijfsactiviteiten, dempingen, eerder aangetroffen verontreinigingen, saneringsgebieden, bodemkwaliteitskaart zone B) is het onderzochte gebied niet verdacht.

Voor het plangebied geldt daarom dat, als er handelingen in de bodem worden verricht (zoals ontgravingen) er een ontheffing van de onderzoeksplicht verstrekt kan worden op basis van het uitgevoerde archiefonderzoek. Ook in het kader van een aanvraag omgevingsvergunning is een ontheffing van de onderzoeksplicht mogelijk, zie hiervoor paragraaf 4.6 van de Nota Bodembeheer.

Als tijdens het uitvoeren van bodemonderzoek of werkzaamheden in de bodem een bodemverontreiniging wordt waargenomen, anders dan beschreven in het onderzoeksrapport, moet de onderzoeksstrategie of de vrijstelling hiervan opnieuw worden beoordeeld.

6.5 Bodemopbouw

De bodem in Amsterdam en met name Haven-Stad is opgebouwd uit opgebracht zand (tot circa -5 meter NAP) en klei en veen tot ongeveer -15 meter NAP. Oudere rivierzanden zijn pas te vinden op ruim -60, -65 meter NAP in het plangebied. Binnen het plangebied zijn delen van de Oergeul IJ en het glaciale bekken van Amsterdam gelegen, zie figuur 6.5. De vulling van de Oergeul IJ bestaat uit slappe, samendrukbare kleilagen. De bekkens zijn gevormd tijdens de voorlaatste ijstijd. Het ijs erodeerde de bodem tot een maximale diepte van ruim 120 meter, welke depressie later opgevuld werd met sedimenten, het zogenaamde glaciale bekken van Amsterdam.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1701BPGST-VG01_0016.png"

Figuur 6.5 - ligging plangebied ten opzichte van de Oergeul IJ en het glaciaal bekken

De Oergeul IJ en het glaciale bekken zijn deels gelegen in Sloterdijk I zuid. Het betreft met name het noordelijk en oostelijk gedeelte van Sloterdijk I zuid. Deze bodemlagen hebben gevolgen voor de diepte van de fundatie (op de zandlaag). Bij concrete bouwplannen dient de initiatiefnemer aandacht te hebben voor de bouwmethode (en daarmee gevolgen voor de bouwkosten).

6.6 Luchtkwaliteit

Regelgeving en beleid

Wet milieubeheer

Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen op het gebied van luchtkwaliteitseisen en voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, de provincies en de gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren en wel zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen waardoor ruimtelijke ontwikkelingen toch doorgang kunnen vinden terwijl ondertussen maatregelen worden uitgevoerd die de luchtkwaliteit moeten verbeteren.

Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en voor fijn stof (PM10) een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en een daggemiddelde van 50 microgram/m3. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten van een bepaalde omvang grenzen vastgesteld, op grond waarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdrage' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt o.a. voor woningbouwlocaties die niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg of niet meer dan 3.000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling. Voor kantoorlocaties geldt een NIBM-grens van 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg en 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen. Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

Gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit
Rijksbreed is het Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit, vastgesteld op 1 juli 2015. Het Besluit gevoelige bestemmingen verbiedt de ontwikkeling van voorzieningen voor kwetsbare groepen in de nabijheid van snelwegen en provinciale wegen als de normen voor luchtkwaliteit (dreigen te) worden overschreden. Voorzieningen voor kwetsbare groepen zijn gebouwen geheel of gedeeltelijk bestemd of in gebruik ten behoeve van basisonderwijs, voortgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarige, kinderopvang, verzorgingstehuis, verpleegtehuis of bejaardentehuis.

In aanvulling hierop heeft Amsterdam de Richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit Amsterdam. Voor de omschrijving van een gevoelige bestemming wordt aangesloten bij het (landelijke) Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit. Het eerste uitgangspunt van de Amsterdamse richtlijn is dat er geen nieuwe gevoelige bestemmingen mogen worden gerealiseerd langs snelwegen (aan weerszijde zone van 300 meter gemeten van de rand van de weg) en provinciale wegen (aan weerszijde zone van 50 meter gemeten van de rand van de weg). In tegenstelling tot het landelijke besluit hanteert Amsterdam alleen dit afstandscriterium; er wordt dus verder geen rekening gehouden met de berekende luchtkwaliteit. Het tweede uitgangspunt is dat er - ongeacht de luchtkwaliteit - geen nieuwe gevoelige bestemmingen mogen worden gerealiseerd in de eerstelijns bebouwing bij stedelijke wegen met meer dan 10.000 motorvoertuigbewegingen per etmaal binnen een afstand van 50 meter van de rand van de weg. Het gaat hier om de grotere drukke wegen. De richtlijn heeft alleen betrekking op nieuw te realiseren gevoelige voorzieningen indien deze voorzieningen geheel of gedeeltelijk binnen de desbetreffende zones worden gepland.

In figuur 6.6 zijn de wegen weergegeven die onder de richtlijn vallen met de bijbehorende toetsingszones.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1701BPGST-VG01_0017.png"

Figuur 6.6 - Wegen die onder de richtlijn gevoelige bestemmingen vallen (bron: Leefomgevingsfoto MER Haven-Stad, 2017)

De richtlijn heeft alleen betrekking op nieuw te realiseren gevoelige voorzieningen indien deze voorzieningen geheel of gedeeltelijk binnen de desbetreffende zones worden gepland.

Van de Amsterdamse richtlijn kan gemotiveerd worden afgeweken als (bijzondere) omstandigheden en belangen hiertoe aanleiding geven. Indien men binnen een ruimtelijk project toch gevoelige bestemmingen langs een drukke weg wil realiseren, dan moet men dit beargumenteren en een toetsing laten uitvoeren door de GGD Amsterdam. De bevindingen van deze toetsing en de eventueel daaruit voortvloeiende (GGD-)aanbevelingen worden in het kader van besluitvorming over het project aan het bevoegd gezag kenbaar gemaakt. Als het bevoegd gezag de (eventuele) aanbevelingen van de GGD niet overneemt, dan wordt dit schriftelijk met redenen omkleed beargumenteerd.

Resultaten

Luchtkwaliteit
De ontwikkeling zelf voorziet in de bouw van maximaal 600 woningen en het Mediacollege, en valt daarmee als zelfstandige ontwikkeling binnen de regeling "niet in betekenende mate" (NIBM). Echter naast woningen maakt het plan ook de realisatie van niet-woonfuncties mogelijk. Daarnaast maken de ontwikkelingen uit dit bestemmingsplan deel uit van een veel groter geheel, namelijk de transformatie van Sloterdijk I zuid en Haven-Stad. Op voorhand kan daarom niet gesteld worden dat het bestemmingsplan vrijgesteld is van onderzoek.

In het kader van de MER is onderzoek uitgevoerd naar de effecten van luchtkwaliteit van de gehele transformatie Haven-Stad. Op grond van dit onderzoek is geconcludeerd dat de luchtkwaliteit bij de gefaseerde planontwikkeling Haven Stad een wisselend beeld laat zien. In verschillende fasen gedurende de transitie van het gebied zijn er locaties langs wegen waar sprake is van verbetering van de luchtkwaliteit en locaties waar sprake is van verslechtering van de luchtkwaliteit ten opzichte van de referentiesituatie. In geen enkele situatie is er sprake van een overschrijding van de wettelijke grenswaarden. Na volledige transformatie van Haven-Stad (na fase 4) is op alle locaties een verbetering van de luchtkwaliteit ten opzichte van de referentiesituatie berekend.

Ook voor het plangebied van dit bestemmingsplan is dit onderzoek van belang. Daarnaast is het afzonderlijke effect van de ontwikkeling in het plangebied beschouwd. In het MER-onderzoek wordt immers uitgegaan van de toekomstige verkeerssituatie waarbij bepaalde verkeersmaatregelen zijn getroffen. Er is daarom een afzonderlijk onderzoek uitgevoerd naar de concentraties luchtverontreinigende stoffen als gevolg van de ontwikkeling in het plangebied. Daarbij zijn de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5) uitgerekend op een aantal maatgevende toetspunten in en rond het plangebied. Op basis van onderhavig luchtkwaliteitsonderzoek kan worden geconcludeerd dat op alle in het onderzoek opgenomen toetspunten wordt voldaan aan de grenswaarden zoals opgenomen in bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Op basis van voorgaande kan worden geconcludeerd dat Titel 5.2 van de Wet milieubeheer geen belemmering vormt voor verdere besluitvorming.

Gevoelige bestemmingen
Het plangebied ligt op meer dan 300 meter van snelwegen en niet binnen een zone van 50 meter langs een provinciale weg. De Transformatorweg is één van de stedelijke wegen met meer dan 10.000 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Het plangebied ligt deels binnen een afstand van 50 meter van de weg. Dit betekent dat bij het realiseren van een nieuwe gevoelige bestemming in het plangebied er een toetsing gedaan moet worden door de GGD Amsterdam.

Hier is sprake van een mogelijke uitbreiding van een bestaande onderwijsvoorziening. Het Mediacollege geeft immers ook onderwijs aan minderjarigen. Het is op dit moment niet duidelijk in welke vorm uitbreiding van het Mediacollege plaats vindt. Het is mogelijk richting de Transformatorweg uit te breiden, maar ook de andere kant dan wel de lucht in. Het is verder ook mogelijk dat de uitbreiding van de onderwijsfunctie in tweedelijns bebouwing zal plaatsvinden. De uitbreiding kan in beginsel alleen (zonder GGD-advies) worden gerealiseerd indien de toename eenmalig ten hoogste 10% van het aantal daar reeds verblijvende personen bedraagt. Dit bestemmingsplan maakt een grotere uitbreiding mogelijk. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt het realiseren van onderwijs dichter naar de Transformatorweg beschouwd als een nieuwe gevoelige ontwikkeling. In de komende jaren zal echter, met de ontwikkeling van Haven-Stad, de Transformatorweg worden afgewaardeerd van een ontsluitingsweg met 2 x 2 rijstroken naar een lokale weg met 1 x 1 rijstrook. De verkeersintensiteit zal daardoor naar verwachting afnemen tot beneden de 10.000 mvt/etmaal zodat het specifieke Amsterdamse beleid met betrekking tot gevoelige bestemmingen dan geen belemmering meer vormt voor de planontwikkeling. Totdat de afwaardering van de Transformatorweg gerealiseerd is, dient voorafgaand aan het verlenen van een omgevingsvergunning daarom een positief advies te worden verkregen van de GGD.

Conclusies

Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de besluitvorming rondom het bestemmingsplan. Op alle toetspunten wordt voldaan aan de grenswaarde uit tabel 2 van de Wet milieubeheer.

Vanwege het Amsterdams beleid dient voorafgaand aan het verlenen van een omgevingsvergunning een advies te worden verkregen van de GGD omtrent de luchtkwaliteitseisen binnen de strook van 50 meter van de Transformatorweg. Deze voorwaarde is opgenomen in de planregels (artikel 12.4).

6.7 Externe veiligheid

6.7.1 Regelgeving en beleid

Besluit externe veiligheid

Het externe veiligheidsbeleid is gericht op het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten alsmede het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

Ten aanzien van transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing. Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en voor inrichtingen geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Er wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico.

  • 1. Plaatsgebonden Risico (PR):

Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk kan worden getroffen door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'.

  • 2. Groepsrisico (GR):

Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep (tenminste 10 personen) tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

Door de omgevingsdienst is een quick scan uitgevoerd naar de externe veiligheidsrisico's van deze ontwikkeling. De resultaten zijn weergegeven in bijlage 10 bij deze toelichting. Onderstaand een korte samenvatting van de quick scan, waarbij met name gekeken is of in en nabij het gebied vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en of er risicovolle buisleidingen liggen.

Uitvoeringsbeleid externe veiligheid Amsterdam

Voor Amsterdam is beleid opgesteld om de veiligheid in de stad te kunnen borgen en burgers een veilige leefomgeving te bieden. Daarnaast is het van belang dat (economische) ontwikkeling kan blijven plaatsvinden. Binnen Amsterdam worden regelmatig besluiten genomen waarbij externe veiligheid een afwegingscriterium vormt. Het doel van Amsterdam is om risico’s zoveel mogelijk te beperken, zoals gesteld in het duurzaamheidsprogramma 2011-2014. Dit kan via bronmaatregelen en ruimtelijke maatregelen. Bronmaatregelen zijn de meest effectieve maatregelen die kunnen worden genomen om het risico te beperken. Zowel bronmaatregelen als ruimtelijke maatregelen dragen bij aan de reductie van de kans op ongevallen.

Het uitvoeringsbeleid stelt dat de gemeente Amsterdam, daar waar redelijkerwijs mogelijk, wil voldoen aan de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. Een ruimtelijk besluit in een gebied met een (toename van) overschrijding van de oriëntatiewaarde moet als specifiek beslispunt aan het bestuur ter besluitvorming.

Om de risico's voor kwetsbare, minder zelfredzame groepen (kinderen, ouderen, zieken) te verminderen moet worden voorkomen dat deze groepen al te dichtbij risicobronnen verblijven. Deze groepen zijn minder zelfredzaam in geval van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit is in lijn met de richtlijn gevoelige bestemmingen in het kader van luchtkwaliteit. Concreet betekent dit dat in nieuwe ruimtelijke plannen een strook langs transportassen met structureel vervoer van gevaarlijke stoffen (rijkswegen (80 meter), enkele spoortrajecten (100 meter)), hogedruk aardgasleidingen (circa 25 tot 175 meter) en rond risicobedrijven wordt vrijgehouden van nieuwe bestemmingen die specifiek bestemd zijn voor deze groepen. Afwijking van het uitvoeringsbeleid moet worden voorgelegd aan de verantwoordelijke wethouder.

6.7.2 Onderzoek

Voor Haven-Stad is, als onderdeel van de MER, een inventarisatie externe veiligheid uitgevoerd (Gemeente Amsterdam, 2017). Die inventarisatie geeft inzicht in de risicobronnen in en om het projectgebied Haven-Stad. Voor het plangebied is geconstateerd dat het is gelegen in de nabijheid van het spoor Amsterdam-Muiderpoort - Amsterdam-Singelgracht, onderdeel van het basisnet én dat in het plangebied een aardgastransportleiding is gelegen. Onderstaand is in figuur 6.7 de risicokaart weergegeven met het invloedsgebied van het spoor in een aparte figuur 6.8.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1701BPGST-VG01_0018.png"

Figuur 6.7 - Overzichtskaart activiteiten en buisleidingen met een risicocontour (PR 10-6 en invloedsgebied) (Bron: Leefomgevingsfoto MER Haven-Stad, 2017)

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1701BPGST-VG01_0019.png"

Figuur 6.8 - Overzichtskaart transportroutes gevaarlijke stoffen (Bron: Leefomgevingsfoto MER Haven-Stad, 2017)

De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied heeft in februari 2017 een onderzoek uitgevoerd naar de externe veiligheidsrisico's als gevolg van deze bronnen (zie bijlage 10).

6.7.3 Resultaten

Hoge druk aardgasleiding

Er ligt een hogedruk aardgasleiding in de onmiddellijke nabijheid van het plangebied. Door een incident met een hogedruk aardgasleiding kan een explosie of brand ontstaan. Afhankelijk van het scenario, de omstandigheden, de plaats van het ongeval, de indeling van het plangebied en de uitvoering van de gebouwen kunnen er slachtoffers vallen.

Belemmeringenstrook
De belemmeringenstrook is een strook aan weerszijden van de leiding die moet worden vrijgehouden ten behoeve van onderhoud en werkzaamheden aan de buisleiding. In de belemmeringenstrook mag niet gebouwd worden. Voor de hoge druk aardgasleiding geldt een belemmeringenstrook van 4 meter aan weerszijden van de leiding, gerekend vanuit het hart van de leiding.

Plaatsgebonden risicocontour

Het plaatsgebonden risico is nergens hoger dan de grenswaarde van 10-6 per jaar. Zodoende wordt voor de hogedruk aardgasleidingen voldaan aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico.

Groepsrisico

De ruimtelijke ontwikkelingen liggen voor een groot deel binnen de 100% letaliteitszone van de hogedruk aardgasleiding. De rekenmethodiek vereist dat van de leidingen binnen het inventarisatiegebied het hoogste groepsrisico bepaald wordt. Het inventarisatiegebied is per definitie groter dan het gebied van de ruimtelijke ontwikkeling.

Het groepsrisico in het inventarisatiegebied bedraagt in de huidige situatie maximaal 1,1 maal de oriëntatiewaarde. Rond het plangebied is de hoogte van het groepsrisico circa 0,16 maal de oriëntatiewaarde.

In de toekomstige situatie wordt de oriëntatiewaarde van het groepsrisico overschreden voor de leiding. De maximale hoogte van het groepsrisico in het inventarisatiegebied bedraagt 1,1 maal de oriëntatiewaarde. Het leidingdeel met het hoogste groepsrisico ligt niet nabij het plangebied, daar is het groepsrisico veel lager en wordt de oriëntatiewaarde niet overschreden. De ruimtelijke ontwikkelingen hebben een duidelijke invloed op de hoogte van het groepsrisico. Het groepsrisico ter hoogte van het plan neemt toe van 0,16 naar 0,27 maal de oriëntatiewaarde (maar blijft onder de oriëntatiewaarde). Dit is een toename van meer dan 10%.

Omdat het groepsrisico binnen het inventarisatiegebied de oriëntatiewaarde overschrijdt is een volledige verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk, zoals opgenomen in Artikel 12 van het Bevb.

100% letaliteitszone

De ruimtelijke ontwikkelingen liggen voor een gedeelte binnen de 100% letaliteitsafstand van de hogedruk aardgasleiding (zie figuur 8 in het externe veiligheidsonderzoek). Dit betekent dat op grond van het Uitvoeringsbeleid externe veiligheid van Amsterdam (UBEVA) deze zone vrijgehouden moet worden van nieuwe bestemmingen specifiek voor minder zelfredzame (of zeer kwetsbare) groepen.
Het bestemmingsplan maakt geen objecten mogelijk specifiek bestemd voor minder zelfredzame personen. Ook de onderwijsfunctie Mediacollege valt hier niet onder aangezien hier oudere leerlingen aanwezig zijn dan bedoeld in het beleid (kinderen jonger dan 12 jaar).

De 100% letaliteitszone is in het bestemmingsplan opgenomen als veiligheidszone - externe veiligheid. Binnen deze zone is het realiseren van functies voor minder zelfredzame personen niet toegestaan. Via een afwijkingsbevoegdheid waarbij de veiligheidsregio voorafgaand aan de besluitvorming adviseert over de zelfredzaamheid is het toch, onder voorwaarden, mogelijk in dergelijke functies te voorzien.

Hogedruk aardgasleidingen

Het uitvoeringsbeleid stelt dat de gemeente Amsterdam, daar waar redelijkerwijs mogelijk, wil voldoen aan de oriëntatiewaarde. Een ruimtelijk besluit in een gebied met een (toename van de) overschrijding van de oriëntatiewaarde moet als specifiek beslispunt aan het bestuur ter besluitvorming worden voorgelegd. Het groepsrisico ter hoogte van het plangebied Contactweg overschrijdt de oriëntatiewaarde als gevolg van de hogedruk aardgasleiding of het transport over het spoor niet. Zodoende wordt ook op dit punt voldaan aan het Uitvoeringsbeleid Externe Veiligheid van de gemeente Amsterdam.

Spoor Amsterdam-Muiderpoort - Amsterdam-Singelgracht

Over het spoor vindt momenteel geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het is wel toegestaan toxische stoffen en brandbare gassen en vloeistoffen te vervoeren. Door een incident met een ketelwagen LPG, benzine of een giftige stof op de spoorlijn Amsterdam Muiderpoort – Amsterdam Singelgracht kan een explosie, brand of toxische wolk ontstaan. Deze effecten zullen het plangebied binnen korte tijd bereiken. Afhankelijk van het scenario, de omstandigheden, de plaats van het ongeval, de indeling van het plangebied en de uitvoering van de gebouwen kunnen er slachtoffers vallen.

Plaatsgebonden risicocontour

Het plaatsgebonden risico is nergens hoger dan de grenswaarde van 10-6 per jaar. Zodoende wordt voor de transportroute gevaarlijke stoffen over het spoor voldaan aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico.

Groepsrisico

Het groepsrisico binnen het inventarisatiegebied ligt onder de oriëntatiewaarde. De toename van het groepsrisico bedraagt ten gevolge van de ruimtelijke ontwikkelingen minder dan 10%. Omdat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico niet overschreden wordt en de toename van het groepsrisico kleiner is dan 10% is een beperkte verantwoording van het groepsrisico nodig.

6.7.4 Verantwoording groepsrisico

Een volledige verantwoording van het groepsrisico is voor de hogedruk aardgasleiding nodig. Voor het spoor kan volstaan worden met een beperkte verantwoording. Hieronder zijn elementen ter verantwoording van het groepsrisico aangedragen. Het bevoegd gezag, de gemeenteraad van Amsterdam, zal deze elementen betrekken bij de besluitvorming ten aanzien van het bestemmingsplan. In het kader van de ruimtelijke procedure is advies ingewonnen bij de Brandweer Amsterdam Amstelland (zie bijlage 11). De brandweer is namens de veiligheidsregio de adviseur op het gebied van externe veiligheid.

De elementen zijn afgeleid uit het Bevb/Bevt en zijn tevens omschreven in de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico (VROM, 2007). Ter verantwoording van het groepsrisico dienen, naast de hoogte van het groepsrisico, enkele kwalitatieve elementen beschouwd te worden. In deze paragraaf zijn de elementen beschouwd.


Mogelijke veiligheidsmaatregelen

Er zijn maatregelen mogelijk die de gevaren van een ongeval met gevaarlijke stoffen nabij het plangebied beperken. De voorgestelde maatregelen zijn niet de enige maatregelen die genomen kunnen worden, maar geven een denkrichting aan.

Ruimtelijke veiligheidsmaatregelen

De herontwikkeling van de buurt is (logischerwijs) één op één verbonden aan het plangebied. Het beperken en/of verplaatsen van de ontwikkeling wordt niet als een realistische veiligheidsmaatregel beschouwd, temeer omdat het vergroten van de afstand, tussen enerzijds de geprojecteerde woningen en het onderwijs en anderzijds de aardgastransportleiding en het spoor, of het beperken van de ontwikkeling redelijkerwijs niet mogelijk is binnen het beoogde stedenbouwkundige doel. Bij de ontwikkeling van het plan moeten deze maatregelen in een vroeg stadium mee worden genomen in het ontwerp.

Bronmaatregelen

De meest effectieve veiligheidsmaatregelen zijn maatregelen aan de risicobronnen zelf. Bronmaatregelen aan de aardgastransportleiding dan wel het spoor zijn in het kader van deze ruimtelijke procedure niet te nemen.

Technische maatregelen

Deze maatregelen zijn van toepassing op de uitvoering en indeling van het gebouw. Bouwtechnische veiligheidsmaatregelen aan de geprojecteerde woningen, onderwijsvoorzieningen en overige voorzieningen kunnen de gevolgen in geval van een calamiteit mogelijk beperken.

De brandweer adviseert in dit verband om de constructie van gebouwen bestand te maken tegen de hittestraling afkomstig van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Hierover wordt overwogen dat nieuwbouw (gelet op de eisen van Bouwbesluit 2012) zeer goed bestand is tegen brand. Aanwezigen in een pand zijn derhalve goed beschermd tegen hittestraling.

Verder adviseert de brandweer om vluchtmogelijkheden (nooduitgangen etc.) van de risicobron af te realiseren. Bij de verdere uitwerking van de plannen wordt deze maatregel meegenomen.

Organisatorische maatregelen

Deze maatregelen zijn van toepassing op de exploitatie van het object.

In het advies van de Brandweer Amsterdam Amstelland zijn deze maatregelen verder uitgewerkt (bijlage 11). Bij de verdere uitwerking van de plannen zullen deze maatregelen in acht worden genomen.

Zelfredzaamheid

Personen zijn in de eerste minuten na een ongeval met gevaarlijke stoffen op zichzelf en anderen aangewezen. Personen moeten snel handelen om zichzelf en anderen in veiligheid te brengen, niet alle personen kunnen zichzelf in veiligheid brengen. Aanwezigen in het plangebied hebben twee mogelijkheden: vluchten of schuilen. Vluchten is alleen mogelijk indien men hier rekening mee houdt bij de indeling van het plangebied en het ontwerp van het bouwplan. Schuilen in gebouwen kan alleen als deze bestand zijn tegen de effecten, dit is afhankelijk van de uitvoering van de gebouwen.

Vluchtwegen/vluchtmogelijkheden: er zijn voldoende vluchtwegen die van het plangebied wegleiden en uiteindelijk naar de hoofdwegenstructuur leiden. Dit kan via de Transformatorweg en de A10 of de Contactweg, Sloterdijkerweg en de Haarlemmerweg naar de A10. In de toekomst zal de structuur in Sloterdijk I veranderen. De ontsluiting via de Transformatorweg naar de A10 zal dan via de Nieuwe Hemweg verlopen. Het plangebied is naar alle zijden toe goed te ontvluchten.

Op grond van de Arbeidsomstandighedenwet moet alle organisaties over een calamiteitenplan te beschikken. Op basis hiervan kunnen bedrijfshulpverleners adequaat optreden bij een calamiteit. In het geval van calamiteiten worden burgers door de overheid zo snel mogelijk geïnformeerd hoe ze moeten handelen (bv. via NL-Alert).

Gezien de functies die in het bestemmingsplan zijn toegestaan, kan gesteld worden dat de toekomstige aanwezigen in het plangebied personen zijn die zich zelf en anderen over het algemeen goed kunnen redden. Dit geldt ook voor het reeds aanwezige Mediacollege dat met name jong volwassenen trekt.

Bestrijdbaarheid

Hulpverlening kan een ongeval met een buisleiding of op het spoor niet voorkomen. De hulpverlening richt zich voornamelijk op het beperken van de gevolgen, het bestrijden van branden die zijn ontstaan, het afschermen van de omgeving en het helpen van gewonden. De mogelijkheden voor de hulpverlening zijn afhankelijk van de definitieve indeling van het plangebied.

Bluswatervoorziening en opstelplaatsen: voor de bestrijding van een brand kunnen opstelplaatsen noch bluswatervoorzieningen binnen deze ruimtelijke procedure geregeld worden. Het plangebied is goed bereikbaar vanuit het noorden vanaf de Transformatorweg en aan de westzijde en zuidzijde vanaf de Contactweg. De mogelijkheden om het gebied te bereiken is daarmee zekergesteld. In de nabijheid van het plangebied (Transformatorweg) wordt open water gerealiseerd. Dit kan als bluswatervoorziening dienen. Verder zullen voldoende bluswatervoorzieningen aanwezig zijn in de vorm van geboorde putten. Waar nodig zullen nieuwe putten worden aangelegd. Het plan zal voldoen aan de Handleiding Bluswater en Bereikbaarheid (uitgave Brandweer-Nederland).

6.7.5 Conclusies

Verantwoording groepsrisico

Gezien de bovenstaande beschrijving ten aanzien van de verantwoording groepsrisico en het belang van de gebiedsontwikkeling, waaronder de wens van het Mediacollege om op de huidige locatie te kunnen uitbreiden, wordt het verantwoordt geacht de ontwikkelingen in het plangebied te realiseren.

Uitvoeringsbeleid externe veiligheid Amsterdam

Het uitvoeringsbeleid stelt dat de gemeente Amsterdam, daar waar redelijkerwijs mogelijk, wil voldoen aan de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico overschrijdt de oriëntatiewaarde ter hoogte van het plangebied als gevolg van de hogedruk aardgasleiding en het transport over het spoor niet. Het is niet nodig dit als apart beslispunt aan het bestuur ter besluitvorming voor te leggen.

De ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied Contactweg zijn voor een gedeelte gelegen binnen de 100% letaliteitsafstand van de hogedruk aardgasleiding. Het bestemmingsplan maakt functies en objecten voor minder zelfredzame personen niet zondermeer mogelijk. Zodoende wordt voldaan aan het Uitvoeringsbeleid externe veiligheid van de gemeente Amsterdam.

6.8 Milieuhinder bedrijvigheid

Beleid

Milieuzonering betreft het hanteren van bepaalde richtafstanden tussen bedrijven en hindergevoelige functies/bestemmingen. Om in deze zonering enige eenheid te brengen heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de brochure "Bedrijven en milieuzonering" (editie 2009) uitgebracht die als richtlijn geldt.

De toelaatbaarheid van bedrijven en bedrijfsactiviteiten is in het voorliggende plan gekoppeld aan de bij de planregels behorende “Staat van Inrichtingen” die gebaseerd is op de eerdergenoemde VNG-brochure. Hierin zijn de meest voorkomende bedrijven en overige activiteiten gerangschikt naar opklimmende milieubelasting (de categorieën 1-6). Hoe hoger de categorie, hoe ernstiger de potentiële milieubelasting en hoe groter de richtafstand ten opzichte van hindergevoelige functies.

De milieubelasting wordt bepaald door verschillende milieuaspecten, zoals gevaar, stof, geur, geluid, verkeer en visueel. Voor elk milieuaspect geldt een aparte indicatieve richtafstand tussen hinderveroorzakende functie en hindergevoelige functie. Het aspect met de hoogste categorie is maatgevend voor de uiteindelijke minimaal aan te houden richtafstand. De richtafstanden variëren van 0 meter (voor categorie 1 bedrijven) tot 1.000 meter (voor categorie 6 bedrijven). Activiteiten met milieuhindercategorie 1 en 2 (en onder voorwaarden 3.1) zijn in principe mengbaar met de gevoelige functies.

Resultaten

In figuur 6.9 zijn de indicatieve maatgevende richtafstanden weergegeven vanwege aanwezige bedrijven op Sloterdijk I Zuid. Het plangebied Sloterdijk I Mediacollege is hier indicatief weergegeven met een rode cirkel. Hier is te zien dat de richtafstand van RNB een kleine overlap heeft met het plangebied. Het betreft een autoschadebedrijf in de categorie 3.1 met een richtafstand van 30 meter op grond van de bedrijvenlijst "bedrijven en milieuzonering" van de VNG. Binnen deze zone zijn, vanwege geur en geluid, in principe geen gevoelige functies toegestaan. In het bestemmingsplan is daarom de vestiging van geur- en geluidgevoelige objecten binnen deze zone uitgesloten (zie artikel 12.3.1). Gezien de feitelijke immissie in het plangebied is het echter goed mogelijk dat, al dan niet na het treffen van maatregelen, een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden bereikt. Dit moet met nader onderzoek aangetoond worden. In de planregels is daarom, in artikel 12.3.2 en artikel 12.3.3, de mogelijkheid opgenomen om onder voorwaarden af te wijken van de verbodsbepaling van artikel 12.3.1.

In het plangebied worden naast woningen verschillende andere functies mogelijk gemaakt. Deze functies kennen geen directe belemmeringen voor elkaar en de omgeving. De toelaatbare functies worden ten aanzien van hinder beperkt tot categorie 2 uit de Staat van Inrichtingen. Deze functies zijn verenigbaar met het wonen en onderwijs, alsmede de functies uit de directe omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1701BPGST-VG01_0020.png"

Figuur 6.9 - Indicatieve maatgevende richtafstanden vanwege aanwezige bedrijven op Sloterdijk I Zuid (Gemeente Amsterdam, november 2016)

Interne milieueffecten

De activiteiten in het plangebied mogen in principe geen hoger geluidniveau dan 55 dB(A) veroorzaken op de gevels van (andere) geluidsgevoelige functies in of buiten het plangebied. Dat geldt ook voor het Mediacollege voor zover het gaat om een uitbreiding dan wel volledige nieuwbouw. Deze norm geldt op grond van het Activiteitenbesluit. Om dit te bereiken zijn mogelijk maatregelen nodig (aan de bron, dan wel de ontvanger). In voorkomende gevallen kan het zijn dat het geluidsniveau van 55 dB(A) wordt overschreden. In die gevallen dient verantwoord te worden waarom een hoger geluidnsiveau aanvaardbaar wordt geacht. Dit hogere geluidsniveau zal met maatwerkvoorschriften worden vastgelegd.

Bij de verdere uitwerking van de plannen voor de herinrichting van dit plangebied dient met dit aspect rekening te worden gehouden. In het kader van het aanvragen van een omgevingsvergunning moet in beeld gebracht worden of aan de norm van het Activiteitenbesluit wordt voldaan, dan wel dat er maatregelen nodig zijn om aan de norm te voldoen en welke dat dan zijn. Het bevoegd gezag kan deze maatwerkvoorschriften dan opleggen.

Conclusies

Er zijn in dit bestemmingsplan regels opgenomen ten aanzien van de toelaatbaarheid van milieuhindercategorieën. In Artikel 3 Gemengd is geregeld dat functies slechts zijn toegestaan voor zover zij onderdeel uitmaken van de bij de regels behorende Staat van Inrichtingen tot ten hoogste categorie 2. Als gevolg van één gevestigd bedrijf in de omgeving geldt een beperking ten opzichte van gevoelige functies in het meest zuidoostelijke hoek van het plangebied, op de verbeelding aangeduid als 'overige zone - bedrijfshinder'. Binnen deze zone is de vestiging van geur- of geluidgevoelige functies uitgesloten. Deze beperking blijft van kracht, tenzij uit nader onderzoek naar de werkelijke geur- en geluidsproductie van het autoschadebedrijf blijkt dat, al dan niet na het treffen van maatregelen, een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wordt bereikt.

6.9 Luchthavenindelingbesluit Schiphol

Beleid
Het luchthavenindelingbesluit (LIB) Schiphol is een algemene maatregel van bestuur (AMvB) waarin beperkingen worden gesteld aan het gebruik van gronden (gebruiks- en bouwmogelijkheden) vanwege externe veiligheid en geluid in verband met de nabijheid van de luchthaven Schiphol. Het Luchthavenindelingbesluit kent een beperkingengebied met beperkingen ten aanzien van de aard van de bebouwing, beperkingen ten aanzien van de hoogte en beperkingen aan functies die vogels aantrekken. Voor het plangebied zijn alleen de beperkingen voor de bouwhoogtes relevant. Hierbij is de toetshoogte vanwege radarverstoring doorslaggevend.

Resultaat
Het plangebied ligt binnen het beperkingengebied van het Luchthavenindelingbesluit, herzien op 4 november 2015 (figuur 6.10). Voor de gronden die zijn aangewezen op de kaart in bijlage 4a van het LIB zijn geen objecten toegestaan die hoger zijn dan 62 meter dan wel 63 meter ten opzichte van NAP (afhankelijk van de situering in het plangebied). Het maaiveld ligt ter plaatse op NAP+0,6 - NAP+0,7 meter wat betekent dat een bouwhoogte van maximaal 60 meter ten opzichte van het peil (maaiveld) is toegestaan. Mochten de objecten hoger zijn dan 61,3 meter ten opzichte van het peil (NAP+62), dan moet uit een advies van de Inspectie Leefomgeving en Transport blijken dat het object geen belemmering vormt voor het functioneren van radarapparatuur met het oog op veilig luchtverkeer (zie bijlage 4a, LIB).

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1701BPGST-VG01_0021.png"

Figuur 6.10 - Toetshoogte radarverstoring conform het Luchthavenindelingsbesluit Schiphol

Conclusie

Het bestemmingsplan voorziet niet in bebouwing hoger dan 60 meter. Het plan is in overeenstemming met het LIB.

6.10 Waterparagraaf

Inleiding

In samenspraak met de waterbeheerder is voor het bestemmingsplan Sloterdijk I Mediacollege een wateradvies opgesteld. Dit wateradvies behandelt alle waterthema’s in Sloterdijk I-zuid en dient als waterparagraaf zowel voor onderliggend bestemmingsplan als andere nog te nemen ruimtelijke besluiten in het deelprojectgebied Sloterdijk I zuid. Het wateradvies is als bijlage 12 opgenomen. Het wateradvies behandelt de vijf waterthema’s: grondwater, oppervlaktewater en nautiek, hemelwater, waterveiligheid en afval- en drinkwater. Ook het integrale watersysteem met de onderlinge verbanden tussen de thema’s wordt hierin geschetst. Het watersysteem wordt beschouwd in de bredere context (doelen van Haven-Stad) en sluit aan bij het Wateradvies MER Haven-Stad.

Onderstaand wordt de relevante wet- en regelgeving beschreven. Daarna volgt een samenvatting van de belangrijkste bevindingen, opgesplitst naar de vijf waterthema's.

Beleid

Europees beleid

Omdat water zich weinig aantrekt van landsgrenzen, zijn internationale afspraken nodig. Sinds eind 2000 is daarom de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. Deze richtlijn moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is.

Om dit te bereiken moeten de landen van de Europese Unie een groot aantal maatregelen nemen. Enerzijds om de kwaliteit van de 'eigen' wateren op peil te brengen, anderzijds om ervoor te zorgen dat andere landen geen last meer hebben van de verontreinigingen die hun buurlanden veroorzaken.

Rijksbeleid

Het Nationaal Waterplan (NWP) is het rijksplan voor het waterbeleid. Het NWP beschrijft de maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Ook is een eerste beleidsmatige uitwerking van het advies van de Deltacommissie opgenomen in dit Nationaal Waterplan.

Waterbeheerplan Waterschap Amstel, Gooi en Vecht 2016-2021

Het beleid van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AVG) is verwoord in het Waterbeheerplan AGV 2016-2012 'Waterbewust en waterrobuust'. In dit beheerplan worden de hoofdtaken van het waterschap behandeld, namelijk waterveiligheid, voldoende water en schoon water. Voor elk van deze thema's zijn de wensbeelden voor 2030, de doelen en de aanpak op hoofdlijnen aangegeven.

Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam (2016-2021)

De gemeente Amsterdam is wettelijk verantwoordelijk voor drie watertaken. Deze zogenaamde zorgplichten betreffen:

  • 1. de inzameling en transport van stedelijk afvalwater;
  • 2. de inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater;
  • 3. het nemen van grondwatermaatregelen.

Op 19 december 2015 is het gemeentelijk rioleringsplan vastgesteld door de gemeenteraad. In dit plan staat hoe deze drie zorgplichten door de gemeente Amsterdam worden ingevuld. Doel van het plan is om aan het bevoegd gezag te verantwoorden op welke wijze de gemeente Amsterdam haar watertaken uitvoert en in hoeverre zij afdoende middelen heeft om dit in de toekomst te blijven doen. Hiermee voldoet de gemeente aan de planverplichting zoals die in de Wet milieubeheer (artikel 4.22) is opgenomen. Dit plan biedt tevens een kans om in te spelen op ontwikkelingen zoals het veranderende klimaat.

Integrale Keur Waterschap Amstel, Gooi en Vecht

Het plangebied bevindt zich in het beheersgebied van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). De taak van het waterschap is om te zorgen voor een veilig en gezond watersysteem. Volgens de Waterwet gaat het daarbij om drie hoofddoelstellingen:

  • Voorkomen van overstroming, wateroverlast en waterschaarste;
  • Beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en ecologische kwaliteit van watersystemen en
  • Vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.

Om deze doelen te kunnen realiseren beschikken de waterschappen over een eigen verordening, die van oudsher de Keur heet. De Keur kent 'verboden' en 'geboden' voor de manier van inrichten, gebruik en onderhoud van waterkeringen, oevers en wateren. De Keur is een belangrijk instrument voor het waterschap om activiteiten in en rond het watersysteem in goede banen te leiden en te zorgen dat ze geen gevaar op kunnen leveren voor het watersysteem. Dit maakt het mogelijk om het watersysteem en de keringen voor méér te gebruiken dan alleen voor bescherming tegen wateroverlast en het creëren van een ecologisch gezond watersysteem. Sinds 1 december 2011 is de Integrale Keur AGV 2011 vigerend.

Onderzoek

De belangrijkste conclusie uit het wateradvies is dat een aanpassing van het watersysteem van Sloterdijk I zuid noodzakelijk is. Voor een robuust en toekomstbestendig watersysteem is uitbreiden van het oppervlaktewatersysteem met een watergang langs de Transformatorweg nodig. Dit heeft zowel voordelen voor het grondwater (minder ophoging nodig, betere groeiplaats voor bomen) en, voor het hemelwater (meer waterberging bij extreme neerslag),

Het oppervlaktewatersysteem is de basis voor een goed en toekomstbestendig waterbeheer in het gebied. Op dit moment worden de plannen voor de watergang in de Transformatorweg uitgewerkt; besluitvorming hierover vindt in een ander kader plaats. Deze watergang maakt deel uit van het toekomstig wensbeeld van het watersysteem Haven-Stad. Figuur 6.11 geeft een mogelijk eindbeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1701BPGST-VG01_0022.png"
Figuur 6.11 - Mogelijk eindbeeld watersysteem Haven-Stad

Grondwater

Op grond van de gemeentelijke grondwaternorm (zie hierboven) geldt (uitgaande van kruipruimteloos bouwen) een grondwaterstand van minimaal 50 cm onder maaiveld. Om dat te kunnen bereiken is de minimale hoogte van het maaiveld daarom NAP +0,7 m (uitgaande van de aanleg van de watergang in het middenberm van de Transformatorweg die grondwaterverlagend effect heeft). De gewenste ontwateringsnorm is echter 80 cm onder maaiveld, om rekening te houden met een goede groei van bomen. Om aan de gewenste ontwateringsnorm te voldoen, betekent dit een gefaseerde ophoging tot NAP +1,0 m ter plaatse van de bouwkavels en de openbare ruimte. De ophoging verschilt per plek maar zal tussen 0,3 en 0,8 meter liggen. Overal waar dat mogelijk is, wordt deze hoogte gerealiseerd. Een eventueel tijdelijke overbrugging van maaiveldhoogteverschil kan opgevangen worden met hellingbanen.
Wanneer delen van kavels worden ontwikkeld met sloop/nieuwbouw of aparte nieuwe gebouwen (bijvoorbeeld Mediacollegekavel), dienen deze delen te worden opgehoogd opdat de nieuwe bebouwing voldoet aan de grondwaternorm. De bestaande delen van het Mediacollegekavel die niet worden opgehoogd, ondervinden nu geen grondwateroverlast. De verwachting is dat dat zo blijft wanneer de watergang in de Transformatorweg er ligt.

De oevers van de watergang(en) dienen waterdoorlatend te worden uitgevoerd. Dit gebeurt het beste met een taludoever, maar ook in het geval van een verticale kade zijn er technische oplossingen voorhanden die de kade waterdoorlatend maken.

Oppervlaktewater

De watergang Transformatorweg dient aan de oostzijde (binnen projectgebied Sloterdijk I zuid) en op termijn ook aan de westzijde (in de toekomstige projecten Sloterdijk-Noord en/of Sloterdijk II) aangesloten te worden op de overige watergangen, waarvoor ook ruimte gereserveerd dient te worden. Bovendien dient voor een goede doorstroming te worden gezorgd door een open verbinding naar het Noordzeekanaal.

Verder dient er aandacht te zijn voor de zoutgraad van het interne oppervlaktewater vanwege de open verbinding met het Noordzeekanaal. Dat heeft ook invloed op de ecologische waarden.

Bij oppervlakte water dienen de oevers natuurvriendelijk te zijn. Daar waar mogelijk kan oppervlaktewater worden gecombineerd met ecologische verbindingszones.

Ten aanzien van de watercompensatie, zoals reeds verplicht gesteld in de Keur (zie hierboven onder beleid) wordt een waterbergingsboekhouding opgezet, waarin alle veranderingen in wateroppervlak en verhard oppervlak worden meegenomen. De waterbergingsboekhouding moet altijd positief zijn.

De watergang Transformatorweg wordt minimaal 0,3 ha groot en kan als watercompensatie dienen voor 3 ha verhardingstoename. Bij de maximale verharding van Sloterdijk I-zuid is de benodigde watercompensatie naar verwachting gedekt door de watergang. De verwachting is dat een verhardingstoename op de kavel van het Mediacollege er eerder is dan de watergang in de Transformatorweg, zodat er een tijdelijk tekort in de waterbergingsboekhouding ontstaat. Hiervoor zijn twee oplossingen:

  • 1. de nieuwbouw/verhardingen waterneutraal uitvoeren (als alternatieve waterberging);
  • 2. tijdelijk gebruik maken van het beschikbare overschot in de waterbank van Havenbedrijf Amsterdam.

Hemelwater

Bij herontwikkeling van kavels dient de waterneutrale bouwenveloppe toegepast te worden. Hierbij wordt onder meer 60 mm hemelwater vastgehouden op de kavels, naast andere maatregelen. Dit kan ook een rol vervullen als watercompensatie. De openbare ruimte moet vanuit datzelfde oogpunt rainproof ingericht worden, zodat het hemelwater zich verzamelt op plekken waar het geen schade kan aanrichten en water kan worden vastgehouden.

Het rioolstelsel dient gescheiden te zijn, om vuil water op straat en gezondheidsrisico's te voorkomen. Daarbij dienen riolen voldoende hoog aangelegd te worden vanwege de fluctuaties in het Noordzeekanaal, die in de toekomst mogelijk toenemen.

Om hemelwater goed op te kunnen vangen is een ophoging van gebieden nodig, zoals benoemd bij de 'grondwater' en dient het hemelwater gedeeltelijk te infiltreren in de bodem. In alle gevallen is een verslechtering van de hemelwatersituatie op naburige gronden niet toegestaan.

Waterveiligheid

Bij waterveiligheid gaat het over bescherming tegen overstroming vanuit buitenwater (door primaire waterkeringen) of vanuit boezemstelsels (regionale waterkeringen).

In het oosten van het plangebied ligt een primaire waterkering die gehandhaafd moet worden. Op grond van de Keur gelden er beperkingen voor de maximale bouwdiepte voor kelders aan de zuid/oostzijde van het plangebied. In het bestemmingsplan is de ligging van de waterkering (inclusief beschermingszone) met de bestemming Waterstaat - Waterkering opgenomen om aan te duiden waar de beperkingen op grond van de Keur van toepassing zijn.

Het plangebied ligt buitendijks, maar maakt deel uit van dijkring 44. Uit het onderzoek Waterbestendige Westpoort is gebleken dat er een overstromingsrisico bestaat met name vanwege een eventueel doorbraak bij de Lekdijk. De Lekdijk wordt (net als de sluizencomplex van IJmuiden) in 2029 versterkt. Hiermee komt de waterveiligheid op orde. Tot 2029 wordt vooral ingezet op maatregelen op het gebied van ruimtelijke inrichting en rampenbestrijding. Bij ruimtelijke inrichting gaat het om het ophogen van het plangebied zodat de overstromingsdiepte en gevolgen van een overstroming worden beperkt. Dit sluit aan bij het advies om op te hogen om de grondwateringsnorm en ontwateringsnorm te behalen. In het kader van rampenbestrijding kan men denken aan goede evacueerbaarheid/-routes van het gebied bij een calamiteit. Dit kan onder andere bereikt worden door de belangrijkste infrastructuur hoger aan te leggen.

Afval- en drinkwater

Haven-Stad is kansrijk om energieneutraal te maken, met de toepassing van innovatieve en decentrale systemen. Er zijn kansen in nieuwe sanitatie, lokale drinkwaterwinning en hergebruik van hemelwater. Gaandeweg de ontwikkeling van Sloterdijk I-zuid komen er meer beproefde technieken op de markt en kan een verschuiving plaatsvinden van traditionele systemen richting innovatieve systemen. Sommige technieken vergen ruimte, bijvoorbeeld een lokale waterzuivering of drinkwaterfabriek. Hiermee dient wel rekening te worden gehouden in de openbare ruimte en/of op de bouwkavels. Daarentegen zouden er op termijn minder kabels en leidingen nodig kunnen zijn in de openbare ruimte, waardoor Sloterdijk I minder kwetsbaar is.

De verschillende onderdelen van het watersysteem hebben sterke onderlinge relaties en een integraal maatregelpakket is nodig voor een goed watersysteem. Zoals genoemd is het oppervlaktewatersysteem en met name de watergang Transformatorweg de belangrijkste basis voor een toekomst- en klimaatbestendig waterbeheer in Sloterdijk I-zuid als onderdeel van Haven-Stad.

6.11 Natuur

Beleid

Wet natuurbescherming
Met ingang van januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking treden. Dit betreft een integratie en vereenvoudiging van de huidige natuurwetgeving (Natuurbeschermingswet 1998, Flora- en faunawet 2002, Boswet 1961).

Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden en/of flora en fauna. In dit kader is inzicht gewenst in de aanwezige natuurwaarden en de mogelijk daarmee samenhangende consequenties vanuit de actuele natuurwetgeving. Dit wordt gedaan op basis van een quick scan flora en fauna.

Gedragscode Amsterdam

Begin 2010 is de 'Amsterdamse gedragscode' goedgekeurd door het voormalige ministerie van LNV. De gedragscode is geldig vanaf 18 december 2009 tot en met 1 oktober 2017. De update van de gedragscode, aangepast aan de wet Natuurbescherming, is conform het meest recente verlengingsbesluit voor 1 oktober 2017 ingediend bij RVO.nl. Onduidelijk is wanneer RVO.nl zal reageren en een besluit nemen over deze versie. Tot die tijd is de huidige gedragscode Flora- en faunawet nog van toepassing bij projecten in uitvoering. In de gedragscode zijn voorzorgsmaatregelen beschreven die erop gericht zijn de gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten die binnen haar gemeentegrenzen voorkomen, bij het uitvoeren van werkzaamheden te handhaven dan wel te versterken. De gedragscode kan worden toegepast bij bestendig beheer en onderhoud. Voor soorten uit Tabel 2 en deels Tabel 3 is bij naleving van de gedragscode geen ontheffing van de Wet natuurbescherming nodig.

Onderzoek soortenbescherming

Het doel van de soortenbescherming is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Vanuit de wet is bij ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van de mogelijk voorkomende beschermde natuurwaarden binnen het projectgebied. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming gaat uit van het 'Nee, tenzij'-principe. Bepaalde handelingen, waaronder ruimtelijke ingrepen, waarbij beschermde soorten in het geding zijn, zijn alleen onder voorwaarden mogelijk.

Er is een quick scan natuur uitgevoerd voor heel Sloterdijk I Zuid. Het onderzoek heeft zich gericht op de aanwezigheid van beschermde soorten in Sloterdijk, hetzij als leefgebied, hetzij als foerageergebied. Het onderzoek bestaat uit een gedeeltelijk bureauonderzoek en een veldonderzoek. De rapportage van de quick scan d.d mei 2017 is als bijlage 13 bij deze toelichting opgenomen.

Algemeen

Het plangebied vormt een geschikt leefgebied voor een aantal in Amsterdam en landelijk algemeen voorkomende beschermde flora- en fauna soorten van het stedelijk gebied. Gezien de inrichting van het gebied behoort het gebied echter niet tot de locaties binnen de gemeente met de hoogste natuurwaarden.

Uit de landelijke en provinciale verspreidingsinformatie uit atlassen (5 x 5 kilometerhok) blijkt dat in of nabij het plangebied in het verleden diverse beschermde soorten zijn waargenomen. Op basis van de verspreidingsgegevens van een soort, in combinatie met kennis van de terreingeschiktheid voor deze soorten, is nagegaan of deze soorten mogelijk in het plangebied of de omgeving kunnen voorkomen. Het voorkomen van wettelijk beschermde soorten in het uurhok of kilometerhok betekent niet dat deze soorten zich in (de omgeving van) het plangebied bevinden. Het plangebied omvat slechts een klein deel van het kilometerhok en daarmee ook een beperkt aantal verschillende biotopen en habitats. Met behulp van het terreinbezoek is nagegaan welke dit zijn. Hierdoor kan meer duidelijkheid gegeven worden over de voorkomende dan wel verwachte soorten in het plangebied.

Veldonderzoek

Het plangebied bestaat uit drie biotopen: gebouwen (inclusief bestrating), bomen en bosschages.

Gebouwen bieden in potentie een geschikt leef- en broedgebied voor o.a. vogels en zoogdieren (waaronder vleermuizen). Tijdens het terreinbezoek zijn enkele uitwerpselen van vleermuizen aangetroffen. Op basis van de bureaustudie komen diverse vleermuizen voor in de omgeving van het plangebied. Het is goed mogelijk dat het plangebied door vleermuizen gebruikt wordt als leef- en foerageergebied.

Op het terrein staan aan de randen enkele bomen, alsmede in de directe omgeving. Deze bomen kunnen een geschikt leef- en broedgebied bieden voor o.a. vogels en zoogdieren (waaronder vleermuizen). In de bomen zijn echter geen gaten of holen aangetroffen die duiden op het gebruik van deze vegetatie als verblijfplaats voor vogels dan wel zoogdieren.

Aan de rand van het plangebied bij de Spaarndammerdijk komen bosschages voor. Dit kan het leefgebied zijn van diverse vogelsoorten, waaronder de huismus, en zoogdieren, zoals marterachtigen, muizen en spitsmuizen. Ook algemene amfibiesoorten vinden in dit gebied een beperkt landbiotoop.

Aanvullend onderzoek

In het kader van de quickscan is van mei tot en met oktober 2017 een aanvullend onderzoek uitgevoerd (Monitor Sloterdijk I zuid). Tijdens dit onderzoek is vastgesteld dat het plangebied geen vaste verblijfplaats dan wel een essentieel leefgebied van vleermuizen vormt. Hetzelfde geldt voor roofvogels en andere vogels met jaarrond beschermde nesten. Er zijn geen jaarrond beschermde nesten aangetroffen. Ook vormt het Mediacollege-kavel geen essentieel onderdeel van het leefgebied van kleine marterachtigen.

Wel zijn in het plangebied beschermde soorten aangetroffen (en te verwachten) waarvoor een vrijstelling nodig is. In de quickscan is opgenomen dat het gaat om soorten als egel, bosmuis, huisspitsmuis, vos en konijn. In het onderzoeksgebied Sloterdijk I zuid is tijdens het aanvullend onderzoek een vos vastgesteld op de cameravallen die voor kleine marterachtigen waren geplaatst. Er is een zwervend exemplaar van de rugstreeppad (streng beschermde soort) aangetroffen in het onderzoeksgebied nabij de spoortalud, maar dat is ruim buiten het plangebied van dit bestemmingsplan. Op dit moment is in het plangebied ook geen geschikt leefgebied aanwezig, dus een ontheffing is niet nodig. Wel is het van belang om te voorkomen dat rugstreeppad zich tijdens de werkzaamheden vestigt in het gebied.

Uit het aanvullend onderzoek volgen maatregelen die in een ecologisch werkprotocol opgenomen moeten worden. In het protocol voor onderhavig plangebied dienen in ieder geval maatregelen opgenomen te worden om te voorkomen dat broedgevallen worden verstoord en rugstreeppad zich kan vestigen tijdens de werkzaamheden. Ook moeten maatregelen opgenomen worden in het kader van zorgvuldig handelen, bijvoorbeeld het werken in één richting bij het verwijderen van groen, periode van uitvoering etc. De maatregelen dienen afgestemd te worden op de 'Amsterdamse Gedragscode'. Het protocol dient bij werkzaamheden in het plangebied te worden opgevolgd, zodat bij de uitvoering van de werkzaamheden rekening wordt gehouden de aanwezigheid van beschermde soorten.

Gelet hierop staat de Wet natuurbescherming niet aan de uitvoering van dit bestemmingsplan in de weg.

Gebiedsbescherming

Hoofdgroenstructuur

Het doel van gebiedsbescherming is waardevolle natuurgebieden te beschermen. Hieronder vallen de nationale en Europese natuurgebieden (Natura 2000), alsmede de hoofdgroenstructuur op een meer lokaal niveau. Op grond van de structuurvisie is een deel van het plangebied (de meest oostelijk gelegen gronden) aangewezen binnen de Amsterdamse hoofdgroenstructuur (figuur 6.12). Om deze structuur te beschermen zijn de gronden aangewezen als Groen in dit bestemmingsplan. Bouwen op deze gronden is niet mogelijk met uitzondering van enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1701BPGST-VG01_0023.png"

Figuur 6.12 - Hoofdgroenstructuur en ecologische structuur Amsterdam (bron: Leefomgevingsfoto MER Haven-Stad, 2017)

Natura 2000-gebieden

Het projectgebied bevindt zich buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden. Het Ilperveld, Varkensland en Oostzanerveld is het dichtstbijzijnde gebied met de status Natura 2000-gebied en bevindt zich op ongeveer vijf kilometer afstand. Externe werking van de voorziene ontwikkelingen op dit Natura 2000-gebied is niet aannemelijk omdat de afstand hierop te groot is. Omdat het projectgebied niet in de beschermde gebieden is gesitueerd en geen externe werking heeft, zijn er geen verdere consequenties vanuit de Wet natuurbescherming.

Conclusie
Het resultaat van de quick scan is dat in het plangebied mogelijk beschermde Tabel 2- en 3-soorten in het kader van de Wet natuurbescherming voorkomen of worden verwacht, die de voorgenomen ontwikkeling kunnen beïnvloeden.

Zwaar beschermde soorten als gebouwbewonende vleermuizen kunnen op grond van de monitor Sloterdijk I zuid echter inmiddels worden uitgesloten in het plangebied.

Eventueel aanwezige soorten staan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg.

Het plangebied valt eveneens niet onder de werkingssfeer van de gebiedsbescherming.

6.12 Archeologie en bovengrondse cultuurhistorie

6.12.1 Archeologie

Beleid

Het archeologische erfgoed bestaat uit voorwerpen en structuren die in de bodem bewaard zijn. Deze materiële overblijfselen vormen een onderdeel van onze leefomgeving. Het beleid voor het archeologisch erfgoed heeft dan ook veel raakvlakken met dat van de ruimtelijke ordening. Voor optimale integratie van de archeologie in de ruimtelijke ordening heeft het rijk onder andere de Monumentenwet 1988 en de Wet ruimtelijke ordening aangepast.

Rijksbeleid

In 1992 hebben de Europese ministers van Cultuur het Verdrag van Valletta opgesteld (ook bekend als het Verdrag van Malta). Deze culturele overeenkomst had tot doel om meer bewustzijn van het Europese erfgoed te creëren en in het bijzonder het Europese archeologische erfgoed voor toekomstige generaties beter in stand te houden.

In Nederland wordt aan dit uitgangspunt invulling gegeven door behoud van archeologisch erfgoed in de bodem (in situ) tijdens de planontwikkeling mee te wegen. Als behoud in de bodem (bijvoorbeeld door middel van technische maatregelen of planaanpassing) geen optie is, dan worden archeologische resten opgegraven (behoud ex situ). De initiatiefnemer van een ruimtelijk plan dat bodemverstoring tot gevolg heeft, is verantwoordelijk voor de planologische en de financiële inpassing van het archeologisch onderzoek.

In de Monumentenwet is een bepaling opgenomen dat in elk bestemmingsplan rekening moet worden gehouden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten archeologische waarden. Ook bevat de Monumentenwet een verplichting om toevalsvondsten te melden (de zogenaamde meldingsplicht).

Provinciaal beleid

Als toetsingskader voor bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen gebruikt de provincie Noord-Holland de structuurvisie, de leidraad Landschap en Cultuurhistorie en de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). Op grond van de Wro dienen gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie in acht te nemen. Op de CHW zijn o.a. archeologisch verwachtingsvolle gebieden opgenomen. De waardestellingen van de CHW zijn bedoeld als algemene indicaties die per specifiek plangebied nadere invulling en precisering nodig hebben. Naast de CHW beheert de provincie de Archeologische Monumentenkaart (AMK) van het rijk. Op de AMK staan de beschermde archeologische monumenten, de terreinen van zeer hoge en hoge archeologische waarde en de gebieden met een archeologische betekenis.

Gemeente Amsterdam

Amsterdam ziet toe op het vroegtijdig integreren van archeologie in ruimtelijke ordeningsprocessen. Dit dient twee doelen:

  • 1. een efficiënte voortgang en kostenbeheersing van bouwprocessen;
  • 2. een kwalitatief goed en stadsbreed uniform beheer van het archeologische erfgoed.

Op basis van de resultaten uit het archeologisch bureauonderzoek wordt bepaald of in het bestemmingsplan regels met betrekking tot archeologie moeten worden opgenomen. De Monumentenwet biedt een tweetal mogelijkheden (artikelen 39-40) die Monumenten en Archeologie heeft uitgewerkt in de modelregels archeologie.

De bescherming van (verwachte) archeologische waarden in een bestemmingsplan wordt geregeld met een omgevingsgunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Aan een omgevingsvergunning zijn bouwregels verbonden: die bepalen dat in het belang van de archeologische monumentenzorg de aanvrager van een omgevingsvergunning een archeologisch rapport met selectiebesluit dient te overleggen. Daarnaast kan in het bestemmingsplan worden opgenomen dat een omgevingsvergunning moet worden aangevraagd voor het uitvoeren van werkzaamheden.

Aan een omgevingsvergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Dit houdt in dat aan de vergunning de verplichting kan worden gekoppeld om technische maatregelen tot behoud te treffen, om de archeologische resten op te graven dan wel om de werkzaamheden te laten begeleiden door een archeoloog.

De bouwregels en de omgevingsvergunning voor aanlegwerkzaamheden bevatten daarnaast uitzonderingen die duidelijk maken in welke gevallen archeologisch onderzoek niet nodig is. In Amsterdam gelden elf beleidsvarianten, zoals de uitzondering van archeologisch onderzoek bij bodemingrepen kleiner dan 10.000 m2 of ondieper dan de 19de- of 20ste-eeuwse ophogingen. In de praktijk komen per plangebied meestal twee tot zes varianten voor.

Resultaten

Voor het archeologisch onderzoek is een archeologische waardenstelling uitgevoerd voor het plangebied door Monumenten en Archeologie (gemeente Amsterdam). De quick scan voor het plangebied is bijgevoegd als bijlage 15.

Archeologische verwachtingen
Op basis van de archeologische en stedenbouwkundige analyse van het projectgebied Haven-Stad zijn binnen het plangebied Sloterdijk I Mediacollege materiële overblijfselen te verwachten die samenhangen met de bewonings- en gebruiksgeschiedenis vanaf de 11e eeuw. Dit leidt tot een verwachtingskaart van archeologische resten voor het projectgebied met veertien zones.

Sloterdijk I Mediacollege valt hier in de gebieden B. Buitenpolders en G. Zeedijk (zie figuur 6.13).

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1701BPGST-VG01_0024.png"

Figuur 6.13 - Archeologische verwachtingskaart (Bron: Gemeente Amsterdam, 2016)

Archeologische waardenstelling plangebied

In juni 2017 is voor het plangebied een archeologische quick scan uitgevoerd voor Monumenten en Archeologie (figuur 6.14) om de archeologische verwachtingswaarde te bepalen. Hieruit blijkt dat voor het plangebied twee archeologische beleidszones gelden. Het betreft een zone met hoge verwachting (rood gekleurd). Archeologisch veldonderzoek is in dit gebied niet nodig bij bodemingrepen kleiner dan 100 m2 of ondieper dan 0,5 m. Voor de andere zone geldt dat vanwege een lage verwachting geen archeologisch onderzoek is vereist (grijs gearceerd).

Voor het gehele plangebied geldt conform de Erfgoedwet wel een meldingsplicht. Indien tijdens de uitvoering van werkzaamheden vondsten worden gedaan, waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat deze van archeologische waarde zijn, wordt dit aan Monumenten en Archeologie gemeld zodat in overleg met de opdrachtgever maatregelen getroffen worden tot documentatie en berging van de vondsten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1701BPGST-VG01_0025.png"

Figuur 6.14 - Archeologische waardestelling (Bron: Gemeente Amsterdam, 2017)

De zone met hoge verwachtingswaarde is deels gelegen in het bouwvlak. Het betreft een oppervlakte van circa 120 m2. Bij bodemingrepen binnen deze zone met een oppervlakte van tenminste 100 m2 én een diepte van meer dan 0,5 meter is nader onderzoek verplicht.

Conclusie

Voor Sloterdijk I Mediacollege geldt dat de archeologische verwachtingen 'zeedijk' en 'buitenpolders' zijn aangewezen. Uit de archeologische waardenstelling blijkt dat voor het overgrote deel van het plangebied een lage archeologische verwachtingswaarde geldt. Er hoeft in dit kader dus geen nader archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden. Voor een klein deel van het gebied geldt een hoge verwachtingswaarde. Dit betekent dat bij ingrepen in de bodem groter dan 100 m² en meer dan 0,5 meter onder maaiveld er veldonderzoek archeologie uitgevoerd moet worden.

Het gebied waar dat voor geldt is in het bestemmingsplan aangewezen als Waarde - Archeologie. De verplichting tot onderzoek bij een overschrijding van de 100 m2 en de roeringsdiepte van 0,5 meter is daarin ook geborgd.

6.12.2 Bovengrondse cultuurhistorie

Beleid
Naar aanleiding van de Modernisering van de Monumentenwet en de wijziging van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, d.d.17 juni 2011, Staatsblad 5 juli 2011, nr 339) dient per 1 januari 2012 bij het maken van bestemmingsplannen een beschrijving te worden opgenomen “van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden”.

In de toelichting van de Bro staat dat dit betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden en daar conclusies aan verbinden die in een bestemmingsplan verankerd worden. Dit vermindert de noodzaak tot het aanwijzen van nieuwe beschermde monumenten omdat aan het belang van de cultuurhistorie dan waarde wordt toegekend via het proces van de ruimtelijke ordening.

Voor Amsterdam komt het verankeren van de cultuurhistorie in het proces van ruimtelijke ordening en transformatieopgaven ook aan bod in de Beleidsnota ‘Ruimte voor Geschiedenis’ (vastgesteld 13 april 2005), ‘Spiegel van de Stad, visie op het erfgoed van Amsterdam’ (vastgesteld 14 november 2011) en in ‘Erfgoed voor de stad, agenda voor het erfgoed in een groeiend Amsterdam’ (vastgesteld 5 juli 2016).

Resultaten

Cultuurhistorische verkenning Haven-Stad

Het projectgebied Haven-Stad wordt vanuit cultuurhistorisch oogpunt primair gekenmerkt door pre-stedelijke structuren, waterbouwkundige werken ter bescherming tegen en controle over het water, de handelsroutes via het water en de industrie- en havengebieden met bijbehorende bouwwerken en bebouwingselementen. De waardevolle elementen zijn niet beschermd, maar geven wel karakter aan het gebied. Bij ontwikkeling dient hiervan rekenschap gegeven te worden.

In het deelgebied Sloterdijk-Westerpark bevinden zich de volgende cultuurhistorische elementen:

  • de deels pre-stedelijke bebouwingsclusters: de historische dorpskern Sloterdijk, boerderij Ons Genoegen incl. weidelandschap en begraafplaats St Barbara;
  • de Zuider IJ-dijk en de Spaarndammerdijk;
  • het 19e-eeuwse Westerpark en het Cultuurpark Westergasfabriek (tevens onderdeel groene scheg / Brettenzone);
  • de Haarlemmertrekvaart met bijbehorende (waterbouwkundige) werken;
  • het pre-stedelijk landschap met veenweideverkaveling tussen de Spaarndammerdijk en de Haarlemmertrekvaart (tevens onderdeel groene scheg / Brettenzone);
  • het tracé van de eerste spoorlijn in Nederland, tussen Amsterdam en Haarlem, dat nu nog herkenbaar is in het Brettenpad;
  • het Rijksmonumentale Westergasfabriekcomplex bestaande uit zowel de buitenruimte als de bebouwing.

Het plangebied zelf kent geen cultuurhistorische waarden. In de directe omgeving van het plangebied bevindt zich wel de Spaarndammerdijk met de veenweidegronden en de begraafplaats St. Barbara. De planontwikkeling dient rekening te houden met de kwetsbaarheid van deze naastgelegen gronden.

Cultuurhistorische verkenning plangebied

In april 2017 is een cultuurhistorische verkenning uitgevoerd door Monumenten en Archeologie voor het plangebied van het bestemmingsplan Sloterdijk I Mediacollege door Monumenten en Archeologie. De verkenning benadrukt de cultuurhistorische kenmerken van de directe omgeving en sluit verder aan bij de cultuurhistorische verkenning Haven-Stad van 2016.

Een deel van het deelgebied Sloterdijk – Westerpark is voor de dienstensector ontwikkeld: Sloterdijk Centrum en Sloterdijk I. Het gebied wordt (mede door de aanwezigheid hiervan) gekenmerkt door moderne infrastructurele voorzieningen: de eerste spoorlijn van Amsterdam naar Haarlem die nog herkenbaar is in het Brettenpad, maar ook de verhoogd aangelegde spoorbundels uit de tweede helft van de 20ste eeuw, het OV-knooppunt Station Sloterdijk en de Ringweg A10 die het oude landschap en de ruimtelijke samenhang doorkruisen. Desondanks is de hele strook Sloterdijk – Westerpark onderdeel van de westelijke groene scheg de Brettenzone en van de hoofdgroenstructuur.

Beschermde stads- en dorpsgezichten en monumenten

Haven-Stad ligt in de omgeving van de Amsterdamse grachtengordel die in 2010 een plaats kreeg op de UNESCO Werelderfgoedlijst. Een deel van Sloterdijk – Westerpark e.o. ligt binnen 2 kilometer van de hoogbouw bufferzone van de grachtengordel. Dit betekent dat voor de ontwikkelingen binnen deze 2 km-zone de impact van hoogbouw op het UNESCO gebied moet worden beoordeeld. Haven-Stad ligt daarnaast in de omgeving van diverse beschermde stadsgezichten, namelijk Amsterdam-Noord (Tuindorp Oostzaan), Amsterdam- binnen de Singelgracht.

In het Westerpark hebben de gebouwen op het Westergasfabriekterrein een monumentenstatus. Verder zijn twee gebouwen op de begraafplaats St. Barbara monumentale panden. Tot slot liggen in het dorp Sloterdijk enkele gebouwen die als monument zijn aangewezen of architectonische waarde hebben.

De monumenten zijn niet gelegen in het plangebied Sloterdijk I Mediacollege. Bij de ontwikkeling dient wel rekenschap gegeven te worden van de aanwezige waarden. In het bestemmingsplan is voor het realiseren van hoogbouw een extra toets (hoogbouweffectrapportage) verplicht gesteld. Bij die toets wordt ook het effect van de bebouwing op de monumentale omgeving betrokken.

Advies

Voorafgaand aan het afronden van het ontwerpbestemmingsplan is het voorontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan Monumenten en Archeologie. Deze ambtelijke adviescommissie ziet liever dat het bouwvlak wat meer ruimte houdt tot aan de perceelsgrens aan de oostzijde om afstand te creëren tot de Spaarndammerdijk en vraagt aandacht voor de groene geleding. De huidige grenzen van het groen vormen een kwaliteit in het gebied.

Conclusies

Het plangebied bevat geen bovengrondse cultuurhistorische waarden. Wel zijn grenzend aan het plangebied waardevolle gebieden gelegen. Om deze beter te beschermen zou enige afstand van de bebouwing tot de Spaarndammerdijk gewenst zijn, waarbij de groene geleding in de huidige situatie een kwaliteit vormt voor het gebied. Deze groene zone is, voor zover gelegen in het plangebied, bestemd als Groen. Voorts is voor het bouwen van hoogbouw een extra toets (hoogbouweffectrapportage) vereist bij aanvraag van een omgevingsvergunning. Met deze toets wordt het effect van hoogbouw op de kwetsbare omgeving in beeld gebracht. Bij de vergunningverlening dient dit aspect te worden meegenomen in het besluit.

6.13 Windhinder en schaduwwerking

In de Structuurvisie van Amsterdam is opgenomen dat het niet mogelijk is om objectieve algemene criteria op te stellen om effecten van een hoogbouwbouwplan te meten en te beoordelen. De effecten verschillen immers per situatie. De gemeente acht het wel mogelijk een aantal relevante aspecten van hoogbouwplannen te onderzoeken, zoals schaduwwerking en windhinder. Om deze af te wegen wordt een hoogbouweffectrapportage (HER) verplicht gesteld voor gebouwen hoger dan 30 meter.

Het bestemmingsplan maakt bebouwing tot 30 meter mogelijk. Verder zijn enkele hoogteaccenten tot 45 en 60 meter onder voorwaarden mogelijk. Eén van de voorwaarden is dat de aanvaardbaarheid van de accenten in samenhang met de wind- en schaduweffecten met nader onderzoek wordt aangetoond (maatwerkvoorschriften). In deze fase van planontwikkeling is het (nog) niet mogelijk om deze effecten te beoordelen. De gevolgen zijn immers afhankelijk van een concreet bouwplan (vormgeving, materialisatie, positionering etc.). Daarnaast wordt het volgende opgemerkt.

Windhinder

In Nederland bestaat geen wetgeving ter voorkoming van windhinder of windgevaar. Dit betekent niet dat bij het opstellen van ruimtelijke plannen windhinder of windgevaar niet hoeft te worden meegenomen in de afwegingen. De volgende criteria worden gehanteerd om te bepalen of windonderzoek noodzakelijk is:

  • voor gebouwen hoger dan 30 meter geldt dat windonderzoek noodzakelijk is;
  • voor beschut gelegen gebouwen met een hoogte van 15 tot 30 meter wordt aanbevolen een deskundige te laten beoordelen of windonderzoek noodzakelijk is;
  • voor onbeschut gelegen gebouwen met een hoogte tot 30 meter beoordeelt een deskundige of windonderzoek noodzakelijk is.

Het plangebied van dit bestemmingsplan kan, gezien de ligging langs het spoor en de volkstuinen worden gezien als een onbeschut gebied. Gelet hierop schrijft het bestemmingsplan nader onderzoek conform en nadere beoordeling (NEN 8100) voor met betrekking tot bebouwing hoger dan 30 meter.

Schaduwwerking / bezonning

Binnen Nederland worden er geen formele eisen gesteld aan de bezonning van woningen of andere bouwwerken. Gemeenten zijn dus vrij om hun eigen eisen te stellen aan de bezonning. Wel bestaat er een zogenaamde 'lichte' en 'strenge' TNO-norm voor bezonning van woonkamers. In Amsterdam wordt veelvuldig de lichte TNO-norm toegepast. Een gebouw voldoet aan de lichte norm wanneer er gedurende twee uren per etmaal bezonning mogelijk is in de periode van 19 februari tot en met 21 oktober. Daarbij is het geen vereiste dat de bezonning aansluitend plaatsvindt.

Bij de uitwerking van de plannen voor het plangebied dient men met het aspect bezonning rekening te houden, zowel bij de onderlinge positionering van gebouwen binnen het plangebied als met de effecten op bebouwing buiten het plangebied. Met betrekking tot het laatste wordt overwogen dat gelet op de omgeving, waaronder de grote afstand tot omliggende bebouwing, geen onaanvaardbare bezonningseffecten zijn te verwachten.

Conclusie

Het bestemmingsplan maakt hoogbouwaccenten tot 45 en 60 meter mogelijk. Voorwaarde hiervoor is dat – onder meer – met nader onderzoek naar de wind- en bezonningseffecten de aanvaardbaarheid van deze accenten wordt aangetoond. Met deze regeling kunnen onaanvaardbare gevolgen voor de omgeving worden voorkomen.

6.14 Duurzaamheid

Beleid en regelgeving

Besluit uitvoering Crisis en Herstelwet

In de 15e tranche van de Crisis- en herstelwet (Stb.2017, 275) is de mogelijkheid opgenomen om duurzaamheidsnormen te stellen. In het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet is voor de aangewezen delen van Haven-Stad (waartoe het plangebied van dit bestemmingsplan behoort) bepaald dat deze zijn vrijgesteld van de verplichting op een gasaansluiting en dat voor deze gebieden een energieprestatie coëfficiënt geldt van maximaal 0,2 voor woningen.

Agenda Duurzaamheid

De Agenda Duurzaamheid is op 11 maart 2015 vastgesteld door de gemeenteraad. Een duurzamer Amsterdam wordt gezien als uitgangspunt voor hoe de stad ontwikkeld moet worden, voor de kansen die gecreëerd worden. Duurzaamheid wordt gezien als motor voor de samenleving en als aanjager van de economie. Stippen op de horizon zijn nodig om te laten zien wat bereikt zou moeten worden bij grote problemen als klimaatverandering, luchtvervuiling en grondstoffenschaarste. De echte uitdaging is nu om los te komen van het ontwikkelen van nieuwe visies en vergezichten, en pragmatisch in de stad aan de slag te gaan.

De Agenda Duurzaamheid is géén dichtgetimmerd uitvoeringsprogramma, maar formuleert ambities, doelen en uitwerkingsrichtingen. Het is in die zin letterlijk een 'agenda'.

Voor duurzame energie zijn in de agenda de volgende ambities geformuleerd:

  • In 2020 wordt per inwoner 20 procent meer duurzame energie opgewekt dan in 2013. Dit gaan we op de volgende manieren doen:
    • 1. Meer zonne-energie en windenergie produceren.
    • 2. Meer gebruik maken van duurzame warmte.
  • In 2020 wordt per inwoner 20 procent minder energie verbruikt dan in 2013. Dit gaan we op de volgende manieren doen:
    • 1. De bestaande woningvoorraad verduurzamen.
    • 2. Het energieverbruik bij bedrijfsvastgoed en maatschappelijk vastgoed verlagen.
    • 3. Energieneutrale nieuwbouw stimuleren.

Het college wil dit bereiken door:

  • innovatie, onderzoek en circulaire bedrijvigheid te stimuleren.
  • meer grondstoffen en materialen terug te winnen, met als subdoel: 65 procent van huishoudelijk afval scheiden in 2020.

Een klimaatbestendige stad bestaat voor Amsterdam uit de 'regenbestendige stad' en de 'waterbestendige stad'; dit betekent dat er met deze twee ontwikkelingen ook in ruimtelijke zin rekening moet worden gehouden bij nieuwe plannen in de stad (in paragraaf 6.10 wordt hier uitgebreid bij stilgestaan).

Voor Sloterdijk I Mediacollege betekent de agenda dat de ontwikkeling de bovengenoemde ambities niet in de weg staat en waar mogelijk zelfs faciliteert.

De duurzaamheidsagenda wordt uitgewerkt voor Haven-Stad en in het verlengde daarvan voor Sloterdijk I in het investeringsbesluit Sloterdijk I. Deze wordt naar verwachting in het najaar van 2018 vastgesteld. De ontwikkeling van het plangebied vindt niet eerder plaats dan dat het investeringsbesluit is vastgesteld. Bij de ontwikkeling is daarom duidelijk hoe de ambities met betrekking tot duurzaamheid ingevuld moeten worden.

Naar een stad zonder aardgas

Op 7 november 2016 is de strategie vastgesteld voor het verduurzamen van de warmtevoorziening in de gebouwde omgeving. In de Agenda Duurzaam is het doel gesteld om 102.000 woningequivalenten in 2020 op stadswarmte aangesloten te hebben. Het college heeft de ambitie geuit dat de huidige energietransitie geen uitstel mag krijgen. Nieuwe woningen dienen aardgasloos te worden gebouwd en ook de bestaande stad moet worden aangepast. De strategienota "Naar een stad zonder aardgas" beschrijft hoe dit realiseerbaar is.

Aardgas moet vervangen worden door duurzame(re) energiebronnen. Grosso modo zijn de alternatieven voor aardgas gebaseerd op elektriciteit (all-electric) en/of warmtenetten (o.a. stadswarmte) waarbij de kansen om op gebiedsniveau gebruik te maken van duurzaam opgewekte warmte maximaal benut worden.

Om het doel te bereiken zijn er acties geformuleerd, die in drie strategielijnen zijn ondergebracht. Deze lijnen zijn: Samenwerken, Stedelijke kaders en Gebiedsgericht uitvoeren. De gemeente gaat Amsterdammers, partners en andere belanghebbenden bij de uitvoering betrekken. De strategienota beschrijft de strategielijnen.

Voor Sloterdijk I Mediacollege betekent de strategienota dat bij nieuwbouw gasloos wordt gebouwd. Voor andere functies (nog) niet. De gemeente onderzoekt diverse varianten voor een open, duurzaam en betaalbaar warmtesysteem. Bij de ontwikkeling van het gebied zal in samenspraak met ontwikkelende partijen onderzocht worden hoe invulling kan worden gegeven aan de ambities.

Kansen gebruik restwarmte datacentra (Vestigingsbeleid datacentra Amsterdam, 2013)

Op 1 november 2013 is het vestigingsbeleid datacentra Amsterdam vastgesteld door het college. In de omgeving van Sloterdijk bevindt zich een van de vijf concentraties in Nederland voor datacentra. Datacentra produceren een constante hoeveelheid restwarmte die de buitenlucht wordt ingeblazen op een temperatuur van rond de 30 graden Celsius. De gemeente onderzoekt de kansen om deze restwarmte in het gebied te benutten.

Relevantie voor het bestemmingsplan

De ambities uit de Agenda duurzaamheid zijn conform in het MER overgenomen en ook in het bestemmingsplan geborgd. Bepaald is dat 25% van de nieuwe parkeerplaatsen voorzien moeten zijn van een elektrisch oplaadpunt en dat uitlogende materialen niet toegestaan zijn.

Tevens is invulling gegeven aan de ambitie rainproof te ontwikkelen. Samen met het waterbeheerder is gekeken welke maatregelen nodig zijn aan deze ambitie te voldoen. In paragaaf 6.10 wordt hier nader op ingegaan.

Warmteplan

Na de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is onderzoek uitgevoerd naar diverse varianten voor een gebiedsbrede voorziening voor warmte & koude (energiesysteem). Dit zal resulteren in een warmteplan waarin aansluitverplichtingen worden opgenomen. Ook wordt onderzocht welke waardering aan gebiedsgerichte maatregelen kan worden gegeven om de EPC-waarde op gebouwniveau te verlagen (NEN7120 Energieprestatie van Gebouwen (EPG) en NVN7125 Energieprestatienorm voor maatregelen op gebiedsniveau). De verwachting is dat het Warmteplan voor Sloterdijk I in 2018 wordt vastgesteld.

6.15 Actuele regionale behoefte

Beleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) introduceert de 'Ladder voor duurzame verstedelijking', die op 1 oktober 2012 aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is toegevoegd en op 1 juli 2017 een aantal wijzigingen heeft ondergaan. Deze ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten die een stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, zodat de ruimte in stedelijke gebieden optimaal wordt benut en overprogrammering/relevante leegstand wordt voorkomen. Overheden dienen op grond van het Bro nieuwe stedelijke ontwikkeling te motiveren met behulp van de Ladder.

De kern van de ladder is dat de stedelijke ontwikkeling op een locatie pas doorgang kan vinden als is aangetoond dat er behoefte is en dat de beschikbare ruimte in het stedelijk gebied optimaal wordt benut. Wanneer een ruimtelijk plan een nieuwe stedelijke ontwikkeling toestaat, is een zorgvuldige onderbouwing nodig. Deze wordt gevormd door de treden van de ladder uit te werken. In het artikel 3.1.6. lid 2 Bro (Besluit ruimtelijke ordening) staan stappen van de Ladder voor Duurzame verstedelijking als volgt beschreven:

Trede 1: beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling.

Trede 2: indien de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt mogelijk gemaakt, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien.

Het doorlopen van deze treden zorgt ervoor dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken, nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied, maar ook met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte, én voor de ontwikkeling van de omgeving waarbinnen de locatie ligt.

Resultaten

Toets aan trede 1: beschrijving van de behoefte

In trede 1 dient de ruimtevraag (zowel kwantitatief als kwalitatief) in beeld te worden gebracht. De ruimtevraag is gelijk aan de (woning)behoefte minus het aanbod (in plannen én in de bestaande voorraad met eenzelfde kwaliteit als de gevraagde kwaliteit). Voor het bepalen van de toekomstige (woning)behoefte zijn demografie, economie, ligging, vestigingsmilieu en kwaliteit van de huidige voorraad belangrijke variabelen.

Woningbouw

De bevolkingsprognoses met een vertaling naar huishoudens vormt de basis voor de woningbehoefteprognose. Amsterdam kent een krappe woningmarkt. De behoefte is veel groter dat het aanbod. De gemeente kent daarom een bouwopgave van 5.000 – 6.000 woningen per jaar. Daarbij geldt een kwalitatieve behoefte van met name woningen voor de middelhoge inkomens. De regio Amsterdam groeit en naar verwachting blijft deze groeien. Uit een recente Monitor Plancapaciteit MRA 2017 blijkt dat de druk op de woningmarkt in de Metropoolregio Amsterdam (MRA) onverminderd hoog is. De economische groei en de bevolkingsontwikkeling in de MRA zorgen voor toenemende tekorten aan woningen in alle segmenten. Extra inspanningen van de MRA-gemeenten hebben 73.000 woningen opgeleverd. Het gaat vooral om locaties binnen bestaand stedelijk gebied, waar bijvoorbeeld door transformatie en verdichting extra woningen gerealiseerd kunnen worden. Hierdoor is er tot 2040 ruimte voor de bouw van bijna 300.000 woningen in de Metropool Regio Amsterdam. Het projectgebied Sloterdijk I is in de plancapaciteit meegenomen als een in voorbereiding zijnde woningbouwlocatie.

Onderwijs

Het Mediacollege heeft de wens de verschillende dependances onder te brengen in één gebouw. Dat betekent dat de voorzieningen van over de stad verzameld worden op de Contactweg. Het Mediacollege heeft op de onderhavige locatie daarom behoefte aan een uitbreiding van het oppervlak tot 23.500 m2 bvo. Dit komt overeen met de huidige bestaande oppervlakte van alle vestigingen in de stad en de realisatie van aan het onderwijs gerelateerde dan wel additionele voorzieningen zoals studio's, oefenruimtes en creatieve industrie. Het betreft derhalve geen uitbreiding van oppervlakte onderwijs maar slechts het samenvoegen van verspreid in Amsterdam gelegen vloeroppervlakte van het Mediacollege.

Commerciële functies

Naast het wonen worden ook niet-woonfuncties toegevoegd aan het gebied volgens een in de stad veelvuldig toegepaste verdeling van 75 procent wonen en 25 procent niet-wonen. De niet-woonfuncties zijn benodigd voor een gezond evenwicht tussen het wonen en de behoefte aan voorzieningen in een stedelijke omgeving. Het betreft ondersteunende functies zoals dienstverlening, horeca, maatschappelijke en culturele voorzieningen. De combinatie wonen-niet wonen bevorderd de leefbaarheid in de wijk en zorgt voor levendigheid en sociale beweging.

De behoefte aan de niet-woonfuncties is onderbouwd in het rapport van Bureau Stedelijke planning d.d. 11 oktober 2016 (Haven-Stad Fase 1 Ruimtelijke Strategie commerciële voorzieningen). Geconcludeerd is dat Sloterdijk I gelegen is in een relatief isolement. Centra van dagelijkse verzorging zijn op ruime afstand gelegen. In het Sloterdijk I dient daarom ruimte te zijn voor commerciële voorzieningen. Verder is geconcludeerd dat in het plangebied geen ruimte voor detailhandel wordt gereserveerd. Detailhandel wordt geclusterd in Sloterdijk Centrum. Aan de hand van een draagvlakanalyse is voor Sloterdijk I verder gesteld dat er geen plaats is voor grote trekkers met een bovenwijks karakter. Er is voldoende draagkracht voor wijkverzorgend dagelijks aanbod. Daarbij is er ruimte voor horeca op markante plaatsen.

De ontwikkeling van Sloterdijk I Mediacollege voldoet aan de vereisten van Trede 1 van de ladder van duurzame verstedelijking.

Toets aan trede 2: bestaand stedelijk gebied

De gronden zijn gelegen in bestaand stedelijk gebied. Daarmee wordt voldaan aan de vereisten uit trede 2.

Conclusie

Zoals is aangetoond is de voorgenomen stedelijke ontwikkeling op basis van de treden van de Ladder voor duurzame verstedelijking volledig te motiveren. Er is dus sprake van een ontwikkeling die voorziet in een behoefte en die bijdraagt aan een optimale benutting van de beschikbare ruimte in het stedelijk gebied.

Hoofdstuk 7 Juridische planbeschrijving

Het (juridische deel van het) bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (planregels), vergezeld van een toelichting. De verbeelding visualiseert de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van de bestemmingen en overige regels. In de toelichting wordt ook een relatie met het relevante beleid gelegd en een gebiedsbeschrijving gegeven. Op basis van het beleid en de gebiedsbeschrijving zijn vervolgens de uitgangspunten voor het bestemmingsplan geformuleerd.

Waar de overige hoofdstukken van deze bestemmingsplantoelichting de achtergronden van het bestemmingsplan belichten, geeft dit hoofdstuk een toelichting op de bestemmingsplanregeling, te weten de bestemmingsplanregels en de verbeelding. Uitgelegd wordt wat de bedoeling en strekking is van de verschillende onderdelen van de regels en de verbeelding. Daartoe worden in paragraaf 7.4 de regels per artikel toegelicht. Aangezien alle onderdelen van de verbeelding verbonden zijn met één of meer regels, wordt daarbij ook de verbeelding toegelicht.

7.1 Werking bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan schept de kaders voor de ontwikkeling van Sloterdijk I Mediacollege. Dit bestemmingsplan verbrede reikwijdte zorgt ervoor dat er ontwikkelingen mogelijk zijn binnen het plangebied. Binnen bepaalde randvoorwaarden en met bepaalde restricties, zoals omschreven in deze toelichting en de regels, is het mogelijk om het plangebied te ontwikkelen. Daarbij dienen de kaders als maxima te worden beschouwd. Kleiner, lager, of minder mag altijd; meer, hoger en groter mag echter niet. Dat betekent dat binnen de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt er verschillende scenario's kunnen worden uitgewerkt. Dit bestemmingsplan geeft dus geen blauwdruk voor de invulling van het plangebied.

Op basis van de geformuleerde ambities voor dit plangebied maakt dit bestemmingsplan verbrede reikwijdte het mogelijk dat de functie wonen met niet-wonen gemengd kan worden. De precieze invulling van het plangebied en de ontwikkeling die er plaats gaat vinden is echter bij vaststelling van dit bestemmingsplan nog niet duidelijk. Daarom beoogt dit bestemmingsplan nadrukkelijk een flexibele regeling voor de ontwikkeling van het gebied vast te leggen. Het bestemmingsplan is dan ook een relatief globaal eindplan. De essentiële voorwaarden voor een goede ruimtelijke ordening zijn vastgelegd, maar het plan is waar mogelijk flexibel. Door diverse flexibiliteitsregels wordt binnen de plankaders ruimte geboden voor ontwikkelingen in de toekomst, zonder dat de aan het plan te verbinden rechtszekerheid voor burgers en gemeente in het geding komt. Omdat het een eindplan betreft, kunnen omgevingsvergunningen voor het bouwen in principe zonder nadere afweging verleend worden, tenzij anders voorgeschreven (bv. nadere afweging bij hoogbouwaccenten ten aanzien van landschappelijke inpassing).

Verder is in de regeling flexibiliteit gecreëerd door het gebruik van binnenplanse afwijkingsmogelijkheden (bv. ten aanzien van geluid). Bij binnenplanse afwijking vindt nadere bestuurlijke afweging plaats.

7.2 Verbeelding

Op grond van de Wro moeten alle plannen volgens de Standaarden Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012 in elektronische vorm worden voorbereid, vastgesteld en vervolgens beschikbaar gesteld. Daarnaast moet er een versie van het plan in analoge vorm worden vastgesteld. Op de analoge verbeelding van het bestemmingsplan (plankaart) wordt door middel van letters, kleuren, cijfers, lijnen en aanduidingen het toegestane gebruik van de gronden en de bouwregels aangegeven.

Mocht tussen de inhoud van het analoge plan en van de elektronische weergave of van het plan in de digitale vorm en de papieren weergave een verschillende uitleg mogelijk zijn, dan prevaleert de elektronische weergave of plan in digitale vorm. Als er tussen beide vormen van het plan een verschillende uitleg mogelijk is, prevaleert het digitale plan. Als ondergrond voor de plankaart is een recente topografische kaart gehanteerd. Daarmee kan exact worden bepaald waar het plan is gelegen en hoe begrenzingen lopen. Om de goede leesbaarheid van de plankaart te waarborgen is gekozen voor een schaal van 1:1000. De kaarten zijn voorts voorzien van een legenda en een noordpijl. Het plangebied van het bestemmingsplan is aan de hand van een plangrens (bolletjeslijn) op de plankaart weergegeven.

De experimenteerstatus op grond van de Crisis- en herstelwet geeft ruimte om af te wijken van deze standaard. Vooralsnog geeft het plan en het experiment geen aanleiding af te wijken van de standaarden.

7.3 Regels

In de standaarden voor vergelijkbaarheid, de SVBP 2012, is voorgeschreven hoe de regels van het bestemmingsplan dienen te worden opgebouwd. Voor de leesbaarheid en raadpleegbaarheid dienen de regels in hoofdstukken te worden geplaatst. Daarbij dient een vaste volgorde te worden aangehouden. Ook de opbouw van de regels mag vanwege de experimenteerstatus worden veranderd. Slechts op enkele onderdelen wordt daar gebruik van gemaakt met dit bestemmingsplan verbrede reikwijdte.

De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd uit vier hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk worden de begrippen en wijze van meten behandeld. Deze hebben als doel begrippen in de regels te verklaren en eenduidige richtlijnen te geven op basis waarvan de bouwmaten, die zijn opgenomen in de regels, dienen te worden gemeten. In het tweede hoofdstuk zijn de regels opgenomen, die betrekking hebben op alle bestemmingen die in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Het derde en vierde hoofdstuk omvat een aantal algemene regels, die niet op een bepaalde bestemming betrekking hebben, maar bestemmingsvlak overschrijdend zijn.

Het overgangsrecht en de anti-dubbelregel zijn opgenomen in het Bro met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan. De Wro bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Dit hoeft dus niet in de planregels te worden opgenomen. Hetzelfde geldt voor de strafbepaling. In een bestemmingsregel wordt aangegeven waarvoor en – zo nodig – hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. Ter bevordering van de leesbaarheid en de raadpleegbaarheid dient hierbij een vaste volgorde te worden aangehouden. Voor zover voor het betrokken bestemmingsplan van toepassing, geldt dit voor alle soorten bestemmingen.

Ingevolge de standaarden voor vergelijkbaarheid, de SVBP 2008, moeten de regels van een bestemming volgens een vast stramien opgebouwd. Deze volgorde is ook in dit bestemmingsplan aangehouden. Waarbij de bepalingen ten aanzien van het slopen van bouwwerken in het plan niet voorkomen.

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Maatwerkvoorschriften;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van bouwwerken;
  • Wijzigingsbevoegdheid.

In de bestemmingsomschrijving wordt beschreven welke functies binnen de betreffende bestemming zijn toegestaan. In de bouwregels wordt weergegeven of en hoe gebouwd mag worden. Daarin wordt in algemene zin geregeld in alle bestemmingen dat er slechts gebouwd mag worden ten behoeve van de bestemming. In de navolgende (sub)leden worden maten zoals oppervlakten en bouwhoogten opgenomen, die betrekking hebben op de toegestane gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

7.4 Toelichting per artikel

7.4.1 Inleidende regels

Het eerste hoofdstuk bevat de volgende artikelen:

Artikel 1 Begrippen

Hierin zijn de relevante begrippen uit de regels omschreven voor het algemene begrip, de leesbaarheid en de uitleg van het plan. De betekenis die in dit artikel is gegeven aan de begrippen gaat voor op de betekenis die in een ander verband aan de begrippen wordt gegeven.

Artikel 2 Wijze van meten

In dit artikel is uitgelegd op welke wijze wordt gemeten.

7.4.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd

Het merendeel van de gronden heeft de bestemming Gemengd. Dit zijn de gronden waar de stedelijke functies gerealiseerd zullen worden. Op deze gronden is het toegestaan woningen te realiseren als ook onderwijsvoorzieningen, andere vormen (dan onderwijs) van maatschappelijke functies, commerciële functies zoals bedrijven, horeca, (consumentverzorgende en publieksgerichte zakelijke) dienstverlening, cultuur en ontspanning en creatieve bedrijvigheid. Detailhandel en kantoren zijn expliciet uitgesloten voor dit plangebied omdat elders in Sloterdijk I voorzien wordt in geclusterde voorzieningen.

In de gebruiksregels is bepaald dat het totale programma niet meer mag bedragen dan 63.000 m2 bvo. Verder is bepaald dat het aandeel onderwijs niet meer mag bedragen dan 23.500 m2 bvo en dat het wonen niet meer mag bedragen dan 40.000 m2 bvo. De andere functies zijn eveneens aan een maximum oppervlak verbonden met een gezamenlijk maximum oppervlak van 10.000 m2 bvo. Alle maximale oppervlakten bij elkaar opgeteld geeft een groter oppervlak dan 63.000 m2 bvo. Dat is een bewuste keuze om enige flexibiliteit te hebben bij het uitwerken van de plannen voor het plangebied. Er mag dus enige uitwisseling plaatsvinden tussen de verschillende functies. Daarbij geldt één belangrijke regel: de verhouding wonen – niet-wonen mag niet meer bedragen dan 75-25%. Het onderwijs wordt hierbij overigens niet meegerekend als niet-woonfunctie. Dus in totaal mag 63.000 m2 bvo worden gerealiseerd, daarvan maximaal 23.500 m2 bvo voor onderwijs. Het bvo dat dan nog resteert mag volgens de verhouding 75-25% worden gevuld met woningen en niet-woningen.

Voor de bedrijfsactiviteiten is bepaald dat de activiteiten moeten passen binnen categorie 2 van de Staat van Inrichtingen zoals opgenomen in bijlage 1 bij de regels van dit bestemmingsplan. Het is met een afwijkingsbevoegdheid mogelijk bedrijfsactiviteiten uit een hogere categorie toe te staan, dan wel activiteiten toe te staan die niet in de Staat van Inrichtingen voorkomen, mits aangetoond is dat de effecten van de bedrijfsactiviteiten vergelijkbaar zijn met de effecten van bedrijfsactiviteiten in de categorie 2 van de Staat van Inrichtingen.

Ten aanzien van het bouwen geldt een maximale hoogte van 60 meter, echter die bestaat uit een onderbouw van maximaal 30 meter hoog, hoogteaccenten tot maximaal 45 meter en ten hoogste twee hoogteaccenten van maximaal 60 meter. De locatie van de hoogteaccenten is nog niet bepaald en moet naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders zorgvuldig worden ingepast omwille van de cultuurhistorische omgeving alsmede schaduw- en windhinder. Voorafgaand aan het besluit kan het college hierover advies inwinnen bij de afdelingen Monumenten en Archeologie en Ruimte en Duurzaamheid (ambtelijke diensten van de gemeente Amsterdam).

Vanwege de geluidbelasting in het gebied zijn in de bouwregels voorwaarden gesteld aan het bouwen van geluidgevoelige functies (waaronder wonen en onderwijs). Uit het akoestisch onderzoek is gebleken dat de maximale ontheffingswaarde wordt overschreden aan de oost-, noord- en westzijde van het bestemmingsvlak. Daarom is het voorgeschreven dat de gevels van gebouwen waar dergelijke functies in zijn ondergebracht aan die zijde voorzien dienen te worden van een dove gevel dan wel van een geluidwerend vlies. Omdat voor Haven-Stad hoge eisen worden gesteld aan de leefomgevingskwaliteit is hier tevens bepaald dat een compenserende maatregel moet worden uitgevoerd om de leefomgevingskwaliteit te verbeteren én dat extra maatregelen moeten worden genomen om burengeluid tegen te gaan. Een overzicht van mogelijke compenserende maatregelen is in een aparte bijlage bij de regels opgenomen (bijlage 3 bij de regels). Een uitgebreide toelichting op de maatregelen en de aanleiding deze maatregelen verplicht te stellen is verwoord in het MER (bijlage 3 en 4 bij de toelichting).

Woningen die zijn voorzien van een dove gevel, dan wel een geluidwerend vlies, of waarvoor een hogere waarde toelaatbaar is gesteld moeten tevens beschikken over ten minste één stille zijde. In het Amsterdams geluidbeleid is bepaald wat een stille zijde is (met een maximaal geluidsniveau op die gevel, gerelateerd aan de geluidsbron).

Van de verplichting om dove gevels dan wel geluidwerend vlies te moeten realiseren, kan afgeweken worden indien uit nader akoestisch onderzoek ten behoeve van een concreet bouwplan blijkt dat de maximale ontheffingswaarde alsnog wordt onderschreven.

Het bestemmingsplan bevat daarnaast nog een afwijkingsbevoegdheid voor die situaties waarvoor uit akoestisch onderzoek blijkt dat de beschikbare (technische) oplossingen niet leiden tot de gewenste stedenbouwkundig dan wel architectonisch wenselijk beeld, dan wel om een andere reden niet doelmatig blijken te zijn. Deze afwijkingsmogelijkheid is gekoppeld aan de toepassing van de Interimwet Stad- en Milieubenadering. Voorwaarde hierbij is dat de gemeenteraad (na het volgen van de geëigende procedure) een zogenaamde Stap 3-besluit heeft genomen op grond van de Interimwet Stad- en Milieubenadering. Met een stap 3-besluit wordt afgeweken van de Wet geluidhinder. Een stap 3-besluit is bij het vaststellen van het bestemmingsplan nog niet genomen omdat de initiatieven nog onvoldoende concreet zijn en een gedetailleerde afweging nog niet mogelijk is. Aan het toepassen van een Stap 3-besluit is eveneens de verplichting van het nemen van compenserende maatregelen verbonden in verband met de beoogde leefomgevingskwaliteit.

Tot slot is er ook een afwijkingsmogelijkheid opgenomen indien aangetoond is dat aan de verplichte dove gevel geen gevoelige functie is gesitueerd, zoals een leslokaal bij de onderwijsvoorziening. Kantoor- en administratieruimten zijn bijvoorbeeld geen geluidgevoelige functies en kunnen zonder maatregelen worden ondergebracht.

Het is, op grond van het Amsterdams geluidbeleid, mogelijk om gemotiveerd een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde bij een stille zijde aanvaardbaar te achten tot ten hoogte 3 dB(A) (dus geluidniveau op stille gevel + 3 dB(A)), bijvoorbeeld als sprake is van overwegende bezwaren van stedenbouwbouwkundige aard. Hiervoor zal nog een belangenafweging moeten plaatsvinden. De hoogte is afhankelijk van de geluidbron. Voor spoorweglawaai gelden andere voorkeursgrenswaarden dan voor wegverkeerslawaai of industrielawaai. Voor de mogelijkheid deze 3 dB(A) extra toe te staan is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Eén van de daarvoor genoemde voorwaarde is dat compenserende maatregelen, zoals opgenomen in de bijgevoegde compensatielijst (bijlage 3 bij de regels), moeten worden gerealiseerd omwille van een optimale leefomgevingskwaliteit. Een nadere toelichting over geluid is in paragraaf 6.3 opgenomen.

In de specifieke gebruiksregels van deze bestemming zijn tevens bepalingen opgenomen voor het realiseren van parkeerplaatsen. De bepalingen zijn gekoppeld aan de beleidsregel 'parkeren' (de Nota Parkeernormen Auto van de gemeente), die na vaststelling van het bestemmingsplan desgewenst herzien kan worden. Deze beleidsregel sluit aan bij de uitgangspunten uit paragraaf 6.2. De parkeernorm voor onderwijs is direct geborgd in dit bestemmingsplan omdat de beleidsregel 'parkeren' zich met name toespitst op het parkeren bij woningen. Voor onderwijs is bepaald dat maximaal 3 parkeerplaatsen per 100 personen zijn toegestaan. Onder personen worden zowel leerlingen als medewerkers van de onderwijsvoorziening gerekend.

Voorts is bepaald dat (nieuwe) parkeerplaatsen op eigen terrein in een gebouwde voorzieningen moeten worden ondergebracht. Voor de bestaande onderwijsfunctie is een uitzondering gemaakt. Ten eerste is bepaald dat de bestaande 80 parkeerplaatsen op maaiveld gehandhaafd mogen blijven. Daarnaast is bepaald dat gebouwde parkeervoorzieningen niet verplicht zijn wanneer het een uitbreiding van de bestaande onderwijsvoorziening betreft. In dat geval mogen naast de bestaande 80 parkeerplaatsen voor de bestaande onderwijsvoorziening ook de nieuwe parkeerplaatsen, benodigd voor het aanvullende onderwijsprogramma, op maaiveld gerealiseerd worden. Wanneer een geheel nieuw gebouw wordt gerealiseerd voor de onderwijsvoorziening (al dan niet in samenhang met het woonprogramma) is de verplichting voor de gebouwde parkeervoorziening onverkort van toepassing.

Artikel 4 Groen

Deze gronden behoren tot de hoofdgroenstructuur. Bouwen is hier niet toegestaan met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 5 Verkeer

De voor verkeer aangewezen gronden zijn bedoeld voor de ontsluiting van het plangebied, de Transformatorweg en de Contactweg. Binnen deze bestemming is het mogelijk het huidige profiel van het verkeersareaal te veranderen en groen en water te realiseren.

Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van het verkeer. In beginsel zijn afvalinzamelsystemen op de gronden aangewezen voor Verkeer niet toegestaan. Het is de bedoeling dat deze inpandig worden gerealiseerd binnen de bestemming Gemengd. Wanneer dat toch niet mogelijk blijkt, is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om onder voorwaarden alsnog in de bestemming Verkeer dergelijke voorzieningen te realiseren.

Artikel 6 Leiding - Gas, Artikel 7 Waarde - Archeologie en Artikel 8 Waterstaat - Waterkering

Naast deze enkelbestemmingen zijn ook dubbelbestemmingen opgenomen om de belangen van de gastransportleiding, het archeologisch waardevol gebied en de waterkering te beschermen. Bij werken en werkzaamheden dienen de vereisten in acht te worden genomen om de belangen ten aanzien van de gasleiding, de waterkering en het historisch erfgoed zorgvuldig in de planontwikkeling te betrekken. Er is een vergunningenstelsel opgenomen om te garanderen dat een belangenafweging plaatsvindt en geadviseerd wordt over de mate van mogelijke verstoring. De beheerder van de leiding dient advies te worden gevraagd. Voor wat betreft de archeologische waarden dient de afdeling Monumenten & Archeologie een advies uit te brengen alvorens het bevoegd gezag een vergunning kan verlenen. De waterkering heeft in dit bestemmingsplan een signalerende functie. De regelingen ten aanzien van de waterkering zijn opgenomen in de Keur van de waterbeheerder AGV. Op dit moment geldt de Keur AGV 2011. Op grond van de Keur kan een vergunning nodig zijn voor werkzaamheden op of nabij een waterkering. Omdat de Keur via het stelsel van vergunningen, meldingen en vrijstellingen een adequate en afdoende bescherming biedt voor de bescherming van waterkeringen, oevers en wateren is het stellen van regels in het bestemmingsplan niet nodig.

Daarnaast is een prioritering opgenomen voor de dubbelbestemmingen die bepaalt dat de belangen van de gastransportleiding prioritair zijn aan de andere dubbelbestemmingen, gevolgd door de belangen van de waterkering en ten slotte de archeologische waarden.

7.4.3 Algemene regels

In hoofdstuk 3 van de regels is voorzien in een aantal algemene regels. Naast de bepalingen uit hoofdstuk 2 die gekoppeld zijn aan de verbeelding zijn er ook bepalingen die op het gehele plangebied betrekking hebben en niet met een aanduiding gekoppeld zijn aan gronden. Het betreft de algemene regels die voorwaarden stellen aan bij voorbeeld de algemene zorgplicht, gedoogplicht en verplichtingen.

Daarnaast is een aantal gebiedsaanduidingen op de gronden gelegen. De regels met betrekking tot deze aanduidingen gelden alleen ter plaatse van de op de verbeelding weergegeven betreffende aanduiding.

In dit bestemmingsplan zijn de volgende gebiedsaanduidingen opgenomen:

Artikel 12.1 geluidzone - industrie

Dit betreft de geluidszone als gevolg van het gezoneerde industrieterrein Westpoort, zoals vastgesteld bij provinciaal inpassingsplan 'Aanpassing geluidzones Westpoort en Hoogtij' van 2 maart 2015 (verder 'het PIP'). Dit bestemmingsplan neemt de geluidzone uit het PIP over omdat, na vaststellen van dit bestemmingsplan, het PIP voor deze gronden niet meer van toepassing is. Op grond van de Wet geluidhinder kunnen in de geluidszone geluidgevoelige functies alleen onder voorwaarden toegestaan worden.

Artikel 12.2 veiligheidszone - externe veiligheid

De 100% letaliteitszone is in het bestemmingsplan opgenomen als 'veiligheidszone - externe veiligheid'. Binnen deze zone is het realiseren van functies voor minder zelfredzame personen niet toegestaan. Via een afwijkingsbevoegdheid waarbij de veiligheidsregio voorafgaand aan de besluitvorming adviseert over de zelfredzaamheid kan het realiseren van dergelijke functies toch worden toegestaan.

Artikel 12.3 overige zone - bedrijfshinder

De zone voor bedrijfshinder heeft slechts betrekking op een heel klein deel van het plangebied aan de zuidoostzijde, dat op de verbeelding is aangegeven met een gebiedsaanduidingsvlak. De zonering komt voort uit de bestaande bedrijfsactiviteit zuidelijk van het plangebied. In de regeling is een bepaling opgenomen dat bouwen van geluidgevoelige functies en geurgevoelige functies hier niet is toegestaan. Tevens is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om het bouwen toch mogelijk te maken mits aangetoond is dat het geluidniveau, dan wel het geurniveau op de gevel een aanvaardbaar niveau betreft, al dan niet na het nemen van bronmaatregelen bij het bedrijf. In dat laatste geval dient vanwege de beoogde leefomgevingskwaliteit een compenserende maatregel te worden getroffen.

Verder is het mogelijk dat het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften oplegt ter beperking van de geluidbelasting. Hiervoor dienen zij advies in te winnen bij de Omgevingsdienst.

Tevens is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de aanduiding te kunnen verwijderen als de bedrijfsactiviteiten ter plaatse gestopt zijn.

Artikel 12.4 overige zone - luchtkwaliteit

In deze zone is het niet toegestaan dat in de eerstelijns bebouwing nieuwe gevoelige functies in de zin van het Besluit gevoelige bestemmingen, worden opgericht dan wel bestaande gevoelige functies worden uitgebreid met een omvang van meer dan 10%. Een uitzondering is mogelijk mits de GGD een positief advies geeft over de effecten op en de gevolgen van de luchtkwaliteit én compenserende maatregelen worden genomen ter verbetering van de gezondheidssituatie. Hierbij kan gedacht worden aan meer groen, mogelijkheden om meer te bewegen, maatregelen ter voorkoming van hittestress en dergelijke.

Artikel 16 Verplichtingen

Dit bestemmingsplan maakt gebruik van de mogelijkheid ook andere aspecten die een relatie hebben met de omgevingskwaliteit te borgen (bestemmingsplan met verbrede reikwijdte). Daarvoor bevat dit bestemmingsplan een artikel Verplichtingen (Artikel 16) waarin regels zijn gesteld om de omgevingskwaliteit positief te beïnvloeden. Het zijn onder andere bepalingen die er op toe zien dat duurzaamheidsmaatregelen worden getroffen, waaronder de verplichting dat 25% van de parkeerplaatsen moet zijn voorzien van elektrische oplaadmogelijkheid en geen gebruik wordt gemaakt van uitlogende materialen. Op grond van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet is het gebied tevens aangewezen voor gasloos bouwen en bouwen met een EPC van maximaal 0,2. Dit is echter in het besluit reeds bepaald en hoeft derhalve niet in het bestemmingsplan opgenomen te worden.

Verder zijn regels gesteld ter bevordering van een goede gezondheid, zoals het verplichtstellen van groen, schaduwplaatsen en andere voorzieningen ter voorkoming van hittestress. Daarnaast bevat het artikel bepalingen ten behoeve van de waterhuishouding.

7.4.4 Overgangs- en slotregels

Tot slot zijn in hoofdstuk 4 in artikel 19 en artikel 20 de overgangs- en slotregel opgenomen. Met deze regels is bepaald hoe het omgevingsplan genoemd wordt en hoe omgegaan wordt met overgangsrecht. Deze laatste bepalingen zijn voorgeschreven in de Bro en overgenomen in dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Ingevolge artikel 6.12 Wro, besluit de gemeenteraad of wordt afgezien van het opstellen van een exploitatieplan. In dit geval wordt afgezien van het opstellen van een exploitatieplan, omdat de gemeente Amsterdam volledig eigenaar is van de grond waarop het bestemmingsplan van toepassing is op het moment dat het bestemmingsplan wordt vastgesteld. Het verhaal van de kosten van de grondexploitatie, zoals bedoeld in de Wro, is daarom anderszins verzekerd via het erfpachtstelsel.

Het toepassen van het erfpachtstelsel ten behoeve van kostenverhaal past goed binnen het uitgangspunt van de Wro dat het privaatrechtelijke spoor voorop staat. Erfpacht is immers een privaatrechtelijk instrument waarbij de gemeente als eigenaar bepaalt tegen welke vergoeding haar gronden in gebruik mogen worden genomen door derden. Naar zijn aard biedt dit systeem de gemeente de mogelijkheid om kosten die de gemeente maakt ten behoeve van de grondexploitatie van gronden te verhalen op derden die gebruik maken van die gronden. Opgemerkt zij nog dat de gemeente telkens eigenaar is en blijft van de gronden. 

Op grond van artikel 6.1 Wro kennen burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden ten gevolge van ondermeer een wijziging van het bestemmingsplan, op aanvraag een tegemoetkoming toe. Daarbij geldt dat de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende is anderszins wordt vergoed.

Binnen het normale maatschappelijke risico vallende schade blijft voor rekening van de aanvrager. Daarnaast wordt ook een waardevermindering van maximaal 2%, ontstaan door een verandering in het planologische regime binnen het normale maatschappelijke risico, gerekend.

Eventueel planologisch nadeel door het bestemmingsplan kan in beginsel worden verrekend met planologisch voordeel door hetzelfde bestemmingsplan. Het ligt niet in de rede dat naar aanleiding van het voorliggende bestemmingsplan planschade zal worden geleden, omdat het bestemmingsplan geen planologisch nadeel oplevert. Daarbij is ook relevant dat er zijn geen omwonenden in de directe omgeving zijn. De enige direct belanghebbende is het Mediacollege Amsterdam. Voor zover deze instelling planologisch nadeel zou ondervinden, dan kan dit verrekend worden met het planologisch voordeel in de vorm extra oppervlakte onderwijsvoorzieningen die het plan mogelijk maakt, zodat er per saldo geen planschade is.

Het plan is derhalve economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

9.1 Overleg met betrokken overheden (art. 3.1.1. Bro)

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit op de ruimtelijke ordening is het concept ontwerp bestemmingsplan verzonden aan:

  • 1. Provincie Noord-Holland;
  • 2. Bestuurscommissie van stadsdeel West;
  • 3. Stadsregio Amsterdam;
  • 4. Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (Waternet);
  • 5. Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied.

Daarnaast zijn de stukken in het kader van het maatschappelijk overleg tevens verzonden aan:

  • 6. NV Nederlandse Gasunie;
  • 7. Brandweer Amsterdam-Amstelland;
  • 8. ProRail;
  • 9. NS Regiodirectie Randstad Noord;
  • 10. Ondernemersvereniging Westpoort;
  • 11. Ondernemersvereniging Regio Amsterdam (ORAM);
  • 12. Havenbedrijf Amsterdam;
  • 13. Kamer van Koophandel Amsterdam.

Onderstaand is aangegeven welke instanties hebben gereageerd en een inhoudelijke reactie hebben gegeven. De instanties die geen bericht gestuurd hebben, worden niet genoemd. De reacties zijn samengevat weergegeven en voorzien van een beantwoording.

4. Waternet bij mail van 16 mei 2017

  • a. Waternet merkt op dat het plan valt binnen de zonering van een primaire waterkering. Uit het plan kan niet worden opgemaakt of ondergronds bouwen mogelijk is. Indien dit het geval is moet er rekening worden gehouden met het leggerprofiel en profiel van vrije ruimte van de primaire waterkering.

Beantwoording

In het bestemmingsplan wordt ondergronds bouwen mogelijk gemaakt. Verder is de dubbelbestemming Waterstaat – Waterkering opgenomen conform de legger. De legger en de Keur, waarin regels zijn gesteld aan de werkzaamheden in de waterkering zijn op de werkzaamheden die door dit bestemmingsplan mogelijk zijn, onverminderd van toepassing. Bij (ondergronds) bouwen dient de legger te worden geraadpleegd en dient, indien nodig, een watervergunning te worden aangevraagd op grond van de Keur.

  • b. Waternet adviseert geohydrologisch onderzoek uit te voeren om aan te tonen dat het project geen invloed heeft op de grondwaterstanden.

Beantwoording

Dit advies is overgenomen. In artikel 3 is bepaald dat wanneer er ondergronds gebouwd wordt met geohydrologisch onderzoek moet zijn aangetoond dat door het bouwen geen negatieve effecten op de ondergrondse waterhuishouding optreden, dan wel dat na het treffen van maatregelen de eventuele negatieve effecten kunnen worden voorkomen. Voorts is in artikel 16 bepaald dat bij realisatie van de transformatie maatregelen worden uitgevoerd ten behoeve van een goede waterhuishouding, waarbij een goed beheer van het watersysteem is veiliggesteld en met dien verstande dat bij een toename van het verhard oppervlak van meer dan 1.000 m2 voorafgaand aan het verharden van het plangebied ten minste 10% oppervlaktewater compensatie of een, naar het oordeel van de waterbeheerder, alternatieve vorm van waterberging, dient te zijn gerealiseerd binnen hetzelfde peilgebied.

  • c. Waternet vraagt om het actuele beleid van het Gemeentelijke Rioleringsplan Amsterdam 2016-2021 op te nemen.

Beantwoording

Het beleid wordt toegevoegd in de toelichting.

  • d. Waternet kan zich niet vinden in de conclusie dat er geen toename van verharding plaatsvindt. Een onderbouwing hiervan wordt verwacht.

Beantwoording

Deze reactie is terecht. Het is niet onaannemelijk dat er een toename van de verharding zal plaatsvinden bij de uitvoering van de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan toestaan. Omdat het een globaal bestemmingsplan betreft én er op dit moment nog geen concreet bouwplan is, is niet bekend hoe groot de eventuele toename van het verhard oppervlak zal zijn.

Voor verhardingen van meer dan 1.000 m2 is een vergunning vereist op grond van de Keur AGV 2011. Ontheffingen kunnen worden verleend als deze verharding wordt gecompenseerd met 10% oppervlaktewater of een alternatieve vorm van waterberging. Dit wordt in de regels van het ontwerpbestemmingsplan geborgd.

  • e. Waternet adviseert om het plangebied rainproof in te richten en de waterneutrale bouwenvelop verplicht te stellen. Er wordt verwezen naar het wateradvies bij de MER voor Haven-Stad.

Beantwoording

In artikel 16 van het bestemmingsplan zijn verplichtingen ten behoeve van een goede waterhuishouding opgenomen. Rainproof bouwen evenals de waterneutrale bouwenvelop zijn in de regels niet expliciet benoemd maar vallen onder een 'goede waterhuishouding'.

6. Gasunie bij brief van 12 mei 2017

  • a. De Gasunie merkt op dat de ligging van de aardgasleiding niet correct weergegeven is op de verbeelding. Gasunie verzoekt de ligging van de leiding aan te passen conform de te verkrijgen digitale gegevens.

Beantwoording

De gegevens zijn opgevraagd en toegepast in het plan.

  • b. Gasunie merkt op dat in de toelichting in de QRA een oriënterende waarde van 1,1 wordt berekend. Dit verbaast de Gasunie, aangezien zij een Risico Reducerende Maatregel (RRM) heeft ingesteld. In het rapport is niet terug te lezen dat hier rekening mee is gehouden.

Beantwoording

De door de Gasunie bedoelde maatregelen zijn wel meegenomen in de berekeningen die met het rekenprogramma Carola zijn uitgevoerd. Dit is doorgegeven aan de tracé beheerder van de Gasunie.

7. Brandweer Amsterdam-Amstelland per brief van 4 mei 2017

De Brandweer Amsterdam-Amstelland heeft per brief een advies uitgebracht ten aanzien van de externe veiligheidsaspecten van de aardgasleiding en het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor. Dit advies is opgenomen in de bijlagen.

Beantwoording

Het advies van de Brandweer Amsterdam-Amstelland is verwerkt in de toelichting van het bestemmingsplan.

12. Havenbedrijf Amsterdam per mail van 19 mei 2017

  • a. Het Havenbedrijf wijst op de relatie tussen het onderhavig plan en de gehele plan voor Haven-Stad. Zij zien graag een verwijzing in het plan naar het Houthaven/NDSM convenant en de daarin opgenomen afspraken.

Beantwoording

Het plangebied is niet gelegen binnen het gebied waarop het genoemde convenant betrekking heeft. Het planvoornemen heeft daardoor geen gevolgen voor het betreffende convenant. In de toelichting wordt een verwijzing naar het convenant opgenomen.

  • b. Het Havenbedrijf wil inzicht in de effecten van het planvoornemen op de bedrijfsvoering in het havengebied. Op basis van de voorliggende stukken is het nog niet mogelijk de beperkende effecten te beoordelen.

Beantwoording

Uit onderzoeken behorende bij dit bestemmingsplan is gebleken dat de voorgenomen ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de bedrijfsvoering van het exploitatiegebied van het Havenbedrijf. Deze onderzoeken zullen bij het MER en het bestemmingsplan gevoegd worden.

  • c. Het Havenbedrijf merkt op dat de verdeling van het MER in twee onderdelen (project-MER en plan-MER) niet in de meest recente versie opgenomen is en wil de consequenties hiervan vernemen.

Beantwoording

In de NRD was inderdaad nog een onderscheid opgenomen tussen plan- MER en project- MER. In het MER is dat onderscheid vervallen. Dit wordt gemotiveerd in de laatste versie van MER die gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter visie wordt gelegd.

9.2 Behandeling van zienswijzen

Het college van Burgemeester en wethouders heeft ingestemd met de vrijgave van het ontwerpbestemmingsplan 'Sloterdijk I Mediacollege' voor ter inzagelegging. Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 23 juni 2017 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn van tervisielegging is aan een ieder de gelegenheid geboden om een zienswijze bij de gemeenteraad van Amsterdam in te dienen. Binnen eerdergenoemde termijn zijn drie schriftelijke zienswijzen ontvangen.

De ontvangen zienswijzen zijn in een aparte nota, de zogenoemde 'Nota van beantwoording zienswijzen bestemmingsplan Sloterdijk I Mediacollege' in samengevatte vorm weergegeven en zijn volledigheidshalve integraal als bijlage in de voornoemde nota opgenomen. Dit betekent niet dat die onderdelen van de zienswijzen, die niet expliciet zijn genoemd, niet bij de beoordeling zijn betrokken. De zienswijzen zijn in hun geheel beoordeeld. Per zienswijze is aangegeven of en in welke mate deze aanleiding geven tot aanpassing van het bestemmingsplan. De 'Nota van beantwoording zienswijzen bestemmingsplan Sloterdijk I Mediacollege' maakt deel uit van het raadsbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan, evenals de 'Nota van beantwoording zienswijzen en wijzigingen MER Haven-Stad', die is opgesteld naar aanleiding van de 17 zienswijzen die over de concept MER Haven-Stad zijn ingediend. De 'Nota van beantwoording zienswijzen bestemmingsplan Sloterdijk I Mediacollege' en de zienswijzen zijn als bijlage 16 bij deze toelichting gevoegd en de 'Nota van beantwoording zienswijzen en wijzigingen MER Haven-Stad' is als bijlage 17 en de zienswijzen als bijlage 18 bij deze toelichting gevoegd.