Plan: | Hoevelaar fase 1 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0351.BP2017hoevelaar-vg03 |
De woningbouwlocatie Hoevelaar ligt ten oosten van de kern Woudenberg, binnen het gebied dat wordt omsloten door de provinciale weg N224 (Stationsweg Oost), de Zegheweg en de Spoorlaan. Het gebied zal conform het Masterplan Hoevelaar, vastgesteld in 2015, fasegewijs en organisch worden ontwikkeld. Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van de eerste fase juridisch-planologisch mogelijk. Dit betreft de oprichting van 250 woningen. Ten behoeve van de ontsluiting van de beoogde wijk wordt de N224 heringericht. Dit wegtracé van de Stationsweg Oost is tevens onderdeel van dit bestemmingsplan. Tot slot zijn enkele particuliere ontwikkelingen langs de randen van het plangebied onderdeel van dit bestemmingsplan. Dit betreft de toevoeging van een aantal woningen in het lint aan de Stationsweg Oost, de verplaatsing van de fruithut gevestigd aan de Stationsweg Oost 201 en de uitbreiding van het bedrijfsperceel aan de Zegheweg 6 inclusief de oprichting van circa 25 woningen. In totaal is er daarmee sprake van de toevoeging van 280 woningen.
Hoevelaar fase 1 is het meest zuidelijk gelegen gedeelte van de nieuwe woonwijk en grenst direct aan de N224 en de westelijk gelegen nieuwbouw wijk Het Groene Woud. Het plangebied voor de in totaal 280 woningen omvat grofweg de gronden ten noorden en oosten van de woningen en bedrijfspanden aan de N224 en de Zegheweg. Naast deze gronden is tevens een deel van de N224 onderdeel van het plangebied evenals het perceel behorend bij het adres Stationsweg Oost 201 en de bedrijfsgronden aan de Zegheweg 6 en de Stationsweg Oost 211-213. Dit laatste perceel is onderdeel van het plangebied omdat hier in de toekomst, bij bedrijfsbeëindiging, ook woningen voorzien zijn.
Ten noordoosten van het plangebied ligt het bedrijventerrein Parallelweg. Ten zuiden van het plangebied en de N224 bevinden zich nog diverse bedrijven en woningen ter hoogte van de Laagerfseweg. In figuur 1.1. is de globale ligging van het plangebied aangegeven.
Figuur 1.1 Ligging plangebied indicatief
Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan ‘Bebouwde Kom Woudenberg’, vastgesteld op 21 december 2017. Een uitsnede van het bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied is weergegeven in figuur 1.2.
Figuur 1.2 Uitsnede bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Woudenberg'.
De gronden behorend tot het plangebied zijn hoofdzakelijk bestemd als 'Agrarisch'. Gedeeltelijk geldt een dubbelbestemming ter bescherming van mogelijke archeologische waarden in het gebied. In het plangebied ligt tevens een hogedruk gastransportleiding van de Gasunie die als zodanig is bestemd. Enkele percelen die vallen in het plangebied zijn nu bestemd ten behoeve van 'Wonen' met 'Tuin'. De bedrijfsgronden gelegen aan de Zegheweg 6 en Stationsweg Oost 211-213 zijn bestemd als 'Bedrijf - 1'. Hier zijn bedrijven tot en met categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan. De Stationsweg Oost is bestemd als 'Verkeer'.
In hoofdstuk 2 wordt de bestaande situatie beschreven en wordt vervolgens ingegaan op de gewenste ontwikkelingen. In hoofdstuk 3 zijn de gewenste ontwikkelingen getoetst aan het relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Vervolgens is in hoofdstuk 4 de toetsing van de gewenste ontwikkelingen aan de relevante omgevingsaspecten beschreven. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische regeling van dit bestemmingsplan. Ten slotte is in hoofdstuk 6 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid nader toegelicht.
Woningbouw Hoevelaar fase 1
Het plangebied voor de woningbouwontwikkeling Hoevelaar fase 1 is gelegen ten oosten van de bestaande kern Woudenberg. De locatie grenst aan de westzijde bijna aan het bestaande bedrijventerrein Parallelweg. Aan de Stationsweg Oost zijn enkele bedrijven en (bedrijfs)woningen gelegen, daarachter is de planlocatie gelegen. Aan de oostzijde vormt de Zegheweg de grens. De houtwal en watergang vormen de noordgrens van het plangebied. Ook de gronden behorend bij de autohandel aan de Stationsweg Oost 211-213 en de agrarische gronden behorend bij het perceel Zegheweg 6 zijn onderdeel van het gebied waar in de toekomst woningbouw voorzien is.
De identiteit van het plangebied wordt bepaald door de agrarische gronden en de bijbehorende bebouwing in het plangebied. Kenmerkend voor dit landschap zijn de voormalige strokenverkaveling en de bomen die de perceelgrenzen aanduiden. Aan de randen van het plangebied zijn bestaande bedrijven en woningen gelegen, vanuit het perspectief gezien zijn dit de achterzijde van de nieuwe percelen.
Figuur 2.1 Het rode kader is de indicatieve grens van het nieuwe woongebied Hoevelaar fase 1
Stationsweg Oost (N224)
De Stationsweg Oost vormt de doorgaande verbinding tussen Woudenberg en Scherpenzeel en bestaat in de huidige situatie uit twee enkele rijbanen met een vrijliggend fietspad.
Zegheweg 6
Aan de Zegheweg 6 is het sanitair en installatiebedrijf G. Hek gevestigd met bijbehorende showroom en (bedrijfs)woning. De gronden behorend bij het perceel zijn deels ingericht ten behoeve van parkeren. De noordelijk en oostelijk gelegen gronden bestaan uit grasland.
Stationsweg Oost 201
Ter hoogte van de Stationsweg Oost 201 is naast de woning detailhandel aanwezig in de vorm van een fruithut. Hier worden diverse streekproducten verkocht.
Woningbouw Hoevelaar fase 1 en Stationsweg Oost (N224)
De kern Woudenberg heeft een rijke geschiedenis en is een populaire plek om te wonen, centraal gelegen, goed ontsloten en in een fraaie afwisselende omgeving. Op dit moment wordt er gebouwd op de locatie Het Groene Woud. Medio 2018 zal deze locatie volledig ontwikkeld zijn. Ten oosten hiervan zal richting het bedrijventerrein Parallelweg het gebied Hoevelaar tot woningbouwlocatie worden ontwikkeld. De realisatie van plan Hoevelaar is een logische stap in de ruimtelijke ontwikkeling van Woudenberg in een gebied met gewaardeerde landschappelijke en groene waarden en met veel potentie voor een zeer aantrekkelijk woon- en leefmilieu.
Het beoogde programma voor de eerste fase is maximaal 280 woningen, waarvan circa 25 als particulier initiatief. De woningen worden voornamelijk uitgevoerd als grondgebonden woningen. Mogelijk komen er enkele gestapelde woningen in bouwvolumes van maximaal 12 meter hoog. Uitgangspunt is een gevarieerd woningaanbod afgestemd op de marktvraag. De vormgeving richt zich op een aantrekkelijke woonwijk in een passende dichtheid met dorpse principes waar groen en water een prominente plek krijgen.
In de structuurvisie Woudenberg 2030 is de nieuwe ruimtelijke invulling van het gebied ten oosten van Woudenberg beschreven. In vervolg op de structuurvisie is het Masterplan Hoevelaar vastgesteld, zie Bijlage 1. In het masterplan is geschetst op welke wijze de woningbouwontwikkeling Hoevelaar zal worden vormgegeven. De woningbouwlocatie Hoevelaar omvat in totaal de realisatie van maximaal 1.000 woningen in de periode tot 2030 binnen het gebied dat wordt omsloten door de provinciale weg N224, de Zegheweg en de voormalige spoordijk. Hoevelaar sluit aan op de in 2018 af te ronden nieuwbouw wijk Het Groene Woud. In figuur 2.1 is de masterplankaart afgebeeld.
Figuur 2.2 Masterplan Hoevelaar
Het masterplan stelt op structuurniveau randvoorwaarden voor de ontwikkeling van het gebied. Het masterplan schetst, door middel van uitgangspunten en impressies, een beeld van de inrichtingsmogelijkheden van het gebied. Ook geeft het inzicht in de wijze waarop het gebied zich (gefaseerd) kan ontwikkelen. Het plan is geen blauwdruk maar een kaderstellend document, waarin de ruimtelijke uitgangspunten zijn vastgelegd. Het masterplan biedt de flexibiliteit om binnen het raamwerk organische ontwikkeling mogelijk te maken.
Het masterplan heeft geen juridische status maar vormt wel het gemeentelijke beleidskader op basis waarvan het stedenbouwkundig plan en het bestemmingsplan is opgesteld.
Het plangebied maakt onderdeel uit van de totaalontwikkeling van Hoevelaar als woongebied en kan worden gezien als de eerste stap tot realisatie van de uitbreiding van Woudenberg. Parallel met dit bestemmingsplan wordt een stedenbouwkundig plan en een beeldkwaliteitsplan opgesteld waarin duurzaamheid een belangrijke rol speelt. De hoofdkenmerken en de visie van het masterplan worden vertaald in dit stedenbouwkundig plan waarbij tevens de reconstructie van de Stationsweg Oost wordt ingepast. Dit bestemmingsplan biedt het juridische kader waarin is gekozen voor een globale bestemming om ruimte te geven aan de stedenbouwkundige invulling, de locaties van de beoogde woningen en ruimtereservering voor wegen, water en groenstructuren.
De hoofdstructuur voor het gemotoriseerd verkeer is aangesloten op de Stationsweg Oost. Vanaf deze weg wordt het plangebied voor fase 1 ontsloten. Op termijn vormt deze weg ook de toegang naar fase 2 en 3. De ligging van de gasleiding in de noord-zuid richting wordt ingepast in dit verkeerskundige raamwerk. Een calamiteitenontsluiting is voorzien richting de Zegheweg.
De langzaam verkeersverbindingen worden ingevoegd om een relatie te kunnen leggen met het omringende landschap, de kern met de voorzieningen en Hoevelaar te voorzien van slingerende noord-zuid routes waaraan de nieuwe buurten ook met elkaar verbonden kunnen worden.
Figuur 2.3 Wegenstructuur Masterplan Hoevelaar
De bestaande woon- en bedrijfskavels aan de randen van het plangebied worden ingepast in de planvorming. Daarom is het bouwvlak van de bestemming 'Wonen' aan de randen ten minste 10 meter teruggelegd zodat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en de bedrijfsvoering niet wordt beperkt.
De bestaande houtwallen en sloten zijn oost-west georiënteerd en vormen deels de noordelijke grens van fase 1 van de ontwikkeling. Deze noordelijke grens zal tevens in de nieuwe planvorming behouden en versterkt worden.
Zegheweg 6
Het sanitair en installatiebedrijf G. Hek beoogd uit te breiden met circa 920 m2 voor showroom en kantoor. Hiervoor wordt een deel van het perceel ten oosten van de bestaande bedrijfsbebouwing ten behoeve van bedrijfsdoeleinden bestemd met een eigen aanduiding waardoor een verruiming van de werkplaats is uitgesloten.
Stationsweg Oost 201
De bestaande fruithut wordt richting het westen verplaatst. De bestaande woning zal hiervoor gesloopt worden. Door de verschuiving komt er op het perceel aan de Stationsweg Oost 201 ruimte voor de toevoeging van twee woningen. Naast detailhandel en ruimte voor opslag zal tevens lichte horeca toegestaan worden ter hoogte van de nieuwe locatie van de fruithut. Boven de fruithut wordt het tevens mogelijk om te wonen.
Expeditie Duurzaamheid gemeente Woudenberg 2014-2018
In de Expeditie Duurzaamheid gemeente Woudenberg 2014-2018 zijn de milieu- en duurzaamheidsambities van de gemeente Woudenberg beschreven en wordt ook speciaal aandacht besteed aan Hoevelaar (Woudenberg Oost). De volgende ambities zijn verwoord:
Stand van zaken duurzaamheid Hoevelaar fase 1
Parallel met het opstellen van het stedenbouwkundig plan worden tevens de duurzaamheidsambities geïntegreerd in dit plan. Bij aanvang van de planvorming zijn de duurzaamheidsambities- en maatregelen nader uitgewerkt. Dit heeft geresulteerd in het vaststellen van de Duurzaamheidsambities Hoevelaar fase 1 door de gemeenteraad op 23 maart 2017. De uitwerking en de haalbaarheid van de concrete maatregelen wordt nog nader uitgewerkt.
Uitwerking maatregelen
Het doel van de duurzaamheidsambities voor Hoevelaar fase 1 is het ontwikkelen van een groene en veilige woonomgeving waar sprake is van sociale cohesie, waar het voor iedere Woudenberger prettig wonen is, en waar op een duurzame en gezonde wijze kan worden geleefd. Om deze duurzaamheidambities zo goed mogelijk te verankeren in het plan is het bepalen van concrete duurzaamheidsambities noodzakelijk zodat deze als kader kunnen dienen voor het ontwerp. Het tijdig vaststellen van duurzaamheidsprincipes voor Hoevelaar fase 1 zorgt voor een opzet van de wijk waarin duurzaamheid relatief eenvoudig verankerd wordt. Op deze manier wordt een zo groot mogelijke bijdrage geleverd aan mens, milieu en markt.
Onderstaand zijn de concrete maatregelen en enkele nader te onderzoeken maatregelen beschreven.
Concrete maatregelen:
Te onderzoeken maatregelen:
De beoogde ontwikkelingen moeten getoetst worden aan het relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Hieronder is het beleid nader beschreven.
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Toetsing
Er zijn geen directe uitgangspunten of uitvoeringsprogramma's op het voorliggende bestemmingsplan en de daarin voorziene ontwikkelingen van toepassing.
Het Barro is de juridische vertaling van het beleid dat geschetst is in het SVIR. Dit beleidsdocument bevat regels die doorwerken naar lagere overheden. Dit betekent dat de regels uit het Barro ook geïmplementeerd moeten worden in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen. Evenals de SVIR wordt het Barro gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau.
Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen, bijvoorbeeld voor defensie en waterveiligheid, de bevoegdheid om algemene regels te stellen moet worden ingezet. Het gaat daarbij om het beschermen van de nationale belangen. Naar aanleiding van een advies van de Raad van State voorziet het Barro ook in een bij dit besluit behorende ministeriële regeling (Rarro).
Toetsing
Het Barro kent geen concrete kaders, directe uitgangspunten of uitvoeringsprogramma's die op het voorliggende bestemmingsplan en de daarin voorziene ontwikkelingen van toepassing zijn.
Het plangebied ligt vanuit de Rarro in het radarverstoringsgebied van het radarstation Soesterberg. Binnen deze zone geldt een beperking voor de hoogte van windturbines. Omdat hiervan in het plangebied geen sprake is, is de ontwikkeling ook passend binnen de Rarro.
Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe beter te borgen is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). Hieruit volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moeten besteden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt voor de wijziging is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat te worden gemotiveerd in de toelichting.
Toetsing
De beoogde ontwikkeling voorziet in het toevoegen van maximaal 280 nieuwe woningen inclusief een herinrichting van het openbaar gebied (N224) en betreft daarmee een nieuwe stedelijke ontwikkeling in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking. De uitbreiding van het bedrijf aan de Zegheweg betreft een ruimtebeslag van circa 920 m2 waarbij tevens nieuwe bebouwing wordt opgericht. Hiermee is ook sprake van een stedelijke ontwikkeling. De ontwikkeling ter plaatse van de Stationsweg Oost 201 betreft een verplaatsing van de huidige detailhandel richting het westen. De nieuwe locatie zal vergelijkbaar zijn in grootte. Wel wordt aanvullend lichte horeca toegestaan. De nieuwe woningen ter hoogte van de Stationsweg Oost 201 en boven de nieuwe locatie van de fruithut zijn onderdeel van de eerder genoemde 280 woningen.
Voor toetsing aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking wordt verwezen naar paragraaf 3.3.2. De rijksregels hebben op dit punt namelijk doorwerking gevonden in de Provinciale Ruimtelijke Verordening.
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS) is op 4 februari 2013 vastgesteld en geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Sinds de vaststelling hebben Provinciale Staten de PRS enkele keren herzien en voor het laatst vastgesteld op 12 december 2016. De PRS heeft als taak om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. De provincie met een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is. Deze uitgangspositie rust op drie pijlers, te weten:
De provincie wil de kracht van de regio verder ontwikkelen. Provincie Utrecht blijft alleen een sterke regio als het aantrekkelijk is en blijft om te wonen, werken en recreëren. Het beleid is erop gericht deze aantrekkelijkheid te ontwikkelen.
Toetsing
Wonen
Het oorspronkelijke PRS woningbouwprogramma uit 2013 bedroeg de toevoeging van 68.000 woningen in de provincie. In de jaren 2013 tot en met 2016 zijn ruim 11.000 woningen gerealiseerd, voor het overgrote deel binnen het stedelijk gebied. De provinciale, regionale en in veel gevallen ook de lokale woningbehoefte is hoger dan het woningbouwprogramma zoals nu opgenomen in de PRS. Woudenberg is onderdeel van de regio Amersfoort. De regio maakt deel uit van de Noordvleugel Utrecht, heeft een hoge verstedelijkingsdruk en zal ook de komende jaren nog sterk groeien.
Er zijn binnen de provincie een aantal uitbreidingslocaties buiten stedelijk gebied, waarover de provincie overeenstemming heeft met de gemeenten en die ruimtelijk aanvaardbaar worden gevonden, maar waarover nog geen planologisch besluit genomen is. Deze zijn aangeduid met een zogenaamde 'bol', zoals weergegeven in figuur 3.1. Om de woningbouwlocatie Hoevelaar fase 1 ruimtelijk mogelijk te maken is geen ontheffing van Gedeputeerde Staten nodig. Wel moet de noodzaak van het tot ontwikkeling brengen van de locatie worden onderbouwd conform de systematiek van de ladder voor duurzame verstedelijking.
Figuur 3.1 Uitsnede kaart 'Wonen en werken' (bron: Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie)
Om de flexibiliteit bij de begrenzing van nieuwe locaties voor gemeenten zo groot mogelijk te maken is gekozen voor de globale aanduiding van de nieuwe woningbouwlocaties, in plaats van het vastleggen van een rode contour. De gemeenten kunnen in een bestemmingsplan de exacte begrenzing bepalen. Daarna past de provincie de rode contour aan op basis van het bestemmingsplan. De 'bol' betreft daarmee een indicatieve locatie, maar geeft wel aan hoeveel woningen er gerealiseerd kunnen worden op de nieuwe uitbreidingslocatie.
De Regio Amersfoort omvat de gemeenten Amersfoort, Baarn, Bunschoten, Eemnes, Leusden, Soest en Woudenberg. De regio maakt deel uit van de Noordvleugel Utrecht, heeft een hoge verstedelijkingsdruk en zal ook de komende jaren nog sterk groeien. De regio is het schakelpunt tussen de Noordvleugel van de Randstad en noord en oost Nederland. De regio Amersfoort ligt centraal, is een knooppunt van wegen en spoorwegen en beschikt daarmee over goede infrastructurele verbindingen. De regio heeft veel woon- en werk-uitwisselingsrelaties met de nabijgelegen Gelderse gemeenten Barneveld en Nijkerk. Het programma voor de Regio Amersfoort is 16.530 woningen.
Voor de gemeente Woudenberg wordt in de PRS uitgegaan van een woningbouwprogramma van 1.150 woningen, waarvan 150 woningen in het stedelijk gebied. Buiten de rode contour wordt de ontwikkeling voorzien van 1.000 woningen ten oosten van de kern, waarvan 75 woningen als afronding van het project Groene Woud.
Figuur 3.2 Programma regio Amersfoort
Bij de ontwikkeling van woningen binnen de 'bol' moet rekening gehouden worden met voorwaarden zoals een goede aansluiting op bestaand stedelijk gebied, een goede kwaliteit van de kernrandzone en inzicht in de mobiliteitseffecten.
Omdat de beoogde woningbouwontwikkeling in fase 1 voorziet in de toevoeging van maximaal 280 woningen in deze 'bol', is een onderbouwing op basis van de ladder noodzakelijk. Deze onderbouwing is opgenomen in paragraaf 3.3.3. Meer informatie over de aansluiting op bestaand stedelijk gebied en de kernrandzone is opgenomen in hoofdstuk 2. Hoofdstuk 4 gaat nader in op de omgevingsaspecten die samenhangen met de beoogde ontwikkeling zoals de effecten ten aanzien van mobiliteit.
De provincie Utrecht heeft economisch gezien een sterke uitgangspositie. Om deze positie te behouden en nieuwe kansen te benutten, is de (ruimtelijk-)economische strategie voor de komende jaren onder andere gericht op het zoveel als mogelijk accommoderen van de dynamiek van de in de provincie gevestigde bedrijven. Er moet een voldoende en adequaat aanbod aan werkmilieus zijn waarbij herstructurering, transformatie en intensivering de belangrijkste opgaven zijn. De bestaande ruimte voor bedrijfs- en kantoorvestiging moet optimaal wordt benut en zo nodig wordt aangepast aan de huidige wensen van gebruikers zodat dat er selectief nieuwe locaties worden ontwikkeld. De uitbreiding van het bedrijf aan de Zegheweg 6 past binnen deze uitgangspunten. Om de ruimtelijke kwaliteit te borgen worden er passende (groene) overgangen gerealiseerd richting de nieuwe woonomgeving ten oosten van het perceel. Richting de Zegheweg zal de uitstraling van het bedrijf niet wijzigen. De verplaatsing van de fruithut is nodig ter behoud van deze detailhandelslocatie voor de toekomst. Ook bij de inpassing van deze nieuwe locatie zal rekening gehouden worden met de uitgangspunten ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit zoals onder andere geborgd in het Masterplan Hoevelaar.
Overstroombaar gebied
Bepaalde delen van de provincie liggen in overstroombare gebieden. Door een goed doordachte locatiekeuze en inrichting kunnen de gevolgen van een overstroming aanzienlijk beperkt worden. Bij het bouwen in een overstroombaar gebied wordt aangeven op welke wijze rekening is gehouden met overstromingsgevaar en welke maatregelen zijn genomen. Dit vloeit voort uit 'een goede ruimtelijke ordening'. Met name vitale objecten vragen aandacht. Nadere definiëring van de objecten is te vinden in de Handreiking Overstromingsrobuust inrichten. In het ontwerp van de woonwijk is met dit aspect rekening gehouden. Meer informatie is hierover opgenomen in paragraaf 4.9.
Klimaat, gezondheid en veiligheid
Voor het realiseren van een gezonde en veilige leefomgeving is samenhang tussen ruimtelijke ordening en milieu belangrijk. Daarom zijn milieukwaliteiten als externe veiligheid, geluid, geur, lucht en donkerte, evenals bodem en water voor de provincie integraal onderdeel van gebiedsontwikkelingen. De toetsing van de beoogde ontwikkeling aan deze aspecten heeft plaatsgevonden in hoofdstuk 4.
Gestreefd wordt daarnaast naar een klimaatbestendige leefomgeving met een veilig en goed leefklimaat voor plant, dier en mens. Hiervoor neemt de provincie verschillende maatregelen, zoals ruimte reserveren voor waterberging, versterking van de dijken en het verder ontwikkelen van een robuuste natuur. Een belangrijk aspect van een klimaatbestendige leefomgeving is een betrouwbare en betaalbare duurzame energievoorziening. Zowel bij het bouwen als renoveren van woonwijken is het van belang dat gemeenten en initiatiefnemers nadenken over het gebruik van alternatieve vormen van energie en energiebesparende technieken (onder andere toepassen van restwarmte, warmte- en koude opslag en aardwarmte). Ten aanzien van de beoogde ontwikkeling is hierover meer informatie opgenomen in 2.3.
Kernrandzone en Gelderse Vallei
Het plangebied ligt in de zogenaamde kernrandzone. Ontwikkelingen moeten bijdragen aan het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Het plangebied is tevens onderdeel van het landschap de Gelderse Vallei. Voor het landschap Gelderse Vallei wil de provincie de volgende kernkwaliteiten behouden en versterken:
In het stedenbouwkundig ontwerp wordt rekening gehouden met het toevoegen van ruimtelijke kwaliteit ter plaatse en behoud en versterking van aanwezige landschapskenmerken.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. In deze wet zijn drie oude wetten, te weten de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet geïntegreerd. De provincie krijgt met deze wet in belangrijke mate de regie over het natuurbeleid. Op grond hiervan is het noodzakelijk om, bij verordening, voor verschillende onderwerpen nadere regels te stellen.
In de Verordening Natuur en Landschap provincie Utrecht 2017 (VNL) staan eisen en regels voor de bescherming van gebieden, soorten en bomen en bossen (houtopstanden). De regels voor de uitvoering zijn opgenomen in de Beleidsregels Natuur en Landschap provincie Utrecht 2017 (BNL). De verordening en de beleidsregels vormen samen het Beleidskader Wet natuurbescherming van de provincie Utrecht, genaamd 'Natuurlijk Waardevol'.
In het beleidskader staan onder meer de eisen en regels om de bijzondere waarden in het landschap te beschermen. Dit zijn bijvoorbeeld natuurwetenschappelijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden.
Toetsing
In de Verordening zijn onder andere regels opgenomen over het vellen van houtopstanden en het dempen van watergangen. Bij werkzaamheden zal rekening worden gehouden met deze regels die verdere doorwerking hebben gekregen in de beleidsregels. Ter hoogte van het plangebied zijn geen beschermde kleine landschapselementen aanwezig die vorm geven aan het landschap, bepalend zijn voor de identiteit van een streek en om deze reden behouden moeten blijven.
Naast de PRS is de Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld en sinds de vaststelling voor het laatst herijkt in december 2016 en voor het aspect kantoren gecorrigeerd in 2017. De PRV bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de PRV staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de PRV zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen.
Woningbouw Hoevelaar fase 1
Het volgende artikel uit de PRV is voor de voorgenomen woningontwikkeling van belang:
Artikel 3.19 Toekomstige woonlocatie
Bij het concretiseren van de uitbreidingsplannen vanuit de woningbouwaantallen (1.000 woningen op uitbreidingslocaties voor de gemeente Woudenberg op basis van de bijlage Wonen bij het PRV) moet de ladder voor duurzame verstedelijking worden toegepast. Als aan de voorwaarden is voldaan, kan de gemeente voor een uitbreidingslocatie een bestemmingsplan vaststellen en de locatie (laten) ontwikkelen. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is hieronder opgenomen.
Figuur 3.3 Bijlage programma Wonen
Toets aan ladder voor duurzame verstedelijking
Kwantitatieve behoefte
Er is sprake van een grote regionale behoefte aan woningen. De relevante woonregio is de provincie Utrecht, subregio Amersfoort. De regionale behoefte is nader onderbouwd in de provinciale structuurvisie en verordening. In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie Utrecht is voor de gemeente Woudenberg een woningbehoefte opgenomen van 1.150 woningen voor de periode 2016-2028.
Ook uit de woningmarktmonitor provincie Utrecht blijkt dat de woningbouwopgave maar deels binnenstedelijk opgevangen kan worden (http://www.wmm-provincie-utrecht.nl/behoefte-en-plannen) De woningmarktmonitor van de provincie Utrecht biedt inzicht in de belangrijkste ontwikkelingen in voor de woningmarkt relevante thema's, waaronder woningbehoefte en plancapaciteit.
In de regio Amersfoort zijn te weinig plannen zijn om te kunnen voorzien in de woningbehoefte. Er is op dit moment een tekort aan woningbouwplannen van ruim 2.000 woningen. In 2016 heeft een woonbehoefteonderzoek plaatsgevonden in de gemeente (zie paragraaf 3.4.3). De kwantitatieve analyse in dit woonbehoefteonderzoek geeft aanleiding om het bouwprogramma omhoog bij te stellen naar circa 90 tot 110 woningen/jaar voor de korte termijn (2020). In 2018 wordt er een nieuw woonbehoefteonderzoek uitgevoerd. De eerste resultaten laten zien dat de woningbehoefte niet naar beneden bijgesteld dient te worden. De resultaten van het Woonbehoefteonderzoek 2018 dienen als basis voor het bepalen van het concrete woningbouwprogramma.
Figuur 3.4 Woningmarktmonitor regio Amersfoort en gemeente Woudenberg
Kwalitatieve behoefte
Het project geeft invulling aan de behoefte aan dorpse woonmilieus waarbij woningen in diverse typologieën en prijsklassen worden toegevoegd in een ruim opgezette en groene omgeving. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de gewenste differentiatie in woonaanbod en kan doorstroming bevorderd worden. Uit het in 2016 uitgevoerde woningbehoefteonderzoek is naar voren gekomen dat de vraag naar sociale huurwoningen is toegenomen. In dit plan wordt voldaan aan de eis minimaal 20% sociale huurwoningen (gemeentelijk beleid) te realiseren. De resultaten van het Woonbehoefteonderzoek 2018 dienen als basis voor het bepalen van het concrete woningbouwprogramma.
Figuur 3.5 WoOn2016 provincie Utrecht
Locatiekeuze
Het plangebied ligt niet binnen bestaand stedelijk gebied. De regionale woningbehoefte kan maar deels binnenstedelijk opgevangen worden. In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028, herijking 2016 (PRS) is per regio en per gemeente een programma voor wonen opgenomen. Daarbij is een onderscheid gemaakt naar inbreiding en uitbreiding. In de PRS heeft de ruimtelijke afweging van de uitbreidingslocaties die indicatief met een bol zijn opgenomen al plaatsgevonden. De locatie is opgenomen als 'toekomstige woonlocatie'. Deze toekomstige woonlocaties zijn niet zonder overweging vastgelegd. Er is een afweging gemaakt voor wat betreft aansluiting op bestaand stedelijk gebied, waarborging van de kwaliteit van de kernrandzone en mobiliteitseffecten. Het plangebied van Hoevelaar fase 1 is gelegen tussen de bebouwde kom van Woudenberg en het bedrijventerrein Parallelweg en biedt daarmee een uitbreidingslocatie die aan twee zijden aansluiting vindt op bestaand stedelijk gebied. Daarnaast kunnen de nieuwe woningen ontsloten worden op de N224, een weg met voldoende capaciteit.
Voor de ligging in het landschap de Gelderse Vallei en binnen een kernrandzone zijn ook artikelen opgenomen in de PRV, respectievelijk artikel 1.8 en 3.7. In deze artikelen is bepaald dat een ontwikkeling niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten. In een beeldkwaliteitsparagraaf moet onderbouwd worden hoe de verstedelijking aansluit op de ruimtelijke en landschappelijke structuur en deze waar mogelijk versterkt. Omdat momenteel het stedenbouwkundige plan en de beeldkwaliteitsaspecten nader wordt uitgewerkt is het nog niet mogelijk om dit aspect te toetsen. Dit zal gebeuren bij uitwerking van de plannen richting de omgevingsvergunning.
Multimodale ontsluiting
De nieuwe woonwijk wordt passend multimodaal ontsloten voor de woonfunctie. Dit wordt nader onderbouwd in paragraaf 4.3.
De ontwikkeling van maximaal 280 woningen in het plangebied Hoevelaar fase 1 past daarmee binnen de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking.
Overige functies
Zegheweg 6
De uitbreiding van het bedrijf aan de Zegheweg betreft een ruimtebeslag van circa 920 m2 waarbij tevens nieuwe bebouwing wordt opgericht. Het uitbreiden van het bouwvlak en de gebruiksgronden ten behoeve van kantoor en showroom (bedrijfsactiviteiten) met meer dan 500 m2 kan worden gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De provincie Utrecht heeft aangegeven dat ontwikkelingen die leiden tot een kwaliteitsimpuls voor het gebied ook buiten de 'rode contour' en in de kernrandzone kunnen plaatsvinden (artikel 3.7 Provinciale Ruimtelijke Verordening). Met het vaststellen van dit bestemmingsplan wordt de door de provincie aangeduide 'bol' vertaald in de nieuwe begrenzing van de rode contour. De bedrijfsuitbreiding ligt daarmee in de toekomst binnen bestaand stedelijk gebied.
Stationsweg Oost 201
De ontwikkeling ter plaatse van de Stationsweg Oost 201 betreft een oppervlakte neutrale (circa 250 m2) verplaatsing van de huidige detailhandel naar een naastgelegen locatie. Aanvullend wordt lichte horeca toegestaan. Gelet op de verplaatsing en de beperkte omvang, wordt deze ontwikkeling niet gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De nieuwe woningen ter hoogte van de Stationsweg Oost 201 en boven de nieuwe locatie van de fruithut zijn onderdeel van de eerder genoemde 280 woningen.
De Structuurvisie 2030 is op 23 mei 2013 door de gemeenteraad van Woudenberg vastgesteld. In de structuurvisie is op hoofdlijnen de ruimtelijke inrichting en ontwikkeling van de gemeente uiteengezet. De structuurvisie is het instrument om gemeentelijke beleidskeuzen te motiveren. De visie is een richtinggevend maar niet een juridisch bindend instrument voor het bestuur. De Structuurvisie zet in op het verbinden, combineren en vernieuwen van de kwaliteiten van Woudenberg.
Voor wat betreft het wonen staat het behoud van de bestaande woonkwaliteit centraal. Dit houdt in dat de gemeente voldoende woningbouwmogelijkheden wil behouden om in de eigen behoefte te voorzien. Ten aanzien van de agrarische sector wordt in de structuurvisie ingezet op voldoende uitbreidingsmogelijkheden voor bestaande bedrijven en op een sterke en multifunctionele agrarische sector.
Het plangebied is in de structuurvisie aangewezen als onderdeel van de grootschalige ontwikkellocatie Woudenberg Oost waarbij de volgende visie van toepassing is:
'De toekomstige ontwikkelingen voor Woudenberg Oost hebben een zodanig ruimtebeslag dat de kern Woudenberg en Woudenberg Oost aan elkaar groeien. Daarmee verdwijnt het tussengelegen agrarisch landschap. De N224 zal binnen de bebouwde kom komen te liggen. Deze behoud haar stroomfunctie en krijgt twee nieuwe ontsluitingen.
De spoordijk en de Grebbelinie zijn belangrijke cultuurhistorische elementen in het landschap en blijven behouden bij de ontwikkeling van Woudenberg Oost. De spoordijk snijdt dwars door het gebied en begrenst het bedrijventerrein aan de westzijde. De Grebbelinie vormt de grens aan de oostzijde. Beide zijn tevens ecologische verbindingszone. Ter hoogte van Woudenberg Oost heeft de spoordijk haar functie als ecologische verbindingszone verloren en wordt er ten noorden (via de Zegheweg) en ten zuiden (onder de N224, buiten het plangebied) een bypass gemaakt naar de Grebbelinie.'
In de opgave voor het gebied wordt ingezet op:
Figuur 3.4 Visiekaart ontwikkeling Woudenberg Oost
Toetsing
De voorliggende ontwikkelingen passen binnen de herstructureringsopgave van het gebied, namelijk de bouw van een nieuwe woonwijk waar maximaal 1.000 woningen worden toegevoegd. Met de aanwezigheid van de spoordijk en de Grebbelinie is waar noodzakelijk rekening gehouden in de planvorming. De locatie van de beoogde ontsluitingsweg is gelegen op de locatie zoals aangegeven in de structuurvisie.
De provincie Utrecht vraagt gemeenten kernrandzones met kwaliteit te realiseren. Middels het opstellen van een zogenaamde Kernrandvisie, kan aangeven worden welke gebieden in een kernrandzone waarom wel of niet kunnen worden ontwikkeld en hoe. Op 7 juli 2016 heeft de gemeente Woudenberg de Kernrandvisie gemeente Woudenberg 2016 vastgesteld. De kernrandvisie is een uitwerking van de Structuurvisie Woudenberg 2030. In die structuurvisie zijn de ideeën en ontwikkelingen beschreven die moeten bijdragen aan de kwaliteit van Woudenberg als kern om te wonen, te werken en te recreëren. In de kernrandvisie wordt op basis van de structuurvisie verder ingegaan op het toekomstbeeld en de kwaliteitscriteria om te beoordelen of ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan een integrale verbetering van de gebiedskwaliteit. Uitgangspunt is daarbij dat de kwaliteit van de gebieden in de kernrandzone mede bepaald en beïnvloed worden door het omliggende landschap. De gemeente Woudenberg behoort tot de Gelderse Vallei, een voornamelijk agrarisch landschap.
Toetsing
In de Kernrandvisie zijn vier gebieden aangewezen waar onder voorwaarden ontwikkelingen mogen plaatsvinden buiten de 'rode contour'. Eén van deze gebieden wordt gevormd door de percelen ten oosten van de Zegheweg. Deze vormen het overgangsgebied tussen de woonwijk Het Groene Woud en Hoevelaar. De Zegheweg heeft een sterk landelijk karakter waaraan vrijstaande woningen en een beperkt aantal bedrijven zijn gelegen. Doel is het lint ook in de toekomst te behouden en voor wat betreft identiteit te versterken. In beperkte mate is nieuwbouw mogelijk. Dit ter behoud en versterking van de bestaande 'woon- en werkenclave'. De uitbreiding van het bedrijf aan de Zegheweg 6 past binnen deze uitgangspunten.
De Woonvisie 2013+ is op 23 mei 2013 is door de gemeenteraad vastgesteld. In de woonvisie zijn de ontwikkelingen aan vraag- en aanbodzijde in beeld gebracht en zijn de belangrijkste uitdagingen en opgaven geschetst ten aanzien van het wonen in Woudenberg.
De veranderde woningmarkt en de economische en demografische ontwikkelingen in Nederland hebben ook hun weerslag gehad in Woudenberg. Deze ontwikkelingen bestaan onder andere uit gezinsverdunning, vergrijzing, stabilisatie van het aantal inwoners en optredende knelpunten in de lokale markt. Deze knelpunten zijn:
De Woonvisie 2013+ Woudenberg anticipeert dan ook op de demografische ontwikkelingen van de verschillende doelgroepen.
Om de woningmarkt in lijn te brengen met de marktsituatie van 2013 is het programma in de Woonvisie 2013+ bijgesteld ten opzichte van haar voorganger. Niet programmatisch, maar door te temporiseren, ontwikkelingen met elkaar af stemmen en gefaseerd, kleinschaliger en vraaggericht naar doelgroep te ontwikkelen. Het doel is om met kleinere stappen op termijn hetzelfde programma te bereiken en de doorstroming te verbeteren. Daarbij worden sterke schommelingen in het kwantitatieve nieuwbouwaanbod voorkomen en kan sneller ingespeeld worden op veranderde marktomstandigheden.
In 2016 heeft een woonbehoefteonderzoek plaatsgevonden in de gemeente. De conclusie van het onderzoek bevestigt de strategie in de Woonvisie 2013+ om vraaggericht te ontwikkelen en geeft tegelijkertijd aan dat er meer woningen gebouwd zouden moeten worden. De kwantitatieve analyse in dit woonbehoefteonderzoek geeft aanleiding om het bouwprogramma van 40 tot 60 woningen/jaar omhoog bij te stellen naar circa 90 tot 110 woningen/jaar voor de korte termijn (2020). Door de toegenomen vraag naar sociale huurwoningen is in de oplegger Woonvisie 2016+ opgenomen dat bij ontwikkelingen vanaf 20 woningen minimaal 20% sociale huurwoningen dienen te worden gerealiseerd, tenzij er moverende redenen zijn om dit niet te doen. De Woonvisie 2016+ is vastgesteld door de raad op 24 november 2016. In januari 2018 is gestart met het Woningbehoefteonderzoek 2018, dat eind 2018 zal leiden tot een geactualiseerde Woonvisie 2018+ voor de komende twee jaren. Deze tweejaarlijkse actualisering van het woningbehoefteonderzoek (WBO) is een van de voorwaarden die de ladder voor duurzame verstedelijking stelt.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op het realiseren van woningen in diverse typologieën en daarmee voor diverse doelgroepen. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de gewenste differentiatie in woonaanbod en kan doorstroming bevorderd worden. Ook wordt voldaan aan de eis minimaal 20% sociale huurwoningen te realiseren. Hoevelaar fase 1 is onderdeel van de geplande woningbouw bekend als Woudenberg Oost. In de woonvisie zijn voor deze locatie maximaal 1.000 woningen in het woningbouwprogramma opgenomen.
In het Groenbeleidsplan is de algemene visie voor het groen in de gemeente opgenomen, namelijk het streven naar een samenhangende groenstructuur met aandacht voor aantrekkelijk, aangenaam, karakteristiek en kwalitatief hoogwaardig groen. De historisch aanwezige groenstructuur in de gemeente Woudenberg is ontstaan door ontginningen in de Gelderse Vallei en wordt begrensd door de stuwwal van de Utrechtse Heuvelrug.
De gemeente Woudenberg heeft de ambitie om het groen op een planmatige en structurele wijze in te richten en te beheren. Daarbij wordt nadruk gelegd op de relatie tussen dorp en landschap en het vergroten van de mogelijkheden voor flora en fauna in de gemeente. Met deze visie wil de gemeente het woon- en leefklimaat, de veiligheid, de herkenbaarheid van de kernen en de aansluiting van het groen op het omringende (natuur-)landschap versterken en waarborgen. Tevens is de evenwichtige verdeling van het groen over het dorp van belang en wordt er met de visie ingespeeld op nieuwe vormen van gebruik en beleving van groen.
Toetsing
Het plangebied is onderdeel van het buitengebied van Woudenberg. Ter plaatse van het plangebied is geen sprake van de aanwezigheid van een kenmerkend landschapstype zoals slagen- of kampenlandschap. De Grebbelinie bevindt zich op basis van het Groenbeleidsplan ten oosten van het bedrijventerrein Parallelweg en daarmee ook ten oosten van plangebied. Ten westen van het plangebied, op de grens met de ontwikkelingslocatie Het Groene Woud loopt een ecologische verbindingszone. De beoogde ontwikkelingen laten deze verbindingszone in stand.
Figuur 3.5 Uitsnede kaart Buitengebied Groenbeleidsplan 2011 (bron: gemeente Woudenberg)
Het plangebied wordt omrand door bomenrijen langs de Zegheweg, Stationsweg Oost en Parallelweg die onderdeel zijn van de groene hoofdstructuur. Deze bomen blijven zoveel mogelijk behouden. In verband met de aanleg van de nieuwe ontsluiting ter hoogte van en de herinrichting van de Stationsweg Oost is dit niet overal mogelijk. Ter compensatie zal in het stedenbouwkundig ontwerp van het nieuwe woongebied rekening gehouden worden met de aanleg van voldoende groen. De praktische inrichtingsrichtlijnen voor duurzaam groenbeheer zoals opgenomen in het Groenbeleidsplan vormen voor de verdere uitwerking de basis.
Figuur 3.6 Uitsnede kaart Bebouwde Kom Groenbeleidsplan 2011 (bron: gemeente Woudenberg).
Geconcludeerd wordt dat het plan past binnen het gestelde in het nationale, provinciale en gemeentelijke beleid. De ontwikkelingen zijn niet mogelijk binnen de regels van het vigerende bestemmingsplan. Voor onderhavig plan dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld. Het beleid staat de uitvoering van deze ontwikkeling niet in de weg.
In dit hoofdstuk worden de voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten beschreven. Dit hoofdstuk bevat de uitkomsten van de onderzoeken met conclusies. Voor de toetsing van het planvoornemen voor wat betreft milieuaspecten is uitgegaan van de maximale variant die planologisch mogelijk gemaakt wordt. Dit betekent dat in de onderzoeken voor wat betreft de woningbouwontwikkeling is uitgegaan van maximaal 280 woningen en waarbij de exacte locatie van wegen en woningen niet is vastgelegd op de verbeelding. Om anderzijds ook rechtszekerheid voor omwonenden en andere belanghebbenden te borgen en te voldoen aan een goede ruimtelijke ordening zijn bepaalde randvoorwaarden opgenomen in de regels en de verbeelding.
Voor wat betreft de uitbreiding van het bedrijf aan de Zegheweg 6 is uitgegaan van een uitbreiding van circa 920 m2 ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten die reeds op het westelijk deel van het perceel toelaatbaar zijn. De circa 25 woningen hier zijn onderdeel van de eerdergenoemde 280. Omdat er in het kader van de fruithut sprake is van een verplaatsing van bestaande detailhandel is deze als zodanig getoetst voor wat betreft milieuaspecten. De woningen hier zijn tevens onderdeel van de eerdergenoemde 280.
Normstelling en beleid
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. In onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is in categorie 11.2 bepaald dat de m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden gevolgd in het kader van een plan als het onderhavige plan voorziet in de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Dit geldt indien het plan een oppervlakte van 100 hectare of meer betreft, een aaneengesloten gebied van 2.000 of meer woningen omvat, dan wel een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer heeft.
Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Sinds 7 juli j.l. is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Hierin is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in bijlage D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een MER nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan - ondanks dat het ruim onder de drempelwaarde blijft - mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit is een 'vormvrije' mer-beoordeling.
Onderzoek en conclusie
De omvang van de ontwikkelingen blijft ver onder de drempelwaarde van 2.000 woningen en 200.000 m² bedrijfsvloeroppervlakte die geldt voor een stedelijk ontwikkelingsproject. Wel dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd als blijkt dat er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject.
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarde uit het Besluit m.e.r. voor categorie D 11.2), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een m.e.r-beoordelingsnotitie opgesteld (zie Bijlage 2 2). Op basis van deze m.e.r-beoordelingsnotitie heeft het college van B&W besloten dat geen milieueffectrapportage voor de voorgenomen planontwikkeling noodzakelijk is. Dit besluit is bijgevoegd in Bijlage 3. De gemeenteraad heeft bij vaststelling van het bestemmingsplan dit besluit bevestigd.
Normstelling en beleid
De parkeerbehoefte van de ontwikkeling is bepaald op basis van de gemeentelijke parkeernormen uit het Parkeerbeleidsplan Woudenberg uit 2006. De basis van de parkeernormen opgenomen in deze nota vormen de richtlijnen gehanteerd door het CROW (ASVV 2004). Uitgangspunt bij de toepassing van de parkeernormen is een gebiedsgerichte aanpak. In plaats van afzonderlijke functies te beschouwen wordt de parkeervraag van verschillende functies met elkaar in verband gebracht. Om de parkeerbehoefte te berekenen is aangesloten bij de meest recente normen gehanteerd door het CROW (publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', 2012). Ook de verkeersgeneratie van de ontwikkeling is bepaald op basis van deze kencijfers. Uitgangspunt hierbij is dat Woudenberg valt in de categorie "weinig stedelijk". Voor de ligging van het plangebied wordt uitgegaan van "rest bebouwde kom". Voor het berekenen van zowel de parkeernorm als de verkeersgeneratie wordt uitgegaan van de gemiddelde norm.
Onderzoek
Ontsluiting gemotoriseerd verkeer
De woningbouwontwikkeling Hoevelaar fase 1 wordt in de toekomstige situatie aangesloten op de Stationsweg Oost (N224) door middel van een interne gebiedsontsluitingsweg (50km/u). Ook de fruithut, net als enkele percelen aan de Stationsweg Oost, zal op de verdere vertakking vanaf deze interne weg ontsloten worden. De Stationsweg Oost (N224) is een provinciale weg tussen de kernen Woudenberg en Scherpenzeel. Ter hoogte van het plangebied geldt op deze provinciale weg een maximumsnelheid van 50 km/u. De Stationsweg Oost (N224) sluit in oostelijke richting aan op de N226 waardoor de A12 bereikt kan worden.
De aansluiting van de nieuwe woonwijk op de Stationsweg Oost (N224) zal vormgegeven worden middels een kruispunt met verkeerslichten. Dit kruispunt zal gerealiseerd worden op de Stationsweg Oost (N224) tussen de Rumelaarseweg en Laagerfseweg. Het kruispunt zal op verkeersveilige wijze ingericht worden waarbij de diverse richtingen voorzien worden van gescheiden opstelstroken.
Het bedrijf aan de Zegheweg 6 krijgt een toekomstige ontsluiting via de interne wegenstructuur van het plangebied welke aansluit op de Stationsweg oost. Hierdoor blijft de verkeershoeveelheid op de Zegheweg (ten westen van het plangebied) gelijk.
Ontsluiting langzaam verkeer
De nieuwe woonwijk is in de toekomstige situatie te bereiken via de vrijliggende fietspaden die gelegen zijn langs de Stationsweg Oost (N224). Fietsers worden ook gescheiden van het gemotoriseerde verkeer. Vanuit het plangebied worden fietsroutes aangelegd die aansluiten op de kern en richting het buitengebied, dit nabij de Zegheweg en richting de Laagerfseweg. Dit wordt nader uitgewerkt in het stedenbouwkundig plan. Door middel van deze vrijliggende fietspaden zijn de kernen van Woudenberg, Scherpenzeel en de omgeving op veilige wijze te bereiken.
Ontsluiting openbaar vervoer
Langs de Stationsweg Oost (N224) is een bushalte gelegen op circa 250 meter vanaf de toegang van het plangebied. Bij deze halte wordt gehalteerd door buslijn 80 van Syntus welke een verbinding biedt tussen Amersfoort Centraal Station - Rhenen Ouwehands Dierenpark. De buslijn heeft een frequentie van twee keer per uur.
Verkeersgeneratie en afwikkeling
In totaal zullen maximaal 280 woningen worden ontwikkeld. Aangezien het woningbouwprogramma nog flexibel is wordt uitgegaan van een worst-case situatie van de categorie "koop, vrijstaand". Het gehanteerde kencijfer bedraagt, op basis van de in het toetsingskader genoemde uitgangspunten, 8,2 mvt/weekdagetmaal. Voor 280 woningen bedraagt de maximale verkeersgeneratie dan 2.296 mvt/weekdagetmaal.
Voor de uitbreiding van het bedrijfspand aan de Zegheweg 6 (circa 920 m2) is uitgegaan van de in CROW publicatie 317 overeenkomstige functie 'bedrijfsverzamelgebouw'. De berekende verkeersgeneratie voor het bedrijfspand bedraagt 72,2 mvt/weekdagetmaal.
Het verkeer vanuit het plangebied (inclusief bedrijf Zegheweg 6) wordt afgewikkeld op het nieuw te realiseren kruispunt met de Stationsweg Oost (N224). Het verkeer zal zich naar verwachting evenredig verdelen over de Stationsweg Oost (N224) in de richtingen van Woudenberg en Scherpenzeel. De huidige intensiteit op de Stationsweg Oost (N224) tussen de Rumelaarseweg en de Laagerfseweg bedroeg in 2016 11.848 mvt/weekdagetmaal. De toekomstige verkeersintensiteit op de Stationsweg Oost ligt inclusief autonome groei van 1% per jaar en planontwikkeling tussen de 14.500 - 15.000 mvt/weekdagetmaal. Dergelijke aantallen kunnen naar behoren worden afgewikkeld op een gebiedsontsluitingsweg. Het kruispunt wordt dusdanig ingericht dat het de toekomstige intensiteit op verkeersveilige wijze kan verwerken.
Parkeren
De parkeerbehoefte van de nieuwe woningen zal geheel binnen het plangebied opgevangen worden. Het parkeren wordt voor een deel voorzien op eigen terrein van de grondgebonden woningen. Daarnaast voorziet het plan in parkeerkoffers, parkeerpleinen en parkeerplaatsen langs de openbare weg. Op basis hiervan is het aannemelijk dat binnen het plangebied voldoende parkeergelegenheid gerealiseerd kan worden om in de parkeerbehoefte te voorzien. Om te borgen dat er voldoende parkeergelegenheid gerealiseerd wordt is in de regels van dit bestemmingsplan een parkeerregeling opgenomen. Deze regeling geldt ook voor de nieuwe woningen die in het lint aan de Stationsweg Oost worden toegevoegd.
Ook voor de uitbreiding van de bedrijfsmogelijkheden aan de Zegheweg 6 is het uitgangspunt dat de parkeerbehoefte geheel op eigen terrein opgevangen moet worden. Aan de oost- en noordzijde van het bedrijfsperceel is hier voldoende ruimte voor gereserveerd. Ook rondom de nieuwe locatie van de fruithut zullen voldoende parkeerplaatsen aanwezig moeten zijn. Om te borgen dat er voldoende parkeergelegenheid gerealiseerd wordt, is bovengenoemde parkeerregeling (met eigen normen) ook voor deze ontwikkelingen van toepassing en is een aanduiding opgenomen op de verbeelding.
Conclusie
De ontsluiting van het plangebied is goed en de beoogde ontwikkelingen leiden niet tot een onevenredige verkeersgeneratie. Er zijn voldoende mogelijkheden voor parkeren op eigen terrein en in het openbaar gebied. Het aspect verkeer en parkeren staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Normstelling en beleid
Woningen zijn op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidsgevoelige functies waarvoor, indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Langs alle wegen, met uitzondering van 30 km/uur wegen en woonerven, bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden
(L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Tabel 4.1 Geluidszones wegen (bron: Wet geluidhinder)
Nieuwe situaties
Voor de geluidbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.
De gemeente heeft in een aantal situaties de bevoegdheid om van deze waarde van 48 dB af te wijken en een hogere grenswaarde vast te stellen tot een maximum van 53 dB tot respectievelijk 63 dB. De maximum grenswaarde van 53 dB is van toepassing indien sprake is van een buitenstedelijk gebied of van een auto(snel)weg; de maximum grenswaarde van 63 dB geldt indien sprake is van een binnenstedelijk gebied.
Aftrek artikel 110g Wgh
Krachtens artikel 3.4 van het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder (RMG) 2012 mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een representatief te achten snelheid lager dan 70 km/h geldt een aftrek van 5 dB.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Woudenberg heeft de 'Beleidsregels hogere waarden Wet geluidhinder Gemeente Woudenberg 2012' vastgesteld. Deze beleidsregels zijn de lokale uitwerking van de bevoegdheid van burgemeester en wethouders tot het vaststellen van hogere waarden voor geluid op basis van de Wet geluidhinder. In het beleid zijn voor de nieuwbouw van woningen de volgende criteria opgenomen voor het vaststellen van een hogere waarde:
Aanvullend moet de woningen ten minste één geluidsluwe zijde hebben en moeten buitenruimte(n) die als verblijfsruimte word(t)(en) gebruikt aan de geluidsluwe zijnde zijn gesitueerd.
Onderzoeken
Geluidsonderzoek fase 1
Bureau LievenseCSO heeft in 2016 een verkennend akoestisch onderzoek uitgevoerd voor het woongebied Hoevelaar fase 1, zie Bijlage 4.
Inmiddels is de omvang van het plangebied gewijzigd en het programma bijgesteld naar maximaal 280 woningen. Zodoende heeft Rho Adviseurs een nieuw onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd, zie Bijlage 5. Waar mogelijk is aangesloten bij de gehanteerde uitgangspunten van het onderzoek van LievenseCSO. Omdat de exacte positie van de woningen flexibel is opgenomen zijn de geluidcontouren in beeld gebracht. In dit nieuwe akoestisch onderzoek is tevens nagegaan of de wijziging van de Stationsweg Oost leidt tot een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. Er is sprake van reconstructie in de zin van de Wgh als de berekende geluidtoename 1,5 dB of meer is.
Conclusies nieuwe woningen fase 1
Op basis van het geactualiseerde akoestisch onderzoek voor fase 1 blijkt dat:
Hogere waarden nieuwe woningen
Voor het deel waar als gevolg van de Stationsweg Oost, Zegheweg 60 km/u deel en de nieuwe interne weg sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde, moeten hogere waarden worden vastgesteld. Op basis van een concept stedenbouwkundig plan is inzicht verkregen in de maximale hoeveelheid woningen welke binnen het gebied/contour met een overschrijding realiseerbaar zijn. Hierbij is steeds de bovenste bandbreedte van de geluidcontour gehanteerd als hogere waarden (worst case benadering). Zie tabel 4.2. De hoeveelheid woningen waar de hogere waarden betrekking op hebben, zijn afgeleid uit het concept stedenbouwkundig plan.
Tabel 4.2 Te verlenen hogere waarden
*Voor de te verlenen hogere waarden wordt uitgegaan van de hoogst mogelijke geluidbelasting binnen de berekende contour. Dit om te voorkomen dat een te lage hogere waarde wordt vastgesteld.
**De locatie van de nieuwe interne weg ligt nog niet vast. Er moet rekening worden gehouden met een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde in een gebied van 28 meter vanuit de as van de weg. Vooruitlopend wordt voorgesteld om voor circa 10 extra woningen een hogere waarde vast te stellen. Gelet op de contouren vanuit de as van de weg, is woningbouw pas realistisch op een afstand waarin het valt binnen de 48 dB – 51 dB contour.
Conclusies bestaande woningen Stationsweg Oost
Reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder door het fysiek aanpassen van de Stationsweg Oost is van toepassing voor de woningen aan de Stationsweg Oost met de adressen 195 en 201 en de Stationsweg West met de adressen 185, 187 en 189. Omdat de woningen aan de Stationsweg Oost (adressen 195 en 201) op een saneringslijst (sloop) staan is op grond van de Wet geluidhinder geen sprake meer van reconstructie. Binnen de kaders van de Wet geluidhinder hoeven daarom alleen voor de woningen aan de Stationsweg West met de adressen 185, 187 en 189 hogere waarden worden aangevraagd van 52 dB voor adres 185, 54 dB voor adres 187 en 56 dB voor adres 189.
Alle benodigde hogere waarden worden vastgesteld voor het bestemmingsplan wordt vastgesteld.
Geluidsonderzoek fase 2 en 3
Daarnaast is door Bureau LievenseCSO onderzoek gedaan naar de geluidseffecten van wegverkeer door de toekomstige fases 2 en 3, zie Bijlage 6. In dit onderzoek is uitgegaan van 925 woningen die op termijn onder andere wordt afgewikkeld op de Stationsweg Oost.
De conclusie is dat bij de ontwikkeling van fase 3 voor 6 woningen een hogere waarde aangevraagd dient te worden. Ook in fase 1 is dit het geval. De aanbeveling is om eventuele gevelmaatregelen direct te dimensioneren op de hogere waarde van fase 3. Op deze manier worden slechts 1 maal werkzaamheden uitgevoerd in de woningen.
Als gevolg van de Zegheweg wordt de maximale ontheffingswaarde voor fase 2 en 3 overschreden omdat het plangebied voor deze weg op dit moment beschouwd moet worden als buitenstedelijk. Voor de Zegheweg worden aanvullende tellingen voor het gebied buiten de bebouwde kom geadviseerd. Bij de ontwikkeling van fase 2 en 3 dient nader onderzoek uitgevoerd te worden om de exacte geluidswaarde op de gevels te bepalen, rekening houdend met het eventueel verlagen van de snelheid van 60 naar 50 km/uur. Voor het bestemmingsplan voor fase 1 heeft dit geen gevolgen.
Voor de ontsluitingsweg binnen het plangebied kan het verlagen van de wettelijke rijsnelheid overwogen worden. Momenteel is uitgegaan van een snelheid van 50 km/uur. Indien wordt gekozen voor een snelheid van 30 km/uur, met bijbehorend wegprofiel, is de Wet geluidhinder niet meer van toepassing op deze weg.
Conclusie
De voorkeursgrenswaarde van 48 dB in de beoogde woonwijk in fase 1 wordt overschreden ten gevolge van de Stationsweg Oost. Omdat de maximale ontheffingswaarde van 63 dB niet wordt overschreden, is het wel mogelijk een hogere waarde aan te vragen. Tevens is er sprake van reconstructie in de zin van de Wgh. Voor de woningen aan de Stationsweg Oost met de adressen 195 en 201 en de Stationsweg West met de adressen 185, 187 en 189 zijn om deze reden tevens hogere waarden noodzakelijk. De hogere waarden worden vastgelegd in het Kadaster.
Normstelling en beleid
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Onderzoek
Door LievenseCSO is een quickscan bodemkwaliteit uitgevoerd voor een deel van het plangebied van fase 1. De rapportage is opgenomen in Bijlage 7. Uit dit onderzoek blijkt dat dit deel van het plangebied, met uitzondering op asbest, volledig en voldoende onderzocht is om te concluderen dat het gebied geschikt is voor de beoogde bestemming.
Omdat het plangebied richting het voorontwerpbestemmingsplan is uitgebreid ten opzichte van het plangebied gehanteerd door LievenseCSO is aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit verkennend bodemonderzoek is bijgevoegd in Bijlage 8. Uit dit onderzoek blijkt dat in de bovengrond plaatselijk bijmengingen met bodemvreemde materialen (sporen van baksteen) zijn waargenomen. Op het maaiveld en in het opgeboorde bodemmateriaal zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen. De bovengrond en het grondwater zijn plaatselijk licht verontreinigd, de ondergrond niet. De licht verhoogde gehalten en concentraties zijn geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend bodemonderzoek.
Het plangebied is richting ontwerpbestemmingsplan wederom uitgebreid met de gronden aan de Stationsweg Oost 195. Ook voor uitbreiding van de bedrijfsgebouwen aan de Zegheweg 6 was voor een klein gedeelte van het perceel nog geen onderzoek uitgevoerd. Voor deze gronden is om deze reden aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn bijgevoegd in Bijlage 9. Uit dit onderzoek blijkt dat in de bovengrond plaatselijk de gehalten zink en lood de desbetreffende achtergrondwaarden overschrijden. In de ondergrond overschrijden plaatselijk de gehalten kwik, zink, PAK en minerale olie de desbetreffende achtergrondwaarden. Het grondwater is op één locatie licht verontreinigd met barium. De licht verhoogde gehalten en concentraties in de grond en het grondwater geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend bodemonderzoek. Ter plaatse van enkele boringen zijn bodemvreemde materialen aangetroffen. Van het betreffende bodemmateriaal zijn twee grond(meng)monsters samengesteld die geanalyseerd zijn op asbest. Eén van de locaties dient als asbestverdacht te worden aangemerkt. Nader onderzoek naar asbest wordt uitgevoerd en bijgevoegd bij de aanvraag omgevingsvergunning.
Asbestinventarisatie
Ter plaatse van de boerderij aan de Stationsweg Oost 199a is een asbestinventarisatie uitgevoerd. De rapportage is opgenomen in Bijlage 10. Uit dit onderzoek blijkt dat asbestverontreinigingen zijn aangetroffen in golfplaten, ander plaatmateriaal en mos. De asbestverontreinigingen vormen geen direct risico, wel wordt geadviseerd om de verontreinigingen te saneren en een aanvullend onderzoek uit te laten voeren. Dit kan ten tijde van de sloopvergunning. Wanneer de asbestverontreinigingen worden gesaneerd zijn er geen belemmeringen voor de beoogde woningen.
Onderzoek naar de kwaliteit van de waterbodem
Bij de herontwikkeling zullen bestaande watergangen worden gedempt (of verlegd). Gangbaar is dat het aanwezige slib wordt verwijderd. Na demping gaat de waterbodem formeel over naar landbodem. Om de kwaliteit van het slib én van de onderliggende vaste bodem in beeld te brengen is een waterbodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn bijgevoegd in Bijlage 11. Uit dit onderzoek blijkt dat het slib uit de verschillende watergangen, met uitzondering van het slib uit watergang 4, verspreidbaar is op de aangrenzende percelen. Hier wordt bij de uitvoering van de plannen rekening mee gehouden.
Conclusie
Op basis van de uitgevoerde bodemonderzoek blijkt dat het onderzochte deel van het plangebied geschikt is voor de beoogde bestemming. De asbestverontreiniging ter hoogte van de Stationsweg Oost 199a zal op termijn worden gesaneerd. De mogelijke asbestverontreiniging in de bodem ter hoogte van de Stationsweg Oost 195 wordt nader onderzocht en indien nodig op termijn gesaneerd.
Normstelling en beleid
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Onderzoek
Het plangebied is, gezien de ligging aan de hoofdinfrastructuur en andere functies direct naast woningen, aan te merken als omgevingstype gemengd gebied. In figuur 4.1 zijn de relevante bedrijven in de omgeving van het plangebied weergegeven. Bij de aanwezige agrarische bedrijven is het adres groen omkaderd. In tabel 4.3 zijn de gegevens van de bedrijven met bijbehorende richtafstanden zoals opgenomen in de VNG-publicatie weergegeven.
Figuur 4.1 Ligging relevante (agrarische)bedrijven in de omgeving van het plangebied
Bij de inrichting van het plangebied dient tussen de beoogde woningen en bestaande bedrijven rekening te worden gehouden met de richtafstanden in tabel 4.3. De afstand wordt gemeten tussen de gevel of het bouwvlak van de beoogde woning tot aan de bestemmingsgrens van het bedrijf. Indien de woningen op kortere afstand gerealiseerd worden dan de aangegeven richtafstand dient onderzocht te worden of de bedrijfsbelangen niet belemmerd worden en of ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden.
Nr. | Bedrijf | Adres | Type | Afstanden VNG (gemengd gebied) | |||
Geur | Stof | Geluid | Gevaar | ||||
1 | V.O.F. F. Hazeleger | Laagerfseweg 12a | Pluimveehouderij | zie paragraaf 4.7 | |||
2 | J.T.M. Holding B.V. | Stationsweg Oost 203 | Groothandel modelauto's, opslag en verkoop vuurwerk | 0 | 0 | 10 | 0 |
3 | E. Moesbergen & Zn bv | Stationsweg Oost 207 | Transportbedrijf/Warehousing | 0 | 0 | 30 | 10 |
4 | J.C. van den Berg & Zn bv | Stationsweg Oost 209-211 | Export auto's | 0 | 0 | 10 | 0 |
5 | J. de Kruif | Stationsweg Oost 239 | Veehouderij | zie paragraaf 4.7 | |||
6 | Westermeijer 's Beheer BV | Zegheweg 4a | Tijdelijke opslag bouwmaterialen en kantoorinrichting | 0 | 0 | 10 | 0 |
7 | G. Hek Sanitair en installaties BV | Zegheweg 6 | Sanitair en installatie | 0 | 0 | 10 | 0 |
8 | Timmer & bouwbedrijf Pater BV* | Zegheweg 8a | Bouwbedrijf | 0 | 10 | 10 | 0 |
Amfico BV | Zegheweg 8a | - | 0 | 0 | 0 | 0 | |
G. Pater | Zegheweg 8 | - | Geen bedrijfsmatige activiteiten | ||||
Van Dijk | Zegheweg 8 | Aannemersbedrijf | 0 | 0 | 10 | 0 | |
9 | Firma van Raai Eierhandel | Stationsweg West 62 | Eierhandel | 0 | 0 | 10 | 30 |
10 | J.J. Ravenhorst | Zegheweg 15 | Pluim- en rundveehouderij | Zie paragraaf 4.7 | |||
11 | J.C. van Ekris en J.G. van Ekris-Fokker | Rumelaarseweg 3 | Veehouderij | Zie paragraaf 4.7 |
Tabel 4.3 Bedrijven in de omgeving van het plangebied
De bouwvlakken van de beoogde woningen zijn allen geprojecteerd op meer dan 10 meter afstand van de inrichtingsgrens van de betreffende bedrijven. Ten aanzien van de eierhandel gevestigd aan de Stationsweg West 62 geldt voor het aspect gevaar een richtafstand van 30 meter in gemengd gebied. Omdat de woningen op grote afstand (> 500 m) gelegen zijn, wordt ook aan deze richtafstand voldaan.
Zegheweg 8 en 8a
In het kader van het bestemmingsplan 'Zegheweg' (vastgesteld op 28-03-2013) is onderzoek gedaan naar de bedrijfsactiviteiten op de percelen Zegheweg 8 en 8a. Het bedrijf is ingedeeld in categorie 3.2. De werkzaamheden van Van Dijk bestaan uit voorbereidende werkzaamheden voorafgaand aan de bouw/verbouw. De overige werkzaamheden vinden voornamelijk plaats op locaties elders. Gezien de werkzaamheden is een indeling in categorie 3.2 niet terecht. Het bedrijf kan aangemerkt worden als een aannemersbedrijf uit milieucategorie 2. De bijbehorende richtafstanden zijn opgenomen in tabel 4.2.
Ook het Timmer&bouwbedrijf Pater BV voert zijn werkzaamheden hoofdzakelijk uit op locaties elders. Ook hier gaat het vooral om voorbereidende werkzaamheden. Op grond van het bedrijfsbezoek en de gegevens van de Kamer van Koophandel kan gesteld worden dat de bedrijfsactiviteiten van het Timmer&bouwbedrijf Pater BV ook vallen onder milieucategorie 2. Op basis van bovenstaande geldt voor deze bedrijven dus een maximale richtafstand van 10 meter en wordt voldaan aan de richtafstand.
Stationsweg Oost 207
Aan de Stationsweg Oost 207 is het transportbedrijf E. Moesbergen & Zn bv gevestigd. Voor het aspect geluid geldt een richtafstand van 30 meter in gemengd gebied. Het bouwvlak voor de nieuwe woningen is geprojecteerd op 10 meter van de perceelsgrens van dit bedrijf. Om deze reden is de geluidsuitstraling van dit bedrijf onderzocht. De resultaten van dit onderzoek zijn bijgevoegd in Bijlage 12. Uit dit onderzoek blijkt dat er wordt voldaan aan de richtwaarden conform de VNG systematiek (langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en het maximaal geluidniveau).
De nieuw te realiseren woningen leveren op een afstand van 10 meter vanaf de perceelsgrens geen belemmeringen op aan de bedrijfsvoering van E. Moesbergen & Zn. Ter plaatse van de omliggende woningen zal tevens sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Detailhandel en lichte horeca
Voor detailhandel en lichte horeca geldt een richtafstand van 0 meter in gemengd gebied. Deze activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.
Rioolgemaal Zegheweg
Aan de overzijde van de Zegheweg, ten noorden van het plangebied ligt een rioolgemaal. Voor een rioolgemaal geldt een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied. De afstand tussen het rioolgemaal en het plangebied is circa 20 meter. Aan richtafstand wordt voldaan.
Conclusie
Het aspect milieuhinder staat de beoogde ontwikkelingen niet in de weg.
Normstelling en beleid
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, deze zijn weergegeven in tabel 4.4.
Locatie | Categorie | Concentratiegebied | Niet-concentratiegebied |
binnen bebouwde kom | diercategorieën Rgv | max. 3 ouE/m³ |
max. 2 ouE/m³ |
andere diercategorieën | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | |
buiten bebouwde kom |
diercategorieën Rgv | max. 14 ouE/m³ | max. 8 ouE/m³ |
andere diercategorieën | min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object |
Tabel 4.4 Overzicht geurnormen Wgv
Voor alle stallen gelden minimumafstanden tussen de buitenzijde van het dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object (artikel 5 Wgv). Voor buiten de bebouwde kom gelegen geurgevoelige objecten geldt een minimumafstand van 25 meter en voor binnen de bebouwde kom gelegen geurgevoelige objecten geldt een minimumafstand van 50 meter.
Activiteitenbesluit milieubeheer
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).
Onderzoek
Op korte afstand van het plangebied zijn vier agrarische bedrijven gevestigd (zie tabel 4.2). Het betreft twee veehouderijen, één pluimvee- en rundveehouderij en één pluimveehouderij. De gemeente Woudenberg is gelegen in het concentratiegebied Oost. De toekomstige woningen zijn aan te merken als geurgevoelige objecten gelegen binnen de bebouwde kom.
Laagerfseweg 12a, Stationsweg Oost 239, Zegheweg 15 en Rumelaarseweg 3
Op basis van de emissiegegevens uit de vigerende vergunningen is op een aantal punten op de plangrens de (cumulatieve) achtergrondbelasting bepaald. In bijlage 1 van Bijlage 13 is deze berekening opgenomen.
Uit de berekening blijkt dat op de plangrens een cumulatieve geurbelasting wordt berekend van maximaal 3,1 ouE/m³. Aangezien de beoogde woningen binnen het plangebied op grotere afstand zullen komen, zal binnen het plangebied worden voldaan aan de geurnorm. Op grond van deze achtergrondbelasting is er sprake van een milieukwaliteit (met betrekking tot geur) 'goed'. Op de plangrens zijn geen voorgrondbelastingen berekend van individuele bedrijven. Indien wordt aangenomen dat (worst case) de voorgrondbelasting gelijk is aan de achtergrondbelasting, dan zou dit leiden tot een milieukwaliteit 'goed'. De agrarische bedrijven leveren hierdoor geen beperkingen op voor de inrichting van het plangebied. Aangezien de agrarische bedrijven reeds rekening moeten houden met woningen die op min of meer vergelijkbare of kortere afstand zijn gelegen, zullen de bedrijven door de beoogde ontwikkeling niet verder belemmerd worden in hun bedrijfsvoering.
De kortste afstand tussen de buitenzijde van het dierenverblijf en de plangrens bedraagt ter plaatse van de Laagerfseweg 12a ca. 150 meter. Hiermee wordt ruim voldaan aan de minimumafstand van 50 meter. De kortste afstand tussen de buitenzijde van het dierenverblijf aan de Zegheweg 15 en de plangrens bedraagt ruim 400 meter. Hiermee wordt ruim voldaan aan de minimumafstand van 50 meter.
De kortste afstand tussen de buitenzijde van het dierenverblijf en de plangrens bij de Stationsweg Oost 239 bedraagt ca. 95 meter. Hiermee wordt ruim voldaan aan de minimumafstand van 50 meter. De Wet geurhinder en veehouderij hanteert echter ook voor diverse veehouderijen een standaard afstand van 100 meter. De eigenaar van deze veehouderij heeft verzocht rekening te houden met deze standaard afstand. Om deze reden is binnen de resterende 5 meter de mogelijkheid in dit bestemmingplan afgenomen hier woningen te realiseren.
Conclusie
Op basis van de (cumulatieve) achtergrondbelasting is er met betrekking tot geur sprake van een goed tot zeer goed woon- en leefklimaat. Ter plaatse van de beoogde woningen zal sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Dit is anders indien uit de Wnb voortvloeit dat een passende beoordeling moet worden gemaakt. Deze dient te zijn verricht ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan.
Normstelling en beleid
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura 2000-gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bijzondere nationale natuurgebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) kan buitenom de gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden Natura 2000, ook gebieden aanwijzen als Bijzonder nationaal natuurgebied wanneer het gebied is opgenomen op een lijst als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Habitatrichtlijn of het gebied onderwerp is van een procedure als bedoeld in artikel 5 van de Habitatrichtlijn. De beschermende werking die geldt voor gebieden die behoren tot Natura 2000, geldt in dat geval ook voor het bijzondere nationaal natuurgebied.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Utrecht
In de provincie Utrecht in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage II bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bunzing, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied (Vogel- of Habitatrichtlijngebieden). In de omgeving van het plangebied ligt een aantal Natura 2000- gebieden, te weten het Binnenveld, Uiterwaarden Rijntakken en Kolland & Overlangbroek. Alle gebieden zijn aangewezen als Habitatrichtlijngebied. De Uiterwaarden Rijntakken zijn daarnaast ook aangewezen als Vogelrichtlijngebied. De gebieden maken derhalve deel uit van het Europese netwerk van natuurgebieden (Natura 2000). In figuur 4.2 zijn deze gebieden ten opzichte van het plangebied weergegeven.
Figuur 4.2 Ligging plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebieden
Het plangebied is ook geen onderdeel van het Natuur Netwerk Nederland zoals vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (herijking 2016) en weergegeven in figuur 4.3.
Figuur 4.3 Uitsnede kaart 'Natuur'
Het plangebied is buiten beschermde natuurgebieden gelegen. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien afstand kunnen tevens verstoring van het natuurgebied als verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Qua stikstofdepositie genereert het plan geen problemen, het dichtstbijzijnde stikstofgevoelig habitat ligt op een afstand van circa 14 kilometer.
Soortenbescherming
Voor de ontwikkeling van het plangebied zijn reeds diverse onderzoeken in het kader van de natuurwetgeving uitgevoerd. De onderzoeken uitgevoerd in 2016 zijn allen gebaseerd op de oude wetgeving, namelijk de Flora en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1988. Deze twee zijn per 1 januari 2017 overgegaan in de Wet natuurbescherming.
Quickscan
In 2016 is gestart met een quickscan (zie Bijlage 14). Deze quickscan is voor een gedeelte van het plangebied uitgevoerd, waarbij ook rekening is gehouden met de sloop van de bestaande bedrijfsbebouwing in het plangebied en het mogelijk dempen en opnieuw graven van watergangen met groenstrook. Uit dit onderzoek blijkt dat binnen het plangebied mogelijk florasoorten voorkomen zoals de tongvaren en de rietorchis. De geplande werkzaamheden zijn van dien aard dat eventuele groeiplaatsen vernietigd worden. Deze soorten zijn onder de Wet natuurbescherming niet meer beschermd. De zwaarder beschermde diersoorten die mogelijk ter plaatse van het plangebied voorkomen zijn de boommarter, das, diverse soorten vleermuizen, hazelworm en vogels met jaarrond beschermde nesten waaronder de huismus, steenuil en kerkuil. Van deze soorten is vastgesteld dat deze in de omgeving voorkomen en dat het plangebied geschikt habitat heeft of dat er aanwijzingen zijn (sporen e.d.) dat deze soort voorkomt in het plangebied.
Nadere onderzoek - uilen
Nadere onderzoeken naar de diverse soorten is uitgevoerd in de loop van 2016. In mei is een soortgerichte inventarisatie gedaan naar de aanwezigheid van de kerkuil en de steenuil in dit deel van het plangebied. Dit onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 15. In het plangebied zijn geen steenuilen of sporen daarvan aangetroffen. Wel is er een vaste verblijfplaats van de steenuil 320 meter ten noorden van het plangebied, zie de rapportage Bijlage 16. Door het ontbreken van verse sporen, nesten en/of vaste verblijfplaatsen, maakt het plangebied geen onderdeel uit van het essentiële leefgebied van de steenuil. De kerkuil, waarvan een verblijfplaats is vastgesteld in een stal van de voormalige boerderij aan de Spoorlaan, maakt waarschijnlijk gebruik van het plangebied. Het plangebied heeft daarmee de functie als foerageergebied, maar niet als vaste rust- of verblijfplaats. Kerkuilen hebben een relatief groot territorium en de afstand van het plangebied tot de verblijfplaats aan Spoorlaan is ongeveer 350 meter. De rij geknotte zwarte elzen is van belang als essentieel foerageergebied voor de kerkuil. Indien deze groenstrook komt te vervallen met de planvorming is ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming (voorheen Flora- en faunawet) noodzakelijk.
Omdat deze groenstrook met bomen in de planvorming voor fase 1 behouden blijft en waar mogelijk zelfs op locaties wordt verbreed, is er geen sprake van aantasting van essentieel foerageergebied van de kerkuil. De voorgenoemde ontheffing is derhalve in het kader van deze fase niet noodzakelijk. Indien op termijn (ten behoeve van de ontsluiting richting fase 2), onderbrekingen in deze groenstructuur noodzakelijk zijn, dient een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming verkregen te worden. Behoud van de noordelijke groenstrook is tevens waardevol als buffer en afscherming ter beperking van verstorende effecten (o.a. geluid en licht) van de woningbouwontwikkeling.
Nader onderzoek - overige soorten
Ook voor de overige soorten is nader onderzoek uitgevoerd. De rapportage is bijgevoegd in Bijlage 17. In dit onderzoek zijn de voorgaande uitkomsten ten aanzien van de kerk- en steenuil wederom geïntegreerd. Daarnaast is gelet op sporen die duiden op andere (strikter) beschermde soorten die mogelijk gebruik maken van het plangebied. Van de onderzochte beschermde soorten maken de volgende soorten geen gebruik van het plangebied: boommarter, hazelworm, gierzwaluw, bosuil en huismus, watervleermuis, franjestaart en baardvleermuis. In (de nabijheid van) het plangebied komen wel de das, kerkuil (zie eerder), steenuil (zie eerder), gewone dwergvleermuis, grootoorvleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis, huiszwaluw en zwarte roodstaart voor. Het plangebied bevat voor de das, steenuil en rosse vleermuis geen essentiële functies, zoals verblijfplaatsen, foerageergebied en vliegroutes. Geen van de aangetroffen vleermuissoorten heeft verblijfplaatsen in het plangebied. Ook is er geen sprake van essentieel foerageergebied. De noordelijke groenstrook met de geknotte zwarte elzen heeft wel een functie voor de gewone dwergvleermuis, laatvlieger en grootoorvleermuis als vaste vliegroute. Ook voor de kerkuil is eerder vastgesteld deze strook behoort tot essentieel leefgebied. De nesten van de huiszwaluw en zwarte roodstaart zijn in principe niet jaarrond beschermd. De rust- en verblijfplaatsen van deze soorten kunnen echter ook jaarrond beschermd zijn wanneer zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen. Met name van voor de huiszwaluw (een soort waarvan de landelijke aantallen sinds 1970 sterk zijn afgenomen) wordt het aangeraden een alternatieve broedlocatie aan te bieden. Dit kan door een zogenoemde til voor zwaluwen te plaatsen op een geschikte locatie nabij het plangebied. Voor de zwarte roodstaart kan voldaan worden met het ophangen van twee geschikte ‘open vogelkasten’ op geschikte locaties nabij het plangebied.
Omdat de noordelijke groenstrook inclusief watergang en bomenrij behouden blijft in het kader van de voorgenomen planontwikkeling in deze fase, is voor bovengenoemde beschermde soorten geen ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk. Door meer ruimte te geven voor de watergang en een ruime groenzone te creëren wordt een buffer tussen de woningen en de geknotte zwarte elzen aangebracht. Uitstraling van licht wordt beperkt door gebruik te maken van aangepaste armaturen. Op deze wijze wordt mogelijk verstoring door dynamiek en lichtuitstraling zo veel mogelijk beperkt.
Opgemerkt wordt dat enkele soorten die niet ontheffingsplichtig zijn wel speciale aandacht behoeven in het kader van de algemene zorgplicht (bijlage 2). Dit zijn onder andere de ree, bastaardkikker en de vos.
Indien op termijn, ten behoeve van de ontsluiting richting fase 2, onderbrekingen in deze groenstructuur noodzakelijk zijn, dient een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming verkregen te worden. Mitigerende en compenserende maatregelen zoals het aanbrengen van zogenaamde vleermuis hop-overs worden op dat moment nader uitgewerkt ten behoeve van deze ontheffingsaanvraag.
Nader onderzoek - vervolg 2017
Omdat in de quickscan uit februari 2016 en de daaropvolgende onderzoeken niet het gehele plangebied is onderzocht, zal een aanvullend onderzoek worden uitgevoerd. Omdat in het kader van de voorgenomen herinrichting van de N224 (Stationsweg Oost) ook enkele bomen gerooid worden, zijn ook deze bomen onderdeel van dit onderzoek. De resultaten van dit onderzoek zijn bijgevoegd in Bijlage 18. Uit dit onderzoek blijkt dat in de voorzomer en voorherfst de gewone dwergvleermuis in lage dichtheid foeragerend voorkomt. Er zijn geen kolonies of vliegroutes aangetroffen in de lente. Ook zijn er geen balts- en paarplaatsen vastgesteld. In het westelijk deel van het plangebied zijn geen beschermde vogels vastgesteld met vaste rust- en verblijfplaatsen. Tot slot zijn er geen aanwijzingen gevonden van het voorkomen van de steenmarter of andere marters zoals de bunzing.
Conclusie
Ten behoeve van het aspect ecologie zijn vanaf 2016 meerdere onderzoeken uitgevoerd (zowel quickscans als vervolgonderzoek). In het kader van de voorgenomen ontwikkeling blijft de noordelijke groenstrook inclusief watergang en bomenrij behouden. Hierdoor is er geen sprake van aantasting van essentieel foerageergebied van de kerkuil en wordt de vliegroute voor aanwezige vleermuizen niet verstoord. Voor het overige vormt het aspect ecologie geen belemmering voor voorgenomen ontwikkelingen.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Vallei & Veluwe, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal
Waterschapsbeleid
Sinds 1 januari 2013 zijn de waterschappen Vallei & Eem en Veluwe gefuseerd. Op 30 september 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Het Waterbeheerprogramma 'Partnerschap als watermerk' geeft de beoogde koers aan. Er zijn zes uitdagingen geformuleerd:
Deze uitdagingen zijn groot. Zo groot dat het Waterschap dit niet alleen aan kan en samen met inwoners, waterpartners en het bedrijfsleven wil komen tot het gewenste resultaat. Naast bovengenoemde uitdagen zijn ook ambities geformuleerd. Bepalend voor het werk van het Waterschap in de komende jaren zijn de volgende ambities:
Gemeentelijk beleid
Om tot een samenhangend waterbeleid te komen heeft de gemeente Woudenberg samen met het voormalige waterschap Vallei & Eem het Waterplan opgesteld. Het waterplan beschrijft een integrale visie op de inrichting en het beheer van het water in Woudenberg en geeft een overzicht van maatregelen die nodig zijn om deze visie te realiseren. Dit heeft geleid tot een betere afstemming van geplande activiteiten, alsmede tot tal van nieuwe initiatieven voor verdere verbetering van de leefomgeving in Woudenberg. Het waterplan bestaat uit meerdere documenten, te weten:
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied ligt ten oosten van Woudenberg en bestaat hoofdzakelijk uit landbouwgronden en agrarische bebouwing. De hoogte van het maaiveld (www.ahn.nl) varieert van 3,6 tot 4,4 m +NAP.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse van het plangebied grotendeels uit hoge zwarte enkeerdgronden. Een klein deel aan de noordwest kant van het plangebied bestaat uit beekeerdgronden. De ondiepe leemlaag die hier aanwezig is kan de infiltratie van neerslag hinderen en mogelijk effect hebben op drainage (als die dieper ligt).
De gemiddelde grondwaterstanden worden aangegeven door middel van zogenaamde grondwatertrappen (I t/m VII). Ter plaatse is de gemiddeld hoogste grondwaterstand tussen de 20 en 40 cm onder maaiveld voor de natste delen. Dit komt overeen met grondwatertrap IIIb waarbij wordt uitgegaan van 25 - 40 cm onder maaiveld. Heel lokaal zijn er nattere plekken met een gemiddelde hoogste grondwaterstand van minder dan 25 cm. Verder is ook grondwatertrap VI aanwezig. Dit betekent dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand tussen 40 - 80 cm onder maaiveld ligt en de gemiddeld laagste grondwaterstand dieper dan 120 cm beneden maaiveld wordt aangetroffen.
Waterkwantiteit
Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn diverse watergangen aanwezig. In figuur 4.4 is een uitsnede opgenomen van de legger wateren van het Waterschap Vallei & Veluwe.
Voor oppervlaktewaterlichamen A geldt een beschermingszone aan beide zijden van 5 meter, gemeten vanuit de insteek van het oppervlaktewaterlichaam. Deze categorie watering is niet gelegen binnen of in de directe omgeving van het plangebied. Hier zijn voornamelijk C-watergangen aanwezig. De noordrand van het plangebied wordt begrensd door een B-watergang. Voor deze watergangen gelden geen beschermingszones.
Figuur 4.4 Legger wateren (Waterschap Vallei & Veluwe)
Veiligheid en waterkeringen
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen primaire- of regionale waterkeringen aanwezig. Het plangebied is dan ook niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering. Ook ligt het gebied niet in een drinkwaterbeschermingsgebied.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is deels aangesloten op de aanwezige gemeentelijke riolering.
Toekomstige situatie
Algemeen
De exacte inrichting van het plangebied is nog niet bekend. Als gevolg van de ontwikkeling zal een groot deel van het plangebied verhard worden. Ook zullen enkele C-watergangen gedempt worden.
Voor waterberging in stedelijk gebied is volgens de uitgangspunten van het waterschap 600 m3 berging per hectare verharding nodig. De exacte inrichting van het plangebied is nog onbekend. Hierdoor is de oppervlakte verharding en benodigde watercompensatie in deze planfase lastig te bepalen. Naast de benodigde watercompensatie als gevolg van de toename in verharding dient ook het oppervlak aan te dempen watergangen gecompenseerd te worden. Het te graven oppervlak dient minimaal gelijk te zijn aan het te dempen oppervlak.
In de algemene uitgangspunten notitie van het waterschap is aangegeven dat voor situaties waar in de eerste fase van het proces de exacte oppervlakte aan verharding nog onbekend is een vuistregel kan worden gehanteerd. Het waterschap adviseert om in dit geval 10% van het oppervlak van het plangebied te 'reserveren' voor waterberging. Uit de praktijk blijkt dit vaak nodig is om de benodigde hoeveelheid water in het plangebied te kunnen vasthouden en zo de afvoer vanuit het gebied niet te laten toenemen. Door het 'reserveren' van ruimte voor waterberging (al dan niet in combinatie met groen) worden moeilijke keuzes later in het proces voorkomen.
Het plangebied en directe omgeving betreft een deel van het watersysteem waar geen waterpeilen zijn vastgelegd (geen peilbesluit). Er is hoofdzakelijk sprake van een systeem. Een goed werkend watersysteem in Hoevelaar fase 1 moet voldoen aan het volgende:
Concept uitwerking waterberging
De opzet van het plan is zodanig dat de bestaande secundaire watergang op de noordgrens van fase 1 wordt verbreed ten behoeve van de benodigde waterberging. In beginsel (zie boven) is een wateroppervlak van 10% van het plangebied nodig. Echter door de aanleg van een dergelijke forse watergang kan de doorstroming van de watergang in gangbare en drogere perioden niet worden gegarandeerd. Dit resulteert in stilstaand water wat in stedelijk gebied onwenselijke is en kan resulteren in een slechte waterkwaliteit.
Daarom wordt voorgesteld het watervoerende deel van de bestaande secundaire watergang enigszins te verbreden en daarnaast een verlaagde 'vooroever' aan te leggen aan de zuidzijde van de watergang. Het watervoerende deel van de watergang zal voldoende waterdiepte en voldoende doorstroming garanderen. De vooroever is in normale en droge situaties niet watervoerend (groen) en zal alleen ten tijde van (hevige) regenval benut worden ten behoeve van de opvang van hemelwater. Op deze manier ontstaat een flexibel maar robuuste waterberging die voorziet in voldoende waterbergingscapaciteit en in droge periode voor voldoende doorstroming en een goede ruimtelijke kwaliteit.
Figuur 4.5 Impressie doorsnede watergang
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.
Veiligheid en waterkeringen
De beoogde ontwikkeling is niet van invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Conclusie
De ontwikkeling heeft naar verwachting geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Normstelling en beleid
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.5 weergegeven.
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Tabel 4.5 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekende mate
In dit Besluit niet in betekende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Onderzoek
Het bestemmingsplan maakt de realisatie van maximaal 280 woningen mogelijk en een uitbreiding van het bedrijf aan de Zegheweg 6 met 920 m2. Het aantal woningen valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen, die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De overige ontwikkelingen zijn dusdanig beperkt dat ook deze ontwikkelingen (in combinatie met de beoogde woningen) niet in betekenende mate zullen bijdragen. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2017 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Stationsweg Oost (N224), ten zuiden van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat direct langs deze weg in 2016 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 24,2 µg/m3 voor NO2, 20,8 voor PM10 (met 9 overschrijdingsdagen per jaar) en 12,3 voor PM2,5. Hierdoor is er ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Normstelling en beleid
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Circulaire effectafstanden LPG tankstations
Per 29 juni 2016 is de 'Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations voor besluiten met gevolgen voor de effecten van een ongeval' in werking getreden. In deze circulaire wordt het bevoegd gezag voor LPG-tankstations gevraagd om naast het hanteren van de risicoafstanden uit de Revi rekening te houden met de effectafstanden uit deze circulaire. De circulaire maakt deel uit van een pakket aan maatregelen dat bestaat uit drie onderdelen, te weten het verkleinen van de afstanden in de Revi, een effectgerichte benadering in de circulaire en een Safety Deal met betrekking tot de hittewerende bekleding. De circulaire is niet van toepassing op besluiten die geen of uitsluitend positieve veiligheidsconsequenties hebben in relatie tot bepaalde effecten van ongevalsscenario's. Daarnaast is de circulaire niet van toepassing op LPG-tankstations voor zover op basis van het Bevi de risicoafstanden worden bepaald door middel van een kwantitatieve risicoanalyse (QRA), bijvoorbeeld als er sprake is van een combinatie van Bevi-plichtige activiteiten.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 meter binnen de transportroute.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Onderzoek
In de directe omgeving van het plangebied zijn diverse risicovolle inrichtingen aanwezig, zoals weergegeven in figuur 4.6. Ook zijn er in de omgeving twee hoge druk aardgastransportleidingen aanwezig, waarvan één door het plangebied loopt. Tot slot worden er gevaarlijke stoffen vervoerd over de N224.
Ter beoordeling van de externe veiligheidsaspecten in relatie tot de woningbouwplannen, is door LievenseCSO in april 2016 een quickscan externe veiligheid uitgevoerd. In dit onderzoek is uitgegaan van 220 nieuwe woningen in een kleiner plangebied. De wijzigingen (o.a. aantal woningen en begrenzing plangebied) ten opzichte van dit eerder uitgevoerde onderzoek zijn hieronder nader getoetst. Om deze reden is de quickscan aangepast en opnieuw bijgevoegd in Bijlage 19.
Figuur 4.6 Uitsnede professionele risicokaart ter hoogte van het plangebied
De volgende risicovolle bronnen zijn beoordeeld:
Uit de quickscan blijkt dat voor alle beoordeelde bronnen geldt dat de contour voor het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar het plangebied niet overlapt. Hieronder wordt per risicobron ingegaan op het groepsrisico waarbij wordt uitgegaan van maximaal 280 woningen, de uitbreiding van het bedrijf aan de Zegheweg 6 en de begrenzing van het plangebied in dit bestemmingsplan.
Van Apeldoorn B.V.
Voor Van Apeldoorn is een QRA opgesteld. Als gevolg hiervan is geen noemenswaardige stijging van het groepsrisico waarneembaar. Gelet op de ruime afstand tussen het bedrijf en de beoogde woningen zal ook het toevoegen nieuwe woningen zeer beperkt van invloed zijn op de hoogte van het groepsrisico.
Autobedrijf Van Aalten
Voor het tankstation is de doorzet aan LPG beperkt tot maximaal 1.000 m3 per jaar. Voor het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar gelden de afstanden uit tabel 4.6.
Doorzet (m3 per jaar) | Afstand (m) vanaf vulpunt | Afstand (m) vanaf ondergronds of ingeterpt reservoir | Afstand (m) vanaf afleverzuil |
1.000 of meer | 110 | 25 | 15 |
500 - 1000 | 45 | 25 | 15 |
Tabel 4.6 Veiligheidsafstanden voor het PR, bijlage 1 van de Revi
Voor het groepsrisico moet rekening worden gehouden met een invloedsgebied van 150 meter.
Daarnaast wordt in de Circulaire LPG-tankstations verzocht om naast het hanteren van de afstanden voor het plaatsgebonden risico bij het nemen van een nieuw ruimtelijk besluit rekening te houden met een effectafstand van 60 meter als gevolg van een fakkelbrand tot (beperkt) kwetsbare objecten. Dit wil zeggen dat deze afstand in beginsel aangehouden moet worden, maar dat gemotiveerd afwijken is toegestaan op grond van veiligheidsargumenten. Daarnaast wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 150 meter als gevolg van een BLEVE tot zeer kwetsbare objecten. De effectafstanden worden gemeten vanaf het vulpunt van het LPG-tankstation.
Aangezien het tankstation op ruim 400 meter afstand van het plangebied is gelegen, wordt er ruim voldaan aan bovengenoemde afstanden.
V.O.F. F. Hazeleger Laagerfseweg 12a
Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van de aanwezige opslagtank. Dit is na vergroting van het plangebied nog steeds het geval.
Provinciale weg N224
In de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) zijn vuistregels opgenomen waarmee inzicht kan worden gegeven in de risicosituatie langs transportroutes zoals de N224. Op basis van de vuistregels volgt dat 10% van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden.
Hoge druk aardgastransportleidingen
De hogedruk aardgasleiding W-520-06 heeft een invloedsgebied van 95 meter. Deze leiding is op circa 250 afstand gelegen en vormt dan ook geen belemmering. De hogedruk aardgasleiding W-520-01 ligt in het plangebied en heeft een invloedsgebied van 200 meter. Door LievenseCSO is daarom een QRA uitgevoerd. Daaruit blijkt dat het groepsrisico 0,022 * de oriëntatiewaarde bedraagt. Deze toename van het aantal personen leidt niet tot een overschrijding van de oriëntatiewaarde.
Verantwoording groepsrisico
Voor het groepsrisico geldt geen harde norm maar een oriëntatiewaarde en een verantwoordingsplicht. Omdat het groepsrisico in geen van de beschouwde situaties hoger is dan 0,1 * de oriëntatiewaarde is geen volledige verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Wel dient aandacht te worden besteedt aan de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. In het kader van het wettelijk vooroverleg zal over deze aspecten aanvullend advies worden ingewonnen bij de Veiligheidsregio Utrecht.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten, in hoeverre zij in staat zijn hun taken goed uit te kunnen voeren en om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen, maar ook de brandweerzorgnorm wordt hier onder geschaard. Ten aanzien van de aspecten bereikbaarheid en bluswatervoorziening hanteert de regionale brandweer de richtlijnen zoals beschreven in de NVBR publicatie “Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid”.
Via de beoogde verkeersstructuur kunnen hulpdiensten het gebied bereiken via de Stationsweg Oost. Daarnaast wordt er een calamiteitenroute gerealiseerd die aansluit op de Zegheweg. De bewoners en andere gebruikers van het gebied kunnen bij calamiteiten gebruik maken van deze wegen en tevens via andere fietsverbindingen.
Zelfredzaamheid
Het uitganspunt is dat de meerderheid van de aanwezige personen binnen het plangebied zelfredzaam zullen zijn. Aanwezige kinderen en ouderen worden beschouwd als minder zelfredzame personen. Er wordt uitgegaan van het feit dat de ouders/verzorgers de kinderen en ouderen kunnen begeleiden zodat zij gezamenlijk kunnen vluchten. In het kader van een effectieve zelfredzaamheid kan het hulpsysteem 'Hartveilig Wonen' gehanteerd worden waarbij vrijwilligers opgeroepen kunnen worden om iemand te reanimeren in afwachting van een ambulance.
Normstelling en beleid
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Onderzoek
In paragraaf 4.11 is reeds ingegaan op in de omgeving aanwezige risicorelevante leidingen. In het plangebied is een hogedruk aardgastransportleiding van de Gasunie aanwezig. Door middel van het opnemen van de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' worden de belangen van het Gasunie en de aanwezige leiding beschermd.
Er zijn verder geen overige planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Normstelling en beleid
Erfgoedwet
Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Besluit ruimtelijke ordening
Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in de toelichting van elk bestemmingsplan een beschrijving te worden gegeven van de aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden van het plangebied.
Gemeentelijk beleid
Voor het grondgebied van de gemeente Woudenberg en de gemeente Renswoude is een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart opgesteld (RAAP 2010).
Onderzoek en conclusie
Explosieven
In het kader van het bestemmingsplan is een vooronderzoek uitgevoerd naar het risico op het aantreffen van conventionele explosieven in het plangebied, zie Bijlage 22. Het was namelijk niet bekend of er rekening gehouden dient te worden met het aantreffen van conventionele explosieven uit de Tweede Wereldoorlog in deze gebieden.
Op basis van de geraadpleegde bronnen, de beoordeling en evaluatie van de indicaties is vastgesteld dat er geen indicaties gevonden zijn die erop wijzen dat binnen het onderzoeksgebied oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden, waardoor conventionele explosieven in de bodem kunnen zijn achtergebleven.
In het onderzoeksgebied zijn mogelijk elementen van de Grebbelinie aanwezig en lag een deel van de Pantherstellung. Dit is vastgesteld op basis van respectievelijk de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Woudenberg en op basis van luchtfoto's. Er zijn geen aanwijzingen aangetroffen in de geraadpleegde bronnen dat door de aanwezigheid van deze verdedigingslinies conventionele explosieven in de bodem zijn achtergebleven. Het onderzoeksgebied is onverdacht op het aantreffen van conventionele explosieven. Voor de bodemroerende activiteiten in de bouwfase geldt dan ook geen inspanningsverplichting tot nader onderzoek.
Vliegtuigresten
Uit het uitgevoerd onderzoek naar de mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven uit de Tweede Wereldoorlog bleek dat ten westen van het plangebied, aan de Stationsweg nabij de Zegheweg, op 24 december 1944 een Hawker Typhoon is neergestort. Het toestel ontplofte in de lucht waarna de wrakstukken over een grote afstand werden verspreid. Hierdoor kunnen tevens wrakstukken in het plangebied terecht zijn gekomen. Om het ontplofte vliegtuig in relatie tot het plangebied middels getuigen- en detectieonderzoek verder in kaart te brengen is nader onderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 23. Enkele metaalobjecten zijn tijdens dit onderzoek aangetroffen, waarvan één object (een kaliber huls) direct gekoppeld kon worden aan oorlogshandelingen. Er is geen noodzaak tot nader onderzoek.
Archeologie
Door Archeodienst is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 20. Uit dit bureauonderzoek blijkt dat er archeologisch vervolg onderzoek nodig is. Een nader inventariserend veldonderzoek is uitgevoerd en bijgevoegd in Bijlage 21. Dit onderzoek bevestigt de aanwezigheid van enkeerd- en beekeergronden die zijn gevormd in dekzandafzettingen. De enk- en beekeerdgronden zijn in een groot deel van het plangebied, met uitzondering van enkele zones in met name het zuidelijke en noordoostelijke deel, als gedeeltelijk intact te beschouwen. Daarom blijft een hoge verwachting gelden voor archeologische resten en sporen uit de periode Laat-Paleolithicum-Middeleeuwen. In het centrale deel van het plangebied is een dekzandkop aangetroffen en op de flanken komt een relatief intacte bodem voor in de vorm van een geconserveerde podzolbodem onder het esdek. Voor deze dekzandkop geldt een hoge verwachting voor archeologische resten en sporen uit de periode Laat-Paleolithicum – Middeleeuwen. In de noordoosthoek van het terrein wijst de afwijkende bodemopbouw op de voormalige Pantherstellung. Voor deze zone blijft een hoge verwachting gelden voor resten of sporen van militaire stellingen uit de Tweede Wereldoorlog. Op de zuidoostelijke grens van het plangebied zijn op basis van een diep geroerde bodem beperkte aanwijzingen gevonden voor een voormalige weg uit de 19e eeuw. Voor deze zone blijft een lage tot middelmatige verwachting gelden voor archeologische resten of grondsporen uit de Nieuwe tijd. In de noordoostelijke hoek geldt daarnaast een hoge archeologische verwachting op resten uit de Tweede Wereldoorlog. Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt geadviseerd om vervolgonderzoek uit te laten voeren indien binnen het plangebied werkzaamheden worden uitgevoerd die dieper reiken dan 30 cm onder maaiveld. Ten behoeve van de bescherming van mogelijk aanwezige archeologische waarden in het plangebied is een dubbelbestemming opgenomen. Het vervolgonderzoek zal bestaan uit een proefsleuvenonderzoek. Dit onderzoek wordt uitgevoerd na vaststelling van het bestemmingsplan en voor aanvraag omgevingsvergunning.
Het plangebied is richting ontwerpbestemmingsplan uitgebreid. Voor deze gronden is tevens een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 24. Uit dit onderzoek komt naar voren dat de bodem in het plangebied grotendeels diep verstoord is. Slechts op één punt geldt nog een mogelijke archeologische verwachting. Ten behoeve van de bescherming van mogelijk aanwezige archeologische waarden in het plangebied is een dubbelbestemming opgenomen.
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen moeten in onderlinge samenhang worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot maken de bijlagen bij de toelichting en regels onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn. In dit eerste hoofdstuk is ook uitleg over de wijze van meten opgenomen. In het tweede hoofdstuk wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene regels, zoals een algemene regel voor het gebruik van de gronden die op vrijwel alle bestemmingen van toepassing zijn. De overgangs- en slotregels maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.
Conform SVBP 2012 en de gemeentelijke standaard bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen en de wijze van meten.
In deze paragraaf komen alle (enkel)bestemmingen aan de orde. Het betreft een indeling van bestemmingen in hoofdgroepen waarin de meest voorkomende functies kunnen worden ondergebracht. De indeling in hoofdgroepen maakt het raadplegen van een bestemmingsplan en het zoeken naar bepaalde functies eenvoudiger.
De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen heeft verleend. Hieronder volgt per toegepaste bestemming een korte toelichting.
De bedrijfsgronden gelegen aan de Stationsweg Oost 211-213 en Zegheweg 6 zijn onderdeel van voorliggend bestemmingsplan. De gronden zijn bestemd ten behoeve van bedrijfsdoeleinden in de milieucategorie 1 en 2 zoals opgenomen in de bij dit bestemmingsplan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten. Ten behoeve van deze bedrijfsactiviteiten zijn onzelfstandige kantoren toegestaan. Ook mag er één bedrijfswoning, al dan niet in combinatie met ruimte voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen, per bedrijf aanwezig zijn ter plaatse van de daarvoor opgenomen aanduidingen. Voor de bedrijfswoning aan de Stationsweg Oost 211-213 geldt dat deze bedrijfswoning uitsluitend op de eerste verdieping aanwezig mag zijn.
Ter plaatse van de Stationsweg Oost 211-213 is een ruim bouwvlak opgenomen met een bebouwingspercentage van 75% en een maximum bouwhoogte van 12 meter voor bedrijfsgebouwen. Ter plaatse van de Zegheweg 6 is er sprake van een bebouwingpercentage van 100% en geldt een maximum bouwhoogte van 6 meter voor bedrijfsgebouwen. Voor overkappingen geldt een lagere toegestane bouwhoogte.
Rondom het bedrijf aan de Zegheweg 6 is een groenbestemming opgenomen om een groene zone richting de woningen te borgen. Tevens is het hier mogelijk één bedrijfswoning op te richten binnen de daarvoor opgenomen bepalingen.
De gronden behorend bij de Stationsweg Oost (N224) en benodigd ten behoeve van de voorziene herinrichting (met ruimte voor fietspaden, voetpaden en groenvoorzieningen) zijn bestemd als 'Verkeer'. Gebouwen en overkappingen zijn uitsluitend toegestaan ten behoeve van het openbaar vervoer, nutsvoorzieningen en fietsenstallingen.
De reeds bestaande watergang op de noordgrens van het plangebied is als zodanig bestemd. Door de watergang ruim te bestemmen is een verbreding voor de benodigde waterberging mogelijk. Op deze gronden zijn bouwwerken, geen gebouwen toegestaan ten behoeve van waterhuishoudkundige voorzieningen zoals keermuren, duikers en bruggen.
Ten behoeve van de gewenste flexibiliteit ten aanzien van de toekomstige inrichting van het nieuwe woongebied, is in dit bestemmingsplan gekozen voor de bestemming 'Woongebied'. De bestemming 'Woongebied' betreft een globale eindbestemming. Binnen de bestemming zijn de gronden bestemd voor woondoeleinden, maar ook voor andere doeleinden die binnen het woongebied passen, zoals wegen en paden, groenvoorzieningen, water en openbare nutsvoorzieningen. Voorzieningen ten behoeve van het opwekken, transporteren en vasthouden van duurzame energie zijn tevens expliciet toegestaan binnen deze bestemming.
Binnen de bestemming is niet gedetailleerd vastgelegd waar de woningen gesitueerd mogen worden, wel is vastgelegd dat dit er maximaal 272 mogen zijn. De andere 8 woningen om te komen tot 280 woningen zijn bestemd aan de Stationsweg Oost. Binnen de gehele bestemming zijn zowel vrijstaande, twee-aaneen, aaneengebouwde of gestapelde woningen toegestaan, zolang deze worden gebouwd binnen het bouwvlak. Onder andere in verband met de omliggende bedrijven aan de Stationsweg Oost en de Zegheweg is het bouwvlak tussen de 5 en 15 meter teruggelegd.
Voor de plaatsing van bijbehorende bouwwerken, bouwwerken geen gebouwen zijnde (zoals overkappingen) en erf- en terreinafscheidingen zijn regels opgenomen ten aanzien van locatie, hoogte en/of oppervlakte.
Ook ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn regels opgenomen in dit bestemmingsplan.
Binnen deze dubbelbestemming valt de leiding zelf alsmede de bebouwingsvrije zone van 4 meter die aan weerszijden van het hart van de leiding aangehouden moet worden. Op deze gronden mogen geen gebouwen en/of bouwwerken worden gerealiseerd die niet ten diensten staan van de leiding. Van deze bouwregels kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken. Hiervoor dient vooraf advies ingewonnen te worden bij de leidingbeheerder.
Artikel 9 Waarde - Archeologie 2
Deze dubbelbestemming is opgenomen ter bescherming van mogelijk aanwezige archeologische waarden in het plangebied.
De algemene regels betreffen regels die voor het hele plangebied gelden en bestemmingsoverschrijdend zijn. Het gaat hierbij om de algemene bouwregels, de algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels en overige regels.
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 11 Algemene bouwregels
In dit artikel zijn twee algemene regels opgenomen met betrekking tot bestaande maatvoering en ondergronds bouwen.
Artikel 12 Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn algemene bepalingen over strijdig gebruik opgenomen.
Artikel 13 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel zijn algemene afwijkingsregels opgenomen met betrekking tot maatvoering, antenne-installaties en kleine gebouwen.
Artikel 14 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ter plaatse van de bedrijfsgronden aan de Stationsweg 211-213 en ter plaatse van een gedeelte van de bestemming Woongebied. Bij beëindiging van de bedrijfsactiviteiten en indien alle aanwezige bebouwing wordt gesloopt, mogen hier, na vaststelling van een wijzigingsplan, ook grondgebonden woningen gerealiseerd worden. Ten behoeve van een betere positionering van deze woningen is het onder andere toegestaan de bouwvlakken te wijzigen.
Tevens is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen om, onder voorwaarden, de bestemmingsgrenzen te wijzigen.
In dit artikel zijn bepalingen opgenomen wat betreft het moeten voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen de verschillende enkelbestemmingen.
In artikel 3.2.1 van het Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor
bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan. De slotregel geeft aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Voortraject
Het is van belang dat burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties worden betrokken bij de totstandkoming van een bestemmingsplan. In het voortraject van de planvorming is in het kader van het opstellen van het Masterplan overleg plaatsgevonden met stakeholders (grondeigenaren, aangrenzende bedrijven) en overlegpartners. Voor omwonenden is een inloopavond met betrekking tot het Masterplan georganiseerd. De avond was positief, over het algemeen is er draagvlak voor de woningbouwontwikkeling.
In het proces van het opstellen van het stedenbouwkundig plan voor fase 1 zijn drie werksessies georganiseerd waar diverse overlegpartners aan deel hebben genomen. Daarnaast is er met omliggende bedrijven en omwonenden individueel overleg geweest over het op te stellen stedenbouwkundig plan en bestemmingsplan.
Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het wettelijke vooroverleg ex artikel 3.1.1 lid 1 Bro worden toegezonden aan de overlegpartners zoals de Provincie Utrecht en het Waterschap. De ingekomen reacties zijn samengevat en van beantwoording voorzien in de nota zoals bijgevoegd in Bijlage 25.
Inspraak
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft gedurende 6 weken ter inzage gelegen. De ingekomen reacties zijn samengevat en van beantwoording voorzien in de nota zoals bijgevoegd in Bijlage 25.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan is gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Tevens is in deze periode op 11 april een inloopavond gehouden voor belangstellenden. De ingekomen reacties op het ontwerpbestemmingsplan zijn samengevat en van beantwoording voorzien in de nota zoals bijgevoegd in Bijlage 26.
Grondexploitatie, verwerving en kostenverhaal
Regelgeving
Belangrijk onderdeel van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) zijn de regels omtrent grondexploitatie. Daarin wordt een exploitatieplan verplicht gesteld indien nieuwe bouwplannen rechtstreeks mogelijk worden gemaakt door middel van een bestemmingsplan en er voor de gemeente sprake is van verhaalbare kosten (kostensoortenlijst Besluit ruimtelijke ordening). Een exploitatieplan is niet vereist indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd (bijvoorbeeld door het sluiten van overeenkomsten van grondexploitatie met alle eigenaren in het exploitatiegebied, waar bouwmogelijkheden gerealiseerd kunnen worden of volledig grondeigendom).
Kostenverhaal
Met de beoogde ontwikkelaars van het plangebied zal een privaatrechtelijke overeenkomst worden gesloten waarin de (financiële) afspraken over het plan zijn vastgelegd, inclusief kostenverhaal. Deze overeenkomst wordt aangemerkt als anterieure overeenkomst. Het is derhalve niet nodig om een exploitatieplan vast te stellen.
Financiële uitvoerbaarheid
Regelgeving
In artikel 3.1.6. van het Bro is bepaald dat in de toelichting van het bestemmingsplan inzicht moet worden gegeven in de uitvoerbaarheid. Hieronder wordt mede de financiële uitvoerbaarheid verstaan.
Toetsing
De kosten voor de uitvoering van de bouwplannen liggen volledig bij de ontwikkelende partijen. Kosten voor de nog uit te voeren onderzoeken zoals het proefsleuvenonderzoek liggen bij de gemeente zelf. Hier zijn financiële middelen beschikbaar voor gesteld. Geconcludeerd wordt dat er voldoende middelen zijn om de ontwikkeling tot uitvoering te brengen. Het plan is daarmee financieel uitvoerbaar.