direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nieuweweg 220-226
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0345.Nieuweweg220tm226-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding en doel

De gemeente Veenendaal heeft van C.V. Nieuwendijk uit Ede het verzoek ontvangen voor het herontwikkelen van de percelen Nieuweweg 222 t/m 226 in Veenendaal.

Deze herontwikkeling omvat de sloop van de bestaande bedrijfsbebouwing en de realisatie van maximaal 199 woningen in een mix van grondgebonden en gestapelde bouw. Van dit aantal moet 30% als sociale woning worden gebouwd.

Het geldende bestemmingsplan staat deze ontwikkeling niet toe. Om die reden heeft C.V. Nieuwedijk het verzoek ingediend om het bestemmingsplan voor deze locatie te wijzigen.

Voorliggend bestemmingsplan vormt het nieuwe, ruimtelijke kader voor genoemd plangebied, waarmee medewerking aan het beoogde woningbouwplan kan worden verleend.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied omvat de percelen Nieuweweg 220 t/m 226 in Veenendaal. Deze percelen vallen binnen de wijk Noordwest in de buurt Gelderse Blom.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Nieuweweg220tm226-vg01_0001.png"

Overzichtskaart gemeente Veenendaal (rode X is plangebied)

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Nieuweweg220tm226-vg01_0002.png"

Lingging plangebied in de noordwestelijke hoek van de wijk Gelderse Blom

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Nieuweweg220tm226-vg01_0003.png" Situatietekening plangebied

Het plangebied ligt aan het einde van de Nieuweweg, nabij de Grote Beer. Aan de zuidkant van het plangebied liggen de woningen aan de Vlindertuin 1 t/m 41 en een woning met kantoor aan de Dagpauwooglaan 122 en 124. Ten oosten staat een appartementencomplex aan de Dagpauwooglaan 82 t/m 120.

1.3 Vigerend(e) plan(nen)

Op de locatie Nieuweweg 220 t/m 226 is het bestemmingsplan 'Woongebieden 2018' van kracht. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'bedrijf' met een bouwvlak waar tot 12 meter hoog gebouwd mag worden. Op een deel van het bouwvlak ligt de functieaanduiding 'horeca t/m categorie 2'. Een klein deel in de zuidwesthoek van het plangebied ligt binnen de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Nieuweweg220tm226-vg01_0004.png"

Uitsnede verbeelding 'Woongebieden 2018' ter plaatse van Nieuweweg 220 t/m 226

Daarnaast valt het plangebied binnen het bestemmingsplan 'Correctieve Herziening Woongebieden 2018'. Dit plan kent echter geen relevante bepalingen voor het plangebied.

Verder zijn ook 'Parapluplan 2020' en het ontwerp 'Parapluplan 2022' van toepassing. Binnen dit Parapluplan heeft het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - Hoog'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Nieuweweg220tm226-vg01_0005.png" Uitsnede verbeelding 'Parapluplan 2020' er plaatse van Nieuweweg 220 t/m 226.

De beoogde woningbouw is in strijd met de hier geldende bedrijfsbestemming. Daarom moeten de vigerende bestemmingsplannen (partieel) worden herzien op grond van artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

  • In hoofdstuk 2 is de bestaande en de nieuwe situatie beschreven;
  • In hoofdstuk 3 staat de planbeschrijving
  • In hoofdstuk 4 volgt een toetsing aan relevant beleid;
  • In hoofdstuk 5 zijn hierna de relevante milieu- en omgevingsaspecten behandeld;
  • In hoofdstuk 6 is het juridische deel van het plan beschreven;
  • In hoofdstuk 7 komt de economische uitvoerbaarheid aan bod;
  • In hoofdstuk 8 staan tenslotte de resultaten uit overleg en inspraak.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE EN NIEUWE SITUATIE

2.1 Bestaande ruimteljke en functionele structuur

Het plangebied ligt aan de rand van woongebied op de hoek van de Nieuweweg en de Grote Beer. De Grote Beer vormt de grens tussen dit woongebied en het bedrijventerrein de Compagnie, dat aan de noordkant van de Grote Beer is gelegen. De locatie wodt aan de west- en noordkant ontsloten via de Nieuweweg en is aan die zijde onderdeel van de lintbebouwing langs de Nieuweweg. Aan de oost-, zuid- en westkant van het plangebied is reeds woonbebouwing aanwezig of in ontwikkeling. De bedrijfsbestemming op de Nieuweweg 220 t/m 226 is nog één van de weinige bedrijfsbestemmingen binnen dit woongebied.

De locatie Nieuweweg 220 t/m 226 bestaat uit de kadastrale percelen K 3308, 3309, 3312, 3315, 3326, 4973 en 4974 en beslaat in totaal een oppervlakte van 13.400 m². Op deze locatie staan twee bedrijfspanden van in totaal ca. 6.000 m² (3.875 m² en 2.125 m²) waarin bedrijven/ kantoren en een wokrestaurant zijn of waren gevestigd. Het omliggende (parkeer)terrein is volledig verhard met uitzondering van een enkele boom aan de straatzijde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Nieuweweg220tm226-vg01_0006.png"

Schuine luchtfoto bestaande situatie vanaf noordzijde

2.2 Nieuwe ruimtelijke en functionele structuur

In de nieuwe situatie is aan de rand van het plangebied een groot appartementencomplex beoogd. Een kleiner woongebouw ligt aan de Nieuweweg ten zuiden van het grote complex. Op het binnenterrein aan de zuidzijde zijn rijwoningen gesitueerd die aan een nieuw aan te leggen straat/hofje komen te liggen. Het middenterrein voorziet in een (half) ondergronds gelegen parkeergelegenheid, parkeerplaatsen op maaiveldniveau, een speelplaatsje en groenvoorzieningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Nieuweweg220tm226-vg01_0007.png"

Globale invulling nieuwe situatie

Met de nieuwe ontwikkelingen verdwijnt de bedrijfsbestemming en komt er een woonbestemming met groen en verkeer voor terug. Dit zijn meer passende en logische functies aan de zuidkant van de Grote Beer, aangezien de omliggende bebouwing ook reeds uit woongebied bestaat. Zo wordt bedrijvigheid geconcentreerd op de bedrijventerreinen en woonbebouwing in het woongebied.

Hoofdstuk 3 PLANBESCHRIJVING

3.1 Bouwplan

Het bouwplan omvat verschillende gebouwen:

1) Een groot, aaneengesloten wooncomplex met (half) ondergrondse parkeerkelder gelegen langs de Nieuweweg en de Grote Beer. De parkeerkelder steekt aan de zuidzijde uit buiten het wooncomplex. Op de parkeerkelder wordt een groene zone ingericht met speel- en groenvoorzieningen. Het woongebouw kent verschillende bouwhoogtes van circa 13 tot maximaal 33 meter en biedt ruimte voor maximaal 170 woningen.

2) Langs de Nieuweweg, ten zuiden van het hierboven genoemde complex, is een woongebouw voor maximaal 15 woningen beoogd dat plat afgedekt wordt op een hoogte van maxmaal 10 meter.

3) Ten oosten van het kleinere woongebouw, aan het nieuw te realiseren hofje, komen twee blokken rijwoningen van respectievelijk 5 en 9 woningen. De maximale goothoogte ligt voor deze woningen op 6 meter en de maximale bouwhoogte op 10 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Nieuweweg220tm226-vg01_0008.png"

Ontwerp bouwplan nov. 2022

3.2 Stedenbouw

De locatie leent zich goed voor woningen door de ligging in een gebied met overwegend een woonfunctie. Binnen het plangebied mogen maximaal 199 woningen gerealiseerd worden.

Het plangebied ligt op een markante locatie in de wijk Noordwest, in de noordwesthoek van de buurt Gelderse Blom. De hoofdfunctie in deze buurt is wonen. De buurt omvat voornamelijk grondgebonden woningen. Direct nabij de planlocatie staan ook enkele appartementengebouwen van 10 meter hoog langs de Nieuweweg tot 18 meter hoog langs de Dagpauwooglaan. Aan de westkant van de ontwikkellocatie ligt de inbreidingslocatie 1e Melmseweg. Hier worden grondgebonden woningen en gestapelde wooneenheden gerealiseerd in verschillende bouwhoogtes. Op de hoek, direct ten westen van het plangebied, wordt een 'landmark' met een bouwhoogte van 55 meter gerealiseerd.

Door de diversiteit aan stedenbouwkundige structuren in de omgeving zal het plangebied als een sluitstuk van de buurt ingepast moeten worden. De groenstructuur met waardevolle bomen langs de Nieuweweg dient behouden en versterkt te worden. Deze moet aan de noordzijde van het perceel tot aan het park verlengd worden en worden voorzien van een wandelpad. In oost-westelijke richting wordt een groene verbinding richting het park aangelegd. De ontsluiting van het plangebied vindt enkel plaats via de Nieuweweg. Elders in het plangebied worden er voor voetgangers en fietsers verbindingen met de omgeving gelegd. Door bebouwing aan de randen te situeren en het parkeren voor een groot deel onder een verhoogd dek onder te brengen, kan er in de kern van het plangebied een goede verblijfsruimte ontstaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Nieuweweg220tm226-vg01_0009.png"

De hoogte van de bebouwing past binnen de ruimtelijke structuur en de context van de betreffende locatie. Dit betekent dan ook dat er voor de verschillende bouwtypologieën verschillende maximale bouwhoogtes zijn bepaald. De grondgebonden woningen bestaan uit maximaal twee bouwlagen met een kap. Aangesloten wordt bij de standaard maximale goot- en bouwhoogtes voor woningen binnen woongebied, respectievelijk 6 en 10 meter.

Het kleinere appartementengebouw aan de Nieuweweg sluit met de bouwhoogte aan op de karakteristieke lintbebouwing van de straat. Gerelateerd aan de bouwhoogte van het naastgelegen appartementengebouw aan de Vlindertuin is de maximale bouwhoogte voor dit volume tien meter, ofwel drie bouwlagen.

Om de grote schaal van gebouw A behapbaar te maken is deze dynamischer opgebouwd. Het gebouw bevindt zich boven een half verdiepte parkeerkelder. De laagste bebouwing bevindt zich langs de Nieuweweg, met maximaal vier bouwlagen boven de half verdiepte parkeerkelder. De bovenste bouwlaag ligt hier tevens wat terug ten opzichte van de voorgevel. De bebouwing gaat op dit punt een relatie aan met de nieuw te ontwikkelen bebouwing aan de westzijde van de Nieuweweg, welke onderdeel is van de ontwikkelingen aan de 1e Melmseweg. Het front wat zich naar de Grote Beer richt, het kruispunt met de Rondweg-west en de ontwikkeling van het accent aan de 1e Melmseweg, mag wat forser zijn en oplopen naar zes bouwlagen. Ter geleding is er een accent voorzien tegenover de aansluiting met de Grote Beer, van maximaal tien bouwlagen hoog boven de half verdiepte parkeerlaag. De noordoostelijke hoek kan met een extra zevende bouwlaag versterkt worden. Vanaf deze hoek wordt de bebouwing via de oostelijke zijde naar het binnenterrein afgebouwd naar maximaal vier lagen. Hiermee wordt er qua bouwhoogte beter aangesloten op de grondgebonden woningen ten zuiden van deze bebouwing. Ook geeft deze lagere bouwhoogte wat meer licht en lucht aan de omliggende woningenen de openbare ruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Nieuweweg220tm226-vg01_0010.png"

Indicatieve weergave van de bouwlagen in het plangebied.

In de op 20 september 2021 vastgestelde Ruimtelijke en programmatische kaders Nieuweweg 220-226 is uitgebreid gemotiveerd op welke wijze de 199 woningen en het bijbehorende parkeren en groen stedenbouwkundig gezien goed ingepast kunnen worden op deze locatie. Voor de gehele stedenbouwkundige visie op dit plan wordt naar deze kaders verwezen.

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER

4.1 Rijksbeleid

Hoofddoel van het nationale ruimtelijke beleid is om ruimte te scheppen voor verschillende ruimtevragende functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin. Bundeling van verstedelijking is een beleidsstrategie die het Rijk hanteert. Er wordt op deze manier optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is.

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (structuurvisie)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de bestaande Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet is bedoeld.

De NOVI heeft maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorgt dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Toets bouwplan

Voorliggend plan voorziet in een uitbreiding van de woningvoorraad die aansluit op de huidige woningbehoefte. In het plan is rekening gehouden met een goede leefomgevingskwaliteit en het beperken van (gevolgen van) klimaatverandering door het toepassen van duurzame maatregelen. Hierover zijn afspraken vastgelegd in de exploitatieovereenkomst. Geconcludeerd wordt dat het bouwplan in overeenstemming is met de Nationale Omgevingsvisie.

4.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Overheden dienen op grond van het Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren volgens de Ladder. De Ladder voor duurzame verstedelijking is gewijzigd per 1 juli 2017.

Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten.

De ladder is van toepassing op woningbouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Dit is al het geval vanaf 12 woningen. Als de woningbouwontwikkeling voorziet in een behoefte en gepland is binnen bestaand stedelijk gebied, dan wordt voldaan aan de Ladder. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting.

Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt:

‘Bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing voor wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, en ook de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’.

Toets bouwplan

Stedelijke ontwikkeling

Uit jurisprudentie blijkt dat er in het beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vanaf de realisatie van 12 woningen (ECLI:NL:RVS:2015:953). Met voorliggend plan worden 14 rijwoningen en 185 appartementen mogelijk gemaakt, waardoor de ontwikkeling gekenmerkt kan worden als nieuwe stedelijke ontwikkeling en daardoor ladderplichtig is.

Behoefte

Met voorliggend bestemmingsplan worden 185 appartementenen 14 rijwoningenmogelijk gemaakt binnen de het bebouwd gebied van Veenendaal. De locatie betreft een binnenstedelijk plan. Een bedrijvenlocatie wordt getransformeerd naar een woningbouwlocatie. Uit diverse beleidsstukken blijkt dat de woningen binnen de behoefte aan extra woningen die binnen het stedelijk gebied passen. Er is behoefte aan een substantiële uitbreiding van het aantal woningen in Veenendaal. De vraag is groter dan het aanbod. Leegstand van de huidige functies wordt voorkomen door transformatie naar wonen; er wordt een functie toegevoegd waar wel behoefte aan is. Verwezen wordt naar het rapport van Kubiek d.d. 19 november 2021 'Nieuweweg 222-226 Veenendaaal Ladder duurzame verstedelijking' , dat als bijlage onderdeel uitmaakt van dit bestemmingsplan.

Conclusie

Concluderend is gebleken dat het initiatief voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Er is behoefte aan woningen. De provincie Utrecht en gemeente Veenendaal streven naar binnenstedelijke woningbouw, waar voorliggend plan in past. De realisatie van voorliggend plan op de gewenste locatie aan de Nieuweweg voldoet aan de uitgangspunten van een duurzaam ruimtegebruik. Daarnaast slui de ontwikkeling aan bij de beleidsmatige uitgangspunten, zoals aangegeven in hoofdstuk 2 van genoemd rapport.

4.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit het nationaal ruimtelijk beleid en bevat nadere regels waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en nadien een aantal keer gewijzigd.

In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven: Rijksvaarwegen; Project mainportontwikkeling Rotterdam; Kustfundament; Grote rivieren; Waddenzee en waddengebied; Defensie; Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen; Elektriciteitsvoorziening; Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen; Natuurnetwerk Nederland; Primaire waterkeringen buiten het kustfundament; IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte); Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden; en Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Het rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven.

Toets bouwplan

Binnen het plangebied zijn geen onderdelen van het Barro aanwezig en hiermee behoeft het geen specifieke aandacht in het onderhavige plan.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie provincie Utrecht

Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Omgevingsvisie provincie Utrecht vastgesteld. In de Omgevingsvisie worden de integrale lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving van de provincie Utrecht vastgelegd tot 2050.

De provincie Utrecht zet in op een gezonde en veilige leefomgeving, aan de hand van zeven samenhangende beleidsthema's:

  • 1. Stad en land gezond
  • 2. Klimaatbestendig & waterrobuust
  • 3. Duurzame energie
  • 4. Vitale steden & dorpen
  • 5. Duurzaam gezond & veilig bereikbaar
  • 6. Levend landschap erfgoed & cultuur
  • 7. Toekomstbestendige natuur & landbouw

De ambities en keuzes zijn gebiedsgericht samengevat per regio. De regio Foodvalley, waar Veenendaal onderdeel van is, ligt binnen de provincies Utrecht en Gelderland en bestaat uit acht gemeenten.

Voor deze regio wordt een verstedelijkingsstrategie gegeven als regionale uitwerking van het beleid. Daaruit blijkt dat de woningbehoefte in Foodvalley het aanbod overtreft en ook de prognoses laten een groei zien. Het is de verwachting dat er in 2030/2040 in de regio Foodvalley ca. 40.000 woningen nodig zijn, waarvan 27.000 in het zuidelijke deel daarvan, waaronder Veenendaal.

Toets bouwplan

Het bouwplan komt tegemoet aan de wens om meer woningen te realiseren binnen Foodvalley (Zuid). Dankzij de in de exploitatieovereenkomst opgenomen voorwaarde om maatregelen te treffen zoals genoemd in het Puntensysteem Omgevingsvisie, wordt voldaan aan de doelstellingen van de provincie met betrekking tot duurzame energie, klimaatbestendig en duurzaam gezond & veilig bereikbaar. Het plan is dan ook niet in strijd met de Omgevingsvisie provincie Utrecht.

4.2.2 Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht

Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht vastgesteld. In de omgevingsverordening staan de regels die nodig zijn om het beleid uit de Omgevingsvisie uit te voeren. In de verordening zijn alle regels voor de leefomgeving van circa 20 verordeningen samengebracht naar één verordening.

De omgevingsverordening bevat een verstedelijkingsverbod voor landelijk gebied, tenzij in de verordening anders bepaald. Voor een omgevingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen stedelijk gebied, geeft de verordening instructieregels voor onder meer woningbouw. Woningbouw dient te passen in het door gedeputeerde staten vastgestelde programma woningbouw en woningbouw mag niet leiden tot extra bodemdaling. Daarnaast worden er instructieregels gegeven voor een omgevingsplan dat betrekking heeft op bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel.

Een omgevingsplan waarin nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien waarborgt dat de nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een toename van de knelpunten in de bereikbaarheid. Bij voorkeur leiden de nieuwe ontwikkelingen tot een afname van knelpunten in de bereikbaarheid.

Tot slot bevat de omgevingsverordening specifieke instructieregels voor een Omgevingsplan betrekking heeft op een locatie binnen onder andere de Cultuurhistorische hoofdstructuur, Stiltegebied, Overstroombaar gebied, een boringsvrije zone, beschermd natuurgebied, of een geluidscontour van een provinciale weg.

Toets bouwplan

Voorliggend bouwplan is in lijn met het programma woningbouw, omdat sprake is van extra woningbouw waarvan een deel in het sociale segment.

In Veenendaal is er geen sprake van bodemdaling en is dit punt niet relevant.

Ook leidt het plan niet tot knelpunten in de bereikbaarheid. Hierover meer onder 5.12 Mobiliteit

Geconcludeerd wordt dat het bouwplan in overeenstemming is met de Omgevingsverordening.

4.2.3 Bodem- en waterprogramma 2022-2027

Het Bodem- en waterprogramma 2022-2027 is een uitwerking van ambities voor de bodem en het water uit de provinciale Omgevingsvisie. Onderdeel van het programma is het wettelijk verplichte Regionaal Waterplan onder de Waterwet. Het programma beschrijft hoe de provincie samen met andere partners wil werken aan ambities uit de Omgevingsvisie, welke beleidskeuzes we maken en hoe we hier uitvoering aan willen geven.

Het programma gaat over duurzaam gebruik van de ondergrond, circulariteit, schoon oppervlaktewater, schone bodem en grondwater, voldoende water, waterveiligheid en energie uit bodem en water. Ook actuele vraagstukken zijn onderdeel van het programma. Het gaat dan bijvoorbeeld over omgaan met de toenemende periodes van droogte en wateroverlast, de toenemende drukte in de ondergrond en het vaststellen van doelen en maatregelen voor de Kaderrichtlijn Water (KRW).

Thema's zijn: duurzaam gebruik ondergrond, circulair bodem- en waterbeheer, schoon oppervlaktewater, schone bodem en grondwater, bodemkwaliteit, - vruchtbaarheid, -aardkundige waarden en -ontgrondingen, voldoende water en voorkomen wateroverlast, waterveiligheid en energie uit bodem en water.

Paragraaf 4.3 omschrijft de gebiedsopgaven van het gebied 'stad' (stedelijk gebied), waar Veenendaal onder valt. Hier spelen stedelijke opgaven en die zijn ook vanuit bodem- en waterperspectief bezien vaak anders dan in de andere gebieden. 'Stad' is een van de snelst groeiende regio’s van Nederland. Het gebied kenmerkt zich onder andere door een grote verscheidenheid aan aantrekkelijke en cultuurhistorische landschappen.

De huidige manier waarop steden en ook dorpen zijn ingericht, samen met onder meer de woningbouwopgave en de energietransitie, zorgen voor een toenemend probleem van wateroverlast, droogte- en hittestress en toenemende drukte in de ondergrond. Zowel bij ontwikkelingen in bestaand stedelijk gebied als bij uitbreidingslocaties is het van belang om voldoende waterberging te realiseren, teneinde wateroverlast en verdroging zoveel mogelijk te beperken. Mogelijkheden tot verkoeling zijn ook belangrijk, dus meer natuur, groen en recreatievoorzieningen, zoals zwemwater. Ook bij de locatiekeuze van nieuw stedelijk gebied is het bodem- en watersysteem van belang bij de integrale afweging. Hiervoor worden samen met andere overheden verstedelijkingsstrategieën voor de lange termijn opgesteld, en omgevingsvisies door de gemeenten.

Toets bouwplan

Het bouwplan voorziet in meer groen dan de huidige, volledig verharde situatie. Bovendien is aanvrager middels de exploitatieovereenkomst verplicht om aan het Puntensysteem Omgevingsvisie te voldoen. Die Puntensysteem heeft een overlap met de doelstellingenit het Bodem- en waterpgrogramma. Onder 5.3 Waterhuishouding wordt de waterhuishouding binnen het plangebied nader toegelicht.

Het bouwplan is niet in strijd met het Bodem- en waterprogramma.

4.3 Regionaal beleid

4.3.1 Regio FoodValley

De regio FoodValley betreft een samenwerkingsverband tussen de gemeenten Wageningen, Ede, Rhenen, Veenendaal, Renswoude, Barneveld, Nijkerk en Scherpenzeel. n deze regio werken ondernemers, onderwijs en de overheid samen aan een gezonde en duurzame regio voor bedrijven en inwoners. Een regio waar mensen graag wonen, werken en ondernemen. In de Strategische Agenda 2020-2025 staat beschreven hoe dit wordt bereikt. De volgende thema's zijn hierin beschreven:

1. Landbouw en vitaal platteland: op naar een duurzaam landbouwsysteem;

2. Voeding voor een gezond leven: gezond, duurzaam en voldoende voedsel;

3. Energietransitie: energieneutraal in 2050;

4. Human Capital: kennis en vakmanschap;

5. Innovatie, clustervorming en circulaire economie: een toekomstbestendige regionale economie;

6. Fysieke randvoowaarden: economie en vervoer;

7. Quality of living: wonen, verstedelijking en landschap.

Met name thema 7 is relevant voor woningbouw binnen de regio FoodValley. De belangrijkste ambities binnen dit thema zijn:

-Voldoende woningen en woningbouw: Tot 2030 maximaal 25.000 extra woningen, die inspelen op de (toekomstige) vraag.

-Voldoende huizen voor iedere inkomensgroep.

-Vitale en duurzame steden, dorpen en wijken: Verbetering van stads- en dorpscentra en alle woningen hebben in 2023 gemiddeld energielabel B en zijn in 2050 aardgasloos.

-Behoud en verbetering van natuur en landschap: Woningbouw en energietransitie vragen ruimte: dit wordt slim ingepast zodat het minimale ruimte inneemt. Verstedelijking gaat niet ten koste van natuur en landschap.

Toets bouwplan

Voorliggend bouwplan komt tegemoet aan de ambitie om extra woningen te bouwen die inspelen op de vraag. Ook wordt oude, niet energiezuinige bebouwing gesloopt en aardgasloze, energiezuinige bebouwing teruggebouwd. Ook is er geen sprake van verlies van natuur of landschap. De nieuwe situatie wordt groener dan de bestaande toestand. Aan de uitgangspunten uit de Strategische Agenda wordt derhalve tegemoet gekomen.

4.3.2 Blauwe Omgevingsvisie 2050 en Blauw Omgevingsprogramma 2022-2027

Blauwe Omgevingsvisie 2050

Op 20 februari 2019 is door het algemeen bestuur van waterschap Vallei en Veluwe de Blauwe Omgevingsvisie (BOVI 2050) vastgesteld. Met deze BOVI zet waterschap Vallei en Veluwe op nieuwe wijze koers naar een duurzame en waterinclusieve leefomgeving. In de BOVI wordt gedacht vanuit drie waterprincipes:

  • 1. Water is een ordenend principe in de ruimtelijke ordening.
  • 2. Maximaal vasthouden en schoonhouden van water.
  • 3. Partnerschap als watermerk.

De visiekaart en waterprincipes werken door in de doelen van het nieuwe waterprogramma.

Blauw Omgevingsprogramma 2022-2027

Waterschap Vallei en Veluwe hebben het Blauw Omgevingsprogramma (BOP) op 21 november 2021 vastgesteld. Het BOP is de tactische uitwerking van de Blauwe omgevingsvisie (BOVI2050). Met als overkoepelend thema ‘een waardevolle leefomgeving’, worden de maatschappelijke thema’s klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie en biodiversiteit, gekoppeld aan de drie waterprincipes en geïntegreerd in vier gebiedsprogramma’s. Veenendaal valt binnen het gebiedsprogramma Gelderse Vallei. In en rondom Veenendaal zijn de volgende doelen opgesteld:

  • Op orde houden van de waterkeringen. Na realisatie van de Grebbedijk is het doel om met gebiedspartners na te denken over toekomstige functies en status van de Slaperdijk.
  • Klimaatadaptatie maatregelen uitvoeren in bestaand stedelijk gebied door het bevorderen van een klimaatadaptieve inrichting van openbare- en particuliere terreinen.
  • Energiewinning zoals thermische energie uit oppervlaktewater, wind en zon, gekoppeld aan de gemeentelijke Transitievisie Warmte.
  • Verkennen principe klimaatmantels (bufferen van hemelwater) rond stedelijke kernen FoodValley.

Toets bouwplan

Het plangebied voorziet in een klimaatadaptieve inrichting in tegenstelling tot de huidige situatie. Het bouwplan is in lijn met de doelstellingen uit de Blauwe Omgevingsvisie en het Blauw Omgevingsprogramma.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Strategische Visie Veenendaal 2040

Op 26 oktober 2017 heeft de raad de Strategische Visie voor Veenendaal in 2040 vastgesteld. Hierin zijn de kernambities voor de toekomst van Veenendaal opgenomen. Veenendalers kiezen voor een versterking van de woonfunctie en richten hun blik naar de regio. Dat betekent dat de ambities zich primair richten op het versterken van de woon- en leefomgeving, met in het kielzog de arbeidsmarkt gericht op wonen en arbeidsintensieve bedrijvigheid. Dit is in lijn met de trend werken volgt wonen. Ook de blik naar buiten die de voorkeur heeft van de Veenendaalse gemeenschap is in lijn met een belangrijke trend: die van lokale gebondenheid naar regionale samenwerking.

Algemene conclusie van de demografische ontwikkelingen is dat Veenendaal in de toekomst niet alleen maar de groei hoeft te accommoderen, maar zich ook kan toeleggen op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Van kwantiteit naar kwaliteit! Deze kwaliteiten moeten een diverse bevolkingsgroep aanspreken.

Veenendaal moet zich in de toekomst dus richten op kwaliteit in plaats van op kwantiteit. En –in lijn met de wensen van inwoners– moet Veenendaal zich bovenal concentreren op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Dat betekent dat Veenendaal moet zorgen dat het slim omgaat met de ruimte door intensivering van de woonbebouwing, herontwikkeling en functieverandering en voldoende aandacht blijft houden voor groen.

Onderdeel van een aantrekkelijke woonomgeving is een goede bereikbaarheid van arbeidsplaatsen. Veenendaal richt zich daarom in de toekomst niet op ruimte-intensieve en arbeidsextensieve bedrijvigheid, maar op arbeidsintensieve bedrijven. Kortom, de visie stelt vooral eisen aan de kwaliteit van nieuwe of herontwikkelingen en spreekt zich niet uit over kwantitatieve doelstellingen. Deze richting – Veenendaal als leefstad met een sterke, regionale binding – werken we uit aan de hand van vier thema’s. Juist binnen deze thema’s liggen de grootste maatschappelijke veranderingen. Per thema zijn de volgende kernambities geformuleerd:

  • 1. Netwerksamenleving: “niet alleen, maar samen” met ruimte voor ieders eigen identiteit;
  • 2. (Samen) leven: Veenendaal met excellent woonklimaat;
  • 3. Digitale wereld: Veenendaal heeft een hoogwaardige duurzaam bedrijfsleven met arbeids- en kennisintensieve bedrijven en een bruisend multifunctioneel centrum;
  • 4. Duurzaamheid: Veenendaal heeft in 2040 de transitie naar een duurzame gemeente afgerond.

Toets bouwplan

Voorliggend bouwplan richt zich op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving in en rondom het plangebied. Er is gekeken op welke manier de woningbouw stedenbouwkundig kan worden ingepast met minimale nadelige gevolgen voor omwonenden voor wat betreft uitzicht, schaduw en privacy. Met de huidige woningbouwopgave is een beperkte vermindering hiervan aanvaardbaar. Daar staat tegenover dat de woonomgeving wordt verbeterd door het realiseren van een groen en leefbaar middenterrein en het doorzetten van een wandelpad om het plangebied. Ook voor wat betreft duurzaamheid worden er flinke stappen gezet ten opzichte van de huidige situatie, doordat het plan moet voldoen aan het Puntensysteem Omgevingsvisie. Aan de uitgangspunten uit de Strategische Visie wordt dan ook voldaan.

4.4.2 Omgevingsvisie Veenendaal 2030

De raad van de gemeente Veenendaal heeft op 17 december 2020 de Omgevingsvisie Veenendaal 2030 vastgesteld. De Omgevingsvisie 2030 is een plan op hoofdlijnen dat alle strategische beleidsplannen vervangt die gaan over de fysieke leefomgeving, zoals het milieubeleidsplan, het gemeentelijk verkeers- en vervoersplan en de structuurvisie. De inhoud van de Strategische Visie 2040, die de gemeenteraad in 2017 vaststelde, is de basis geweest voor de omgevingsvisie.

De Omgevingsvisie zet in op een koerswijziging van kwantiteit naar kwaliteit: beter en slimmer inrichten van de leefomgeving met gebruik van innovatie, kennis en creativiteit. Bij ieder initiatief moeten afwegingen worden gemaakt. Voor Veenendaal staan hierbij de principes gezondheid, duurzaamheid en veiligheid voorop. Voor nieuwe ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving wordt in de Omgevingsvisie 2030 het volgende afwegingskader gegeven:

  • 1. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten een bijdrage leveren aan een Gezonde, Duurzame en Veilige leefomgeving. Elke nieuwe ontwikkeling is een kans om hier aan bij te dragen. Zo zal ook de gewenste groei van Veenendaal moeten bijdragen aan deze doelen.
  • 2. We kiezen voor meervoudig boven enkelvoudig ruimtegebruik, zodat de beperkte ruimte optimaal wordt benut.
  • 3. We voorkomen dat negatieve gevolgen van ontwikkelingen afgewenteld worden op de omgeving. We beoordelen ruimtelijke ontwikkelingen integraal en in relatie tot de omgeving.

Daarnaast bevat de Omgevingsvisie 2030 specifieke opgaven en doelstellingen voor de thema's Gezond duurzaam en veilig, Bouwen en wonen, Groen natuur en water, Mobiliteit, Economie, Milieu, en er worden aanvullende opgaven en doelstellingen voor het centrum gegeven.

Puntensysteem Omgevingsvisie

In het Puntensysteem Omgevingsvisie Veenendaal, dat als beleidsregel is vastgesteld door het college, worden de ambities uit de Omgevingsvisie concreet gemaakt. De volgende thema's uit de omgevingsvisie zijn opgenomen:

  • Gezonde en groene leefomgeving;
  • Bewegen, ontmoeten, sporten en spelen (BOSS);
  • Energietransitie en duurzaam bouwen;
  • Natuurinclusief bouwen;
  • Klimaatadaptatie; en
  • Veiligheid en leefbaarheid.

Voor elk thema uit de Omgevingsvisie zijn maatregelen opgesomd waarmee wordt bijgedragen aan deze verschillende thema's. Aan deze maatregelen zijn punten gekoppeld. Een ontwikkelaar moet straks een minimale score per thema en een minimale score voor het totaal behalen. Op deze manier laten we de ambities uit de omgevingsvisie terugkomen in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Het puntensysteem is toegespitst op de realisatie van woningen. Het fungeert daarmee als kader voor de beoordeling of een ontwikkeling voldoende bijdraagt aan een gezonde, duurzame en veilige leefomgeving.

Het puntensysteem wordt toegepast bij ontwikkelingen waarvoor een herziening, wijziging, uitwerking of afwijking van het bestemmingsplan nodig is. Het wordt alleen toegepast bij nieuwbouw van woningen en dus niet toegepast bij transformatie van bestaande bebouwing. In het bestemmingsplan wordt middels een dynamische verwijzing in de regels opgenomen dat de ontwikkeling moet voldoen aan het puntensysteem. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt de eis om te voldoen aan het puntensysteem opgenomen in het omgevingsplan of in een omgevingsvergunning.

Toets bouwplan

In de exploitatieovereenkomst is vastgelegd dat initaitiefnemer moet aantonen dat het plan voldoet aan het Puntensysteem. Op deze manier kan worden geconcludeerd dat het bouwplan in overeenstemming is met de ambities uit de Omgevingsvisie.

4.4.3 Puntensysteem Omgevingsvisie Veenendaal

Het Puntensysteem Omgevingsvisie Veenendaal is een uitwerking van de ambities uit de Omgevingsvisie Veenendaal 2030 naar concrete maatregelen. Het puntensysteem is an toepassing op woningbouwprojecten waarvoor een herziening, uitwerking of wijziging van het bestemmingsplan nodig is.

Voor elk thema uit de Omgevingsvisie zijn maatregelen in het Puntensysteem opgenomen. Elke maatregel draagt bij aan de verschillende thema's en aan elke maatregel is een aantal punten toegekend. Een ontwikkelaar die een plan in Veenendaal wil ontwikkelen, moet een minimale score per thema en een minimale score voor het totale plan behalen.

De thema's zijn:

- een gezonde en groene leefomgeving

- bewegen, ontmoeten en sporten en spelen

- energietransitie en duurzaam bouwen

- natuurinclusief bouwen

- klimaatadaptatie

- veiligheid en leefbaarheid

Toets bouwplan

In dit bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarin is bepaald dat voor het bouwen van een hoofdgebouw als voorwaarde aan de omgevingsvergunning wordt opgenomen dat aantoonbaar aan het Puntensysteem moet zijn voldaan binnen 12 maanden na ingebruikname van het gebouw. Hiremee is gewaarborgd dat aan het Puntensysteem en daarmee aan de uitgangspunten uit de Omgevingsvisie wordt voldaan.

4.4.4 Groenbeleid

Groenstructuurplan

Het doel van het groenstructuurplan is als volgt te formuleren:

  • 1. De samenhang van het groen met de landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische patronen versterken;
  • 2. met het groen de herkenbaarheid en identiteit van de openbare ruimte vergroten;
  • 3. de gewenste groenstructuur formuleren en realiseren volgens de opgestelde visie;
  • 4. groen bij nieuwe ontwikkelingen als bouwsteen en leidend principe gebruiken;
  • 5. accenten in het groen aanbrengen overeenkomstig de plaats en het niveau.

Er wordt een onderscheid gemaakt naar groen op twee niveaus: de hoofdgroenstructuur en het groen binnen wijken. Ten aanzien van de hoofdgroenstructuur is het doel de identiteit en de kwaliteit van de afzonderlijke elementen te vergoten, waarbij de aanwezige of gewenste samenhang (structuur) tussen de verschillende elementen en patronen als kader geldt. De hoofdgroenstructuur bestaat uit de volgende onderdelen: de Grift, de oude linten, pleinen, parken, begraafplaatsen en sportparken, de binnenring, de Rondweg, 't Goeie Spoor / Industrielaan / Wageningselaan, de snelweg A12, de spoorlijnen en de entrees.

Spelregels groencompensatie

Groencompensatie vormt een onderdeel van het totale groenbeleid en heeft als doel dat bij nieuwe ontwikkelingen zorgvuldig wordt omgegaan met bestaande groene structuren. Doordat er praktisch toepasbare spelregels voor groencompensatie zijn vastgesteld, kunnen de gevolgen voor het groen bij nieuwe ontwikkelingen overzichtelijk worden gehouden. Hieronder volgt een opsomming van de uitgangspunten voor groencompensatie:

  • Groencompensatie is een onderwerp dat met name voor het stedelijk gebied van belang is. Voor het buitengebied bestaan diverse regeling die behoud en versterking van groen als doel hebben en daarmee garanderen (Rode en groene contour in provinciaal Structuurplan, Landschapsontwikkelingsplan, bestemmingsplan Buitengebied etc.);
  • Groencompensatie is maatwerk;
  • Niet alleen denken in m2 (kwantiteit), maar ook type, volume, kwaliteit en vervangingswaarde van groen meenemen in de beoordeling;
  • Behoud van belangrijke groenstructuren en karakteristieken per wijk of buurt. In het groenstructuurplan is de hoofdgroenstructuur voor Veenendaal als geheel opgenomen. Naast deze hoofdstructuur moet ook ingezoomd worden op het groen op wijk- of buurtniveau. In sommige wijken is de groenstructuur gekoppeld aan de stedenbouwkundige opzet. Het gaat erom deze karakteristieken te behouden of te versterken, ook bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Voorbeelden zijn brede grasbermen, bermen met hagen of bodembedekkers, bomen in een straat, etc.
  • Recht doen aan verschillende functies van groen in een wijk of buurt. Hierbij gaat het om aspecten als bereikbaarheid, gebruikswaarde (bijv. speelplek), visuele en ruimtelijke beleving, cultuurhistorische en architectonische kwaliteit en ecologische waarden. Ook de waarde voor milieu aspecten en het onderhoudsniveau en vitaliteit spelen hierbij een rol.

Toets bouwplan

Nu er in de bestaande situatie geen (bestemd of daadwerkelijk aanwezig) groen is, is er geen compensatievereiste. In de bestaande situatie is het gehele perceel volledig verhard en is er geen groen aanwezig, met uitzondering van enkele bomen langs de Nieuweweg. Deze bomen blijven behouden. In de nieuwe situatie wordt het middenterrein groen ingericht. Ook het dak van de halfverdiepte parkeergarage wordt groen. Zowel kwalitatief als kwantitatief neemt het groen toe. De locatie maakt geen onderdeel uit van de hoofdgroenstructuur. Het plan is in overeenstemming met het gemeentelijke groenbeleid.

4.4.5 Welstandsnota 2017

Het welstandsbeleid van de gemeente Veenendaal is opgesteld vanuit de overtuiging dat het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving behartigd dient te worden. Door het ontwikkelen van beleidsregels voor de welstandsadvisering zet de gemeente haar visie op het ruimtelijk kwaliteitsbeleid en de rol van de welstandszorg daarin uiteen.

Deze welstandsnota vormt het toetsingskader voor zowel vergunningsplichtige gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde. Gekozen is welstandsvrij bouwen mogelijk te maken in een nieuw te ontwikkelen woongebied en op bestaande bedrijventerreinen.

In het kader van deze welstandsnota is vooral de relatie tussen bestemmingsplan en welstandscriteria van belang. Het bestemmingsplan regelt onder meer de functie en het ruimtebeslag van bouwwerken voor zover dat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Datgene dat door het  bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, kan niet door welstandscriteria worden tegengehouden.

De architectonische vormgeving van bouwwerken valt buiten de reikwijdte van het bestemmingsplan en wordt exclusief door de welstandsnota geregeld. Welstandscriteria kunnen waar nodig de ruimte die het bestemmingsplan biedt dus invullen ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit. Het welstandsadvies kan zich dan richten op de gekozen invulling binnen het bestemmingsplan. In een situatie waarin een bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan, maar het bestemmingsplan eveneens ruimte biedt voor alternatieven, kan een negatief welstandsadvies worden gegeven als de gekozen stedenbouwkundige of architectonische oplossing te sterk afbreuk doet aan de ruimtelijke beleving van het betreffende gebied. Uiteraard moet in zo'n geval de welstandsnota daartoe de argumentatie leveren.

MooiSticht is de Commissie voor ruimtelijke kwaliteit in Veenendaal die beoordeelt of een plan voldoet aan de redelijk eisen van welstand.

Toets bouwplan

Voor deze herontwikkeling zijn Ruimtelijke en programmatische kaders vastgesteld op 20 september 2021. Een beeldkwaliteitparagraaf maakt onderdeel uit van deze kaders. De welstandscommissie heeft het concept-bouwplan getoetst aan de Welstandsnota in samenhang met dit vastgestelde kader.

Het bouwplan is in 2022 meermaals besproken in de vergadering van de welstandscommissie. Eind november heeft deze commissie op basis van het hieronder afgebeelde plan geconcludeerd dat dit plan in principe voldoet aan de redelijke eisen van welstand, onder voorbehoud van de verdere uitwerking.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Nieuweweg220tm226-vg01_0011.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Nieuweweg220tm226-vg01_0012.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Nieuweweg220tm226-vg01_0013.png"

Gevelaanzichten gezien vanaf de Nieuweweg (bouwplan november 2022 dat in principe is goedgekeurd door MooiSticht)

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Nieuweweg220tm226-vg01_0014.png"

Gevelaanzicht rijwoningen (bouwplan november 2022 dat in principe is goedgekeurd door MooiSticht)

Hoofdstuk 5 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN

In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten voor de ontwikkeling van de planlocatie beschreven. Het gaat hierbij om de aspecten natuur, water, archeologie, bodem, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Voor ieder aspect is een onderzoek of toets uitgevoerd.

5.1 Asbest

5.1.1 Wettelijk kader

Om de bestaande bebouwing te mogen slopen dient volgens artikel 1.26 van het Bouwbesluit 2012 minimaal vier weken voor start van de werkzaamheden een sloopmelding te worden ingediend. Een actueel asbestinventarisatierapport is een verplichte bijlage bij deze melding.

5.1.2 Toets bouwplan

Hoewel niet vereist voor deze ruimtelijke procedure, heeft initiatiefnemer reeds op 4 juli 2022 een asbestinventarisatierapport (P18-0407-020 - Bedrijfspanden Nieuweweg 220, 222, 224, 224A resp. 226 3905 LT Veenendaal) laten uitvoeren door BOOT organiserend ingenieursburo B.V.

De rapportage is geschikt voor volledige renovatie of totaalsloop, onder de voorwaarde dat tijdens verwijdering van de begane grondvloer de niet geheel bereikbare kruipruimte alsnog wordt geïnspecteerd.

Tijdens de inventarisatie zijn asbesthoudende materialen aangetroffen. In de rapportage is aangegeven op welke wijze deze veilig kunnen worden gesaneerd. Tijdens de inventarisatie zijn geen asbestverontreinigingen waargenomen.

5.1.3 Conclusie

Het aspect asbest vorm geen belemmering voor dit ruimtelijk plan. Minimaal vier weken voor uitvoering van de sloopwerkzaamheden dient een sloopmelding met actueel asbestinventarisatierapport te worden ingediend.

5.2 Bodem

Bij bodem wordt onderscheid gemaakt in de fysische en de chemische bodemkwaliteit. De fysische bodemkwaliteit heeft betrekking op de opbouw en samenstelling van de bodem. Denk hierbij aan draagkracht en in de bodem aanwezige voorwerpen, zoals archeologische vondsten.

5.2.1 Wettelijk kader

Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.

Wet bodembescherming

De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden (saneringsnoodzaak). De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging.

De interventiewaarde is de waarde, waarboven er mogelijk sprake is van humane, ecologische of verspreidingsrisico's. De urgentie van sanering wordt bepaald door de geplande projectontwikkeling. Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater. De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn door de Gemeente Veenendaal in beeld gebracht. In een aantal gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.

Besluit bodemkwaliteit

Het doel van het Besluit bodemkwaliteit is te voorkomen dat de bodem (grond en grondwater) en het oppervlaktewater verontreinigd worden door het gebruik van bouwstoffen, grond of baggerspecie. Daarnaast wordt gestreefd naar hergebruik van grondstoffen, zodat minder materiaal wordt gestort en minder nieuwe grondstoffen hoeven te worden gewonnen. In het besluit zijn regels opgenomen over kwaliteitsborging, bouwstoffen, grond en baggerspecie. Grondverzet kan plaatsvinden conform het Besluit Bodemkwaliteit.

5.2.2 Toetsing bouwplan

Op de bodemkwaliteitskaart (Omgevingsdienst Utrecht) heeft de grond waar gebouwd gaat worden de bodemfunctieklasse 'Wonen'.

Door aanvrager zijn de volgende bodemrapporten aangeleverd:

1.) Verkennend bodem- en asbestonderzoek conform NEN5740 en NEN5707 Nieuweweg 222 te Veenendaal, BOOT, kenmerk: P18-0407-006, d.d. 23 juli 2018;

2.) Bodem- en asbestonderzoek Nieuweweg 226 Veenendaal, Ingenieuwsbureau Land, kenmerk: R01-78226-RWI-d01, d.d. 9 februari 2021;

3.) Verkennend en nader bodemonderzoek NEN 5740 en NEN 5707 Nieuweweg 220, 224a, 226 te Veenendaal, BOOT, kenmerk P18-0407-028 d.d. 7 juli 2022.

Verkennend bodem- en asbestonderzoek

Uit het verkennend bodem- en asbestonderzoek (1) komen de volgende conclusies en aanbevelingen:

-De bovengrond met bodemvreemde bijmengingen bestaande uit o.a. baksteen en aardewerk is licht verontreinigd met minerale olie, PCB en/of lood en PAK. De zintuiglijk schone bovengrond alsmede de zintuiglijke schone ondergrond zijn niet verontreinigd met de onderzochte parameters.

-Tijdens de veldwerkzaamheden zijn geen waarnemingen gedaan van (mogelijk verontreinigd) dempingsmateriaal.

-Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat de concentratie natrium in de grond is toegenomen alle overige onderzochte parameters zijn afgenomen ten opzichte van de nulsituatie. In het grondwater is de concentratie natrium, kalium en ammonium toegenomen. De concentraties van overige parameters is afgenomen. De oorzaak van de toe- en afname is vermoedelijk te relateren aan bode gerelateerde processen en niet aan de activiteiten omtrent de ontwikkelruimte voor film en een chemieopslag.

-Het grondwater op de locatie is licht verontreinigd met barium.

-De licht verhoogde concentraties geven vanuit de Wet bodembescherming geen noodzaak voor het uitvoeren van nader onderzoek en/of het treffen van sanerende maatregelen.

-De aangetoonde concentraties in de bodem vormen in milieuhygiënische zin geen belemmering voor het toekomstig gebruik van wonen met tuin. Vervolgonderzoek is niet noodzakelijk.

-Op het maaiveld en in de bodem is visueel geen asbest waargenomen daarnaast is in de bodem analytisch geen asbest aangetroffen. Vervolgonderzoek is niet noodzakelijk.

-Indien het niet mogelijk is om bij de ontwikkeling van de locatie met een gesloten grondbalans te werken, dient grond van de locatie afgevoerd te worden. Alvorens dit materiaal elders toegepast kan worden, dient een partijkeuring conform het Besluit bodemkwaliteit uitgevoerd te worden. Mogelijk kan in overleg met de gemeente een toepassing worden gezocht in het kader van actief bodembeheer (bodembeheerplan en bodemkwaliteitskaart).

Bodem- en asbestrapport

Uit het bodem- en asbestrapport (2) komen de volgende resultaten en aanbevelingen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Nieuweweg220tm226-vg01_0015.png"

Verkennend en nader bodemonderzoek

Dit bodemonderzoek is een aanvulling op eerder op deze locaties uitgevoerde bodemonderzoeken. Het volgende wordt in dit onderzoek geconcludeerd:

Aanvullend verzamelde historische informatie

Het historisch onderzoek is aangevuld met ontbrekende gegevens aangaande de gedempte sloten en overige zaken.

Bodemkwaliteit onder de aanwezige panden 

  • De bodemkwaliteit onder de aanwezige panden is onderzocht;
  • De licht verhoogde concentraties PCB, kobalt, zink, lood, cadmium, PAK en/of minerale olie in de grond geven vanuit de Wet bodembescherming geen noodzaak voor het uit-voeren van nader onderzoek en/of het treffen van sanerende maatregelen;
  • De aangetoonde concentraties in de bodem vormen in milieuhygiënische zin geen belemmering voor het huidig of toekomstig gebruik; wonen met tuin.

Onderzoek gedempte sloten

  • Bij de noordelijke gedempte sloot zijn geen directe aanwijzingen gevonden voor dempingsmateriaal. De licht verhoogde concentraties met kwik en lood geven vanuit de Wet bodembescherming geen noodzaak voor het uitvoeren van nader onderzoek en/of het treffen van sanerende maatregelen;
  • Het onderzoek bij de zuidelijke sloot heeft plaatsgevonden met boringen en sleuven. Middels het graven van proefsleuven is gebleken dat ter plaatse van de zuidelijke slootdemping sprake is van sterke hoeveelheden bodemvreemde materiaal in de vormvan betonbrokken, resten ijzer, baksteen, hout en glas. De licht verhoogde concentraties met PCB, minerale olie en PAK geven vanuit de Wet bodembescherming geen noodzaak voor het uitvoeren van nader onderzoek en/of het treffen van sanerende maatregelen. In het dempingsmateriaal is geen asbest waargenomen. In de verdachte bodemlaag ter plaatse van P401 (0,50 – 1,60 m-mv) is sprake van een gewogen con-centratie van 13 mg/kg ds. De aangetoonde concentratie is echter niet hoger dan de grenswaarde voor nader bodemonderzoek. Vervolgonderzoek is niet noodzakelijk;

Samenvattend 

  • Op basis van de resultaten wordt geconcludeerd dat de onderzoekslocatie voor wat betreft chemische parameters en asbest geschikt is voor het beoogde gebruik (wonen). Er is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
  • Op grond van resultaten van het eerder onderzoek en de huidige resultaten kan gesteld worden dat de gehele onderzoekslocatie hiermee in voldoende mate is onderzocht. Hiermee wordt antwoord gegeven aan de opmerkingen die door de Omgevingsdienst zijn gesteld in hun ROM advies.

Aanbevelingen

  • Aanbevolen wordt bij ontwikkeling van de locatie rekening te houden met het aangetroffen menggranulaat en dempingsmateriaal bij de zuidelijke gedempte sloot en of dat wat betreft samenstelling geschikt is voor een toekomstig inrichting. Milieuhygienisch gezien betreft het licht verontreinigd materiaal.
  • De resultaten van het verkennend bodemonderzoek kunnen ter indicatie worden gebruikt voor grondverzet binnen de onderzoekslocatie. Indien het niet mogelijk is om bij de ontwikkeling van de onderzoekslocatie met een gesloten grondbalans te werken, dient grond van de locatie afgevoerd te worden. Mogelijk kan in overleg met de gemeente een toepassing worden gezocht in het kader van actief bodembeheer (bodem-beheerplan en bodemkwaliteitskaart);

De Omgevingsdienst regio Utrecht heeft de onderzoeken beoordeeld en concludeert op 6 september 2022 het volgende:

1.1 De milieuhygiënische bodemkwaliteit is in voldoende mate vastgelegd.

De bodemonderzoeken (1 t/m 3) geven een representatief beeld van de milieuhygiënische bodemkwaliteit. Alle verdachte deellocaties zijn onderzocht. De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot aanvullend onderzoek of sanering.

1.2 De bodem van het plangebied is geschikt.

De bodem van het plangebied is geschikt voor de voorgenomen functie (wonen).

Kanttekening 

De bodemonderzoeken (1 t/m 3) zijn niet beoordeeld in het kader van het opheffen van de bedrijfsactiviteiten (eindsituatie onderzoek). De inrichtingshouder zal bij het beëindigen van de bedrijfsactiviteiten hiervan melding moeten doen volgens de geldende wet-en regelgeving.

5.2.3 Conclusie

Het aspect bodem geeft geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

De inrichtingshouder dient echter nog wel bij het beëindigen van de bedrijfsactivititen en voor start bouw hiervan melding te doen volgens de geldende wet- en regelgeving (eindsituatiebodemonderzoek).

5.3 Waterhuishouding

5.3.1 Wettelijk kader

De Europese Kaderrichtlijn Water (2003)

De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is,maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming vanlandoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat:aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd;duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van debeschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijkevermindering van de verontreiniging van grondwater.

Vierde Nota Waterhuishouding (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1998)

De Vierde Nota Waterhuishouding geeft het kader voor het waterbeheer voor Nederland, nuen in de toekomst. De hoofddoelstelling is "een veilig en goed bewoonbaar land en het instand houden / versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee eenduurzaam gebruik blijft gegarandeerd". Om de veerkracht van de watersystemen tevergroten dient de waterconservering en buffering te worden bevorderd en de afwentelingvan (water-) problemen op naastgelegen gebieden te worden beperkt.

Waterbeleid in de 21e eeuw (2000)

De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naastde zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld hebben geleid totvernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hogeverstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in hetgeding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van watertekorten en verdroging.De commissie "Waterbeheer 21e eeuw" heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaaktdat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor debescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven.De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuweprojecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen.

Waterbeleid 21e eeuw (WB21)

Het thema "water als ordenend principe" loopt als een rode draad door het gehele plan.Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied, er wordtbekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen. Dit waterplan valt onder hetregime van de nieuwe waterwet (22 dec. 2009).

Beleid Waterschap Vallei en Veluwe

Het Waterschap geeft vergunningen af voor lozing op oppervlaktewater (Waterwet) en verleent ontheffing voor ingrepen in of nabij watergangen en -keringen (Keur). Daarnaast is het waterschap verantwoordelijk voor het onderhoud aan A-watergangen.

Het waterschap hanteert de onderstaande beleidsregels voor nieuwe lozingen van verhardoppervlak.

Keurartikel 3.4 Oppervlaktewaterlichamen: watervergunning brengen en onttrekken vanhoeveelheden water:

  • Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur water te brengen of teonttrekken aan oppervlaktewaterlichamen.

Algemene regel 3.2.54, artikel 1, lid 3:

  • Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.4 van de Keur, voor hetbrengen van water in een oppervlaktewaterlichaam via nieuw verhard oppervlak binnende bebouwde kom voor zover:

a. dit gebeurt in een oppervlaktewaterlichaam categorie A, B en C als aangewezen in de legger, en

b. het totaal aaneengesloten nieuwe oppervlak niet meer bedraagt dan 0,15 ha, of

c. de toename van het verhard oppervlak bestaat uit groen dak

Beleidsregels m.b.t. keurartikel 3.4:

In de Beleidsregels heeft het waterschap opgenomen dat het watersysteem bij eenT=100- neerslaggebeurtenis moet blijven functioneren. Uitgangspunt is dat de aanleg vanverharding geen extra belasting mag veroorzaken ten opzichte van de onverharde situatie.Om hieraan te voldoen hanteert het waterschap een compensatienorm van 60 mm.

Het beleid is gebundeld in een uitgangspuntennotitie “Beleidskader bij stedelijke uitbreiding” (mei 2017)

Daarnaast heeft het waterschap Vallei en Veluwe recentelijk het Blauwe Omgevingsprogramma (BOP) 2022-2027 ontwikkeld wat het waterbeheerporgramma van de vier gebieden Noord Veluwe, Eemland, IJsselvallei en Gelderse Vallei bevat.Het waterbeheerprogramma is een kerninstrument onder de Omgevingswet en bevat naast de verplichte onderdelen van het programma (zoals Kader Richtlijn Water (KRW), Richtlijn Overstromings Risico’s (ROR), zwemwaterrichtlijn) ook een niet verplichte deel.

Gemeentelijk beleid Veenendaal

Het Gemeentelijk Riolerings- en Waterplan (GRWP) beschrijft hoe de gemeente haar zorgtaken voor afvalwater, hemelwater, grondwater en oppervlaktewater uitvoert.

De watertaken van de gemeente bestaan uit het inzamelen en afvoeren of verwerken van stedelijk afvalwater en hemelwater. Voor zover doelmatig neemt de gemeente maatregelen tegen grondwateroverlast en zorgt zij samen met het waterschap Vallei en Veluwe dat het stedelijk oppervlaktewater schoon, veilig en beleefbaar is.

Bewoners en bedrijven hebben ook een taak. Zo moeten zij zelf voor de voorzieningen op hun perceel zorgen. In sommige gebieden en situaties moeten zij ook het hemelwater bergen en verwerken of afvoeren, of zelf maatregelen nemen tegen grondwaterproblemen.

In dit GRWP zijn speerpunten benoemd die de komende planperiode extra aandacht krijgen. Het meest omvangrijk is het scheiden van vuil water en schoon hemelwater, ook op particulier terrein. In een groot deel van Veenendaal ligt een gemengd rioolstelsel, waarbij het vuile en schone water door dezelfde buis wordt afgevoerd. De gemeente zet het vervangen van de gemengde rioolstelsels door gescheiden systemen voort. Het schone hemelwater wordt van de riolering afgekoppeld. Het helpt om wateroverlast tegen te gaan en de gemeente klimaatbestendig te maken. Daarnaast is het goed voor het milieu.

5.3.2 Toetsing bouwplan

Door SWECO is op 22 augustus 2022 een watertoets uitgevoerd en een bijbehorende waternotitie (51004275 (378501)) geschreven waarin het volgende wordt geconcludeerd:

De ontwikkeling bij de Nieuweweg 222-226 leidt tot een afname van het verhard oppervlak. In de huidige situatie bestaat het overgrote deel van het plangebied, dat 1,3 ha groot is, uit verhard oppervlak. In het ontwerp zal 7.490 m² verhard oppervlak aanwezig zijn. De gemeente Veenendaal stelt de eis van 2 m³ waterberging per 100 m² verharding.Dit geldt voor de gehele verharding, dus niet alleen voor de toename van verhard oppervlak.Dit resulteert in een totale waterbergingseis van 149,8 m³. In het inrichtingsplan is ruimte gereserveerd voor de invulling hiervan. Via de exploitatieovereenkomt wordt realisatie van voldoende waterberging afgedwongen.

De bodem bestaat uit een goeddoorlatende laag (fijn zand) waardoor infiltratie op eigen terrein mogelijk is. Er zijn voldoende mogelijkheden om het hemelwater van de ontwikkeling te verwerken. Hemelwater van de daken van het appartementencomplex in het noordelijke deel van hetplangebied kan direct afgevoerd worden op de watergang ten noorden van het plangebied. De overige verharde oppervlakken kunnen via een waterbergingsvoorziening afvoeren naar een HWA-riool dat aansluit op de bestaande HWA-riolering in de Nieuweweg of de watergang aan de noordzijde van het plangebied. Voor het afvalwater leidt de ontwikkeling tot een toename van 5,52 m³ /uur. Deze hoeveelheid kan aangesloten worden op de bestaande DWA-riolering.

5.3.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van de beoogde ontwikkeling.

5.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid is de kans om te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Beleid en regelgeving op dit gebied is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege:

  • a. het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • b. het transport van gevaarlijke stoffen over wegen, waterwegen en spoorwegen;
  • c. het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Met betrekking tot risico's wordt onderscheid gemaakt in twee risicomaten: Het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als het risico op een plaats buiten een risicobron, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. Binnen de wet- en regelgeving zijn aan deze definitie grens- en richtwaarden opgehangen ten aanzien van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.

Het groepsrisico is gedefinieerd als cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een risicobron en een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. In wet- en regelgeving is aan het groepsrisico een oriënterende waarde toegekend als indicator voor de omvang van een ramp en een afwegingsproces gericht op zelfredzaamheid, beheersbaarheid, rampenbestrijding en resteffecten.

5.4.1 Wettelijk kader

De regelgeving voor inrichtingen met (over het algemeen) grotere hoeveelheden gevaarlijke stoffen is samengebracht in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In dit Besluit is aangegeven welke bedrijven bij het verlenen van een milieuvergunning of het nemen van een besluit op grond van de Wro nadere aandacht behoeven.

De wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid biedt geen absolute veiligheid. Een kleine kans op een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen wordt geacht tot het normaal maatschappelijk risico te behoren. Getracht wordt om door middel van regelgeving de gevolgen zo veel als mogelijk is te beperken.

De regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen is neergelegd in het “Besluit transportroutes externe veiligheid”. Deze wetgeving verankert het zogenaamde Basisnet en daarmee is de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen per 01-04-2015 vervallen.

Externe veiligheid in relatie tot transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) dat op 01-01-2011 in werking is getreden.

5.4.2 Toetsing bouwplan

Inrichtingen

Uit de risicoatlas (www.risicokaart.nl) blijkt dat er in de nabijheid van het plangebied geen inrichtingen zijn gelegen waarbij risico’s kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Nieuweweg220tm226-vg01_0016.png"

Transport gevaarlijke stoffen over wegen, watergangen en spoorwegen

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de Rijksweg A12, op circa 440 meter afstand van deze snelweg. Op deze weg kan een ongeval plaatsvinden waarbij toxische vloeistoffen vrijkomen die een toxische wolk kunnen veroorzaken. De effecten van een toxische wolk kunnen tot op een afstand van 880 meter dodelijk zijn.Omdat de ontwikkeling plaatsvindt op een afstand van meer dan 200 meter van de rijksweg kan echter worden volstaan met een beknopte verantwoording van het groepsrisico. Zie ook artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Hieronder wordt ingegaan op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp alsmede de mogelijkheden tot zelfredzaamheid in het kader van de beknopte verantwoording van het groepsrisico.

Bereikbaarheid plangebied

Het is van belang dat de hulpdiensten tijdens een ramp of zwaar ongeval voldoende snel kunnen optreden. Een goede bereikbaarheid van het plangebied is hierbij van essentieel belang. Het plangebied is tweezijdig bereikbaar voor hulpdiensten.

Bluswatervoorzieningen 

Daarnaast dient de brandweer snel te kunnen beschikken over voldoende bluswater om een incident adequaat te kunnen bestrijden.

Hieronder is de bestaande situatie weergegeven met de aanwezige bluswatervoorzieningen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Nieuweweg220tm226-vg01_0017.png"

Blauwe sterretjes:brandkranen, capaciteit 3000 l/min

Blauwe driehoeken: brandkranen, capaciteit 1600 l/min

Blauwe rondjes: brandkranen, capaciteit 1100 l/min

Hieronder het schema waaraan de bluswatervoorziening moet voldoen, volgens de 'Handreiking Bluswater en Bereikbaarheid.'

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Nieuweweg220tm226-vg01_0018.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Nieuweweg220tm226-vg01_0019.png"

Uit dit schema is te lezen dat:

  • Binnen 6 minuten een bluswatervoorziening moeten kunnen opbouwen van 1000l /min. Dit is realiseerbaar door gebruik te maken van dichtbij aanwezige brandkranen van 1600 of 1100 l/min
  • Binnen 30 min een bluswatervoorziening kunnen opbouwen van 2000 l/min. Dit is realiseerbaar door gebruik te maken van de aanwezige brandkranen van 3000 l/min.
  • Binnen 60 min een bluswatervoorziening kunnen opbouwen van 4000 l/min. Dit is realiseerbaar door gebruik te maken van een combinatie van de aanwezige brandkranen van 3000 en 1100 l/min.

Met de reeds bestaande bluswatervoorzieningen nabij het plangebied wordt voldaan aan de 'Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid 2019'. De aanleg van een nieuwe voorziening is daarom niet noodzakelijk. Bovendien kan gebruik worden gemaakt van de openwater voorziening aan de Grote Beer die geschikt is om te gebruiken als bluswatervoorziening. Ook is hier nog een escape aanwezig door gebruik te maken van de openwater voorziening aan de Grote Beer aanwezig en deze is ook geschikt om te gebruiken als bluswatervoorziening.

Zelfredzaamheid

Omdat het om reguliere woningen gaat, zal de zelfredzaamheid van de toekomstige bewoners voldoende zijn om zichzelf, eventueel met hulp van gezinsleden, in geval van aan ramp in veiligheid te kunnen brengen. Bij een toxische wolk is het advies om binnen te blijven en de woningen te voorzien van afsluitbare ventilatie. Het is daarom belangrijk om de toekomstige bewoners te informeren over eventuele risico’s en hoe te handelen bij een toxische wolk.

Transport gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Het plangebied ligt op meer dan 1km van de dichtstbij gelegen buisleiding ten behoeve van transport gevaarlijke stoffen. Het is daarom niet nodig de risico's met betrekking tot deze leiding te onderzoeken, nu dat reeds is gedaan voor de dichterbij gelegen transportroute gevaarlijke stoffen (A12).

5.4.3 Conclusie

Het vaststellen van dit bestemmingsplan is niet in strijd met het beleid en de regelgeving ten aanzien van externe veiligheid. Wel wordt geadviseerd toekomstige bewoners goed te informeren over eventuele risico's.

5.5 Archeologie

5.5.1 Wettelijk kader

In 1992 ondertekende Nederland het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologische erfgoed – kortweg ‘het Verdrag van Malta’ (of Valletta). Sindsdien is het uitgangspunt van het (rijks)beleid dat archeologische waarden volwaardig meetellen in beslissingen over de ruimtelijke inrichting van ons land. De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) heeft als doel bodemverstorende activiteiten beter te reguleren. Centraal daarbij staat de verplichting om archeologische waarden in bestemmingsplannen vast te leggen. Gemeenten zijn daarbij bevoegd gezag inzake de omgang met archeologische waarden. Binnen de kaders van rijks- en provinciaal beleid hebben zij de vrijheid naar eigen inzicht financieel en beleidsmatig invulling te geven aan de zorg voor de archeologie binnen hun grondgebied.

Het verdrag is in 2007 wettelijk verankerd in de herziene Monumentenwet 1988. Een deel hiervan is op 1 juli 2016 overgegaan naar de Erfgoedwet. Zowel archeologie als een deel van cultuurhistorie zijn namelijk sinds 1 juli 2016 verankerd in de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. In juli 2015 nam de Tweede Kamer een amendement op de Omgevingswet aan, waarin gesteld wordt dat gemeente de archeologische dubbelbestemmingen beter moeten onderbouwen. Daarbij is van belang dat de archeologische monumenten aantoonbaar moeten worden gemaakt.

Het archeologisch erfgoed heeft hiermee een prominente plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde "veroorzakerprincipe". Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden.

Gemeenten dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan of beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1 en 3.38 Wro altijd rekening te houden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. Deze bestemmingsplanverplichting brengt met zich mee dat gemeenten het kader moeten stellen voor de archeologische monumentenzorg. Zij hebben dus een kerntaak in de uitvoering van de archeologische monumentenzorg en moeten bij ruimtelijke besluitvorming het archeologische belang afwegen tegen de andere belangen.

In de afgelopen 8 jaar zijn diverse archeologische onderzoeken binnen de gemeente uitgevoerd en zijn er nieuwe bronnen beschikbaar die relevant zijn voor de archeologische verwachting. Daarom is de archeologische beleidskaart uit 2010 geactualiseerd en heeft er een verfijning plaatsgevonden van het verwachtingenmodel. Dit heeft geresulteerd in een geactualiseerde archeologische beleidskaart die op 25 juni 2020 door de gemeenteraad is vastgesteld. De beleidskaart is vervolgens juridisch vertaald in het bestemmingsplan 'Parapluplan 2020', welke eveneens is vastgesteld door de raad op 25 juni 2020. In het 'Parapluplan 2022' is de archeologische regeling verduidelijkt en versimpeld. De verbeelding is ongewijzigd gebleven met uitzondering van drie percelen waar de archeologische waarden zijn verlaagd nadat archeologisch onderzoek was uitgevoerd. Voor Nieuweweg 222 t/m 226 is de verbeelding niet gewijzigd.

5.5.2 Toetsing bouwplan

Hoge archeologische waarde

In het 'Parapluplan 2020' en 'Parapluplan 2022' heeft de locatie Nieuweweg 220 t/m 226 de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - Hoog'. Dit houdt in dat wanneer er meer dan 1.000 m² wordt gebouwd op een diepte van meer dan 0,5 meter, er archeologisch onderzoek vereist is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Nieuweweg220tm226-vg01_0020.png"

Uitsnede verbeelding ontwerp Parapluplan 2022 (gelijk aan Parapluplan 2020)

Uitgevoerd archeologisch onderzoek

Omdat er meer dan 1.000 m² aan bebouwing wordt gerealiseerd waarbij dieper wordt gegraven dan 0,5 meter, is op 12 juli 2021 door RAAP een archeologisch vooronderzoek (bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek; verkennend booronderzoek) en een cultuurhistorische analyse uitgevoerd: RAAP rapport 5217 Plangebied Nieuweweg 222-226.

Op basis van de resultaten van dit onderzoek blijkt dat in het plangebied geen archeologische resten bedreigd worden. Daarom wordt in het kader van de voorgenomen bodemingrepen geen vervolgstap uit het proces van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) noodzakelijk geacht. Als bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via ARCHIS)

Beoordeling ODRU

De Omgevingsdienst regio Utrecht (ODRU) heeft het RAAP rapport beoordeeld en constateert dat het onderzoek is uitgevoerd conform de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en het vastgestelde Plan van Aanpak. De conclusies zijn helder en goed onderbouwd. Het rapport kan daarom worden goedgekeurd. Bovendien kan op basis van het uitgevoerde onderzoek de archeologische verwacahting voor het paleolithicum-nieuwe tijd voor de top van het dekzand van het plangebied naar laag worden bijgesteld. Archeologische vindplaatsen worden niet verwacht, omdat de top van het dekzand niet intact is en er op basis van het bodemprofiel van uit mag worden gegaan dat het plangebied relatief laag en nat was. Er is geen vervolgonderzoek noodzakelijk voor verdere bepaling van de archeologische waarde van het terrein. Omdat geen archeologische vindplaatsen worden verwacht, is het opnemen van een archeologische dubbelbestemming in het nieuwe bestemming niet noodzakelijk.

Hoewel voor het plangebied een lage archeologische verwachting geldt, kan nooit helemaal worden uitgesloten dat bij uitvoering van de werkzaamheden alsnog archeologische vondsten worden gedaan. Dergelijke (toevals)vondsten moeten op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet bij de bevoegde overheid (Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed) worden gemeld.

In de later te verlenen vergunning zal de volgende voorwaarde moeten worden opgenomen:

'Als bij uitvoering van de werkzaamheden vondsten worden gedaan waarvan wordt vermoed dat het archeologische vondsten betreft, bent u het op grond van art. 5.10 van de Erfgoedwet verplicht om deze te melden bij de bevoegde overheid. Om praktische redenen kunt u deze melding doen bij de gemeente. De melding dient vergezeld te gaan van een foto van de vondst en gegevens over de exacte locatie van de vondst.'

Samenvattend is het advies van de ODRU om:

  • 1. het rapport goed te keuren,
  • 2. de archeologische dubbelbestemming van het perceel te verwijderen, en
  • 3. de initiatiefnemer te wijzen op de wettelijke meldingplicht voor archeologische (toevals)vondsten.
5.5.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van de beoogde ontwikkeling en op de verbeelding is daarom geen archeologische dubbelbestemming opgenomen.

Bij de later te verlenen vergunning dient bovengenoemde bepaling over (toevals)vondsten als voorwaarde te worden opgenomen.

5.6 Cultuurhistorie

5.6.1 Wettelijk kader

In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

5.6.2 Cultuurhistorische kenmerken

In 2018 is de cultuurhistorische waardenkaart door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. De cultuurhistorische waardenkaart bestaat uit kenmerkenkaarten voor de disciplines landschap en gebouwde omgeving, uit waardenkaarten voor diezelfde aspecten, uit een viertal themakaarten en uit een integrale ensemblekaart, waarop de gebieden die staan die – samen met de sectorale landschappelijke en gebouwde kaarten – het palet aan cultuurhistorisch erfgoed van de gemeente Veenendaal laten zien.

De thema’s waarop in het bijzonder ingezoomd is, zijn vervening, industrie, religie en militair erfgoed. Deze vier thema’s vormen een belangrijk deel van het ‘verhaal van Veenendaal’, waarvan in wisselende hoeveelheden ook nog relicten in het huidige Veenendaal – ondergronds, landschappelijk of gebouwd – terug te vinden zijn.

5.6.3 Toetsing bouwplan

Cultuurhistorische waardenkaart 2018

Uit de door RAAP in 2018 opgestelde cultuurhistorische waardenkaart blijkt dat het plangebied lag in Gelders Veenendaal, in de voormalige gemeente Ede. Het lag in een Utrechts-Gelderse veenkolonie dat relatief laag gelegen was. Het plangebied ligt deels aan de Nieuweweg. Dit is de noordelijke uitvalsweg van Veenendaal. Deze weg werd in de vroege 19e eeuw als een bovenlokale weg ingericht en verhard, waarbij een deel ervan nieuw werd aangelegd. Plaatselijk vinden we nog ensembles van vroege bebouwing, onder meer de katholieke kerk met begraafplaats in het noorden. De kruising met de A12 is zo veranderd dat de historische context hier verdwenen is, maar toch is besloten de structuur als geheel op de kaart te zetten als integraal ensemble.

Cultuurhistorisch onderzoek 2021

Initiatiefnemer heeft door RAAP (rapport 5217 d.d. 12 juli 2021) een cultuurhistorische analyse laten uitvoeren waarin het volgende wordt geconcludeerd.

Het plangebied ligt aan een historisch lint dat een oude (middeleeuwse) oorsprong heeft. De Nieuweweg als geheel heeft daarmee een hoge cultuurhistorische waarde. Het plangebied met daarin de twee grootschalige kantoorgebouwen ligt aan een 'verstoord' deel van deze Nieuweweg, die is ontstaan door de aanleg van de A12, de aanleg van een stelsel van rondwegen (inclusief de Grote Beer), de invulling van de restruimte tussen stad en snelweg met een bedrijventerrein, en een stedenbouwkundige visie uit de jaren tachtig waarin op deze locatie een markant gebouw moest komen. De bebouwing is de 'uitkomst' van deze ontwikkeling, die nog relatief recent is en waar op dit moment een lage/indifferente waardering aan toegekend kan worden. De huidige bebouwing in het plangebied heeft enige waarde als voorbeeld van kantoorbouw uit de jaren tachtig met toepassing van isolerende spiegelbeglazing. Van de architect zijn in het kader van dit onderzoek geen andere werken aangetroffen, over zijn oeuvre is niets bekend.

Conform het vigerende beleid van de gemeente Veenendaal adviseert RAAP om het lintkarakter van de Nieuweweg te versterken. Daarbij geldt vanuit cultuurhistorie geredeneerd dat de historische eenheid van de Nieuweweg niet verder wordt verstoord en dat de bebouwing zich dient te voegen tot de waarden zoals hierboven beschreven. Voor de zijde van het perceel dat langs de Grote Beer ligt, zijn deze waarden niet van toepassing. Hier is bebouwing passend bij de in de jaren tachtig gerealiseerde stedelijke schaal gewenst.

Bouwplan

Dit bestemmingsplan maakt woningbouw langs de Nieuweweg mogelijk. De bestaande bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. De beoogde woningbouw aan de Nieuweweg is georienteerd op de Nieuweweg, waarbij de voorgevelrooilijn is gebaseerd op de bestaande bomenrij langs de Nieuweweg. De nieuwe ontwikkeling vormt hierdoor geen bedreiging voor het linkarakter van de Nieuweweg.

5.6.4 Conclusie

Vanuit het aspect cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen om de voorgenomen ontwikkeling te realiseren.

5.7 Ontplofbare oorlogsresten

Het is bekend dat in de gemeente Veenendaal tijdens de Tweede Wereldoorlog oorlogshandelingen zijn geweest. Dit houdt in dat er op plaatsen mogelijk ontplofbare oorlogsresten (OO) in de bodem kunnen zijn achtergebleven. Uit de praktijk is gebleken dat circa 10% van de afgeworpen bommen niet is geëxplodeerd en in de bodem is achtergebleven als blindganger.

De gemeente Veenendaal heeft in mei 2018 beleid ten aanzien van OO vastgesteld. Door het vaststellen van een gemeentelijk beleid wordt geborgd dat activiteiten met betrekking tot OO binnen de gemeente worden getoetst en daar waar nodig beheersmaatregelen kunnen worden genomen en/of voorgeschreven. Het beleid is tevens bedoeld om eenieder die van plan is grondroerende werkzaamheden binnen de gemeente uit te voeren, te verplichten de benodigde acties te ondernemen met betrekking tot de mogelijke aanwezigheid en risico's van OO op de betreffende locatie.

Het opsporen en verwijderen van (mogelijke) OO wordt alleen uitgevoerd om het risico met betrekking tot OO weg te nemen, en daarmee een veilige werkomgeving en leefomgeving te creëren tijdens uit te voeren werkzaamheden of activiteiten. Dit is ook de reden dat de gemeente Veenendaal altijd ingelicht moet worden als er projectmatig bodemroerende activiteiten plaatsvinden binnen gebieden die als verdacht zijn aangemerkt.

Vanwege voortschrijdende inzichten in de gebeurtenissen tijdens de Tweede Oorlog heeft er in 2020 een update van de bodembelastingkaart conventionele explosieven plaatsgevonden.

5.7.1 Toetsing bouwplan

Zoals te zien is op onderstaande kaart, ligt het plangebied (zie zwarte pijl) buiten verdacht gebied. Een nader onderzoek is daarom niet vereist.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Nieuweweg220tm226-vg01_0021.png"

Overzicht verdachte gebieden en aandachtsgebied binnen het onderzoeksgebied Veenendaal uit onderzoek CE 2020.

5.7.2 Conclusie

Vanuit het aspect ontplofbare oorlogsresten zijn er geen belemmeringen om aan het plan mee te werken. Mochten er tijdens de werkzaamheden toch ontplofbare oorlogsresten worden aangetroffen, dan dient te worden gehandeld overeenkomstig het protocol 'Onverwacht aantreffen van CE'.

5.8 Ecologie

5.8.1 Wettelijk kader

Voor ecologie moet er bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening worden gehouden met soortbescherming gericht en met gebiedsbescherming. De natuurbescherming in Nederland is geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming zorgt voor een goede natuurbescherming van planten- en diersoorten, natura 2000-gebieden, en bossen. Sommige plant- en diersoorten worden beschermd omdat ze als kwetsbaar worden gekenmerkt. De Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet, en de Flora- en Faunawet zijn vanaf 1 januari 2017 opgenomen in de Wet natuurbescherming.

De provincie is het bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming (Wnb). Hierin worden de soortbescherming en de gebiedsbescherming nader belicht omdat beide voor het bestemmingsplan van belang zijn. De regels die voorheen in de Boswet waren opgenomen zijn binnen het plangebied niet van toepassing omdat het gehele gebied binnen de bebouwde kom ligt. Een nadere beschrijving van dit deel van de wet is dan ook niet opgenomen.

Soortbescherming
Een belangrijk doel van de wet is het beschermen van alle soorten planten- en dieren die in het wild in
Nederland voorkomen. De wet gebiedt dat alle in het wild levende dieren en planten in principe met rust worden gelaten, wat is vastgelegd in de algemene zorgplicht. In de regelgeving heeft de gunstige staat van in stand houding van soorten een prominentere plek gekregen.

De Wet natuurbescherming verdeelt beschermde soorten in twee groepen:

  • Strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn.
  • In de tweede categorie staan andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.

Provincies hebben de mogelijkheid om voor bepaalde soorten aanvullende maatregelen vast te stellen. De provincie Utrecht heeft hiervoor al een lijst opgesteld met prioritaire soorten en aanvullende maartregelen per soort.

Gebiedsbescherming
De gebiedsbescherming is van toepassing op natuurgebieden die door de overheid zijn aangewezen in het kader van de vogelrichtlijn en/of de habitatrichtlijn. De Habitatrichtlijn richt zich op de bescherming van natuurlijke habitats en leefgebieden van aangewezen planten- en dierensoorten. De Vogelrichtlijn richt zich op de bescherming van leefgebied van beschermde vogelsoorten.

Belangrijk is dat ruimtelijke projecten niet zonder meer mogen worden gerealiseerd in beschermde natuurgebieden (Natura 2000). Projecten die in de nabijheid van beschermde natuurgebieden (inclusief de Habitatrichtlijngebieden) worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben (externe werking).

Indien een negatief effect vermoed wordt dan moet bij de Provincie een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming aangevraagd worden. De Provincie zal naar aanleiding van de aanvraag een beschikking opstellen. De beschikking kan een verbod van het project betekenen of voorwaarden verbinden aan de uitvoer. De Wet natuurbescherming beschermt geen gebieden buiten de natura 2000 gebieden.

Natuurnetwerk Nederland
Naast de volgens de wet aangewezen gebieden kent Nederland het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS). Het NNN is bedoeld voor het ontwikkelen van ecologische zones tussen verschillende natuurgebieden zodat populaties met elkaar in verbinding blijven en versnippering van natuur wordt tegen gegaan. Het is uiteraard niet wenselijk dat een ontwikkeling een verstorende werking heeft op de functie van deze verbindingszones. Deze zones zijn niet beschermd volgens de Wet natuurbescherming maar krijgen planologische bescherming doordat deze in bestemmingsplannen worden opgenomen. Projecten en bestemmingsplannen worden getoetst aan dit provinciale beleid.

5.8.2 Toetsing bouwplan

Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is op 3 mei 2021 door Blom Ecologie B.V. een Quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd. Uit deze quickscan volgen onderstaande conclusies:

1. Soortenbescherming 

Er dient aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden naar de volgende soorten of soortgroepen: vleermuizen. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, amfibieën, insecten en broedvogels welke niet beschermd zijn (behoudens de Algemene zorgplicht) onder de Wet natuurbescherming.

Vleermuizenonderzoek

Het vereiste vleermuizenonderzoek is gerapporteerd in de 'Rapportage soortgericht onderzoek, vleermuizen – Nieuweweg 222-226, Veenendaal' d.d. 30 oktober 2021.

Hieruit blijkt dat in de bebouwing in het plangebied een zomerverblijfplaats, een paarverblijf en een gecombineerd zomer- en paarverblijf van de gewone dwergvleermuis aangetroffen. Beide paarverblijven worden tevens aangemerkt als solitair winterverblijf. De aanwezigheid van andere verblijfplaatsen of voor vleermuizen essentiele gebiedsfuncties kan op grond van dit onderzoek redelijkerwijs worden uitgesloten.

Bij uitvoering van de werkzaamheden zullen drie verblijven vernietigd worden. Om het doden of verwonden van de hier verblijvende vleermuizen te voorkomen zijn voorzorgsmaatregelen noodzakelijk. Met het uitvoeren van de voorgenomen werkzaamheden worden lid 1, 2 en 4 van artikel 3.5 van de Wet natuurbescherming overtreden. De benodigde ontheffing is op 23 december 2021 aangevraagd en op 22 maart 2022 verleend.

Nadat het bevoegd gezag (RUD Utrecht) ontheffing verleend heeft, dient een ecologisch werkprotocol te worden opgesteld. Hierin worden de periode waarin en wijze waarop de mitigerende maatregelen uitgevoerd dienen te worden concreet uitgewerkt. Ook wordt hierin aangegeven op welke momenten in het werkproces begeleiding door een deskundig ecoloog noodzakelijk is. Wanneer het werkprotocol een eis is uit een ontheffing, worden ook de voorwaarden uit die ontheffing uitgeschreven. Door op deze wijze te werken worden negatieve effecten op de gewone dwergvleermuizen, als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling, zo veel als mogelijk voorkomen.

Bij het uitvoeren van de werkzaamheden en de toekomstige inrichting van het plangebied wordt geadviseerd rekening te houden met vleermuizen en andere gebouw bewonende soorten zoals huismus en gierzwaluw. Dit vindt plaats op vrijwillige basis en draagt bij aan de algemene bescherming van deze soorten; er is geen wettelijke noodzaak tot het toepassen van deze aanbevelingen. De volgende maatregelen worden aanbevolen:

  • Bij toepassing van tijdelijke bouwplaats verlichting en permanent verlichting in de nieuwe situatie, gebruik maken van objectgerichte verlichting. Op deze wijze wordt uitstraling van licht naar de omgeving voorkomen en blijft het maximaal donker rondom het plangebied.
  • Waar mogelijk behouden of ontwikkelen van groenstructuren in en om het plangebied. Door in de toekomstige situatie te zorgen voor perken en andere onverharde delen van het terrein (gazon, border etc.) en waar mogelijk bomen of struiken aan te planten ontstaan kansen voor meer biodiversiteit en zo aantrekkelijke omstandigheden voor foeragerende vleermuizen.
  • Het realiseren van broed- en verblijfplaatsen voor gebouwbewonende soorten zoals huismus,gierzwaluw en vleermuizen. De positie van het gebouw en voorgenomen ontwikkeling lenen zich uitstekend voor het aanbrengen van in de nieuwbouw geintegreerde verblijfplaatsen voor bovengenoemde soorten die als gevolg van de hedendaagse efficiente woningbouw moeilijk aan broed- en verblijfplaatsen kunnen komen. Op deze manier kan de lokale populatie op een duurzame manier worden ondersteund. Meer informatie is te vinden op de website 'checklist groen bouwen' (https://www.vogelbescherming.nl/actueel/bericht/checklist-groen-bouwenmaakt-elk-ontwerp-vogel-en-vleermuisvriendelijk).
  • Bij uitvoering van werkzaamheden is te allen tijde en voor alle soortgroepen de algemene zorgplicht van toepassing (Wnb, artikel 1.11). Deze schrijft voor dat nadelige gevolgen van ruimtelijk inrichting en ontwikkeling (en bestendig beheer en onderhoud) voor flora en fauna zoveel als mogelijk voorkomen moeten worden. Dit betekent dat wanneer tijdens uitvoering van de werkzaamheden algemeen beschermde soorten als bosmuis, egel of gewone pad worden aangetroffen, zij de ruimte en tijd moeten krijgen om een veilig heenkomen te zoeken. Indien nodig kunnen aangetroffen exemplaren voorzichtig verplaatst worden naar een naastgelegen locatie waar geen werkzaamheden uitgevoerd worden.

2. Gebiedsbescherming 

De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied, het Natuurnetwerk Nederland of de Groene Contour. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake. Een Voortoets en/of 'nee, tenzij'-toets is niet noodzakelijk. Er dient een AERIUS calculatie uitgevoerd te worden om de effecten omtrent stikstofdepositie inzichtelijk te maken.

Stikfstofdepositie

Op 2 maart 2023 heeft Kubiek Ruimtelijke Plannen een stikstofdepositieberekening uitgevoerd (project K21160). Uit de berekeningen blijkt dat er door de gewenste ontwikkeling geen strijdigheden ontstaan met de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebied. Er vindt geen stikstofdepositie plaats op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden.

3. Houtopstanden 

Op de planlocatie zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een meldingsplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming.

Conclusie 

De realisatie van 170 appartementen en 14 rijtjeswoningen aan de Nieuweweg 222-226 te Veenendaal is uitvoerbaar zoals bepaald in de Wro (art. 3.1.6 Bro).

Te treffen maatregelen

• Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (Algemene zorgplicht).

• Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.

• Alle aanwezige vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken) gefaseerd verwijderen. Dit om bodem bewonende dieren de kans te bieden in de nabijgelegen omgeving een ander leefgebied te benutten.

• Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.

• De planlocatie tijdens de werkzaamheden en in de nieuwe situatie bij voorkeur niet verlichten en in de periode april-oktober de werkzaamheden tussen zonsopgang en zonsondergang uitvoeren (buiten schemerperiodes). Mocht verlichting noodzakelijk zijn hierbij een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze toepassen (amberkleurig licht, lichtbundel nederwaarts richten, toepassen geconvergeerde lichtbundel).

• De werkzaamheden opstarten/uitvoeren buiten het broedseizoen van vogels (medio maart t/m medio juli). Als de werkzaamheden in het broedseizoen worden uitgevoerd dient voor de aanvang door een ter zake deskundig gecontroleerd te worden of er broedvogels aanwezig zijn. E.e.a. op aanwijzing van deskundige. Als dit niet mogelijk is dienen de potentiële nestlocaties buiten het broedseizoen ongeschikt gemaakt te worden.

Beoordeling ODRU

De Omgevingsdienst regio Utrecht heeft in haar adviezen van 10 juni 2022, 18 oktober 2022 en 22 maart 2023 het volgende geconcludeerd.

1. De QuickScan Wet natuurbescherming is goed opgesteld. In het ecologisch onderzoek is zowel aandacht besteed aan gebiedsbescherming als aan soortbescherming. Beide onderdelen zijn voldoende behandeld en er is geen reden om de getrokken conclusies te bestrijden.

2. De Rapportage Soortgericht Onderzoek vleermuizen is voldoende, voor zover te controleren. Het rapport van het vleermuisonderzoek is goed opgesteld. De bezoeken zijn voldoende gespreid in de tijd afgelegd en de bezoektijden voldoen aan tijd van de dag en lengte. Het weer op de gegeven data was voldoende om een goed onderzoek uit te kunnen voeren.

3. Op 24 maart 2022 heeft de provincie Utrecht ontheffing verleend op grond van de Wet natuurbescherming voor de gewone dwergvleermuis van 15 april 2022 t/m 15 april 2024.

4. De beoogde ontwikkeling is mogelijk zonder stikstofdepositie, uitgaande van de aangeleverde uitgangspunten. Intern salderen is niet noodzakelijk, maar lijkt op basis van de planologische mogelijkheden wel mogelijk. Dit betekent dat er een ruime marge is. Want salderen is niet noodzakelijk voor de realisatie, maar eventueel wel mogelijk als de stikstofuitstoot hoger zou zijn dan begroot.

De uitstoot per paar is lager dan de kerngetallen die hiervoor staan. Een deel van de oorzaak ligt in het gegeven dat uitvoering is verspreid over twee jaren. Gelet hierop wijkt dit minder af van de kerngetallen. Belangrijk is wel dat de realisatie plaatsvindt overeenkomstig de uitgangspunten die zijn gehanteerd voor de AERIUS-berekeningen. Zo dient gebruik te worden gemaakt van mobiele werktuigen die minimaal voldoen aan Stageklasse IV. Het werken overeenkomstig de uitgangspunten uit de berekeningen dient als voorwaarde in de later te verlenen omgevingsvergunning te worden opgenomen.

5. De bestemmingsplanprocedure kan worden voortgezet. De onderbouwing ten aanzien van ecologie is compleet. Uit het bovenstaande blijkt dat de onderbouwing voldoende ecologische informatie bevat om de bestemmingsplan procedure voort te kunnen zetten.

5.8.3 Conclusie

Gelet op bovenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect ecologie geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling. In de te verlenen omgevingsvergunning dient een voorwaarde te worden opgenomen over het werken overeenkomstig de uitgangspunten uit de AERIUS-berekeningen.

5.9 Geluid

5.9.1 Wettelijk kader

Tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh) is een koppeling gelegd. Dat blijkt uit art. 76 en 76a van de Wgh. Dit betekent dat de geluidssituatie binnen het plangebied moet voldoen aan de voorwaarden uit de Wgh. Als nadere invulling van deze voorwaarden heeft de gemeente Veenendaal de beleidsregel hogere waarden Wgh opgesteld.

In het kader van de Wet geluidhinder liggen er zones rond wegen en spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen. Wegen op een woonerf of met een maximumsnelheid van 30 km/uur hebben geen zone. Binnen een zone moet voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, onderzoek worden gedaan naar de geluidbelasting. Binnen de geluidszone geldt een voorkeurswaarde voor de geluidsbelasting ter plaatse van nieuwe geluidsgevoelige gebouwen of terreinen. Hierbij geldt een afzonderlijke toetsing per weg, spoorweg of industrieterrein. Bij overschrijding van de voorkeurswaarde moet worden onderzocht of geluid reducerende maatregelen getroffen kunnen worden, waarbij de volgorde bron- overdracht- en ontvangermaatregelen de voorkeur geniet.

Beleidsregel hogere waarden

Pas als blijkt dat niet aan de voorkeurswaarde kan worden voldaan, kan het college van burgemeester en wethouders een hogere waarde verlenen (ontheffing van de voorkeurswaarde). Hierbij geldt wel een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde vast wordt gesteld, dienen bron- en overdrachtsmaatregelen afgewogen te worden.

In deze beleidsregel worden randvoorwaarden genoemd voor het toestaan van hogere geluidsbelastingen dan de voorkeurswaarde. De voorwaarden zijn geformuleerd als eis of als inspanningsverplichting. Indien niet aan de inspanningsverplichting kan worden voldaan dient de initiatiefnemer te motiveren waarom dit niet kan of waarom voor een alternatieve oplossing is gekozen.

5.9.2 Toetsing bouwplan

Akoestisch onderzoek

Op 22 december 2022 heeft Royal Haskoning DHV de rapportage van het uitgevoerde akoestisch onderzoek 'Nieuwbouwplan Nieuweweg 222-226 Veenendaal' (BH1172-RHD-ZZ-XX-RP-Z-0001 versie definitief/2.1) ingediend. In dit onderzoek is onderzocht of bij de nieuwe woningen wordt voldaan aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder en de voorwaarden uit het geluidbeleid van de gemeente Veenendaal.

Toetsing aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder

De nieuwbouw bevindt zich conform de Wet geluidhinder binnen de geluidzone van de A12, Nieuweweg, Grote Beer en Rondweg-West. Ten gevolge van al deze bronnen wordt bij meerdere woningen de voorkeurswaarde overschreden. Er wordt wel voldaan aan de ten hoogste toelaatbare waarde. Maatregelen zijn onderzocht. Uit het onderzoek naar maatregelen is gebleken dat de toepassing van een geluidreducerend wegdek op de Nieuweweg en Grote Beer stuit op bezwaren van technische aard. Afschermende voorzieningen zijn niet wenselijk vanuit stedenbouwkundig oogpunt. Het treffen van geluidbeperkende maatregelen voor de A12 en de Rondweg-West zijn niet onderzocht: de maatgevende geluidbronnen zijn de Nieuweweg en de Grote Beer. Maatregelen aan de A12 en de Rondweg-West zorgen niet voor een significante vermindering van de cumulatieve geluidbelastingen. In onderstaande tabel is samengevat voor hoeveel woningen per geluidbron een hogere waarde dient te worden vastgesteld. De vast te stellen hogere waarden zijn opgenomen in de tabellen van hoofdstuk 4 en bijlage 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Nieuweweg220tm226-vg01_0022.png"

Toetsing aan het geluidbeleid van de gemeente Veenendaal
Gebleken is dat het bouwplan niet aan de eisen en inspanningsverplichtingen van het geluidbeleid van de gemeente Veenendaal voldoet. Met het toepassen van bijvoorbeeld afsluitbare loggia’s kan veelal een reductie van 15 dB behaald worden. Hiermee kan voldaan worden aan de voorkeurswaarde op de eigenlijke gevel (de thermische schil). De gemeente accepteert loggia’s als maatregel om een geluidluwe gevel te creëren. Het advies aan het bevoegd gezag is om in het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting op te nemen dat er aan het gebouw maatregelen worden getroffen om de geluidbelasting op deze gevels te verlagen om hiermee bij elke woning een geluidluwe gevel te realiseren. Bij de uitwerking van het plan zal dan op basis van de definitieve vormgeving van het gebouw moeten worden aangetoond dat kan worden voldaan aan deze verplichting.

Beoordeling cumulatief geluidniveau

Er is sprake van een cumulatieve geluidbelasting die hoger is dan 60 dB en als slecht tot zeer slecht wordt beoordeeld. De meeste woningen in het plan hebben echter een geluidluwe gevel, waar de cumulatieve geluidbelasting als goed tot redelijk wordt beoordeeld. Als ervoor wordt gekozen om de hoog belaste gevels te voorzien van loggia’s, kan de cumulatieve geluidbelasting op die gevels worden verlaagd en het akoestisch klimaat ook aan die zijde worden verbeterd.

Beoordeling Omgevingsdienst regio Utrecht

In haar advies van 27 december 2022 heeft de ODRU geconcludeerd dat kan worden ingestemd met bovengenoemde rapportage. Dit onder voorwaarde dat de uitgangspunten en vereiste maatregelen worden geborgd in het bestemmingsplan. De uitgangspunten zijn geborgd door het bouwvlak strak om de booegde bebouwing te leggen, de naastgelegen gronden de groenbestemming te geven en de maximale bouwhoogtes overeen te laten komen met de in het rapport genoemde bouwhoogtes.

Uit het onderzoek is gebleken dat de appartementen zonder (bouwkundige) maatregelen niet zonder meer voldoen aan het gemeentelijk geluidbeleid. Het gaat daarbij vooral over de aanwezigheid van een geluidluwe gevel en buitenruimte. Deze (bouwkundige) maatregelen worden afgedwongen middels een voorwaardelijke verplichting die in dit bestemmingsplan is opgenomen. Bovendien moet het plan voldoen aan het voor het plan vast te stellen besluit hogere waarden.

Besluit hogere waarden

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat vanwege meerdere wegen de geluidbelasting hoger is dan de voorkeurswaarde. Hiervan kan (gemotiveerd) ontheffing worden verleend door het vaststellen van hogere waarden. De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden. In het onderzoek is voldoende gemotiveerd dat er geen (bron- en overdrachts)maatregelen mogelijk zijn. De ODRU is gemandateerd om de hogere waarden vast te stellen. De procedure hiervoor loopt gelijktijdig met de planprocedure. .

Gemeentelijk geluidbeleid

Met de in de planregels opgenomen voorschriften voldoet het plan aan de eisen en inspanningsverplichtingen die vanuit de beleidsregel hogere waarden worden gesteld.

5.9.3 Conclusie

Gelet op bovenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect geen belemmering vormt voor de uitvoering van de plannen.

5.10 Bedrijven- en milieuzonering

Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Der basis hiervoor vormt de Wet milieubeheer. In de VNG handreiking 'bedrijven en milieuzonering' 2009 zijn de aan te houden afstanden opgenomen. Hieraan wordt het plan dan ook getoetst. Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) dienen binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.

5.10.1 Toetsing bouwplan

Effect plangebied op omgeving

In de bestaande situatie zijn er bedrijven gevestigd op de planlocatie. De geldende bedrijfsbestemming staat bedrijven tot en met milieucategorie 2 toe. In de nieuwe situatie verdwijnt de bedrijvigheid en komen er uitsluitend woonfuncties voor terug, waarvoor geen minimale afstanden gelden voor wat betreft geur, stof, geluid en gevaar.

Effecten omliggende bedrijven op plangebied

De beoogde woningen komen in woongebied te liggen aan de Nieuweweg en nabij de Grote Beer. Aan de andere kant van de Grote Beer ligt het bedrijventerrein De Compagnie. De dichtstbijgelegen bedrijven liggen aan de Plesmanstraat 62. In het bestemmingsplan 'Noorderwerk' hebben deze bedrijven de bedrijfsbestemming waar bedrijven tot en met milieucategorie 3.1 zijn toegstaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Nieuweweg220tm226-vg01_0023.png"

Uitsnede luchtfoto met daaroverheen de verbeelding van de geldende bestemmingsplannen

(rode X is plangebied)

Volgens de richtafstandentabel van de VNG publicatie Bedrijven en Milieuzonering geldt voor bedrijven in milieucategorie 3.1 dat de richtafstand tot een rustige woonwijk 50 meter bedraagt. Voor gemengd gebied bedraagt die afstand 30 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Nieuweweg220tm226-vg01_0024.png"

Deel van tabel richtafstanden VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering

Zoals uit onderstaand screenshot van de luchtfoto met bovenliggende bestemmingsplankaart blijkt, bedraagt de kortste afstand van de grens van de nieuwe woonbestemming tot de grens van de bedrijfbestemming meer dan 50 meter (57 meter). Gelet hierop is het aannemelijk dat de bewoners van het nieuwe bouwplan geen nadelige gevolgen van omliggende bedrijven zullen ondervinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Nieuweweg220tm226-vg01_0025.png"

5.10.2 Conclusie

Het plan voldoet aan de richtafstanden die de VNG stelt met betrekking tot bedrijven en mileuzonering. Dit aspect vormt dan ook geen belemmreing voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.11 Luchtkwaliteit

5.11.1 Wettelijk kader

Voor luchtkwaliteit zijn de luchtkwaliteitseisen (hoofdstuk 5.2) van de Wet milieubeheer van kracht. Hierin is vastgelegd dat onder meer ruimtelijke ontwikkelingen dienen te worden getoetst aan de in de wet opgenomen grenswaarden en richtwaarden. Deze Wet is nader uitgewerkt in Besluiten en Regelingen, waarvan het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate (NIBM), het Besluit gevoelige bestemmingen en de Regeling beoordeling de belangrijkste zijn. Daarnaast is ook het beginsel van een goede en duurzame ruimtelijke ordening van belang.

Niet in betekenende mate (NIBM)

Alleen projecten die ‘in betekenende mate’ bijdragen aan de concentraties luchtvervuiling worden getoetst aan de grenswaarden. Er dient te worden onderzocht of een project ‘in betekenende’ mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Het Besluit NIBM bepaalt dat een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie luchtvervuiling als deze minder dan 3% van de grenswaarde, ofwel 1,2 microgram per m³. De Regeling NIBM is hier een nadere uitwerking van. Hierin is bepaald dat woningbouwprojecten tot 1.500 woningen en kantoren tot 100.000 m² zijn vrijgesteld van toetsing aan de wettelijke grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof.

Besluit gevoelige bestemmingen

Kinderen, ouderen en zieken zijn gevoeliger voor luchtvervuiling en worden daarom extra beschermd. Op basis van het Besluit gevoelige bestemmingen gelden voor gevoelige bestemmingen nabij wegen zwaardere beperkingen. Zo mogen binnen 300 meter van rijkswegen en 50 meter vanaf provinciale wegen geen bestemmingen voor langdurig verblijf als kinderdagverblijven, scholen of verzorgingstehuizen worden gebouwd, als de wettelijke grenswaarden worden overschreden. Het Besluit verplicht overheden om onderzoek uit te voeren naar de concentraties stikstofdioxide en fijn stof. Voor gemeentelijke wegen geldt een zwaardere motiveringsplicht.

Concentraties stikstofdioxide en (ultra) fijn stof

De Omgevingsdienst regio Utrecht (ODRU) heeft de concentraties stikstofdioxide en (ultra) fijn stof voor het jaar 2015 en 2025 berekenend met het rekenmodel GeoMilieu. De wettellijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde ligt op 40 microgram per m³. De uurgemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide van 200 microgram per m³ wordt overschreden wanneer de concentraties gemideld op jaarbais boven de 60 microgram per m³ uitkomen.

5.11.2 Toetsing bouwplan

NIBM

Dit bestemmingsplan maakt de bouw van 199 woningen mogelijk. Dit aantal ligt ruim onder de grens van 1.500 woningen als genoemd in de Regeling NIBM, wat betekent dat dit project is vrijgesteld van toetsing aan de wettelijke grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof.

Besluit gevoelige bestemmingen

Verder zijn de woningen niet specifiek bedoeld voor kwetsbare groepen, zoals kinderen, ouderen of zieken en is een extra bescherming en dus beperking daarom niet van toepassing.

Goed woon- en leefklimaat

Naast de effecten van de voorgenomen ontwikkeling op de luchtkwaliteit, moet worden bezien of er voor de te realiseren woningen voldaan kan worden aan een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit. Hiervoor is gebruik gemaakt van de luchtkwaliteitkaarten uit het Geoloket. Daaruit blijkt dat de wettelijke grenswaarden voor stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof bij lange na niet overschreden worden (zie navolgende tabel).

Soort stof   Concentratie 2018   Concentratie 2030   Wettelijke grenswaarde  
Stikstofdioxide (NO2)   18-22 µg/m³   12-14 µg/m³   40 µg/m³  
Fijn stof (PM10)   20-21 µg/m³   17-18 µg/m³   40 µg/m³  
Zeer fijn stof (PM2,5)   12,5-13 µg/m³   10-11 µg/m³   25 µg/m³  

Er wordt (op basis van metingen uit 2018) net niet voldaan aan de advieswaarden van de GGD en de WGH van 20 µg/m³ voor fijn stof en stikstofdioxide en 10 µg/m³ voor zeer fijn stof, maar door de afnemende concentratie van (zeer) fijn stof en stikstofdioxide kan aangenomen worden dat daar binnen enkele jaren wel aan voldaan wordt.

5.11.3 Conclusie

Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven. Daarnaast is gebleken dat er in het kader van de luchtkwaliteit sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plekke van het plangebied.

5.12 Mobiliteit

5.12.1 Wettelijk kader

Op 26 november 2020 heeft de raad de Notitie parkeernormen Veenendaal 2020 vastgesteld. De parkeernormen zijn hiermee herzien. In het vastgestelde beleid worden flexibelere parkeernormen toegepast, waardoor er meer maatwerk mogelijk is bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in Veenendaal. Hierbij wordt meer rekening gehouden met het bestaande stedelijk gebied en met de mogelijkheden om met andere vervoerswijzen te reizen naast de personenauto. Ook worden er fietsparkeernormen geïntroduceerd om de positie van Veenendaal als fietsstad verder te versterken. Tot slot kunnen initiatiefnemers van grote ruimtelijke ontwikkelingen met behulp van een mobiliteitsplan gemotiveerd een reductie op de parkeernormen verdienen door andere vormen van mobiliteit aan te bieden en gebruik te maken van de kwaliteiten die aanwezig zijn in de nabije omgeving van het plangebied.

Naast een parkeerbalans is een verkeersonderzoek noodzakelijk bij ruimtelijke ontwikkelingen die tot gevolg hebben dat het aantal verkeersbewegingen toeneemt.

5.12.2 Toetsing bouwplan

Verkeersonderzoek | ontsluiting plangebied

Als onderdeel van de bestemmingsplanprocedure is er een mobiliteitsanalyse uitgevoerd door Royal Haskoning DHV op 12 februari 2021 (kenmerk BH1172TPNT2002131733).

In de analyse zijn meerdere ontsluitingsscenario's onderzocht. Het ontsluitingsscenario met alleen een aansluiting op de Nieuweweg, zoals nu opgenomen in dit bestemmingsplan, is als beste beoordeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Nieuweweg220tm226-vg01_0026.png"

De realisatie van een doorgaande verbinding tussen de Nieuweweg en Dagpauwooglaan wordt afgeraden. Hierdoor gaat er meer verkeer door de Dagpauwooglaan rijden en ontstaat een sluiproute tussen de Grote Beer en Nieuweweg. Dit veroorzaakt mogelijk klachten van de omwonenden van de Dagpauwooglaan. Ditzelfde geldt voor het scenario om de ontwikkeling alleen via de Dagpauwooglaan te ontsluiten. Dit scenario functioneert, maar is minder logisch dan een ontsluiting via de Nieuweweg. Een groot voordeel van deze ontwikkeling voor de verkeersveiligheid is dat de noordelijke aansluitingen op de Nieuweweg, die er in de huidige situatie zijn, verdwijnen. Om het fietsgebruik te stimuleren, is het ook mogelijk om alleen voor langzaam verkeer (fietsers en voetgangers) een verbinding te maken tussen de ontwikkeling en de Dagpauwooglaan. Wandelen kan gestimuleerd worden door een verbinding te realiseren tussen de ontwikkeling en het park tussen de Grote Beer en Dagpauwooglaan. Deze twee adviezen zijn opgevolgd en opgenomen in het inrichtingsplan.

De conclusie van de analyse is dat op basis van de resultaten van de mobiliteitsanalyse de ontwikkeling gerealiseerd kan worden.

Parkeerbalans

Het plangebied ligt in zone 4 als genoemd in de 'Notitie parkeernormen Veenendaal 2020'.

De volgende normen gelden binnen deze zone:

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Nieuweweg220tm226-vg01_0027.png"

Het woningbouwplan omvat:

  • 155 appartementen van 60 m² of kleiner,
  • 30 appartementen groter dan 60 m², en
  • 14 rijwoningen groter dan 60 m².

Totaal 199 woningen

type woning   parkeernorm (zone 4)   vereist aantal p.p.   waarvan aandeel bezoekers (0,3)  
155 app < 60 m²   0,8   124 p.p.   46,5 = 47 p.p.  
30 app > 60 m²   1,4*   42 p.p.   9 p.p.  
14 rijwoningen   1,4   19,6 p.p. (20)   4,2 = 5 p.p.  
Totaal     186   61  

*omdat het woningbouwprogramma nog niet bekend is, wordt uitgegaan van de hoogste norm.

Het autoparkeren ten behoeve van de 199 te realiseren woningen is deels voorzien op het middenterrein (maaiveld). Hier komen twee parkeerterreinen met respectievelijk 13 en 31 parkeerplaatsen (totaal 44 parkeerplaatsen). Daarnaast wordt een half verdiepte parkeergarage, deels onder het woongebouw en deels onder een groen verblijfsgebied, aangelegd met een capaciteit van 154 parkeerplaatsen. Totaal worden er in het plangebied 198 parkeerplaatsen gerealiseerd. Hiermee wordt ruimschoots aan de vereiste parkeernorm voldaan.

Fietsparkeren

In de plannen is ruimte gereserveerd voor fietsparkeren. De rijwoningen krijgen een eigen berging, de appartementen krijgen een gezamenlijke berging op de begane grond of in de kelder.

5.12.3 Conclusie

Het aspect mobiliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

In het planregels is de verplichting opgenomen dat ieder bouwplan aan het dan geldende parkeerbeleid moet voldoen.

5.13 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op grond van artikel 7.2, lid 1 Wet milieubeheer (Wm) worden in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) de activiteiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu of activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

In de bijlage van het Besluit m.e.r., onderdeel D, zijn de besluiten opgenomen ten aanzien waarvan moet worden beoordeeld of een milieueffectrapport moet worden gemaakt. De procedure als bedoeld in artikel 7.16 t/m 7.19 Wm is van toepassing hierop.

Onderdeel D kent meerdere kolommen. Voor elke activiteit die genoemd wordt in onderdeel D, moet worden beoordeeld of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn.

De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject is een van de genoemde activiteiten in kolom 1 van onderdeel D. Het project aan de Nieuweweg blijft echter onder de drempelwaarde zoals genoemd in kolom 2 (2.000 woningen of meer). Als de activiteiten boven de drempelwaarde vallen, is de m.e.r.-beoordeling niet vormvrij. In dit geval betreft het minder dan 2.000 woningen en valt het project onder de drempelwaarde uit kolom 2 en mag de m.e.r.-beoordeling daarom vormvrij uitgevoerd worden. Deze motivering dient qua inhoud aan te sluiten bij de m.e.r.-beoordeling, maar heeft geen vormvereisten. Wel vindt deze beoordeling doorgaans plaats in de vorm van een aanmeldnotitie.

5.13.1 Toetsing bouwplan

Op 2 maart 2023 heeft Kubiek Ruimtelijke Plannen in dit kader de aanmeldnotitie m.e.r. 'Nieuweweg 222-226 Veenendaal' opgesteld (projectnummer K21160 d.d. 2-3-2023). In dit rapport wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu en de omgeving zal hebben. Er zijn geen essentiele milieueffecten die door middel van een milieueffectrapportage nader onderzocht moeten worden. Voor de verschillende milieueffecten is op basis van de beschikbare onderzoeken beoordeeld of er sprake is van potentiele effecten. Een m.e.r. procedure is daarom niet noodzakelijk. Dit is bevestigd in de adviezen van de Omgevingsdienst regio Utrecht d.d. 28 februari 2023 en 22 maart 2023.

5.13.2 Conclusie

Het project heeft geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu of de omgeving en dit aspect vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

5.14 Totaalbeeld aspecten

Uit alle gevoerde onderzoeken komt naar voren dat het bestemmingsplan niet op onacceptabele gevolgen of belemmeringen stuit voor de directe omgeving.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE PLANOPZET

6.1 Inleiding

Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat verbeelding en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.

Verbeelding

Zoals reeds eerder gesteld is de verbeelding gerelateerd aan de regels (en vice versa) en heeft tevens de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen.
Sommige bestemmingen hebben een nadere aanduiding. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Verder kunnen er binnen een bestemming verklaringen zijn aangegeven. Deze hebben juridisch gezien geen enkele betekenis en zijn uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens).
De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.

Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.

Toelichting

De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter geen rechtsreeks burgers bindende werking.

6.2 De indeling van de planregels

Het gemeentelijk beleid is vertaald in de planregels. Het deelplan bevat normatieve regels, die bindend zijn voor zowel de overheid als de burger. Daarbij is geprobeerd een flexibel stelsel van regels te ontwikkelen zonder daarbij tekort te doen aan eisen van rechtszekerheid. Gekozen is daarom om het aantal bestemmingen op de verbeelding te beperken tot datgene wat noodzakelijk wordt geacht.

Het is voor een ieder van belang, dat de verbeelding en de planregels duidelijke informatie verschaffen. Door het aantal bestemmingen met een minimum te beperken wordt de leesbaarheid en duidelijkheid van zowel de verbeelding als de planregels vergroot. Een leesbaar en duidelijk plan zorgt bovendien voor een plan dat handhaafbaar is.

De indeling van de planregels is als volgt:

6.2.1 Inleidende regels (hoofdstuk 1)

Dit hoofdstuk bevat alle bepalingen die nodig zijn om de overige planregels goed te

kunnen hanteren:

  • begrippen: bevat in het plan gebruikte begrippen die uitleg behoeven;
  • wijze van meten: bevat technische regelingen met betrekking tot het bepalen van oppervlaktes, percentages, hoogtes, dieptes, breedtes en dergelijke. Hieronder valt ook de wijze van peilbepaling.
6.2.2 Bestemmingsregels (hoofdstuk 2)

Binnen dit plan komen de volgende bestemmingen voor:

-Groen

-Verkeer

-Wonen

Het plan kent geen dubbelbestemmingen.

Wel is in het plan een algemene aanduidingsregels 'vrijwaringszone - molenbiotoop' opgenomen.

Iedere bestemming kent de volgende onderdelen:

Bestemmingsomschrijving

Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend.

Bouwregels

In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Bijvoorbeeld over waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.

Specifieke gebruiksregels

In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die vormen van gebruik waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de bestemmingsomschrijving.

Voor de groen- en woonbestemming is bovendien een afwijkingsbevoegdheid opgenomen:

Afwijken van de gebruiksregels

In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.

6.2.3 Algemene regels (hoofdstuk 3)

Hoofdstuk 3 bestaat achtereenvolgens uit de volgende artikelen:

  • Anti-dubbeltelregel;
  • Algemene bouwregels;
  • Algemene gebruiksregels;
  • Algemene aanduidingsregels;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Algemene wijzigingsregels;
  • Overige regels.

6.3 Bestemmingen

De bestemmingen bestaan uit een opsomming van omschrijvingen die aangeven hoe een bepaalde plek gebruikt mag worden en wat er op een bepaalde plek gebouwd mag worden. Dit wordt respectievelijk opgesomd in de bestemmingsomschrijving en de bouwregels. Daarnaast gelden er voor sommige bestemmingen aanvullende specifieke gebruiksregels (bijvoorbeeld verboden) en mogelijkheden tot afwijken van de gebruiks- en bouwregels.

In dit bestemmingsplan is bij de bestemmingsomschrijvingen het begrip additionele voorzieningen toegevoegd. Deze voorzieningen vormen een onderdeel van de bestemming of functie en zijn daaraan ondergeschikt. Met deze ruime begripsomschrijving worden meerdere voorzieningen aan de bestemmingen gekoppeld om flexibiliteit voor (kleine) bouwwerken in het plan te waarborgen. Denk aan bouwwerken ten behoeve van waterberging, tuinen etc.

Hieronder wordt de voor dit plan geldende bestemming toegelicht. Er wordt aangegeven wat de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn.

Groen

Gebruiksmogelijkheden

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, watervoorzieningen, voetpaden, beeldende kunst, en speelvoorzieningen. Fietspaden en parkeerplaatsen vallen onder de bestemming Verkeer en vallen niet onder de bestemming Groen. Dit type groen bevat bos, perken, water, plantsoenen, en overige groenvoorzieningen. Speelvoorzieningen, hondenuitlaatvoorzieningen, en beeldende kunst worden ook mogelijk geacht binnen de bestemming. Daarnaast worden enkele specifieke functie in de groenbestemming toegestaan:

  • uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerkelder' is een halfverdiepte parkeergarage toegestaan (met daar bovenop een groenvoorziening);
  • uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - klantstation' is een klantstation toegestaan.

Bij additionele voorzieningen kan worden gedacht aan plantenbakken, fonteinen, bankjes, prullenbakken, verlichting.

Bouwmogelijkheden

Op de gronden mogen alleen gebouwen en overige bouwwerken gebouwd worden ten behoeve van het genoemde in de bestemmingsomschrijving. Uitsluitend ter plaatse van een bouwvlak mogen gebouwen met een maximum bouwhoogte van 3,5 meter gebouwd worden. Uitzondering hierop vormt de bouw van een halfverdiepte parkeergarage die maximaal 2 meter boven maaiveld mag uitsteken en alleen mag worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'parkeerkelder'.

Specfieke gebruiksregels

Als specifieke gebruiksregel is opgenomen dat tot een strijdig gebruik in ieder geval wordt gerekend het gebruik voor fietspaden, parkeerplaatsen, wegen en wegverbredingen. Incidenteel, waaronder regelmatig terugkerend gebruik ten behoeve van evenementen, welke voldoen aan het geldende plaatselijke evenementenbeleid, worden niet als strijdig gebuik gezien.

Afwijken van de gebruiksregels

Er is een afwijkingsbevoegdheid voor burgemeester en wethouders opgenomen om onder voorwaarden een omgevingsvergunning te verlenen voor het gebruik van fietspaden, parkeerplaatsen of wegen indien sprake is van een reconstructie van aangrenzende wegen.

Verkeer

Gebruiksmogelijkheden

De gronden met de bestemming 'Verkeer ' zijn primair bestemd voor wegen. Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor de aanleg en instandhouding van groenvoorzieningen, auto- en fietsparkeervoorzieningen, verhardingen, doeleinden van algemeen nut, afvalinzameling en infrastructuur ter ondersteuning of ten behoeve van het wegverkeer. Bij additionale voorzieningen kan worden gedacht aan bankjes, verlichting etc.

Bouwmogelijkheden

Op deze gronden zijn uitsluitend bepaalde overige bouwwerken (bouwwerken, geen gebouwen zijnde) toegestaan waarvoor per bouwwerk een maximale hoogte is opgenomen.

Specfieke gebruiksregels

Incidenteel, waaronder regelmatig terugkerend gebruik ten behoeve van evenementen, welke voldoen aan het geldende plaatselijke evenementenbeleid, worden niet als strijdig gebuik gezien.

Wonen

Gebruiksmogelijkheden

Op de gronden met de bestemming 'Wonen' mag natuurlijk gewoond worden. Daarbij moeten wel specifieke regels met betrekking tot het woningbouwprogramma in acht worden genomen. Daarnaast is het toegestaan om beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteiten uit te oefenen. Dit gebruik is echter wel aan voorwaarden onderhevig, de voorwaarden worden in specifieke gebruiksregels binnen de bestemming opgenomen.

Op de woonbestemming zijn verder parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en additionele voorzieningen toegestaan. Bij additionele voorzieningen wordt gedacht aan tuinen/ erven, vijversm garages, tuinmeubilair, voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling, waterberging etc.

Hoewel wonen in een vrijstaand bijgebouw niet toegestaan is geldt er een uitzondering ten behoeve van mantelzorg. Deze is wettelijk geregeld (bijlage II van het Besluit omgevingsrecht). Hierover is daarom geen regeling in het bestemmingsplan opgenomen.

Bouwmogelijkheden

Bouwen mag alleen als dit gebeurt volgens de bestemmingsomschrijving en als voldaan wordt aan de regels met betrekking tot parkeren en laden en lossen als genoemd in artikel 12.

Voor grondgebonden woningen gelden andere regels dan voor niet-grondgebonden woningen.

Voor grondgebonden woningen is aangesloten bij de regels die gelden voor woningen binnen 'Woongebieden 2018'.

Voor gestapelde woningen gelden specifiek voor dit plan opgestelde regels, waarin bijvoorbeeld ook de balkons zijn meegenomen en een vereiste terugliggende bouwlaag.

Per type woning zijn regels opgesteld voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken. Voor grondgebonden woningen is ook hiervoor aangesloten bij 'Woongebieden 2018'.

Voor de gestapelde woningen is bepaald dat uitsluitend binnen een bouwvlak bijbehorende bouwwerken mogen worden gebouwd en dat deze maximaal 3,5 meter hoog mogen zijn.

Voor overige bouwwerken, geen gebouw zijnde zijn enkele algemene regels met betrekking tot erf- en terreinafscheidingen, reclame-uitingen en overige bouwwerken opgenomen.

Er gelden drie voorwaardelijke verplichtingen op de woonbestemming, uitsluitend waar dit op de verbeelding is aangeduid.

Zo is bepaald dat er een inrichtingsplan moet worden uitgevoerd, dat er aan moet worden getoond dat aan het Puntensysteem Omgevingsvisie wordt voldaan en dat een omgevingsvergunning slechts verleend kan worden als wordt voldaan aan specifieke voorwaarden met betrekking tot geluid.

Specifieke gebruiksregels

Voor beroep- en bedrijf aan huis zijn regels opgenomen in deze paragraaf.

Ook is in deze paragraaf bepaald dat de woningen uitsluitend in gebruik mogen worden genomen als ze voldaan aan het in dit artikel genoemde woningbouwprogramma.

Het artikel met betrekking tot strijdig gebruik geeft aan wat in ieder geval als strijdig gebruik wordt aangemerkt. Zoals kamerbewoning.

Afwijken van de gebruiksregels

Er is een bevoegdheid voor burgemeester en wethouders opgenomen om onder voorwaarden af te wijken van het gestelde woningbouwprogramma.

Ook voor het toestaan van kamerbewoning onder voorwaarden is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen.

Vrijwaringszone - molenbiotoop (gebiedsaanduiding)

Gebruiksmogelijkheden

De gronden gelegen binnen de op de verbeelding aangegeven 'molenbiotoop', zijn primair bestemd voor de aanleg, instandhouding en herstel van molen. Indien strijd ontstaat tussen het belang van molenbiotoop en de overige bestemmingen, prevaleert de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop''.

Bouwmogelijkheden

Om voor de molen vrije windvang te garanderen en het zicht op de molen veilig te stellen geldt binnen de op de verbeelding als molenbiotoop aangeduide gronden dat:

  • 1. binnen een straal van 100 meter, gerekend vanaf het middelpunt van de molen, geen bebouwing of beplanting mag worden opgericht hoger dan het onderste punt van de verticale staande wiek;
  • 2. binnen de straal van 100 tot 400 meter, gerekend vanaf het middelpunt van de molen, geen bebouwing of beplanting mag worden opgericht met een grotere hoogte dan 1/30 van de afstand, gemeten tussen de bebouwing of beplanting en het onderste punt van de verticaal staande wieken van de molen.

Burgemeester en wethouders kunnen onder bepaalde voorwaarden afwijken via omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen (o.a. dat de vrije windvang of het zicht ter plaatse reeds beperkt is). Daarbij is er een omgevingsvergunningsvereiste opgenomen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Overgangsrecht

In hoofdstuk 4 is het overgangsrecht geformuleerd. De formulering is conform de tekst als in het Bro omschreven. Zonder vergunning opgerichte, dus illegale, bouwwerken vallen niet onder het overgangsrecht. Indien de bouwwerken door wetgeving inmiddels vergunningvrij kunnen worden opgericht, worden deze niet als illegaal beschouwd.

Hoofdstuk 7 FINANCIEEL-ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

Tegelijkertijd met de vaststelling van een bestemmingsplan kunnen exploitatieplannen (ex. art. 6.12 Wro) worden vastgesteld. Op basis van het exploitatieplan kunnen (plan)kosten worden verhaald.

Een exploitatieplan hoeft niet opgesteld te worden bij een bestemmingsplan met alleen conserverende bestemmingen of wijzigingsbevoegdheden. Een exploitatieplan hoeft ook niet opgesteld te worden als het kostenverhaal ‘anderszins verzekerd’ is, door middel van bijvoorbeeld anterieure overeenkomsten of als de gemeente eigenaar is van de gronden.

Op 4 juli 2022 heeft de ontwikkelaar de exploitatieovereenkomst ondertekend waarin onder meer is afgesproken dat de (geschatte) kosten die de gemeente maakt ten behoeve van dit bestemmingsplan voor rekening van de ontwikkelaar zijn. Dat geldt ook voor eventuele planschade.

Hoofdstuk 8 MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

Het gemeentelijke beleid is er op gericht om in de voorbereiding op de bestemmingsplanprocedure een participatietraject te volgen. Om in het voortraject inspraak te kunnen hebben worden belanghebbenden uitgenodigd om te participeren in de totstandkoming van het bestemmingsplan. Dit vervangt de ter inzagelegging van het voorontwerpbestemmingsplan. Met de burgerparticipatie wordt eenieder in de gelegenheid gesteld om kennis te nemen van het plan en te reageren op de inhoud.

Op 3 maart 2021 heeft er een digitale participatie avond plaatsgevonden waarvoor omwonenden zijn uitgenodigd. Het doel van de bijeenkomst was het informeren over de plannen en het toelichten van de te doorlopen procedure. Omwonenden reageerden overwegend positief. Wel is aandacht gevraagd voor een goede en veilige verkeersafwikkeling op de Nieuweweg. Input van deze avond, zoals een doorgang in het plangebied voor langzaam verkeer, is meegenomen in de ruimtelijke programmatische kaders. Het verslag van de participatie is als bijlage bij de ruimtelijke en programmatische kaders gevoegd.

Tijdens de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, op 9 mei 2023, is er opnieuw een bewoners(inloop)bijeenkomst georganiseerd. Belanghebbenden/ belangstellenden hebben tijdens deze avond vragen kunnen stellen over het bestemmingsplan en ook over het bouw- en inrichtingsplan. De reacties waren voornamelijk gericht op de inrichting van de openbare ruimte en het gebruik daarvan. Verwezen wordt naar de bijlage Participatieverslagen.

8.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het plan raakt geen rijksbelangen of belangen van andere gemeenten. Vooraf is overleg geweest met het waterschap. De provincie en het waterschap hebben het ontwerpplan toegestuurd gekregen. De provincie heeft hierop gereageerd dat het plan geen aanleiding geeft om opmerkingen te plaatsen in het kader van het provinciaal belang.

8.2 Ontwerp ter inzage legging

Het ontwerpbestemmingsplan 'Nieuweweg 220 t/m 226' heeft na publicatie in het digitale Gemeenteblad op 19 april 2023 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Ook is het ontwerpplan sindsdien beschikbaar op www.ruimtelijkeplannen.nl. Tot 1 juni 2023 kon een ieder een zienswijze indienen op dit plan. Er zijn binnen deze termijn geen zienswijzen met betrekking tot dit plan ingediend.