Plan: | Hedel herziening 2014 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0263.BP1099-VG01 |
Het bestemmingsplan 'Hedel' is door de gemeenteraad van de gemeente Maasdriel vastgesteld bij besluit d.d. 15 september 2011. Tegen de vaststelling van dat bestemmingsplan is door een aantal partijen beroep aangetekend bij de Raad van State. De beroepen zijn deels gegrond verklaard en op 8 mei 2013 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) ten aanzien van het bestemmingsplan 'Hedel' een uitspraak gedaan waarin het besluit van de gemeenteraad op onderdelen is vernietigd. Voor het overige is het bestemmingsplan onherroepelijk geworden.
In de uitspraak wordt een opdracht gegeven tot het nemen van een nieuw besluit door de gemeenteraad ten aanzien van de vernietigde plandelen. De uitspraak van de ABRS, met kenmerk 201206238/1/R2, is in zijn geheel opgenomen als Bijlage 1 Uitspraak ABRS 8 mei 2013.
Behalve de uitspraak van de ABRS behoeft het bestemmingsplan 'Hedel' aanpassingen ten aanzien van een aantal geconstateerde omissies. Door middel van de onderhavige herziening 'Hedel herziening 2014' worden de betreffende onderdelen van het bestemmingsplan gerepareerd. De te repareren delen betreffen dus behalve de door de ABRS vernietigde plandelen ook een aantal locaties waarvoor het onherroepelijke bestemmingsplan 'Hedel' geldt.
Ten opzichte van het moederplan 'Hedel' wordt voorts de gehanteerde regeling uit dat bestemmingsplan, voor zover van toepassing op deze herziening, omgezet naar de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).
De woonwijk De Grutakker is gelegen tussen de Uithovensestraat, de Grutakker en de Akkerseweg aan de westelijke rand van Hedel. De wijk verrijst op de plaats van een voormalig kassencomplex en heeft een totale oppervlakte van circa 4 hectare. De vormgeving van de wijk is gebaseerd op de jaren dertig-stijl van de architect Dudok en wordt gekenmerkt door voor die stijl typerend materiaal- en kleurgebruik. Hierdoor ontstaat rust en harmonie in een rijke variëteit.
Teneinde de bouw van de woonwijk als geheel (planologisch) mogelijk te maken is op 27 maart 2008 het bestemmingsplan 'de Grutakker' vastgesteld. Aan een tweetal gebieden aan de zuidoostzijde van de wijk is daarbij echter goedkeuring onthouden door de ABRS (uitspraak 200807341/1/R2). De bouw- en gebruiksmogelijkheden zoals opgenomen in (de goedgekeurde delen van) het bestemmingsplan 'de Grutakker' zijn vervolgens overgenomen in het op 15 september 2011 vastgestelde bestemmingsplan 'Hedel'. De twee genoemde gebieden waaraan goedkeuring is onthouden zijn in bestemmingsplan 'Hedel' bestemd als 'Wonen' zonder directe bouwmogelijkheden. Met behulp van een wijzigingsbevoegdheid ('wro-zone - bebouwd gebied') voor het toevoegen van extra woningen was het de bedoeling hier uiteindelijk woningbouw mogelijk te maken.
Locatie De Grutakker (rood omkaderd)
Deze regeling heeft echter geen stand gehouden bij de ABRS (uitspraak 201206238/1/R2, onder 6 t/m 6.4), aangezien hiermee volgens de ABRS geen sprake kan zijn van een goede ruimtelijke ordening. Het is door het ontbreken van directe bouwmogelijkheden onduidelijk of de bestemming binnen de planperiode van 10 jaar kan worden verwezenlijkt. Evenmin is duidelijk of daarbij sprake kan zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de woningen en of het aangrenzende bedrijf al dan niet in zijn mogelijkheden wordt beperkt als gevolg van de bouw van woningen.
Gezien het voorgaande heeft de ABRS opdracht gegeven aan de gemeente om een nieuw besluit te nemen ten aanzien van de betreffende twee plandelen (uitspraak 201206238/1/R2, onder 8). Door middel van het onderhavige bestemmingsplan wordt gehoor gegeven aan deze opdracht en worden de twee gebieden in de wijk De Grutakker van een nieuwe planologische regeling voorzien.
Ten behoeve van de realisatie van de woonwijk is op 30 januari 2007 een samenwerkingsovereenkomst gesloten tussen de gemeente Maasdriel en de projectontwikkelaar. Inmiddels is op basis van deze samenwerkingsovereenkomst en de bestemmingsplannen 'de Grutakker' en 'Hedel' het grootste deel van de woonwijk De Grutakker verwezenlijkt dan wel in aanbouw. Bij de uitvoering is daarbij voor wat betreft de vormgeving van de woningen en de inrichting van de openbare ruimte aangesloten bij het voor de woonwijk opgestelde 'Beeldkwaliteitsplan De Grutakker' (BRO, 211x00580.032310_3, 22 oktober 2007), dat als Bijlage 2 bij deze toelichting is opgenomen.
Teneinde een optimale afronding van de woonwijk te kunnen bewerkstelligen, is het noodzakelijk dat ook de twee gebieden worden ontwikkeld waarvoor de ABRS heeft verzocht een nieuw besluit te nemen. Deze gebieden liggen nabij de zuidelijke hoofdentree tot de woonwijk en zijn daarmee beeldbepalend voor De Grutakker als geheel. Voor beide gebieden is derhalve een nieuwe inrichting ontworpen, die recht doet aan deze locatie.
De woningbouw maakt deel uit van de oorspronkelijke verkavelings- en bebouwingsopzet voor de Grutakker en vormt derhalve een essentiële versterking van die opzet en de structuur van de wijk. Ook is de afbouw van de wijk vereist ter voorkoming dat het zicht van de bestaande woningen aan de Dominee Meinsmastraat op enerzijds de bedrijfsbebouwing ten oosten van de wijk en anderzijds op de achterkant van de woning aan de Akkerseweg 18 is gericht. Door de realisatie van de woningen wordt het straatbeeld van de Dominee Meinsmastraat voltooid met tweezijdige bebouwing. De vrije sectorkavel aan de Akkerseweg is in stedenbouwkundig opzicht noodzakelijk ten behoeve van de voortzetting c.q. voltooiing van de bebouwingswand aan deze zijde van de Akkerseweg.
Voorgestelde inrichting zuidelijke deel De Grutakker (bron: Architecten aan de Maas)
De invulling van beide plandelen bestaat uit in totaal 14 woningen. In het noordwestelijke plandeel worden in totaal 6 patiowoningen/bungalows gerealiseerd, opgebouwd uit 1 bouwlaag met kap. Daarbij bevinden alle woonvertrekken zich op de begane grond. De kap heeft overwegend een architectonische functie en herbergt de technische voorzieningen en bergruimte. In het zuidelijke plandeel worden 6 tweekappers (2 bouwlagen met kap), 1 vrijstaand geschakelde woning (3 bouwlagen met kap) en 1 vrije sectorkavel (maximaal 2 bouwlagen met kap) gerealiseerd. De tweekappers zijn van het zelfde woningtype (type J) als een aantal andere reeds in aanbouw zijnde woningen in de wijk De Grutakker.
Voor de vrije sectorkavel is nog geen concreet bouwplan beschikbaar. Voor de overige woningen zijn wel concrete bouwplannen, welke aansluiten bij de uitgangspunten van het beeldkwaliteitsplan.
Voorgestelde gevelaanzichten patiowoningen/bungalows
Ten behoeve van de akoestische afscherming van de nieuwe woningen van het bedrijfsperceel ten oosten van deze locatie (Akkerseweg 16) wordt een afschermende muur van 2,5 meter hoog gebouwd aan de achterzijde van de patiowoningen. Aangezien deze muur deels doorloopt ten noorden en zuiden van de patiowoningen en de muur als geheel in dit bestemmingsplan geregeld dient te worden (door middel van een aanduiding), maken ook (delen) van de groenvoorziening en de weg waarlangs de muur komt te lopen, deel uit van het plangebied. De onderliggende bestemmingsregelingen van deze gebieden (respectievelijk Groen en Verkeer), wijzigen daarbij niet ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan Hedel.
Ligging afschermende muur (meest oostelijke rode lijn)
Met het voorliggende plan voor de invulling van de twee plandelen als bedoeld in de uitspraak van de ABRS, wordt zorg gedragen voor een passende afronding van de woonwijk De Grutakker. De bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn in de regels van het onderhavige bestemmingsplan juridisch doorvertaald, waarbij enerzijds aansluiting plaatsvindt bij de regeling zoals gebruikt in het bestemmingsplan 'de Grutakker' en anderzijds bij het bestemmingsplan 'Hedel'.
Het bedrijvencentrum aan de Akkerseweg 16 had op grond van het vastgestelde bestemmingsplan 'Hedel' de bestemming 'Bedrijf'. Op basis van de opgenomen regeling in dat bestemmingsplan zijn bedrijven in milieucategorie 1 en 2 toegestaan, alsmede bestaande bedrijven in milieucategorie 3 en 4 op het moment van het van kracht worden van het bestemmingsplan. Het bedrijvencentrum aan de Akkerseweg 16 heeft een relatie met het (buiten het plangebied van bestemmingsplan 'Hedel' gelegen) bedrijf aan de Akkerseweg 13b. Als gevolg daarvan en het opgenomen begrip voor 'bouwperceel' is niet geheel duidelijk welke milieucategorie ter plaatse van Akkerseweg 16 maximaal is toegestaan. De regeling heeft derhalve geen stand gehouden bij de ABRS.
Locatie Akkerseweg 16 (rood omkaderd)
Teneinde te achterhalen welke bedrijven zich ter plaatse van de locatie Akkerseweg 16 bevinden, zijn het handelsregister, het milieudossier van de bedrijfslocatie en aanwezige meldingen onderzocht. Op basis van het Handelsregister (Kamer van Koophandel) en het milieudossier van de bedrijfslocatie zijn in het bedrijvencentrum aan de Akkerseweg 16 bedrijven te onderscheiden. Het betreffen met name kantoorfuncties, maar ook zijn momenteel een montagebedrijf, een detacheringsbureau, een verkooporganisatie en een research & developmentbedrijf aanwezig. Voorts worden diverse (nog) niet verhuurde units aangeboden als kantoorruimte.
De feitelijke bedrijfsactiviteiten, zoals hiervoor genoemd, zijn te categoriseren als maximaal milieucategorie 2. Van activiteiten in een hogere categorie is geen sprake. In deze bestemmingsplanherziening krijgt het perceel dan ook een bedrijfsbestemming met een regeling waarin specifiek staat dat bedrijven uit maximaal milieucategorie 2 zijn toegestaan, of daarmee vergelijkbaar. In de aan de regeling gekoppelde Staat van inrichtingen worden ook alleen bedrijven en bedrijfsactiviteiten uit milieucategorie 1 en 2 opgenomen. Dit in tegenstelling tot de Staat van inrichtingen uit het bestemmingsplan 'Hedel', waarin ook bedrijfsactiviteiten hoger dan categorie 2 zijn opgenomen. Daarmee bestaat geen onduidelijkheid meer over de ter plaatse aanwezige en toegestane activiteiten. Eveneens heeft daarmee afstemming plaatsgevonden op de regeling uit het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Hedel-Dorp 1994, herziening 1996-2 (Akkerseweg 16)', op basis waarvan lichte vormen van bedrijvigheid mogelijk worden gemaakt.
In het voorheen geldende bestemmingsplan 'Hedel-Dorp 1994' was op een aantal locaties een aanduiding opgenomen voor een bij een woning toegestane winkel. In het bestemmingsplan 'Hedel' uit 2011 zijn deze rechten, voor zover nog daadwerkelijk sprake was van een winkel, doorvertaald in de regeling bij dat bestemmingsplan. Voor een tweetal locaties (Peperstraat 9a en Koningin Wilhelminastraat 59) is echter per abuis verzuimd de aanduiding voor een toegestane winkel toe te kennen. Dit betreft een omissie welke door middel van deze bestemmingsplanherziening wordt hersteld.
Locaties Peperstraat 9a en Koningin Wilhelminastraat 59 (rood omkaderd) met aanduiding 'winkel toegestaan' (rode driehoek)
Aan de beide woonpercelen wordt ter plaatse van de aanwezige bebouwing (hoofd- en bijgebouwen) de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - winkel toegestaan' toegekend. Hieraan wordt in de regels bij de bestemming 'Wonen' een regeling gekoppeld die ter plaatse van de aanduiding een detailhandelsvestiging toestaat. Deze regeling is gebaseerd op de regeling uit het bestemmingsplan 'Hedel-Dorp 1994'. Hiermee is de omissie hersteld.
Ten aanzien van de locatie Koningin Wilhelminastraat 59 is ten opzichte van het bestemmingsplan 'Hedel-Dorp 1994' naast het per abuis niet toekennen van de aanduiding voor de winkel nog een wijziging opgetreden als gevolg van het bestemmingsplan 'Hedel'. Dit betreft echter een bewuste aanpassing en gaat om het aanpassen van de bouwgrenzen conform de gehanteerde systematiek bij bestemmingsplan 'Hedel' en de andere komplannen. Voor de locatie Koningin Wilhelminastraat 59 heeft de keuze voor deze systematiek tot gevolg gehad dat de bouwmogelijkheden voor bijgebouwen ter hoogte van de westelijke zijgevel van de woning zijn komen te vervallen (alhoewel het oprichten van vergunningsvrije bouwwerken hier evenwel nog in bepaalde mate mogelijk is).
Deze aanpassing wordt niet hersteld door middel van de onderhavige bestemmingsplanherziening. Naast het feit dat daarmee zou worden afgeweken van de gehanteerde systematiek zijn daarvoor de volgende argumenten te geven:
Aan de Maasdijk, op een perceel gelegen tussen de bestaande woningen Maasdijk 21 en 27, is op 7 januari 2011 een bouwvergunning verleend voor de bouw van een nieuwe woning. Deze woning is op 6 oktober 2010 reeds het adres Maasdijk 23 toegekend. Ten tijde van het opstellen van het ontwerp bestemmingsplan 'Hedel' in 2010 was er nog geen sprake van een verleende bouwvergunning, waardoor het bouwplan niet in het bestemmingsplan is meegenomen. Ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan 'Hedel' in 2011 is vervolgens verzuimd het bouwplan alsnog mee te nemen. Dit betreft een omissie welke door middel van deze bestemmingsplanherziening wordt hersteld.
Locatie bouwplan woning Maasdijk 23 (rood omkaderd)
Ter plaatse wordt op het perceel dat kadastraal bekend staat als gemeente Hedel, sectie H, nummer 564, de bouwmogelijkheid voor de vergunde woning Maasdijk 23 ingetekend. Daarbij wordt aangesloten bij de systematiek zoals gehanteerd in het vigerende bestemmingsplan 'Hedel' uit 2011. Concreet betekent dit dat voor het hoofdgebouw een bouwvlak wordt toegekend met daarin de aanduidingen 'vrijstaand' en 'maximum goothoogte'. Ten behoeve van te realiseren bijgebouwen wordt de aanduiding 'bijgebouwen' toegekend. Hiermee is de omissie hersteld.
In het vigerende bestemmingsplan 'Hedel' is in artikel 21 onder sublid 21.3.2 een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor het toevoegen van woningen op incidentele basis. In de bestemmingsplannen voor de overige kernen van de gemeente Maasdriel is deze mogelijkheid opgenomen als wijzigingsbevoegdheid. Als gevolg van voortschrijdend inzicht en gelet op het bieden van rechtszekerheid- en gelijkheid voor de burgers van Maasdriel, gaat momenteel de voorkeur voor het vormgeven van deze regeling uit naar een wijzigingsbevoegdheid en niet naar een afwijkingsmogelijkheid. In nieuwe bestemmingsplannen (ook indien deze gelegen zijn binnen Hedel) wordt derhalve de mogelijkheid voor het toevoegen van woningen op incidentele basis opgenomen als wijzigingsbevoegdheid en niet als afwijkingsmogelijkheid, zoals in bestemmingsplan 'Hedel' het geval is. Om die reden is in de onderhavige bestemmingsplanherziening de mogelijkheid voor het toevoegen van woningen op incidentele basis als wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
Op basis van een door het college van dijkgraaf en heemraden van waterschap Rivierenland d.d. 29 juni 2009 verleende ontheffing is bepaald dat de breedte van de beschermingszone bij ondermeer de primaire watergang langs de Akkerseweg versmald mag worden tot 1 meter. In het bestemmingsplan Hedel uit 2011 is echter bij het opnemen van de beschermingszone geen rekening gehouden met deze ontheffing. Derhalve is, in de vorm van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterlopen', een te brede beschermingszone opgenomen (4 meter breed). Deze omissie wordt door middel van de onderhavige herziening hersteld door middel van het aanpassen van de breedte van de dubbelbestemming op deze locatie tot 1 meter, gemeten vanaf de bestemmingsgrens van de bestemming 'Water'.
Ligging te versmallen gedeelte dubbelbestemming (rood omkaderd)
Om te voldoen aan de huidige digitaliseringsvereisten dient het bestemmingsplan te worden opgesteld conform de RO Standaarden 2012. De regels en de verbeelding van het bestemmingsplan dienen daartoe in lijn met de SVBP 2012 te worden gebracht. Het huidige bestemmingsplan is opgesteld op basis van de RO Standaarden 2008, ten opzichte waarvan enige verschillen bestaan met de RO Standaarden 2012. Het bestemmingsplan wordt aangepast aan de huidige standaarden, overigens zonder dat daarbij inhoudelijk sprake is van verruimde of anderszins gewijzigde regelingen.
Milieubeleid wordt steeds meer geïncorporeerd in andere beleidsvelden. Verbreding van milieubeleid naar andere beleidsterreinen is dan ook een belangrijk uitgangspunt. Ook in de ruimtelijke planvorming is structureel aandacht voor milieudoelstellingen nodig. De milieudoelstellingen worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces meegewogen. Een duurzame ontwikkeling van de gemeente is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat zijn doorwerking heeft in meerdere beleidsterreinen.
De in deze herziening van het bestemmingsplan 'Hedel' uit 2011 opgenomen aanpassingen hebben in een aantal gevallen consequenties voor de aanwezige milieuwaarden en overige sectorale aspecten:
In de volgende subparagrafen worden de onderzoeksresultaten toegelicht van de onderzoeken die zijn uitgevoerd voor de locatie De Grutakker. Zoals aangegeven bestond voor de overige locaties geen noodzaak tot nader onderzoek. Op die locaties wordt dan ook verder niet ingegaan in dit hoofdstuk.
De voorgenomen activiteiten ter plaatse kunnen via een tweetal sporen leiden tot de plicht tot het uitvoeren van milieueffectrapportage (m.e.r.). Het eerste spoor is via de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage. Het nieuwe Besluit m.e.r. is op 1 april 2011 in werking getreden. Een milieueffectrapportage is bij dit spoor verplicht voor besluiten van de overheid over initiatieven van particulieren of marktpartijen, zoals bij de bouw van woonwijken, de aanleg van auto(snel)wegen, spoorwegen, vliegvelden, pijpleidingen voor gas of olie en (stuw)dammen.
Een m.e.r. kan ook verplicht zijn voor plannen van de overheid, zoals een bestemmingsplan. Ingevolge het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D). In de lijsten zijn (indicatieve) drempelwaarden opgenomen.
In het plangebied worden geen activiteiten uitgevoerd en komen geen gevallen voor die in lijst C of D zijn genoemd. Hiermee kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van significante effecten, die een m.e.r.(beoordelings)plicht noodzakelijk maken.
Het tweede spoor op basis waarvan de plicht tot het uitvoeren van milieueffectrapportage (m.e.r.) aanwezig kan zijn is via de Natuurbeschermingswet en de Wet Milieubeheer. Indien niet (op voorhand) kan worden uitgesloten dat de voorgenomen activiteit significant negatieve effecten heeft op een Natura 2000-gebied, dient een zogenaamde passende beoordeling te worden uitgevoerd. Dit leidt automatisch ook tot de verplichting een m.e.r.-procedure te doorlopen, waarvan de passende beoordeling (of de conclusies ervan) onderdeel uitmaakt.
Ondermeer teneinde te beoordelen of sprake is van significante effecten, is een natuurtoets uitgevoerd (zie voorts paragraaf 4.10.2). Hieruit is reeds gebleken dat aangezien de beoogde plannen geen directe relatie hebben met de beschermde gebieden en gezien tussenliggende afstand tussen het plangebied en deze gebieden, negatieve effecten op het Natura 2000-gebied en de EHS als gevolg van de beoogde plannen zijn uit te sluiten.
Hiermee kan worden geconcludeerd dat ook bij dit spoor geen sprake is van significante effecten, die een m.e.r.(beoordelings)plicht noodzakelijk maken.
Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Dit betekent dat het aspect bodemkwaliteit voor vrijwel alle nieuwe ontwikkelingen die met ruimtelijke plannen mogelijk worden gemaakt, onderzocht moet worden.
Ten behoeve van de ontwikkeling van de woningbouwlocatie De Grutakker als geheel is in 2005 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Lankelma, 60792, 21 juli 2005), naar aanleiding waarvan aanvullend onderzoek en een bodemsanering heeft plaatsgevonden. Gelet op de ouderdom van het onderzoek uit 2005, heeft een nieuw verkennend bodemonderzoek plaatsgevonden (Lankelma, 66409, 31 oktober 2013).
Uit dit onderzoek is gebleken dat in het grondwater een lichte verhoging aan barium is aangetroffen. Daar er geen mogelijke bron voorhanden is, behoeft deze parameter formeel niet te worden getoetst. Daar cadmium, lood, nikkel, zink en som PCB in de bovengrond de desbetreffende achtergrondwaarden overschrijden, dient de onderzoekshypothese 'onverdacht' te worden verworpen. Formeel gezien is de bodem op de locatie niet geheel vrij van bodemverontreiniging. Gezien de aard en mate van de aangetroffen verontreiniging is nader onderzoek niet noodzakelijk. Er bestaan uit bodemkwaliteitsoogpunt geen beperkingen ten aanzien van de geplande nieuwbouw van de woningen. De gemeente is in deze echter het bevoegd gezag en kan alsnog besluiten tot nader onderzoek.
In het kader van dit onderzoek is geen specifiek onderzoek (conform NEN 5707) verricht naar het voorkomen van asbest in de grond en op het maaiveld. Wel heeft een inspectie van het terrein plaatsgevonden. In de vrijkomende grond en op het maaiveld zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Het voorliggende onderzoek doet echter geen bindende uitspraak over de aan- of afwezigheid van asbest in de bodem binnen de onderzoekslocatie.
Het volledige onderzoeksrapport van het verkennend bodemonderzoek is als Bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd.
Aanvullend op het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek heeft nog aanvullend bodemonderzoek plaatsgevonden naar de mogelijke aanwezigheid van bestrijdingsmiddelen (OCB’s) in de bovengrond (Lankelma, 66409-A, 30 december 2013). Gezien de aard en mate van de aangetroffen verontreiniging wordt nader onderzoek niet noodzakelijk geacht. Er bestaan uit bodemkwaliteitsoogpunt geen beperkingen ten aanzien van de geplande ontwikkelingen. De gemeente is in het kader van de omgevingsvergunning echter het bevoegd gezag.
Ook in het kader van dit onderzoek is geen specifiek onderzoek (conform NEN 5707) verricht naar het voorkomen van asbest in de grond en op het maaiveld. Wel heeft een inspectie van het terrein plaatsgevonden. In de vrijkomende grond en op het maaiveld zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Het voorliggende onderzoek doet echter geen bindende uitspraak over de aan- of afwezigheid van asbest in de bodem binnen de onderzoekslocatie.
De volledige briefrapportage van het aanvullende bodemonderzoek is als Bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd.
Ten aanzien van geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh voorziet rond (gezoneerde) industrieterreinen, langs wegen en langs spoorwegen in zones en bevat tevens geluidsnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbare geluidsniveaus van de voorgenoemde geluidsbronnen. Indien een bestemmingsplan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron, of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden bij het voorbereiden van de vaststelling van het bestemmingsplan.
Op 1 juli 2012 heeft een aanpassing van de Wet geluidhinder plaatsgevonden. Onder de noemer van SWUNG (Samen Werken in de Uitvoering van Nieuw Geluidbeleid) zijn voor de rijksinfrastructuur (hoofd(spoor)wegen) geluidproductieplafonds ingevoerd. Er gelden plafondwaarden die het geluid op vastgestelde referentiepunten langs de weg of het spoor niet mag overschrijden. Het wettelijk kader voor SWUNG is vastgelegd in hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer. Daarop blijven voor de beoordeling van geluidhinder vooralsnog de regels van de Wet geluidhinder van toepassing. Ook op decentraal beheerde wegen en spoorwegen blijft de Wet geluidhinder van toepassing. Deze onderwerpen zullen onderdeel uitmaken van de volgende stap in de herziening van de geluidregelgeving.
In artikel 74 van de Wet geluidhinder is bepaald welke wegen zoneplichtig zijn en welke omvang een zone van de betreffende weg heeft. Indien men voornemens is nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen te realiseren binnen een dergelijke zone, dient een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd waaruit blijkt dat aan de hoogst toelaatbare geluidsbelasting op de gevel, als opgenomen in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder, kan worden voldaan. Een weg is niet zoneplichtig indien deze is gelegen binnen een woonerf of indien er sprake is van een maximum snelheid van 30 kilometer per uur.
Het planvoornemen voor de Grutakker gaat uit van de bouw van (maximaal) 14 nieuwe woningen. Dit betreffen geluidsgevoelige objecten, welke zijn gelegen binnen de onderzoekszone van de 50 km/h-wegen Akkerseweg en Grutakker. In het kader van de ontwikkeling van de woonwijk als geheel is in 2008 onderzoek uitgevoerd naar wegverkeerslawaai (Agel, 20050256, 23 januari 2008). Gelet op de gewijzigde wetgeving en rekenmethoden is het noodzakelijk gebleken om ten behoeve van het planvoornemen nieuw onderzoek te doen naar wegverkeerslawaai. Dit onderzoek is uitgevoerd (Agel, 20040363, 25 oktober 2013).
Uit het nieuwe onderzoek is gebleken dat de geluidbelastingen als gevolg van wegverkeerslawaai ter plaatse van één woning de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van de Wet geluidhinder overschrijdt.
In het kader van de Wet geluidhinder kan door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasdriel een hogere grenswaarde dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB(A) worden vastgesteld, om zo de realisatie van de betreffende woning toch mogelijk te maken. Daartoe gaat gelijktijdig met het ontwerp van het bestemmingsplan een ontwerp van het besluit ter vaststelling van een hogere grenswaarde (51 dB(A)) ter inzage. Voordat de vaststelling van het bestemmingsplan plaatsvindt, zal de hogere grenswaarde door het college zijn vastgesteld. Het verschil tussen de te verlenen hogere grenswaarde van 51 dB(A) en de voorkeursgrenswaarde van 48 dB(A) is slechts gering, waarmee kan worden geconcludeerd dat het woon- en leefklimaat in de betreffende woning is gegarandeerd.
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning zal middels een berekening van de geluidwering van de gevel aangetoond moeten worden dat voldaan wordt aan de geluidweringseisen van het Bouwbesluit 2012.
Het volledige onderzoeksrapport is als Bijlage 5 bij deze toelichting gevoegd.
Behalve wegverkeerslawaai is ook industrielawaai van invloed op de geluidsgevoelige objecten in het plangebied. Direct ten oosten van de woonwijk is een bedrijvencentrum aanwezig en ook ten zuiden van de Akkerseweg is sprake van bedrijvigheid. Door middel van akoestisch onderzoek dient te worden aangetoond dat ter plaatse van de te realiseren woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gewaarborgd. Ook dient te worden aangetoond dat als gevolg van de woningbouw de bedrijfsactiviteiten van de omliggende bedrijven niet onevenredig worden beperkt tengevolge van de woningbouw. Dit onderzoek is uitgevoerd (Agel, 20040363, 24 februari 2014).
In het onderzoeksrapport van het uitgevoerde onderzoek wordt geconcludeerd dat bij het merendeel van de 14 woningen voldaan wordt aan de richtwaarde geldend voor een rustige woonwijk. Bij 3 woningen is sprake van een overschrijding van deze richtwaarde op verdiepingshoogte. Op begane grondniveau wordt wel voldaan aan de richtwaarde. Voor de bouwkavel aan de Akkerseweg is sprake van een overschrijding tot 4 dB op verdiepingshoogte en voor de woningen 6 en 7 van een overschrijding van 1 tot 2 dB. Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan gesteld worden dat bij geen enkele woning sprake is van een overschrijding van de grenswaarde genoemd in stap 3 van het toetsingskader geluid (uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering 2009). Uitgaande van de minimaal vereiste geluidwering van de gevel, het positieve effect van de te plaatsen afscheidingsmuur (2,5 meter hoog) in combinatie met de gekozen bouwkundige indeling van de patiowoningen en in de dagperiode bij alle woningen voldaan wordt aan de richtwaarde van 45 dB(A) etmaalwaarde kan gesteld worden dat bij de woningen sprake is van een goed woon- en leefmilieu.
Ten aanzien van de bedrijfsvoering voor de percelen Akkerseweg 13b en 16 blijkt dat ter plaatse van alle nieuw te bouwen woningen binnen het plangebied voldaan wordt aan de grenswaarde van het Activiteitenbesluit milieubeheer. De nieuwe ruimtelijke ontwikkeling geeft dan ook geen bijzondere beperkingen voor de bedrijfsvoering van de percelen Akkerseweg 13b en 16. Dit wordt mede bevestigd doordat in het akoestisch onderzoek rekening gehouden is met de uitbreiding van bedrijfstijden ter hoogte van de loshal en met een intensivering van de activiteiten bij het Bedrijvencentrum 'De Akkerhof'. Daarnaast zijn de nabij gelegen bestaande woningen mede bepalend voor de gebruiksmogelijkheden van de bedrijfslocaties.
Het volledige onderzoeksrapport is als Bijlage 6 bij deze toelichting gevoegd. Het akoestisch onderzoek is aangevuld met een verdergaand scenario. Deze aanvulling is toegevoegd als Bijlage 7.
Op grond van de Wet geluidhinder dient de cumulatie in beeld gebracht te worden indien sprake is van een blootstelling aan meer dan één gezoneerde geluidsbron en er sprake is van een relevante blootstelling door de verschillende geluidsbronnen. Hiervan is sprake indien de voorkeurswaarde van een geluidsbron wordt overschreden. Voor de beoordeling van de cumulatie van geluid ter plaatse van de nieuwe woningen zijn van belang de geluidbelasting vanwege de bedrijfsvoering op de bedrijfslocaties Akkerseweg 13b en 16, alsmede van het wegverkeer dat gebruik maakt van de Akkerseweg.
In deze situatie is sprake van twee gezoneerde geluidbronnen voor wegverkeer waarvan voor de Akkerseweg bij één woning de voorkeurswaarde wordt overschreden. Uit de berekeningen uitgevoerd ten behoeve van de onderzoeken als genoemd in paragraaf 4.4.2 en 4.4.3 blijkt dat voor de maatgevende woning aan de Akkerseweg de cumulatieve geluidbelasting, omgerekend naar wegverkeer, 51,9 dB bedraagt. Hiermee is ten opzichte van de bijdrage van het wegverkeer, na toepassing van artikel 110g Wgh sprake van een toename van 0,7 dB. Uit de cumulatieberekening voor deze woning blijkt dat de cumulatieve bijdrage vanwege de bedrijfslocaties Akkerseweg 13b en 16 als niet significant aangemerkt kan worden.
De cumulatie van geluid kan in deze situatie als niet relevant aangemerkt worden. Cumulatie op grond van de Wet geluidhinder is dan ook niet van toepassing.
De zogenaamde 'Wet luchtkwaliteit' is in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) opgenomen. In hoofdstuk 5 Wm wordt toetsing van besluiten aan luchtkwaliteitsnormen in beginsel beperkt tot activiteiten die de luchtkwaliteit 'in betekenende mate' beïnvloeden. Uitsluitend ontwikkelingen en besluiten die 'in betekenende mate' van invloed zijn op de kwaliteit van de buitenlucht worden expliciet getoetst. Bij wetswijziging is verder bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld omtrent het in betekenende mate bijdragen, waaronder het aanwijzen van categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen. Het Besluit niet in betekenende mate (verder: Besluit NIBM) voorziet hierin.
Voor projecten die de hoeveelheid fijn stof en stikstofdioxide in de lucht met maximaal 3% verhogen hoeven geen aanvullende maatregelen getroffen te worden. Het project draagt dan niet in betekende mate (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging. Dit houdt in dat de ontwikkeling op basis van het besluit luchtkwaliteit niet in betekende mate bijdraagt aan aantasting van de luchtkwaliteit.
In onderhavig geval is sprake van woningbouw aangezien maximaal 14 nieuwe woningen worden opgericht. Een criteria om nadere eisen te stellen aan bouwplannen is dat bij 1.500 woningen en 1 ontsluitingsweg het jaarlijks percentage stofdeeltjes omhoog kan gaan. Uitgaande van het 3% criterium is binnen het besluitgebied geen sprake van een project dat in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Daarnaast is reeds aan de hand van een ten behoeve van de woonwijk als geheel uitgevoerd onderzoek luchtkwaliteit in 2008 vast komen te staan dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de ontwikkeling (Agel, 20050256, 23 januari 2008).
Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. In deze wet zijn normen opgenomen die moeten worden gehanteerd bij de verlening van een milieuvergunning aan een agrarisch bedrijf waarin vee wordt gehouden. Echter ook in de omgekeerde situatie, waarbij in de omgeving van agrarische bedrijven een nieuw geurgevoelig object wordt gesitueerd of uitgebreid, dient aan de wet te worden getoetst (de zogenoemde 'omgekeerde werking').
Gelet op de aanwezigheid van veehouderijen in de omgeving van het plangebied is het nodig gebleken de locatie voor de woningen te beoordelen voor wat betreft het aspect geur afkomstig van veehouderijen (Agel, 20040363, 25 oktober 2013, aangepast 19 november 2013). In de beoordelingsmemo is naast de toetsing in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) getoetst aan de gemeentelijke geurverordening 'Verordening Geurhinder en veehouderij' (vastgesteld op 16 december 2010) met behulp van de 'Gebiedsvisie Geurhinder en veehouderij gemeente Maasdriel'.
In de memo wordt geconcludeerd dat voldaan wordt aan de Wet geurhinder en veehouderij en de geurverordening van de gemeente Maasdriel. Omliggende veehouderijen worden als gevolg van beoogde ontwikkeling niet beperkt in hen bedrijfsvoering- en ontwikkeling, voldaan wordt aan de vaste afstanden en het woon- en leefklimaat ter plaatse van de planlocatie is gunstig en zal naar verwachting niet (aanzienlijk) verslechteren, waardoor een niet-acceptabel woon- en leefklimaat ontstaat. De beoogde ontwikkeling is inpasbaar vanuit het oogpunt van geur en veehouderijen.
De volledige beoordelingsmemo is als Bijlage 8 bij deze toelichting gevoegd.
Behalve agrarische bedrijven zijn nabij het plangebied van dit bestemmingsplan ook diverse andere bedrijven aanwezig met bedrijfsactiviteiten die van invloed kunnen zijn op de woningbouw en vice versa. Voor wat betreft het aspect geur is in 2010 een onderzoek uitgevoerd naar het nabijgelegen aardappelverwerkende bedrijf Quick Holding BV, dat in 2013 is geactualiseerd (Odournet, BERL13A1, 10 oktober 2013).
Bij het berekenen van de uiteindelijke geuremissie na behandeling van de afgassen van de naverbrander van het bedrijf is uitgegaan van twee bedrijfssituaties:
Uit de resultaten van de verspreidingsberekening is gebleken dat bij een rendement van de naverbrander van 95%, de geurcontour de grens van de bouwlocatie van de 14 woningen niet raakt. Bij het toepassen van het door de leverancier gegarandeerde rendement van 98% wordt ter plaatse van het plangebied ruim voldaan aan de norm. Hiermee kan worden geconcludeerd dat het aspect geur door industriële activiteiten geen hinder oplevert voor het planvoornemen.
Het volledige geuronderzoek is als Bijlage 9 bij deze toelichting gevoegd.
Los van het aspect geur kan bedrijvigheid in de omgeving ook op andere aspecten mogelijk belemmeringen opleveren voor het planvoornemen en vice versa. Teneinde de ruimtelijke zonering van de bedrijfslocaties in beeld te brengen is reeds in 2007 onderzoek uitgevoerd ten behoeve van de ontwikkeling van de woonwijk als geheel (Agel, 20040363, 17 augustus 2007). Gelet op de ouderdom van dit onderzoek is ten behoeve van de huidige ontwikkelingen een nieuwe onderzoek milieuzonering bedrijven uitgevoerd (Agel, 20040363, 24 februari 2014).
Voor het in beeld brengen van de ruimtelijke zonering van de bedrijfsactiviteiten is in het nieuwe onderzoek gebruik gemaakt van de systematiek zoals aangegeven in de VNG publicatie 'Bedrijven en milieuzonering, editie 2009'. Deze publicatie geeft richtafstanden voor de milieuthema’s geur, stof, geluid en veiligheid. Aan de hand van een SBI codering op basis van bedrijfsactiviteiten zijn voor deze thema's afstanden vastgesteld. Deze afstanden gelden als een handreiking voor een goede ruimtelijke ordening.
In het onderzoek zijn ook de onderzoeksresultaten betrokken van het in Bijlage 9 opgenomen geuronderzoek naar Quick Holding BV en de resultaten van het akoestisch onderzoek milieuzonering, zoals opgenomen in Bijlage 6.
Uit het milieukundig onderzoek, het akoestisch onderzoek milieuzonering, het geuronderzoek en de beoordeling van de gebruiksmogelijkheden van het bestemmingsplan, blijkt dat de milieubelasting van de nabij gelegen bedrijfslocaties van die omvang zijn dat in combinatie met de beschikbare afstanden tot het plangebied, de vigerende maatwerkvoorschriften en standaardregels van het Activiteitenbesluit milieubeheer, de bouwkundige invulling van het plangebied en de beschikbare milieuruimte op basis van de bestaande woningen ter plaatse van de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een goed woon- en leefklimaat is gegarandeerd.
Ten aanzien van de bedrijfslocaties kan gesteld worden dat de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling geen aanvullende beperkingen aan de bedrijfsvoering oplegt en deze duurzaam voortgezet kan worden. De reeds verspreid aanwezige bestaande woningen zijn met name bepalend voor de huidige omvang van de bedrijfsactiviteiten en bepalend voor eventuele toekomstige ontwikkelingen van de bedrijven.
Het volledige onderzoeksrapport van het onderzoek milieuzonering bedrijven is als Bijlage 10 bij deze toelichting gevoegd.
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport. Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Daarbij gaat het om de risico's verbonden aan 'risicovolle inrichtingen', waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd, opgeslagen of gebruikt, om het 'vervoer van gevaarlijke stoffen' via wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen.
De huidige situatie met betrekking tot externe veiligheid wijzigt niet door het planvoornemen. In en direct rond het plangebied zijn geen inrichtingen gelegen die zijn opgenomen in de lijst met risicovolle bedrijven in de gemeente Maasdriel en die van invloed kunnen zijn op het plangebied.
Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen'. In de nabijheid van het plangebied komen geen rail- en wegtransportroutes voor uit de lijsten met aandachtspunten of knelpunten voor het plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR). In deze situatie zijn geen veranderingen voorzien. In de nabijheid van het plangebied zijn geen rijks-, spoor- en waterwegen gelegen.
Nader onderzoek naar externe veiligheid is niet nodig. Deze conclusie is ook reeds vast komen te staan in een ten behoeve van de ontwikkeling van de wijk De Grutakkers als geheel uitgevoerd onderzoek in 2007 (Agel, 20040363, 17 augustus 2007).
In of nabij het plangebied liggen geen kabels of leidingen, die ten behoeve van het gebruik en/of de veiligheid planologische bescherming behoeven, en daarmee een belemmering voor het planvoornemen betekenen.
Ten aanzien van flora en fauna dient in eerste instantie rekening gehouden te worden met gebiedsbescherming. Deze bescherming geschiedt op basis van de Natuurbeschermingswet 1998. Deze wet is de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn voor wat betreft de gebiedsbescherming en is vanaf 1 oktober 2005 in werking getreden. Op grond van deze gebiedsbescherming vallen beschermde natuurmonumenten en de gebieden die op grond van de beide Europese richtlijnen zijn aangewezen als speciale beschermingszones (de zogenoemde Vogel- en Habitatrichtlijngebieden) onder het regime van de Natuurbeschermingswet 1998.
Op meer dan 6,5 kilometer ten noorden van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Uiterwaarden Waal. In zuidelijke richting ligt op meer dan 5 kilometer afstand het Natura 2000-gebied Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek. Mede gelet op de ligging van het plangebied in de bestaande bebouwde kom van Hedel, is deze afstand meer dan voldoende om te kunnen concluderen dat het planvoornemen geen negatieve invloed uitoefent op het gebied. In de wijdere omgeving van het plangebied liggen eveneens enkele EHS-gebieden. Het plangebied ligt op ruime afstand van deze waardevolle gebieden en is zelf niet gelegen in een EHS of stiltegebied.
Naast gebiedsbescherming is de soortenbescherming van belang. De soortbeschermingsregeling uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn is geïmplementeerd in de Flora- en faunawet. In verband met de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met soortbescherming en dan met name de aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied. Er mogen geen mogelijkheden worden geboden voor ruimtelijke ontwikkelingen waarvan op voorhand redelijkerwijs kan worden ingezien dat in het kader van de Flora- en faunawet geen ontheffing zal worden verleend.
Ten behoeve van de ontwikkeling van de woonwijk als geheel is reeds in 2006 een quickscan flora en fauna uitgevoerd (Agel, 20050256, 19 april 2006). Gelet op de ouderdom van dit onderzoek wordt het noodzakelijk geacht een natuurtoets uit te voeren, teneinde een inschatting te kunnen maken van de actuele natuurwaarden ter plaats van de ruimtelijke ontwikkeling. Deze natuurtoets is uitgevoerd (Agel, 20040363, 25 oktober 2013).
Uit de natuurtoets blijkt dat een omgevingsvergunning van de Flora- en faunawet en/of compensatie niet noodzakelijk is voor (vaat)planten, zoogdieren, vleermuizen en overige soorten. Voor vogels wordt geadviseerd eventuele kap-, en sloopwerkzaamheden niet uit te voeren in de broedtijd (circa maart tot en met juli), indien concrete broedgevallen aanwezig zijn. Op deze wijze zijn geen belemmeringen vanuit de Flora- en faunawet aan de orde.
De volledige natuurtoets is als Bijlage 11 bij deze toelichting gevoegd.
Bij de opstelling en de uitvoering van ruimtelijke plannen moet rekening gehouden worden met bekende archeologische waarden. Het plangebied is op de Archeologische beleidskaart van de gemeente Maasdriel gelegen in de beleidszone 'Waarde - archeologie 5'. Hier bestaat een archeologische onderzoeksplicht in geval de bodem dieper dan 30 cm wordt verstoord en het verstoringsoppervlak groter is dan 1.000 m².
In onderhavig geval wordt de bodem dieper dan 30 cm en over een groter oppervlak dan 1.000 m² verstoord, waardoor ter plaatse een onderzoeksplicht geldt. Op de beleidskaart is echter ook aangeduid dat voor de woonwijk De Grutakkers als geheel in 2007 reeds een karterend booronderzoek heeft plaatsgevonden (Bilan, 2007/36, 27 maart 2007). Bij dit onderzoek zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Op basis van de onderzoeksresultaten van het karterend booronderzoek worden geen archeologische vindplaatsen in het onderzoeksgebied verwacht en wordt nader onderzoek niet noodzakelijk geacht. Dit is een selectieadvies dat door het bevoegd gezag, de gemeente Maasdriel, is omgezet in een selectiebesluit.
Gelet op het voorgaande is het uitvoeren van nader archeologisch onderzoek in het kader van de voorgenomen ontwikkeling niet nodig.
De provinciale kaart 'Historisch landschap, historische stedenbouw en archeologie' geeft ondermeer de aanwezige cultuurhistorisch waardevolle elementen in de omgeving aan. Te zien is dat noch in het plangebied noch in de directe omgeving gemeentelijke of rijksmonumenten aanwezig zijn. Evenmin zijn andere cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. Daarmee komen als gevolg van het planvoornemen geen cultuurhistorische elementen in het geding.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening gehouden te worden met de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse. Middels het doorlopen van het watertoetsproces kan dit worden afgekaderd. Ten behoeve van de ontwikkeling van de woonwijk als geheel is in 2007 reeds een watertoets opgesteld, waarbij ook een hydrologisch onderzoek is uitgevoerd (Agel, 20050256, 17 augustus 2007).
Gelet op de gewijzigde ruimtelijke inrichting in het plangebied en de ouderdom van de uitgevoerde watertoets, is een actuele watertoets uitgevoerd (Agel, 20040363, 25 oktober 2013). Daarin is beoordeeld of het reeds doorlopen watertoetsproces en het opgestelde waterhuishouding- en rioleringsplan nog voldoen. De uitkomsten hiervan zijn als volgt:
Er kan op basis van het voorgaande geconcludeerd worden dat voor de onderhavige bestemmingsplanherziening geen wijzigingen benodigd zijn in het ontworpen waterhuishouding- en rioleringsplan.
De volledige waterparagraaf is als Bijlage 12 bij deze toelichting gevoegd.
Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het voor deze herziening relevante beleid, voor zover dat gewijzigd is ten opzichte van het beleid zoals opgenomen in het bestemmingsplan Hedel. Dit heeft overwegend betrekking op het beleid ten aanzien van het aspect 'woningbehoefte', dat aan de orde is in het kader van de afronding van de woningbouwlocatie De Grutakker.
Op 23 maart 2012 heeft de minister van Infrastructuur en Milieu de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De structuurvisie geeft een nieuwe integrale kijk op het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid tot 2040 op rijksniveau en vormt als het ware een 'kapstok' voor zowel bestaand als nieuw rijksbeleid dat invloed heeft op de ruimte om ons heen. Het Rijk wil de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk brengen bij degene die het aangaat (burgers en bedrijven). De SVIR zal dan ook ruimte bieden aan provincies en gemeenten om maatwerk te leveren ('decentraal, tenzij').
Dit maatwerk dient tot stand te komen door middel van zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen. Indien er binnen een regio ontwikkelingen plaats zullen gaan vinden, zoals woningbouw, dient het stappenplan uit de SVIR gevolgd te worden. Deze zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is uiteengezet in de door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu in oktober 2012 uitgebrachte 'Handreiking Ladder voor duurzame verstedelijking' en bestaat kort samengevat uit de volgende treden:
De ladder voor duurzame verstedelijking is vastgelegd in artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder is daarmee kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden. De ladder geldt volgens artikel 3.1.6, tweede lid Bro echter alleen voor 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' die mogelijk wordt gemaakt.
Voor onderhavig bestemmingsplan zijn in het kader van de ladder de woningbouwlocatie 'Grutakker' van belang en het toestaan van grootschalige detailhandel binnen de bedrijfsbestemming.
Voor de woningbouwlocatie geldt dat ten aanzien van de eerste stap kan worden geconcludeerd dat zowel de kwalitatieve als de kwantitatieve behoefte van de woningbouw is aangetoond op regionaal én gemeentelijk schaalniveau (zie hiervoor paragraaf 5.4). De ontwikkeling vindt plaats binnen bestaande stedelijk gebied in de vorm van herstructurering (tweede stap). Op de locatie van de wijk De Grutakker lag voorheen een solitaire kas, buiten een intensiveringsgebied. Door de sloop van de kas is sprake van herstructurering naar een woongebied. De derde stap is in onderhavig geval niet aan de orde, aangezien herstructurering voldoende mogelijkheden biedt om het plan te kunnen realiseren.
Voor wat betreft de toegestane grootschalige detailhandel, in de vorm van een bouwmarkt of tuincentrum, geldt dat als geen sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', de ladder en de daarin opgenomen stappen niet hoeven te worden toegepast. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 juni 2014 (zaaknr. 201307360/1/R3) volgt dat als er géén sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, omdat het voorheen geldende bestemmingsplan, de ontwikkeling al mogelijk maakte, er in de toelichting op het bestemmingsplan niet hoeft te worden voldaan aan de vereisten van artikel 3.1.6, tweede lid Bro:
“In dit geval betreft het een bestaand bedrijventerrein dat in het verleden feitelijk is
gerealiseerd, maar door het vertrek van enkele bedrijven is er sprake van enige leegstand
en zijn sommige percelen braak komen te liggen. De Afdeling is van oordeel dat het plan
onder deze omstandigheden geen nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel
3.1.6, tweede lid, van het Bro mogelijk maakt, nu het vorige, onherroepelijke plan het
bedrijventerrein dat bij dit plan als zodanig is bestemd, ook reeds mogelijk maakte. Het
plan voorziet voorts niet in een uitbreiding van het bedrijventerrein of nieuwe planologische
ontwikkelingen op het terrein. De plantoelichting behoefde derhalve niet te voldoen aan de
voorwaarden in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.”
Ook in dit geval is sprake van een bestaande situatie. Er is geen sprake van een uitbreiding van het bedrijfsterrein en ook niet van een functionele uitbreiding. In het bestemmingsplan 'Hedel (2011)' was vastgelegd in artikel 5 'Bedrijf' dat bedrijven in categorie 1 of 2 als genoemd in de Staat van Inrichtingen in de in bijlage 1 Staat van inrichtingen mogelijk waren. De detailhandelsactiviteiten als opgenomen in artikel 3 'Bedrijf' van het onderhavige herzieningsplan 'Hedel 2014' waren in de Staat van bedrijfsactiviteiten bij het bestemmingsplan 'Hedel (2011)' opgenomen als categorie 1 en 2 activiteiten (SBI 1993 5246/9) en waren dus ook al mogelijk in de oude planologische situatie.
De SVIR (zie paragraaf 5.2.1) bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Met het Barro geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen. Doel van dit Besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken.
Door middel van het Barro worden voor een aantal specifieke onderwerpen algemene regels gesteld ten behoeve van de verwerking in bestemmingsplannen. In het SVIR is aangegeven wat het nationale belang is van het stellen van regels voor deze onderwerpen. Het Barro stelt in eerste instantie regels voor het project Mainportontwikkeling Rotterdam, het kustfundament, grote rivieren, de Waddenzee en het waddengebied, defensie en erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde. Op een later moment zal het besluit worden aangevuld met andere onderwerpen uit de SVIR.
De algemene regels in het Barro hebben vooral een conserverend/beschermend karakter waardoor geformuleerde nationale belangen niet belemmerd worden door ontwikkelingen die middels bestemmingsplannen mogelijk worden gemaakt. Voor een aantal onderwerpen geeft het Barro de opdracht dan wel de mogelijkheid aan provincies om bij provinciale verordening regels te stellen.
Onderhavig planvoornemen voorziet in een relatief kleinschalige ontwikkeling. Het Barro voorziet niet in onderwerpen die op het plangebied van toepassing zijn. Dit houdt in dat voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit de Barro gelden.
Het beleid van de provincie Gelderland is verwoord in de Structuurvisie Gelderland 2005, waarvan de basis weer wordt gevormd door het Streekplan uit 2005 met dezelfde naam. Daarnaast kunnen, indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud en toelichting van bestemmingsplannen. In dat verband is de Ruimtelijke Verordening Gelderland opgesteld, waarin ook het beleid ten aanzien van woningbouw en verstedelijking is opgenomen.
Voor de beleidsonderwerpen waarover nog niets is opgenomen in de Ruimtelijke Verordening, geldt nog de Structuurvisie Gelderland 2005, echter in onderhavige situatie kan getoetst worden aan het beleid uit de Ruimtelijke Verordening Gelderland. Het uitgangspunt is dat nieuwe verstedelijking bij voorkeur plaatsvindt binnen het bestaand bebouwd gebied. Het Gelderse kwalitatieve woonbeleid gaat uit van regionale woningmarkten. Aan de hand van basisdocumenten (bevolkingsprognose en woningbehoefteonderzoek) levert de provincie aan de regio's informatie over de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte voor de komende jaren. Deze informatie over de woningbehoefte wordt per regio als indicatieve taakstelling door Gedeputeerde Staten vastgesteld in het Kwalitatief Woonprogramma (KWP).
In het geval van De Grutakker is het regionale woonprogramma voor de regio Rivierenland van toepassing. In de volgende paragraaf (5.4) wordt aangetoond dat het voorgenomen woningbouwplan past binnen de gestelde kwalitatieve en kwantitatieve kaders voor woningbouw.
In het eerste decennium van de 21e eeuw zijn diverse woningmarktonderzoeken uitgevoerd voor de Bommelerwaard, waarvan de laatste in 2009. Voor Hedel en Ammerzoden samen wordt in het onderzoek uit 2009 aangegeven dat hier een kwantitatieve behoefte bestaat aan circa 180 nieuwe woningen voor de periode 2010-2020, met name aan grondgebonden nultredenwoningen.
Voor de Regio Rivierenland is voor de periode 2010-2019 door de betrokken gemeenten gezamenlijk het woonprogramma voor de komende jaren vastgesteld. Dit programma is de basis voor het afsprakenkader met de provincie De uitgangsituatie voor de periode van het afsprakenkader zijn het provinciale referentiekader en de opgetelde woningbouwprogramma’s van de gemeenten en woningcorporaties in de regio. Het aantal woningen dat de gemeenten gezamenlijk wil bouwen is groter dan waar volgens de provincie behoefte aan bestaat en ook de gewenste verhouding tussen huur- en koopwoningen vertoont verschillen. De kwalitatieve woonprogramma’s van de gemeenten en woningcorporaties en de aangetoonde (kwalitatieve) woningbehoefte vormen de inzet voor het woonbeleid in de regio Rivierenland. Om het woonbeleid op regionaal niveau zo goed mogelijk af te stemmen op de kwalitatieve woningbehoefte en andere kwalitatieve uitgangspunten die in de provinciale woonvisie en het referentiekader beschreven worden, zullen de gemeenten van de regio Rivierenland en de in de regio werkzame woningcorporaties zich gezamenlijk met de provincie inspannen om het regionaal woonprogramma 2010-2019 om te buigen.
Ook de gemeente Maasdriel levert inspanningen voor een herijking van het woningbouwprogramma. De 'Actualisatie herijking Maasdriel Woningbouwprogramma tot 2020' is op 30 januari 2014 door de raad vastgesteld, onder verwijzing naar de collegebrief van 7 mei 2013. In het overzicht van bouwplannen dat als bijlage bij deze brief is gevoegd, wordt ook De Grutakker genoemd. Het totale aantal van 117 woningen is opgenomen in het programma tot 2020 gezien het vergevorderde stadium van het plan. Dit betreft zowel de reeds in uitvoering zijnde bouw van 103 woningen als de bouw van 14 woningen in het gebied waar de onderhavige bestemmingsplanherziening op toeziet. Op grond van dit programma, waarbij bovendien een deel van de woningen als nultredenwoning wordt gebouwd, kan worden geconcludeerd dat het plan voor de afronding van de wijk De Grutakker past binnen het gemeentelijke, regionale en provinciale woningbouwbeleid.
Het wettelijk kader voor de inhoud en de vaststellingsprocedure van een bestemmingsplan wordt sinds 1 juli 2008 gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en is verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro). De Wro, het Bro en de Rsro bevatten regels ten aanzien van de (digitale) vormgeving, inhoud en raadpleegbaarheid van bestemmingsplannen, met als doel bestemmingsplannen uniform vergelijkbaar en uitwisselbaar te maken.
Een bestemmingsplan bestaat in elk geval uit een verbeelding (kaart) en planregels, die samen het juridisch deel van het bestemmingsplan vormen. Daarnaast gaat het bestemmingsplan vergezeld van een toelichting, die voorziet in de motivatie en onderbouwing van en de toelichting op de keuzes die zijn gemaakt om te komen tot de verbeelding en regels. Een bestemmingsplan kan ook bijlagen bevatten. Indien de bijlagen een relatie hebben met de regels worden ze opgenomen als bijlage bij de regels. Indien de bijlagen bijdragen aan de onderbouwing c.q. motivatie van het plan worden ze opgenomen als bijlage bij de toelichting.
Bij het opstellen van de verbeelding en regels van het bestemmingsplan is voldaan aan het bepaalde in de Wro, Bro en de Rsro. Voor het overige is zoveel mogelijk aangesloten bij de gemeentelijke standaarden en plansystematiek. De structuur van het plan is zodanig dat de kaart de primaire informatie geeft over de van toepassing zijnde bestemming. In de regels kan vervolgens worden teruggelezen welke gebruiks- en bouwmogelijkheden voor de betreffende bestemming gelden. Behalve bestemmingen kan de verbeelding onder meer aanduidingen en maatvoeringsvlakken bevatten om binnen een bestemming te kunnen voorzien in maatwerk voor een bepaalde locatie. In dat geval zijn steeds ook regels verbonden aan deze aanduidingen en maatvoeringsvlakken.
De regels zijn conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012), welke als bijlage onderdeel uitmaakt van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) opgebouwd en bevatten allereerst begripsomschrijvingen en meetvoorschriften om respectievelijk interpretatie- en meetverschillen uit te sluiten (hoofdstuk 1). Vervolgens zijn in hoofdstuk 2 de regels voor de afzonderlijke bestemmingen en dubbelbestemmingen opgenomen, waarbij voor elke bestemming is voorzien in een apart artikel. Voor zover behoefte bestaat aan het opnemen van regels die niet zijn gebonden aan een specifieke bestemming, maar gelden voor het gehele dan wel een gedeelte van het plangebied, dan zijn de betreffende regels opgenomen in hoofdstuk 3 van de regels. Indien de betreffende regels betrekking hebben op slechts een gedeelte van het plangebied, dan wordt dat op de verbeelding aangegeven door middel van een zogenoemde gebiedsaanduiding.
De bestemmingsregels zijn in beginsel steeds op dezelfde manier opgebouwd:
Hoe gronden met een bepaalde bestemming mogen worden gebruikt is primair beschreven in de bestemmingsomschrijving. Eventuele aanvullingen of uitzonderingen zijn opgenomen in de specifieke gebruiksregels. De bouwregels bevatten de regels ten aanzien van de mogelijkheden om gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde op te richten. Zowel ten aanzien van gebruik als bouwen geldt dat binnen een bepaalde marge kan worden voorzien in mogelijkheden om af te wijken van de bouw- en gebruiksregels. Deze mogelijkheden zijn opgenomen onder respectievelijk 'Afwijken van de bouwregels' en 'Afwijken van de gebruiksregels'.
Voor zover gewenst kan in de regels voor een bestemming worden voorzien in een vergunningstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden. Deze vergunningstelsels dienen dan veelal ter bescherming van binnen de bestemming voorkomende waarden of ter bescherming van bijvoorbeeld ondergrondse leidingen. Indien gewenst kan ook worden voorzien in een bevoegdheid om een bestemming geheel dan wel gedeeltelijk te wijzigingen in een andere bestemming. Dergelijke bevoegdheden worden opgenomen onder het kopje 'Wijzigingsbevoegdheid'.
Naast voornoemde veel voorkomende onderdelen van bestemmingsregels kan worden voorzien in een vergunningstelsel voor het slopen van bebouwing en specifieke procedureregels.
Zoals uit de voorgaande hoofdstukken blijkt, bestaan geen overwegende bezwaren tegen de genoemde reparaties en aanpassingen. De te herziene onderdelen van het bestemmingsplan Hedel uit 2011 vormen derhalve het bestemmingsplan 'Hedel herziening 2014'.
De regels van het bestemmingsplan zijn inhoudelijk op basis van het bestemmingsplan uit 2011 opgesteld, met inachtneming van de genoemde aanpassingen. Wat betreft opzet en systematiek sluiten de regels aan bij de SVBP 2012. Ook de verbeelding is volledig op basis van de huidige standaarden vervaardigd. Dit betekent met name dat enkele aanduidingen een andere naamgeving heeft gekregen ten opzichte van het bestemmingsplan uit 2011. De inhoudelijke verschillen hebben echter alleen betrekking op de genoemde aanpassingen en reparaties.
In de navolgende subparagrafen wordt kort de opzet van de in het bestemmingsplan opgenomen (dubbel)bestemmingen toegelicht, alsmede de overige relevante artikelen.
De bedrijfsbestemming is opgenomen ter plaatse van het bedrijvencentrum aan de Akkerseweg 16. Ter plaatse zijn bedrijven in categorie 1 en 2 toegestaan, zoals genoemd in de als bijlage bij de regels opgenomen Staat van inrichtingen. De huidige aanwezige bedrijfsactiviteiten passen binnen deze categorisering.
De bestemming 'Groen' is opgenomen voor de bestaande groenzone met speelvoorziening welke zich tussen de woningbouwlocatie De Grutakker en de bedrijfslocatie Akkerseweg 16 bevindt, aangezien hier de afschermende muur van 2,5 meter hoog deels is gelegen en specifiek aangeduid. De onderliggende regeling van de Groenbestemming is gelijk aan die uit het bestemmingsplan Hedel.
Teneinde te waarborgen dat een gedeelte van de tuin bij de te realiseren vrije sectorwoning aan de Akkerseweg niet voor permanente woondoeleinden in gebruik zal worden genomen en gevrijwaard blijft van voor bewoning geschikte bebouwing in verband met de ligging nabij het bedrijf aan de Akkerseweg 13b, wordt voor dat gedeelte specifiek de tuinbestemming opgenomen.
De verkeersbestemming is opgenomen voor die delen van het plangebied voor de wijk De Grutakker waar de afschermende muur van 2,5 meter hoog deels geplaatst zal worden (en specifiek wordt aangeduid) en voor het gebied waar de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterlopen' over de weg loopt.
De bestemming 'Wonen - 1' is nagenoeg gelijk aan de bestemming 'Wonen' uit het bestemmingsplan Hedel en opgenomen voor de woningen aan de Maasdijk 23, de Peperstraat 9a en de Koningin Wilhelminastraat 59. Het enige verschil is dat binnen de bestemming 'Wonen - 1' tevens het gebruik ten behoeve van een detailhandelsvestiging is toegestaan bij de twee laatstgenoemde adressen. Voor het overige gelden dezelfde bouw- en gebruiksmogelijkheden als bij de woonbestemming in het bestemmingsplan Hedel. De afwijkingsmogelijkheid voor het op incidentele basis toevoegen van extra woningen is omgezet naar een wijzigingsbevoegdheid.
Deze bestemming geldt ter plaatse van de woningen in het plan de Grutakker die deel uitmaken van deze bestemmingsplanherziening. De bestemming 'Wonen - 2' is eveneens voor een groot deel gelijk aan de woonbestemming uit het bestemmingsplan Hedel, echter er zijn ook belangrijke verschillen, met name waar het betreft de opgenomen bouwregels. Deze zijn nader afgestemd op het bestemmingsplan 'de Grutakker'. Concreet betekent dit dat de maximaal toegestane hoogtes en bebouwingspercentages ruimer zijn dan bij de bestemming 'Wonen - 1'. Ook is er een grotere diversiteit in woningtypologieën toegestaan. In tegenstelling tot bij 'Wonen - 1' zijn bij 'Wonen - 2' geen overkappingen met een open constructie toegestaan. Aan de oostzijde wordt op de grens tussen de woonpercelen van de patiowoningen en het bedrijfsperceel Akkerseweg 16 een afschermingsmuur van 2,5 meter hoog geplaatst. Deze is specifiek aangeduid en van een regeling met voorwaardelijke bepaling voorzien.
Ter plaatse van de woning aan de Maasdijk 23 is door middel van deze dubbelbestemming een beschermingszone opgenomen voor de aanwezige waterkering. Hier gelden bijzondere voorwaarden voor het mogen oprichten van bouwwerken.
De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterlopen' is aanwezig ter hoogte van de woningbouwlocatie De Grutakker en dient ter bescherming van de langs de Akkerseweg gelegen primaire watergang. Ook hiervoor gelden aanvullende voorwaarden met betrekking tot de toegestane bouwwerken. De breedte van de beschermingszone bedraagt hier 1 meter, op basis van een ontheffing van het college van dijkgraaf en heemraden van het waterschap Rivierenland van 29 juni 2009.
De algemene afwijkingsregels zoals opgenomen in deze bestemmingsplanherziening zijn overgenomen uit het bestemmingsplan Hedel, voor zover van toepassing. Concreet betekent dit dat alle afwijkingsmogelijkheden zijn overgenomen, uitgezonderd die voor de huisvesting van tijdelijke werknemers. Aangezien binnen het plangebied geen bedrijfswoning aanwezig is, kan deze afwijkingsmogelijkheid niet worden toegepast en is derhalve uit de regels gelaten. Voor het overige is aan de afwijkingsmogelijkheid voor het houden van evenementen een extra voorwaarde toegevoegd ten opzichte van de voorwaarden uit het bestemmingsplan Hedel, namelijk de voorwaarde dat maximaal 5 evenementen per jaar mogen plaatsvinden. De andere opgenomen afwijkingsmogelijkheden zijn ongewijzigd ten opzichte van die uit het bestemmingsplan Hedel en sluiten inhoudelijk ook aan bij de afwijkingsregelingen uit de andere komplannen binnen de gemeente Maasdriel.
Het bestemmingsplan doorloopt de volgende procedure:
In het kader van deze procedure is het voor een ieder mogelijk om gedurende de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan (fase b) zijn/haar zienswijze (bij de gemeenteraad) kenbaar te maken. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Wanneer beroep wordt ingesteld, beslist de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het bestemmingsplan.
In het kader van de watertoets wordt het ontwerp bestemmingsplan voor reactie toegezonden aan het waterschap Rivierenland. De reactie van het waterschap zal in het bestemmingsplan worden verwerkt.
In samenhang met de procedure voor het bestemmingsplan wordt de procedure voor de vaststelling van een hogere grenswaarde in het kader van de Wet geluidhinder doorlopen. Gelijktijdig met het ontwerp van het bestemmingsplan wordt een ontwerp van het besluit ter vaststelling van een hogere grenswaarde ter inzage gelegd. Voordat de vaststelling van het bestemmingsplan plaatsvindt, zal de hogere grenswaarde door het college zijn vastgesteld en als bijlage bij het vastgestelde bestemmingsplan worden gevoegd.
Er zijn gedurende de termijn van terinzagelegging vier zienswijzen ingediend. In de Zienswijzennota bestemmingsplan Hedel herziening 2014 d.d. 24 september 2015 is gemotiveerd ingegaan op deze zienswijzen. De zienswijzen hebben deels geleid tot aanpassingen in het ontwerp-bestemmingsplan bij de vaststelling van het plan.