direct naar inhoud van 4.10 Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Plan: Bedrijventerrein Veldzicht 2012
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0233.BPbtveldzicht2012-0401

4.10 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Inleiding

Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage ingegaan. Het besluit is aangepast omdat de Europese rechter heeft geoordeeld dat de drempelwaarden voor m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten onvoldoende recht deden aan de vraag of er sprake is van "aanzienlijke gevolgen voor het milieu". Het besluit is aangepast en de drempelwaarden zijn nu indicatief. Dat betekent dat als een project (ruim) onder de drempelwaarden blijft er wel een toetsing moet worden gedaan. Het bevoegd gezag moet zich er van gewissen dat er daadwerkelijk geen aanzienlijke gevolgen voor het milieu zijn.

Bij de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein met een oppervlakte vanaf 75 ha is er een beoordelingsplicht. De drempelwaarden in het Besluit m.e.r. (kolom 2-'gevallen' in de D-lijst) zijn gebaseerd op algemene kenmerken van een activiteit en een globale aanname dat bij gevallen onder de drempelwaarde geen belangrijke nadelige milieugevolgen zullen optreden. Dat hoeft echter niet altijd het geval te zijn: in bepaalde gevallen kan een activiteit met een kleinere omvang wel degelijk belangrijke nadelige milieugevolgen hebben.

De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan, dat betrekking heeft op activiteiten, die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r. Er zal een toets moeten worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De vormvrije m.e.r.-beoordeling is dus altijd nodig als een besluit of plan wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst.

Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling bestaan geen vereisten voor de vorm, maar wel voor de inhoud. Met betrekking tot de inhoud ('wat moet er in de vormvrije m.e.r.-beoordeling worden onderzocht?') moet aandacht worden besteed aan alle criteria die zijn opgenomen in Bijlage III bij de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling conserverende deel

Naar aanleiding van het gestelde in de voorgaande paragraaf zal een toets moeten worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. In dat kader geldt dat het plan grotendeels conserverend van aard is. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling omvat het conserverende deel. De toets gebeurt aan de hand van de volgende aspecten:

Bodem : De regeling, die nu is opgenomen is afgestemd op die van de vigerende plannen. Er zal dan ook geen sprake zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen als gevolg van dit nieuwe plan in vergelijking met het vigerende plan.

Geluid : Het bestemmingsplan is grotendeel conserverend. In het plan wordt op het perceel Fokko Kortlanglaan 164 een nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Ten behoeve van dit perceel is akoestisch onderzoek gedaan. Daarnaast wordt een aantal wegen in het deelgebied Veldzicht Zuid verbreed in het kader van de herinrichting. De akoestische gevolgen daarvan zijn ook onderzocht. Voor de ontwikkeling van het werklandschap, dat via een wijzigingsbevoegdheid mogelijk wordt gemaakt, is ook akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting vanwege weg- en spoorverkeer uitgevoerd door de Regio Noord-Veluwe. Tot slot krijgt een aantal woning de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - wonen toegestaan'. Dit zijn bestaande noodwoningen die positief worden bestemd. Uit het akoestisch onderzoek (zie paragraaf 4.4 en bijlagen 5 en 6) volgt dat er geen belangrijke nadelige gevolgen zijn.

Milieuhinder: Een bestemmingsplan voor een bedrijventerrein en de milieuregelgeving vormen elkaars complement. Voor zover met behulp van een zonering eventuele overlast voor de omgeving niet voldoende kan worden beperkt, kan de toepassing van milieuregelgeving uitkomst bieden.

Door voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.

Er is sprake van een bestaand bedrijventerrein zonder "grote lawaaimakers" en zonder risicobedrijven. Door een heldere inwaartse zonering wordt de milieusituatie voldoende beschermd.

Luchtkwaliteit : Onderhavig plan betreft een conserverend plan. Deze actualisering heeft geen effect op de optredende achtergrondconcentraties.

Ecologie : In paragraaf 4.3 wordt beschreven dat gezien het conserverend karakter van het bestemmingsplan de voorschriften uit de Flora- en faunawet niet worden overtreden. Hierbij zijn de noodzakelijke mitigerende maatregelen mogelijk binnen de betreffende bestemming. Ook geldt, dat in en direct grenzend aan het plangebied er geen Natura 2000 gebieden of Ecologisch hoofdstructuur zijn gelegen. Gezien het conserverende karakter van het plan worden er ook geen effecten verwacht op de in de omgeving gelegen Natura 2000-gebieden.

Externe veiligheid:

Zoals in paragraaf 4.7 is beschreven ondervindt het plan geen belemmeringen vanuit het aspect externe veiligheid. Ook biedt het plan geen mogelijkheid voor vesting van Bevi-bedrijven, zodat er voor wat dat aspect ook geen effecten zijn op de omgeving. In het kader van de wijzigingsbevoegdheid zijn regels gesteld ten aanzien van externe veiligheid.

De plaats van het plangebied (ligging ten opzichte van gevoelige gebieden)

Het plangebied ligt in een stedelijke omgeving met daaromheen met name wegen, wonen, spoor en bedrijven. Het plangebied ligt niet direct nabij beschermde natuurgebieden. De voorlopige conclusie op grond van bovenstaande is, dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht. Hierbij zijn de criteria van Bijlage III van de Europese m.e.r. richtlijn in acht genomen.

Conclusie

De conclusie is dat de voorgenomen ontwikkeling (een planologische actualisering van een bestaand bedrijventerrein) geen belangrijke nadelige milieugevolgen zal hebben en dat ruimschoots wordt voldaan aan de vigerende wet- en regelgeving. Gezien de afwezigheid van de noodzaak tot nader onderzoek van de verschillende milieuaspecten is een m.e.r.-beoordeling dan ook niet nodig.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling wijzigingsbevoegdheid

De wijzigingsbevoegdheid die middels dit bestemmingsplan vastgelegd wordt, maakt op een deel van het terrein de realisatie van een werklandschap mogelijk. Hierbij zijn functies als wonen en bedrijven in een groene setting mogelijk. Dat betekent, dat het bestemmingsplan een stedelijk ontwikkelingsproject mogelijk maakt, zoals dat is bedoeld in categorie D.11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Een stedelijk project valt onder een m.e.r-beoordelingsplichtig in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Ook kan de activiteit worden beschouwd als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein. Met een oppervlakte vanaf 75 ha is er een beoordelingsplicht.

Aangezien de drempelwaarden niet worden overschreden geeft het Besluit milieueffectrapportage ook hier aanleiding om een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

De plaats van de uitbreiding (ligging ten opzichte van gevoelige gebieden)

Het plangebied waarvoor de wijzigingsbevoegdheid geldt ligt in een stedelijke omgeving met daaromheen met name wegen, wonen, spoor en bedrijven. Het plangebied ligt niet direct nabij beschermde natuurgebieden. De voorlopige conclusie op grond van bovenstaande paragrafen is, dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid. Hierbij zijn de criteria van Bijlage III van de Europese m.e.r. richtlijn in acht genomen. Daarbij geldt dat er in de wijzigingsregels in artikel 22 nadere wijzigingsregels zijn gesteld, die leiden tot een goede milieuhygienische inpassing van het op te stellen wijzigingsplan.

Conclusie

Uit de hierboven opgenomen paragrafen volgt dat er geen significante effecten optreden op het milieu. Een m.e.r.-beoordeling dan ook niet nodig.