direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Winkelcentrum Kerschoten
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.bp1416-vas1

TOELICHTING

behorende bij het bestemmingsplan Winkelcentrum Kerschoten

1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

De eigenaren en ondernemers van het winkelcentrum aan het Mercatorplein in Kerschoten hebben de gemeente gevraagd of zij het winkelcentrum mogen vernieuwen. Het winkelcentrum stamt uit de jaren zestig van de vorige eeuw, is sindsdien nauwelijks meer aangepast en is gedateerd. Er bevinden zich twee full service supermarkten, die de trekkersrol voor het centrum vervullen. Beide supermarkten zijn echter in deze tijd te gering van omvang om ze exploitabel te houden. Ook qua uitstraling is het centrum sterk gedateerd. Dat geldt voor zowel het vastgoed als de openbare ruimte. Het winkelcentrum is, zoals dat gebruikelijk was in die tijd volledig naar binnen gekeerd met voor de expeditie duidelijke achterkanten.

Voor behoud en versterking van het winkelcentrum voor ondernemers op en gebruikers van het winkelcentrum is een serieuze ingreep nodig.

De vernieuwing bestaat onder andere uit het vergroten van de supermarkten en het verbeteren van de uitstraling van de winkels en de openbare ruimte. Het zichtbaar herstellen van de beek door het winkelcentrum door de gemeente is inmiddels afgerond. Dit past in de gemeentelijke ambitie op het gebied van klimaatadaptatie. Dit bestemmingsplan maakt in hoofdzaak de gevraagde uitbreiding van de supermarkten, het gelijk trekken van de winkelfronten en de daarbij behorende parkeerruimte mogelijk.

1.2 Ligging en begrenzing

Het plangebied ligt aan de noordkant van Apeldoorn in de gelijknamige wijk Kerschoten, een stedenbouwkundige uitlegwijk van Apeldoorn uit de wederopbouwperiode. Hieronder aangegeven de globale ligging van het plangebied binnen Apeldoorn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1416-vas1_0001.png"

Globale ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1416-vas1_0002.png"

Plangebied, plangrens in rood aangegeven

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied maakt deel uit van bestemmingsplan Het Loo en Kerschoten (vastgesteld 16-12-2010) en heeft de bestemming Gemengd-1, Verkeer - Verblijfsgebied, Groen en Maatschappelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1416-vas1_0003.png"

Uitsnede plankaart bestemmingsplan Het Loo en Kerschoten ter plaatse van Winkelcentrum Kerschoten, plangrens in rood aangegeven

De gronden met de bestemming Gemengd-1 zijn bestemd voor detailhandel, dienstverlening, horeca in categorie 1 van de bij de regels behorende Lijst van toegelaten horecatypen, kantoren en/of zakelijke dienstverlening, woningen, alleen op de verdieping, beroepsuitoefening aan huis, niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis, groen, nutsvoorzieningen, tuin en/of erf en verblijfsgebied. De maximum bouwhoogte ter plaatse van het bouwvlak aan de zuidzijde is 10 meter en ter plaatse van de bouwvlakken aan de noordzijde 4 meter. Ter plaatse van het kleine bouwvlak aan de westzijde is de maximum bouwhoogte 5 meter en de maximum goothoogte 4 meter.

De gronden met de bestemming Maatschappelijk zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen.

Daarnaast is het plangebied onderdeel van de bestemmingsplannen Parapluherziening parkeren (vastgesteld 21-03-2019) en Parapluherziening begeleid wonen digitale plannen (vastgesteld 17-01-2019).

Het initiatief voor uitbreiding en renovatie van winkelcentrum Kerschoten past niet in het geldende bestemmingsplan Het Loo en Kerschoten, doordat de uitbreiding van de supermarkten, op de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied plaatsvindt, het gelijk trekken van de winkelfronten niet past binnen de bestaande bouwvlakken en het op de bestemming Maatschappelijk niet toegestaan is te parkeren ten behoeve van het winkelcentrum.

1.4 Werkwijze en opzet van de toelichting

In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving van de bestaande situatie van het plangebied en omgeving beschreven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de (nieuwe) ruimtelijke en functionele opzet van het plan. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de belangrijkste beleidskaders. In hoofdstuk 5 wordt per planologisch (beleids)aspect de uitvoerbaarheid toegelicht. Hoofdstuk 6 gaat in op de juridische planopzet. Tot slot wordt ingegaan op de wijze van overleg in hoofdstuk 7 .

2 BESTAANDE SITUATIE PLANGEBIED EN OMGEVING

2.1 Historie

De gemeente Apeldoorn groeide sterk na de Tweede Wereldoorlog. In 1900 bedroeg het aantal inwoners 25.761 en had Apeldoorn nog een dorps karakter. Tussen 1950 en 1958 groeide het aantal inwoners van 85.667 naar ruim 100.000 inwoners. Om de bevolkingsgroei het hoofd te kunnen bieden, kocht de gemeente in 1955 voor stadsuitbreiding een terrein aan de noordkant van de bebouwde kom. Het was het laatste deel van het Loosche Veld, een nat en venig gebied. De omgeving van Kerschoten was omstreeks 1930 al grotendeels bebouwd. Maar dit gebied was tot die tijd bezit geweest van de Kroondomeinen en onbebouwd gebleven. De aangrenzende buitenplaats De Veenkamp is nog steeds als relict herkenbaar op de kaart.

In 1956 kreeg architect David Zuiderhoek de opdracht om zowel het stedenbouwkundig als architectonisch ontwerp te maken voor het uitbreidingsplan van Kerschoten. Zuiderhoek ontwierp de wijk tussen 1956–1958 in opdracht van de gemeente in samenwerking met woningbouwverenigingen Ons Huis, St. Joseph en de Goede Woning. Het plan omvatte 900 woningen, een winkelcentrum, één van de eerste moderne bejaardenhuizen van Nederland én een royaal opgezet centraal park. Het plan van Zuiderhoek werd grotendeels uitgevoerd tussen 1958 en 1962. In 2010 kreeg het park de status van gemeentelijk monument.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1416-vas1_0004.png"

Stedenbouwkundig plan uitbreidingsplan Kerschoten van David Zuiderhoek

De wijk staat voor een periode van vernieuwing en onderscheidt zich door de vrije verkaveling, de centrale rol van het groen, de ruime opzet (bij oplevering was maar liefst 99 m2 groen per woning beschikbaar) en het op kleine schaal toepassen van de wijkgedachte. Deze wijkgedachte komt tot uitdrukking in de variatie in woontypen, de situering van voorzieningen in de wijk, de nabijheid van recreatiemogelijkheden en de aandacht voor kunst. Dit resulteerde in een woonwijk waarbinnen alle dagelijkse voorzieningen aanwezig waren en waar je van wieg tot graf kon wonen. Een winkelcentrum mocht natuurlijk niet ontbreken voor de dagelijkse boodschappen en als plek voor ontmoeting.

Zuiderhoek ontwierp ook de meeste gebouwen in de wijk, zoals o.a. het noordelijke deel van het winkelcentrum met de aansluitende middelhoge portiekflats. Hierdoor kent de wijk een grote samenhang in beeld en architectuur, o.a. door het gebruik van dezelfde dakhellingen, materialen en ontwerpprincipes.

Het noordelijke deel van het wijkwinkelcentrum uit 1959-1962 bestaat uit drie rechthoekige éénlaags blokken, geplaatst in een zaagtandrooilijn, die elk aan de noordzijde zijn gekoppeld aan een drielaags blok met portiekflats. Oorspronkelijk waren de blokken door een eenvoudige betonnen luifel met galerij aan elkaar gekoppeld. De later aangebrachte overkapping met glaskappen is inmiddels verwijderd. De blokken bevatten winkelruimten van verschillende omvang. De gevels zijn gemetseld in geelbruine baksteen in halfsteens verband. Bij de winkelpuien, die een wat luxere uitstraling hadden, zijn wit geglazuurde bakstenen toegepast in de muurdammen en blauw geglazuurde baksteen voor de plinten. Bij een enkele winkelpui zijn hier elementen van behouden gebleven. Van de oorspronkelijke opzet is veel verloren gegaan, de meeste winkelpuien zijn volledig vernieuwd. Mercatorplein 20 verkeert nog grotendeels in de originele toestand. Enkele winkels zijn onder de betonnen luifels naar voren uitgebreid. De openbare ruimte is thans ingevuld met allerlei recente elementen, zoals muurtjes met banken en vuilnisbakken, bloembakken, lantaarns, reclame-uitingen en dergelijke.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1416-vas1_0005.png"

Winkelcentrum noordzijde uit 1959-1962

Het zuidelijke deel van het winkelcentrum werd iets later in 1967 naar ontwerp van de Apeldoornse architect T.G. Slijkhuis gebouwd, als onderdeel van de op de 'neighbourhood unit' geïnspireerde stedenbouwkundige en architectonische ontwerpen van Zuiderhoek. Het plan omvatte de bouw van 26 winkeleenheden met 65 maisonnettewoningen op het terrein aan de Koninginnelaan en het Mercatorplein. Het bestond dus uit de drie blokken winkels met maisonnettes aan het Mercatorplein en de grote maisonnette-galerijflat tussen Koninginnelaan en Voltastraat. De drie winkelblokken geplaatst in een zaagtandrooilijn, hebben een rechthoekige plattegrond, een diepe onderbouw waarin de winkel- en magazijnruimtes zijn ondergebracht, en een bovenbouw bestaande uit een reeks tweelaagse maisonnettewoningen met plat dak en een dakterras op de uitstekende onderbouw. De drie blokken zijn gekoppeld door tussenleden, waarin de hoofdentree tot de woningen is opgenomen. De winkels (in aantal flink gereduceerd door samenvoeging tot onder meer een grote supermarkt) hebben een betonnen luifel, die schuilgaat achter een moderne glaskap. De winkelpuien hebben deels vernieuwde betonnen (betegelde) penanten en betegelde plinten. De reeks maisonnettewoningen wordt gekenmerkt door een doorlopende reeks verdiept geplaatste gevelpuien in een sterk aanwezige omlijsting, gevormd door de doorgetrokken bakstenen kopgevelmuren en de overstekende daklijst. De bakstenen kopgevels hebben een gesloten karakter, de voor- en achtergevels hebben doorlopende vensterreeksen met vernieuwde borstweringen. Verticale stroken met moderne beplating markeren de woningscheidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1416-vas1_0006.jpg"

Een beeld uit de midden jaren 60, zichtbaar zijn de ingetogen luifels en verfijning in de architectuur. Ook de oorspronkelijke inrichting met de verlichting en jonge boom aanplant is goed zichtbaar.

2.2 Ruimtelijke en functionele structuur

De cultuurhistorische waardering voor Kerschoten is groot. In 2011 is Kerschoten door het Rijk uitgeroepen tot één van de top-30 wederopbouwgebieden van nationaal belang. De nog altijd sterk aanwezige samenhang in stedenbouw, landschap en architectuur maakt Kerschoten bijzonder. Beeldbepalend voor de wijk zijn de openheid en het altijd aanwezige groen, die de bebouwing omringen en de verschillende ruimtes/clusters in elkaar laten overlopen.

In Kerschoten zijn de bebouwing, het groen en de infrastructuur in nauwe samenhang met elkaar ontworpen. In de ruimtelijke opzet van de wijk werken de woningen, de bomen en de wegen met elkaar samen. Dat komt omdat over de positie, omvang, oriëntatie en afstemming van alle onderdelen goed is nagedacht. Ook de hoogbouw, middelhoogbouw en laagbouw kennen een duidelijke samenhang. Het zijn zorgvuldige composities van volumes en ruimten. Het resultaat is een geënsceneerde ruimte met een verrassende afwisseling van zichtlijnen, doorkijkjes, coulissen, aandachtspunten, beschuttingen en openheid.

De hoogbouw in de wijk vormt een stedenbouwkundig accent in het groen en accentueert collectieve voorzieningen als het winkelcentrum en het park. Het winkelcentrum als centrum wordt door de middelhoogbouw aan de zijkanten onderstreept.

Het winkelcentrum vormt tevens het middelpunt op de lineaire ruimtelijke as door Kerschoten. Deze groene middenas is dominant in het ontwerp van de wijk en wordt gevormd door de lijn van De Veenkamp naar winkelcentrum en tenslotte park. De as biedt ruimte aan een functionele koppeling voor het langzame verkeer. Hierdoor gaan verblijfsgebieden in elkaar over en vervult het winkelcentrum ruimtelijk een belangrijke schakelpositie in de (opzet van de) wijk. Het winkelcentrum vormt samen met het park het hart van de wijk.

In lijn met de wijkgedachte werden de basisvoorzieningen voor de wijkbewoners op strategische plekken in de wijk gepositioneerd. Dat gold voor kerken, scholen, winkels, bejaardenwoningen en sportvoorzieningen. Het winkelcentrum kreeg daarom een centrale plek in de wijk en vormt tevens het enige plein in de wijk. Van oudsher is het een plek van samenkomst en ontmoeting. De mix van wonen en voorzieningen dragen bij aan een levendig centrum en de sociale veiligheid.

Vanwege de grote samenhang in de hele wijk, bepaald door de stedenbouwkundige opzet, de ruimte en het groen, het overgaan van verblijfsruimtes en de architectuur, kan geen enkele plek als solitair worden gezien. De oorspronkelijke openheid en eenheid van het winkelcentrum is verstoord door latere toevoegingen en ingrepen, zowel in de openbare ruimte als aan de gebouwen (o.a. de luifels). De verblijfsruimten rondom het winkelcentrum horen tevens bij het winkelcentrum. Ook daar zijn veel ingrepen geweest, o.a. door een toenemende parkeerdruk. De rijke groene uitstraling is hierdoor aangetast.

Het winkelplein bestaat uit een drietal wigvormige aaneengesloten buitenruimtes. Aan de noordzijde begrensd door éénlaags bebouwing met winkels en aan de zuidzijde door drielaags bebouwing met winkels op de begane grond en maisonnette woningen op de verdiepingen. Naast twee supermarkten kent het winkelcentrum een divers winkel-, horeca- en dienstverleningsaanbod. In de afbeelding hieronder is dit aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1416-vas1_0007.png"

2.3 Groenstructuur

In de hiërarchie van de bebouwing (van woning tot buurt), de wegen (van woonstraat tot stadslaan) en het groen (van boom tot park) is sprake van een onderlinge wisselwerking. De gekozen groenstructuur verbindt de laagbouwwoningen met haar voortuinen, die in de oorspronkelijke opzet voornamelijk uit gras bestonden, via perkjes, groenstroken en openbare hoven, met het park. En omdat de tuinen, die vroeger collectief beheerd werden door de corporaties, nergens werden begrensd door muurtjes of hekjes, liep het park als het ware door tot aan de voordeur. De enige scheiding tussen tuin en stoep werd gemarkeerd door buishekjes bedoeld om de fiets tegenaan te zeten. Her en der zijn deze nog steeds te vinden in de wijk.

Ook de middelhoogbouwblokken staan door het open karakter van hun collectieve, groene binnenruimtes in verbinding met het park. Dit versterkt de groenbeleving van bewoners. Het centrale park heeft een typische vorm van een soort puzzelstuk waarop verschillende hoge woontorens staan. Ook hier loopt het groen door tot aan de gevel. De groene uitlopers van het park reiken tot ver in de wijk en rekken het park als het ware op.

De groene setting wordt ook benadrukt door de opzet van de straatprofielen van zowel de buurt- als de woonstraten. De dimensionering van trottoirs, straten (beide breed) en de inzet van bermen en groenstroken zijn beeldbepalend voor Kerschoten.

Aan weerszijden van de buurtstraat zijn ruime groenstroken aangelegd die de straat scheiden van het trottoir. Naast de brede trottoirs begint het (semi-) privé-groen dat in het oorspronkelijke ontwerp doorliep tot een halve meter voor de gevel van de laagbouw. Deze opzet accentueert zowel de ruimte tussen de bebouwing in de wijk als het effect van de doorkoppeling van het groen.

2.4 Verkeer en vervoer

Het winkelcentrum onderdeel van deze wijk wordt aan de noordzijde begrensd door de Edisonlaan. Het is gelegen binnen het verblijfsgebied. De Edisonlaan is onderdeel van de hoofdwegenstructuur en de hoofdfietsstructuur van Apeldoorn.

Aan de westzijde is de Koninginnelaan gelegen, een weg binnen het verblijfsgebied met een belangrijke winkelfunctie. Aan de oostzijde ligt de Nobelstraat, ook een straat binnen het verblijfsgebied. De Nobelstraat en de Koninginnelaan maken onderdeel uit van de hoofdfietsstructuur die het centrum van Apeldoorn met het noordelijk buitengebied verbindt. De daadwerkelijke inrichting als hoofdfietsstructuur moet nog worden vormgegeven.

Ook maken zowel de Nobelstraat als de Koninginnelaan deel uit van de route van stadsbus van lijn 13. Op de Nobelstraat gaat de bus in noordelijke richting en op de Koninginnelaan in zuidelijke richting. Op beide wegen is bij het winkelcentrum een bushalte.

In de straten rondom het winkelcentrum - Edisonlaan, Nobelstraat, Voltastraat en Koninginnelaan - zijn parkeerplaatsen aanwezig voor het winkelcentrum en de bovenwoningen. Aan de Edisonlaan via een parallelweg aan deze hoofdweg in pockets tussen de woongebouwen. Aan de Voltastraat via haaksparkeren achter de supermarkten.

Het plein tussen de winkels is voetgangersgebied. Dit gebied is recentelijk heringericht, waarbij de beek bovengronds is gehaald.

Bevoorrading van de winkels vindt plaats via de “buitenzijde” van het winkelcentrum. De winkel aan de zuidkant via de Voltastraat en aan de noordkant via de Edisonlaan.

3 RUIMTELIJKE EN FUNCTIONELE OPZET

Dit hoofdstuk geeft de ruimtelijke opzet van het plangebied. De belangrijkste elementen worden per paragraaf besproken. In paragraaf 3.1 wordt de bebouwing en de opzet van de openbare ruimte en in paragraaf 3.2 worden de verkeersaspecten en het parkeren toegelicht.

3.1 Bebouwing en openbare ruimte

De karakteristieke stedenbouwkundige opzet en architectuur van het winkelcentrum is het uitgangspunt voor renovatie en nieuwbouw. De nieuwbouw zet in op zoveel mogelijk behoud van de bestaande structuur. Dit is van belang vanwege de cultuurhistorische waarden die aan het winkelcentrum en de wijk Kerschoten als geheel worden toegekend. De samenhang tussen bebouwing en openbare ruimte wordt zoveel mogelijk gehandhaafd, al is door het dichtzetten van de galerij luifels de overgang van openbaar naar semi-openbaar, oftewel van binnen naar buiten 'verhard'. De supermarkten blijven toegankelijk via het Mercatorplein. Nieuwe entrees aan de Voltastraat worden gerealiseerd. De openbare ruimte is hersteld en vrij van verrommeling en daardoor weer helder van opzet. De beek van Kerschoten (onderdeel van de water afvang) maakt van het Mercatorplein een prettige verblijf- en ontmoetingsplek.

Ook in de architectuur van de nieuwbouw wordt op een hedendaagse manier overduidelijk verwezen naar het verleden. De belijning in de gevels, de strakke en heldere lijnen spreken de beeldtaal van de modernistische wederopbouw (shake hands) architectuur.

De winkelruimten worden voornamelijk ten zuiden, en deels ten oosten, significant uitgebreid waardoor het profiel van Voltastraat en de open ruimte aan de Nobelstraat versmalt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1416-vas1_0008.png"

Impressie Winkelcentrum

3.2 Verkeer en parkeren

Verkeersgeneratie

Door de uitbreiding van het winkelcentrum wordt extra verkeer gegenereerd. Een deel van dit extra verkeer is autoverkeer.

Volgens de kencijfers van het CROW is de toename van het verkeer te berekenen. In de CROW publicatie 381 wordt per functie in combinatie met de locatie van deze functie een kengetal gegeven. In dit geval betreft het een middelgroot wijkcentrum in de rest van de bebouwde kom, met een stedelijkheidsgraad “sterk stedelijk”. In deze publicatie is een bandbreedte voor de kengetallen gegeven. Net als bij de kengetallen voor de parkeernormen hanteert Apeldoorn het gemiddelde van deze bandbreedte. Het volgens CROW publicatie toe te passen kencijfer is 61,1 motorvoertuigen (hierna: mvt) per etmaal per 100 m2 bruto vloeroppervlakte (hierna: bvo).

De uitkomst van de berekening van de verkeersgeneratie wordt opgeteld bij het huidige gebruik van de wegen rondom de ontwikkeling. Hierbij wordt gebruik gemaakt van verkeerstellingen die in 2019 zijn uitgevoerd voor dit project. De verkeersintensiteit op de Nobelstraat in 2019 was 1.945 mvt per etmaal.

Vanwege de uitbreiding van het winkelcentrum met 1.070,5 m2 bvo betekent dit een toename van 653 mvt per etmaal. In het totaal betekent dit een verkeersintensiteit van 2.598 mvt per etmaal.

Deze 653 voertuigbewegingen verdelen zich over de verschillende parkeerterreintjes van het plan maar het merendeel (90%) zal van en naar de nieuwe parkeerterreinen aan de Nobelstraat gaan.

Hiervan heeft 20% het noordelijke nieuwe parkeerterrein als herkomst of bestemming. Dit parkeerterrein sluit binnen enkele tientallen meters van de Edisonlaan (hoofdwegenstructuur) aan op de Nobelstraat en belast op deze manier de Nobelstraat nauwelijks.

Ontsluiting, laden en lossen en verkeersmaatregelen

De verkeersontsluiting en hoofdinfrastructuur wordt door de nieuwbouwplannen niet gewijzigd.

Het bevoorraden van de twee supermarkten binnen het winkelcentrum vindt plaats door vrachtwagens via de Voltastraat aan de zuidzijde. De nieuwe laad- en losvoorziening voor deze supermarkten wordt inpandig en evenwijdig aan de Voltastraat gerealiseerd.

Om de verkeersafwikkeling aan de zuidzijde goed te laten verlopen zullen er een aantal verkeersmaatregelen worden getroffen. De bereikbaarheid van de laad- en losvoorzieningen zijn hierbij belangrijk net als het voorkomen van opstoppingen voor het autoverkeer en de veiligheid van de gebruikers en bewoners van het winkelcentrum.

Op een gedeelte van de Voltastraat ter hoogte van de laad- en losvoorzieningen zal daarom voor vrachtverkeer éénrichtingverkeer worden ingesteld in oostelijke richting. Ook wordt op dit deel van de Voltastraat aan weerszijden een parkeerverbod ingesteld. Voor een veilige oversteek van de nieuwe parkeerplaats naar het winkelcentrum wordt een verkeersplateau aangelegd. Ook vindt een reconstructie plaats van de Voltastraat.

Parkeren

Vanwege de uitbreiding van het winkelcentrum met 1.070,5 m2 bvo worden 43 extra parkeerplaatsen gerealiseerd. Deze uitbreiding is exclusief de inpandige laad- en losruimte van de supermarkten die door een regeling in het bestemmingsplan uitsluitend als laad- en losruimte kan worden gebruikt en daarmee geen onderdeel is van de toe te voegen vierkante meters bvo winkelruimte.

Door uitbreiding van de supermarkten verdwijnen er aan de Voltastraat en de Nobelstraat 44 parkeerplaatsen. Deze komen terug op de nieuw te realiseren parkeerplaatsen. Het totaal aantal nieuw te maken parkeerplaatsen komt daarmee op 87 parkeerplaatsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1416-vas1_0009.png"

Aan de noordzijde van het winkelcentrum wordt op de hoek met de Nobelstraat en de Edisonlaan een parkeerterrein gerealiseerd met 19 parkeerplaatsen. Ten zuiden van het winkelcentrum wordt een parkeerterrein gerealiseerd met 78 parkeerplaatsen. Daarmee worden in totaal 97 nieuwe parkeerplaatsen aangelegd waarmee in de parkeerbehoefte van de uitbreiding van het winkelcentrum wordt voorzien. Het “overschot” aan parkeerplaatsen op het nieuwe parkeerterrein aan de zuidzijde van het winkelcentrum zal een functie hebben in de parkeerbehoefte voor de nog te ontwikkelen woningen ten zuiden van dit parkeerterrein.

Beide parkeerterreinen worden ontsloten via de Nobelstraat. Op het parkeerterrein aan de zuidzijde worden een aantal gehandicaptenparkeerplaatsen aangewezen en wordt voorzien in een oplaadmogelijkheid voor elektrische auto's. Er wordt ingezet op groen (omzoomd) parkeren. Het definitieve ontwerp is afhankelijk van de naast gelegen ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1416-vas1_0010.png"

Voorlopig ontwerp parkeerplaatsen

3.3 Duurzaam bouwen

De supermarkten zullen volledig gasloos worden ontwikkeld. Daarnaast wordt de uitbreiding voorzien van een sedumdak. Het hemelwater wordt afgekoppeld.

4 BELEIDSKADER

4.1 Rijk

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. In deze structuurvisie geeft het kabinet aan waar het naar streeft: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Om dat te bereiken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij...') en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk werkt aan eenvoudiger regelgeving en verwacht dat medeoverheden zich ook inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving.

In de structuurvisie formuleert het kabinet zijn ambities voor 2040.

Concurrentiekracht: in 2040 behoort Nederland tot de top 10 van meest concurrerende economieën van de wereld met een kwalitatief hoogwaardig vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers door een goede ruimtelijk-economische structuur.

Bereikbaarheid: in 2040 beschikken gebruikers over optimale ketenmobiliteit door een goede verbinding van de verschillende mobiliteitsnetwerken via multimodale knooppunten (voor personen en goederen) en door een goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.

Leefbaarheid en veiligheid: in 2040 sluiten de woon- en werklocaties in steden en dorpen aan op de (kwalitatieve) vraag en locaties voor transformatie en herstructurering worden zoveel mogelijk benut. In 2040 biedt Nederland zijn burgers een veilige en gezonde leefomgeving, met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als in landelijk gebied. Nederland is blijvend beschermd tegen extreme weersomstandigheden, mogelijke overstromingen als gevolg van de zeespiegelstijging en er is voldoende zoetwater in droge perioden; Nederland is een bepalende speler in de internationale transitie naar duurzame mobiliteit en Nederland heeft nog steeds de bestaande (inter)nationale unieke cultuurhistorische waarden en een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Nederland kent in 2040 een robuust internationaal energienetwerk en de transitie naar duurzame energiebronnen is ver gevorderd.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft de rijksoverheid de nationale belangen omschreven waarvoor zij zelf verantwoordelijkheid draagt. Een goede doorwerking van deze nationale belangen wordt juridisch geborgd via het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

De nationale belangen betreffen onder meer onderwerpen op het gebied van de hoofdinfrastructuur (reserveringen rond hoofdwegen en hoofdspoorwegen, vrijwaring rond rijksvaarwegen en hoofdbuisleidingen), de elektriciteitsvoorziening, het vereenvoudigde regime van de ecologische hoofdstructuur en waterveiligheid.

4.2 Provincie

4.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Op 19 december 2018 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie gaat over 'Gaaf Gelderland'. 'Gaaf' is een woord met twee betekenissen. 'Gaaf' betekent 'mooi' en gaat over wat – historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard. Maar 'Gaaf' verwijst ook naar dat wat 'cool' en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard. Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie.

Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal.

Gezond en veilig is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.

Schoon en welvarend is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

De visie geeft zeven ambities voor een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland, onder andere op het terrein van economisch vestigingsklimaat en het woon- en leefklimaat. Met vier spelregels of Doe-principes' – DOEN, LATEN, ZELF en SAMEN – geeft de provincie hier werking aan. Tezamen vormen zij het kader waarbinnen de provincie werkt en afwegingen maakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1416-vas1_0011.png"

ambitie energietransitie

Gestreefd wordt naar een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten.

ambitie klimaatadaptie

Gestreefd wordt naar een op de toekomst toegerust klimaatbeleid waarbij de provincie samen met partners zich goed voorbereidt en toerust op de gevolgen van klimaatverandering: wateroverlast, droogte, hittestress en overstromingsgevaar.

circulaire economie

Gestreefd wordt naar een voortvarend en innovatief circulair beleid, waarbij de ambitie van de provincie is om de eerste afvalloze provincie van Nederland zijn. Afval bestaat niet meer; er zijn alleen nog grondstoffen die blijvend hun waarde behouden in onze schone industrie. Om dit te bereiken is in 2030 het gebruik van primaire grondstoffen in Gelderland met 50% teruggebracht.

ambitie biodiversiteit

Gestreefd wordt naar een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit met als ambitie dat het in 2050 goed gaat met de biodiversiteit in Gelderland. In Gelderland wordt natuurinclusief gewerkt. Biodiversiteit wordt overal waar mogelijk versterkt en ingepast, óók buiten de specifiek als natuur aangewezen gebieden. In 2030 is 75% van de Europese doelen van de vogel- en habitatrichtlijn behaald.

optie ambitie bereikbaarheid

Gestreefd wordt naar een efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag. Ambities vanuit dit streven zijn dat in 2050 de groei van de mobiliteit op een slimme manier is opgevangen en dat mensen in Gelderland zich veilig, snel, betaalbaar en klimaatneutraal verplaatsen. Snel en veilig internet fungeert daarbij als alternatief voor fysieke verplaatsingen. In 2050 is het netwerk voor goederenvervoer in Gelderland toegankelijk, duurzaam en klimaatneutraal. In 2030 is het busvervoer in Gelderland zonder uitstoot en is 35% van het totaal aantal verplaatsingen met de fiets.

ambitie economisch vestigingsklimaat

Gestreefd wordt naar een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat. De provincie wil haar concurrerende positie in het internationale stedelijke netwerk van Amsterdam, Brussel en Keulen verder versterken. Om onderscheidend te blijven wordt in 2050 maximaal profijt uit de unieke combinatie van stedelijke en groene kwaliteiten gehaald. In 2050 zijn alle werklocaties in Gelderland duurzaam ingericht qua energie, klimaatbestendigheid en logistieke en productiestromen. Gelderland is koploper in Nederland.

ambitie woon- en leefklimaat

Gestreefd wordt naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Ambities vanuit dit streven zijn: Gelderland heeft een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning. De bestaande bebouwde omgeving wordt optimaal benut met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen. Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. De provincie gaat, zo stelt de visie, in gesprek met de Gelderse regio's en maken regionale afspraken over een goede balans tussen de vraag en het aanbod van woningen. Het omvormen van bestaande en leegstaande bebouwing heeft de voorkeur voor de aanleg van nieuwe woonlocaties.

4.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Op grond van artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en omtrent de daarbij behorende toelichting. De provinciale verordening

Provinciale staten van Gelderland hebben van deze bevoegdheid gebruik gemaakt door op 24 september 2014 de Omgevingsverordening Gelderland vast te stellen. Sindsdien is de Omgevingsverordening een aantal keren geactualiseerd en herzien. In deze Omgevingsverordening zijn de provinciale verordening (op grond van artikel 4.1 Wro), milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening samengevoegd. Voor zover het de provinciale verordening betreft bevat de omgevingsverordening alleen regels die tot de gemeentebesturen zijn gericht en geen rechtstreeks werkende, burgers bindende regels.

De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit Omgevingsvisie te realiseren. In de verordening zijn regels opgenomen die nodig zijn om de provinciale ambities waar te maken, provinciale belangen veilig te stellen of wettelijke plichten na te komen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem opgenomen.

De provincie zet de verordening als juridisch instrument voor het afdwingen van de doorwerking van het provinciaal beleid alleen in voor die onderdelen van het beleid waarvoor algemene regels noodzakelijk zijn om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De regels van de Omgevingsverordening Gelderland die voor dit plangebied van toepassing zijn, worden per planologisch aspect besproken in hoofdstuk 5.

In de Omgevingsverordening staan regels over detailhandel op perifere locaties. De vestiging van een supermarkt is in beginsel alleen mogelijk binnen of aansluitend aan een winkelcentrum.

Het doel van het beleid is het behoud van een evenwichtige en toekomstbestendige detailhandelstructuur in Gelderland, die bijdraagt aan de vitaliteit van steden en dorpen. Het vernieuwen en aanpassen van bestaande centra en winkelgebieden aan een afnemende vraag naar winkels en nieuwe marktontwikkelingen heeft prioriteit. Het doel is supermarkten te realiseren dicht bij de burgers en supermarkten dragen bij aan versterking van nieuwe en bestaande winkelgebieden. Detailhandel kan in principe alleen op een perifere locatie worden toegestaan, wanneer dit uit oogpunt van ruimte of veiligheid vereist is. Gedacht kan worden aan detailhandel in volumineuze goederen, zoals tuincentra, bouwmarkten, meubelwinkels, handel in auto's en boten en detailhandel die uit veiligheidsoverwegingen niet in winkelgebieden kan worden gevestigd. Andere vormen van detailhandel zijn op perifere locaties uitgesloten. Dit geldt ook voor supermarkten.
Supermarkten trekken veel bezoekers en zorgen voor synergie met ander dagelijks aanbod. Ze zijn daarom van belang voor de vitaliteit en het functioneren van winkelcentra als geheel. Zoals hiervoor aangegeven is het doel supermarkten te realiseren dicht bij de burgers. Daarbij dragen supermarkten bij aan de versterking van de winkelgebieden. Het vestigen van supermarkten in bestaande winkelcentra past binnen het algemene uitgangspunt van het beleid dat detailhandel die ruimtelijk inpasbaar is in een binnenstedelijk winkelcentrum daar een plek moet krijgen. Daarnaast is het doel de beschikbaarheid en bereikbaarheid van detailhandelsvoorzieningen te garanderen. Voor dagelijkse boodschappen, zoals een supermarkt, spelen centra in wijken en dorpen hierin een belangrijke rol.
Vestiging van een supermarkt (waaronder ook discountsupermarkten) is daarom slechts toegestaan binnen of aansluitend aan een winkelcentrum. Een winkelcentrum is een ruimtelijk geheel met meerdere winkels voor de dagelijkse boodschappen, eventueel in samenhang met andere consumentverzorgende voorzieningen, zoals horeca, leisure, culturele voorzieningen, baliefuncties etc. Het betreft zowel bestaande winkelcentra in stadscentra, stadsdeelcentra, dorpscentra en wijkcentra als nieuwe wijkgebonden winkelconcentraties in nieuwe woonwijken. De gemeente heeft de vrijheid om het gebied van de winkelcentra te begrenzen mits redelijkerwijs passend binnen de bovenstaande omschrijving.

Winkelcentrum Kerschoten is een wijkwinkelcentrum. Het initiatief voor uitbreiding van de supermarkten, het gelijk trekken van de winkelfronten en renovatie van winkelcentrum Kerschoten sluit aan bij het provinciale beleid.

4.3 Gemeente

4.3.1 Structuurvisie Apeldoorn biedt ruimte

Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor zowel stad als land.

De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. In de structuurvisie kiest de gemeente er voor om daarop niet te reageren met een dichtgetimmerd plan maar door zoveel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare. Daarmee krijgt Apeldoorn de ruimte zich te ontwikkelen. De gemeente nodigt daarom iedereen uit die een bijdrage kan leveren aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners. Ruimte bieden is niet vrijblijvend, de ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente. In het concept 'Apeldoorn Buitenstad' komen die kwaliteiten samen. Apeldoorn is zowel stad als groot dorp en biedt de leefkwaliteit van beide.

De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. De gemeente wil het fundament van Apeldoorn koesteren en versterken. Want alleen daardoor blijft de leefkwaliteit op peil en blijft Apeldoorn aantrekkelijk voor bewoners, bezoekers en bedrijven. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie. De gemeente stelt hoge kwaliteitseisen aan het fundament en wil er zelf in blijven investeren.

Om Buitenstad te blijven, zijn in de structuurvisie vier ambities geformuleerd die weergeven wat Apeldoorn grotendeels al is en waar Apeldoorn sterk in is: Apeldoorn is een comfortabele gezinsstad met een toeristisch toplandschap; heeft een veelzijdige economie en kent lokale duurzaamheid.. Aan deze ambities wil Apeldoorn samen met andere partijen bouwen.

De structuurvisie is een uitnodiging aan de samenleving om Apeldoorn mooier te maken. 'Apeldoorn biedt ruimte' staat voor ruimte bieden aan ideeën en initiatieven die passen bij de Buitenstad. De gemeente zal daarbij faciliteren en ondersteunen. Buiten het fundament van de Buitenstad biedt de gemeente hiervoor veel handelingsvrijheid, bijvoorbeeld door flexibel te bestemmen.

Niet alles gaat vanzelf. In sommige delen van Apeldoorn spelen ingewikkelde vernieuwingsopgaven. Opgaven die belangrijk zijn voor Apeldoorn als geheel, waarbij vaak hard gewerkt moet worden om iets van de grond te krijgen. In de structuurvisie worden die opgaven 'dynamo's' genoemd, elementen die eerst in beweging moeten komen voordat ze energie gaan opleveren. Het centrumgebied van Apeldoorn, de centrale delen van de Kanaalzone en kleinschalige herstructurering van wijken, buurten en dorpen zijn voorbeelden. De gemeente neemt in de dynamo's de regierol op zich. In de dynamo's ligt ook programmatisch de hoogste prioriteit. De verdere invulling ervan bepaalt de gemeente samen met initiatiefnemers.

4.4 Detailhandelsvisie 2014-2019

Op 16 januari 2014 heeft de gemeenteraad de Detailhandelsvisie 2014-2019 vastgesteld. De Detailhandelsvisie beschrijft de gemeentelijke visie op en ambities voor de lokale winkelstructuur. In de visie zijn de vijf hefbomen benoemd waar beweging noodzakelijk is en die bepalend zijn in het bereiken van het gewenste toekomstbeeld voor de detailhandel: de ontwikkeling van een robuuste, dynamische en complete winkelstructuur in Apeldoorn. Het gaat hierbij om:

  • 1. Uitnodigende Binnenstad
    In de visie is de binnenstad duidelijk speerpunt van beleid en zijn keuzes erop gericht het centrum de gewenste impuls te geven.
  • 2. Vitale en fijnmazige winkelstructuur
    De fijnmazige winkelstructuur is uitgangspunt van beleid. In de visie wordt ruimte geboden voor dynamiek en staat het gemeentebestuur open voor nieuwe initiatieven die de vitaliteit versterken.
  • 3. Grootschalige en perifere detailhandel
    Locaties voor grootschalige en perifere detailhandel zijn een wezenlijk onderdeel van de Apeldoornse winkelstructuur, met ieder een eigen signatuur. In de visie wordt gekozen voor het verder ontwikkelen van deze locaties met ieder een duidelijk kernprofiel.
  • 4. Internetwinkels
    Internetwinkels willen zich vestigen op bedrijventerreinen en woonwijken. De nota beschrijft de kaders voor internetbedrijven met als uitgangspunt dat de gemeente deze bedrijven graag wil huisvesten.
  • 5. Maatwerk
    Een visie over de gewenste detailhandelstructuur in Apeldoorn biedt richting, maar laat ook vragen onbeantwoord. Er zullen initiatieven komen die niet één op één passen in het voorgestane beeld. De deur gaat dan niet dicht maar het gemeentebestuur gaat in gesprek en kijkt met de initiatiefnemer naar mogelijkheden. Wel ruimte, geen willekeur. In de nota is aandacht voor de wijze waarop invulling kan worden gegeven aan dit maatwerk.

4.5 Welstandsbeleid

Artikel 12a van de Woningwet verplicht iedere gemeente om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing. Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juni 2017 de Welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. Deze nota is verlengd tot het moment dat het omgevingsplan voor het hele grondgebied van de gemeente Apeldoorn vigerend is. De welstandsnota is het kader waaraan de onafhankelijke Commissie Ruimtelijke Kwaliteit toetst of aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen voldoen aan redelijke eisen van welstand.

Doel van de welstandsnota is het zorgen voor een goede balans tussen het borgen van de basiskwaliteit van de ruimtelijke leefomgeving en het bieden van ruimte aan initiatiefnemers. Bij de welstandsnota hoort een website die het welstandsbeleid voor iedereen toegankelijk maakt.

De gemeente Apeldoorn wil dat overal in de gemeente er een goede omgevingskwaliteit is. Zo moet het veilig en leefbaar zijn. Sommige gebieden vindt de gemeente extra belangrijk. In deze prominente gebieden streeft de gemeente naar een nog hogere omgevingskwaliteit. Er zijn daarbij drie soorten gebieden te onderscheiden:

  • 1. Apeldoornse identiteitsdragers: dit zijn gebieden die typisch zijn voor de gemeente Apeldoorn en die we moeten beschermen. Het zijn vaak al gebieden met een hoge kwaliteit en dat willen we graag zo houden. Denk hierbij aan de cultuurhistorische beschermde gebieden, de beken en sprengen en natuurgebieden en parken.
  • 2. Zichtbare locaties: dit zijn gebieden waar veel inwoners en bezoekers komen en die goed zichtbaar zijn. De kwaliteit kan op veel plekken beter. Denk hieraan aan de locaties zichtbaar langs de snelweg en langs de ring. Ook drukke voorzieningen, zoals het centrum en het theater, horen hierbij.
  • 3. Dynamische gebieden: dit zijn de gebieden waar veel ontwikkelingen worden verwacht. Kwaliteit toevoegen kan het makkelijkste op het moment dat gebieden zich ontwikkelen. Denk hierbij aan het centrum en de kanaalzone.

De exacte locaties van de prioritaire gebieden staan op de staan op de website van de gemeente Apeldoorn op een digitale kaart.

De nota gaat uit van één welstandsniveau voor álle gebieden van de hele gemeente Apeldoorn en werkt vanuit een piramide:

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1416-vas1_0012.png"

  • Vergunningvrije bouwwerken: geen welstandstoetsing
    Onder deze categorie valt het grootste deel van de bouwwerken.
  • Veelvoorkomende bouwwerken:  eenduidige criteria die voor de hele gemeente gelijk zijn.
    Het grootste deel van de vergunningplichtige bouwwerken, zoals erkers en dakkapellen, valt onder deze categorie. In deze categorie is ook het reclamebeleid ondergebracht.
  • Specifieke bouwwerken: welstandstoetsing op basis van gebiedsgerichte doelstellingen
    Onder deze categorie vallen de grotere bouwplannen. De gebiedsgerichte doelstellingen zijn per dorp, wijk, gebied of gebiedstype geformuleerd. Het werken met doelstellingen die de kernkwaliteiten van het gebied beschrijven in plaats van te werken met stringente criteria waaraan het bouwwerk moet voldoen, maakt verschillende ontwerpoplossingen mogelijk en biedt daarmee ruimte voor de initiatiefnemer.

5 PLANOLOGISCHE ASPECTEN EN UITVOERBAARHEID

5.1 Duurzame verstedelijking

5.1.1 Wettelijk kader

Op grond van artikel 3.1.6, lid 2, van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De begrippen 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' zijn als volgt gedefinieerd (artikel 1.1.1 Bro):

  • Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
  • Bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

In de praktijk wordt dit de ladder voor duurzame verstedelijking genoemd. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.

5.1.2 Onderzoeksresultaten

Er is een analyse gedaan naar de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aan de gevraagde uitbreiding van de supermarkten met 982 m2 bvo en de ruimtelijke effecten op de detailhandelsstructuur, waarbij rekening is gehouden met ruimtelijke overwegingen als het woon-, leef- en ondernemersklimaat en (structurele) leegstand. De rapportage “Update ruimtelijk-economische studie winkelcentrum Kerschoten in Apeldoorn” (oktober 2020) opgesteld door adviesbureau Seinpost die deze analyse bevat, is opgenomen in bijlage 1 van de Bijlagen bij de toelichting.

Hieronder worden de resultaten uit deze analyse beoordeeld.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

Op basis van jurisprudentie is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel sprake, wanneer een bestemmingsplan voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m2 of in een gebouw met een bruto vloeroppervlak groter dan 500 m2. Daarvan is in dit bestemmingsplan sprake, aangezien het winkelcentrum Kerschoten wordt uitgebreid met een totaal van 982 m2 bruto vloeroppervlak, waarvan 785 m2 winkelvloeroppervlakte (wvo). Geconcludeerd kan worden dat dit bestemmingsplan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling

Bestaand Stedelijk gebied

Winkelcentrum Kerschoten en daarmee ook de uitbreiding van het winkelcentrum is gelegen in het bestaande stedelijk gebied van Apeldoorn.

Ruimtelijk verzorgingsgebied

Uit de nota van toelichting bij artikel 3.1.6, tweede lid, Bro volgt dat de behoefte wordt onderbouwd en wordt afgewogen op het niveau van het verzorgingsgebied van de ontwikkeling. Dit betekent dat de aard en de omvang van de ontwikkeling bepalen hoe uitgebreid het onderzoek moet plaatsvinden, met welke bestuursorganen en diensten overleg moet worden gevoerd en tot welk gebied de onderbouwing van de behoefte zich uitstrekt. Per concreet geval moet derhalve worden bezien welk schaalniveau past bij de behoefte, met het oog op de door het plan mogelijk gemaakt stedelijke ontwikkeling. De aard en de omvang van stedelijke ontwikkeling moeten daar ook bij worden betrokken.

Op basis van jurisprudentie mag voor supermarkten worden aangesloten bij het verzorgingsgebied ervan. In de rapportage is bij dit uitgangspunt aangesloten, door de reikwijdte van het onderzoek (naar de behoefte) te beperken tot het verzorgingsgebied van het winkelcentrum Kerschoten. Waarbij het (primaire en secundaire) verzorgingsgebied voor het winkelcentrum Kerschoten in kaart is gebracht. Dit verzorgingsgebied wordt vervolgens gehanteerd als het schaalniveau waarop het onderzoek naar de behoefte ziet. Het is op grond van het onderzoeksrapport voldoende aannemelijk dat voor de reikwijdte van het behoefteonderzoek van dit verzorgingsgebied kan worden uitgegaan.

Behoefte

De uitbreiding van de supermarkten als onderdeel winkelcentrum Kerschoten geeft een sterke kwalitatieve impuls aan het winkelcentrum Kerschoten. De supermarkten krijgen door de uitbreiding de kans om met de tijd mee te gaan en zo concurrerend te blijven. De aanwezigheid van supermarkten is ook belangrijk voor het voortbestaan van het gehele winkelcentrum, waarmee leegstand en verloedering wordt voorkomen. Door daarnaast te voorzien in de aanpak van de openbare ruimte en het realiseren van voldoende parkeerplaatsen, draagt de uitbreiding bij aan de fijnmazige detailhandelsstructuur, de sociaal-maatschappelijk functie en het behoud van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing.

Met de uitbreiding van de supermarkten wordt ongeveer 785 m² wvo toegevoegd. Uit de rapportage blijkt dat dit op basis van de kengetallen en de trends en ontwikkelingen aansluit bij de toekomstige marktruimte.

Conclusie

De rapportage maakt voldoende aannemelijk, dat met de beoogde uitbreiding van de supermarkten in het winkelcentrum Kerschoten wordt voorzien in zowel een kwalitatieve als een kwantitatieve behoefte. Ook zullen de effecten van de herontwikkeling van Kerschoten op de detailhandelsstructuur en het kernwinkelgebied beperkt blijven. Tot slot is niet te verwachten dat door de beoogde uitbreiding van het winkelcentrum Kerschoten structurele leegstand zal ontstaan in het winkelcentrum, of daarbuiten.

5.2 Verkeer en parkeren

5.2.1 Verkeersvisie 2016 - 2030

Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in de Verkeersvisie 2016 – 2030 (vastgesteld juli 2016). De Verkeersvisie werkt de ambities voor Apeldoorn uit de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' uit voor het onderdeel Mobiliteit.

Comfortabele gezinsstad: iedereen kan zich veilig verplaatsen en er is sprake van een bereikbare , leefbare en aantrekkelijke (binnen)stad. De fiets is het primaire vervoermiddel; ook het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol in de verplaatsingen.

Toeristisch toplandschap: de attracties, bezienswaardigheden en evenementen zijn ook bij piekdrukte goed bereikbaar. Na een bezoek aan bijvoorbeeld de attractieparken aan de rand van de Veluwe weet men de weg naar de binnenstad te vinden.

Veelzijdige economie: winkels, kantoren en bedrijven zijn goed bereikbaar. Apeldoorn wordt goed ontsloten door de A1 en de A50 en een aantal provinciale wegen. De doorstroming op de hoofdwegen en met name op de Ring is essentieel. De binnenstad moet met alle vervoermiddelen goed toegankelijk blijven. Bij de bedrijventerreinen en werkgebieden kunnen zowel openbaar vervoer als de (e-)fiets naast de auto een steeds belangrijker rol spelen.

Lokale duurzaamheid: er moet een omslag worden gemaakt van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van elektriciteit en waterstof. Hierin spelen vooral marktpartijen en beslissingen op landelijk en Europees niveau een rol. De (e-)fiets kan eveneens aan de doelstellingen van energieneutraliteit en uitstootvrij en daarmee aan een gezonde en schone leefomgeving bijdragen. Op lokaal niveau zet Apeldoorn zich in voor een snelle overgang van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van duurzame energie.

De ambities uit de structuurvisie zijn vertaald in de volgende kernopgaven:

Kernopgave 1: Apeldoorn fietsstad: meer ruimte voor de fiets. Om deze opgave te realiseren wordt het gebruik van de fiets, ook in het voor- en natransport, gestimuleerd; worden de fietsroutes sneller en directer gemaakt en wordt het fietsgebruik veiliger gemaakt.

Kernopgave 2: Transitie van aanbodgericht naar vraaggericht en efficiënt openbaar vervoer. Om deze opgave te realiseren wordt een nieuw OV-netwerk ontwikkeld, wordt duurzaam en innovatief openbaar vervoer geïntroduceerd, worden de OV-knooppunten versterkt en worden nieuwe kansen die ontstaan door recreatie- en evenementenstromen benut.

Kernopgave 3: Beter en veilig gebruik van de infrastructuur. Om deze opgave te realiseren wordt de doorstroming op de hoofdwegen verbeterd, wordt bijgedragen aan de doorstroming op regionale en landelijke hoofdwegen, wordt (dynamische) informatie over parkeergelegenheden en over de drukte op wegen verstrekt, worden de parkeernormen geactualiseerd en wordt het parkeren gebruikersvriendelijker gemaakt.

In de Verkeersvisie worden deze (kern)opgaven vervolgens uitgewerkt in concrete voorgenomen maatregelen.

Afstemming Verkeersvisie 2016 - 2030

Voor dit plangebied is met name een veilige, duurzame inrichting van de openbare ruimte van belang. Hierbij hoort een goede bereikbaarheid naar de omliggende straten en een veilige woonomgeving. In paragraaf 3.2 is beschreven hoe met deze aspecten rekening is gehouden.

5.2.2 Parkeerbeleid

Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Parkeervisie fiets en auto (vastgesteld 21-03-2019). De essentie van de parkeervisie is 'mogelijk maken waar het kan, reguleren waar het moet'.

Met de gestaag groeiende cijfers voor autobezit en -gebruik ontstaat een drietal gevolgen die om een beleidsmatige reactie vragen.
Het eerste gevolg is dat er tijden en plaatsen zijn waar meer vraag naar parkeerruimte is dan aanbod. Regulering richt zich dan op het optimaal verdelen van de beschikbare ruimte. Het invoeren van betaald parkeren is daarbij een goed instrument, met als effect dat plaatsen zo efficiënt mogelijk gebruikt worden.
Het tweede gevolg is dat er groepen autobezitters zijn die beschermd moet worden tegen overlast van parkeerders van 'buitenaf'. Meestal gaat het dan om het beschermen van bewoners in het centrum en de randen van de binnenstad of bij grote publiekstrekkers. Parkeervergunningen zijn daarbij het meest effectieve instrument, in combinatie met het stellen van parkeernormen, zodat de druk van geparkeerde auto's op de openbare ruimte per saldo niet toeneemt.
Het derde gevolg is de uitstoot van auto's en de ruimte en aanblik van geparkeerde auto's voor de omgeving. Zoekverkeer levert extra uitstoot op, reden om parkerend verkeer een goede voorziening te bieden. Om het aantrekkelijker te maken om met de fiets naar de binnenstad te komen, wordt in de parkeervisie sterk ingezet op het realiseren van extra mogelijkheden om fietsen bewaakt te kunnen stallen.

Daarnaast is parkeerbeleid van belang voor doorstroming van het verkeer (om bijvoorbeeld opstoppingen van auto's die willen parkeren op doorgaande wegen te voorkomen) en is er een economisch belang.

De parkeernormen zijn vastgelegd in de Beleidsregel Parkeren (vastgesteld 21-03-2019). Deze beleidsregel is een nadere uitwerking van de Parkeervisie fiets en auto. De beleidsregel legt vast wat wordt verstaan onder het realiseren van 'voldoende parkeerruimte voor auto en fiets en voor laden en lossen'. De beleidsregel geeft inzicht in het aantal, de kwaliteit en de plek van de te realiseren parkeerplaatsen. Het bepalen van 'voldoende parkeerruimte' gebeurt bijvoorbeeld door het hanteren van parkeernormen voor fietsen en auto's. De beleidsregel dient als toetsingskader bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en bepaalt hoe de parkeerregel in bestemmingsplannen wordt toegepast. De Beleidsregel Parkeren vervangt de notitie Actualisatie Parkeernota (2004) en de daarin opgenomen parkeernormen. Voor aanvragen om een ruimtelijke ontwikkeling waarvoor het bestemmingsplan moet worden herzien en die zijn ingediend voor vaststelling van de Beleidsregel Parkeren is de Beleidsregel Parkeren niet van toepassing maar wordt getoetst aan de notitie Actualisatie Parkeernota (2004), tenzij de Beleidsregel Parkeren in het voordeel van de verzoeker uitpakt.

Afstemming met parkeerbeleid

De aanvraag tot uitbreiding van het winkelcentrum en daarmee de voorbereiding voor dit bestemmingsplan is gestart voor vaststelling van de thans geldende Beleidsregel Parkeren. Daarom is conform deze beleidsregel gebruik gemaakt van de parkeernormen uit de notitie Actualisatie Parkeernota (2004), zoals opgenomen in bijlage 2 van de Bijlagen bij de toelichting.

De locatie van deze ontwikkeling is gelegen buiten het stadscentrum en betreft op grond van de detailhandelsvisie een “wijkwinkelcentrum”. De daarvoor geldende parkeernorm is 4 parkeerplaatsen per 100 m2 toegevoegd bvo.

5.3 Milieuaspecten

5.3.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.

5.3.2 Bodem

Een nieuwe of gewijzigde bestemming mag alleen in het bestemmingsplan worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Er moet dus onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.

Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.

Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.

Onderzoeksresultaten bodem

In de hierna genoemde rapportages van adviesbureau Tauw zijn de resultaten van de verkennende bodem- en asbestonderzoeken rondom winkelcentrum Kerschoten weergegeven:

  • Deellocatie 1A, Aankoop parkeerterrein (noordelijk deel): datum 31 januari 2020, projectnummer 1272992;
  • Deellocatie 1B, Herontwikkeling (zuidelijk deel, gelegen aan de Nobelstraat/Einsteinlaan): datum 31 januari 2020, projectnummer 1272992;
  • Deellocatie 2, Verkoop grond (t.b.v. uitbreiding winkelpanden Mercatorplein 15 t/m 103): datum 31 januari 2020, projectnummer 1272992;
  • Deellocatie 3, Wijziging bestemmingsplan en herinrichting (Nobelstraat/Edisonlaan en Voltastraat) : datum 31 januari 2020, projectnummer 1272992;
  • Deellocatie 4, Uitbreiding winkelpanden (Mercatorplein 2 t/m 34): datum 31 januari 2020, projectnummer 127992.

De rapportages zijn opgenomen in bijlage 3 van de Bijlagen bij de toelichting, De onderzoeksresultaten worden hierna per deellocatie beschreven. Tussen haakjes is per deellocatie aangegeven op welke pagina in de rapportage de afbeelding te vinden is waar het onderzoek is uitgevoerd

Deellocatie 1A (zie rapportage p.14-15):

  • Grond

De bovengrond is plaatselijk licht verontreinigd met kwik. In het mengmonster van de ondergrond zijn van geen van de onderzochte stoffen verhoogde gehalten aangetroffen. In zowel het monster van de puin-, baksteen- en glashoudende bovengrond als in het monster van de grond zonder bijmenging is PFAS aangetroffen in een gehalte boven de detectiegrens. Uit indicatieve toetsing blijkt dat de toepassingsnorm niet wordt overschreden.

  • Grondwater

In het monster van het grondwater is een licht verhoogde concentratie aan barium aangetoond.

  • Asbest

Zintuiglijk zijn geen asbestverdachte materiaal waargenomen. Plaatselijk is in de bodem een bijmenging met baksteen puin en glasresten waargenomen. Dit is een mogelijke indicatie op het voorkomen van asbest in de bodem. De grond is ook geanalyseerd op de aanwezigheid van asbest. Er zijn geen verhoogde asbestgehalten in de grond gemeten.

Deellocatie 1B (zie rapportage p. 84-85):

  • Grond

In de bovengrond zijn plaatselijk licht verhoogde gehalten aan PAK en PCB’s aangetroffen. In het mengmonster van de ondergrond zijn van geen van de onderzochte stoffen verhoogde gehalten aangetroffen. PFAS is aangetroffen in een gehalte boven de detectiegrens. Uit indicatieve toetsing blijkt dat de toepassingsnorm niet wordt overschreden.

  • Grondwater

In het monster van het grondwater zijn van geen van de onderzochte stoffen verhoogde concentraties aangetroffen.

  • Asbest

Zintuiglijk zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen. In de bovengrond zijn plaatselijk bijmengingen met puin waargenomen. De grond is ook geanalyseerd op de aanwezigheid van asbest. Er zijn geen verhoogde asbestgehalten in de grond gemeten.

 

Deellocatie 2 (zie rapportage p. 154-155): 

  • Grond

In de bovengrond zijn plaatselijk licht verhoogde gehalten aan PAK aangetroffen. In het mengmonster van de ondergrond zijn van geen van de onderzochte stoffen verhoogde gehalten aangetroffen. In de bovengrond is PFAS aangetroffen in een gehalte boven de detectiegrens. Uit indicatieve toetsing blijkt dat de toepassingsnorm niet wordt overschreden.

  • Grondwater

In het monster van het grondwater zijn licht verhoogde concentraties aan arseen en barium aangetoond.

  • Asbest

Zintuiglijk zijn plaatselijk een lichte bijmengingen aan puin waargenomen. De grond is geanalyseerd op de aanwezigheid van asbest. In de grond is een licht verhoogd gehalte (4 mg/kg d.s) aan asbest aangetroffen.

 

Deellocatie 3 (zie rapportage p. 224-225):

  • Grond

Zowel in de mengmonsters van de bovengrond als in de mengmonsters van de ondergrond zijn van geen van de onderzochte stoffen verhoogde gehalten gemeten. In de bovengrond is PFAS aangetroffen in een gehalte boven de detectiegrens. Uit indicatieve toetsing blijkt dat de toepassingsnorm niet wordt overschreden.

  • Grondwater

In het monster van het grondwater zijn van geen van de onderzochte stoffen verhoogde concentraties aangetroffen.

  • Asbest

Zintuiglijk zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen. De grond is ook geanalyseerd op de aanwezigheid van asbest. Er zijn geen verhoogde asbestgehalten in de grond gemeten.

 

Deellocatie 4 (zie rapportage p. 294-295): 

  • Grond

In het mengmonster van de bovengrond zijn van geen van de onderzochte stoffen verhoogde gehalten aangetroffen. In het baksteenhoudende mengmonster van de ondergrond is een licht verhoogd gehalte lood aangetroffen. In het andere mengmonster van de ondergrond zijn van geen van de onderzochte stoffen verhoogde gehalten gemeten. In de bovengrond is PFAS aangetroffen in een gehalte boven de detectiegrens. Uit indicatieve toetsing blijkt dat de toepassingsnorm niet wordt overschreden.

  • Grondwater

In het monster van het grondwater zijn licht verhoogde concentraties kobalt en nikkel gemeten.

  • Asbest

Zintuiglijk is geen asbestverdacht materiaal waargenomen. De grond is ook geanalyseerd op de aanwezigheid van asbest. Er zijn geen verhoogde asbestgehalten in de grond gemeten.

Conclusie

Dit bestemmingsplan maakt nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Ter plaatse van deze nieuwe ontwikkelingen is bodemonderzoek uitgevoerd. De bodem is, op basis van de uitgevoerde bodemonderzoeken geschikt voor de toekomstige functie.

5.3.3 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.

De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.

Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

Onderzoeksresultaten milieuzonering

Voor de beoordeling van de met een bestemmingsplan samenhangende geluidsaspecten is in het geluidsrapport d.d. 3 september 2021, opgesteld door RoyalHaskoningDHV en opgenomen in bijlage 4 van de Bijlagen bij de toelichting aansluiting gezocht bij de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. Deze publicatie bevat een aanbevolen toetsingskader voor het aspect geluid. Het toetsingskader voor geluid bestaat uit vier stappen waarbij per stap de geluidbelasting groter wordt en daarmee de onderzoeks- en motiveringsplicht. De publicatie bevat de volgende beschrijving van de te doorlopen stappen:

“Stap 1: In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' worden richtafstanden tussen geluidbronnen en geluidgevoelige bestemmingen benoemd. Indien de richtafstand voor het aspect geluid niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect geluid in beginsel achterwege blijven: inpassing is mogelijk.

Stap 2: Indien stap 1 niet toereikend is, dan is inpassing mogelijk bij een geluidbelasting op woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen in een gebiedstype gemengd gebied van maximaal:

• 50 dB(A) langtijdgemiddeld beoordelingsniveau;

• 70 dB(A) maximaal (piekgeluiden);

• 50 dB(A) ten gevolge van verkeersaantrekkende werking.

Stap 3: Indien stap 2 niet toereikend is, is inpassing mogelijk bij een geluidbelasting op woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen in gebiedstype gemengd gebied van maximaal:

• 55 dB(A) langtijdgemiddeld beoordelingsniveau;

• 70 dB(A) maximaal (piekgeluiden) exclusief piekgeluiden door aan- en afrijdend verkeer;

• 65 dB(A) ten gevolge van verkeersaantrekkende werking.

Het bevoegd gezag dient hierbij te motiveren waarom het deze belasting in de concrete situatie mogelijk acht, waarbij tevens de cumulatie met eventueel reeds aanwezige geluidbelasting moet worden betrokken.

Stap 4: Bij een hogere geluidbelasting dan aangegeven in stap 3 zal inpassing doorgaans niet mogelijk zijn. Indien het bevoegd gezag niettemin tot inpassing wil overgaan, dient het dit grondig te onderzoeken, onderbouwen, en motiveren waarbij tevens de cumulatie met eventueel reeds aanwezige geluidbelasting moet worden betrokken.”.

Het bestemmingsplangebied betreft een wijkwinkelcentrum met op de begane grond commerciële functies en wonen op de verdieping. Het plangebied wordt omringd door diverse drukke wegen. Hierdoor is er sprake van een gemengd gebied als bedoeld in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering. De supermarkten en overige detailhandel in het winkelcentrum vallen in milieucategorie 1 op basis van deze publicatie. Voor een gemengd gebied mag daarom de richtafstand van 10 naar 0 meter gecorrigeerd worden (stap 1 toetsingskader geluid).

In de praktijk blijkt echter dat er bij winkelcentra als deze desondanks sprake kan zijn van overlast door de menging van functies. Uit zorgvuldigheid is daarom een akoestisch onderzoek uitgevoerd om aan te tonen dat als gevolg van dit plan er geen sprake is van onaanvaardbare geluidniveaus.

In het geluidsrapport d.d. 3 september 2021, opgesteld door RoyalHaskoningDHV en opgenomen in bijlage 4 van de Bijlagen bij de toelichting staan de volgende conclusies:

  • De vernieuwing van het winkelcentrum leidt in een aantal opzichten tot een verbetering van de huidige situatie: de winkelwagens en de bestrating worden geluidsarm uitgevoerd, de dakinstallaties zijn stiller en worden ten opzichte van de dichtstbijzijnde woningen gunstiger geplaatst (verder weg of beter afgeschermd) en de bevoorrading van de supermarkten zal niet langer op straat plaatsvinden, maar inpandig.
  • De geluidsbelasting wordt met name veroorzaakt door verkeersbewegingen van bewoners en bezoekers (inclusief het dichtslaan van autoportieren) en het lopen met winkelwagens. Dit betreft in zekere zin bestaand en/of omgevingseigen geluid, dat samenhangt met de ligging van de parkeerterreinen ten opzichte van de woningen en dat niet ongewoon is aan een bestaand, hoog stedelijk gebied waar de woningen al zijn gelegen boven de bestaande supermarkten en winkels De parkeerterreinen vervullen verder ook voor de bewoners zelf een belangrijke functie.
  • De uitbreiding van de parkeercapaciteit als gevolg van de winkeluitbreiding, en daarmee het aantal extra verkeersbewegingen, is beperkt en zal bij de woningen waar het rijden met auto's in zowel de huidige als de toekomstige situatie de maatgevende bron is slechts een geringe toename van de geluidsbelasting tot gevolg hebben (circa 1 dB(A)). Zoals hiervoor aangegeven, hebben de overige bronnen die door de vernieuwing van het winkelcentrum wijzigen een positief netto-effect op de geluidsbelasting.
  • De woningen aan de Edisonlaan ondervinden vanwege het aanwezige wegverkeer een geluidsbelasting (Lden) van meer dan 55 dB. De door het winkelcentrum veroorzaakte langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus hebben daar een beperkte invloed op de gecumuleerde geluidsbelasting c.q. het akoestisch klimaat. Ondanks dat aan de noordzijde van het winkelcentrum geen sprake is van een significante toevoeging van winkelruimte, is de noordzijde toch meegenomen in het akoestisch onderzoek, juist vanwege de bestaande situatie en het feit dat parkeerplaatsen worden toegevoegd. Deze parkeerplaatsen zijn reeds toegestaan op grond van het vigerende bestemmingsplan en kunnen zonder omgevingsvergunning worden aangelegd.
  • Een geluidsbelasting van ten hoogste 52 dB(A) vanwege het winkelcentrum zal ten opzichte van de onderhavige woningen, die zijn gebouwd in de tweede helft van de vorige eeuw en normaal zijn onderhouden, resulteren in een binnenwaarde van minder dan 35 dB(A). Daarmee wordt voldaan aan de gangbare normen.

Aanvullende overwegingen:

Zoals ook in het geluidsrapport uiteengezet is, is in het kader van het onderzoek uitgegaan van een 'worst-case benadering', waarbij ter beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de ontwikkeling onder meer de geluidsbelasting van het totale winkelcentrum (na de uitbreiding) is getoetst en alle verkeersbewegingen aan de noordzijde zijn toegerekend aan het winkelcentrum. Aldus is op basis van een akoestische overschatting de gecumuleerde geluidbelasting beoordeeld.

Uit het onderzoek blijkt dat bij bepaalde woningen sprake is van een overschrijding van de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus en bij andere woningen van de maximale geluidniveaus. In het navolgende wordt onderbouwd waarom de in dit plan voorziene ontwikkeling (uitbreiding supermarkten) toch ruimtelijk aanvaardbaar kan worden geacht.

Overschrijding langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus

Bij de woningen boven het winkelcentrum aan Mercatorplein 17-31 (rekenpunt 13), 33-41 en 63-71 (rekenpunt 14) en de woning aan de Lorentzstraat 21 (rekenpunt 5) is sprake van een lichte overschrijding van de richtwaarden met 1 en 2 dB(A) in de dag- en avondperiode. Deze worden veroorzaakt door verkeersbewegingen en het rijden met winkelwagens.

Gemotiveerd moet worden of deze overschrijdingen in het kader van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar kunnen worden geacht (stap 3 toetsingskader geluid). Ter onderbouwing hiervan worden de volgende omstandigheden naar voren gebracht:

Er is ter plaatse sprake van een bestaand, hoog stedelijk gebied. De woningen zijn gelegen boven of nabij het winkelcentrum, waarbij het geluid afkomstig van bewoners en winkelend publiek in zekere zin omgevingseigen is.

In het geluidsrapport is ervan uitgegaan dat alle verkeersbewegingen en daarmee samenhangend het gebruik van winkelwagens afkomstig zijn van winkelend publiek. In de praktijk zal er echter niet alleen door winkelend publiek geparkeerd worden, maar ook door bewoners en bezoekers van bewoners.

Hierbij is ook van belang dat in de situatie voor renovatie en uitbreiding van het winkelcentrum rond deze woningen al sprake was van geluid door autobewegingen en door het rijden met winkelwagens naar de noordelijke en zuidelijke parkeerplaatsen, terwijl in die situatie nog geen sprake was van geluidsarme winkelwagenwielen en geluidsreducerende bestrating. De situatie na renovatie is in zoverre juist een verbetering. Dat geldt ook voor de geluidbelasting vanaf de zuidkant (rekenpunten 10-12), waar de installaties stiller zullen zijn en verder van de woningen gelegen en waar het laden en lossen inpandig en met gesloten deuren zal geschieden.

Tenslotte is van belang, zoals ook uit het rapport blijkt, dat de hier aanwezige woningen allemaal in de tweede helft van de vorige eeuw zijn gebouwd en normaal zijn onderhouden. Een geluidsbelasting van ten hoogste 52 dB(A) vanwege het winkelcentrum zal daarom resulteren in een binnenwaarde van minder dan 35 dB(A).

Gelet op de beperkte overschrijdingen van de richtwaarden, het hoog stedelijke karakter van de omgeving en de toegepaste (geluidmitigerende) maatregelen is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Overschrijding maximale geluidniveaus

De woningen aan de Edisonlaan 75-101 (rekenpunt 16 en 19), 103-129 (rekenpunt 17 en 20) en 131-157 (rekenpunt 18 en 21) en de Lorenzstraat 21 (rekenpunt 05) ondervinden hoge maximale geluidsniveaus. De norm (richtwaarde tevens grenswaarde) voor de maximale geluidbelasting (LAmax) van 65 dB(A) wordt alleen in de avondperiode overschreden met maximaal 5dB(A). Deze maximale geluidniveaus worden veroorzaakt door het dichtslaan van (auto)portieren.

Volgens rechtspraak hoeft de overschrijding van het maximale geluidniveau (piekgeluiden) door het dichtslaan van portieren uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening niet onaanvaardbaar te zijn. Piekgeluid vanwege dichtslaande portieren valt onder de 'piekgeluiden door aan- en afrijdend verkeer' (stap 3 toetsingskader geluid).

Wel moet gemotiveerd worden of de overschrijdingen in het kader van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar kunnen worden geacht. Ter onderbouwing hiervan worden de volgende omstandigheden naar voren gebracht:

Het geldende bestemmingsplan Het Loo en Kerschoten maakt de aanleg van de 22 parkeerplaatsen op de hoek Edisonlaan/Nobelstraat reeds mogelijk. De ruimtelijke aanvaardbaarheid van de gevolgen van die aanleg is in dat kader reeds afgewogen.

Er is ter plaatse sprake van een hoog stedelijk gebied. De woningen zijn gelegen direct naast of in de nabijheid van het winkelcentrum. De overlast die door het parkeren van winkelend publiek ontstaat is niet ander dan de overlast van bewoners en bezoekers van bewoners die hun auto parkeren en niet meer, of anders dan in vergelijkbare gebieden elders in de gemeente.

In het geluidsrapport is de situatie worst case beschouwd. Er is ervan uitgegaan dat alle verkeersbewegingen en daarmee samenhangend het dichtslaan van portieren afkomstig zijn van winkelend publiek. In de praktijk zal er echter niet alleen door winkelend publiek geparkeerd worden, maar ook door bewoners en bezoekers van bewoners.

Het is aannemelijk dat bezoekers van de supermarkten vanwege de nabijheid en het daarmee samenhangende gemak met name op de parkeerplaats ten zuiden van het winkelcentrum zullen parkeren. Daar bevindt zich ook een nieuwe opstelplaats voor winkelwagens.

Bij de te realiseren 22 parkeerplaatsen wordt geen nieuwe opstelplaats voor winkelwagens gerealiseerd, waardoor de verwachting is dat deze bij winkelend publiek minder aantrekkelijk zijn in het gebruik. Voor de berekeningen zijn deze echter wel volledig toegerekend aan winkelend publiek (overschatting). Wel zijn bij de bestaande parkeerterreinen aan de noordkant reeds bestaande opstelplaatsen voor winkelwagens aanwezig.

Het verlagen van het maximale geluidsniveau zou alleen gewaarborgd kunnen worden door het afsluiten van, of het volledig en geluidsdicht overdekken van de parkeerterreinen in de avondperiode voor bezoekers van het winkelcentrum. Deze maatregelen zijn echter niet haalbaar en reëel. Met name omdat het piekgeluid van het dichtslaan van autoportieren ook afskomstig kan zijn bewoners of bezoekers van bewoners die de parkeerplaatsen in de avondperiode gebruiken.

Gelet hierop is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Borging aanvaarbaar woon- en leefklimaat in de regels

Ter borging van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden in de regels van het bestemmingsplan de volgende voorwaarden opgenomen:

  • a. het laden en lossen ten behoeve van een supermarkt vindt inpandig en met gesloten deuren plaats;
  • b. winkelwagens in gebruik ten behoeve van een supermarkt zijn voorzien van geluidsarme wielen en
  • c. Installaties, zoals airco's en gaskoelers, dienen geplaatst te worden op de locatie zoals aangegeven op de plattegrond die is opgenomen in bijlage 4 van de Bijlagen bij de regels 

5.3.4 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen, maar er worden geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Daarom hoeft in het kader van een goede ruimtelijke ordening alleen inzicht te worden gegeven in de akoestische indirecte gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventuele verkeersaantrekkende werking.

 

Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai

Uit het akoestisch onderzoek, rapportage d.d. 15 juli 2021, opgesteld door RoyalHaskoningDHV en opgenomen in bijlage 4 van de Bijlagen bij de toelichting, blijkt dat indirecte hinder nauwelijks een rol speelt. De bijdrage ten gevolge van de verkeersaantrekkende werking is in het onderzoek meegenomen voor zover deze betrekking heeft op goederentransporten via de Voltastraat. De overige voertuigen maken gebruik van de druk bereden Edisonlaan, Koninginnelaan en/of Nobelstraat, en zullen daar niet akoestisch herkenbaar zijn. Uit het onderzoek blijkt dat er ruimschoots wordt voldaan aan de richtwaarden voor indirecte hinder.

Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat bij bestaande geluidgevoelige bestemmingen.

5.3.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • a. het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • b. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • c. het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • d. de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Niet in betekenende mate bijdragen

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.

Toepasbaarheidsbeginsel

Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").

Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.

Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit

Voor het bestemmingsplan winkelcentrum Kerschoten is de luchtkwaliteit onderzocht. In de rapportage d.d. 8 juli 2021, opgesteld door RoyalHaskoningDHV en opgenomen in bijlage 5 van de Bijlagen bij de toelichting, is het resultaat van dit onderzoek beschreven. De in het onderzoek betrokken wegen zijn de toegangswegen tot de parkeerplaatsen. Bij de berekeningen is uitgegaan van de verwachte toenames van de verkeersintensiteiten voor 2021. De berekeningen zijn uitgevoerd met de NIBMtool, versie 6 april 2021. Uit het onderzoek volgt dat de toename van zowel NO2 als PM10 minder bedraagt dan 1,2 µg/m3 en daarmee voldoet aan het criterium Niet In Betekenende Mate.

5.3.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe worden in het beleid voor externe veiligheid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en per transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).

Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende Regeling basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud van de buisleidingen.

Nota Milieuveiligheid Apeldoorn

In november 2011 is de Nota milieu-veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. De voorwaarde hierbij is dat de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de Nota bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.

In de nota is tevens vastgelegd dat wanneer bijzonder kwetsbare objecten (objecten met verminderd zelfredzame personen zoals scholen en zorginstellingen) mogelijk worden gemaakt binnen het invloedsgebied van een risicobron de besluitvorming op dit punt expliciet bij de gemeenteraad en het college van B&W wordt voorgelegd.

Onderzoeksresultaten externe veiligheid

Het adviesbureau RoyalHaskoningDHV heeft een onderzoek uitgevoerd naar externe veiligheid voor het Winkelcentrum Kerschoten. De rapportage van dit onderzoek, d.d. 29 juli 2019 is opgenomen in bijlage 6 van de Bijlagen bij de toelichting. In het onderstaande zijn de resultaten van het onderzoek beknopt weergegeven.

De volgende figuur geeft een overzicht van het plangebied in relatie tot de risicobronnen in en nabij het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1416-vas1_0013.png"

Bron: Risicokaart.nl

Stationaire risicobronnen

Binnen of nabij het plangebied zijn geen (geprojecteerde) stationaire risicobronnen aanwezig die een belemmering kunnen opleveren voor de ontwikkeling van het plangebied.

 

Mobiele risicobronnen

Binnen of nabij het plangebied zijn geen (geprojecteerde) mobiele risicobronnen aanwezig die een belemmering kunnen opleveren voor de ontwikkeling van het plangebied. Wel bevindt zich in de nabijheid van het Winkelcentrum Kerschoten een provinciale weg, namelijk de N344. Provinciale wegen zijn aangewezen als doorgaande routes voor gevaarlijke stoffen. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N344 is dermate beperkt dat er geen significante externe veiligheid risico's zijn rond deze weg, zo blijkt uit de milieunota externe veiligheid van de gemeente Apeldoorn.

 

Conclusie

Ten aanzien van het aspect externe veiligheid kan geconcludeerd worden dat er geen belemmeringen zijn voor de renovatie van het Winkelcentrum Kerschoten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt.

5.3.7 Elektromagnetische velden

De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).

De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.

Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.

Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanningslijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.

Onderzoeksresultaten

In en direct nabij het plangebied bevinden zich geen hoogspanningsleidingen en/of zendmasten. Dit betekent dat er geen belemmeringen zijn met betrekking tot dit aspect.

5.3.8 Milieueffectrapportage

Algemeen

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn, is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Voor het merendeel van de activiteiten van de onderdelen C en D gelden drempelwaarden.

Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden, maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling.

Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Onderzoeksresultaten

Het bestemmingsplan maakt een activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r., te weten D11.2 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra en parkeerterreinen', maar de drempelwaarden worden niet overschreden. Daarom is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. Deze is gebaseerd op de aanmeldnotitie d.d. 19 juli 2021. De aanmeldnotitie en het besluit vormvrije m.e.r.-beoordeling zijn opgenomen in bijlage 7 van de Bijlagen bij de.

Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling is gebleken dat kan worden uitgesloten dat het realiseren van dit plan belangrijke nadelige milieugevolgen heeft en daarom is het opstellen van een MER niet noodzakelijk.

5.4 Natuurwaarden

5.4.1 Wettelijk kader en beleid
5.4.1.1 Europese regelgeving

De twee Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) vormen samen de belangrijkste natuurbeschermingswetgeving op Europees niveau. De Vogelrichtlijn heeft tot doel in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De EU-lidstaten zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Habitatrichtlijn waarborgt de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en van natuurlijke habitats. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van te beschermen gebieden, zogeheten speciale beschermingszones. Het netwerk van speciale beschermingszones die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen wordt over het algemeen als Natura 2000 aangeduid. Een Natura 2000-gebied kan uit een Vogelrichtlijngebied, een Habitatrichtlijngebied of een combinatie van beide bestaan. Bij een gecombineerd Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied kan elk onderdeel zijn eigen begrenzing hebben, afhankelijk van de aanwezige natuurwaarden.

5.4.1.2 Rijksbeleid en wetgeving

Wet natuurbescherming

Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.

De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen.

De Wnb bevat –voor zover voor bestemmingsplannen relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.

Gebiedsbescherming

De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.

Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan het plan uitsluitend worden vastgesteld als is voldaan aan elk van de voorwaarden:

  • a. er zijn geen alternatieve oplossingen;
  • b. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, en
  • c. er worden de nodige compenserende maatregelen getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft.

Als het plan significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het plan nodig is vanwege:

  • 1. argumenten die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of met voor het milieu wezenlijk gunstige effecten, of
  • 2. andere dwingende redenen van openbaar belang, na advies van de Europese Commissie.

Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het plan.

Wanneer ingevolge de Wet natuurbescherming voor een (bestemmings)plan een passende beoordeling moet worden gemaakt, moet op grond van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer ook een milieueffectrapport worden opgesteld.

Soortenbescherming

De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:

  • a. een beschermingsregime voor Vogelrichtlijnsoorten;
    Op grond van dit regime is het verboden om opzettelijk in het wild levende vogels te doden of te vangen, om opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren te vernielen of te beschadigen, nesten van vogels weg te nemen en om vogels opzettelijk te storen.
  • b. een beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn en van de Verdragen van Bern en Bonn;
    Dit regime bevat de verboden om in het wild levende dieren van de bedoelde soorten in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen, opzettelijk te verstoren, hun eieren opzettelijk te vernielen of te rapen, hun voortplantingsplaatsen of rustplaatsen te beschadigen of te vernielen en om bedoelde plantensoorten opzettelijk te plukken en te vernielen.
  • c. een beschermingsregime voor andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten
    Op grond van dit regime is het verboden om de soorten die zijn opgenomen in de bijlage bij de wet van de bijlagen opzettelijk te doden of te vangen, de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de in de bijlage genoemde dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen en om bepaalde vaatplanten opzettelijk te plukken en te vernielen.

Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:

  • a. er is geen andere bevredigende oplossing voor de handeling mogelijk;
  • b. de handeling is nodig vanwege een van de in de wet genoemde en per beschermingsregime verschillende belangen, zoals de volksgezondheid, de openbare veiligheid of (bij het beschermingsregime voor nationaal beschermde soorten) in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en het daarop volgende gebruik van het betreffende gebied;
  • c. de ingreep doet geen afbreuk aan de staat van instandhouding van de betreffende soort.

Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.

Houtopstanden

Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is bepaald dat de aanwijzing en begrenzing van de gebieden die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland' en de aanwijzing van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden bij provinciale verordening geschiedt. Ook is daarin bepaald dat bij provinciale verordening regels worden gesteld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied behorend tot het natuurnetwerk Nederland.

5.4.1.3 Provinciaal beleid en regelgeving

Omgevingsvisie en -verordening Gelderland

De provincie beschermt het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. De provincie wil de natuur van het Gelders Natuurnetwerk beschermen tegen aantasting en heeft daarom regels opgenomen in de Omgevingsverordening. Daarnaast bestaat de Groene Ontwikkelingszone (GO). Deze kent een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De omgevingsverordening kent ook regels voor GO.

5.4.1.4 Gemeentelijk beleid en regelgeving

Groenstructuurkaart

In april 2017 heeft de gemeenteraad de Groenstructuurkaart vastgesteld. De kaart geeft de belangrijkste groenstructuren van Apeldoorn weer. Apeldoorn koestert haar groene kwaliteit en wil deze beschermen en versterken. De kaart geeft een gebiedsdekkend toetsingskader en uitgangspunt voor onder andere een consequente beoordeling van ruimtelijke plannen op landschappelijke en groene kwaliteit.

 

De Groenstructuurkaart bestaat uit verschillende elementen:

• Groenstructuur: Groene Mal

• Groenstructuur: Beken & sprengen, weteringen en kanaal

• Groenstructuur: doorgaande wegen buitengebied

• Groenstructuur: snelwegcorridors en spoorwegen

• Wijkgroenstructuur

• Boomrijke gebieden

 

Op de kaart zijn die gebieden vastgelegd waar behoud van bestaand groen en ontwikkeling van nieuw groen prioriteit heeft. Het groenstructuurplan werkt door in het kapvergunningenbeleid en het uitgiftebeleid voor snippergroen.

Groene Mal

Het gemeentelijk groenbeleid is neergelegd in de Groene Mal (oktober 2002), dat het groene kader is waarbinnen andere ruimtelijke functies een plaats krijgen.

Door middel van de Groene Mal wil Apeldoorn zich profileren als groene stad waar het goed wonen en werken is: Meer vulling, differentiatie en contrast in de stad is best, maar dan wel met behoud van de groene identiteit die Apeldoorn tot een gewilde vestigingsstad maakt. Deze identiteit moet duurzaam worden gegarandeerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1416-vas1_0014.png"

Kaart Groene Mal

Behoud en versterking van het groen in Apeldoorn heeft dus een hoge prioriteit. Uit onderzoek is gebleken dat met name in verstedelijkte gebieden behoefte is aan meer groen en natuur in de direct woon- en leefomgeving. In de Groene Mal zijn doelstellingen geformuleerd die gericht zijn op drie niveaus.

Het eerste niveau is gericht op de verweving van de stad met het landschap. In de stad is wat betreft het groen de volgende duidelijke tweedeling aan te wijzen: de westkant gelegen in het Veluwebos en de oostkant gelegen in (voormalig) agrarisch gebied. In het westen verloopt de overgang van stad naar bos vrijwel zonder barrières. De oostkant daarentegen heeft de meeste versterking van het groen nodig, wat tot gevolg heeft dat de meeste projecten uit de Groene Mal op dit deel van de stad gericht zijn.

Het tweede niveau is de verbinding van de stad met het omringende landschap. Aan de oostzijde zijn het de groene wiggen, geconcentreerde groencomplexen die de stad vanuit het landelijke gebied binnenlopen.

Het derde niveau is de dooradering van de stad met blauwe en groene structuren, door middel van het sprengen- en bekensysteem alsmede het complex van bos- en bomenlanen met daaraan gelegen parken.

De Groene Mal richt zich bij de ontwikkeling van deze gebieden expliciet op zeven belangrijke groene structuren in de stad. Dit zijn de beken, de sprengen, de kanaalzone, de lanen, de parken, de grote groengebieden en de groene wiggen.

Groenplan

In september 2018 heeft de gemeenteraad het Groenplan vastgesteld. Het Groenplan geeft aan welke groene doelen en opgaven belangrijk zijn voor het behoud en versterking van het groene karakter van de hele gemeente. De groene opgaven bestaan uit versterken van het groen-water netwerk in en om de stad, meer groen in de binnenstad, meer en beter groen in wijken en dorpen en versterken van karakteristieke landschappen. Binnen deze opgaven ligt de focus op het inzetten van groen om de gevolgen van klimaatverandering te beperken, biodiversiteit te versterken en bewoners uit te nodigen tot bewegen en ontmoeten. Dit met een veerkrachtig natuurlijk systeem als basis. Duurzaam groenbeheer, samenwerking en participatie vormen belangrijke pijlers die vorm krijgen in het Uitvoeringsprogramma Groen en biodiversiteit.

Algemene plaatselijke verordening 2014

In de Algemene plaatselijke verordening 2014 (Apv, Gemeenteblad 2020 nr. 251317, 24 september 2020) is het gemeentelijk beleid opgenomen ten aanzien van het vellen van houtopstanden. Het is in principe verboden om houtopstanden te vellen, tenzij hiervoor een omgevingsvergunning is verleend. In de Apv is geregeld welke bomen vergunningplichtig zijn (aan de hand van soort en stamomvang) en wat de beoordelingscriteria zijn voor het verlenen van een omgevingsvergunning. Er bestaat een mogelijkheid om een herplantplicht op te leggen. Ook zijn gebieden aangewezen waar het verbod om houtopstanden te vellen niet geldt. Voor het kappen van bomen in deze gebieden hoeft dus geen omgevingsvergunning te worden aangevraagd. Tot slot voorziet de APV in de bescherming van bijzondere bomen. Dit zijn bomen van minimaal 80 jaar oud, die van grote cultuurhistorische en/of ecologische waarde zijn.  

Soortenmanagementplan

Bouwen en slopen kan gevolgen hebben voor beschermde diersoorten. Voor gebouwbewonende beschermde diersoorten (huismus, gierzwaluw en vleermuizen) binnen de bebouwde kom Apeldoorn/Ugchelen is door de gemeente een soortenmanagementsplan (SMP) opgesteld. Op basis van het SMP is door de provincie Gelderland een langdurige ontheffing Wet natuurbescherming verleend. Deze kan onder voorwaarden gebruikt worden door iedere initiatiefnemer. Om als initiatiefnemer gebruik te mogen maken van het SMP moet door de gemeente Apeldoorn een machtiging verleend worden. Door gebruik te maken van het SMP is er geen uitgebreid onderzoek naar het voorkomen van die soorten binnen een project nodig. Bij ieder project moet wel voorzien worden in ‘vervangende huisvesting’ voor beschermde soorten. Bijvoorbeeld het plaatsen van nest- of broedkasten.

5.4.2 Onderzoeksresultaten

Onderzocht is of er op grond van de hiervoor beschreven regelgeving en beleid beschermde natuurwaarden aanwezig zijn in het plangebied. Ook is nagegaan of de ruimtelijke ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, negatieve effecten kan hebben op beschermde natuur buiten het plangebied.

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

In de rapportage d.d. 08-07-2021, opgesteld door RoyalHaskoningDHV zijn de effecten van stikstofdepostie vanwege dit plan in de aanleg- en gebruiksfase beschreven en berekend. Overige negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen gezien de ligging van het plangebied te opzichte van Natura-2000 gebieden en de aard van de ingreep op voorhand worden uitgesloten en hier is geen nader onderzoek naar gedaan.

Uit het rapport blijkt dat voor zowel de aanlegfase als voor de gebruiksfase geen sprake is van een toename van stikstofdepositie. Hiermee kunnen significant negatieve effecten op natuurwaarden op voorhand worden uitgesloten.

Gelders Natuurnetwerk/Groene Ontwikkelingszone

Het plangebied ligt ver buiten de gebieden die aangewezen zijn als behorende tot GNN/GO. Om deze reden is het provinciale beleid en regelgeving hierover niet van toepassing. Ook de gemeentelijke Verordening 'Groene Balans: compensatie en verevening van groene waarden' (Gemeenteblad 2018 nr. 57813, 21 maart 2018), die een relatie heeft met GNN/GO is niet van toepassing.

Groenstructurenkaart

Het plangebied ligt voor een klein deel in gebied dat is aangeduid als boomrijke gebieden. Het plangebied ligt net buiten de Groene mal en de Wijkgroenstructuur. Deze en overige elementen zijn niet van toepassing op dit plangebied. Er vindt geen aantasting plaats van de aangewezen groenstructuren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1416-vas1_0015.png"

Uitsnede groenstructurenkaart, in grijs het element boomrijke gebieden en in groen de elementen Groene mal en Wijkgroenstructuur

Soortbescherming

In de rapportage d.d. 29-10-2020, opgesteld door RoyalHaskoningDHV worden de resultaten van de uitgevoerde quickscan Wet natuurbescherming met betrekking tot soorten beschreven. De rapportage is opgenomen in bijlage 9 van de Bijlagen bij de toelichting.

In het plangebied komen (mogelijk) beschermde vleermuizen voor en kunnen algemeen voorkomende vogels tot broeden komen. Negatieve effecten als gevolg van de ontwikkeling zijn voor deze diersoorten niet uit te sluiten. Door het treffen van maatregelen kunnen deze negatieve effecten deels worden gemitigeerd.

Het is op voorhand echter niet uit te sluiten dat de voorgenomen ontwikkeling leidt tot aantasting en vernietiging van vaste rust- en verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen. Hiervoor is nader onderzoek noodzakelijk naar de functies kraam-, zomer-, zwerm-, paar- en winterverblijfplaatsen om te voorkomen dat verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming worden overtreden. Het nader onderzoek naar vleermuizen kent zijn eigen methodologie en tijdstippen waarop deze uitgevoerd kan worden; de eisen hieraan zijn vastgelegd in het Vleermuisprotocol 2017 (NGB, 2017).

Ontheffing SoortenManagementPlan (SMP)

In afwijking op de conclusie dat uitgebreid nader onderzoek benodigd is voor vleermuizen, kan gebruik gemaakt worden van de gebiedsbrede ontheffing gebouwbewonende soorten die voor de bebouwde kom Apeldoorn geldt en verkregen is bij het vaststellen van het SMP.

Het plan ligt binnen de reikwijdte van de aan gemeente Apeldoorn verleende ontheffing Wnb voor beschermde gebouwbewonende soorten conform het SMP (besluit Provincie van 9 juli 2019 nr. 2019-005024). Van deze aan de gemeente verleende ontheffing wordt door initiatiefnemer door middel van twee machtigingen met voorwaarden gebruik gemaakt. Deze machtigingen en de bijbehorende ecologische werkprotocollen, waarin de voorwaarden zijn vastgelegd, zijn opgenomen in bijlage 10, 11, 12 en 13 van de Bijlagen bij de toelichting.

Zorgplicht

Voor alle planten en dieren (dus ook voor soorten, die niet zijn opgenomen in de Wnb) geldt de algemene zorgplicht conform Wnb art. 1.11. Deze plicht houdt in dat eenieder 'voldoende zorg' in acht moet nemen voor alle in het wild levende planten en dieren en hun leefomgeving. Veelal komt de zorgplicht erop neer dat tijdens werkzaamheden negatieve effecten op planten en dieren zoveel mogelijk moet worden voorkomen en dat bij de inrichting aandacht moet worden besteed aan de realisatie van geschikt habitat voor plant en dier.

Houtopstanden

Het project valt vrijwel geheel buiten de kapvergunningplichtige zone zoals deze geldt volgens de Algemene plaatselijke verordening 2014 (artikel 4.11 lid 3 Apv + aanwijzingsbesluit). Er worden geen bomen gekapt waardoor dit onderdeel niet van toepassing is.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1416-vas1_0016.png"

Aanwijzingsbesluit kapvergunningvrije zone (wit) en kapvergunningplichtige zone (blauw)

 

5.5 Waterhuishouding

5.5.1 Wettelijk kader en beleid

Nationaal beleid

Klimaatverandering heeft grote gevolgen in onze kwetsbare delta: hogere stormvloeden op zee, meer water door de rivieren, vaker stortbuien, hitte en droogte. In het Nationaal Waterplan 2016-2020 heeft het Rijk voor de komende 6 jaar vastgelegd hoe Nederland zich verdedigt tegen het water, hoe ons water schoner wordt en hoe we Nederland klimaatbestendig en waterrobuust gaan inrichten. In het plan staan 5 ambities centraal:

  • 1. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven;
  • 2. Een grotere inzet op verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics);
  • 3. Een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting;
  • 4. Nederland is en blijft het gidsland voor watermanagement en -innovaties;
  • 5. Stimuleren dat Nederlanders waterbewust leven.

Ambitie 3 heeft directe samenhang met de ruimtelijke inrichting van Nederland. Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten zal daarom uiterlijk in 2020 onderdeel zijn van beleid en handelen.

Het Rijk zorgt ervoor dat de watertoets behouden blijft als wettelijk procesinstrument, om klimaatbestendig en waterrobuust inrichten vroeg in het ruimtelijk proces mee te laten wegen bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Watertoets

De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten van ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt toegepast bij locatiekeuzen en bij inrichtingsplannen. De uitkomst van de watertoets is een advies van de waterbeheerder, dat door de initiatiefnemer wordt meegewogen met andere belangen en wordt vertaald in een waterparagraaf. Het Bro verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in de toelichting van ruimtelijke plannen.

Provinciaal beleid

Het provinciale waterbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland. Daarin is onder andere vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over het omgaan met natte landnatuur en oppervlaktewater. Op de kaarten zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd.

Uitgangspunt bestemmingsplan

Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten is onderdeel van ruimtelijke plannen. Verandering van (gebruik van) een gebied mag geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur hebben.

Waterschapsbeleid

In 2015 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Hierin beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Op basis van nieuwe opgaven als klimaatverandering, zuivering van complexe stoffen en maatschappelijk ontwikkelingen zoals het streven naar een duurzaamheid en circulaire economie zijn zes ambities geformuleerd:

  • 1. Beschermen tegen overstromingen;
  • 2. Zorgen voor de juiste hoeveelheid water;
  • 3. Zorgen voor de goede oppervlaktewaterkwaliteit;
  • 4. Schoon en vuil water worden zoveel mogelijk gescheiden;
  • 5. Afwalwaterketen en watersysteem samen met de partners als één geheel beheren.

De ambities zijn voor de programma's waterveiligheid, watersysteem (voldoende en schoon) en waterketen vertaald in doelen en maatregelen voor 2021.

Uitgangspunt bestemmingsplan

Bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van voldoende waterberging voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels van de keur van het waterschap van toepassing.

Gemeentelijk beleid

Om te anticiperen op (beleids)ontwikkelingen en om de leefkwaliteit van de stad te vergroten heeft Apeldoorn gezamenlijk met het waterschap Veluwe en Vitens in 2005 een gemeentelijk waterplan opgesteld. Het Waterplan Apeldoorn is door de gemeenteraad vastgesteld en gekozen is voor het ambitieniveau Actief Duurzamer. De belangrijkste opgaven met ruimtelijk consequenties zijn het afkoppelen en bergen van regenwater en het creëren van waterberging in beekzones.

Bij herontwikkeling, herinrichting en herstructurering zal het verhard oppervlak in het stedelijk gebied zoveel mogelijk afgekoppeld worden om het watersysteem op orde te krijgen. Ten westen van het Apeldoorns Kanaal wordt het regenwater in de bodem geïnfiltreerd of zoveel mogelijk vastgehouden in een groenzones, bijvoorbeeld naast beken en sprengen. Ten oosten van het kanaal wordt het regenwater in de vijvers geborgen.

Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016 – 2020 (GRP) is in 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. In het GRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, regenwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het GRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.

Speerpunt in het GRP is het anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem. Bewoners zal ook gevraagd worden zelf actief bij te dragen aan de klimaatopgave door de regenwaterafvoer van hun woningen af te koppelen van het vuilwaterriool en hun tuinen te vergroenen. Door deze afkoppelstrategie langjarig door te zetten ontstaat een klimaatrobuuste omgeving. Door het regenwater meer onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte neemt tevens de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit verder toe.

Uitgangspunten bestemmingsplan

Bij het uitvoeren van de watertoets worden de effecten op de waterhuishouding in beeld gebracht en getoetst aan het beleid. Ontwikkelingen moeten voldoen aan de uitgangspunten uit het waterbeleid. Uitgangspunt is dat deze ontwikkeling niet leidt tot wateroverlast. Het afstromende hemelwater mag niet op het gemeentelijke (druk)riool worden aangesloten .

Binnen deze ontwikkeling wordt het afstromende hemelwater op eigen terrein opvangen, geborgen en vertraagd afgevoerd naar het grondwater (infiltratie) dan wel vertraagd afgevoerd naar het oppervlaktewater indien aanwezig. Dit volgens de huidige richtlijnen van de gemeente Apeldoorn.

De ruimtelijke inrichting wordt tevens zodanig aangepast dat hevige regenval niet leidt tot wateroverlast, bijvoorbeeld door het oppervlak aan verhardingen te verminderen, de maaiveldmorfologie te optimaliseren enzovoorts. Daarnaast wordt ruimte gecreëerd voor tijdelijke waterberging in de openbare ruimte met name in groenzones en wordt aandacht gevraagd voor grondwaterneutraal bouwen.

5.5.2 Afstemming met beleid

Het plangebied Winkelcentrum Kerschoten ligt in bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 1,2 hectare groot. Het plangebied bevindt zich wel binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de omgevingsvisie heeft aangegeven.

Grondwater

Het gebied ligt ten westen van het Apeldoorns Kanaal en daarmee in de grondwaterfluctuatiezone die (toelichtend) in de Omgevingsvisie Gelderland is vastgelegd. Uit gegevens van peilbuizen in de omgeving blijkt dat het grondwaterpeil in het plangebied tussen tussen NAP+ 12,50 m en NAP+ NAP11,14 m ligt. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend. Om grondwateroverlast te voorkomen dient bij de ontwikkeling van het plangebied rekening gehouden te worden met voldoende drooglegging en ontwateringsmogelijkheden. Grondwater mag hierbij niet structureel worden afgevoerd. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld.

Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur

Recent is dwars door het winkelcentrum een sprengenbeek aangelegd. Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater.

De herinrichting van het winkelcentrum biedt mogelijkheden om hemelwater af te koppelen naar de beek. Om niet al het af te koppelen water direct af te wentelen naar benedenstrooms gelegen vijverpartijen is een debietregulerend kunstwerk gerealiseerd aan de oostzijde van het winkelcentrum.

Om te voorkomen dat de beek overstroomt bij extreme neerslag is bij herontwikkeling van bestaand verhard oppervlak 20 mm regewaterberging vereist. Dit zal als voorwaarde aan de omgevingsvergunning voor de uitbreiding van de supermarkten worden verbonden.

Er geldt een vergunning-/meldplicht voor het lozen op de beek. Door het afstromend dakwater eerst te bufferen en deels te infiltreren en/of vertraagd af te voeren op de beek heeft het plan geen nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater. Het plan heeft door het realiseren van een buffer voor regenwater geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.

In en om het plangebied komt waterafhankelijke natuur voor, namelijk in de beek Kerschoten. Door het bufferen van regenwater en vertraagd afvoeren heeft het plan geen nadelige gevolgen voor deze waterafhankelijke natuur.

Afvoer van regenwater

In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een gemengd rioolstelsel waarmee vuil- en regenwater gezamenlijk worden afgevoerd. De capaciteit van dit riool is voldoende om bij de maatgevende regenbui die eens per 2 jaar optreedt geen water op straat te veroorzaken.

Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van regenwater niet op de riolering aan te sluiten. In gemeentelijk beleid is opgenomen dat het regenwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.

Bij ontwikkeling van gebieden die voorheen onbebouwd of onverhard waren, dient de infiltratievoorziening een berging van minimaal 36 mm ten opzichte van het aangesloten verhard oppervlak te hebben. Bij herontwikkeling van bestaand verhard en/of bebouwd gebied is dit 20 mm. Bij extreme situaties moet voorkomen worden dat afstromend water binnen of buiten het plangebied schade veroorzaakt.

Het waterschap vereist voor nieuwe ontwikkelingen een bergingscapaciteit van 60 mm in het plangebied, hier mag de infiltratiecapaciteit naar de bodem (gedurende 24 uur) van afgetrokken worden. Deze berging mag zowel in als buiten de infiltratievoorzieningen plaats vinden.

De materialen die in aanraking komen met het regenwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van regenwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het regenwater afgevoerde vervuilende stoffen.

In dit plangebied wordt het regenwater vastgehouden/geïnfiltreerd en vertraagd afgevoerd op de beek Kerschoten.

Voor de te herontwikkelen bebouwing geldt een aangepaste afvoernorm omdat beek Kerschoten bij de herinrichting is ingericht met het oog op toekomstige afkoppelmogelijkheden, mits dit regenwater vertraagd op de beek wordt afgevoerd om te voorkomen dat de beek zal overstromen bij piekbuien.

Het maaiveld en de ingangen naar de winkels zullen dusdanig in gericht zijn dat bij inundatie van de Beek bovengrondse afvoer naar de Nobelstraat en Koninginnelaan mogelijk is om inundatie van winkels bij zeer extreme situatie te voorkomen.

Voor het te ontwikkelen parkeerterrein is er géén afvoermogelijkheid op de beek en zal het regenwater ter plekke in ondergrond moeten infiltreren, bij voorkeur en via de te realiseren groenvoorzieningen in plaats van ondergrondse oplossingen.

Afvoer van afvalwater

De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en regenwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.

Watertoets

Het plan omvat minder dan 1.500 m² extra verhard oppervlak. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Vallei en Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.

Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het waterschap.

5.6 Archeologie

5.6.1 Beleid
5.6.1.1 Provinciaal beleid

In de Provincie hebben provinciale staten het provinciale beleid omtrent archeologie vastgelegd: De provincie streeft er naar archeologie expliciet te betrekken bij de integrale afweging bij planontwikkeling. Bij locatiekeuze en planuitwerking moet voldaan worden aan de basiskwaliteitseisen van de bodem, waaronder archeologie. Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische gegevenheden in de bodem kunnen aantasten moeten zo veel mogelijk rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.

De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.

5.6.1.2 Gemeentelijk beleid

Cultuur- en Erfgoednota 2021-2024: 'Apeldoorns Karakter!'

De Cultuur- en Erfgoednota 'Apeldoorns Karakter!' is door de gemeenteraad vastgesteld op 25 juni 2020. Kern van de nota is dat cultuur en erfgoed van essentieel belang zijn voor de identiteit en herkenbaarheid van Apeldoorn. Erfgoed wordt ingezet om de kwaliteit van de leefomgeving en de herkenbaarheid van deelgebieden in stad, dorpen en buitengebied te vergroten. Daarnaast is het een wettelijke taak van de gemeente om zorg te dragen voor het ruimtelijk erfgoed. Het is daarom belangrijk om erfgoed zo vroeg mogelijk in het planproces mee te nemen. Niet alleen om het aanwezige erfgoed te beschermen en te behouden, maar ook om dit te benutten als uitgangspunt bij ruimtelijke plannen. Daartoe dient tijdig goed archeologisch onderzoek te worden gedaan, waarmee inzicht ontstaat in de aanwezige archeologische waarden. De archeologische beleidskaart (vastgesteld door de gemeenteraad op 18 juni 2015), vormt hierbij een belangrijk instrument.

Archeologische beleidskaart

De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.

De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.

Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden

Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de Monumentenverordening.

Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden

Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.

Categorie 3: Terrein met archeologische waarden

Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.

Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting

In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting

In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.

Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting

In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.

Archeologie in natuurgebieden

De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.

5.6.2 Onderzoeksresultaten

Op basis van de gemeentelijke Archeologische beleidskaart 2015 is het plangebied geheel ingedeeld in de zone met een lage archeologische verwachting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1416-vas1_0017.png"

uitsnede Archeologische beleidskaart 2015

Onderzoeksbureau Antea heeft in 2014 archeologisch onderzoek naar De Beek verricht, die ook door het plangebied zou hebben gelopen. Dat bureau- en booronderzoek is vastgelegd in Arkema, M & P.C. Teekens 2014, Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (verkennende fase) voor De Beek in Kerschoten (Apeldoorn). Deze rapportage, gedateerd 23 april 2014, is opgenomen in bijlage 14 van de Bijlagen bij de toelichti.

Op basis van het onderzoek kan worden geconstateerd dat de archeologische verwachting voor het gehele onderzochte tracé van de beek in dit plangebied in een zone met een lage archeologische verwachting ligt. De kans wordt laag ingeschat dat zich binnen het plangebied een archeologische vindplaats bevindt.

Door middel van een selectiebesluit heeft het bevoegd gezag in 2017 besloten dat er geen verder archeologisch onderzoek plaats hoeft te vinden op dit deel, dat wil zeggen binnen het tracé van de beek. Deze beekzone kan daarom uit de zone met een lage verwachting gehaald worden. In onderstaande afbeelding is de beekzone weergegeven middels de blauwe streep-stippelcontour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1416-vas1_0018.png"

Gebied archeologish onderzoek beekzone (bron: Arkema & Teekens 2014, kaartbijlage 'situatiekaart met boringen')

Op basis van bovenstaande gegevens is voor een deel van het plangebied de gebiedsaanduiding 'overige zone – lage archeologische verwachting' opgenomen. Voor deze gebieden geldt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij bodemingrepen dieper dan 35 cm onder maaiveld (AHN2-maaiveld) over een oppervlakte groter dan 2.500 m2, of bij planwijzigingen die deze bodemingrepen mogelijk maken. Aangezien de toename van het bouwvlak in onderhavig plan, ten opzichte van het vorige bestemmingsplan, 1.448 m2 betreft en daarmee binnen de vrijstellingsgrenzen valt, is uitvoering van archeologisch onderzoek in het kader van het opstellen van onderhavig bestemmingsplan niet noodzakelijk. Mochten in de zone met de gebiedsaanduiding overige zone – lage archeologische verwachting bodemingrepen plaats gaan vinden dieper dan 35 cm onder maaiveld (AHN2-maiveld) over een oppervlakte groter dan 2.500 m2, dient voorafgaand aan deze ingrepen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Voor de beekzone, die in 2014 archeologisch onderzocht is, zijn geen archeologische verplichtingen in het bestemmingsplan opgenomen. Wel geldt hier de wettelijke archeologische meldingsplicht:

Indien tijdens grondwerkzaamheden archeologische waarden worden aangetroffen dan dient hiervan, conform de Erfgoedwet 2016, melding gemaakt te worden. Deze melding kan plaatsvinden bij de Sectie Archeologie van de Gemeente Apeldoorn (SAGA) op archeologie@apeldoorn.nl / tel. 14 055. Na de melding kan in opdracht van SAGA een waarneming worden gedaan. Deze waarneming heeft in de regel geen vertragend effect op de planning van de werkzaamheden.

5.7 Cultuurhistorie

5.7.1 Wettelijk kader en beleid
5.7.1.1 Rijksbeleid en wetgeving

Op grond van artikel 3.1 van de Erfgoedwet kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een monument dat van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aanwijzen als rijksmonument.

In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan een beschrijving moet worden gegeven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Aanvullend op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk een visie op het cultureel erfgoed opgesteld, genaamd 'Kiezen voor karakter; visie erfgoed en ruimte'. Deze visie geeft aan hoe het Rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het kabinet daarbij heeft en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang.

In 2011 heeft het Rijk als onderdeel van de visie erfgoed en ruimte 30 gebieden in Nederland geselecteerd die in samenhang met elkaar een staalkaart laten zien van de bijzondere karakteristieken van stedenbouw en landinrichting uit de periode van de Wederopbouw (1940-1965). Een deel van de wijk Kerschoten is uitgeroepen tot één van deze top-30 wederopbouwgebieden van nationaal belang. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor op 24 november 2016 een intentieovereenkomst met het Rijk gesloten om de kernkwaliteiten van de wijk, als onderdeel van een ontwikkelingsgerichte bescherming, te zullen borgen in ruimtelijk beleid.

De belangrijkste kernkwaliteiten van Kerschoten zijn:
a. stedenbouwkundig plan naar Scandinavisch voorbeeld
b. afwisseling van gebouwtypen en gebouwhoogten
c. bebouwing in groene setting binnen de hoofdwegenstructuur.

5.7.1.2 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland stelt de provincie over cultuur en erfgoed het volgende: De Gelderse steden kenmerken zich door een sterk historisch karakter, door een hoge ruimtelijke kwaliteit, een goed ontwikkelde culturele infrastructuur en huisvesten enkele topinstellingen. Al deze kwaliteiten dragen in belangrijke mate bij aan een aantrekkelijk woon-, werk- en vestigingsklimaat. Om deze redenen investeert de provincie in de verdere ontwikkeling van erfgoed en cultuur, kennisontwikkeling, cultureel ondernemerschap en innovatie. In alle regio's stimuleert de provincie samen met gemeenten kunst en cultuur die bijdragen aan een sterk vestigingsklimaat, regionale identiteit en vrijetijdseconomie.

De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.

5.7.1.3 Gemeentelijk beleid

Cultuur- en Erfgoednota 2021-2024: 'Apeldoorns Karakter!'

De Cultuur- en Erfgoednota Apeldoorns Karakter! is door de gemeenteraad vastgesteld op 25 juni 2020. Kern van de nota is dat cultuur en erfgoed van essentieel belang zijn voor de identiteit en herkenbaarheid van Apeldoorn. Erfgoed wordt ingezet om de kwaliteit van de leefomgeving en de herkenbaarheid van deelgebieden in stad, dorpen en buitengebied te vergroten. Daarnaast is het een wettelijke taak van de gemeente om zorg te dragen voor het ruimtelijk erfgoed. Het is daarom belangrijk om erfgoed zo vroeg mogelijk in het planproces mee te nemen. Niet alleen om het aanwezige erfgoed te beschermen en te behouden, maar ook om dit te benutten als uitgangspunt bij ruimtelijke plannen. Daartoe dient tijdig goed cultuurhistorisch en/of bouwhistorisch onderzoek te worden gedaan. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige erfgoedwaarden. Via het onderzoek wordt kennis vergaard en vastgelegd over landschap, geomorfologie, stedenbouw en architectuur, en op basis hiervan volgen aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen.

Cultuurhistorische beleidskaart

Bij de nota hoort een cultuurhistorische beleidskaart Op die kaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:

  • Hoge attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Gemiddelde attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Lage attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quick-scan naar objecten verplicht. Aanbevolen wordt om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken.

Gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden, krijgen in het bestemmingsplan een beschermende regeling.

Implementatienotitie modernisering monumentenzorg

In 2012 heeft de gemeenteraad de Implementatienotitie modernisering monumentenzorg vastgesteld. In deze notitie is vastgelegd dat de iconen (monumenten, beeldbepalende panden en beschermde gezichten of gebieden) worden beschermd via sectorale regels, zoals de Erfgoedwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Andere cultuurhistorische waardevolle kwaliteiten worden -waar nodig en mogelijk- door middel van het bestemmingsplan beschermd.

5.7.2 Onderzoeksresultaten

Kerschoten heeft de hoogste attentiewaarde op de cultuurhistorische beleidskaart. Dat betekent dat wordt gestreefd naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden. Met het plan is zoveel mogelijk rekening gehouden met deze waarden.

5.8 Financieel-economische uitvoerbaarheid

Exploitatieplan

In artikel 6.12, lid 1 en 2 van de Wro is bepaald dat de gemeente bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen als bedoeld in artikel 6.2.1. Bro. Het is niet nodig een exploitatieplan vast te stellen als het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Onderhavig plan maakt de uitbreiding van een gebouw mogelijk met ten minste 1000 m² bruto-vloeroppervlakte, als bedoeld in artikel 6.2.1 aanhef en onder c Bro. Bij de ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt voert de gemeente een actief grondbeleid. De gemeente maakt bouw- en woonrijp en verkoopt bouwrijpe grond. Met de partijen die het bouwplan realiseren zijn reeds overeenkomsten gesloten voor de afname van de grond. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en kan een exploitatieplan achterwege worden gelaten

Financiële uitvoerbaarheid

Het bouwplan wordt voor rekening en risico van de eigenaar uitgevoerd en de gemeente draagt de kosten voor het bouw- en woonrijp maken. Bij de exploitatie van de gronden is sprake van een voorzienbaar tekort voor de gemeente. De gemeenteraad heeft op 23 april 2020 besloten dit tekort af te dekken door het treffen van de verliesvoorziening waarmee de financiële uitvoerbaarheid is verzekerd.

6 JURIDISCHE PLANOPZET

6.1 Inleiding

In hoofdstuk 3 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 5 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 6.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 6.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 6.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.

6.2 Karakter bestemmingsplan

Bestemmingsplan Winkelcentrum Kerschoten is een ontwikkelingsplan, waarin de toekomstige situatie uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen.

6.3 Bestemmingen

De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.

Gemengd

Op gronden met de bestemming 'Gemengd' zijn diverse functies toegestaan, zoals detailhandel, supermarkt, dienstverlening, horeca in categorie 1 van de bij deze regels behorende Lijst van toegelaten horecatypen, kantoren en/of zakelijke dienstverlening, woningen (alleen op de verdieping) inclusief beroepsuitoefening aan huis en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis;


Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is gegeven aan de gebieden die een verblijfsfunctie hebben. Dit betreft de wegen, straten, voet- en fietspaden, bermen en parkeervoorzieningen in de woongebieden. Terrassen ten behoeve van nabijgelegen horecavestigingen hebben een verblijfsfunctie en vallen daarmee onder deze bestemming. Ook het niet-structurerende groen is in deze bestemming ondergebracht.


Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis

Bij recht is het gebruik van een deel van de gebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld, waaronder aan de daarvoor te gebruiken oppervlakte, om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.

Binnen de bestemmingen Bedrijf en Bedrijventerrein en die bestemmingen die ook bedrijfsactiviteiten mogelijk maken is het uitoefenen van een bedrijf op het hele perceel toegelaten. Het is dan overbodig om nog iets te regelen over bedrijfsuitoefening aan huis. Voor alle duidelijkheid is in die bestemmingen vastgelegd dat het uitoefenen van een beroep aan huis is toegestaan.


Bouwregels

Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.

Bevoegd gezag

Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.

6.4 Algemene regels en overgangs- en slotregels

6.4.1 Algemene regels

In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 6 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 6.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.

Lid 6.2 bevat de afdekbepaling. Hier is bepaald dat, wanneer in het plan een maximale goothoogte is aangegeven, het gebouw vanaf de aangegeven goothoogte dient te worden afgedekt met een kap. Deze bepaling impliceert dat een -al dan niet gedeeltelijke- platte afdekking is toegestaan, mits dat platte dak niet hoger is dan de op dat punt geldende maximaal toegelaten bouwhoogte.

In artikel 7 staan de algemene gebruiksregels. In lid 7.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid 7.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Deze strafbaarstelling is noodzakelijk voor vormen van gebruik die onwenselijk zijn en waarvoor het bestemmingsplan dus niet de mogelijkheid biedt daarvoor een omgevingsvergunning te verlenen; de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is derhalve niet van toepassing.

In artikel 11 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 12 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.

6.4.2 Parkeren

In dit bestemmingsplan is in de Algemene gebruiksregels van artikel 7 in lid 7.3 een gebruiksregel over parkeren opgenomen. Hierin is bepaald dat moet worden voorzien in voldoende parkeerruimte voor auto en fiets en voor laden en lossen bij het gebruiken van gebouwen en gronden en bij nieuwe ontwikkelingen waarvoor een omgevingsvergunning nodig is. Wat hieronder wordt verstaan wordt uitgelegd in de Beleidsregel Parkeren, zoals vastgesteld op 21 maart 2019. Deze beleidsregel is als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd.

In de Algemene afwijkingsregels van artikel 8 is in lid 8.2 de bevoegdheid opgenomen om van de gebruiksregel parkeren af te wijken wanneer het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.

6.4.3 Bepalingen over waarden, milieuzones en andere zones

In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor de in het plangebied voorkomende waarden, belemmeringenzones en dergelijke opgenomen. Dit zijn regels voor waarden, belemmeringenzones en dergelijke die in meerdere bestemmingen voorkomen. Door middel van gebiedsaanduidingen is aangegeven waar deze zones voorkomen.

Archeologie

De Archeologische beleidskaart 2015 kent zes categorieën gebieden met een verschillende archeologische verwachting. Voor twee van die categorieën bevat het bestemmingsplan geen regeling. De bescherming van terreinen met monumentale archeologische waarden, oftewel de archeologische monumenten, is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Van de zones met geen archeologische verwachting staat vast dat er geen archeologische waarden (meer) zijn. Voor de overige vier categorieën wordt in bestemmingsplannen een beschermende regeling opgenomen.

Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Terrein met vastgestelde archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – vastgestelde archeologische waarden' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Terrein met archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – archeologische waarden' gekregen. Voor beiden geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 50 m2 (vastgestelde archeologische waarden) respectievelijk 100 m2 (specifieke archeologische waarden) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend. Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Zone met (middel)hoge archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – hoge archeologische verwachtingswaarde' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Zone met lage archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – lage archeologische verwachtingswaarde' gekregen. Hiervoor geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 500 m2 (hoge archeologische verwachtingswaarde) respectievelijk 2.500 m2 (lage archeologische verwachtingswaarde) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend.

Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die mogelijke archeologische waarden in de bodem kunnen verstoren geldt voor alle vier de categorieën dat ze niet mogen worden uitgevoerd tenzij daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Daarbij gelden dezelfde oppervlakten en diepte als hiervoor genoemd. De vergunning kan alleen worden verleend als uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast.

Wanneer de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bijvoorbeeld uit eerder uitgevoerd onderzoek) in voldoende mate is vastgesteld, is het niet nodig nieuw onderzoek uit te voeren.

Als uit het archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden door het oprichten van het bouwwerk of door het uitvoeren van de werkzaamheden zullen worden verstoord kan het bevoegd gezag bepaalde voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden. Deze voorschriften kunnen bestaan uit het treffen van technische maatregelen of uit het uitvoeren van nader onderzoek; van beide dient verslag aan het bevoegd gezag uitgebracht te worden.

Archeologisch onderzoek kent vele vormen en maten. Voor het archeologische onderzoeksrapport dat bij een vergunningaanvraag moet worden ingediend wordt meestal in eerste instantie een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, eventueel aangevuld met een verkennend booronderzoek. Veelal is na deze fase bekend of vrijgave van het terrein mogelijk is of dat nader (of aanvullend) onderzoek noodzakelijk is. Het nader of aanvullend onderzoek, dat bij wijze van voorschrift aan de omgevingsvergunning verplicht kan worden gesteld, kan bijvoorbeeld bestaan uit een gedetailleerder booronderzoek of het graven van proefsleuven om een vindplaats op te sporen of uit te sluiten. Uiteindelijk kunnen deze vormen van onderzoek erin resulteren dat een behoudenswaardige archeologische vindplaats is aangetroffen. Afhankelijk van de ontwikkeling zal de vindplaats in dat geval ex situ (door een opgraving) of in situ (door inpassing in het plan) behouden moeten worden.

Bepalend voor het al dan niet bestaan van een onderzoeksverplichting zijn steeds de oppervlakte en de diepte van de bodemingreep. Bij de oppervlakte van de bodemingreep gaat het om de daadwerkelijk verstoorde oppervlakte. Als een gebouw op stroken gefundeerd wordt en er geen extra graafwerk plaatsvindt, dan geldt als bodemingreep alleen de oppervlakte van de strokenfundering. Wordt daarentegen ook de grond tussen de stroken dieper dan 35 cm vergraven, dan geldt als bodemingreep de volledige oppervlakte van het gebouw. Wanneer een gebouw wordt onderkelderd, wordt in de regel een flink grotere bouwput gegraven dan de oppervlakte van het gebouw. Daarom geldt als bodemingreep bij een onderkeldering de oppervlakte van de bouwput. Om dit zeker te stellen is in artikel 2 Wijze van meten bepaald hoe de oppervlakte van een bodemingreep moet worden gemeten.

In de regels is bepaald dat de diepte van de bodemingreep wordt bepaald vanaf de vastgestelde maaiveldhoogte van het Actueel Hoogtebestand Nederland 2 (AHN2). De AHN2 is een digitale hoogtekaart van Nederland, met voor heel Nederland gedetailleerde en precieze hoogtegegevens die de ligging van het maaiveld met grote nauwkeurigheid weergeeft. Door het hanteren van deze vastgestelde hoogteligging wordt bereikt dat niet alleen bij een eenmalige bodemingreep dieper dan 35 cm onder AHN2-maaiveld er een plicht tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek is, maar dat dat ook het geval is als er in de loop der jaren bij achtereenvolgende activiteiten meer dan 35 cm onder deze vastgestelde maaiveldhoogte gegraven wordt. In de begripsbepalingen is een definitie van het begrip AHN2-maaiveld opgenomen.

6.4.4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.

7 OVERLEG

7.1 Totstandkoming plan

De initiatiefnemer heeft met de bewonerscommissie van het winkelcentrum Mercatorplein diverse keren overleg gevoerd en zaken in het ontwerp aangepast. Ook de gemeente heeft over de revitalisering en met name het ontwerp van de openbare ruimte met de bewonerscommissie gesproken en zaken aangepast. Zoals gebruikelijk bij dergelijke projecten zijn er bijeenkomsten georganiseerd voor de buurtbewoners en ondernemers van het winkelcentrum in maart 2019.  In april 2020 heeft de raad besloten om de voorbereiding en bekendmaking van diverse besluiten , waaronder het bestemmingsplan, de omgevingsvergunning en het verkeerbesluit te coördineren en een grondexploitatie te openen.

In februari 2021 zijn bewoners opnieuw geïnformeerd over de verdere uitwerking van de ontwerpen. In verband met corona, was de informatie alleen digitaal beschikbaar. Op afspraak kon online een uitleg worden gegeven en konden bewoners hun reactie geven op het plan. Deze informatie-brief is ook naar de fracties verzonden.

7.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening

Er was geen aanleiding voor vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening en dat heeft daarom niet plaatsgevonden.