direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Ritte
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1930.DeRitte-3001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan De Ritte in Spijkenisse (gemeente Nissewaard) ligt een braakliggend perceel (tot 2010 was hier een school gevestigd). Het voornemen is om hier grondgebonden woningen te realiseren.

In het vigerende bestemmingsplan 'De Hoek-Sterrenkwartier 2009', vastgesteld op 21 oktober 2010, is het plangebied bestemd voor 'Maatschappelijk'. Derhalve is het niet mogelijk om woningbouw op de locatie te realiseren, omdat dit in strijd is met de vigerende bestemming.

In het voorliggende bestemmingsplan wordt de realisatie van 59 woningen gemotiveerd en planologisch mogelijk gemaakt.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan De Ritte in de wijk Sterrenkwartier in Spijkenisse, gemeente Nissewaard. Het plangebied grenst aan het PENTA college CSG De Oude Maas (noordwestkant en westkant), aan De Ritte (westkant) en aan bestaande woningen gelegen aan de Toekanhoek en Kolibrihoek (zuidwestkant).

Het plangebied wordt ontsloten vanaf De Ritte. Deze takt aan de noordkant van het plangebied aan op de Hekelingseweg.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen binnen het vigerende bestemmingsplan 'De Hoek-Sterrenkwartier 2009', vastgesteld op 1 september 2010 door de toenmalige gemeente Spijkenisse en onherroepelijk geworden op 21 oktober 2010.

Het plangebied is in dit plan bestemd voor 'Maatschappelijk' en er is een bouwvlak opgenomen waarbinnen een bouwhoogte van maximaal 12 meter is toegestaan. De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • gebouwen voor onderwijs: uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'onderwijs',
  • een gebouwde overdekte fietsenstalling: uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk-fietsenstalling',
  • voorzieningen ten behoeve van medische doeleinden,
  • voorzieningen ten behoeve van religieuze doeleinden,
  • jeugd en kinderopvang,
  • verenigingsleven,
  • horeca, ondergeschikt aan en ten dienste van deze doeleinden,
  • bij deze doeleinden behorende voorzieningen, zoals tuinen en erven, parkeer- en nutsvoorzieningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.DeRitte-3001_0001.jpg"

Afbeelding uitsnede vigerende bestemmingsplan 'De Hoek-Sterrenkwartier 2009'

Naast de maatschappelijke bestemming is ook de bestemming 'Verkeer - 2' vigerend aan de zuid- en zuidoostzijde van het plangebied. De voor 'Verkeer - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor;

  • verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen en
  • bij deze doeleinden behorende voorzieningen zoals wegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, ondergrondse afvalcontainers.

De ontwikkeling van een nieuw woongebied is in strijd met het vigerende bestemmingsplan, daarom wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 komt de planbeschrijving aan bod. In dit hoofdstuk wordt de bestaande en toekomstige situatie van het gebied toegelicht. De toekomstige situatie betreft het mogelijk maken van de verschillende functies. Volgend op dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 3 het beleidskader geschetst waarin het relevante beleid voor het planvoornemen uiteen wordt gezet. In hoofdstuk 4 worden de onderzoeken naar verscheidene omgevingsaspecten toegelicht. In de hoofdstukken 5 tot en met 7 komen achtereenvolgens eerst de juridische planopzet aan bod, volgend daarop de maatschappelijke uitvoerbaarheid en afsluitend de economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied is een braakliggend grasveld waar tot 2010 een school op heeft gestaan. Het grasveld is in de huidige situatie niet in gebruik. Alleen de weg aan de oostzijde van het plangebied wordt op dit moment gebruikt als parkeervoorziening.

2.2 Toekomstige situatie

Het planvoornemen is om op de locatie grondgebonden woningen te ontwikkelen.

Het programma bestaat uit 59 grondgebonden rijwoningen met bijbehorende tuinen. In het midden van het plan ligt een driehoekige groene ruimte die als speelplek wordt ingericht. Alle woningen worden zonder gasaansluiting gerealiseerd.

Woningen

Aan de Ritte zijn 22 grondgebonden woningen opgenomen in 2 rijen. Deze woningen zijn 3 lagen met een lessenaarskap, met de hoge zijde richting de Ritte. Deze woningen zorgen ervoor dat het geluid van de Hekelingseweg niet verder het plangebied in komt. De woningen erachter liggen aan de interne ontsluitingsstructuur of aan het groen in 6 kortere rijen. Deze woningen zijn allen 2 lagen met kap.

Deze variatie in volume is vertaald in de bouwhoogte van het bestemmingsplan. De woningen aan De Ritte hebben een bouwhoogte van 12 meter. De rest van de woningen in het plangebied hebben een bouwhoogte van 10 meter en een goothoogte van 6 meter.

Groen en water

De bestaande groen en waterstructuur aan de randen wordt in stand gehouden. Aan de oost-, zuid- en westzijde liggen watergangen buiten het plangebied die worden behouden. Aan de zuid-, oost- en noordzijde worden smalle groenstroken behouden als rand van het plangebied, aan de zuidzijde is deze als groen bestemd, de andere vallen binnen de verkeersbestemming.

Centraal in het plan ligt een driehoekig groene plek welke in overleg met toekomstige bewoners als speelplek wordt ingericht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.DeRitte-3001_0002.jpg"

Afbeelding verkaveling plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.DeRitte-3001_0003.jpg"

Afbeelding impressie plangebied

Parkeren en verkeer

De locatie wordt ontsloten vanaf De Ritte die aantakt op de Hekelingseweg. In het plangebied wordt een interne ontsluitingsstructuur aangelegd in het noordelijk deel in de vorm van een lus. De woningen aan de zuidzijde liggen aan de groene plek met daarlangs een voetpad.

Aan de zuidzijde van het plangebied wordt aangesloten op een bestaande langzaam verkeersroute met een brug over de watergang. Deze route loopt door de buurten richting de Planetenlaan. De langzaam verkeersverbinding wordt specifiek aangeduid in dit bestemmingsplan.

Het parkeren in het plangebied wordt mogelijk gemaakt door haaksparkeren aan de Ritte en de interne lus, langs parkeren nabij de brug en 1 kleine parkeerkoffers in de hoek aan de zuidzijde.

Parkeerberekening

In paragraaf 3.4.3 is het parkeerbeleid van de gemeente Nissewaard beschreven. De gemeente Nissewaard hanteert voor de parkeernormen de aanbevelingen van het CROW voor parkeren. Hierin is opgenomen dat per woning minimaal 1,5 en maximaal 2,3 parkeerplaatsen nodig zijn. Dit betekent dat er minimaal 87 en maximaal 139,2 parkeerplekken nodig zijn. In het plangebied worden 107 parkeerplekken in de openbare ruimte aangelegd en hebben 7 woningen de mogelijkheid om te parkeren op eigen terrein. Het totale aantal parkeerplaatsen voldoet aan het gemiddelde van de parkeervraag.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie infrastructuur en ruimte

Op 22 november 2011 heeft de Tweede kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken aangenomen. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 13 maart 2012 het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden. De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteit- en ruimtelijke ordeningsbeleid.

In de structuurvisie is aangegeven dat het Rijk drie hoofddoelen heeft waaruit onderwerpen voort komen die van nationaal belang zijn:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn.

Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, worden daarom geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze Amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden. In het Barro zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van onderwerpen van nationaal belang, zoals Rijksvaarwegen, kustfundament, de Waddenzee, buisleidingen van nationaal belang, de Ecologische hoofdstructuur en erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Het plangebied is niet gelegen binnen een in het Barro aangewezen gebied.

Besluit ruimtelijke ordening

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is met ingang van 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen (artikel 3.2). Deze schrijft voor dat gemeenten bij iedere nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting bij een bestemmingsplan moeten beschrijven (en onderbouwen) dat een voorgenomen ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. En vervolgens moet er aangetoond worden dat die behoefte kan worden voorzien door benutting van gronden in bestaand stedelijk gebied door herstructurering, transformatie of anderszins. Als dat niet mogelijk is dan is onderbouwing noodzakelijk waarom de ontwikkeling past buiten stedelijk gebied.

Op 1 juli 2017 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden waarbij een nieuwe Laddersystematiek is gaan gelden. De kernbepaling van de nieuwe Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, is als volgt komen te luiden:

De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Het planvoornemen wordt getoetst aan de ladder. Deze toetsing is opgenomen in subparagraaf 3.2.3.

3.1.1 Conclusie

Het Rijksbeleid levert geen belemmeringen op voor het voorliggende plan. Conform artikel 3.2 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt het planvoornemen getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking, dit wordt nader toegelicht in subparagraaf 3.2.3.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Visie ruimte en mobiliteit

Op 9 juli 2014 is de visie Ruimte en mobiliteit (VRM) vastgesteld door Provincie Zuid-Holland, welke op hoofdlijnen richting geeft aan de ruimtelijke ordening en bijbehorende maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Op 14 december 2016 is de actualisatie van de VRM vastgesteld. Op 19 januari 2018 is de geconsolideerde versie van de VRM in werking getreden.

De visie bevat vier 'rode draden';

  • Beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  • Vergroten van de agglomeratiekracht;
  • Verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • Bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Voor het plangebied wordt de rode draad ''Beter benutten en opwaarderen van wat er is'' nader toegelicht.

Het plangebied is gelegen binnen de door de Provincie aangewezen bebouwde ruimte. Het beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie.

De provincie wil op verschillende manieren bijdragen aan het beter benutten van bebouwde ruimte. Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening hanteren gemeenten de “ladder voor duurzame verstedelijking” om de keuze voor en situering van nieuwe woon- en werklocaties te verantwoorden. De provincie bevordert de consequente toepassing van de ladder door deze op te nemen in de Verordening ruimte en daarbij een aantal begrippen te verhelderen.

Een van die begrippen is het “bestaand stads- en dorpsgebied” (BSD). De provincie verstaat daaronder: ‘het bestaand stedenbouwkundig stelsel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’. Volgens de ladder voor duurzame verstedelijking moet nieuwe stedelijke ontwikkeling primair plaatsvinden binnen het BSD. De ladder wordt nader toegelicht in subparagraaf 3.2.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.DeRitte-3001_0004.jpg"

Afbeelding uitsnede visie ruimte en mobiliteit

3.2.2 Verordening ruimte

De geactualiseerde versie van de Verordening ruimte van Zuid-Holland is op 14 december 2016 vastgesteld. De geconsolideerde versie van de Verordening is in werking getreden op 19 januari 2018. In de Verordening zijn de provinciale belangen uit de VRM juridisch geborgd. In de Verordening ruimte zijn regels opgenomen voor bestemmingsplannen. Zo zijn er regels opgenomen voor bestemmingsplannen die betrekking hebben op bijvoorbeeld gebieden buiten de bebouwingscontouren.

Het plangebied is niet gelegen binnen een gebied dat van de Verordening is opgenomen. Wel is de ladder voor duurzame verstedelijking in de Verordening opgenomen.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Verordening ruimte is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in artikel 2.1.1. In dit artikel is opgenomen dat als een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, deze moet voldoen aan de volgende eisen:

  • 1. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • 2. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of;
  • 3. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
    • a. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
    • b. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is, en
    • c. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

Het plangebied is gelegen binnen bestaand stads- en dorpsgezicht zoals blijkt uit de kaart van de Staat van Zuid-Holland.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.DeRitte-3001_0005.jpg"

Afbeelding ligging plangebied in bestaand stads- en dorpsgebied, kaart Staat van Zuid-Holland

3.2.3 Onderbouwing Ladder voor duurzame verstedelijking

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de bouw van 59 grondgebonden woningen mogelijk in het plangebied. Het planvoornemen betreft een stedelijke ontwikkeling binnen het BSD. In deze subparagraaf wordt voor het planvoornemen de (provinciale) ladder onderbouwd.

Behoefte

In de paragrafen 3.3 en 3.4 is het regionaal en gemeentelijk woonbeleid beschreven. Hieruit blijkt dat het woningbouwprogramma in het plangebied voorziet in de realisatie van grotere grondgebonden (rij)woningen. Hierdoor is het mogelijk voor bewoners een stap te maken in hun wooncarrière naar een grotere eengezinswoning.

Het plan voor de Ritte is opgenomen in door de provincie goedgekeurde woningbouwprogramma.

Het plangebied is nabij het centrum van Spijkenisse gelegen en is goed bereikbaar via de Hekelingseweg.

Bestaand stads- en dorpsgebied.

Het plangebied is gelegen binnen bestaand stads- en dorpsgebied, een uitgebreide motivering van de ladder is niet nodig.

3.2.4 Conclusie

Het planvoornemen is getoetst aan de ladder en voldoet hieraan.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Woonbeleid

Op 28 juni 2017 is de actualisatie van de woningmarkstrategie en woonvisie regio Rotterdam 2014 tot 2020 vastgesteld. Sinds januari 2017 wordt gewerkt aan een actualisatie van de woonvisie, met als doel in 2018 nieuwe woningmarktafspraken vaststellen. In algemene zin voorziet het planvoornemen in de invulling van een regionale behoefte aan nieuwe woningen. Één van de reeds gemaakte afspraken is de prioritering op bouwlocaties, een voorkeur om te bouwen op inbreidingslocaties.

Het plangebied is gelegen in de subregio Voorne-Putten. Derhalve wordt de visie voor deze regio toegelicht.

Woningbehoefte Nissewaard

Kwantitatief

De woningbehoefteraming (WBR) is een berekening met binnenlands migratiesaldo-nul per gemeente (er is wél vestiging en vertrek met afwijkende samenstelling). Dit is te zien als basisberekening: hoeveel woningen zouden er in theorie bij moeten komen als er per saldo geen binnenlandse winst of – verlies plaats zou vinden. Deze prognose is te gebruiken als een inschatting van de woningbehoefte van de eigen bevolking van een gemeente.

De bevolkingsprognose (BP) zegt iets over potentiële marktkansen voor bouwprogramma's vanuit demografie. De bouwprogramma's van gemeenten zijn hierin doorgerekend, waarbij vanuit demografische ontwikkelingen wordt bekeken of er huishoudens zijn voor die woningen.

De WBR en BP geven op een verschillende manier een indicatie van de woningbehoefte. Het resultaat kan worden gebruikt op schaal van de woningmarkt van een regio of sub-regio. De cijfers zeggen nog niets over woonmilieu, voorkeuren of prijsklassen.

Het plan voor de Ritte is opgenomen in het woningbouwprogramma welke door de gemeente is aangeboden aan de provincie als zijnde invulling van de woningbehoefte. Dit woningbouwprogramma is, op een aanscherping van 3 locaties na (niet het plan de Ritte), goedgekeurd.

Kwalitatief

In de woonvisie Voorne - Putten is beschreven dat de wensen voor nieuwbouw van inwoners onder meer grondgebonden woningen op een goede locatie zijn.

3.3.2 Conclusie

Het planvoornemen is passend binnen het regionaal beleid.

In het plangebied worden grondgebonden woningen gerealiseerd. De woningen worden gebouwd op in een inbreidingslocatie in de kern Spijkenisse, dit sluit aan bij de afgesproken prioritering om te bouwen op deze locaties. Het plangebied is nabij het centrum van Spijkenisse gelegen en is goed bereikbaar via de Hekelingseweg.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie

Op 13 mei 2009 heeft het gemeentebestuur (toen nog gemeente Spijkenisse) de gemeentelijke structuurvisie voor de periode 2010-2020 vastgesteld.

De Structuurvisie geeft de ruimtelijke en functionele ontwikkeling in Spijkenisse op hoofdlijnen weer. De visie is het uitgangspunt voor de politieke agenda. Geen dichtgetimmerd eindplan, maar het vertrekpunt van de gemeente voor gesprekken met hogere overheden, marktpartijen en partners om ontwikkelingen en investeringen in de stad te initiëren. In de visie zijn de volgende kernkwaliteiten geformuleerd;

  • 1. Ligging aan de rand van de Randstad tussen stad en strand
  • 2. Stadsranden en stadsentrees
  • 3. Verbindende elementen
  • 4. Wonen in Spijkenisse
  • 5. Kwalitatief hoogwaardig stadscentrum
  • 6. Sociaal-culturele kwaliteiten

De Structuurvisie biedt negen punten voor de politieke agenda van het gemeentebestuur van Spijkenisse: ideeën voor verbeteringen in negen gebieden. Het plangebied is niet gelegen in één van deze negen gebieden.

In de visie is geen specifiek beleid ten aanzien van de nieuwbouw van woningen opgenomen

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.DeRitte-3001_0006.jpg"

Afbeelding uitsnede gemeentelijke structuurvisie, rood omcirkeld plangebied

3.4.2 Wonen

Op 26 januari 2016 is de woonvisie ''Nissewaard woont'' vastgesteld. In deze visie zijn onder meer de gemeentelijke woning ambities beschreven. Door demografische ontwikkelingen zal er in Nissewaard minder grootschalige nieuwbouw plaatsvinden dan voorheen. De focus zal verschuiven naar het transformeren van bestaande bebouwing, zodat die meer is afgestemd op de woonbehoeften van de huidige en toekomstige bewoners. Hierbij richt Nissewaard zich op haar eigen inwoners en op mensen uit de middenklasse die nu elders wonen.

Voor nieuwbouw is de ambitie opgesteld dat er alleen nog nieuwbouwwoningen worden gerealiseerd in segmenten en woonmilieus die iets toevoegen. Hierbij gelden vijf basisprincipes:

  • het woningaanbod is toekomstbestendig;
  • de wijken en dorpen zijn gezinsvriendelijk;
  • de wijken en dorpen bieden sociale geborgenheid;
  • de wijken en dorpen zijn zelfvoorzienend;
  • de woonomgeving is groen en open.

Qua locatie is als ambitie geformuleerd dat nieuwbouw zich concentreert rondom en binnen de bestaande bebouwing.

In november 2017 is een ontwikkelperspectief voor Spijkenisse opgesteld, Nissewaard naar 2040. Voor nieuwe verstedelijking ligt een sterke basis in de bestaande structuur. Dit biedt onder ander de kans voor de grote woningbouwopgave in heel Zuid-Holland die voor een deel in Spijkenisse kan worden opgelost. Over woningbouw wordt onder andere gezegd dat er een hernieuwde balans huur-koop gevonden moet worden en het differentiëren van de woningvoorraad moet worden aangepakt. Het is ambitie dat mensen in Nissewaard een complete wooncarrière kunnen maken. Door de realisatie van planvoornemen is het mogelijk voor inwoners van Spijkenisse een volgende stap te zetten in hun wooncarrière. Van hun bestaande, iets kleinere eengezinswoning, naar een grotere eengezinswoning op de locatie de Ritte. De planlocatie is specifiek aangeduid op de tekening voor 'Kansen in Nissewaard voor centrum-binnenstedelijke inbreiding' waarbij locaties langs de centrumring zijn aangeduid die mogelijkheden bieden voor inbreiding. Het planvoornemen is hiermee passend binnen de woonvisie

3.4.3 Parkeerbeleid

De gemeente Nissewaard hanteert voor de parkeernormen de aanbevelingen van het CROW voor parkeren welke gebaseerd zijn op kencijfers. Hoeveel parkeerplekken er benodigd zijn per functie afhankelijk van de ligging van de locatie in het stedelijk gebied. Het plangebied is gelegen in de kern Spijkenisse, rest bebouwde kom. Voor de stedelijkheidsgraad wordt uitgegaan van 'matig stedelijk'.

Koopwoning, tussen/hoek   Minimaal   Maximaal   Aandeel bezoekers  
  1,5 pp   2,3 pp   0,3 pp per woning  

Tabel parkeernormen plangebied (rest bebouwde kom, matig stedelijk)

Voor de berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt verwezen naar paragraaf 2.2.

3.4.4 Conclusie

In de gemeentelijke structuurvisie is geen specifiek beleid opgenomen voor nieuwbouw woningen en het plangebied is niet gelegen binnen één van de negen aangewezen gebieden. Derhalve levert deze visie geen belemmeringen op voor het planvoornemen.

Het planvoornemen is passend binnen het gemeentelijk woonbeleid en het ontwikkelperspectief. Het woningbouwprogramma in het plangebied voorziet in de behoefte aan grotere grondgebonden woningen waardoor het mogelijk is voor inwoners om een volgende stap te zetten in hun wooncarrière. De nieuwbouw wordt gerealiseerd binnen de structuur van een bestaande woonwijk.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 M.e.r. beoordeling

4.1.1 Kader

Voor het voorliggende bestemmingsplan wordt onderzocht of de activiteiten(en), die het plan mogelijk maakt, merplichtig zijn. In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen in onderdeel C (merplicht) en onderdeel D (mer-beoordelingsplicht). Daarnaast dient het college van Burgemeester en Wethouders bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen;

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

In onderdeel C zijn activiteiten, plannen en besluiten opgenomen waarvoor het maken van een milieueffectrapportage verplicht is. In onderdeel D zijn de activiteiten, plannen en besluiten waarvoor een merprocedure van toepassing is.

De vormvrije m.e.r.-beoordeling is te beschouwen als een eenvoudige, compacte versie van de m.e.r.-beoordeling. De vraag die beantwoordt moet worden is of, gelet op de omvang (waarvoor de drempelwaarde een indicatie geeft), én de aard en de ligging van het project, sprake kan zijn van aanzienlijke milieueffecten, waardoor het opstellen van een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.

4.1.2 Beoordeling

Het planvoornemen betreft het realiseren van 59 woningen. Het plan bevat een activiteit die genoemd wordt in onderdeel D van de bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage. In onderdeel D is onder D 11.2 de volgende activiteit opgenomen; de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen valt onder onderdeel D in de bijlage van het Besluit Milieueffectrapportage.

In de volgende gevallen waarop de activiteit betrekking heeft op is een aparte m.e.r.-beoordeling nodig;

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.


De omvang van het planvoornemen blijft onder de drempelwaarden genoemd in onderdeel D.11.2 in de bijlage van het Besluit Milieueffectrapportage. De activiteit betreft de realisatie van 59 woningen en zit daarmee ruim onder de drempelwaarde van 2000 woningen waarvoor een aparte m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Wel is het nodig om voor het te nemen besluit kort uit te leggen dat er geen significante milieugevolgen voor de omgeving zijn. Dit heet een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Vormvrije m.e.r. beoordeling

  • 1. Kenmerken project / activiteit,

De omvang van het project betreft het realiseren van 59 woningen, deze activiteit zit ruim onder de drempelwaarden van 2000 woningen.

Uit de beoordelingen van de aspecten verkeer en luchtkwaliteit blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor het planvoornemen.

  • 2. plaats van het project / activiteit

Het plangebied ligt in het bestaand stads- en dorpsgebied van Spijkenisse.

  • 3. samenhang met andere activiteiten

Er is geen samenhang met plannen/ontwikkelingen buiten het plangebied. Binnen het plangebied wordt de nieuwbouw mogelijk gemaakt. Het realiseren van woningen sluit aan bij de woonwijk Sterrenkwartier aan de zuidkant van het plangebied.

  • 4. kenmerken van de (mogelijk belangrijke) nadelige milieugevolgen

De nieuwe ontwikkeling in het plangebied leidt niet tot belangrijke milieugevolgen. Er is geen sprake van een m.e.r.-beoordelingsplicht.

4.1.3 Conclusie

Voor het project is dan geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r. De gemeente Nissewaard moet nog wel een officieel besluit nemen dat deze procedures niet nodig zijn.

4.2 Verkeer

Onderzoeksbureau AGEL heeft in mei 2018 het aspect verkeer onderzocht. De notitie verkeersgeneratie is als Bijlage 2 bijgevoegd bij dit bestemmingsplan.

Verkeersgeneratie

De verkeersaantrekkende werking voor de nieuwe woningen is bepaald op basis van kengetallen uit de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (oktober 2012). Voor het bepalen van de verkeersgeneratie is uitgangspunt dat het bestemmingsplan maximaal 59 woningen toestaat, conform het definitief stedenbouwkundig ontwerp.

In de CROW-publicatie 317 is aangegeven dat de verkeersgeneratie voor een (koop) rijtjeswoning varieert van 6,7 en maximaal 7,5 per woning, uitgaande van ‘sterk stedelijk’ en ‘rest bebouwde kom’. De maximale verkeersgeneratie voor het bouwplan ‘De Ritte’ varieert dan ook van 395 tot maximaal 443 verkeersbewegingen voor een gemiddelde weekdag.

Verkeersafwikkeling

Het extra verkeer dat door de woningbouw wordt gegenereerd ontsluit zich via De Ritte op de Hekelingseweg. De Hekelingseweg is een gebiedsontsluitingsweg voor verschillende wijken in Spijkenisse. In overleg met de gemeente Nissewaard is een aangenomen dat 1/4 van het extra verkeer op de Hekelingseweg richting het noorden rijdt en 3/4 richting het zuiden/oosten.

Voor zover bekend zijn er op de Hekelingseweg geen verkeersproblemen met betrekking tot de doorstroming. Om die reden is dan ook aangenomen dat de Hekelingseweg het extra verkeer kan verwerken en er geen verkeersbelemmeringen ontstaan door de realisatie van het bouwplan ‘De Ritte’.

Conclusie

Door de realisatie van het bouwplan ‘De Ritte’ (realisatie van 59 grondgebonden woningen) neemt het verkeer toe op de ontsluitende wegen, te weten De Ritte en de Hekelingseweg.

De verkeersgeneratie vanwege de nieuwe woningen varieert op basis van de CROW-publicatie 317 van 395 tot maximaal 443 verkeersbewegingen voor een gemiddelde weekdag. Aangenomen is dat het extra verkeer zich verdeeld op de Hekelingseweg, met een verhouding van 25% in noordelijke richting en 75% in zuidelijke/oostelijke richting. Gelet op de stroomfunctie van de Hekelingseweg is aangenomen dat het extra verkeer geen belemmeringen vormt voor de doorstroming op deze weg.

4.3 Bedrijven- en milieuzonering

4.3.1 Kader

Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de verschillende voorkomende functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen milieuhinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de handreiking ‘Bedrijven en Milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.

De richtafstanden zijn afhankelijk van het omgevingstype waarbinnen de milieugevoelige bestemming is gelegen. De VNG-handreiking gaat uit van de omgevingstypes rustige woonwijk/rustig buitengebied of gemengd gebied.

Een rustige woonwijk/rustig buitengebied kan aangemerkt worden als een gebied zonder functiemenging, met minimale invloed vanuit wegverkeer. Bij een gemengd gebied is sprake van een functiemenging tussen wonen en milieubelastende activiteiten/functies en/of in de directe nabijheid van drukke gebiedsontsluitingswegen. Tevens is lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid als gemengd gebied aan te merken.

De aangegeven richtafstanden in de VNG-handreiking zijn gebaseerd op het omgevingstype rustige woonwijk/rustig buitengebied. Voor het omgevingstype gemengd gebied kunnen deze richtafstanden met één stap worden verlaagd. De richtafstandenlijst biedt voor een scala aan typen bedrijvigheid de richtafstanden tot gevoelige bestemmingen vanwege geur, stof, geluid en gevaar.

4.3.2 Onderzoek

Onderzoeksbureau AGEL heeft in februari 2018 het aspect bedrijven- en milieuzonering onderzocht. De memo waarin de beoordeling is opgenomen is als Bijlage 1 bijgevoegd bij dit bestemmingsplan.

In de directe omgeving van het plangebied zijn verschillende maatschappelijke functies (onderwijs) en een bedrijfsfunctie aanwezig. Zodoende is sprake van een matige tot sterke functiemenging tussen wonen, voorzieningen en bedrijven. Tevens is het plangebied in de directe nabijheid van de Hekelingseweg gelegen. Deze weg heeft een gebiedsontsluitende functie en behoort tot de hoofdinfrastructuur van Spijkenisse.

Vanwege de aanwezigheid van verschillende functies in de omgeving van het plangebied en de aanwezigheid van de (gebiedsontsluitende) Hekelingseweg, is het gebied waarin het plangebied is gelegen aan te merken als ‘gemengd gebied’. Het toetsen aan de gereduceerde richtafstanden wordt daardoor als aanvaardbaar geacht.

De volgende tabel geeft een overzicht van de omliggende milieuhinderlijke functies, met bijbehorende milieucategorie en de gereduceerde richtafstanden geldend binnen een gemengd gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.DeRitte-3001_0007.jpg"

Tabel overzicht omliggende milieuhinderlijke functies

Op de volgende afbeelding zijn de gereduceerde richtafstanden weergegeven ten opzichte van de bestemming wonen met bijbehorende bouwvlakken. Daarnaast is ook de Hekelingseweg aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.DeRitte-3001_0008.jpg"

Afbeelding overzicht gereduceerde richtafstanden ten opzichte van bestemming ‘wonen’ bestemmingsplan De Ritte

Uit de voorgaande afbeelding blijkt dat de werkelijke afstand tussen de bouwvlakken voor de nieuwe woningen en de omliggende milieuhinderlijke functies op een ruimere afstand zijn gesitueerd dan de gereduceerde richtafstanden. Derhalve wordt voldaan aan de richtafstanden en wordt gesteld dat ter plaatse van de nieuwe woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.3.3 Conclusie

In de omgeving van het plangebied zijn verschillende functies aanwezig en direct ten noordoosten is de Hekelingseweg gelegen, welke tot de hoofdinfrastructuur van Spijkenisse behoort. Om die reden is het plangebied gelegen in een gebied dat is aan te merken als ‘gemengd gebied’. Daardoor is getoetst aan de gereduceerde richtafstanden uit de VNG-handreiking ‘Bedrijven en Milieuzonering’.

De bouwvlakken waarbinnen de nieuwe woningen worden gerealiseerd zijn niet gelegen binnen de gereduceerde richtafstanden van de omliggende milieuhinderlijke functies. Derhalve wordt gesteld dat ter plaatse van de nieuwe woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarnaast worden de omliggende bedrijven door de realisatie van de woningen niet beperkt in hun bedrijfsvoering.

4.4 Bodem

4.4.1 Kader

Wet bodembescherming (Wbb)

De Wet bodembescherming (Wbb) stelt regels om de bodem en het zich daar in bevindende grondwater te beschermen. Enerzijds bevat deze wet bepalingen ter regulering van handelingen die een bedreiging vormen voor de bodem en het grondwater. Als er toch een verontreiniging optreedt dienen maatregelen te worden genomen om de verontreiniging zoveel mogelijk ongedaan te maken. Deze zorgplichtbepaling verplicht bij (dreigende) bodemverontreiniging, dus ook van het grondwater, tot het nemen van alle maatregelen die redelijkerwijs kunnen worden gevergd. De zorgplicht geldt alleen voor zogenaamde ‘nieuwe' bodemverontreinigingen, dit zijn gevallen die op of na 1 januari 1987 zijn ontstaan.

Anderzijds moeten bestaande verontreinigingen (ontstaan voor 1 januari 1987) worden aangepakt en gesaneerd of beheerd. Er is sprake van een geval van ernstige verontreiniging indien voor ten minste één stof de gemiddelde gemeten concentratie van minimaal 25 m3 bodemvolume in het geval van bodemverontreiniging, of 100 m3 poriënverzadigd bodemvolume in het geval van een grondwaterverontreiniging, hoger is dan de interventiewaarde. Als een geval van ernstige verontreiniging is vastgesteld dan is er sprake van een potentieel risico dat aanleiding geeft tot een vorm van saneren of beheren.


Besluit en Regeling bodemkwaliteit

Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) met bijbehorende Regeling bevat het wettelijk kader voor het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie op of in de bodem of in oppervlaktewater. Voor toepassing in oppervlaktewater is een specifieke zorgplicht in het Besluit bodemkwaliteit opgenomen om nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater te voorkomen. Voor toepassing op de landbodem is deze al afdoende opgenomen in de Wet Bodembescherming. Het generieke kader van het Besluit bodemkwaliteit is van toepassing op elk gebied waarvoor geen gebiedspecifiek beleid is vastgesteld. Uitgangspunt van het generieke kader voor landbodems is dat de kwaliteit van de toe te passen grond of baggerspecie moet aansluiten bij de functie die de bodem heeft. Ook mag de actuele kwaliteit van de ontvangende bodem niet verslechteren. Naast de toetsingskaders voor gebiedspecifiek en generiek beleid, kent het Besluit nog een andere categorie van toepassingen: grootschalige toepassingen. Bij deze categorieën hoeft niet te worden getoetst aan de kwaliteit van de ontvangende bodem. Wél moet worden voldaan aan de kwaliteitseisen en randvoorwaarden die het Besluit stelt aan deze toepassingen.

Nota bodembeheer regio Voorne-Putten

De regio Voorne-Putten bestaat uit de gemeenten Westvoorne, Brielle, Bernisse, Hellevoetsluis en Spijkenisse.

Specifieke situaties en aanvullende bepalingen

Vrijstelling van bodemonderzoek

In volgende gevallen kan de gemeente vrijstelling verlenen voor het uitvoeren van een
bodemonderzoek:

  • 1. Het bouwwerk raakt de grond niet of het bestaande feitelijk gebruik blijft gehandhaafd.
  • 2. Het te bebouwen oppervlak is kleiner dan 50 m2.
  • 3. Het bouwwerk heeft geen woon- of verblijfsfunctie, dat wil zeggen dat in het gebouw minder dan twee uur per dag mensen aanwezig zijn;
  • 4. Op de bodemkwaliteitskaart (ontgravingskaart) valt de locatie binnen de zone schone grond. Toelichting: aangezien in de Bouwverordening is vastgelegd dat ontheffing verleend kan worden bij een omgevingsvergunning (aspect bouwen) omdat er voldoende gegevens bekend zijn met betrekking tot de bodemkwaliteit, wordt de bodemkwaliteitskaart in combinatie met de nota bodembeheer geaccepteerd bij bouwaanvragen op onverdachte locaties.


In de situaties 2 t/m 4 geldt de vrijstelling alleen indien de locatie onverdacht is met betrekking tot bodemverontreiniging (puntbronnen of diffuus verspreide verontreiniging). Hiertoe wordt een historische toets uitgevoerd. In de situaties 2 en 3 wordt dit door de gemeente gedaan. In situatie 4 vult de aanvrager van de vergunning het formulier 'Historische toets' in. Op basis hiervan beoordeelt de gemeente of vrijstelling verleend kan worden. Als dit niet het geval is, moet de aanvrager alsnog een bodemonderzoek uitvoeren.

Verhoogde gehalten metalen in het grondwater

In de regio komen verhoogde gehalten aan zware metalen in het grondwater voor. Bij matig tot sterk verhoogde gehalten aan zware metalen dient per situatie bekeken te worden of sprake is van een bodemverontreiniging of natuurlijk verhoogde achtergrondgehalten. Indien verhoogde gehalten aan zware metalen kunnen worden gerelateerd aan bedrijfsactiviteiten op of in de omgeving van het onderzochte perceel dient altijd een herbemonstering plaats te vinden. Op basis van de resultaten van de herbemonstering dient per geval bepaald te worden of nader onderzoek noodzakelijk is. Indien de verhoogde gehalten niet gerelateerd kunnen worden aan bedrijfsactiviteiten en er geen sprake is van een verontreiniging van de grond, is mogelijk sprake van een natuurlijk verhoogd achtergrondgehalte. Herbemonstering is, mits voldoende onderbouwd, dan niet noodzakelijk.


Asbestonderzoek

Asbestonderzoek is verplicht bij bodemonderzoeken van locaties die op grond van voorinformatie uit terreinbezoek, vooronderzoek of tijdens veldwerkzaamheden verdacht zijn gebleken op het voorkomen van asbest. Dit betreft onder andere:

  • Erven van agrarische bedrijven met bebouwing van voor 1993 of waar voor 1997 sloopwerkzaamheden zijn uitgevoerd;
  • Autosloperijen;
  • Puinhoudende bodemlagen;
  • Oude ophooglagen binnen de bebouwde kom.
4.4.2 Onderzoek
4.4.2.1 Vooronderzoek

Onderzoeksbureau AGEL heeft in januari 2018 een vooronderzoek bodem uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 4 bijgevoegd bij dit bestemmingsplan.

Hoewel de verwachte bodemkwaliteit van de locatie volgens de bodemkwaliteitskaart gelijk is aan de kwaliteitsklasse Achtergrondwaarde, wordt op basis van de resultaten van het vooronderzoek de onderzoekslocatie aangemerkt als een, voor bodemverontreiniging, verdachte locatie. Uit de resultaten van de eerder uitgevoerde bodemonderzoeken in de directe omgeving van de onderzoekslocatie is namelijk gebleken dat er plaatselijk licht verhoogde\ gehalten aan nikkel, zink, kwik, PAK, cadmium en minerale olie kunnen worden verwacht in de grond. Tevens zijn in het grondwater licht verhoogde concentraties cadmium, koper, lood, tolueen, ethylbenzeen, xyleen, trichlooretheen, tetrechlooretheen en 1,2-dichloorbenzeen aangetroffen. Daarnaast zijn in het grondwater ook licht tot matig verhoogde gehalten arseen aangetroffen. In de partijkeuring van de grond vrijgekomen uit de sloot welke de onderzoekslocatie omringd is men tot de conclusie gekomen dat de grond ingedeeld moet worden in de kwaliteitsklasse Industrie vanwege de verhoogde gehalten nikkel en zink. Tevens zijn er bij deze keuring licht verhoogde gehalten van diverse metalen aangetroffen.

Voor een eventueel toekomstig uit te voeren verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740, wordt de strategie voor een diffuus belaste niet-lijnvormige locatie met een heterogeen verdeelde verontreinigende stof op schaal van monsterneming geadviseerd (VED-HE-NL). Daarnaast blijkt uit het historisch onderzoek dat de bebouwing op de onderzoekslocatie in de periode 1986-2010 gesloopt is. In voormalige rapporten is geen aandacht besteedt aan het eventueel voorkomen van asbest in de bodem, grotendeels vanwege de ouderdom van de voormalige rapporten.

Het is niet bekend of er sprake is van afgravingen, dempingen, storthopen of verwerking van asbest. Afhankelijk van de bevindingen tijdens het veldwerk kan het noodzakelijk zijn de analysepakketten uit te breiden met een onderzoeksinspanning gericht op asbest. Een verdenking op- of aanwezigheid van enige mate van puin in de grond kan leiden tot een verplichting tevens onderzoek naar asbest uit te voeren.

4.4.2.2 Verkennend onderzoek

Onderzoeksbureau AGEL heeft in april 2018 een verkennend onderzoek bodem uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 5 bijgevoegd bij dit bestemmingsplan.

Middels onderhavig verkennend bodemonderzoek is de actuele milieuhygiënische kwaliteit van de bodem in voldoende mate vastgesteld. De resultaten van het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek geven geen aanleiding voor het verrichten van een nader bodemonderzoek. De aangetoonde licht verhoogde gehalten aan PCB's in de grond en licht verhoogde concentraties aan barium leveren bij het gebruik van de bodem als nieuwbouwproject geen beperkingen op.

4.4.3 Conclusie

Naar aanleiding van het uitgevoerde vooronderzoek bodem is een verkennend onderzoek uitgevoerd. Hieruit volgt dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen bezwaar vormt voor het voorgenomen gebruik van de locatie en de voorgenomen bouwactiviteiten.

4.5 Archeologie

4.5.1 Kader

In 1992 heeft Nederland het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed ondertekend; ook wel het Verdrag van Malta of Valletta genoemd, naar het eiland en de plaats waar het is ondertekend. Het Verdrag is in 1998 geratificeerd en op 1 september 2007 via de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) geïmplementeerd. De Wamz is een Wijzigingswet en omvat een wijziging van de Monumentenwet 1988, de Wet Milieubeheer, de Ontgrondingenwet en de Woningwet, op grond waarvan overheden onder andere bij bodemingrepen verplicht rekening moeten houden met het behoud van archeologische waarden. Met ingang van juli 2016 (Erfgoedwet) zal het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed worden geregeld door één integrale Erfgoedwet. De omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zal in de nieuwe Omgevingswet worden geregeld, die naar verwachting in 2021 in werking zal treden.

De gemeente Spijkenisse heeft het archeologie beleid verankerd in een Erfgoedverordening, een beleidsnota en de Archeologische Waardenkaart (AWK) Spijkenisse. Volgens de kaart ligt het plangebied in een gebied met een redelijk hoge tot hoge archeologische verwachting. De archeologische waarden zijn binnen dit gebied te verwachten beneden 0,5 m –Mv. De gemeente voert zodoende het beleid dat voor initiatieven die groter zijn dan 200 m2 en waarbij bodemingrepen dieper reiken dan 0,5 m –Mv onderzoek moet plaatsvinden. Omdat de voorgenomen ingreep de vrijstellingscriteria voor dit gebied overschrijdt, geldt in het kader van de omgevingsvergunningsaanvraag een archeologische onderzoeksplicht.

4.5.2 Onderzoek

In het plangebied is volgens de gemeentelijke beleidskaart sprake van een middelhoge tot hoge archeologische verwachting. Dit betekent dat gezien de omvang van de voorgenomen bodemingrepen archeologisch vooronderzoek nodig is. Bureau Transect heeft in april 2018 dit onderzoek uitgevoerd. Het rapport is als Bijlage 6 bijgesloten.

In het plangebied heeft reeds een beknopt bureauonderzoek plaatsgevonden (in het kader van een Programma van Eisen, Schoonhoven, 2018). Op grond van dit onderzoek bestond een verwachting voor de aanwezigheid van archeologische resten in het plangebied. Daarom is een onderzoek voorgesteld om meer inzicht te krijgen in de bodemopbouw, de mate van intactheid ervan en de daadwerkelijke aanwezigheid van resten in het plangebied. Op basis hiervan is een inschatting te maken van de archeologische potentie van het gebied. Het doel van het Inventariserend Veldonderzoek (IVO) is het aanvullen en toetsen van de archeologische verwachting, zoals die door Schoonhoven (2018) is opgesteld.

4.5.3 Conclusie

Op basis van het archeologisch vooronderzoek zijn de volgende conclusies te trekken:

  • Het plangebied ligt in een voormalig kwelderlandschap, waarbinnen sprake is van een afwisseling van kleiafzetting en veenvorming. Tot het Laat-Neolithicum lag het plangebied vermoedelijk in een natte wadvlakte, in de loop van het Laat-Neolithicum tot in de Midden-Ijzertijd in een veenmoeras en vanaf de Late Ijzertijd in een kwelder. Daarbij lag het gebied grotendeels in een overstromingsvlakte met in het zuidoosten een verzandde getijdegeul. Vanaf de Late Middeleeuwen is het plangebied overstroomd, waarbij uiteindelijk een 50-90 cm dik pakket klei is afgezet, voor zover dit nog aan de hand van de verstoringen in het gebied viel af te leiden.
  • Op basis van het veldonderzoek valt af te leiden dat de op voorhand veronderstelde middelhoge tot hoge archeologische verwachting te nuanceren is. Er is op basis van de geslaagde boringen te concluderen dat het plangebied in een relatief lager deel van het veenmoeras gelegen heeft, dat reeds in de Ijzertijd kon overstromen. De natheid van dit landschap maakt dit deel van het veengebied waarschijnlijk minder aantrekkelijk voor bewoning. Tevens zijn naar verwachting grote delen van de archeologisch relevante lagen als gevolg van de bouw en sloop van een school in het plangebied vergraven of aangetast. De kans dat er intacte archeologische waarden uit de periode Neolithicum-Late Middeleeuwen aanwezig zijn is relatief klein.

Op basis van de resultaten van het veldonderzoek bestaat er in archeologisch opzicht geen bezwaar tegen de voorgenomen nieuwbouw in het plangebied. Landschappelijk gezien was het plangebied waarschijnlijk minder geschikt voor bewoning en zijn delen van de ondergrond in het plangebied als gevolg van graafwerk in het verleden verstoord geraakt. Het gebied is daarmee vanuit archeologische optiek geschikt voor de toekomstige inrichting en behoeft geen aanvullende maatregelen. Op het moment dat tijdens graafwerkzaamheden onverhoopt toch archeologische zaken worden aangetroffen, geldt een wettelijke plicht deze vondsten te melden bij de bevoegde overheid (gemeente Nissewaard). Voor het gehele plangebied is een archeologische dubbelbestemming opgenomen om eventueel in de diepere ondergrond aanwezige archeologische waarden te beschermen.

4.6 Externe veiligheid

4.6.1 Kader

Het toetsingskader voor het aspect externe veiligheid wordt onderscheiden in een toetsingskader voor inrichtingen en een toetsingskader voor transport.


Inrichtingen

Voor inrichtingen, die op grond van hun activiteiten relevant zijn voor de externe veiligheid, is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Dit besluit is per 26 oktober 2004 in werking getreden. Het Bevi stelt onder andere dat het aspect externe veiligheid moet worden betrokken bij het vaststellen van bestemmingsplannen en projectbesluiten.

In het Bevi worden twee normen gehanteerd: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting (“veiligheidszone”). Voor het plaatsgebonden risico is een maximaal toelaatbaar niveau van 10-6 per jaar vastgesteld, dat in nieuwe situaties niet mag worden overschreden. Kwetsbare objecten mogen niet binnen de veiligheidszone voorkomen. Hiertoe is voor het plaatsgebonden risico een grenswaarde vastgesteld. Het gaat dan om functies en objecten waar zich personen gedurende een langere tijd kunnen bevinden. Het zelfde geldt in principe voor beperkt kwetsbare objecten zoals bedrijfsgebouwen, hiertoe is een richtwaarde vastgesteld.

Transport

Voor transport van gevaarlijke stoffen (wegtransport, watertransport, spoortransport en buisleidingtransport) is de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRNVGS, Staatscourant 4 augustus 2004, nr. 147) van belang. De circulaire verplicht gemeenten en provincies om bij besluiten in het kader van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, bij omgevingsbesluiten en bij vervoersbesluiten rekening te houden met externe veiligheid. De circulaire is in 2010 aangepast aan de methodologie van het Bevi en het in ontwikkeling zijnde Basisnet weg, water en spoor. De circulaire zal op termijn (2012) worden vervangen door het Besluit externe veiligheid transport (Btev). Het Btev zal het wettelijk kader vormen voor het Basisnet weg, water, en spoor. In de circulaire zijn grens- en richtwaarden opgenomen voor het plaatsgebonden risico.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het besluit externe veiligheid Buisleidingen (Bevb) van kracht geworden. Dit besluit geeft milieukwaliteitseisen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen en regelt onder andere het actualiseren van ruimtelijke reserveringen voor buisleidingen in bestemmingsplannen en de voorbereiding op calamiteiten. In het Bevb worden plaatsgebonden risicocontouren en groepsrisico verantwoording gedefinieerd voor buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Het Bevb sluit hierbij inhoudelijk aan op het Bevi.

In het Bevb is sprake van drie groepen buisleidingen te weten aardgasleidingen, vloeibare brandstof leidingen en de overige leidingen. Het Bevb is voor de overige leidingen nog niet in werking getreden. Voor deze overige leidingen is vooralsnog de cRNVGS van toepassing,

4.6.2 Onderzoek

DCMR heeft in februari 2018 het aspect externe veiligheid beoordeeld. De beoordeling is als Bijlage 7 bijgevoegd

4.6.3 Conclusie

Rond en in Spijkenisse zijn in richtingen met gevaarlijke stoffen en transportroutes waar over gevaarlijke stoffen worden vervoerd aanwezig. Deze vormen een risico voor de bewoners en werknemers van Spijkenisse. In de risico-inventarisatie (zie ook Bijlage 7) zijn al deze risicobronnen geïnventariseerd.

Geconcludeerd kan worden dat vanuit het milieukundige aspect van de externe veiligheid er geen onoverkomelijke knelpunten zijn.

4.7 Flora en Fauna

4.7.1 Kader

In Nederland is de bescherming van belangrijke natuurwaarden vanaf 2017 wettelijk vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb). Het gaat hierbij zowel om bescherming van soorten als bescherming van gebieden.


Soortbescherming

Voor dier- en plantensoorten zijn in de Wnb een aantal verbodsbepalingen opgenomen, waarvan vooral de artikelen 3.1, 3.5 en 3.10 belangrijk zijn in het kader van flora- en faunaonderzoek bij onder andere ruimtelijke ontwikkelingen.

Gebiedsbescherming

Bescherming van natuurgebieden en hun bijzondere natuurwaarden vindt onder de Wet natuurbescherming plaats via Europese Natura 2000 -gebieden. De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van specifieke natuurwaarden in gebieden die in het kader van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn aangewezen en/of aangemeld zijn als speciale beschermingszone (Natura 2000-gebieden). Voor deze beschermde gebieden zijn aanwijzingsbesluiten opgesteld waarin beschreven staat voor welke (natuurlijke) habitats en dier- en plantensoorten het gebied aangewezen is. Voor deze kwalificerende waarden zijn instandhoudingsdoelen opgesteld.

4.7.2 Onderzoek

Adviesbureau Natuur-Wetenschappelijk Centrum heeft in mei 2017 een quickscan flora en fauna uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Het onderzoek is als Bijlage 3 bij dit bestemmingsplan bijgevoegd.

Onderzoeksresultaten

Vleermuizen

Geen van de bomen binnen het plangebied beschikt over holtes die geschikt zijn als verblijfplaats voor vleermuizen. In het merendeel van de bomen werden helemaal geen holtes aangetroffen. De holtes die wel aanwezig waren, zijn niet geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen omdat deze holtes teveel blootgesteld worden aan de weersomstandigheden: bij regen blijft de binnenzijde van de holtes niet droog. Om deze redenen kan aanwezigheid van vaste verblijfplaatsen van vleermuizen binnen het plangebied uitgesloten worden.

Het plangebied vormt, zowel voor de kleinere (o.a. Gewone dwergvleermuis) als voor de grotere vleermuissoorten (o.a. Laatvlieger), geschikt foerageergebied. De bomen trekken insecten aan en bieden beschutting. Binnen of op de grenzen van het plangebied zijn geen essentiële vliegroutes aanwezig. Dit omdat de bomen in en op de grenzen van het plangebied niet in verbinding staan met andere lange, aaneengesloten bomenrijen.

Vogels met een vaste verblijfplaats

Tijdens het veldbezoek op 14 april werd een plukplaats van een roofvogel gevonden. Mogelijk gaat het om prooiresten van de Buizerd of de Sperwer. Hieruit kan opgemaakt worden dat het plangebied onderdeel uitmaakt van het jachtgebied van een vogelsoort met een vaste verblijfplaats. Andere sporen die duiden op aanwezigheid van een vogelsoort met een vaste verblijfplaats zijn niet gevonden.

Daarnaast zijn er in de kleine bosschage in de zuidwesthoek van het plangebied twee nesten gevonden. Het gaat om een nest van de Ekster (Pica pica) en een nest van de Houtduif (Columba palumbus).

Zowel het eksternest als het nest van de Houtduif zijn al in gebruik genomen door de betreffende soort: individuen van deze soorten vertoonden tijdens het veldbezoek nest-indicatief gedrag. Hiermee kan uitgesloten worden dat het eksternest gebruikt wordt door een vogelsoort met een vaste verblijfplaats, zoals de Buizerd.

Grondgebonden zoogdieren

Het plangebied vormt geen geschikt leefgebied voor de Noordse woelmuis en de Bever. De Noordse woelmuis komt in Nederland, door concurrentie met andere woelmuizen, voornamelijk voor in natte gebieden, zoals een moeraslandschap met rietkragen, zeer extensief gebruikte weilanden, drassige hooilanden, vochtige duinvalleien en periodiek overstroomde terreinen. Bevers komen voor in het overgangsgebied tussen land en water zoals moerassen, langs beken, rivieren en meren. De Bever heeft een voorkeur voor rustige rivieren en meren omzoomd door broekbossen met bomen als wilg en es. De aanwezigheid van bossen op de oevers is een vereiste (Zoogdiervereniging.nl, 2017). Dergelijk biotoop is niet aanwezig binnen het plangebied. Om deze reden kan aanwezigheid van de Noordse woelmuis en de Bever binnen het plangebied met voldoende zekerheid uitgesloten worden.


Vaatplanten

Er zijn geen beschermde vaatplanten aangetroffen in het plangebied. Het merendeel van de beschermde vaatplanten komt niet in de omgeving van het plangebied voor. Daarnaast vormt het plangebied geen geschikt biotoop voor beschermde vaatplanten die wel in de omgeving van het plangebied voorkomen. Dit omdat het plangebied over te voedselrijke bodem beschikt.

De aanwezigheid van beschermde vaatplanten binnen het plangebied kan met voldoende zekerheid uitgesloten worden.

4.7.3 Conclusie

Vleermuizen

De aanwezigheid van vaste verblijfplaatsen van vleermuizen binnen het plangebied kan met voldoende zekerheid uitgesloten worden. Het plangebied zal door vleermuizen gebruikt worden als foerageergebied. Het gaat hier echter niet om essentieel foerageergebied: in de directe omgeving zijn voldoende geschikte foerageergebieden aanwezig, zoals de tuinen van de omliggende woningen. Nadelige effecten op foerageergebied van vleermuizen kunnen daarom uitgesloten worden. Net zoals nadelige effecten op essentiële vliegroutes. Deze zijn immers niet aanwezig binnen of op de grenzen van het plangebied.

Vanuit de Wet natuurbescherming bestaan er daarom geen verdere verplichtingen ten aanzien van verblijfplaatsen, foerageergebied en vliegroutes van vleermuizen. Wel wordt aangeraden om in de toekomstige situatie het gebruik van verlichting zoveel mogelijk te beperken of om maatregelen te nemen om verstoring door verlichting zoveel mogelijk te voorkomen. Voorbeelden hiervan zijn het gebruik van vleermuisvriendelijke verlichting (amberkleurig) en armaturen die ervoor zorgen dat het licht naar beneden wordt gericht.


Vogels met een vaste verblijfplaats

Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen jaarrond beschermde verblijfplaatsen van vogels aangetroffen. Uit de aanwezige prooiresten kan opgemaakt worden dat het plangebied door een vogelsoort met een vaste verblijfplaats gebruikt wordt als jachtgebied, maar in de directe omgeving is voldoende alternatief foerageergebied aanwezig (zie onderstaande afbeelding) Vanuit de Wet natuurbescherming bestaan er daarom geen verdere verplichtingen ten aanzien van deze vogelsoorten.

Het vernielen van in gebruik zijnde nesten, zoals die van de Ekster en de Houtduif, is echter verboden en ook verstoring van broedende vogels is verboden, tenzij er geen wezenlijke effecten optreden op de populatie van de betreffende soort. Om overtreding van de Wet natuurbescherming te voorkomen, mogen de bomen waarin de broedgevallen aanwezig zijn, pas gekapt worden wanneer deze nesten verlaten zijn. Hetzelfde geldt voor andere in gebruik zijnde nesten die vlak voorafgaand of tijdens de werkzaamheden aanwezig zijn in het plangebied.

Aangeraden wordt om kap- en rooiwerkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van half maart tot en met half juli) uit te voeren. Indien dit niet mogelijk is, dient voorafgaand door een ecologisch deskundige bepaald te worden of er sprake is van broedgevallen binnen of in de directe omgeving van het plangebied. Wanneer er broedgevallen binnen de invloedsfeer van de werkzaamheden worden vastgesteld en er sprake zal zijn van vernieling of verstoring met een wezenlijke invloed, kunnen de werkzaamheden pas verdergaan wanneer de jonge vogels het nest hebben verlaten. Of dit aan de orde is, kan pas vastgesteld worden na een nieuwe inspectie vlak voorafgaand aan de werkzaamheden en wanneer de planning van de werkzaamheden bekend is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.DeRitte-3001_0009.jpg"

Afbeelding alternatief foerageergebied voor vogelsoort met vaste verblijfplaats (rood omcirkeld) Plangebied is geel omcirkeld


Grondgebonden zoogdieren

Het plangebied vervult geen functie voor de Noordse woelmuis en de Bever. Nadelige effecten op deze soorten als gevolg van de voorgenomen plannen zijn daarom niet aan de orde, waardoor er geen sprake is van verdere verplichtingen vanuit de Wet natuurbescherming. Wel wordt aangeraden om maatregelen te nemen in het kader van de zorgplicht.


Vaatplanten

Binnen het plangebied komen geen beschermde vaatplanten voor. Vanuit de Wet natuurbescherming bestaan er daarom geen verdere verplichtingen ten aanzien van deze soortgroep.


Zorgplicht

Tenslotte geldt voor alle plant- en diersoorten (ook de onbeschermde) de zorgplicht. Deze houdt in dat mogelijke nadelige gevolgen voor planten en dieren, voor zover redelijk, zoveel mogelijk vermeden moeten worden. Manieren om aan de zorgplicht te voldoen zijn bijvoorbeeld:

  • Er wordt gelegenheid gegeven aan amfibieën en grondgebonden zoogdieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden. Dit gebeurt door onder andere vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken, steenhopen) gefaseerd te verwijderen;
  • In verband met verstoring van aanwezige dieren worden de werkzaamheden zoveel mogelijk overdag uitgevoerd.

4.8 Stikstofdepositie

4.8.1 Kader

Vanaf 1 januari 2017 geldt de Wet natuurbescherming (Wnb) en is gericht op de bescherming van Natura 2000-gebieden, beschermde planten- en diersoorten en houtopstanden.

Stikstof vormt een van de grootste belemmeringen voor de behalen van de Natura 2000-instandhoudingsdoelstellingen. In het overgrote deel van de Nederlandse Natura 2000-gebieden bevinden zich stikstofgevoelige habitattypen. Ter bescherming van de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden is de Regeling Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) van kracht. De PAS is een programma waarin overheden, natuurorganisaties en ondernemers samenwerken en vormt een nieuw kader voor aanvragen in het kader van de Wnb.

Bij een significante toename van de stikstof in een stikstofgevoelig habitatgebied heeft dit een negatief effect op soorten, habitats van soorten en habitattypen, is een ontheffing Wnb nodig via een passende beoordeling. Omdat de ontwikkelingsruimte van de PAS maximaal is ingekaderd op grond van de passende beoordeling van de PAS, is in formele de PAS niet relevant voor de toets bij bestemmingsplannen. De wettelijke regels over de PAS zijn op de bestemmingsplantoets niet van toepassing. Er is dus ook geen sprake van de toedeling van “ontwikkelingsruimte” in het bestemmingsplan om dat bestemmingsplan te kunnen vaststellen.

Voor de beoordeling of de ontwikkelingsmogelijkheden van een bestemmingsplan significant bijdragen aan de toename van de stikstofdepositie, kan wel worden aangesloten bij de onderbouwing van de drempelwaarde van de PAS-regelgeving. Hierin wordt gemotiveerd dat een depositie tot 0,05 mol/ha/jaar als niet significant kan worden beschouwd.

4.8.2 Onderzoek

Onderzoeksbureau AGEL heeft in februari 2018 het aspect stikstofdepositie onderzocht. De memo waarin de beoordeling is opgenomen is als Bijlage 1 bijgevoegd bij dit bestemmingsplan.

In de omgeving van het plangebied zijn verschillende Natura 2000-gebieden aanwezig, te weten:

  • ''Oude Maas'' +/-2 kilometer;
  • ''Haringvliet'' op +/- 6 kilometer;
  • ''Oudeland van Strijen'' op +/- 13,5 kilometer.

Op de volgende afbeelding is een overzicht gegeven van de ligging van de Natura 2000-gebieden ten opzichte van het plangebied, waarbij de globale ligging van het plangebied met een rode stip is aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.DeRitte-3001_0010.jpg"

Afbeelding ligging Natura 2000-gebieden t.o.v. globale ligging plangebied ‘De Ritte’


De stikstofemissie van de ontwikkeling wordt bepaald door de verkeersaantrekkende werking van gemotoriseerd verkeer enerzijds en gasemissie van kooktoestellen en CV van de nieuwe woningen anderzijds. In het PAS is aangegeven dat voor de drie Natura 2000-gebieden geen instandhoudingsdoelstellingen gelden met betrekking tot stikstofdepositie.

4.8.3 Conclusie

Gelet op het voorgaande zijn er vanuit het aspect stikstofdepositie geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling te verwachten.

4.9 Akoestiek

4.9.1 Kader

Bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling met woningen, geluidgevoelige gebouwen, nieuwe wegen en de reconstructie van bestaande wegen dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de Wet geluidhinder (Wgh) en dat er, op grond van de Wet ruimtelijke ordening, sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Indien van toepassing dient aanvullend te worden aangetoond dat voldaan wordt aan het gemeentelijk geluidbeleid.

De Wgh is alleen van toepassing binnen de wettelijk vastgestelde zone van een weg. Een akoestisch onderzoek in het kader van de Wgh is daarom noodzakelijk wanneer de ontwikkeling plaatsvindt binnen een zone van een weg en waarbij sprake is van geluidgevoelige bestemmingen. De geluidbelasting dient per gezoneerde weg te worden getoetst aan de wettelijke grenswaarden. Daarnaast is een akoestisch onderzoek noodzakelijk bij de reconstructie van wegen indien binnen het invloedsgebied van de reconstructie van de weg geluidgevoelige bestemmingen gelegen zijn.

Bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling dient op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), in het kader van een goede ruimtelijke ordening, het akoestische klimaat inzichtelijk te worden gemaakt bij o.a.:

  • nieuwe geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen;
  • bestaande geluidgevoelige bestemmingen nabij nieuwe wegen.

Aangetoond dient te worden dat er geen sprake is van onaanvaardbare negatieve effecten op het woon- en leefklimaat als gevolg van de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling. Als toetsingskader kan hierbij aangesloten worden bij het normenstellen van de Wgh of wordt gebruik gemaakt van de classificering van de kwaliteit van de akoestische omgeving.

Wet geluidhinder

Zonering

Behalve langs 30 km/uur-wegen en woonerven bevindt zich overeenkomstig artikel 74 Wgh aan weerszijden van een weg een zone waarbinnen akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Voordat nieuwe woningen binnen deze zone kunnen worden geprojecteerd dient te worden onderzocht of aan de grenswaarden van de Wgh wordt voldaan. De zonebreedte is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk gebied). De definities van stedelijk en buitenstedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 Wgh. Deze definities luiden:

  • stedelijk gebied: het gebied binnen de bebouwde kom (bepaald door komgrensborden)
  • met uitzondering van het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg;
  • buitenstedelijk gebied: het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de
  • bebouwde kom dat is gelegen binnen de zone van een autoweg of autosnelweg.

Normstelling

In het geval nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd binnen een zone van een weg, dan mag de geluidbelasting niet meer bedragen dan de voorkeurswaarde. Indien de geluidbelasting hoger is dan de voorkeurswaarde, dient beoordeeld te worden of geluidreducerende maatregelen doelmatig dan wel mogelijk zijn. Als maatregelen onvoldoende resultaat oplevert of niet mogelijk zijn, dan kan door het bevoegd gezag hogere waarden worden vastgesteld. In deze situatie zijn burgemeester en wethouders van de gemeente Nissewaard het bevoegd gezag.

Voor de plansituatie zijn de volgende grenswaarden van toepassing:

  • Voorkeurswaarde: 48 dB (artikel 82 Wgh);
  • Maximale ontheffingswaarde: 63 dB (artikel 83, lid 2 Wgh).

Hogere waardenbeleid gemeente Nissewaard

De gemeente Nissewaard heeft nadere voorwaarden gesteld bij het verlenen van hogere waarden. Deze voorwaarden zijn vastgelegd in de ‘Hogere grenswaardenbeleid Wet geluidhinder gemeente Nissewaard’, d.d. 21 november 2016.

Het beleid is er op gericht om (nieuwe) geluidhindersituaties zoveel mogelijk te voorkomen. Het uitgangspunt in dat beleid is dat met nieuwe ruimtelijke plannen een goede leefomgevingskwaliteit voor bewoners moet worden gerealiseerd. Het vaststellen van hogere waarden kan alleen als toepassing van geluidreducerende maatregelen tot de voorkeurswaarde onvoldoende doeltreffend zal zijn, of stuit op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard (artikel 110a, vijfde lid, Wgh).

Het vaststellen van hogere waarden is alleen mogelijk indien de woningen beschikken over een geluidluwe gevel en buitenruimte. Daarnaast dient bij het bouwplan rekening te worden gehouden met een akoestisch optimale indeling van de woning (gevoelige ruimten aan de geluidluwe gevel).

Onder een geluidluwe gevel wordt verstaan: een gevel van een woning waar de geluidbelasting laag is. Voor wegverkeerslawaai is dit een geluidbelasting van 53 dB. Onder een geluidluwe buitenruimte wordt verstaan: een bij de woning behorende buitenruimte die grenst aan de geluidluwe gevel, waarbij de geluidbelasting in principe niet meer dan 5 dB hoger mag zijn dan bij de geluidluwe gevel. Voor wegverkeerslawaai is dit een geluidbelasting van 58 dB. Het betreft de cumulatief geluidbelasting door het verkeer op alle wegen en zonder toepassing reductie artikel 110g Wgh.

4.9.2 Onderzoek

Onderzoeksbureau AGEL heeft in januari 2018 het aspect akoestiek onderzocht. Het onderzoek is als Bijlage 8 bijgevoegd bij dit bestemmingsplan. Voor dit onderzoek is een rekenmodel opgesteld en zijn de geluidbelastingen berekend volgens Standaardrekenmethode 2 overeenkomstig het Rmg 2012. De berekeningen zijn uitgevoerd met het rekenprogramma Geomilieu, versie 4.30. Door de gemeente Nissewaard zijn de wegverkeersgegevens beschikbaar gesteld voor alle onderzochte wegen.

Toetsing Wet geluidhinder

De toets aan de gestelde grenswaarden in de Wgh is alleen van toepassing voor gezoneerde wegen. In dit onderzoek zijn dit de Hekelingseweg en de Hoeklaan. Op de geluidbelasting is de reductie volgens artikel 110g Wgh reeds toegepast.

Hekelingseweg

Vanwege het verkeer op de Hekelingseweg zijn geluidbelastingen berekend die variëren van 32 dB tot maximaal 55 dB. Daardoor wordt de voorkeurswaarde van 48 dB overschreden, maar de maximale ontheffingswaarde van 63 dB niet.

De overschrijdingen van de voorkeurswaarde bevinden zich op de noordoostzijde van de bouwvlakken evenwijdig aan de Hekelingseweg. De zuidwestzijde van deze bouwvlakken, waar ook de achtertuinen zijn voorzien, ondervinden een geluidbelasting die niet hoger is dan de voorkeurswaarde. Op alle overige bouwvlakken is de geluidbelasting lager dan de voorkeurswaarde.

Hoeklaan

De maximaal berekende geluidbelasting door het verkeer op de Hoeklaan bedraagt 33 dB. De voorkeurswaarde wordt niet overschreden. Deze geluidbelasting is ruimschoots lager dan de voorkeurswaarde, waardoor het vaststellen van een hogere waarde niet benodigd is.

De Ritte

Voor De Ritte geldt een maximale wettelijke rijsnelheid van 30 km/uur, waardoor toetsing aan de grenswaarden uit de Wgh niet aan de orde is. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de geluidbelastingen vanwege het verkeer op de Hoeklaan berekend. Het verkeer op De Ritte leidt tot een maximaal berekende geluidbelasting op de bouwvlakken van 43 dB. In vergelijking met de voorkeurswaarde voor gezoneerde wegen wordt deze niet overschreden. Van dergelijke geluidbelastingen zijn geen belemmeringen te verwachten bij de realisatie van nieuwe woningen.

Benodigde hogere waarden

Aangezien de voorkeurswaarde wordt overschreden, zowel in de situatie zonder als met geluidreducerende maatregelen, is het noodzakelijk om hogere waarden vast te stellen voor de nieuwe woningen.

In het geval geen geluidreducerende maatregelen worden getroffen is het vaststellen van de hogere waarden benodigd.

Ten gevolge van de Hekelingseweg moeten voor 22 woningen een hogere waarde van 55 dB worden aangevraagd.

4.9.3 Conclusie

Uit de resultaten blijkt dat de voorkeurswaarde van 48 dB vanwege het verkeer op de Hekelingseweg wordt overschreden. De maximaal berekende geluidbelasting bedraagt 55 dB, waardoor de maximale ontheffingswaarde van 63 dB niet wordt overschreden. Alleen op de bouwvlakken evenwijdig aan de Hekelingseweg wordt de voorkeurswaarde overschreden. Met het aanleggen van het geluidreducerende asfalttype ‘dunne deklaag type B’ wordt de geluidbelasting gereduceerd tot maximaal 51 dB. De voorkeurswaarde wordt alsnog overschreden. Het vaststellen van hogere waarden is benodigd om de woningen te kunnen realiseren.

In het gemeentelijk hogere waardenbeleid zijn nadere voorwaarden gesteld, zoals het beschikken over een geluidluwe gevel / buitenruimte. Aan deze nadere voorwaarden wordt voldaan.

Omdat geluidreducerende maatregelen onvoldoende effect hebben of niet reëel zijn, moeten hogere waarden worden vastgesteld om de nieuw woningen te kunnen realiseren. Ten gevolge van de Hekelingseweg moeten voor 22 woningen een hogere waarde van 55 dB worden aangevraagd.

Het ontwerpbesluit tot vaststelling hogere waarden is gelijktijdig met het (ontwerp)bestemmingsplan ‘De Ritte’ ter inzage gelegd. Deze hogere waarden zijn door het college van Nissewaard vastgesteld. Het Besluit vaststelling hogere grenswaarde Wet Geluidhinder is als Bijlage 9 bijgevoegd.

Bij het vaststellen van hogere waarden dient door het college van Nissewaard een oordeel te worden gegeven over het akoestisch klimaat. Voor de bouwvlakken evenwijdig aan de Hekelingseweg is het akoestisch klimaat als ‘matig’ tot ‘redelijk slecht’ te beschouwen, voor de overige bouwvlakken is er sprake van een ‘goed’ tot ‘redelijk’ akoestisch klimaat. Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning activiteit bouw zal middels een berekening van de geluidwering van de gevel aangetoond moeten worden dat voldaan wordt aan de geluidweringseisen van het Bouwbesluit 2012.

4.10 Luchtkwaliteit

4.10.1 Kader

Het onderzoek naar luchtkwaliteit wordt uitgevoerd op grond van hoofdstuk 5, titel 5.2 ''Luchtkwaliteitseisen'' van de Wet milieubeheer (Wm). De titel 5.2 ''Luchtkwaliteitseisen'' is beter bekend als de Wet luchtkwaliteit. Een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren. Daarnaast zijn daarin alle ruimtelijke ontwikkelingen opgenomen die de luchtkwaliteit verslechteren.

Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2), fijnstof (PM10) en zeer fijnstof (PM2,5) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 ugg/m3 , terwijl voor PM2,5 de jaargemiddelde grenswaarde 25 ugg/m3 bedraagt. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 ugg/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden.

Naast de introductie van het NSL is het begrip ''niet in betekenende mate'' (NIBM) bijdragen een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toenemen dan 1,2 ugg/m3 . In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen.

Een ruimtelijke ontwikkeling kan volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang vinden als:

  • de ontwikkeling is opgenomen in het NSL;
  • de ontwikkeling aangemerkt wordt als een NIBM-ontwikkeling;
  • de gestelde grenswaarden in bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit niet worden overschreden;
  • projectsaldering wordt toegepast.

Voor zover de ruimtelijke ontwikkeling is opgenomen in het NSL of de ontwikkeling kan worden aangemerkt als NIBM-project is toetsing aan de normen van de Wet luchtkwaliteit niet nodig.

4.10.2 Onderzoek

Onderzoeksbureau AGEL heeft in februari 2018 het aspect luchtkwaliteit onderzocht. De memo waarin de beoordeling is opgenomen is als Bijlage 1 bijgevoegd bij dit bestemmingsplan.

In de ‘Regeling niet in betekenende mate bijdrage (luchtkwaliteitseisen)’ (Regeling NIBM) zijn voor verschillende functiecategorieën cijfermatige kwantificaties opgenomen, waarbij een ontwikkeling als een NIBM-project kan worden beschouwd. Deze categorieën betreffen landbouwinrichtingen, spoor-wegemplacementen, kantoorlocaties, woningbouwlocaties en een combinatielocatie van woningbouw en kantoren.

In de Regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Met dit bestemmingsplan wordt de realisatie van 59 nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Daardoor is de voorgestelde ontwikkeling aan te merken als een project dat NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit, waardoor toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit niet nodig is.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 in de omgeving van het plangebied inzichtelijk gemaakt op basis van de gegevens in de NSL-monitoringstool. In deze tool is onder andere de Hekelingseweg opgenomen. In de volgende afbeelding zijn de concentraties NO2, PM10 en PM2,5 voor het peiljaar 2016 nabij het plangebied weergegeven. Deze concentraties zijn afkomstig uit de NSL-monitoringstool 2017.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.DeRitte-3001_0011.jpg"

Afbeelding overzicht concentraties NO2, PM10 en PM2,5 , peiljaar 2016 (NSL-monitoringstool 2017)


Uit de voorgaande afbeelding blijkt dat in de omgeving van het plangebied de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 respectievelijk maximaal 26 ugg/m3, 19 ugg/m3 en 11 ugg/m3 bedraagt. De jaargemiddelde grenswaarden voor NO2, PM10 (beide 40 ugg/m3) en PM2,5 (25 ugg/m3) worden niet overschreden. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24 uurgemiddelde concentratie is maximaal 7, waardoor het maximum van 35 dagen eveneens niet wordt overschreden.

De algemene trend is dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen. Overschrijdingen van de grenswaarden zijn dan ook niet te verwachten.

4.10.3 Conclusie

In dit bestemmingsplan wordt de realisatie van maximaal 59 woningen mogelijk gemaakt. Deze ontwikkeling is aan te merken als een project dat NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing aan de grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit is zodoende niet benodigd. Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen oplevert voor de voorgenomen ontwikkelingen in dit bestemmingsplan (artikel 5.16, lid 1 aanhef en onder c Wm).

Daarnaast is in het kader van een goede ruimtelijke ordening ter plaatse van het plan de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald. Deze waarden zijn veel lager dan de gestelde grenswaarden uit bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit. Vanwege de algemene trend dat de emissies en achtergrondconcentraties zullen dalen worden er ook in de toekomst geen overschrijdingen verwacht.

4.11 Waterparagraaf

4.11.1 Kader

Het plangebied is gelegen binnen het beheersgebied van Hollandse Delta.

Waterschap Hollandse Delta is de waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder voor alle binnendijkse oppervlaktewateren aan de linker Maasoever. De strategie en het beleid van waterschap Hollandse Delta is vooral gericht op:

  • Het bieden van veiligheid tegen wateroverlast;
  • Veilige (vaar)wegen;
  • Voldoende en schoon oppervlaktewater.

Voor de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied zijn door waterschap Hollandse Delta eisen gesteld aan de toekomstige waterhuishouding. De nieuwbouw dient waterneutraal te worden ontwikkeld en er dient een watervergunning te worden verkregen.

Conform de ontwerpeisen van het waterschap Hollandse Delta geldt een compensatieplicht van 10% open water voor nieuw aan te leggen verhard oppervlak. Daarnaast geldt voor het oppervlaktewater wat komt te vervallen een compensatie van 100%. Het waterschap Hollandse Delta hanteert daarbij de onderstaande waarden:

  • Dakoppervlak is 100% verharding;
  • Tuinen rijtjeswoningen is 50% verharding (geldt ook voor 2 onder 1 kap);
  • Tuinen vrijstaande woningen is 25% verharding;
  • Openbare verharding (zoals wegen en parkeerplaatsen) is 100% verharding;
  • Openbaar groen (wordt niet gezien als verharding) is vrijgesteld;
  • Bestaand water wordt niet in de berekening opgenomen;
  • Dempen van bestaande watergangen in het gebied moet geheel gecompenseerd worden.
4.11.2 Onderzoek

Watergangen

Aan de west-, oost- en zuidzijde van het plangebied zijn secundaire watergangen gelegen. Deze watergangen kennen aan weerszijden een beschermingszone van 2 meter en zijn in onderhoud bij de gemeente Nissewaard. Het planvoornemen voorziet niet in werkzaamheden aan of nabij de watergangen. Het functioneren hiervan wordt niet belemmerd door het planvoornemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.DeRitte-3001_0012.jpg"

Afbeelding watergangen grenzend aan plangebied

Waterberekening

Voor de berekening van de toename van het verhard oppervlak is voor de bestaande situatie het jaar 2005 gehanteerd. In dit jaar was het plangebied grotendeels verhard door de aanwezigheid van het Oude Maas college. Het totale oppervlak van het plangebied is 20.468,4 m2. In 2005 was hiervan 12.745,2 m2 verhard.

In onderstaande afbeelding is de waterberekening voor de nieuwe situatie opgenomen. Het verhard oppervlak bestaat uit de verharding van de wegen en parkeerplaatsen, bebouwing en tuinen (50%).

In de nieuwe situatie bedraagt de oppervlakte verharding 13.036,5 m2. Dit betekent een toename van 291,3 m2 ten opzichte van de situatie in 2005. Conform de ontwerpeisen van het waterschap moet 10% worden gecompenseerd. Echter, indien de toename minder bedraagt dan 500 m2 geldt dat er geen watercompensatie nodig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.DeRitte-3001_0013.jpg"

Afbeelding berekening toename verhard oppervlak nieuwe situatie

4.11.3 Conclusie

De realisatie van het planvoornemen belemmert het functioneren van de aangrenzende watergangen niet.

In de nieuwe situatie neemt het verhard oppervlak toe met 291,3 m2. Omdat de toename minder is dan 500 m2 behoeft er geen watercompensatie gerealiseerd te worden.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Planvorm

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1. van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) worden, door middel van de op de verbeelding aangegeven bestemmingen, de in het plan begrepen gronden voor bepaalde doeleinden aangewezen. Daarbij worden regels gegeven voor het bouwen van bouwwerken en voor het gebruik van de bouwwerken en onbebouwde gronden.

Het bestemmingsplan bestaat uit de juridische bindende regels en verbeelding en gaat vergezeld van een toelichting. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding worden de bestemmingen weergeven, met daarbij de randvoorwaarden. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en de overheid bindende deel van het bestemmingsplan.

De toelichting heeft geen bindende werking. De toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

5.2 Systematiek bestemmingen

5.2.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen en Artikel 2 Wijze van meten

De begrippen die in dit bestemmingsplan zijn opgenomen, worden in Artikel 1 nader gedefinieerd. Naast begrippen zijn in het bestemmingsplan hoogte en andere maten opgenomen die van belang zijn bij het bouwen van bouwwerken. Artikel 2 van de regels geeft een nadere omschrijving hoe de bedoelde maten gemeten moeten worden.

5.2.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 bevat de regels voor de bestemmingen. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In het navolgende wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.

Artikel 3 Groen

De gronden die op de plankaart zijn aangewezen als groenbestemming zijn bestemd voor groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, voet- en fietspaden, beplantingen en overige bij deze doeleinden behorende voorzieningen. Op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en abri's worden gebouwd. In de regels zijn voor deze gebouwen nadere voorwaarden gegeven. Daarnaast worden in de regels nadere voorwaarden gegeven voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 4 Verkeer - 2

Deze gronden zijn bestemd voor verkeer en verblijfsgebied. Het gebied met de bestemming 'Verkeer - 2' heeft de functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen. Daarnaast zijn bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals wegen, voet- en fietspaden, parkeer-, speel- en groenvoorzieningen, ondergrondse afvalcontainers, reclameborden, abri's, nutsvoorzieningen en groenvoorzieningen. Ter plaatse van de aanduiding 'langzaam verkeer' zijn de gronden bedoeld voor een langzaam verkeersroute. Ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' staat een nutsgebouw.

Op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en abri's worden gebouwd. In de regels zijn voor deze gebouwen nadere voorwaarden gegeven. Daarnaast worden in de regels nadere voorwaarden gegeven voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 5 Wonen - 1

Binnen de bestemming 'Wonen - 1' zijn grondgebonden woningen toegestaan met de daarbij behorende tuinen en erven. In samenhang daarmee is de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten toegestaan.

De woningen binnen de bestemming Wonen-1 zijn grondgebonden woningen waarbij de bergingen aan de achterzijde van het woonperceel zijn gesitueerd.

In de regels is vastgelegd dat de hoofdgebouwen binnen een bouwvlak mogen worden gerealiseerd en tot welk percentage het zij- en/of achtererf met aan-, uit- en bijgebouwen mag worden bebouwd. Op de verbeelding is de maximale goot- en/of bouwhoogte opgenomen.

Kamerverhuurbedrijf is niet toegestaan. Verder is het toegestaan om een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf uit te voeren, indien wordt voldaan aan de in de regels genoemde voorwaarden.

Tot slot is er een voorwaardelijke verplichting opgenomen ten behoeve van parkeren. De hoofdgebouwen kunnen enkel in gebruik worden genomen indien in het plangebied in voldoende mate is voorzien van parkeerplaatsen.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 3

Ter bescherming van mogelijke archeologische sporen in de bodem kan, voordat een omgevingsvergunning voor het bouwen kan worden verleend of andere nader genoemde activiteiten kunnen worden uitgevoerd, de verplichting worden opgelegd om vooraf archeologisch onderzoek te verrichten. Afhankelijk van de uitkomst daarvan kunnen in de vergunning nadere voorwaarden worden gesteld.

Genoemde verplichtingen ontstaan wanneer de (bouw)activiteiten dieper reiken dan in de regels voor de betreffende gebieden genoemde diepte en meer oppervlak beslaan als daar genoemd.

5.2.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan.

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Deze regel dient om te voorkomen dat indien in het bestemmingsplan bij een bepaald gebouw een zeker open terrein is geëist, dat terrein nog eens meetelt bij het beoordelen van een aanvraag voor een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 8 Algemene bouwregels

In dit artikel is een regeling opgenomen met betrekking tot bestaande maten.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

In dit artikel staat omschreven wat binnen de bestemmingsregeling, zoals opgenomen in hoofdstuk 2 van de planregels, onder strijdig gebruik wordt verstaan.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

Dit artikel is opgenomen om ondergeschikte afwijkingen van het bestemmingsplan met een algemene bevoegdheid mogelijk te maken. De regeling voorziet in een duidelijke begrenzing van het toepasbaar bereik van de afwijking.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarmee door middel van een wijzigingsbevoegdheid ex. artikel 3.6 Wro het mogelijk is enige flexibiliteit in het plan aan te brengen. Het gaat hierbij om een bevoegdheid en houdt geen verplichting in. Deze bevoegdheid mag nadrukkelijk niet worden gebruikt om zodanig aanzienlijke wijzigingen van

bestemmingen te bewerkstelligen, dat daarmee de essentie van het plan wezenlijk wordt veranderd.

5.2.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

In dit artikel staan de overgangsregels voor bestaande bouwwerken en bestaande gebruiksactiviteiten die afwijken van

het bestemmingsplan.

Artikel 13 Slotregel

Dit artikel geeft de titel van de regels van het bestemmingsplan aan.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Inspraak

Het voorontwerp bestemmingsplan is op grond van de gemeentelijke inspraakverordening vanaf 29 augustus 2018 tot 11 oktober 2018 ter inzage gelegd. Op 10 juli is een inspraakavond gehouden. Het was voor één ieder mogelijk om een inspraakreactie in te dienen. Er is één inspraakreactie ingediend welk niet leidt tot aanpassingen van het bestemmingsplan. In een separate notitie is de inspraakreactie samengevat en voorzien van beantwoording. De nota is in Bijlage 10 bijgevoegd.

6.1.1 Ambtshalve wijziging

Naar aanleiding van een ambtshalve wijziging van het ontwerp bestemmingsplan is het begrip ''kamerverhuur'' en de afwijkingsmogelijkheid daaromtrent verwijderd. Omdat dit voldoende is geregeld in de Beleidsregels Planologische Afwijkingsmogelijkheden.

6.2 Overleg ex artikel 3.1.1. Bro

Het voorontwerp bestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening naar meerdere instanties toegezonden. De nota waarin de reacties zijn samengevat en beantwoord is in Bijlage 10 bijgevoegd.

Naar aanleiding van de vooroverlegreactie van het BOOR is ter plaatse van het plangebied een archeologische dubbelbestemming opgenomen.

6.3 Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan is ter inzage gelegd van 22 november 2018 tot en met 3 januari 2019. Gedurende deze periode is ook het ontwerpbesluit hogere waarde ter inzage gelegegd. Ook is een bewonersavond georganiseerd. Er is een zienswijze ingediend door één reclamant welke betrekking heeft op zowel het bestemmingsplan als het ontwerpbesluit. De zienswijze geeft geen aanleiding tot wijzigingen in het bestemmingsplan. De nota is als Bijlage 11 bijgevoegd.

6.3.1 Ambtshalve wijziging

Naar aanleiding van een ambtshalve wijziging is het parkeergedeelte nabij de brug aangepast in langs parkeren. Ook is de langzaamverkeersverbinding verbreed en is het bouwvlak links hierover in oostelijke richting een klein stuk opgeschoven. De plankaart wordt hierop aangepast.

Het bestemmingsplan wordt n.a.v. de ambtshalve wijziging gewijzigd vastgesteld.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Bij ontwikkelingen die middels het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, is het noodzakelijk aan te tonen in hoeverre de beoogde plannen financieel haalbaar zijn en wie de risicodragende partij is. De kosten voor de planontwikkeling die gemaakt worden door de gemeente worden gedekt door de opbrengst uit de grondverkoop.