direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Beukenlaan 7 Spijkenisse
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1930.BPSPBeukenlaan-1001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De initiatiefnemer is voornemens om op het adres Beukenlaan 7 de bedrijfsactiviteiten te staken en de opstallen te slopen om zo plaats te maken voor woningbouw. In de nieuwe situatie is een appartementengebouw met 31 appartementen en 9 grondgebonden woningen beoogd.

De ontwikkeling is in strijd met het geldende bestemmingsplan 'Schenkel Groenewoud', woningbouw is op deze locatie niet toegestaan. Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken, dient een nieuw bestemmingsplan te worden vastgesteld. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een nieuw juridisch planologisch kader waarbinnen de ontwikkeling kan plaatsvinden.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen op het adres Beukenlaan 7 te Spijkenisse, op figuur 1.1 is het plangebied weergegeven. Het plangebied bevind zich tussen de Beukenlaan, (west), Hazelaarstraat (noord) en de Heemraadlaan (zuid). De westkant wordt gevormd door de bestaande woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPSPBeukenlaan-1001_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging van het plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Schenkel Groenewoud

De vigerende planologische regeling ter plaatse van het plangebied is vervat in het bestemmingsplan 'Schenkel Groenewoud' (onherroepelijk vastgesteld op 6 maart 2013). Voor het plangebied gelden de enkelbestemmingen 'Bedrijf' en 'Groen'. Een uitsnede van de verbeelding is weergegeven op figuur 1.2. De gronden met de bestemming 'Bedrijf' met een bouwvlak mag voor 60% bebouwd worden tot een goot- en bouwhoogte van 6 en 15 meter.

Op de locatie geldt tevens de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2'. Volgens deze dubbelbestemming is archeologisch onderzoek verplicht bij werkzaamheden die dieper dan 50 cm beneden maaiveld en een oppervlakte groter dan 200 m2 beslaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPSPBeukenlaan-1001_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Schenkel Groenewoud' (bron: ruimtelijke plannen.nl)

Parkeren & laden en lossen ontwerpbestemmingsplan (Vastgesteld 17-05-2023

In deze parapluherziening is een voorwaardelijke verplichting opgenomen, die verwijst naar de 'Parkeernormennota Nissewaard 2022'. Dit paraplubestemmingsplan omvat de hele gemeente Nissewaard.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de bestaande situatie beschreven en wordt vervolgens ingegaan op de gewenste ontwikkeling. In hoofdstuk 3 is de gewenste ontwikkeling getoetst aan het relevante Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Vervolgens is in hoofdstuk 4 de toetsing van de gewenste ontwikkeling aan de relevante omgevingsaspecten beschreven. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische regeling van dit bestemmingsplan. Ten slotte is in hoofdstuk 6 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid nader toegelicht.

 

Hoofdstuk 2 Huidige situatie en planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Plangebied

In de huidige situatie is ter plaatse van het plangebied (Beukenlaan 7) een bedrijfspand en een tankstation gevestigd met een ondergrondse LPG-tank, ten zuiden van dit tankstation is een groenstrook gelegen langst de Heemraadlaan. Alle opstallen en groen wordt gesloopt/gerooid ook de ondergrondse LPG-tank wordt verwijderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPSPBeukenlaan-1001_0003.jpg"

Figuur 2.1 Bestaande situatie (bron: Projectboek Beukenlaan Spijkenisse mei 2023)

Directe omgeving

Ten noorden van het plangebied ligt de Hazelaarstraat met het winkelcentrum "Groenewoud" van circa 9 meter hoog, ten oosten van het plangebied staan geschakelde woningen aan de Lindenstraat met een goot- en bouwhoogte van 6 en 9 meter.

De zuid- en westzijde van het plangebied worden begrensd door de Heemraadlaan en de Beukenlaan. Aan de overzijden van deze straat zijn overwegend geschakelde woningen gelegen met een maximale goot- en bouwhoogte van 6 en 9 meter.

2.2 Beoogde situatie

Het projectboek dat is opgesteld voor de beoogde ontwikkeling is opgenomen in Bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPSPBeukenlaan-1001_0004.png"

figuur 2.2 beoogde situatie (bron: Projectboek Beukenlaan Spijkenisse mei 2023)

Programma

Het programma voor de ontwikkeling bestaat uit 40 woningen onderverdeeld in de volgende woningtype:

9 stadswoningen 3 lagen 135 tot 150m² GO

23 appartementen circa75m² GO

8 appartementen circa 53m² GO

De prijsklasse van de woningen is middelduur variërend tussen de €1.100,- en €1.400,-. De prijsklasse wordt vastgelegd in de anterieure overeenkomst.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPSPBeukenlaan-1001_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPSPBeukenlaan-1001_0006.png"

Figuur 2.3 Impressies

(bron Projectboek Beukenlaan Spijkenisse mei 2023)

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan relevant beleid op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld. Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van andere overheden, is het Barro opgesteld. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen.

Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt niet alleen regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Nationale Omgevingsvisie, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen.

Toetsing

De beoogde ontwikkeling heeft geen raakvlakken met het beleid zoals benoemd in de NOVI en het Barro.

3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Ladder voor duurzame verstedelijking), artikel 3.1.6, lid 2

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is vastgelegd als procesvereiste in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dit artikel bepaalt dat bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de behoefte daaraan moet worden beschreven. Bij stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied, moet bovendien worden gemotiveerd waarom deze niet binnenstedelijk gerealiseerd kunnen worden.

Het toevoegen van meer dan 12 woningen of meer dan 500 m2 aan stedelijke functies wordt gezien als stedelijke ontwikkeling. Vertrekpunt bij de beoordeling of iets een nieuwe stedelijke ontwikkeling is, zijn de geldende planologische mogelijkheden.

Het toevoegen van maximaal 40 woningen (31 middenhuurappartementen en 9 grondgebonden woningen in de vrijehuursector) is nu niet mogelijk en wordt gezien als stedelijke ontwikkeling. De locatie ligt binnen bestaand stedelijk gebied. Daarom is hierna de woningbehoefte beschreven.

Beschrijving woningbehoefte

De woningbehoefte in de gemeente Nissewaard blijkt uit diverse bronnen die hierna worden behandeld.

Woningbehoefteraming WBR 2021

De provincie Zuid-Holland heeft onderzocht hoeveel extra woningen er in Zuid-Holland nodig zijn in de periode 2021 tot en met 2030 om in de verwachte vraag aan woningen te voorzien. Uit de provinciale woningbehoefteraming WBR 2021 blijkt dat in de periode 2021-2030 in de Rotterdamse regio behoefte is aan ruim 61.000 woningen. Voor deze extra woningen zijn inmiddels genoeg plannen. Belangrijk is wel dat meer plannen planologisch 'hard' gemaakt worden en sneller tot uitvoering komen. Beukenlaan 7 is een van de bekende plannen.

Woningmarktafspraken Regio Rotterdam 2021-2030 (december 2022)

Het Regioakkoord 2022 bevat afspraken over de woningbouw in de 12 regiogemeenten. Hierin is afgesproken dat Nissewaard zich inzet voor het toevoegen van circa 3.760 woningen, waarvan 28% sociaal, 43% middelduur en 30% in het dure segment.

Regionale Realisatie Agenda 2022

De vraag naar woningen is groot, het aanbod beperkt. Het oplossen van het woningentekort vraagt om de bouw van nieuwe woningen. Om het woningtekort terug te dringen tot een gezonder evenwicht wordt door de Rijksoverheid met “Programma Woningbouw” nationaal ingezet op de realisatie van 900.000 woningen tot en met 2030. Zuid-Hollandse bestuurders en minister Hugo de Jonge van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening hebben de regionale realisatieagenda's, ook wel woondeals genoemd, ondertekend. Daarmee spreekt Zuid-Holland de ambitie uit om in de periode 2022 tot en met 2030 ruim 235.000 woningen te bouwen.

Er is grote behoefte aan betaalbare woningen in Nederland en Zuid-Holland. Om aan te sluiten bij die behoefte streven Rijk, provincie en gemeenten ernaar dat tweederde van de nieuwe woningen betaalbaar zijn: op landelijk, provinciaal en regionaal niveau. Hierbij wordt in 2023 verder bekeken hoe deze opgave past bij de lokale situatie. Onder het betaalbare segment vallen: huurwoningen onder liberalisatiegrens, door woningbouwcorporatie te bouwen sociale huurwoningen, huurwoningen vanaf de sociale huurgrens tot maximaal €1.000 per maand (prijspeil 2022) en koopwoningen tot €355.000.

In dit project wordt gelet op de grote behoefte aan betaalbare woningen ingezet op een groot aandeel middenhuur.

Woonvisie Nissewaard, een plek voor iedereen! (september 2020)

Het doel van de Woonvisie voor Nissewaard is dat het voor iedereen goed wonen is in de gemeente en de woonwensen en woningbehoefte van alle huidige en toekomstige inwoners zoveel mogelijk binnen de gemeentegrenzen mogelijk te maken. Groei van de woningvoorraad is vooral nodig omdat het aantal 65-plussers toeneemt en huishoudens gemiddeld steeds kleiner worden. Transformatie van leegstaande panden in en rondom het centrum van Spijkenisse biedt kansen om aan de woonwensen van zowel ouderen als jongeren te voldoen.

Een ontwikkeling die in de komende jaren wordt doorgezet, is het gevarieerder maken van het woningaanbod in Nissewaard. Zo'n 5% is een vrijesectorhuurwoning. Dit is iets lager dan landelijk gemiddeld (6%) en beduidend lager dan in gemeenten van vergelijkbare grootte (ca. 12%). Zo is het de bedoeling dat meer middeldure en dure koop- en huurwoningen worden gebouwd. Mensen die een volgende stap in hun wooncarrière willen zetten, kunnen hierdoor die stap in Nissewaard blijven maken. De woningen die zij achterlaten, komen vrij voor starters, stellen en jonge gezinnen. Ook zo probeert de gemeente de doorstroming te stimuleren. Daarnaast komt er ruimte voor collectief particulier opdrachtgeverschap.

Verder zal de gemeente, vaak binnen nieuwbouwprojecten, locaties aanwijzen waar sociale woningbouw wordt gerealiseerd, ter compensatie van het verdwijnen van sociale huurwoningen door sloop en nieuwbouw. Ook voor kwetsbare mensen, die bijvoorbeeld uit een beschermde woonomgeving komen, zijn woningen nodig.

Specifieke behoefte middenhuur

De gemeente wil meer mogelijkheden voor doorstroming bieden en langere verhuisketens op gang brengen. Er is daarom meer behoefte aan middeldure huurwoningen vanuit verschillende doelgroepen.

Door beleidswijzigingen moeten lage middeninkomens, die voorheen voor een sociale huurwoning terecht konden bij de woningcorporaties, nu uitwijken naar de vrijehuursector. In veel gevallen zijn dit starters die te veel verdienen voor een sociale huurwoning, maar ook moeilijk een hypotheek krijgen. Hetzelfde geldt voor bijvoorbeeld ZZP'ers en flexwerkers.

Deze doelgroep is aangewezen op middeldure huurwoningen (tot circa € 950). Op dit moment voldoet het aanbod woningen in de middenhuur niet aan de vraag.

Ook vanuit ouderen is er behoefte aan woningen in de middeldure huursector. Het aantal ouderen in Nissewaard zal de komende jaren blijven groeien, zo bleek uit het uitgevoerde woonbehoefteonderzoek. Doorstroming van ouderen die nu een grondgebonden (koop of huur) woning bewonen naar aantrekkelijke nultredenwoningen (gestapeld in de vorm van appartementen of grondgebonden in de vorm van patiowoningen) kan helpen de groep (door)starters te laten doorstromen. Op dit moment is de vraag groter dan het beschikbare aanbod. Het toevoegen van geschikte, aantrekkelijke woningen voor ouderen aan de bestaande voorraad, brengt verhuisketens op gang. Naarmate deze verhuisketens in Nissewaard op gang komen, kunnen inwoners beter in hun huisvestingswensen en -eisen voorzien. Een deel van de ouderen ziet een goed gelegen levensloopbestendig huurappartement in het middeldure segment (tot circa € 950) als aantrekkelijke woning.

Van huishoudens met een laag middeninkomen wordt verwacht dat zij bij voorkeur een passende woning buiten de sociale huursector vinden, bijvoorbeeld in de middeldure huur. In dit segment zijn in Nissewaard weinig huurwoningen beschikbaar, terwijl er behoefte aan is.

De komende jaren zet de gemeente in op het vergroten van de voorraad middenhuur in het grondgebonden- en nultredensegment. Hiermee wordt de grote druk op de huidige woningmarkt voor de doelgroepen met een middeninkomen verlicht. Tegelijkertijd bevordert het de doorstroming van ouderen en de daarmee gepaard gaande langere verhuisketens. De gemeente maakt daarbij afspraken met ontwikkelaars over het behoud van woningen in de middenhuur.

Dit initiatief geeft mede invulling aan de doelstellingen uit de woonvisie met een accent op middenhuur.

Conclusie

Voor Nissewaard wordt uitgegaan van een opgave van 3.760 woningen tot en met 2030. Dit betekent dat (veel) nieuwe harde plancapaciteit moet worden toegevoegd om te kunnen voorzien in de woningbehoefte. Er is behoefte aan alle woningtypen en prijsklassen, met een accent op betaalbare woningen. Hierin wordt mede voorzien in dit plan met een groot aandeel middenhuurwoningen. Hieraan is een groot tekort in de gemeente Nissewaard.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland (geconsolideerd 2023)

Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Toekomstige beleidsvernieuwing biedt kansen voor verbeteringen in Zuid-Holland. De provincie heeft hiervoor 7 vernieuwingsambities geformuleerd. Deze ambities dienen als stip op de horizon:

  • 1. Samen werken aan Zuid-Holland: inwoners, organisaties en bedrijven in een vroeg stadium betrekken bij besluiten;
  • 2. Bereikbaar Zuid-Holland: efficiënt, veilig en duurzaam over weg, water en spoor;
  • 3. Schone energie voor iedereen: op zoek naar schone energie, haalbaar en betaalbaar voor iedereen;
  • 4. Een concurrerend Zuid-Holland: diversiteit, de economische kracht van Zuid-Holland;
  • 5. Versterken natuur in Zuid-Holland: een aantrekkelijk landelijk gebied draagt bij aan de kwaliteit van de leefomgeving;
  • 6. Sterke steden en dorpen in Zuid-Holland: versnellen van de woningbouw met behoud van ruimtelijke en sociale kwaliteit;
  • 7. Gezond en veilig Zuid-Holland: beschermen en bevorderen van een gezonde, veilige leefomgeving.

Deze ambities zijn vertaald in beleidskeuzes voor de fysieke leefomgeving. Voor de beoogde ontwikkeling zijn de volgende opgaven relevant:

Verstedelijking

De provincie streeft naar een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied en wil de bebouwde ruimte daarom beter benutten. De provincie zet in op verdichting, concentratie, diversiteit en specialisatie binnen het bestaand stads- en dorpsgebied, en ten tweede op een hiërarchie van complementaire knooppunten en centra met een goede onderlinge bereikbaarheid.

De provincie hanteert de volgende uitgangspunten voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen:

  • Bouw naar behoefte;
  • Bouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied;
  • Bouw georiënteerd op hoogwaardig openbaar vervoer; versterk de langzaam vervoersrelaties; houdt rekening met de gevolgen van de ontwikkeling voor de bereikbaarheid;
  • Benut het netwerk van stedelijke centra en knooppunten;
  • Bouw toekomstbestendig; houd rekening met energietransitie, natuurinclusiviteit, klimaatadaptie en een gezonde leefomgeving;
  • Bouw voldoende betaalbare woningen.

Als een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt op grond van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) de 'ladder voor duurzame verstedelijking' doorlopen. Toepassing is ook van provinciaal belang.

Toetsing

De ladder is in paragraaf 3.2.2 doorlopen. Het plangebied is door de provincie aangemerkt als bestaand stads- en dorpsgebied.

Ruimtelijke kwaliteit

De provincie stuurt op behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit, als onderdeel van de kwaliteit van de leefomgeving. Ruimtelijke kwaliteit is het evenwicht en samenspel van toekomstwaarde, gebruikswaarde en belevingswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten niet alleen functioneel zijn, maar ook duurzaam houdbaar (of bewust tijdelijk) en in hun uiterlijke verschijning op een positieve manier bijdragen aan de kwaliteit van de omgeving. Ruimtelijke kwaliteit begint met het kiezen van de juiste plek voor nieuwe ontwikkelingen.

Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkelingen: inpassing, aanpassing en transformatie.

Toetsing

De ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijzigingen op structuurniveau en past bij de aard en schaal van het gebied. Er is sprake van het opheffen van een milieuhinderlijke functie en de realisatie van woningen. In dit geval is sprake van 'inpassing' van woningen binnen bestaand stadsgebied.

3.3.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland (geconsolideerd 2023)

In samenhang met de omgevingsvisie is de omgevingsverordening opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het volgende is relevant voor het bestemmingsplan.

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit

  • 1. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, mits is aangetoond dat de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft.
  • 2. Om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen wordt in het bestemmingsplan rekening gehouden met de beschermingscategorie, het gebiedstype en de relevante richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit, zoals vermeld op kaart 14 in bijlage II en beschreven in de omgevingsvisie beleidskeuze landschap.
  • 3. Bij het beantwoorden van de vraag of bij een beoogde ruimtelijke ontwikkeling de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd kan blijven, wordt de schaalverdeling inpassen, aanpassen en transformeren gehanteerd als bedoeld in het vijfde lid.
  • 4. Een bestemmingsplan kan een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maken, mits een zorgvuldige afweging is gemaakt over de locatiekeuze. De motivering gaat in op de beschreven kenmerken en waarden van het gebied en de effecten van de ontwikkeling daarop. Deze vereisten gelden voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling waarbij:
    • a. een of meer richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit in het geding zijn zoals beschreven in de omgevingsvisie beleidskeuze landschap; of
    • b. sprake is van aanpassen of transformatie als bedoeld in het vijfde lid.
  • 5. Een bestemmingsplan kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling onder de volgende voorwaarden:
    • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
    • b. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
    • c. de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren.
  • 6. Specifieke regels voor de gebiedstypen als bedoeld in de artikelen 6.9a, 6.9b, 6.9c, 6.9d. 6.9e, 6.9f en 6.9g, worden in acht genomen tenzij een zwaarwegend openbaar belang aan de toepassing van die artikelen, uitgezonderd artikel 6.9e, in de weg staat.
  • 7. Om de ruimtelijke kwaliteit per saldo gelijk te houden of te waarborgen kan het nodig zijn om aanvullende maatregelen te nemen bij aanpassen en transformeren. Aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit een combinatie van:
    • a. duurzame sanering van bestaande bebouwing, kassen en boom- en sierteelt;
    • b. wegnemen van verharding;
    • c. toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
    • d. andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert, waarbij
      • aanvullende maatregelen worden getroffen binnen het plangebied van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat onmogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen buiten het plangebied worden betrokken in de motivering;
      • indien aanvullende maatregelen niet volstaan, financiële compensatie wordt toegepast.

Lid 8 tm 12 zijn voor deze ontwikkeling niet relevant.

Toetsing artikel 6.9

De ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijzigingen op structuurniveau en past bij de aard en schaal van het gebied. Er is sprake van het opheffen van een milieuhinderlijke functie en het inpassen van woningen.

De provincie zet in op het versterken en benutten van de verschillen tussen de kustlandschappen, veen(weide)landschappen, deltarivierenlandschappen en stedelijke landschappen. Er dient rekening te worden gehouden met de richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit die zijn opgenomen in de omgevingsvisie.

Rivierdeltacomplex - jonge zeeklei

  • Ontwikkelingen dragen bij aan het behoud van ruimte voor dynamische natuurlijke processen en zoet-zoutovergangen in de Deltawateren en natuurlijke buitendijkse gebieden.


Deze ontwikkeling heeft geen invloed op de zoet-zoutovergangen.

Verstedelijking

  • Verstedelijking vindt vooral binnen bestaand stads- en dorpsgebied (BSD) en binnen invloedsgebied van hoogwaardig openbaar vervoer (HOV) plaats.
  • De provincie stuurt op meer ruimte voor betaalbare bedrijfsruimte in woningbouwplannen en omgekeerd op meer woningbouw boven bedrijven in monofunctionele bedrijventerreinen. Hiermee wordt nabijheid van wonen, werken en voorzieningen gecreëerd. Dit draagt bij aan de opgave om gezondheid, veiligheid en ruimtelijke kwaliteit te verbeteren.
  • Hoogteaccenten (waaronder hoogbouw) vallen zoveel mogelijk samen met centra (zwaartepunten) en interactiemilieus in de stedelijke structuur. Daar waar hoogbouw niet samenvalt met “zwaartepunten” in de stedelijke structuur geeft een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van hoogbouw op de (wijde) omgeving.
  • Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.
  • Nieuwe ontwikkelingen sluiten aan bij bestaande landschappelijk structuren en dragen waar mogelijk bij aan versterking van de stedelijke groenblauwe structuur. Daarbij gaat het ook om de recreatieve kwaliteit en de bijdrage aan klimaatbestendigheid en de biodiversiteit.
  • Goede groene verbindingen vanuit de haarvaten van het stedelijk gebied met het buitengebied, conform de visie van het Landschapspark Zuidvleugel, zijn essentieel voor de relatie van het stedelijk gebied met het buitengebied. Dergelijke verbindingen bieden bovendien de basis voor recreatieve verbindingen en voor woon- werkverkeer.

De ontwikkeling draagt door het toevoegen van woningen binnen de stedenbouwkundige structuur bij aan de versterking van de karakteristieke kenmerken van de stad.

In dit geval is sprake van een gewenste herontwikkeling van het gebied. De beoogde ontwikkeling past in de gemeentelijke plannen voor intensivering. De locatie wordt klimaatbestendig en er worden kansen benut voor het vergroten van de biodiversiteit.

Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen

  • 1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
    • a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
    • b. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 19 in bijlage II en wordt rekening gehouden met de voor deze locaties opgenomen gegevens en criteria in bijlage X.
  • 2. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling met de functie wonen mogelijk maakt voorziet in voldoende sociale huurwoningen. Onder voldoende wordt in ieder geval verstaan wat hierover is vastgelegd in de geldende door Gedeputeerde Staten aanvaarde regionale woonvisie.
  • 3. Gedeputeerde staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
  • 4. Gedeputeerde staten kunnen een regionale visie voor wonen of bedrijventerreinen vaststellen. Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die in strijd zijn met de door gedeputeerde staten vastgestelde regionale visie.

Toetsing artikel 6.10

Door de herontwikkeling wordt voldaan aan de voorkeursvolgorde voor verstedelijking: allereerst het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied en daarna het benutten van locaties aansluitend aan stedelijk gebied. Met betrekking tot de ladderonderbouwing voor de realisatie van nieuwe woningen wordt verwezen naar paragraaf 3.2.2.

In de totale programmering voor de gemeente wordt zorggedragen voor voldoende sociale huurwoningen. Er worden in dit project geen sociale huurwoningen mogelijk gemaakt. Er wordt juist ingezet op een groot aandeel middenhuur.

Artikel 6.10c Parkeernorm stationsomgevingen

  • 1. Een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwe woningen in een stationsomgeving, waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd op kaart 22 in bijlage II, hanteert een parkeernorm van maximaal 0,7 autoparkeerplaats per woning.
  • 2. In afwijking van het eerste lid kan een andere parkeernorm worden gehanteerd, als de gemeente op de lokale situatie afgestemde regels of beleid voor parkeren heeft vastgesteld.

Toetsing

Het plangebied is aangemerkt als stationsomgeving. De gemeente hanteert op de lokale situatie afgestemnde regels. Zie paragraaf 4.2. De parkeerbehoefte van de ontwikkeling wordt opgelost binnen het plangebied.

Artikel 6.10d Bereikbaarheid
Een bestemmingsplan voor een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling houdt rekening met de gevolgen van die ontwikkeling voor de bereikbaarheid.

Toetsing

Zie paragraaf 4.2 voor de bereikbaarheid van het plangebied, geconcludeerd wordt dat de locatie goed bereikbaar is voor de diverse modaliteiten.

Artikel 6.10f Functiemenging

Een bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling met de functies wonen of bedrijven, houdt rekening met de mogelijkheden voor functiemenging.

Toetsing

In dit bestemmingsplan is er gelet op de grote woningbehoefte voor gekozen om alleen woningen mogelijk te maken.

Artikel 6.10h Kansen voor biodiversiteit

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, betrekt daarbij de mogelijkheden voor het bevorderen van de biologische diversiteit.

Toetsing

De kansen voor biodiversiteit zijn in paragraaf 4.5 beschreven. Bij de verdere architectonische uitwerking van de bebouwing en inrichting van de gronden wordt gekeken welke van de kansen kunnen worden benut.

Artikel 6.27a Risico's van klimaatverandering

In een bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering ten minste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van:

  • a. wateroverlast door overvloedige neerslag;
  • b. overstroming;
  • c. hitte;
  • d. droogte;

alsmede de effecten van de bovengenoemde risico's op het risico van bodemdaling.

Voor zover risico's zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico's.

Toetsing artikel 6.27a

Als gevolg van de klimaatverandering neemt het risico op hittegolven toe. Het stedelijke gebied is gevoeliger voor opwarming dan het omliggende landelijke gebied. Bij voorkeur warmt het stedelijke gebied niet meer dan 2 graden Celsius meer op dan het landelijke gebied.

Het is belangrijk dat er maatregelen getroffen worden om de hittelast te beperken. Bouwtechnische voorzieningen kunnen opwarming van het gebouw beperken. Denk aan: isolatie, luifels en zonwering, mogelijkheden om ramen open te kunnen zetten/natuurlijk te ventileren, beperken van grote glasoppervlakken, gebruik van reflecterende in plaats van absorberende bouwmaterialen. Het gebruik van airconditioning wordt afgeraden, gezien het energieverbruik, dat weer andere klimaatdoelen betreft. Platte daken, eventuele balkons en de buitenruimte krijgen bij voorkeur een inrichting met veel waterberging en groen. Intensieve (sedumdaken) en extensieve (daktuinen) groene daken worden al veel toegepast.

Niet alleen voor hitte, ook voor extreme buien spelen groene daken, polderdaken en groen op maaiveld een belangrijke rol, doordat bij extreme neerslag het water op een natuurlijke manier wordt vastgehouden en het overtollige water vertraagd wordt afgevoerd.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Nissewaard naar 2040 (februari 2018)

De visie voor Nissewaard bevat het ontwikkelingsperspectief voor de komende jaren. Nissewaard heeft te maken met een aantal vraagstukken van sociaaleconomische, maatschappelijke en ruimtelijke aard. Voor nieuwe verstedelijking ligt een sterke basis in de bestaande structuur. Dit biedt verschillende mogelijkheden, zoals de grote woningbouwopgave in heel Zuid-Holland die voor een deel in de voormalige groeikern Spijkenisse kan worden opgelost. Om de genoemde opgaven het hoofd te bieden is dit ontwikkelperspectief opgesteld, in nauwe afstemming met de provincie, waarin voor de korte en lange termijn een visie en kansen worden geformuleerd voor een aantrekkelijke, vitale, toekomstbestendige woon- en werkgemeente in 2040.

Toetsing

Dit initiatief geeft mede invulling aan de genoemde beleidslijnen en kansen door de verdichting met woningbouw te realiseren.

3.4.2 Structuurvisie

Op 13 mei 2009 heeft het gemeentebestuur (toen nog gemeente Spijkenisse) de gemeentelijke structuurvisie voor de periode 2010-2020 vastgesteld.

De Structuurvisie geeft de ruimtelijke en functionele ontwikkeling in Spijkenisse op hoofdlijnen weer. De visie is het uitgangspunt voor de politieke agenda. Geen dichtgetimmerd eindplan, maar het vertrekpunt van de gemeente voor gesprekken met hogere overheden, marktpartijen en partners om ontwikkelingen en investeringen in de stad te initiëren. In de visie zijn de volgende kernkwaliteiten geformuleerd;

  • Ligging aan de rand van de Randstad tussen stad en strand
  • Stadsranden en stadsentrees
  • Verbindende elementen
  • Wonen in Spijkenisse
  • Kwalitatief hoogwaardig stadscentrum
  • Sociaal-culturele kwaliteiten

De Structuurvisie biedt negen punten voor de politieke agenda van het gemeentebestuur van Spijkenisse: ideeën voor verbeteringen in negen gebieden. Het plangebied is niet gelegen in één van deze negen gebieden.

In de visie is geen specifiek beleid ten aanzien van de nieuwbouw van woningen opgenomen.

3.4.3 woonvisie 'Nissewaard, een plek voor iedereen!'

In september 2020 is de woonvisie 'Nissewaard, een plek voor iedereen!' vastgesteld. In deze visie zijn onder meer de gemeentelijke woning ambities beschreven. De gemeente zet in op een duurzaam en solidair leefklimaat. Het doel van de nieuwe Woonvisie is dat het voor iedereen goed wonen is in de gemeente en de woonwensen en woningbehoefte van al onze huidige en toekomstige inwoners zoveel mogelijk binnen onze gemeentegrenzen mogelijk te maken.

De gemeente Nissewaard zal in de komende jaren gaan groeien en, Omdat nieuwbouw maar een beperkte voorraadverandering teweeg brengt, is de kwaliteit van de bestaande voorraad steeds bepalender voor de totale woonkwaliteit van Nissewaard. Van belang is dat de woningvoorraad toekomstbestendig is, woningen worden verduurzaamd, levensloopbestendig worden gemaakt en dat de woningvoorraad wordt gediversifieerd.

Verder wordt er ingezet op de betaalbaarheid en beschikbaarheid van woningen door de doorstroming op gang te brengen, ook met duurdere woningen. Het aantal ouderen zal de komende jaren blijven groeien. Doorstroming van ouderen die nu een grondgebonden (koop of huur) woning bewonen naar aantrekkelijke nultredenwoningen (gestapeld in de vorm van appartementen of grondgebonden in de vorm van patiowoningen) kan helpen bij het vrijkomen van woningen voor starters. Het toevoegen van geschikte, aantrekkelijke woningen voor ouderen aan de bestaande voorraad, brengt verhuisketens op gang. Naarmate deze verhuisketens in Nissewaard op gang komen, kunnen inwoners beter in hun huisvestingswensen en -eisen voorzien.

Woningbouw is nodig om te voorzien in de vraag. Complementair bouwen, ook in het duurdere segment, draagt bij aan een gezonde mix in de voorraad en bevolking en maakt zowel Spijkenisse als de omliggende kernen schokbestendiger. Daarnaast staat Nissewaard open voor vernieuwende woonconcepten. Collectief particulier opdrachtgeverschap krijgt een kans om inwoners zelf zeggenschap te geven over hun nieuwe woning en woonomgeving. Deze woonvormen kunnen zowel in de bestaande voorraad worden ingepast, als in toekomstige nieuwbouw. Bij het ontwikkelen van woningen gaat het echter niet alleen om de woningen zelf. Minstens zo belangrijk zijn voorzieningen en de omgeving waarbinnen de woningen gerealiseerd worden. Wonen, zorg en welzijn wordt hierdoor als samenhangende thema's gezien. Bij het maken van plannen voor woningbouw zal meteen rekening worden gehouden met de doelgroep die de woningen na realisatie zal betrekken. De gebiedsinrichting zal hierop worden afgestemd. Ook bij de ontwikkeling van nieuwbouw wordt er rekening mee gehouden en worden er aanvullende eisen gesteld ten aanzien van de levensloopgeschiktheid.

De gemeente stimuleert de duurzame transitie. Deze duurzame transitie omvat meer dan de energietransitie. Het gaat onder andere om warmtetransitie 'van het gas af' en energiebesparing, maar ook om klimaatadaptatiemaatregelen en het gebruik van circulaire bouwprincipes. Waar het gaat om aanpasbaarheid doelt de gemeente op bouw- en woontechnische verbeteringen, zoals het levensloopbestendig maken van woningen, het wegwerken van achterstallig onderhoud, en veiligheidsmaatregelen.

In het voorliggende plan worden 40 gestapelde en grondgebonden woningen gerealiseerd Het planvoornemen is passend binnen de woonvisie.

3.4.4 Parkeernormennota gemeente Nissewaard 2022

De gemeente Nissewaard heeft een nieuwe Parkeernormennota. De besluitvorming over het benodigd aantal parkeerplaatsen bij de (her)ontwikkeling van locaties of functiewijzigingen vraagt om een uniforme aanpak. Parkeernormen zijn een hulpmiddel bij het realiseren van een duurzaam aanbod aan parkeervoorzieningen. De nieuwe Nota Parkeernormen is hiervoor het instrument.

In de parkeernormennota worden de berekeningswijze van de parkeerbehoefte en de parkeernormen voor tal van functies binnen de gemeente Nissewaard beschreven. Deze nota geeft invulling aan de behoefte van de gemeente Nissewaard om de vraag naar parkeergelegenheid zodanig te faciliteren dat een uniforme aanpak en duurzaam aanbod voor parkeerplaatsen wordt geborgd. Bij de uitwerking van nieuwe bouwontwikkelingen vormt de normatieve parkeerbehoefte van een functie het vertrekpunt van een dialoog. Hoe de gemeente Nissewaard deze dialoog wenst vorm te geven, is opgenomen in de beleidsregels behorende bij de parkeernormennota.

3.4.5 Gemeentelijk Watertakenplan Nissewaard 2021-2025

Het Gemeentelijk rioleringsplan Nissewaard 2021-2025is een plan waarin de gemeente aangeeft hoe zij de komende jaren de gemeentelijke watertaken invullen. Met speerpunten als digitalisering, goed beheer en klimaatadaptatie.

Met dit GRP werken we aan een gezonde en hoogwaardige leefomgeving voor alle inwoners en bedrijven in de gemeente.

Dit beleidsplan geeft aan hoe de gemeente met de zorgplichten omgaat en hoe wij de toekomst zien van Nissewaard en de gemeentelijke watertaken. Er is over dit GRP overlegd met het Waterschap Hollandse Delta. Dat is belangrijk omdat we samen voor het water in Nissewaard zorgen.

De gemeente heeft de taak om voor de riolering te zorgen: zij heeft de zorgplicht voor stedelijk afvalwater, voor afvloeiend hemelwater en voor een inspanningsverplichting voor grondwatermaatregelen. Goede riolering is nodig voor de bescherming van de volksgezondheid, het milieu en het tegengaan van wateroverlast. De

3.4.6 Programmaplan Duurzaamheid 2023-2024

De ontwikkelingen op het gebied van duurzaamheid gaan razendsnel. Duurzaamheid gaat om meer dan alleen het terugdringen van CO2-uitstoot of het minimaliseren van het restafval. Het gaat om bewustwording en het besef dat een duurzame manier van leven en ondernemen, tegenwoordig een zeer haalbare en zelfs rendabele toekomst is. Maar het gaat er ook om wat we nu al kunnen doen, de toekomst start immers nu. Als gemeente nemen we dan ook onze verantwoordelijkheid. Maar dit kan de gemeente niet alleen: dit doet de gemeente samen met partners, ondernemers en inwoners.

Energieneutraal

In 2030 is 27% van de energie die in één kalenderjaar wordt verbruikt binnen de gemeente Nissewaard, CO2-neutraal en in eigen beheer opgewekt binnen Voorne-Putten.

In 2050 is de gemeente Nissewaard energieneutraal: Alle energie die wordt gebruikt is lokaal en op duurzame wijze opgewekt.

Klimaatadaptief

In 2030 zijn het aantal knelpunten als gevolg van extreem weer in de openbare ruimte minimaal gelijk aan het niveau van 2020, het percentage groen ten opzichte van het percentage verharding in de bebouwde omgeving is toegenomen.

In 2050 is de gemeente Nissewaard klimaatbestendig en waterrobuust ingericht: er is minimale overlast door de gevolgen van klimaatverandering, waaronder extreme regenval, hitte en droogte en de stijgende zeespiegel.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Vormvrije m.e.r.- beoordeling

4.1.1 Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.
4.1.2 Onderzoek

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied, een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer en 2.000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 40 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.

De aanmeldnotitie wordt opgesteld nadat de onderzoek akkoord bevonden zijn door de omgevingsdienst

Op ….. is bij besluit van …. vastgesteld dat geen MER nodig is, zie bijlage PM. In bijlage PM is de aanmeldingsnotitie voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen. Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Mitigerende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk.

4.2 Verkeer en parkeren

4.2.1 Toetsingskader

Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.

Voor de beoogde ontwikkeling wordt de verkeersgeneratie berekend op basis van kencijfers uit CROW publicatie 381. Voor het juiste kencijfer/parkeernorm wordt een ligging in schil centrum gehanteerd, de kern Spijkenisse binnen de gemeente Nissewaard wordt op basis van adressendichtheid getypeerd als sterk stedelijk gebied (CBS). Verder wordt uitgegaan van het gemiddelde binnen de bandbreedte van het kencijfer/parkeernorm.

4.2.2 Ontsluiting

Het plangebied wordt voor gemotoriseerd verkeer ontsloten op de Hazelaarstraat die vervolgens aansluit op de gebiedsontsluitingsweg Beukenlaan. Voor het langzame verkeer (voetgangers en fietsers is de entree geplaatst aan de Beukenlaan/Heemraadlaan hier zijn in de nieuwe situatie vrij liggende voet en fietspaden aanwezig. Op circa 500 meter loopafstand is het metrostation aan de Heemraadlaan gelegen, vanuit hier vertrekken metro's richting Rotterdam Centraal, De Akkers en De Terp.

De ontsluiting voor de diverse modaliteiten is daarmee goed te noemen.

4.2.3 Parkeren

Parkeerbehoefte

De parkeerbehoefte voor de ontwikkeling is weergegeven in tabel 4.1.

Tabel 4.1 Totale parkeerbehoefte planontwikkeling (sterk stedelijk, gemiddelde, rest bebouwde kom centrum)

Functie   Aantal   Parkeernorm
per woning  
Parkeerbehoefte  
Stadswoningen   9   1,8   16,2  
Appartementen (75m² GO)   23   1,3   29,9  
Appartementen (53 m² GO)   8   1,3   10,4  
Totaal   40     56,5 pp  

In totaal worden er binnen het plangebied 57 parkeerplaatsen gerealiseerd waardoor op eigen terrein in de parkeerbehoefte wordt voorzien.

4.2.4 Verkeersgeneratie en afwikkeling

Verkeersintensiteit huidig en toekomstig

In de huidige situatie is ter plaatse van het plangebied een bedrijfspand en een tankstation met carwash gevestigd. Voor het tankstation en de carwash zijn geen kengetallen opgenomen door het CROW. Hiervoor wordt de categorie bedrijf arbeidsintensief/bezoekersextensief voor gehanteerd, vanwege het grote aantal bezoekers voor deze functies. De huidige verkeersgeneratie is weergegeven in tabel 4.2.

Tabel 4.2 verkeersgeneratie huidige situatie per mvt/etmaal

Functie   CROW   Kencijfer   mvt/etmaal  
Bedrijfs
bebouwing  
Commerciële dienstverlening (met baliefunctie)   10,6 mvt/etmaal per 100 m2 bvo   187,1  
Tankstation   Bedrijf arbeidsextensief/bezoekersintensief   4,5 mvt/etmaal per 100 m2 bvo   17,8  
Carwash   Bedrijf arbeidsextensief/bezoekersintensief   4,5 mvt/etmaal per 100 m2 bvo   4,5  
Totaal       209,4  

Tabel 4.3 Totale verkeersgeneratie planontwikkeling per mvt/etmaal

Functie   Aantal   Kencijfer   mvt/etmaal  
huis, tussen/hoek   9   7,1 mvt/etmaal per woning   63,9  
appartement, midden   31   5,6 mvt/etmaal per woning   173,6  
       
Totaal       237,5  

237,5

In tabel 4.3 is de toekomstige verkeersgeneratie opgenomen. De planontwikkeling zorgt voor een verkeersgeneratie van 237,5 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag. Om de verkeersafwikkeling te beoordelen is de afwikkeling in een spitsuur maatgevend, waarin doorgaans maximaal 10% van de etmaalintensiteit wordt afgewikkeld. In een gemiddeld spitsuur betekent dit een verkeersgeneratie van 24 mvt. Het plangebied genereert hiernaast in de huidige situatie ook veel verkeer. De beperkte toename zal geen negatieve gevolgen hebben op de omliggende ontsluitingswegen.

4.2.5 Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling daarmee niet in de weg.

4.3 Geluid

4.3.1 Beleidskader

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/uur-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidbelasting wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day evening night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Nieuwe situaties

Voor de geluidbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidzone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Deze hogere grenswaarde mag de maximaal toelaatbare hogere waarde niet te boven gaan. De maximale ontheffingswaarde in onderhavige situatie bedraagt 63 dB (binnenstedelijk gelegen woning).

Aftrek ex artikel 110g Wgh

De in de Wgh genoemde grenswaarden aan de buitengevels ten aanzien van wegverkeerslawaai betreffen waarden inclusief aftrek op basis van artikel 110g Wgh. Dit artikel houdt in dat voor het wegverkeer een aftrek mag worden gehanteerd welke anticipeert op het stiller worden van het wegverkeer in de toekomst door innovatieve maatregelen aan de voertuigen. De toegestane aftrek bedraagt: 5 dB voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen minder dan 70 km/u bedraagt. Voor wegen met een representatief te achten snelheid van 70 km/u of meer is de hoogte van de aftrek afhankelijk van de geluidbelasting exclusief aftrek. Bij een geluidbelasting van 56 dB en 57 dB mag een aftrek toegepast worden van respectievelijk 3 dB en 4 dB. Bij overige geluidbelastingen wordt een aftrek van 2 dB toegepast. De aftrek mag alleen worden toegepast bij toetsing van de geluidbelastingen aan de normstellingen uit de Wgh. In voorliggend onderzoek is gebruik gemaakt van een aftrek van 5 dB.

4.3.2 Onderzoek wegverkeerslawaai

In opdracht van RHO Adviseurs is voor het project “Beukenlaan” te Spijkenisse in het kader van een bestemmingsplanwijziging een akoestisch onderzoek omgevingslawaai uitgevoerd. De volledige rapportage van dit onderzoek is opgenomen in bijlage 2 bij deze toelichting op het bestemmingsplan.

Het plangebied is gelegen binnen de geluidzone van de Heemraadlaan. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de Beukenlaan, de Hazelaarstraat, De Waarsman en de Lindenstraat met een snelheidsregime van 30 km/uur ook in het onderzoek betrokken

Uit het onderzoek blijkt dat voor de woningen er sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde vanwege het verkeer op de Heemraadlaan, de Beukenlaan en de Hazelaarstraat. De maximale ontheffingswaarde uit de Wet geluidhinder wordt niet overschreden waardoor het toepassen van dove gevels niet noodzakelijk is. Omdat het treffen van bron- en overdrachtsmaatregelen naar verwachting niet doelmatig zullen zijn is het noodzakelijk om hogere waarden voor de woningen vast te stellen, de betreffende woningen zijn weergeven op figuur 4.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPSPBeukenlaan-1001_0007.png"

Figuur 4.1 woningen met een hogere waarde (bron: Akoestisch onderzoek omgevingslawaai)

Met ontwerpwijzigingen/ maatregelen kan worden voldaan aan de eisen van de Wgh en het gemeentelijk beleid.

Middels een akoestisch-bouwtechnisch onderzoek dient voor de woningen aangetoond te worden dat wordt voldaan aan de eisen uit afdeling 3.1 van het Bouwbesluit 2012 met betrekking tot bescherming tegen geluid van buiten.

4.3.3 Onderzoek industrielawaai

Op het industrieterrein Botlek-Pernis bevinden zich inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken. Rondom het terrein ligt conform artikel 40 van de Wet geluidhinder een zone.

Het plangebied is niet gelegen in het werkingsgebied van het RAK. Op figuur 4.2 zijn de geluidscontouren weergegeven, het rode kruis betreft het plangebied De oranje lijn stelt de 48 dB(A) contour voor. De voorkeursgrenswaarde voor industrielawaai is 50 dB(A). Hieruit volgt dat de ontwikkeling niet in de geluidzone van het industrieterrein Botlek-Pernis ligt

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPSPBeukenlaan-1001_0008.png"

Figuur 4.2 geluidscontouren Botlek-Pernis

De gemeente betrekt nestgeluid vooralsnog niet bij de bepaling van het geluidniveau van het industrielawaai. Dit zal binnenkort wel gebeuren gezien het door Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland aangenomen amendement om een aanpassing in het provinciaal omgevingsbeleid te doen, voor het onderwerp nestgeluid van afgemeerde schepen.

Wel wil de gemeente dat nestgeluid wordt betrokken bij het bepalen van de benodigde geluidwering van de gevels van geluidgevoelige bestemmingen in verband met het heersende industrielawaai. Mocht nestgeluid in de toekomst alsnog bij de zones van de industrieterreinen betrokken moeten worden, zal in ieder geval voldaan zijn aan de eis voor het binnenniveau van 35 dB(A) uit het Bouwbesluit 2012.

Aangezien het plangebied niet ligt binnen de 50dB contour van het RAK is nestgeluid niet relevant voor voorliggende ontwikkeling.

4.3.4 Conclusie

Het aspect geluidhinder vormt geen belemmering voor onderhavig voornemen. Het laten vaststellen van een hogere waarde voor wegverkeer en is wel noodzakelijk.

4.4 Water

4.4.1 Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgenomen ontwikkeling. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Watertoets

De watertoets is uitgevoerd en opgenomen in bijlage3 bij deze toelichting op het bestemmingsplan. Uit de watertoets komt naar voren dat het plan een beperkte invloed heeft op het watersysteem en derhalve de korte procedure gevolgd kan worden. Voorliggend plan wordt in het kader van het wettelijk vooroverleg toegezonden aan het waterschap Hollandse Delta.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europees:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Omgevingsvisie
  • Provinciale Omgevingsverordening

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerprogramma (WBP) (2022-2027) staan de doelen van het waterschap Hollandse Delta:

  • waterveiligheid (dijken en duinen)
  • versterkte duinen
  • meer biodiversiteit op de dijken
  • minder CO2-uitstoot, vergoten
  • meer innovatie
  • voldoende schoonwater

Ook wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelen te bereiken. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.

Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden vastgehouden, geïnfiltreerd ,of afgekoppeld afgevoerd worden op het oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. De toename van verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem en leidt met regelmaat tot wateroverlast stroomafwaarts. Om de zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem onder normale omstandigheden tegen te gaan is het brengen van hemelwater vanaf verhard oppervlak op het oppervlaktewaterlichaam specifiek vergunningplicht gesteld. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer in stedelijk gebied of 1500 m2 of meer in landelijk gebied dient een vergunning aangevraagd te worden in het kader van de Keur. De versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding moet volledig worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening (compensatieplicht), met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding. Het waterschap geeft in volgorde de voorkeur aan de volgende gelijkwaardige voorzieningen:

  • Nieuw te graven oppervlaktewater in de directe nabijheid van de verhardingtoename;
  • Nieuw te graven oppervlaktewater binnen hetzelfde peilgebied;
  • Nieuw te graven oppervlaktewater in het benedenstrooms gelegen peilgebied of een eventueel alternatief.
4.4.2 Huidige situatie

In de huidige situatie zijn er voornamelijk opstallen en verharding aanwezig, alleen aan de zuidrand van het plangebied is een groenstrook gelegen.

Bodem en grondwater

Het plangebied maakt geen deel uit van een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Vanwege de ligging in de bebouwde kom is de locatie niet gekarteerd. Op de Bodemkaart is te zien dat de bodem van de omgeving het plangebied uit kalkrijke poldervaaggronden; zware klei bestaat. Met betrekking tot het grondwater is in de omgeving van het plangebied sprake van grondwatertrap Ib. Dit wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) 30 centimeter onder maaiveld ligt. De gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) bevindt zich op 81 centimeter onder maaiveld. Het maaiveld ligt op circa 1,80 meter beneden NAP.

Waterkwantiteit

Conform de Legger van het Waterschap Hollandse Delta bevinden zich in het plangebied geen watergangen, zie figuur 4.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPSPBeukenlaan-1001_0009.png"

Figuur 4.3 Uitsnede Legger Waterschap Hollandse Delta met het plangebied zwart omkaderd

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Binnen het plangebied of in de nabije omgeving liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Er bevinden zich ook geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied bevindt zich niet in de kernzone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

De bestaande bebouwing is aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel.

4.4.3 Toekomstige situatie

In de beoogde situatie worden 40 woningen beoogd met de daar bij behorende voorzieningen.

Bodem en grondwater

De voorgenomen ontwikkeling heeft geen gevolgen voor bodem en grondwater.

Waterkwantiteit

Om de kans op wateroverlast te verkleinen is het van belang om ervoor te zorgen dat het watersysteem optimaal functioneert en goed wordt onderhouden. Het Waterschap Hollandse Delta hanteert een grens van 500 m2. Wanneer een ontwikkeling deze grens overschrijdt, dient er voor de verharding gecompenseerd te worden. Omdat de locatie in de huidige situatie al bijna volledig verhard is, is er geen sprake van een toename van verharding van meer dan 500 m2 voor watercompensatie. Er hoeven geen compenserende maatregelen getroffen te worden. In het kader van klimaatadaptatie wordt de toepassing van verharding zo veel mogelijk beperkt

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.
4.4.4 Conclusie

De beoogde ontwikkeling valt onder de grenswaarde van 500 m2 waardoor er geen verharding gecompenseerd hoeft te worden. Daarnaast bevindt het plangebied zich niet in de beschermings- of kernzone van een watergang of waterkering. Negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem kunnen uitgesloten worden.

4.5 Ecologie

4.5.1 Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura 2000-gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura 2000-gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland

In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij de verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

4.5.2 Gebiedsbescherming

Het plangebied is geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied Krammer-Volkerak ligt op circa 15,2. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland/Natuurnetwerk Zuid-Holland. Het dichtstbijzijnde onderdeel van het NNN bevindt zich op een afstand van circa 1,3 meter (figuur 4.4).

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPSPBeukenlaan-1001_0010.png"

Figuur 4.4 Ligging plangebied (rood omcirkeld) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: Provincie Zuid-Holland)

Vanwege de afstand zijn directe effecten zoals areaalverlies, versnippering, verandering van de waterhuishouding en verstoring op voorhand uitgesloten. Met het programma AERIUS Calculator (versie 2022) is een berekening uitgevoerd om de gevolgen voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000 in beeld te brengen en te toetsen of de eventuele toename past binnen de eisen die gelden op grond van de Wet natuurbescherming. De memo is opgenomen in bijlage 4 en de berekening van de realisatie- en gebruiksfase is opgenomen in bijlage 5. Daaruit blijkt dat de realisatie- en gebruiksfase van de ontwikkeling geen stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jaar op kwetsbare Natura 2000-gebieden oplevert. Er is geen vergunning nodig in het kader van de Wet natuurbescherming.

4.5.3 Soortenbescherming

In opdracht van Rho Adviseurs is in 2023 een quickscan uitgevoerd omdat de opdrachtgever voornemens is de volgende werkzaamheden uit te voeren:

1. sloop van alle bebouwing in het plangebied;

2. rooien van bomen en struiken in het plangebied;

3. nieuwbouw woningen en openbare voorzieningen.

De rapportage van dit onderzoek is opgenomen in bijlage 6 bij deze toelichting op het bestemmingsplan. De conclusie van dit onderzoek is opgenomen in tabel 4.4

Tabel 4. 4 Conclusies

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPSPBeukenlaan-1001_0011.png"

x = maatregel of onderzoek is benodigd. (x) maatregelen kunnen worden toegepast.

Nader onderzoek

Uit de quickscan is gebleken dat het niet uit te sluiten is dat vleermuizen en huismus gebruik maken van het plangebied als vaste rust- en verblijfplaats en mogelijk een deel als vliegroute/geleiding van en naar de rust- en verblijfplaats (bij aanwezigheid van vleermuizen in de bebouwing). Derhalve wordt nader onderzoek uitgevoerd naar deze soorten.

In voorliggend bestemmingsplan is in artikel 13 een sloopverbod opgenomen tot het nader onderzoek is afgerond en eventuele aanbevelingen worden opgevolgd.

4.5.4 Conclusie

uit het stikstofonderzoek is gebleken dat er geen stikstofdepositie op omliggende natura-2000 gebieden plaats vindt als gevolg van deze ontwikkeling. Nader onderzoek moet uitwijzen of er geen beschermde diersoorten worden geraakt door de ontwikkeling.

4.6 Luchtkwaliteit

4.6.1 Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in 54.4 weergegeven.

Tabel 4.5 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.
4.6.2 Onderzoek en conclusie

Het bestemmingsplan maakt de realisatie van 40 woningen mogelijk. Dit aantal valt ruim onder de grens van 1.500 woningen, die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit 2022 (https://www.cimlk.nl/kaart) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Hazelaarstraat direct ten noorden van het plangebied. Uit de kaart van het CIMLK blijkt dat in 2021 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2021; 19,9 µg/m³ voor NO2, 17,2 µg/m³ voor PM10 en 9,6 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.7 Bedrijven en milieuhinder

4.7.1 Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Naarmate de milieubelasting van de activiteiten groter is, wordt uitgegaan van een grotere richtafstand. In geval van een omgevingstype 'gemengd gebied' mag de richtafstand met één stap worden verkleind. Gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

4.7.2 Onderzoek en conclusie

In de beoogde situatie worden 40 woningen gerealiseerd. Hiermee wordt een milieugevoelige functie opgericht en moet worden getoetst aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-brochure. De locatie is in de nabije omgeving van centrumvoorzieningen gelegen. Tevens is de locatie aan de belangrijke ontsluitingswegen Beukenlaan en Heemraadlaan gelegen. Hierdoor kan de omgeving getypeerd worden als 'gemengd gebied'.

Ten noorden, op een afstand van circa 15 meter bevindt zich een centrumbestemming. Hier mogen detailhandel, dienstverleningen en bedrijven uit ten hoogste milieucategorie 2 worden gerealiseerd. De richtafstand behorende bij milieucategorie 2 en bedraagt 10 meter in een gemengd gebied. Hier wordt aan voldaan. Op korte afstand is restaurant 'Pak Boli' en de laad- en loslocatie van de supermarkt gelegen. Een restaurant en supermarkt vallen onder milieucategorie 1 en kunnen in een gemengd gebied naast woningen gerealiseerd worden. De vrachtwagens van de supermarkt zullen op gematigde snelheid rijden langs het plangebied en ter hoogte van de loslocatie kort manoeuvreren. Dit kan zorgen voor enige hinder, maar is passend binnen een gemengd gebied. Het aan- en afrijden zal in de regel onderdeel zijn van het verkeer op de Beukenlaan en Hazelaarstraat. Gezien de afstand van circa 23 meter tot de loslocatie wordt niet verwacht dat de richtwaarden voor het maximaal geluidniveau worden overschreden.

Conclusie

Als gevolg van de beoogde ontwikkeling is er voor de woonbestemmingen sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Omliggende bedrijven worden niet belemmerd in hun bedrijfsvoering.

4.8 Externe veiligheid

4.8.1 Beleid en normstelling

In de huidige wetgeving zijn de begrippen risicobron, (beperkt) kwetsbaar object, plaatsgebonden risico (PR)  en groepsrisico van belang. Het plaatsgebonden risico (PR) is een maat voor de kans per jaar dat één persoon die zich onafgebroken en onbeschermd op die plaats bevindt, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit met een gevaarlijke stof. Het groepsrisico GR is de kans per jaar dat een groep personen van een bepaalde grootte tegelijk slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) is van toepassing op het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar, bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan. Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het groepsrisico, maar wel geldt hiervoor een verantwoordingsplicht in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Op het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Basisnet van toepassing; het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR geen onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor beide situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-6 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden.

4.8.2 Onderzoek

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPSPBeukenlaan-1001_0012.png"

Figuur 4.5 Uitsnede professionele risicokaart met plangebied groen omcirkeld

In de directe omgeving van het plangebied vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het water of door buisleidingen met een externe werking. Volgens de risicokaart zijn er op grotere afstand van het plangebied risicovolle inrichtingen gelegen. De invloedsgebieden en PR 10-6 contouren liggen niet over het plangebied.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg

Ten noorden van het plangebied bevindt zich de A15 waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De locatie is buiten de PR-contour en plasbrandaandachtsgebied gelegen. Het invloedsgebied wordt bepaald door de maatgevende stofcategorie GT4 en bedraagt 4 kilometer. Het plangebied bevindt zich op een afstand van circa 3,5 kilometer van de A15. Hiermee is de ontwikkeling in het invloedsgebied gelegen. Omdat de afstand groter is dan 200 meter, hoeven er volgens het Bevt geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel dient er in een beknopte verantwoording nader in te worden gegaan op de aspecten bestrijdbaarheid, bereikbaarheid en zelfredzaamheid.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor

Op een afstand van circa 3,6 kilometer ten noorden van het plangebied is het spoortraject Pernis - Botlek gelegen. Over dit traject vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats en is daarom onderdeel van het Basisnet. Het invloedsgebied bedraagt 4 kilometer. De ontwikkeling is buiten de PR-contour en plasbrandaandachtsgebied, maar wel in het invloedsgebied gelegen. Omdat de afstand ook hier groter is dan 200 meter, kan er worden volstaan met een beknopte verantwoording.

Beknopte verantwoording groepsrisico

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt ontsloten via de Hazelaarstraat en Beukenlaan. Deze wegen sluit aan op het verdere wegennetwerk van Spijkenisse. Het wegennetwerk biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.

Zelfredzaamheid

In de toekomstige situatie worden woningen gerealiseerd. Eventueel aanwezige kinderen en ouderen worden gezien als verminderd zelfredzame personen. Bij deze groepen wordt echter ervan uitgegaan dat in geval van nood de verzorgers/ouders de kinderen en ouderen zullen begeleiden. Als gevolg van een incident met toxische stoffen over het spoor en de weg geldt dat een toxische wolk het meest aannemelijk is. Zelfredzaamheid in deze scenario's is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Hiermee worden de aanwezigen beschermd tegen de blootstelling aan toxische gassen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaal pakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.

4.8.3 Conclusie

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de A15 en spoortraject Pernis - Botlek waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Uit de beknopte verantwoording blijkt dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bronnen aanwezig. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.9 Bodemkwaliteit

4.9.1 Toetsingskader

Wet bodembescherming (Wbb)

De Wet bodembescherming (Wbb) stelt regels om de bodem en het zich daar in bevindende grondwater te beschermen. Enerzijds bevat deze wet bepalingen ter regulering van handelingen die een bedreiging vormen voor de bodem en het grondwater. Als er toch een verontreiniging optreedt dienen maatregelen te worden genomen om de verontreiniging zoveel mogelijk ongedaan te maken. Deze zorgplichtbepaling verplicht bij (dreigende) bodemverontreiniging, dus ook van het grondwater, tot het nemen van alle maatregelen die redelijkerwijs kunnen worden gevergd. De zorgplicht geldt alleen voor zogenaamde 'nieuwe' bodemverontreinigingen, dit zijn gevallen die op of na 1 januari 1987 zijn ontstaan. Anderzijds moeten bestaande verontreinigingen (ontstaan voor 1 januari 1987) worden aangepakt en gesaneerd of beheerd. Er is sprake van een geval van ernstige verontreiniging indien voor ten minste één stof de gemiddelde gemeten concentratie van minimaal 25 m3 bodemvolume in het geval van bodemverontreiniging, of 100 m3 poriënverzadigd bodemvolume in het geval van een grondwaterverontreiniging, hoger is dan de interventiewaarde. Als een geval van ernstige verontreiniging is vastgesteld dan is er sprake van een potentieel risico dat aanleiding geeft tot een vorm van saneren of beheren.

Besluit en Regeling bodemkwaliteit

Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) met bijbehorende Regeling bevat het wettelijk kader voor het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie op of in de bodem of in oppervlaktewater. Voor toepassing in oppervlaktewater is een specifieke zorgplicht in het Besluit bodemkwaliteit opgenomen om nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater te voorkomen. Voor toepassing op de landbodem is deze al afdoende opgenomen in de Wet Bodembescherming. Het generieke kader van het Besluit bodemkwaliteit is van toepassing op elk gebied waarvoor geen gebiedspecifiek beleid is vastgesteld. Uitgangspunt van het generieke kader voor landbodems is dat de kwaliteit van de toe te passen grond of baggerspecie moet aansluiten bij de functie die de bodem heeft. Ook mag de actuele kwaliteit van de ontvangende bodem niet verslechteren. Naast de toetsingskaders voor gebiedspecifiek en generiek beleid, kent het Besluit nog een andere categorie van toepassingen: grootschalige toepassingen. Bij deze categorieën hoeft niet te worden getoetst aan de kwaliteit van de ontvangende bodem. Wél moet worden voldaan aan de kwaliteitseisen en randvoorwaarden die het Besluit stelt aan deze toepassingen.

Nota bodembeheer regio Voorne-Putten

De regio Voorne-Putten bestaat uit de gemeenten Westvoorne, Brielle, Hellevoetsluis en Nissewaard.

Verhoogde gehalten metalen in het grondwater

In de regio komen verhoogde gehalten aan zware metalen in het grondwater voor. Bij matig tot sterk verhoogde gehalten aan zware metalen dient per situatie bekeken te worden of sprake is van een bodemverontreiniging of natuurlijk verhoogde achtergrondgehalten. Indien verhoogde gehalten aan zware metalen kunnen worden gerelateerd aan bedrijfsactiviteiten op of in de omgeving van het onderzochte perceel dient altijd een herbemonstering plaats te vinden. Op basis van de resultaten van de herbemonstering dient per geval bepaald te worden of nader onderzoek noodzakelijk is. Indien de verhoogde gehalten niet gerelateerd kunnen worden aan bedrijfsactiviteiten en er geen sprake is van een verontreiniging van de grond, is mogelijk sprake van een natuurlijk verhoogd achtergrondgehalte. Herbemonstering is, mits voldoende onderbouwd, dan niet noodzakelijk.

Asbestonderzoek 

Asbestonderzoek is verplicht bij bodemonderzoeken van locaties die op grond van voorinformatie uit terreinbezoek, vooronderzoek of tijdens veldwerkzaamheden verdacht zijn gebleken op het voorkomen van asbest. Dit betreft onder andere:

  • Erven van agrarische bedrijven met bebouwing van voor 1993 of waar voor 1997 sloopwerkzaamheden zijn uitgevoerd;
  • Autosloperijen;
  • Puinhoudende bodemlagen;
  • Oude ophooglagen binnen de bebouwde kom.
4.9.2 Onderzoek en conclusie

Wordt aangeleverd door opdrachtgever.

4.10 Cultuurhistorie en archeologie

4.10.1 Cultuurhistorie

Er zijn in en rondom het plangebied geen monumenten of andere cultuurhistorische waarden aanwezig. Tevens gelden er geen cultuurhistorische dubbelbestemmingen ter plaatse van het plangebied. Als gevolg van de voorziene ontwikkeling worden geen cultuurhistorisch waardevolle elementen verstoord. Het aspect cultuurhistorie vormt hierom geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.10.2 Archeologie

Beleidskader

De gemeente Spijkenisse heeft een archeologisch beleid en beleidsinstrumenten ontwikkeld, waaronder de Archeologische Waarden- en Beleidskaart Spijkenisse (AWK), waarmee een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen is gewaarborgd. Ook worden bestemmingsplannen voorzien van een archeologieparagraaf. Meer specifiek is het doel van het voorgenomen archeologisch beleid (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.

Het bovenstaande sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese Verdrag van Malta is ontwikkeld en dat aansluit bij de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz 2007). Belangrijk gemeentelijk toetsinstrument is de Archeologische Waarden- en Beleidskaart Spijkenisse (vaststelling in procedure).


Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

Onderzoek

Op het bestemmingsplan 'Schenkel Groenewoud' (onherroepelijk vastgesteld op 6 maart 2013)) ligt het plangebied in een zone met dubbelbestemming Waarde – Archeologie – 2. In deze zone is het verplicht een rapport te overleggen van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld. Deze verplichting geldt bij het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken inclusief het aanbrengen van palenfunderingen en het slaan van damwanden, maar ook bij andere grondbewerkingen en het ingraven van kabels en leidingen als deze dieper reiken dan 50 cm -mv en een terreinoppervlakte omvatten dat groter is dan 200 m2. De plangebied is groter dan deze vrijstellingsgrenzen en bij het bebouwen van de deelgebieden zullen de werkzaamheden dieper reiken dan de grens van 50 cm -mv.

Uit deze dubbelbestemming blijkt dat voor de nu geplande ingrepen op basis van het bestemmingsplan een archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

Advies BOOR

Het BOOR heeft advies uitgebracht ten aanzien van het aspect archeologie voor het plangebied. Het advies is opgenomen in bijlage 7. De conclusie luidt als volgt:

De toegestane marges van diepte en oppervlakte van het bestemmingsplan worden overschreden. De werkzaamheden vormen daarmee een bedreiging voor eventueel in de ondergrond aanwezige archeologische waarden.

Opstellen Programma van Eisen voor het onderzoek

Als de gemeente besluit tot een onderzoekseis, dan zal Archeologie Rotterdam, als archeologisch adviseur van de gemeente, een Programma van Eisen opstellen, waarin de algemene en gebieds-specifieke richtlijnen voor de uitvoering van het veldonderzoek worden verwoord.

Op de verbeelding en in de regels is de vigerende dubbelbestemming opgenomen ter bescherming van eventuele archeologie waarden ter plaatse. In een latere fase van de ontwikkeling wordt het nader archeologisch onderzoek uitgevoerd. Eventuele maatregelen die hieruit voortkomen worden opgevolgd.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie en archeologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.11 Kabels en leidingen

4.11.1 Toetsingskader

Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).

4.11.2 Onderzoek en conclusie

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Voor de opbouw van een bestemmingsplan is door het Ministerie van I&M een standaard ontwikkeld, de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan wordt van deze standaarden gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend.

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).

De hoofdstukindeling van de bestemmingsplanregels bestaat uit:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.

5.2 Inleidende regels

De begrippen die in het bestemmingsplan gebruikt worden zijn in dit artikel gedefinieerd. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

Dit artikel maakt duidelijk hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken worden gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.

5.3 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer - 2

De bestemming 'Verkeer - 2' is toegekend aan het overige verkeers- en verblijfsgebied, zoals wegen in het verblijfsgebied waaraan een maximum snelheid van 30 km per uur gekoppeld is. Ook vallen kleine groenstroken, parkeerplaatsen en fiets- en wandelroutes onder deze bestemming.

Artikel 4 Wonen - 2

De bestemming 'Wonen - 2' met de daarbij behorende tuinen en erven en in samenhang daarmee de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn op de verbeelding aangegeven.

In de regels is vastgelegd dat de hoofdgebouwen binnen een bouwvlak moeten worden gerealiseerd en tot welk percentage het grondoppervlak met aan-, uit- en bijgebouwen mag worden bebouwd.

Artikel 5 Wonen - 3

De bestemming 'Wonen - 3' is opgenomen voor meergezinsgebouwen met de daarbij behorende tuinen en erven en in samenhang daarmee de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn op de verbeelding aangegeven.

In de regels is vastgelegd dat de hoofdgebouwen binnen een bouwvlak moeten worden gerealiseerd en tot welk percentage het grondoppervlak met aan-, uit- en bijgebouwen mag worden bebouwd.

Artikel 6 Waarde - Archeologie - 2

Ter bescherming van de archeologische waarden die mogelijk in het gebied voorkomen, is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' opgenomen, Overeenkomstig het onderliggende bestemmingsplan 'Schenkel Groenewoud'.

5.4 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een bouwvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Artikel 8 Algemene bouwregels

Deze algemene regels zijn van belang voor een juiste interpretatie van de bestemmingsregels. Het betreft hier onder andere de overschrijding van bouwgrenzen. Ook is duidelijk vastgelegd hoe met ondergronds bouwen moet worden omgegaan.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

In dit artikel zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van het strijdige gebruik.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsregels opgenomen. Deze afwijkingen betreffen bijvoorbeeld het bouwen van gebouwtjes van openbaar nut, het overschrijden van bebouwingsgrenzen, beperkte verschuivingen van de bestemmingsgrenzen én het oprichten van masten en antennes tot een bepaalde bouwhoogte.

Artikel 11 Overige regels

Parkeren

Hier is de parkeerregeling opgenomen zoals vervat in het paraplubestemmingsplan 'Parkeren & laden en lossen'.

Sloop- en bouwverbod

Er is een sloopverbod opgenomen voor de bestaande bebouwing om te voorkomen dat beschermde plant- en diersoorten worden aangetast. Wanneer uit nader onderzoek is gebleken dat er geen nadelige effecten zijn op beschermde plant- en diersoorten of dat een ontheffing op basis van de Wet Natuurbescherming is verkregen kan van dit verbod worden afgeweken.

Sloop- en bouwverbod

In deze regels wordt bepaald dat waar naar wettelijke regelingen wordt verwezen, de regelingen bedoeld worden zoals bepaald op het moment van vaststelling van het plan.

5.5 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht en Artikel 13 Slotregel

De overgangsbepalingen zijn conform het Besluit ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1.1 Participatie

PM opdrachtgever

6.1.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het voorontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Eenieder kan in deze periode een inspraakreactie op het plan geven. Tevens wordt het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan overlegpartners in het kader van het wettelijk overleg op grond van artikel 3.1.1 Bro.

6.1.3 Zienswijzen

De formele bestemmingsplanprocedure start met het ter visie leggen van het ontwerpbestemmingsplan. Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Belanghebbenden kunnen binnen deze periode een zienswijze indienen.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

De kosten voor de uitvoering van het bouwplan liggen volledig bij de ontwikkelende partij. Tevens wordt er een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer gesloten. Hierdoor is een exploitatieplan niet noodzakelijk. Geconcludeerd wordt dat er voldoende middelen zijn om de ontwikkeling tot uitvoering te brengen. Het plan is daarmee financieel uitvoerbaar.