direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Verzamelplan Pijnacker-Nootdorp 2016/2017
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1926.bp000160102-4001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Dit hoofdstuk bevat informatie over het plangebied, de aanleiding voor dit bestemmingsplan, de vigerende plannen, de planvorm en de leeswijzer.

1.1 Aanleiding

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op een aantal locaties in de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Het bestemmingsplan dient zowel een aantal ontwikkelingen mogelijk te maken, als ook ter reparatie van vigerende ruimtelijke plannen binnen de gemeente. Het doel van voorliggend bestemmingsplan is de bestemmingsregelingen voor de hieronder te noemen locaties aan te passen aan de gewenste situatie:

  • 1. Klapwijkseweg 19 te Pijnacker: bouw van twee nieuwe woningen;
  • 2. Kortelandseweg 16 te Nootdorp: vergroten van bestaand bouwvlak voor uitbreiding woning;
  • 3. Magnoliadreef/Zonnehof te Nootdorp: aanduiding voor kunstwerk 'Kus de kikker' opnemen;
  • 4. Oude Leedeweg 149-153 te Pijnacker: aanduiding aanpassen op de verbeelding;
  • 5. Wooneiland Ameland te Nootdorp: ten behoeve van bebouwingsplan een passende bestemmingsregeling;
  • 6. Laan van Klapwijk te Pijnacker: aanduiding watergangen verwijderen;
  • 7. Monnikenweg 7 e.o. te Pijnacker: realiseren van enkele woningen;
  • 8. Overgauwseweg 67, 71, 73 en 75 en Europalaan 48 te Pijnacker: bestemmingswijziging naar wonen en tuin;
  • 9. Vlielandseweg 6-E te Pijnacker: realiseren nieuwe woningen;
  • 10. Molenweg 59-A te Nootdorp: bestemmingswijziging naar wonen;
  • 11. Wilgenweg 70 te Pijnacker: bestemmingswijziging naar wonen;
  • 12. Hoogseweg te Pijnacker: opnemen verkeersbestemming;
  • 13. Zuideindseweg nabij 106 te Delfgauw: opnemen agrarische bestemming;
  • 14. Hajé Restaurant Rijksweg A13 te Delfgauw: speelautomatenhal toestaan;
  • 15. 8 locaties te Pijnacker en Delfgauw: snippergroen omzetten in andere bestemming, te weten de locaties:
      • a. Gaaghof 6
      • b. Grevelingen 20
      • c. Nederrijn 1
      • d. Rivierenlaan 128
      • e. Zaan 27
      • f. Zuideindseweg 3 en 5
      • g. Zuideindseweg gelegen naast 58

Met het nieuwe bestemmingsplan ontstaat de situatie, dat het bestemmingsplan een actueel en correct beeld geeft van de functies en een kader waaraan (toekomstige) aanvragen omgevingsvergunning kunnen worden getoetst. Het bestemmingsplan sluit aan bij de actuele juridische en planologische situatie en voldoet aan de vormvereisten van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied bestaat uit 14 verschillende op zichzelf staande gebiedjes en 8 locaties waar sprake is van het omzetten van snippergroen naar een andere bestemming. In figuur 1.1 is een overzicht van al deze locaties weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000160102-4001_0001.jpg"

Figuur 1.1 - Overzicht locaties Verzamelplan Pijnacker-Nootdorp 2016/2017

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor de locaties zijn momenteel diverse bestemmingsplannen van kracht. In onderstaande tabel is voor elke locatie zichtbaar welk bestemmingsplan vigerend is.

  Locatie   Vigerend plan   Vastgesteld  
1   Klapwijkseweg 19   Ackerswoude 2014   25-09-2014  
2   Kortelandseweg 16   Nootdorp-Noord   23-09-2010  
3   Magnoliadreef / Zonnehof   Nootdorp-Noord   23-09-2010  
4   Oude Leedeweg 149-153   Lint Oude Leede 2   17-03-2016  
5   Wooneiland Ameland   Nootdorp-Noord   23-09-2010  
6   Laan van Klapwijk   Ackerswoude 2009   24-08-2010  
7   Monnikenweg 7 e.o.   Ackerswoude 2009   24-08-2010  
8   Overgauwseweg 67, 71, 73, 75 / Europalaan 48   Tuindershof   19-02-2015  
9   Vlielandseweg 6-E   Ackerswoude 2009   24-08-2010  
10   Molenweg 59-A   Nootdorp-Noord   23-09-2010  
11   Wilgenweg 70   Lint Oude Leede 2   17-03-2016  
12   Hoogseweg   Oostland Pijnacker   27-06-2013  
13   Zuideindseweg nabij 106   Ruyven-Zuidpolder   29-09-2010  
14   Hajé Restaurant   Ruyven-Zuidpolder   29-09-2010  
15   Gaaghof 6   Kern Pijnacker Zuid/Zuid-Oost   23-09-2010  
  Grevelingen 20   Kern Pijnacker Zuid/Zuid-Oost   23-09-2010  
  Nederrijn 1   Verzamelplan 2014   26-03-2015  
  Rivierenlaan 128   Kern Pijnacker Zuid/Zuid-Oost   23-09-2010  
  Zaan 27   Kern Pijnacker Zuid/Zuid-Oost   23-09-2010  
  Zuideindseweg 3, 5   Historische kern Delfgauw   05-09-2013  
  Zuideindseweg naast 58   Emerald   30-05-2013  

Onderhavig bestemmingsplan vervangt deze plannen voor de in het plangebied gelegen locaties.

1.4 Planvorm

Dit bestemmingsplan is gedetailleerd van karakter. Het plan vormt hierdoor een eenduidig toetsingskader voor de beoordeling van bouwaanvragen en voor een adequate handhaving van de regels.

1.5 Planproces

Het voorontwerp van dit bestemmingsplan heeft een inspraakprocedure doorlopen. Hiertoe is het plan gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende de termijn van terinzagelegging is een ieder de gelegenheid geboden om inspraakreacties naar voren te brengen. De resultaten van deze inspraakprocedure zijn gebundeld in de “Nota van Beantwoording inspraak- en overlegreacties voorontwerpbestemmingsplan “Verzamelplan Pijnacker-Nootdorp 2016/2017”, welke als Bijlage 9 is toegevoegd aan deze toelichting.

Parallel aan de inspraakprocedure is tevens het vooroverleg op grond van art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening gevoerd. De resultaten daarvan zijn eveneens gebundeld in de Nota Inspraak en Vooroverleg.

Het ontwerpbestemmingsplan, waarin de eventuele wijzigingen op grond van inspraak en vooroverleg zijn verwerkt, is vervolgens wederom ter inzage gelegd.

Tijdens deze formele termijn van terinzagelegging van zes weken zijn vijf zienswijzen naar voren gebracht bij de gemeenteraad. De gemeenteraad heeft deze zienswijzen beoordeeld en van een beantwoording voorzien in de 'Nota van beantwoording zienswijzen bestemmingsplan Verzamelplan Pijnacker-Nootdorp 2016/2017', die als Bijlage 10 aan deze toelichting is toegevoegd.

1.6 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit drie onderdelen, te weten: de toelichting, de regels en de verbeelding.

De toelichting bestaat uit 7 hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt per locatie het planvoornemen omschreven en een ruimtelijke onderbouwing gegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de juridische planopzet. Hoofdstuk 4 omvat het (boven)gemeentelijke beleidskader. In hoofdstuk 5 worden de (milieutechnische) onderzoeken behandeld, waarna in hoofdstuk 6 en 7 respectievelijk de maatschappelijke aanvaardbaarheid en economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan worden behandeld.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving en ruimtelijke onderbouwing

In dit hoofdstuk wordt per locatie een ruimtelijke onderbouwing gegeven voor de voorgestane ontwikkelingen die in de nabije toekomst zullen plaatsvinden. Tevens worden per locatie ook heldere consequenties voor de planopzet weergegeven.

2.1 Klapwijkseweg 19 te Pijnacker

Achtergrond en duiding van de plek

Voor het perceel aan de Klapwijkseweg 19 is een verzoek binnengekomen om twee woningen te bouwen. Ten behoeve van de aanleg van een fietspad verwerft de gemeente gronden in de nabijheid van dit perceel. Tegen het tegemoet komen aan de bouwwens van de eigenaar bestaat - binnen bepaalde stedenbouwkundige randvoorwaarden - geen bezwaar. Het perceel bevindt zich in het bestemmingsplan Ackerswoude 2014. Binnen het vigerende bestemmingsplan is het niet mogelijk om de gewenste woningen te realiseren; derhalve is het verzoek opgenomen in onderhavig verzamelplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000160102-4001_0002.jpg"

Afbeelding 2.1 - Ontwikkeling Klapwijkseweg 19

Het voornemen op de plek

De eigenaar van het perceel heeft een principeverzoek ingediend voor de bouw van twee woningen. De huidige bestemming 'Tuin' dient hiervoor gewijzigd te worden in 'Wonen'. Daarnaast dient er een bouwvlak te worden opgenomen ter plaatse van de beoogde ontwikkeling. Aan deze woonbestemming wordt een wijzigingsbevoegdheid gekoppeld die erin voorziet meer gedetailleerdere bestemmingen te leggen op deze gronden nadat de woningen zijn gerealiseerd c.q. vergund.

Deze ontwikkellocatie is gelegen langs het lint van de Klapwijkseweg.

Stedenbouwkundige randvoorwaarden

De rooilijn van de nieuw te bouwen woningen wordt in lijn gelegd met de bestaande woningen in het lint. Bijgebouwen dienen overeenkomstig met de standaardregels op 1 meter achter de voorgevel te worden gerealiseerd. Op het bouwvlak zal een maximum te bebouwen oppervlak worden opgenomen van 120m2 per woning. Dit om de nieuwbouw de juiste verhouding ten opzichte van de reeds bestaande bebouwing te kunnen geven. Belangrijk daarbij is tevens de maximale goothoogte van 4 meter en nokhoogte van 8 meter, conform de aangrenzende bebouwing in het lint.

2.2 Kortelandseweg 16 te Nootdorp

Achtergrond en duiding van de plek

Voor de Kortelandseweg 16 is een verzoek ingediend voor de verbouwing en uitbreiding van de bestaande woning langs het historische lint. Het perceel bevindt zich binnen het bestemmingsplan Nootdorp-Noord. De gewenste uitbreiding van de woning is groter dan op grond van de binnenplanse en buitenplanse afwijkingsmogelijkheden mogelijk is. Derhalve is het verzoek opgenomen in onderhavig verzamelplan. De ontwikkeling is stedenbouwkundig gezien onderdeel van het gebied 'De Venen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000160102-4001_0003.jpg"

Afbeelding 2.2 - Kortelandseweg 16

Het voornemen op de plek

De uitbreiding van de woning betreft ca. 70 m2. Hiermee komt het totaal te bebouwen oppervlakte inclusief bijgebouwen op ca. 175 m2. De totale bebouwde oppervlakte van het perceel blijft, vanwege de grootte van het perceel, onder de 50%.

Het perceel Kortelandseweg 16 heeft binnen het vigerende bestemmingsplan de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin'. De uitbreiding van de woning valt binnen de bestemming 'Wonen'. Wel dient er een verruiming van het bouwvlak ter plaatse van de woninguitbreiding te worden opgenomen.

Stedenbouwkundige verantwoording

De uitbouw en het hoofdvolume van de woning worden op verschillende manieren geaccentueerd, waardoor er een gewenste geleding ontstaat die past bij een historisch gegroeid lint. Het uiteindelijke bouwvolume komt hierdoor minder massaal over en de historie blijft hierdoor goed afleesbaar, zonder dat dit ten koste gaat van het gehele architectonische beeld. Daarnaast sluit het materiaalgebruik en de vormentaal aan bij het karakter van 'De Venen'. De uitbouw is gelegen op het noordoosten, maar omdat de kavels groot zijn en er voldoende afstand is met de opvolgende bebouwing, is de verwachting dat er geen extra schaduwwerking t.o.v. omwonenden optreedt.

Stedenbouwkundig is er dan ook geen bezwaar voor een uitbouw die past in het stedenbouwkundig weefsel van De Venen, terugspringt ten opzichte van het hoofdvolume en verder dient te worden afgestemd op de architectonische uitstraling van het lint.

2.3 Magnoliadreef/Zonnehof te Nootdorp

Achtergrond en duiding van de plek

In het water gelegen tussen de Magnoliadreef en de Zonnehof staat een kunstobject, genaamd 'Kus de Kikker'. Dit kunstobject is gerealiseerd met een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan. Deze omgevingsvergunning dient verwerkt te worden in onderhavig verzamelplan.

Het kunstobject valt binnen het bestemmingsplan Nootdorp-Noord en staat op gronden die de bestemming 'Water' hebben. Deze gronden zijn bestemd voor water met daarbij behorende taluds en oevers. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bij de bestemming behorende andere bouwwerken, zoals duikers, bruggen, kademuren en beschoeiingen toegestaan, tot een hoogte van maximaal 3 meter. Het bouwplan van het kunstobject is hiermee in strijd. Er zal op de plaats waar de bouwwerken van het kunstobject gerealiseerd zijn een aanduiding worden opgenomen die correspondeert met de daartoe op te nemen regels in de planregels. In casu wordt een object van beeldende kunst toegestaan met een maximale bouwhoogte van 5 meter gemeten vanaf het waterpeil.

2.4 Oude Leedeweg 149-153 te Pijnacker

Achtergrond

Bij de vaststelling van het bestemmingsplan Lint Oude Leede 2 in februari 2015 is een woning niet goed in de verbeelding van het bestemmingsplan terecht gekomen. In het bestemminsplan Lint Oude Leede, welke is vastgesteld in 2008, heeft het rijtje woningen Oude Leedeweg 149-151 een bestemming 'Wonen' gekregen met een nadere aanduiding dat ter plaatse drie woningen zijn toegestaan. Bij de vaststelling in 2015 is op de verbeelding van het bestemmingsplan in plaats daarvan een '1' vermeld. De verbeelding wordt in onderhavig verzamelplan aangepast aan de feitelijke situatie, in die zin dat ter plaatse 3 woningen zijn toegestaan.

2.5 Wooneiland Ameland op Nieuw Craeyenburch te Nootdorp

Achtergrond en duiding van de plek

Het wooneiland Ameland op Nieuw Craeyenburch in Nootdorp ligt in het bestemmingsplan Nootdorp-Noord. Binnen dit bestemmingsplan is het mogelijk om ter plaatse woningen te realiseren of op grond van een wijzigingsbevoegdheid te kiezen voor een andere invulling met woningen. De ontwikkelaar wenst echter een andere stedenbouwkundige opzet, die in strijd is met de ter plaatse geldende bestemming en niet mogelijk is binnen de regels van de wijzigingsbevoegdheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000160102-4001_0004.png"

Afbeelding 2.3 - Inrichting eiland Ameland, vogelvlucht vanuit het oosten

Het voornemen op de plek

Voor de inrichting van het wooneiland Ameland is een stedenbouwkundige opzet gekozen waarbij aan de kopse kanten van het eiland de woningen met de woonkamer en het terras zijn gepositioneerd. Er is gekozen voor twee-onder-een-kapwoningen met grote tuinen en een straatje in het midden van het eiland. De woningen worden ontsloten vanuit de achtertuin, waarbij er wordt geparkeerd op de percelen. De parkeerruimte is ruimtelijk bij het straatje betrokken door de positie van de haag en bergingen.

Het perceel kent binnen het huidige bestemmingsplan de bestemmingen 'Wonen' en 'Verkeer - Verblijfsgebied', met een wijzigingsbevoegdheid. Om de nieuw te realiseren verkaveling mogelijk te maken worden de bestemmingen 'Wonen' en 'Verkeer - Verblijfsgebied' anders ingedeeld op het perceel. Daarnaast wordt er aan de randen van het eiland, ter plaatse van het water, een aanduiding opgenomen waardoor vlonders en of steigers mogelijk worden gemaakt.

Stedenbouwkundige randvoorwaarden

Een belangrijk uitgangspunt voor de ontwikkeling is dat de verkaveling van Ameland ontworpen is vanuit de kwaliteit van de eilandenstructuur en de directe relatie met het omringende water. De kwaliteit van het straatje in het midden van het eiland is hierdoor functioneler geworden ten opzicht van voorgaande modellen. Geadviseerd wordt om het straatje in te richten als hofje waardoor er een structuur geïmpliceerd wordt die eindigt. De representatieve uitstraling van het eiland is echter enorm toegenomen ten opzichte van eerdere voor het eiland geschetste modellen, doordat de woningen naar buiten gericht zijn.

Over de uitwerking van het bouwplan voor wooneiland Ameland is door verschillende stedenbouwkundigen geadviseerd en is uiteindelijk overleg gevoerd tussen de architect en de gemeentelijk stedenbouwkundige. De uiteindelijke uitwerking heeft geleid tot een stedenbouwkundig verantwoord bouwplan dat tevens tegemoet komt aan de wensen van de ontwikkelende partij. Door de woningvlakken iets naar binnen te verschuiven (1 meter) ontstaat meer ruimte aan de juridische voorzijde van de woningen. In afwijking van het gemeentelijke beleid is het mogelijk gebleken aan deze voorzijde een uitbouw toe te staan, omdat die is mee-ontworpen met de hoofdbouwmassa. Voorwaarde hierbij is wel dat deze uitbouw gelijktijdig met de bouw van het hoofdgebouw wordt gerealiseerd. Op die manier wordt voorkomen dat later in de tijd andere, niet bij de architectuur van de woning passende uitbouwen worden gerealiseerd. In de regels zal deze bepaling opgenomen worden.

2.6 Laan van Klapwijk te Pijnacker

Achtergrond en duiding van de plek

Ten noorden van de bestaande woonwijk Klapwijk en grenzend aan de woonwijk Ackerswoude, die thans gerealiseerd wordt, ligt een perceel waar een projectontwikkelaar woningen wil gaan realiseren. Voor de woningen is een omgevingsvergunning aangevraagd; de woningen kunnen op basis van het vigerende bestemmingsplan gerealiseerd worden. In het vigerende bestemmingsplan 'Ackerswoude 2009' staan echter ook watergangen opgenomen op deze gronden, welke niet worden gerealiseerd. Derhalve is een herziening op dit onderdeel nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000160102-4001_0005.jpg"

Afbeelding 2.4 - Laan van Klapwijk (bron:www.laanvanklapwijk.nl)

Het voornemen op de plek

Het perceel kent binnen het huidige bestemmingsplan de bestemmingen 'Woongebied I' en 'Woongebied II', waarbij twee watergangen zijn aangeduid. Aangezien deze twee watergangen niet worden gerealiseerd dienen de gronden een bij de ontwikkeling passende bestemming te krijgen. De bestemmingen 'Woongebied I en II' blijven behouden onder de naam 'Woongebied - 2 en 3' waarbij de aanduiding voor de watergangen niet wordt opgenomen.

2.7 Monnikenweg 7 e.o. te Pijnacker

Achtergrond en duiding van de plek

Voor het perceel Monnikenweg 7 en de omgeving is een verzoek gedaan om enkele woningen te realiseren op het perceel. Het perceel ligt binnen het bestemmingsplan Ackerswoude 2009.

De gemeente kent geen bezwaar tegen de realisatie van de woningen. De ontwikkeling wordt daarom meegenomen in onderhavig verzamelplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000160102-4001_0006.jpg"

Afbeelding 2.5 - Voornemen Monnikenweg 7 e.o.

Het voornemen op de plek

Het perceel kent de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin'. Het perceel waar de woningen gerealiseerd gaan worden krijgt de bestemming 'Wonen - 1' en twee bouwvlakken waarbinnen elk één woning gerealiseerd mag worden. Aan deze woonbestemming wordt een wijzigingsbevoegdheid gekoppeld die erin voorziet gedetailleerdere bestemmingen te leggen op deze gronden nadat de woningen zijn gerealiseerd c.q. vergund.

Stedenbouwkundige randvoorwaarden

Voor de ontwikkelingen in het landelijke woonmilieu van Ackerswoude zijn een aantal organiserende principes opgesteld, waar in het kader van deze ontwikkeling op moet worden aangesloten. Deze principes wijken af van de standaardregels, maar zorgen voor deze locatie voor een heldere aansluiting bij de ontwikkeling van Ackerswoude. Op het perceel waar het verzoek voor is ingediend is het ruimtelijk mogelijk om een 2-onder-1-kapwoning te realiseren. De voorkeur gaat stedenbouwkundig, vanuit de differentiatie in het landelijke woonmilieu, uit naar twee vrijstaande woningen. Om wel een bepaalde continuïteit te garanderen is het van belang dat de voorgevelrooilijn van de naastgelegen woning wordt doorgetrokken op het perceel Monnikenweg 7 e.o. Bijgebouwen dienen op minimaal een meter achter deze voorgevel te worden gebouwd. Tot de zijdelingse perceelgrens is een minimale afstand van 1 meter gewenst voor bijgebouwen (tot 3 meter hoog) en een minimale afstand van 3 meter voor bouwwerken hoger dan 3 meter. De bouw- en goothoogten zullen respectievelijk 10 en 6 meter bedragen. Om een goede ruimtelijke balans te houden is per kavel een bebouwde footprint van 120 m2 het maximum.

Daarnaast dient het parkeren op eigen terrein te worden opgelost.

2.8 Overgauwseweg 67, 71, 73, 75/Europalaan 48 te Pijnacker

Achtergrond

Op de percelen aan de Overgauwseweg en de Europalaan staan voormalige agrarische dienstwoningen. Binnen het huidige bestemmingsplan Tuinderhof zijn deze woningen bestemd als 'Agrarisch', met een functieaanduiding 'bedrijfswoning'. Gezien de verkoopmogelijkheden van de woningen ligt het in de rede om deze woningen een reguliere woonbestemming te geven. Al deze woningen krijgen in het verzamelplan de bestemming 'Wonen', met voor het gedeelte voor de voorgevel tot 1 meter achter de voorgevelgrens de bestemming 'Tuin' .

2.9 Vlielandseweg 6-E te Pijnacker

Achtergrond en duiding van de plek

Voor het perceel Vlielandseweg 6-E is een verzoek ingediend om twee woningen te realiseren. Op dit moment staat er één woning op het perceel. Binnen het huidige bestemmingsplan Ackerswoude 2009 is realisatie van een extra woning niet mogelijk. Gezien het feit dat de gemeente medewerking wenst te verlenen aan realisatie van een extra woning, wordt dit mogelijk gemaakt in onderhavig verzamelplan.

Het perceel bevindt zich in het bestemmingsplan Ackerswoude, maar is oorspronkelijk niet opgenomen als ontwikkelingslocatie. Doordat binnen de huidige bestemming van het perceel het verzoek niet mogelijk is, maar wel past bij de uitgangspunten van de ontwikkeling van Ackerswoude, is het verzoek opgenomen in onderhavig verzamelplan. In het Verzamelplan 2015/2016 zijn de naastgelegen percelen aan de Vlielandseweg met soortgelijke uitgangspunten van bestemming gewijzigd. Het perceel ligt ingeklemd tussen de twee oost-west lopende linten de 'Lange Campen'.

Het voornemen op de plek

Het verzoek behelst de sloop van de huidige woning en de bouw van twee nieuwe woningen. Voor Ackerswoude is een stedenbouwkundige Essentiekaart vastgesteld. De voorgenomen ontwikkeling van de twee woningen ligt in het verlengde van de ambitie van een landelijk woonmilieu van de buitenste ring van de ontwikkeling in Ackerswoude

Het perceel kent binnen het vigerende bestemmingsplan de bestemmingen 'Wonen' en grenzend aan de voorzijde van de woning 'Tuin'. Om de gewenste woningbouw mogelijk te maken dient het gehele perceel een woonbestemming te krijgen met een bouwvlak waarbinnen de woningen mogen komen. Aan deze woonbestemming wordt een wijzigingsbevoegdheid gekoppeld die erin voorziet meer gedetailleerdere bestemmingen te leggen op deze gronden nadat de woningen zijn gerealiseerd c.q. vergund.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000160102-4001_0007.png"

Afbeelding 2.6 - Essentiekaart Ackerswoude en voorgenomen ontwikkeling woningen

Stedenbouwkundige randvoorwaarden

Voor de ontwikkelingen in het landelijke woonmilieu van Ackerswoude zijn een aantal organiserende principes opgesteld, waar in het kader van deze ontwikkelingen op moeten worden aangesloten. Deze principes wijken af van de standaardregels, maar zorgen voor deze locatie voor een heldere aansluiting bij de ontwikkeling van Ackerswoude. Het naastgelegen perceel, 2785, voorziet na de bestemmingswijziging in drie 2-onder-1-kapwoningen. Op het perceel waar het verzoek voor is ingediend is het ruimtelijk mogelijk om een 2-onder-1-kapwoning te realiseren. De voorkeur gaat stedenbouwkundig, vanuit de differentiatie in het landelijke woonmilieu, uit naar twee vrijstaande woningen, zodat de woningen zich onderscheiden van de aangrenzende percelen. Om wel een bepaalde continuïteit te garanderen is het van belang dat de voorgevelrooilijn van deze woningen wordt doorgetrokken op het perceel Vlielandseweg 6e. Gezien de verspringing van de percelen betekent dit dat de voorgevelrooilijn van de nieuw te realiseren woningen minimaal 11 meter uit de perceelgrens is gelegen. Er dient een voorgevel oriëntatie te worden opgenomen aan de noordzijde. Bijgebouwen dienen op minimaal een meter achter deze voorgevel te worden gebouwd. Tot de zijdelingse perceelgrens is een minimale afstand van 1 meter gewenst voor bijgebouwen (tot 3 meter hoog) en een minimale afstand van 3 meter voor bouwwerken hoger dan 3 meter. De bouw- en goothoogten zullen respectievelijk 9 en 6 meter bedragen. Om een goede ruimtelijke balans te houden is per kavel een bebouwde footprint van 120 m2 het maximum.

Met betrekking tot de ontsluiting van de woningen op de Vlielandseweg 6e wordt er geadviseerd om beide woningen los van elkaar te ontsluiten. Het is mogelijk om dit via één weg aan de noordzijde te doen, dit betekend echter wel dat dit over de grond van de andere woning gebeurd. Daarnaast dient het parkeren op eigen terrein te worden opgelost.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000160102-4001_0008.png"

Afbeelding 2.7 - organiserende principes Ackerswoude 2013

2.10 Molenweg 59-A te Nootdorp

Achtergrond

Het perceel aan de Molenweg 59-A wordt verkocht aan omwonenden. Het perceel kent een oppervlakte van circa 1.061 m2, ligt binnen het bestemmingsplan Nootdorp-Noord en kent de bestemming 'Gemengd-2'. Gezien het feit dat het perceel bij de aangrenzende woonpercelen wordt gevoegd dient het perceel de bestemming 'Wonen - 1' te krijgen, zonder bouwvlak. De gronden mogen op grond daarvan als achterf bij de betreffende woningen worden betrokken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000160102-4001_0009.png"

Afbeelding 2.8 - Te verkopen perceel molenweg 59A

2.11 Wilgenweg 70 te Pijnacker

Achtergrond

In het kader van de Regeling ruimte voor ruimte (tweede ronde) is met de eigenaar van het agrarisch glastuinbouwbedrijf gevestigd op het adres Wilgenweg 70 een overeenkomst gesloten. Overeengekomen is dat de eigenaar van het bedrijf zijn bedrijf zal staken en zijn kassen en bedrijfsopstallen zal slopen e.e.a. in ruil voor de bouw van 3 compensatiewoningen. Gelet op de beëindiging van de bedrijfsvoering ter plaatse zou tegelijkertijd ook de voormalige bedrijfswoning moeten worden omgezet naar een woonbestemming die het gebruik als burgerwoning mogelijk maakt. In het bestemmingsplan Lint Oude Leede 2 heeft deze omzetting per abuis niet plaatsgevonden. In het voorliggende plan is dit alsnog het geval.

Het voornemen op de plek

Het perceel kent de bestemming 'Agrarisch met waarden' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Op de bedrijfswoning ligt de aanduiding 'bedrijfswoning'. De bedrijfswoning krijgt de bestemming 'Wonen - 2', de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie - 2' blijft behouden.

2.12 Hoogseweg te pijnacker

Achtergrond

In het bestemmingsplan 'Oostland Pijnacker' is abusievelijk aan een stuk grond waar de verlengde Hoogseweg gerealiseerd moet worden de bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw' toegekend. Dat stuk grond moet de bestemming 'Verkeer – Wegverkeer' krijgen. In onderhavig bestemmingsplan zal dit hersteld worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000160102-4001_0010.png"

Afbeelding 2.9 - Te wijzigen stuk grond

2.13 Zuideindsweg nabij 106 te Delfgauw

Achtergrond

Als gevolg van een ruimte-voor-ruimtetransactie wordt een perceel grond aan de Zuideindseweg nabij 106 verkocht aan de daar gevestigde ondernemer. Het perceel dient een agrarische bestemming te krijgen, echter zonder de mogelijkheid ter plaatse bebouwing op te richten. Met betrokkene is daarover overeenstemming bereikt. Deze aanpassing van de bestemming wordt opgenomen in het voorliggende verzamelplan. Het betreft een perceel van circa 1.990 m2, zoals weergegeven in afbeelding 2.10.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000160102-4001_0011.png"

Afbeelding 2.10 - Te verkopen grond

Het voornemen op de plek

Het perceel nabij de Zuideindseweg 106 kent de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Als gevolg van de ruimte-voor-ruimtetransactie wordt voor dit perceel de bestemming 'Agrarisch Glastuinbouw' opgenomen zonder bebouwingsmogelijkheden.

2.14 Hajé Restaurant Rijksweg A13 te Delfgauw

Achtergrond

De eigenaar van restaurant Hajé langs de Rijksweg A13 bij Delfauw is voornemens een speelautomatenhal te realiseren. Deze speelautomatenhal staat gepland op de eerste en tweede verdieping van het bestaande torengebouw van restaurant Hajé aan de Rijksweg A13 en beslaat maximaal 200 m2 aan oppervlakte, waarbinnen zich maximaal 300 personen mogen bevinden. Overigens mag de speelautomatenhal ook elders binnen de bebouwing gerealiseerd worden. De beoogde ontwikkeling betreft lichte kansspelautomaten, zoals fruitautomaten. De gemeente is voornemens medewerking te verlenen aan het vestigen van deze speelautomatenhal.

Het Hajé-restaurant is regionaal goed ontsloten door zijn ligging aan de Rijksweg A13. Gezien de beperkte omvang van de speelautomatenhal en het feit dat het om lichte kansspelautomaten gaat, is de verwachting dat vooral restaurantbezoekers en passanten hier gebruik van gaan maken. Voor langzaam verkeer vanuit Pijnacker is het mogelijk om via de Rijksstraatweg het restaurant te bereiken.

Het voornemen op de plek

De locatie ligt binnen het bestemmingsplan Ruyven-Zuidpolder en kent de bestemming 'Horeca'. Om de speelautomatenhal mogelijk te maken wordt er een nieuwe, specifieke maatregeling opgenomen in onderhavig verzamelplan. In de regels van onderhavig verzamelplan worden beperkingen met betrekking tot de grootte van de speelautomatenhal en het maximaal aantal personen opgenomen.

Woon- en leefsituatie omgeving

Gezien de ligging langs de Rijksweg en de afstanden tot omliggende woningen, wordt geen (geluids-) overlast voorzien als gevolg van toevoeging van de functie 'speelautomatenhal'. De woon- en leefsituatie in de omgeving wordt derhalve niet nadelig beïnvloed.

Ten aanzien van sociale veiligheid en openbare orde geldt dat op de rustplaats langs de Rijksweg, waar het Hajé gevestigd is, tevens een tankstation, fastfoodrestaurant (met ruime openingstijden) en vrachtwagenparkeerterrein zijn gevestigd, hetgeen de levendigheid en sociale controle ten goede komt.

Verkeer en Parkeren

Het Hajé-restaurant ligt langs de Rijksweg A13, aan de Rijksstraatweg 75 in Delfgauw. De locatie wordt door middel van de Rijksweg A13 ontsloten voor gemotoriseerd verkeer, en via de Rijksstraatweg voor langzaam verkeer.

Voor de berekening van de verkeersgeneratie en het benodigd aantal parkeerplaatsen is uitgegaan van de 'Nota Parkeernormen 2012' (actualisatie d.d. 29 januari 2015) van de gemeente Pijnacker-Nootdorp en de CROW-publicatie 317. Blijkens de Nota Parkeernormen van de gemeente valt de gehele gemeente Pijnacker-Nootdorp in 'rest bebouwde kom' en in 'matig stedelijk'. Daarnaast wordt er uitgegaan van het gemiddelde kencijfer.

Voor onderhavige situatie sluit de voorziening 'casino' het meest aan bij de gewenste speelautomatenhal.

Verkeersgeneratie

De gemiddelde verkeersgeneratie komt uit op 16,05 motorvoertuigen per etmaal per 100 m2 bvo. Onderhavige ontwikkeling betreft maximaal 200 m2 bvo, de totale verkeersgeneratie wordt hierdoor geschat op 33 motorvoertuigen per etmaal. Dit aantal vormt voor een verantwoorde verkeersafwikkeling via de Rijksweg A13 geen probleem.

Parkeren

Bij functiewijziging of sloop van bestaande functies komt de parkeerbehoefte van de nieuwe functie in de plaats van de parkeerbehoefte van de oude functie. In principe mag de behoefte van de oude functie worden afgetrokken van de parkeerbehoefte van de nieuwe functie. De benodigde parkeerplaatsen moeten op eigen terrein worden gerealiseerd.

Speelautomatenhal

Het gemiddeld aantal parkeerplaatsen komt uit op 6,5 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo. Onderhavige ontwikkeling betreft maximaal 200 m2 bvo; hierdoor zijn er circa 13 parkeerplaatsen nodig.

Aangezien er bij onderhavige ontwikkeling sprake is van een functiewijziging (de bestemming horeca blijft behouden) komt de parkeerbehoefte van de speelautomatenhal in plaats van de parkeerbehoefte van de bestaande horeca functie.

Restaurant

Het gemiddeld aantal parkeerplaatsen voor een restaurant bedraagt 13,0 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo. In onderhavige situatie wordt maximaal 200 m2 bvo gewijzigd van horeca naar speelautomatenhal, dit komt uit op 26 parkeerplaatsen.

In de nieuwe situatie zijn er 13 parkeerplaatsen nodig, waar er in de oude situatie nog circa 26 parkeerplaatsen nodig waren. Dit betekent dat er met de komst van de speelautomatenhal ruimschoots wordt voldaan aan de gestelde normen. Het bestaande parkeerterrein langs de Rijksweg biedt ruimschoots voldoende ruimte.

2.15 Locaties snippergroen

Achtergrond

Op verschillende locaties in de gemeente Pijnacker-Nootdorp zijn stukjes snippergroen verkocht aan particulieren, die meegenomen worden in onderhavig verzamelplan. Het betreft de locaties:

  • a. Gaaghof 6
  • b. Grevelingen 20
  • c. Nederrijn 1
  • d. Rivierenlaan 128
  • e. Zaan 27
  • f. Zuideindseweg 3 en 5
  • g. Zuideindseweg naast 58

Binnen de gemeente Pijnacker-Nootdorp worden de aanvragen snippergroen door de afdeling Wijkbeheer getoetst aan de Nota Snippergroen. Mocht een verzoek aan deze criteria voldoen, dan komt het perceel voor verkoop in aanmerking.

Dit zijn de criteria waaraan getoetst wordt:

  • de uit te geven grond moet direct grenzen aan het woonperceel van de aanvrager en de aanvrager moet ook eigenaar van het perceel zijn;
  • de uitgifte van de grond mag geen (negatieve) gevolgen voor het beheer hebben; hierbij wordt met name beoordeeld of er sprake is van een duidelijke grens tussen privé en openbaar en of uitgifte leidt tot versnippering of beperking van de bereikbaarheid van openbaar gebied;
  • de uitgifte van de grond mag geen overwegende (negatieve) gevolgen voor het gebruik van de openbare ruimte hebben. Hierbij wordt met name beoordeeld of het uit te geven deel van belang is vanwege de functie als verkeersruimte, speelterrein, trottoir, parkeerplaats, etc;
  • de uitgifte van de grond mag geen overwegende (negatieve) gevolgen voor de stedenbouwkundige kwaliteit en de beeldkwaliteit van de openbare ruimte hebben; hierbij wordt niet alleen de functie van het groen in de directe omgeving beoordeeld, maar wordt juist ook beoordeeld wat de functie in groter verband is (is het karakteristiek voor de wijk of voor het wegprofiel, is het benoemd in een groenbeleidsplan of beeldkwaliteitsplan);
  • de uitgifte van de grond mag geen (negatieve) gevolgen voor de (toekomstige) inrichtingsmogelijkheden hebben.

In 8 gevallen waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft wordt voldaan aan deze criteria. Per locatie wordt gekeken naar de aansluitende bestemming.

Hoofdstuk 3 Juridische planbeschrijving

Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor het bouwen en het gebruik van gronden en gebouwen binnen het plangebied. In dit hoofdstuk is een toelichting op de systematiek en de inhoud van de verschillende toegekende bestemmingen van het bestemmingsplan gegeven.

3.1 Verantwoording planvorm

Voor het bestemmingsplan 'Verzamelplan 2016/2017' is gekozen voor de planfiguur van een gedetailleerd plan. De voorziene ontwikkelingen worden hierdoor mogelijk gemaakt, zonder dat ruimte wordt gecreëerd voor andersoortige (niet gewenste) ontwikkelingen. Er ontstaat zo tevens een adequaat toetsingskader voor de toekomst.

Aan de opzet van de juridische systematiek worden hoge eisen gesteld, te weten:

  • De regeling moet praktisch en hanteerbaar zijn. Hanteerbaar voor iedereen die ermee moet werken. Dus zowel voor de diverse gemeentelijke afdelingen als voor de medewerk(st)er van de Informatiebalie;
  • De regeling moet helder en eenduidig zijn. Discussies over interpretatievraagstukken moeten niet aan de orde zijn;
  • Daarbij dient ook te worden gekeken naar relevantie: 'niet meer regelen dan nodig is';
  • De regeling moet ook voor de burger toegankelijk zijn;
  • De regeling moet handhaafbaar zijn. Naarmate het juridische systeem logischer en meer doelgericht is, zullen de toegankelijkheid en uitvoerbaarheid beter zijn. Daarmee worden ook controle en handhaving bevorderd.

3.2 Systematiek bestemmingen

Het bestemmingsplan 'Verzamelplan 2016/2017' is opgezet volgens de Wet ruimtelijke ordening die vanaf 1 juli 2008 van kracht is. De opbouw van het bestemmingsplan is conform de SVBP2012 (Standaard voor Vergelijkbare Bestemmingsplannen). De planregels bij het bestemmingsplan zijn als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 1 komen de Inleidende regels aan bod. Het betreft hier de Begrippen (artikel 1) en de Wijze van meten (artikel 2). In hoofdstuk 2 Bestemmingen zijn de planregels, behorende bij de verschillende bestemmingen en dubbelbestemmingen opgenomen. Hoofdstuk 3, Algemene regels, bevat verschillende algemene bepalingen die van toepassing zijn. Tot slot zijn de Overgangs- en slotregels opgenomen in hoofdstuk 4.

3.3 Planregels

Inleidende regels

Begrippen

In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsbepalingen zijn opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan en hoe gemeten dient te worden.

Bestemmingsregels

Agrarisch - Glastuinbouw

Voor het perceel nabij Zuideindseweg 106, is de bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw' opgenomen. Alle bepalingen die vanuit het bestemmingsplan Ruyven-Zuidpolder voor deze locatie gelden zijn overgenomen, uitgezonderd de bebouwingsmogelijkheden.

Horeca

Voor het Hajé restaurant aan de Rijksweg A13, is de bestemming ‘Horeca’ opgenomen. Alle bepalingen die vanuit het bestemmingsplan Ruyven-Zuidpolder voor deze locatie gelden zijn overgenomen. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - speelautomatenhal' is het mogelijk gemaakt om een speelautomatenhal op de eerste en tweede verdieping van het bestaande torengebouw van het restaurant te vestigen. In de regels en op de verbeelding zijn diverse maatvoeringsbepalingen opgenomen.

Tuin

Deze bestemming, die op meerdere locaties is gelegen, is identiek aan de standaardregels. De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen. Op of in deze gronden mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd aan een hoofdgebouw. Ook andere bouwwerken mogen worden gebouwd, zoals erf- of perceelafscheidingen en tuinmeubilair.

Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' die voorkomt op het wooneiland Ameland is identiek aan de standaardregels. Deze grond is bestemd voor o.a. verhardingen, parkeren, duikers, groen en bij een en ander behorende andere voorzieningen.

Verkeer - Wegverkeer

De bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' is opgenomen ten behoeve van de Hoogseweg. De bepalingen zijn vanuit het bestemmingsplan Oostland Pijnacker overgenomen.

Water

Deze bestemming, die op meerdere locaties is gelegen, is identiek aan de standaardregels. De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor water. Op of in deze gronden mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd. Ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - object van beeldende kunst' geldt een andere bouwhoogte ten behoeve van het kunstobject.

Wonen - 1

Deze bestemming, opgenomen voor diverse percelen binnen dit bestemmingsplan, is identiek aan de standaardregels. De voor ‘Wonen - 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, met inbegrip van een beroep aan huis.

De bebouwingsregels voor woningen, bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken zijn in de regels bij deze bestemming opgenomen. Woningen mogen uitsluitend in de op de verbeelding aangegeven typologie (vrijstaand of twee-aaneen) worden gebouwd. De woningen moeten binnen de bouwvlakken worden gebouwd. De maximaal toegestane goot- en bouwhoogte en eventuele maximum oppervlakte of volume zijn op de verbeelding aangeduid. Tevens zijn regels opgenomen voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken. Ook voor het bouwen van andere bouwwerken zijn bepalingen opgenomen.

De uitoefening van een beroep aan huis is toegestaan tot een beperkte brutovloeroppervlakte. Onder bepaalde voorwaarden kan het bevoegde gezag een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de regels ten behoeve van een bedrijf aan huis.

Wonen - 2

De bestemming 'Wonen - 2' is op één locatie opgenomen, de Oude Leedeweg 149-153. Deze bestemming is identiek aan de bepalingen uit het bestemmingsplan Lint Oude Leede 2 die voor deze locatie gelden. Tevens is hier op de verbeelding de nadere aanduiding maximaal aantal wooneenheden opgenomen.

Woongebied - 2 en 3

De bestemmingen 'Woongebied - 2' en 'Woongebied - 3' zijn opgenomen voor de woonontwikkeling Laan van Klapwijk. Alle bepalingen die vanuit het bestemmingsplan Ackerswoude 2009 voor deze locatie gelden, behoudens de verplichte aanleg van watergangen, zijn overgenomen. Binnen deze bestemmingen zijn woningen toegestaan. Tevens zijn woningondersteunende functies zoals wegen en parkeer- en speelvoorzieningen toegestaan.

De bouwvoorschriften hebben betrekking op de minimale afstand tot de voorste perceelgrens, het bebouwingspercentage en de bouwhoogte. Daarnaast is opgenomen dat de woningen moeten worden afgedekt met een kap. Verder zijn de bouwvoorschriften flexibel zodat de exacte invulling van het gebied nog kan worden aangepast.

Waarde - Archeologie 1, 2 en 3

De dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3'zijn opgenomen ter bescherming van de mogelijk binnen het plangebied aanwezige archeologische waarden. Binnen deze dubbelbestemmingen mag slechts worden gebouwd of mogen slechts werken en werkzaamheden uitgevoerd worden onder strikte voorwaarden. Daarbij geldt dat binnen het gebied met Waarde – Archeologie 1 een archeologisch onderzoek vereist is voor ingrepen met een oppervlakte groter dan 50 m2 en dieper dan 30 cm onder peil. Binnen Waarde – Archeologie 2 geldt een onderzoeksvereiste bij ingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm onder peil en binnen Waarde - Archeologie 3 geldt een onderzoeksvereiste bij ingrepen groter dan 200 m2 en dieper dan 30 cm onder peil.

Waarde - Ecologie

De dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie' betreft een dubbelbestemming waarin de bescherming van het ecologisch netwerk en wettelijk beschermde groeiplaatsen van plantensoorten en verblijfplaatsen van diersoorten wordt geregeld. De regels binnen deze dubbelbestemming bepalen dat het bouwen, gebruik en toestaan van andere werkzaamheden alleen mogelijk is, indien deze geen afbreuk doen aan het ecologisch netwerk en de beschermde groei- en/of verblijfplaatsen.

Waterstaat - Waterkering

De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' is opgenomen om de belangen van de waterkeringen (kernzone) en de naastgelegen beschermingszones planologisch te regelen. Het artikel behelst een bouwverbod voor de onderliggende bestemming. Via een afwijkingsbevoegdheid kan bebouwing worden gerealiseerd, vooropgesteld dat advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de waterkering.

Algemene regels

Anti-dubbeltelbepaling

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meegeteld mogen worden bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels is een bepaling opgenomen om bestaande, legaal gerealiseerde bebouwing die bijvoorbeeld qua afmetingen buiten de bepalingen van dit bestemmingsplan valt, planologisch-juridisch te borgen.

Algemene gebruiksregels

In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod gegeven voor gebruik in strijd met de bestemming.

Algemene afwijkingsregels

In deze bepaling wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij omgevingsvergunning af te wijken ten behoeve van niet-ingrijpende bouwactiviteiten.

Algemene wijzigingsregels

In deze bepalingen wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven de in het plan opgenomen bestemmingen in geringe mate te wijzigen, indien dit van belang is voor een betere realisering of in verband met een afwijkende toestand van het terrein. Daarnaast is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor wijzigingen van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, indien daartoe aanleiding bestaat.

Overgangs- en slotregels

Overgangsregels

In deze bepalingen wordt inhoud gegeven aan het overgangsrecht betreffende bouwwerken en het gebruik, met de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

Slotregel

Als laatste is de slotregel opgenomen. Deze bepaling bevat de titel van het plan.

3.4 Toelichting op de verbeelding

Op de verbeelding, zijn de binnen het plangebied gelegen percelen voorzien van een passende bestemming, conform de in de regels gehanteerde indeling. Daarnaast zijn middels dubbelbestemmingen de archeologische zones en de zones langs waterkeringen weergegeven, waarbinnen een bijzondere beschermingsregeling geldt. De aanduidingen geven, daar waar noodzakelijk, een specifieke bepaling per (bouw)perceel weer. In de regels worden, zoals bovenstaand toegelicht, bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen van een juridische bepaling voorzien.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

De voorgenomen ontwikkelingen binnen het plangebied moet passen binnen het vigerend beleid op zowel nationaal, provinciaal, regionaal als gemeentelijk niveau. Voor de ontwikkelingen binnen het plangebied zijn verschillende beleidsstukken relevant. Hierna zijn kort de belangrijkste bevindingen uit het beleid beschreven en wordt aangegeven hoe de ontwikkelingen binnen het plangebied zich verhouden tot dit beleid.

4.1 Nationaal beleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (maart 2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Deze structuurvisie verving de Nota Ruimte. De structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie schetst het rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het Rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau.

Door urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening nemen de ruimtelijke verschillen toe. Vanaf 2035 groeit de bevolking niet meer. Vanaf 2020 neemt de beroepsbevolking niet meer toe. De samenstelling van de bevolking, en daarmee de samenstelling van huishoudens, verandert. Ambities tot 2040 zijn onder andere het aansluiten van woon- en werklocaties op de (kwalitatieve) vraag en het zoveel mogelijk benutten van locaties voor transformatie en herstructurering. Ook wil het rijk ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Dit moet voor zowel het landelijk als het stedelijk gebied gelden. In de SVIR is verder vastgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk zijn voor programmering van verstedelijking.

Ter versterking van het vestigingsklimaat in de stedelijke regio's rondom de main-, brain- en greenports geldt een gebiedsgerichte, programmatische urgentieaanpak. In krimpregio's wordt het interbestuurlijke programma bevolkingsdaling doorgezet. Verder wordt genoemd het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden.

Aangezien een structuurvisie geen bindende werking heeft voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld, zijn de nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen geborgd in de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte. Deze AMvB wordt aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en richt zich op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Daarnaast zorgt de AMvB voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.

4.1.2 Ladder duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de “ladder duurzame verstedelijking” opgenomen. Dit betekent dat voor onder meer bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke voorzieningen mogelijk maken de treden van de ladder moeten worden doorlopen. Het doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Volgens Bro artikel 1.1.1 lid 1 wordt stedelijke ontwikkeling omschreven als:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

In de Verordening Ruimte 2014 van de provincie Zuid-Holland is, conform het Bro, de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen als verplicht te doorlopen 'stappenschema' ter onderbouwing van stedelijke ontwikkelingen.

4.1.3 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan

De ontwikkelingen die in onderhavig bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt hebben geen directe relevantie op rijksniveau. Het plan past binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en binnen de bepalingen van het Barro.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Visie ruimte en mobiliteit Zuid-Holland (2014)

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld door Provinciale Staten op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.

Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

De VRM bestaat uit: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte 2014, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.

In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:

  • 1. Beter benutten en opwaarderen.
  • 2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht).
  • 3. Versterken ruimtelijke kwaliteit.
  • 4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving
4.2.2 Verordening Ruimte 2014

De regels in de Verordening Ruimte zijn bindend en werken door in bestemmingsplannen. In de Verordening is, conform het Bro, de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen als verplicht te doorlopen 'stappenschema' ter onderbouwing van stedelijke ontwikkelingen.

Onderhavig bestemmingsplan maakt diverse kleinschalige ontwikkelingen mogelijk. Hierbij worden geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt, het is dan ook conform jurisprudentie niet noodzakelijk om de ladder voor deze ontwikkelingen te doorlopen. Echter zijn er twee ontwikkelingen die omvangrijker van aard zijn en een functiewijziging mogelijk maken. Deze ontwikkelingen worden nader toegelicht.

Wooneiland Ameland op Nieuw Creayenburch

Op het wooneiland Ameland is het binnen het vigerende bestemmingsplan mogelijk om woningen te realiseren. Echter wordt er een andere stedenbouwkundige opzet gewenst, welke in strijd is met de ter plaatse geldende bestemming en niet mogelijk is binnen de regels van het wijzigingsbevoegdheid. Gezien het feit dat er sprake is van onbenutte planologische mogelijkheden en dat het aantal te realiseren woningen niet toeneemt, behoeft op basis van jurisprudentie (zie AbRvS 24 februari 2016, nr. 201506618/1/R6) te worden voldaan aan de in artikel 3.1.6 lid 2 Bro genoemde voorwaarden.

Daarnaast geldt dat de beoogde woningen op deze locatie al door de provincie Zuid-Holland zijn meegenomen in de geaccordeerde regionale woningbouwafspraken. Gezien bovenstaande is dit plan oncontroversieel.

Hajé Restaurant rijksweg A13

Voor onderhavige ontwikkeling geldt dat de locatie reeds in het huidige bestemmingsplan de functie 'Horeca' kent. Onderhavig bestemmingsplan maakt hier een speelautomatenhal mogelijk. In deze situatie is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro, aangezien de bebouwing reeds aanwezig is en er geen nieuw beslag op de ruimte plaatsvindt (zie AbRvS 10 december 2014, nr. 201310814/1/R1). Daarnaast worden alleen de gebruiksmogelijkheden in beperkte mate verruimd. Er is derhalve geen noodzaak om de ladder voor duurzame verstedelijking te doorlopen.

4.2.3 Programma ruimte

Het programma ruimte beschrijft de operationele doelen en de realisatiemix om doelen te (doen) bereiken. Ook wordt ingegaan op de rolverdeling en afspraken tussen gemeenten, regio's en provincie. De realisatiemix uit het programma ruimte bestaat uit juridische, financiële en bestuurlijke instrumenten en nader uit te werken beleid. In de praktijk worden deze vrijwel altijd gecombineerd ingezet.

4.2.4 Programma mobiliteit

In het programma mobiliteit staan de ambities en de provinciale belangen. Het programma mobiliteit kent een grotere dynamiek dan de visie. Het kan hierdoor bijvoorbeeld in samenhang met een nieuw collegeprogramma, elke vier jaar worden geactualiseerd. Daarbij wordt verbinding gelegd met de verschillende uitvoeringsprogramma's, beleidsuitwerkingen en verordeningen zoals deze al bestaan voor mobiliteit.

4.2.5 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan

Binnen het voorliggende bestemmingsplan is geen sprake van strijdigheid met de doelen en uitgangspunten zoals omschreven in het provinciale beleid. Voorzien wordt in diverse kleinschalige ontwikkelingen, die conform jurisprudentie niet onder artikel 3.1.6 lid 2 Bro vallen. Voor onderhavig bestemmingsplan is de ladder duurzame verstedelijking dan ook niet doorlopen.

4.3 Regionaal beleid

Sinds 1 januari 2015 heeft het Stadsgewest Haaglanden zijn werkzaamheden beëindigt, de beleidsterreinen Verkeer en Vervoer en Economisch Vestigingsklimaat worden voortgezet door de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH). Het Regionaal Structuurplan is nog niet ingetrokken en derhalve nog van kracht.

4.3.1 Regionaal Structuurplan Haaglanden in 2020 (2008)

Het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020, dat door het bestuur van het Stadsgewest Haaglanden in april 2008 is vastgesteld, bouwt voort op de sterke punten van de regio: de economische specialisaties, de mooie landschappen en de kwaliteit van leven. Haaglanden blijft daardoor een aantrekkelijk gebied om te wonen. Al deze kwaliteiten zijn een voorwaarde om nieuwe bedrijven en instellingen aan te kunnen trekken en zo voor nieuwe werkgelegenheid te zorgen.

Hiertoe zijn er meer huizen en bedrijfspanden nodig in Haaglanden. Sommige delen van de regio verouderen en zijn aan vernieuwing toe. De groengebieden zijn niet aantrekkelijk en toegankelijk genoeg. Het verkeer blijft groeien, maar Haaglanden moet wel bereikbaar blijven. De verandering van het klimaat stelt nieuwe eisen aan het watersysteem en de kustbescherming. Zo zullen zich tot 2020 nog meer ontwikkelingen voordoen die om maatregelen vragen.

Regio Haaglanden zet daarbij in op bouwen binnen de bestaande stad. Dit betekent ook dat het landschap open en groen kan blijven. Haaglanden kent veel verschillende landschappen, elk met een eigen schoonheid: de duinen en het strand, de landgoederen, de weilanden. Er liggen kansen om landschappen nog aantrekkelijker te maken, bijvoorbeeld door natuurontwikkeling of door meer fiets- en wandelpaden aan te leggen.

4.3.2 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan

Onderhavig bestemmingsplan voorziet enkel in vernieuwing en ontwikkeling binnen de bestaande kernen en past derhalve binnen de uitgangspunten van het Regionaal Structuurplan.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Toekomstvisie 2040 (2012)

In de Toekomstvisie 'Visie op de toekomst van Pijnacker-Nootdorp', vastgesteld door de gemeenteraad op 26 juni 2012, wordt een eenduidige en consistente koers voor Pijnacker-Nootdorp uitgezet met oog voor de omgeving en de rol van de gemeente. De toekomstvisie laat zien wat voor gemeente Pijnacker-Nootdorp wil zijn, waar zij met haar ontwikkeling heen wil en welke rol zij daarbij pakt.

Pijnacker-Nootdorp wil, conform haar visie, een herkenbare gemeente zijn in een landelijke omgeving waar de stad nooit ver weg is. Zij ziet het als haar missie in de regio een uniek woonmilieu te bieden, met het groene buitengebied meerwaarde te geven en met duurzame en innovatieve de economie versterken.

4.4.2 Ruimtelijke structuurvisie Pijnacker-Nootdorp 2040 (2014)

In de Structuurvisie 'Ruimte maken….. ruimte laten', vastgesteld door de gemeenteraad op 20 februari 2014, schetst de gemeente het ruimtelijk beeld van Pijnacker-Nootdorp in 2040. Niet in de vorm van een blauwdruk voor de toekomst, maar in de vorm van contouren en kaders van een streefbeeld dat gezamenlijk met bewoners en ondernemers ingekleurd dient te worden. Er wordt ruimte geboden en uitgenodigd om te ondernemen, te recreëren, de woonomgeving te verbeteren of sport te beoefenen. De Ruimtelijke structuurvisie kan gelezen worden als een uitnodiging om samen invulling te geven aan de ruimte van Pijnacker-Nootdorp in 2040.

Contouren vormen het uitgangspunt van de structuurvisie. Dit zijn contouren van groen- en recreatiegebieden, bebouwing, glastuinbouw en bedrijventerreinen. Binnen deze contouren zijn er verschillende functies en mogelijkheden. Hierover doet de structuurvisie voor 2040 op hoofdlijnen kaderstellende uitspraken. Daarnaast geeft de structuurvisie antwoord op verschillende ruimtelijke vraagstukken.

4.4.3 APV Pijnacker-Nootdorp 2012

In de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) staat de gemeentelijke regelgeving op het gebied van openbare orde en veiligheid.

Hajé-restaurant rijksweg A13

De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft in 'Afdeling 10 Toezicht op speelgelegenheden' verschillende criteria opgenomen voor de vestiging van een speelautomatenhal. In Artikel 2:39 – Speelgelegenheden is onder andere gereguleerd dat de burgemeester een vergunning mag weigeren:

  • a. indien het maximaal aantal af te geven vergunningen voor speelautomatenhallen is verleend;
  • b. indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid;
  • c. indien de exploitatie van een speelgelegenheid in strijd is met het geldende bestemmingsplan;
  • d. indien de beheerder(s) de leeftijd van 25 jaar nog niet heeft (hebben) bereikt;
  • e. indien de exploitant of de beheerder van de speelautomatenhal niet voldoet aan de eisen gesteld in artikel 4 van het Speelautomatenbesluit;
  • f. indien de speelautomatenhal is gelegen in de nabijheid van scholen, jeugd-/buurt-/clubhuizen.

Onderhavig bestemmingsplan maakt het mogelijk om een speelautomatenhal, ter plaatse van de Hajé aan de Rijksweg A13, te vestigen. Daarnaast blijkt uit onderhavig bestemmingsplan dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelautomatenhal niet nadelig wordt beïnvloed. Derhalve voldoet het restaurant aan de gestelde criteria uit het APV.

4.4.4 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan

De gemeente stimuleert initiatieven van particulieren en zet in op versterking van de kwaliteit van de kernen en het landelijk gebied. De - kleinschalige - ontwikkelingen die middels onderhavig bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt passen binnen dit gemeentelijk beleid.

Het wooneiland Ameland en de vesteging van een speelautomatenhal in het Hajé restaurant zijn nader toegelicht in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking. Beide ontwikkelingen passen binnen het landelijk, provinciaal en gemeentelijk beleid. De diverse relevante omgevingsaspecten vormen, zoals bovenstaand beschreven, geen belemmering voor het voornemen op deze locaties.

Hoofdstuk 5 Onderzoek

5.1 Bedrijven en milieuzonering

5.1.1 Regelgeving en beleid

Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Tengevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten.

De te beoordelen situaties zijn te herleiden tot drie groepen en bijbehorende aanpak, te weten:

  • Nieuwe milieugevoelige functies nabij bestaande bedrijven. In deze situatie dient primair te worden beoordeeld of hinder te verwachten is van de specifieke bestaande bedrijven.
  • Nieuwe bedrijfsbestemmingen nabij bestaande milieugevoelige functies. In deze situatie is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal in eerste instantie een afstand van bv. 10 meter (cat. 1), 30 meter (cat. 2), 50 meter (cat. 3.1), 100 meter (cat. 3.2), 200 meter (cat. 4.1) tussen de gevoelige functies en belastende activiteiten moeten worden gerespecteerd.
  • Nieuwe milieugevoelige functies nabij nieuwe bedrijfsbestemmingen. In dit geval is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal in eerste instantie een afstand van bv. 10 meter (cat. 1), 30 meter (cat. 2), 50 meter (cat. 3.1) tussen de gevoelige en belastende bestemmingen moeten worden gerespecteerd.

De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. Bij het omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden namelijk met één afstandsstap worden verlaagd. Zie tabel 5.1.

Categorie   Richtafstand t.o.v. rustige woonwijk/rustig buitengebied   Richtafstand t.o.v. gemengd gebied  
1   10m   0m  
2   30m   10m  
3.1   50m   30m  
3.2   100m   50m  
4.1   200m   100m  
4.2   300m   200m  
5.1   500m   300m  
5.2   700m   500m  
5.3   1000m   700m  
6   1500m   1000m  

Tabel 5.1 - Milieucategorieën en bijbehorende richtafstanden ten opzichte van de verschillende omgevingstypen

5.1.2 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan

Voor de locaties Kortelandseweg 16, Magnoliadreef/Zonnehof, Oude Leedeweg 149-153, Molenweg 59A, Hoogseweg, Zuideindseweg nabij 106 en de percelen van het snippergroen geldt dat er geen sprake is van een functiewijziging, waarbij een nieuwe milieugevoelige functie of bedrijfsbestemming wordt toegevoegd. Milieuzonering speelt derhalve geen rol voor deze locaties.

Voor de overige locaties binnen het plangebied geldt het volgende ten aanzien van bedrijven en milieuzonering:

Klapwijkseweg 19

In de directe nabijheid zijn geen bedrijven gelegen die vanuit milieuzonering een belemmering vormen voor het toevoegen van twee woningen op dit perceel.

Wooneiland Ameland op Nieuw Creayenburch

In de directe nabijheid zijn geen bedrijven gelegen die vanuit milieuzonering een belemmering vormen voor het realiseren van woningen op deze locatie.

Laan van Klapwijk

Ten zuiden van het plangebied is het bedrijf van Schie Groen gevestigd. Het vigerende bestemmingsplan Kern Pijnacker Zuid/Zuid-Oost staat hier bedrijven tot en met categorie 3 toe. Aangezien onderhavig bestemmingsplan ter plaatse van de Laan van Klapwijk conserverend is, de huidige bestemming 'Woongebied II' blijft behouden alleen de aanduidingen watergang wordt niet overgenomen, levert dit geen belemmeringen op.

Monnikenweg 7-A e.o.

In het vigerende bestemmingsplan Ackerswoude 2014 is rondom de Monnikenweg 7-A de bestemming 'Woongebied' mogelijk gemaakt. Derhalve zijn er in de directe nabijheid geen bedrijven gelegen die vanuit milieuzonering een belemmering vormen voor het realiseren van woningen op deze locatie.

Overgauwseweg en Europalaan

De percelen aan de Overgauwseweg en de Europalaan maken onderdeel uit van het lint in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid. Het gebied waar de percelen in gelegen zijn kan daardoor gerekend worden tot 'gemengd gebied'.

Locatie   Bedrijf   SBI-2008   Milieu- categorie   Richt- afstand  
ten westen van Overgauwseweg   Glastuinbouw   011, 012, 013 "Kassen met gasverwarming"   2   10m  
Overgauwseweg 65   Garage   501, 502, 504 "Handel in auto's en motorfietsen, reperatie- en servicebedrijven"   2   10m  
Overgauwseweg 48-50   Agrarisch loonbedrijf (260m2)   016 "algemeen (o.a. loonbedrijven): b.o.<= 500 m2"   2   10m  

Tabel 5.2 - Milieuzonering per bedrijf

Overgauwseweg 67

Het garagebedrijf ligt ten noorden van dit perceel. De afstand tussen het garagebedrijf en de huidige bedrijfswoning aan de Overgauwseweg 67 betreft circa 17 meter. Tussen het glastuinbouwbedrijf en de woning is de afstand circa 24 meter. Hiermee wordt in beide gevallen voldaan aan de richtafstand van 10 meter. Derhalve levert deze functiewijziging geen belemmering op, op grond van milieuzonering.

Overgauwseweg 71, 73 en 75

De afstand tussen het Agrarische loonbedrijf en de woningen bedraagt circa 14 meter. De afstanden van de glastuinbouw en het garagebedrijf tot Overgauwseweg 71 zijn circa 80 meter en 46 meter. Deze afstand lopen nog verder op richting de andere percelen. Derhalve leveren deze functiewijzigingen geen belemmeringen op, op grond van milieuzonering.

Europalaan 48

In de directe nabijheid zijn geen bedrijven gelegen die vanuit milieuzonering een belemmering vormen voor functiewijziging op beide percelen.

Vlielandseweg 6E

Op circa 75 meter is het bedrijventerrein Boezem I gelegen, met een milieucategorie van ten hoogste 3.2. Gezien de ligging nabij het lint van de Vlielandseweg, waarin naast woningen ook bedrijvigheid gevestigd is, de mogelijke functiemenging in de wijk Ackerswoude en de nabijheid van bedrijventerrein Boezem, kan het plangebied en haar omgeving worden aangemerkt als ‘gemengd gebied’. Gezien de richtafstand behorend bij een categorie 3.2 bedrijf (50 meter), zijn er voor deze ontwikkeling derhalve geen belemmeringen vanuit milieuzonering.

Wilgenweg 70

De bestaande bedrijfswoning wordt herbestemd tot de bestemming 'Wonen', er is geen sprake van nieuwbouw.

In de huidige situatie is er sprake van een goed woon- en leefklimaat. Aangezien de woning behouden blijft, wordt er verwacht dat er geen verslechtering van het woon- en leefklimaat zal optreden.

Hajé Restaurant Rijksweg A13

Volgens de VNG publicatie valt het Hajé restaurant onder SBI-code 561 "Restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d." met milieucategorie 1. Tot het gemengd gebied, waartoe de omgeving van het Hajé restaurant gerekend kan worden, geldt er een richtafstand van 0 meter. Met het mogelijk maken van een speelautomatenhal veranderd de milieucategorie. In de nieuwe situatie wordt de locatie gerekend onder SBI-code 9200 "Casino's" met milieucategorie 2. De richtafstand die hierbij hoort is 10 meter.

Binnen deze afstand zijn er geen gevoelige functies waardoor er op grond van milieuzoneringen geen belemmeringen worden gevormd. Echter zijn er wel twee tankstations aanwezig ten zuiden van het restaurant. Ten westen van de A13 ligt de Texaco en ten oosten de Esso. Beide tankstations verkopen lpg en behoren volgens de VNG publicatie tot de SBI-code 473.1 "Benzineservisestations - met LPG > 1000 m3/jr" met milieucategorie 4.1. Daar volgt en richtafstand tot gemengd gebied van 100 meter uit, gebaseerd op het aspect gevaar.

De afstand tussen de Texaco en het restaurant bedraagt circa 100 meter en voldoet daarmee aan de richtafstand. De afstand tussen de Esso en het restaurant bedraagt daarentegen circa 20 meter. Voor het Hajé restaurant is een onderzoek uitgevoerd met betrekking op gevaar. In paragraaf 5.2 Externe veiligheid wordt er nader op dit onderwerp in gegaan.

5.2 Externe veiligheid

In deze paragraaf wordt aangegeven op welke wijze de externe veiligheid in beschouwing is genomen bij het bestemmingsplan. De externe veiligheid gaat over de beoordeling van de risico’s die verband houden met het gebruik van gevaarlijke stoffen. Tijdens de productie, de opslag, het gebruik en het transport kunnen er zich calamiteiten voordoen, waardoor de veiligheid van de omgeving in het geding is. Dit houdt daarom een risico in voor de omgeving van dergelijke activiteiten. Externe veiligheid heeft geen betrekking op mogelijke gezondheidschade door langdurige blootstelling aan gevaarlijke of schadelijke stoffen. Het gaat om plotseling optredende schadelijke effecten en de directe gevolgen van die effecten.

5.2.1 Normstelling en beleid

Twee sleutelbegrippen: plaatsgebonden risico en groepsrisico

De risico's bij de externe veiligheid worden uitgedrukt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Waarom worden er twee begrippen gebruikt? Het rijksoverheidsbeleid maakt onderscheid tussen het risico waaraan het individu is blootgesteld en het risico waaraan een groep mensen is blootgesteld. Het gaat om het risico op overlijden. Voor de beoordeling van het risico waaraan het individu is blootgesteld gebruikt men het plaatsgebonden risico. Dit is de maatstaf voor de persoonlijke veiligheid. De maatstaf voor de kans dat een groep van mensen in een keer overlijdt, is het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) is de overlijdenskans per jaar die op een bepaalde afstand aanwezig is door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Hierbij wordt voor de berekening uitgegaan van een fictieve burger. Deze burger is 24 uur per dag gedurende een heel jaar, onbeschermd op de plaats aanwezig waarvoor het plaatsgebonden risico wordt berekend. Verder zal de burger geen aanstalten maken zich in veiligheid te brengen (vlucht- of schuilgedrag) gedurende de maximaal 30 minuten blootstelling aan het optredende effect. Het plaatsgebonden risico kan worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (de zogeheten risicocontour).

Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is de kans op het overlijden in één keer van een groep mensen (Juridisch is de minimum omvang gesteld op 10 doden om van een groepsrisico te kunnen spreken) als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting, transportroute gevaarlijke stoffen of buisleiding en als gevolg van een ongewoon voorval in dit invloedsgebied waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het invloedsgebied is het gebied waarin personen nog worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. Dit gebied wordt bepaald door de berekening van het grootst mogelijke ongeval waar nog bij 1% van de blootgestelde personen dodelijk letsel optreedt.

Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het groepsrisico geeft aan hoe groot de kans is dat bij een ongeval bij een risicolocatie 10, 100 of 1000 slachtoffers tegelijk vallen. Bij transportrisico's geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op 10 slachtoffers gelijk aan één op de tienduizend (10-4). De kans op 100 slachtoffers gelijk aan één op de miljoen (10-6) enzovoorts. Bij stationaire risicobronnen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico een factor 10 kleiner ligt. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico is geen wettelijke norm, het is bedoeld als een ijkpunt. Er kunnen redenen zijn dat een gemeente meer of juist minder risico's accepteert. De gemeente is verplicht om voor iedere situatie een belangenafweging te maken (verantwoording groepsrisico). Daarbij spelen onder anderen de zelfredzaamheid van bewoners, vluchtwegen, economische en maatschappelijke belangen een rol.

Beperkt kwetsbare objecten, kwetsbare objecten en zeer kwetsbare objecten

Beperkt Kwetsbare objecten

Onder beperkt kwetsbare objecten worden onder andere verstaan woningen, hotels, restaurants, kantoren, winkels en sport- en kampeerterreinen, voor zover deze objecten niet tot de kwetsbare objecten behoren. In artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen is een definitie opgenomen van een beperkt kwetsbaar object.

Kwetsbare objecten

Kwetsbare objecten zijn onder ander woningen (met uitzondering van verspreid liggende woningen met een dichtheid van maximaal twee per hectare en dienst- of bedrijfswoningen), kantoren met meer dan 1.500 m² bruto vloeroppervlak en andere objecten waar zich gedurende een groot deel van de dag grote groepen mensen bevinden of (een deel van de dag) kwetsbare groepen mensen, zoals in onderhavig geval een school. De kwetsbare objecten staan gedefinieerd in Bevi artikel 1 sub l. Na in werkingtreding van het Bevi is de definitie van kwetsbare objecten nog verduidelijkt.

Zeer Kwetsbare objecten

Zeer kwetsbare objecten zijn tevens kwetsbare objecten, ze vormen een subcategorie van de

categorie kwetsbare objecten uit het Bevi. Zeer kwetsbare objecten zijn objecten waarin mensen verblijven die zichzelf niet goed in veiligheid kunnen brengen, bijvoorbeeld door een geestelijke of lichamelijke beperking. Voorbeelden hiervan zijn: verzorgingstehuizen, ziekenhuizen en kinderdagverblijven.

Waarom onderscheid?

Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is van belang om te bepalen of de PR 10-6 een grenswaarde is of een richtwaarde. De zeer kwetsbare objecten vormen een nieuwe categorie ten opzichte van het Bevi en spelen een rol in de modernisering van het Omgevingsveiligheidsbeleid (Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations voor besluiten met gevolgen voor de externe veiligheid)

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Dit besluit moet individuele en groepen burgers een basisbeschermingsniveau garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen bij een inrichting. De Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) geeft uitvoering aan het Bevi.

Plaatsgebonden risico

Het BEVI gaat bij het plaatsgebonden risico uit van:

  • Het in acht nemen van een grenswaarde van 106 voor kwetsbare objecten.

Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.

  • Rekening houden met een richtwaarde van 106 voor beperkt kwetsbare objecten.

Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.

Groepsrisico

Bij inrichtingen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 105 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 107 per jaar en met de kans op een ongeval met 1000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 109 per jaar;

Verantwoording groepsrisico

Alleen bij een toename van het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit is van toepassing op:

  • De vaststelling van een bestemmingsplan (artikel 3.1 Wro)
  • Inpassingsplan van een project met een provinciaal belang (artikel 3.26, lid 1 Wro)
  • Inpassingsplan van een project met een landelijk belang (artikel 3.28, lid 1 Wro)
  • Ontheffing van een voorschrift uit de bouwverordening (artikel 11 Woningwet)
  • Omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1, lid, onder c, Wabo, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2 of 3, of tweede lid, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheerverordening wordt afgeweken. De omgevingsvergunning vervangt het projectbesluit uit artikel 3.10 van de Wro.

Basisnet

Voorheen werd het beoordelingskader gevormd door de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Dit is veranderd met het van kracht worden van het Basisnet, op 1 april 2015. Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het Basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten). Aangezien er in Pijnacker-Nootdorp geen sprake is van transport van gevaarlijke stoffen via hoofdwaterwegen en hoofdspoorwegen zal alleen aandacht worden besteed aan transport van gevaarlijke stoffen via de hoofdwegen.

Het Basisnet heeft als doel een evenwicht voor de lange termijn te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen, de bebouwde omgeving en de veiligheid van mensen die wonen of verblijven dicht in de buurt van de infrastructuur waar dit vervoer plaatsvindt. Het Basisnet stelt verder regels aan het vaststellen en beheersen van de risico's voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (vervoerskant).
Gevaarlijke stoffen vervoeren is risicovol en zorgt dus voor beperkingen aan de ruimtelijke ordeningskant. Er zijn namelijk regels om mensen die dicht bij deze hoofdwegen wonen of verblijven minimaal een bepaald beschermingsniveau te bieden. Aan dit beschermingsniveau wordt voldaan als het risico vanuit het vervoer niet hoger ligt dan wat maatschappelijk acceptabel is.

Het Basisnet is een heel stelsel van wetten en regels dat op verschillende gebieden haar oorsprong heeft liggen. Vanuit de vervoerskant is er de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (Wvgs). De Wvgs is in de afgelopen tijd al aangepast aan het Basisnet. De gewijzigde Wvgs (Stb. 2013, nr. 307) is per 1 april 2015 in werking getreden.

Vanuit de ruimtelijke ordeningskant is er het Besluit Externe Veiligheid Transportroutes ontstaan. Dit besluit vervangt de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en vindt haar grondslag in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet milieubeheer. Voor vervoersassen wordt een risicoplafond vastgesteld. Het risico dat wordt veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen zal in de toekomst niet meer ongelimiteerd zijn. Ook zijn PR 10 -6 contouren vastgelegd in de vorm van een gestandaardiseerde risicocontour, een veiligheidszone genoemd. Het Bevt is per 1 april 2015 in werking getreden. In de Regeling Basisnet(Stcrt. 2014, nr. 8242, sinds 1 april 2015 in werking) wordt aangegeven waar risicoplafonds liggen langs transportroutes en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkeling.

Het gewijzigde (Stcrt. 2014, nr. 4057, sinds 1 april 2015 in werking) bevat regels rondom bouwen binnen Plasbrandaandachtsgebieden (PAG). Een PAG is een gebied tot 30 meter vanaf de rechterrand van de rechterrijstrook (excl. vluchtstrook) waarin, bij realisatie van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. Het PAG is een extra verantwoording bij het bouwen van kwetsbare objecten binnen dit gebied en wordt uitgevoerd naar analogie van de verantwoording van het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het Bevt gaat bij het plaatsgebonden risico uit van:

  • Het in acht nemen van een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten.

Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.

  • Rekening houden met een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten.

Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.

Groepsrisico

Bij transportroutes geldt vanuit het Bevt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–4 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–6 per jaar en met de kans op een ongeval met 1000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–8 per jaar;

Verantwoording groepsrisico?

Het Bevt schrijft voor dat voor alle ruimtelijke plannen binnen de invloedssfeer van een transportroute aandacht moet worden geschonken aan:

  • Mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval;
  • Zelfredzaamheid ten aanzien van nog niet gerealiseerde (beperkt) kwetsbare objecten.

Wanneer het ruimtelijk plan binnen 200 meter van een transportroute gelegen is dient ook aandacht te worden geschonken aan de volgende aspecten:

  • Dichtheid van personen en de verwachte veranderingen;
  • Hoogte van het groepsrisico;
  • Maatregelen ter beperking van het groepsrisico (waaronder stedenbouwkundige opzet, bouwkundige voorzieningen en voorzieningen met betrekking tot de inrichting van de openbare ruimte);
  • Mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico en de voor- en nadelen daarvan.

Er is echter sprake van een uitzondering wanneer:

  • Het groepsrisico, niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde;
  • Het groepsrisico, niet meer dan tien procent toeneemt en de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden. In dat geval hoeft alleen te worden gekeken naar de eerst genoemde aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Sinds 1984 wordt er getoetst aan circulaire Zonering langs hoge druk aardgastransportleidingen (1984) en vanaf 1991 ook aan de circulaire Bekendmaking van beleid ten behoeve van de zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie. Sinds 1 januari 2011 zijn beide circulaires vervangen door het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende regeling. Het Bevb regelt de taken en verantwoordelijkheden van de buisleidingexploitant en de gemeenten. Het Bevb is gebaseerd op de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Milieukwaliteitseisen & maatregelen en hoofdstuk 9 Stoffen & producten) en de Wet ruimtelijke ordening (hoofdstuk 3 Bestemmings- en inpassingsplannen, hoofdstuk 4 Algemene regels & specifieke aanwijzingen). De normstellingen zijn in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Vanaf juli 2014 is het Bevb (oa) ook van toepassing op de CO2-leiding die door de gemeente Pijnacker-Nootdorp loopt.

Plaatsgebonden risico

  • Het in acht nemen van een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten.
    Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.
  • Rekening houden met een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten.

Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.

Groepsrisico

Bij buisleidingen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–4 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–6 per jaar en met de kans op een ongeval met 1000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–8 per jaar;

Wanneer verantwoording groepsrisico?

De verantwoordingsplicht van het groepsrisico is van toepassing bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op grond waarvan de aanleg van een buisleiding of de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object wordt toegelaten.

Vuurwerk

Ingevolge het in 2002 in werking getreden Vuurwerkbesluit (bij besluit van 15 maart 2012 gewijzigd, wijzigingen per 1 jul1 2012 in werking getreden) dient ook via het spoor van de ruimtelijke ordening expliciet aandacht te worden besteed aan de veiligheidsafstanden die gelden voor vuurwerkopslag. Aan situaties waarin niet meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk wordt opgeslagen, wordt in het kader van dit bestemmingsplan niet expliciet aandacht besteed. De hiervoor geldende veiligheidsafstand is dusdanig klein (8 m), dat hieraan in de meeste gevallen kan worden voldaan door de opslagplaats en de deuropening op een juiste wijze op het perceel te projecteren. In het bestemmingsplan worden daarom geen afstandseisen opgenomen. Nadere regulering kan via het milieuspoor (vergunning of melding) plaatsvinden. Vanzelfsprekend is handel in en opslag van consumentenvuurwerk uitsluitend toegestaan, wanneer dit past binnen de bestemming die aan de betreffende gronden is gegeven. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen is niet van toepassing op vuurwerkopslagplaatsen.

5.2.2 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan

Alleen de locaties waar externe veiligheid relevant is worden nader beschouwd. Het gaat om de locaties waar sprake is van toevoeging van mensen dan wel van het realiseren van een risicobron, locaties waar dit nog niet eerder via een ruimtelijk plan werd toegestaan:

  • Oude Leedeweg 149-153 te Pijnacker
  • Monnikenweg 7 te Pijnacker
  • Vlielandseweg 6E te Pijnacker
  • Hajé Restaurant Rijksweg A13 te Delfgauw

De locatie van het Hajé restaurant ligt binnen 200 m van de A13, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en binnen het invloedsgebied van LPG-tankstation Esso Ruyven aan de A13. Inzicht in de externe veiligheidsrisico's is daarom nodig. Door Adviesgroep AVIV BV is onderzoek gedaan naar deze veiligheidsrisico's (d.d. 5 febuari 2016, project 163053; zie Bijlage 1).

Risicovolle bedrijven binnen/nabij het plangebied

Op/nabij de ontwikkellocaties binnen het bestemmingsplan “Verzamelplan Pijnacker-Nootdorp 2016/2017” zijn geen risicovolle bedrijven met een risicocontour die buiten de inrichting valt. Uitzondering is de locatie HaJé, die binnen het invloedsgebied van het LPG-tankstation ligt. Voor deze locatie is een QRA uitgevoerd zie Bijlage 1.

Transport gevaarlijke stoffen binnen/nabij het plangebied

Gemeentelijke route voor transport gevaarlijke stoffen

De gemeente Pijnacker-Nootdorp beschikt over een aangewezen wegennet voor routeplichtige stoffen op grond van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. De route voor gevaarlijk transport is gelegen op bedrijventerrein Ruijven (zie figuur 5.1) en ligt op ruim 900 meter van de dichtstbijzijnde ontwikkellocatie van het Verzamelplan Pijnacker-Nootdorp 2016/2017.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000160102-4001_0012.jpg"

Figuur 5.1 - Aangewezen route transport gevaarlijke stoffen Pijnacker-Nootdorp (Bron: Geoweb)

Transport gevaarlijke stoffen over rijkswegen

Uit de risicokaart blijkt dat de A4 een PR 10-6 contour heeft van 0 meter. Uit de cRNVGS (per medio 2014 regeling Basisnet) blijkt dat voor de toekomst een veiligheidszone van 23 meter vanaf het hart van de weg geldt. De A4 heeft een plasbrandaandachtsgebied.

Uit de risicokaart blijkt dat de A12 een PR 10-6 contour heeft van 0 meter. Uit de cRNVGS (per medio 2014 regeling Basisnet) blijkt dat voor de toekomst een veiligheidszone van 0 meter vanaf het hart van de weg geldt. De A12 heeft geen plasbrandaandachtsgebied.

Uit de risicokaart blijkt dat de A13 een PR 10-6 contour heeft van 0 meter. Uit de cRNVGS (per medio 2014 regeling Basisnet) blijkt dat voor de toekomst een veiligheidszone van 17 meter vanaf het hart van de weg geldt. De A13 heeft een plasbrandaandachtsgebied.

De dichtstbijzijnde ontwikkellocatie van het Verzamelplan Pijnacker-Nootdorp 2016/2017 valt ruim buiten de genoemde contouren.

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de A13. Aangezien het plangebied niet binnen de 200m van de rijkswegen ligt is een berekening van het groepsrisico niet aan de orde. Er vindt over de A13 echter wel transport plaats van LT3 en GT4. Omdat de locatie Hajé binnen de 200 meter van de A13 ligt is er een QRA uitgevoerd. Met inachtneming van de in de verantwoording genoemde maatregelen vormt deze ontwikkeling geen belemmering.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000160102-4001_0013.png"

Figuur 2 - Invloesgebied per rijksweg

Transport gevaarlijke stoffen over provinciale wegen

Het transport van alle gevaarlijke stoffen rust op een belangrijk basisprincipe: diegene die met een voertuig via de weg gevaarlijke stoffen vervoert is, op grond van de Wegenverkeerswet 1994 en de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (WVGS), verplicht als zodanig de bebouwde kommen van gemeenten te vermijden. Als het vervoer binnen de bebouwde kom noodzakelijk is ten behoeve van het laden en lossen of omdat er redelijkerwijs geen route buiten de bebouwde kom beschikbaar is, mag de chauffeur van dit basisprincipe afwijken. Op deze manier wordt het transport van gevaarlijke stoffen door de bebouwde kom geminimaliseerd en is ook voor de N473 en de N472, die door de bebouwde kom van Pijnacker lopen, een basisveiligheid gegarandeerd.

Op een klein stuk van de N470 na zijn, op grondgebied van de gemeente Pijnacker-Nootdorp, de provinciale wegen niet aangewezen als route transport gevaarlijke stoffen. Op de N470 kan incidenteel wel transport van gevaarlijke stoffen plaats vinden, via een ontheffing. Dit zal met name de bevoorrading van propaantanks zijn.

In de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) is vastgelegd hoe de risico's van transport van gevaarlijke stoffen conform het vigerende beleid geanalyseerd moeten worden. HART vervangt eerdere rekenprotocollen t.a.v. externe veiligheidsberekeningen voor transport zoals het Paarse boek en het rekenprotocol spoor. In HART zijn vuistregels opgenomen ten aanzien van de noodzaak om te rekenen aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Er wordt gekeken naar de aantallen transporten van bepaalde stofcategorieën. Sinds het in werking treden van de gewijzigde Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen, per 31 juli 2012 (Stcrt. 14687, 2012), is het gebruik van deze handleiding verplicht.

Voor de N470 binnen de gemeente Pijnacker-Nootdorp zijn geen tellingen beschikbaar. Op basis van (naar 2016 opgehoogde) transportgegevens van aanvoerende provinciale wegen uit Delft, Lansingerland en Zoetermeer is een (naar 2016 opgehoogde) schatting gemaakt.

Er wordt voldaan aan de vuistregels voor het plaatsgebonden risico wat betekent dat de provinciale wegen in Pijnacker-Nootdorp geen 10-6 contour hebben. De aantallen GF3 transporten worden niet gehaald wat wil zeggen dat er op dit moment geen berekening (en een eventuele verantwoording) van het groepsrisico aan de orde is.

Transport gevaarlijke stoffen over spoor en water

Het spoor (NS Den Haag – Gouda; Randstadrail Den Haag – Rotterdam) wordt niet gebruikt voor transport van gevaarlijke stoffen. Rondom deze spoorbanen bevindt zich daarom geen risicocontour in het kader van externe veiligheid. Ook vindt er geen transport van gevaarlijke stoffen over water plaats.

Buisleidingen binnen/nabij het plangebied

Aardgas

Binnen of nabij het plangebied zijn geen hogedruk aardgasleidingen aanwezig. Deze buisleidingen vormen geen belemmering voor de ontwikkelingen in het plangebied. De dichtstbijzijnde hogedruk aardgasleiding ligt op ongeveer 1100 meter en is dus niet relevant voor de externe veiligheid.

Brandbare vloeistoffen

Er loopt een brandstofleiding (K2, rood) van Defensie Pijpleidingorganisatie (DPO) door de gemeente Pijnacker-Nootdorp. De PR 10-6 contour ligt op de leiding. Omdat er maximaal 'minder dan 1 slachtoffers' kunnen vallen is er dus, conform art. 1 van het Bevb, formeel geen sprake van een groepsrisico voor de K2-leiding. De buisleiding ligt bovendien op meer dan 2000 meter en is dus niet relevant voor de externe veiligheid.

CO2

Er loopt een CO2-leiding (blauw) door de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Naar aanleiding van ontwikkelingen nabij dezelfde CO2-leiding in Zoetermeer is in 2007 door RIVM en TNO uitgebreid onderzoek gedaan naar de risico's en effecten van vrijkomend CO2 bij leidingbreuk. Hierbij is door het RIVM geconcludeerd dat de risico's en letale effecten zich niet voordoen buiten een afstand van 4 meter van de buisleiding. VROM onderschrijft dit onderzoek en deze conclusie (brief VROM, datum 24-08-2007, kenmerk DGM/EV2007082989). Ook recent onderzoek aan de leiding De CO2 leiding (Tebodin, documentnummer 3413682, 7 april 2014) bevestigt dit. De rapportage van Arcadis “QRA Vervoersknoop Bleizo (01-02-2016, kenmerk D04011.000122) stelt “De ondergrondse leidingdelen leiden niet tot externe veiligheidsrisico.” De buisleiding ligt bovendien op meer dan 2000 meter en is dus niet relevant voor de externe veiligheid.

Bereikbaarheid, Bestrijdbaarheid en Zelfredzaamheid

Mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval

Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende zijn.

Voor de bereikbaarheid van de hulpdiensten heeft de gemeente Pijnacker-Nootdorp in samenwerking met Brandweer Haaglanden de "Handleiding bereikbaarheid" opgesteld. Deze is op 17 augustus 2010 door het college vastgesteld.

Voor de bestrijdbaarheid van bluswatervoorzieningen is door de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR) is de 'Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid (oktober 2012)' ontwikkeld. Deze wordt door gemeente Pijnacker-Nootdorp gehanteerd en nageleefd. De veiligheidsregio Haaglanden heeft eisen geformuleerd ten aanzien van de bereikbaarheid en de bluswatervoorziening. In het algemeen geldt dat een woonhuis tot op 40 meter bereikbaar moet zijn voor een brandweervoertuig. De wegen en bruggen er naar toe moeten ook een bepaalde belasting aankunnen, een bepaalde doorgangshoogte en rijbaanbreedte hebben en een zekere binnenbocht- en buitenbochtstraal hebben. Wat betreft de bluswatervoorziening geldt dat er binnen een straal van 100 meter van het object een bluswatervoorziening aanwezig moet zijn. Een bluswatervoorziening kan zijn: open water, ondergrondse brandkraan (opbrengst minimaal 30 m3 / uur) of geboorde put.

Zelfredzaamheid ten aanzien van nog niet gerealiseerde (beperkt) kwetsbare objecten

Het advies van de Veiligheidsregio Haaglanden geeft aan dat om ervoor te zorgen dat mensen goed voorbereid zijn en weten hoe ze moeten, het van belang is dat zij hier vooraf over worden geïnformeerd. De gemeente deelt het advies dat informatie verstrekken aan personen van belang is. Het betreft de handelingsperspectieven om de veiligheid te verhogen. Op de website van de gemeente www.pijnacker-nootdorp.nl kunnen burgers hierover veel informatie vinden bij het thema “veiligheid”. Ook op de landelijke website www.nederlandveilig.nl en op de regionale site http://www.watdoeje.nl/haaglanden/ kan men veel informatie vinden.

Daarnaast vindt, indien zich een ongeval voordoet dat effect op de omgeving heeft of nog kan hebben, afhankelijk van de aard en omvang van deze effecten, crisiscommunicatie plaats naar de in het effectgebied liggende bedrijven en bewoners. Bij een eenvoudig incident met geringe effecten zal de communicatie voor zover nodig op reguliere wijze en dus routinematig plaatsvinden door de ter plaatse aanwezige functionarissen van de hulpverleningsdiensten. Indien een incident zich ontwikkelt tot een groot incident of ramp zal binnen de regio Haaglanden, en dus ook binnen de gemeente, zogeheten opschaling plaatsvinden. Van een routinematige aanpak zal overgegaan worden naar een meer gecoördineerde aanpak. Deze gecoördineerde aanpak is beschreven in het crisisbeheersingsplan (rampenplan) van de gemeente. Op regionaal niveau is er een regionaal crisisplan. Het rampenplan en het regionaal crisisplan voorzien onder meer in:

  • het waarschuwen van bewoners en de naastgelegen bedrijven (het attenderen van de bevolking op een gevaar of dreigend gevaar en het daarbij geven van een eerste gedragsadvies);
  • voorlichting: het verzamelen, het verwerken en verstrekken van informatie, met als doel het beperken of voorkomen van de directe gezondheidsgevolgen voor de betrokkenen door een ongeval.

Conclusie

Alle aspecten van externe veiligheid zijn beschreven en beoordeeld. Externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plangebied.

5.3 Geluid

5.3.1 Regelgeving en beleid

Geluid kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog geluidniveau kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht:

  • Onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen (art. 74-75 Wgh). Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op deze bestemmingen.
  • Een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform art. 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (art. 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour (voorkeursgrenswaarde) in het bestemmingsplan. Het gebied binnen deze contour is de zone van het industrieterrein. Middels zonering worden enerzijds bedrijven beschermd tegen oprukkende geluidgevoelige bestemmingen en anderzijds worden geluidgevoelige bestemmingen beschermd tegen eventuele uitbreidingen van de activiteiten op het industrieterrein.

De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft haar geluidbeleid vastgelegd in de nota 'Gebiedsgericht Geluidsbeleid' uit 2010. Deze Nota Geluidsbeleid, waarin de hoofdlijnen van het beleid uiteen worden gezet, bestaat verder uit een tweetal deelnota`s, te weten de Nota Hogere Grenswaarden en de Nota Bedrijven en Geluid alsmede uit een richtlijn bouwlawaai op grote bouwlocaties.

5.3.2 Conclusies ten aanzien van het bestemmingsplan

Voor de locaties Kortelandseweg 16, Magnoliadreef/Zonnehof, Oude Leedeweg 149-153, Laan van Klapwijk, Overgauwseweg en Europalaan, Molenweg 59A, Wilgenweg 70, Zuideindseweg nabij 106, Hajé restaurant en ter plaatse van het snippergroen geldt dat er geen sprake is van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen. In het kader van de Wgh is derhalve geen onderzoek noodzakelijk. Voor de locatie wooneiland Ameland geldt dat deze is gelegen binnen een 30 km/uur zone, zonder andere wegen of spoorwegen in de nabijheid. Akoestisch onderzoek is voor deze locatie derhalve op grond van het bepaalde in de Wgh niet noodzakelijk.

Voor de overige locaties binnen het plangebied geldt dat de aspecten railverkeerslawaai, luchtverkeerslawaai en industrielawaai niet beschouwd zijn. Wel is er onderzoek gedaan naar het wegverkeerslawaai door Tritium Advies (Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai Verzamelplan 2016-2017 Pijnacker-Nootdorp, d.d. 24 februari 2016, zie Bijlage 2).

Klapwijkseweg 19

Omdat er nog geen concrete bouwplannen bekend zijn, is er een bouwblok gemodelleerd ter grootte van het in de verbeelding weergegeven bouwvlak.

De locatie is gelegen binnen het stedelijk gebied van Pijnacker en ligt in een zogenaamde 'stromingszone'. Direct aan de Klapwijkseweg met een snelheidsregime van 50 km/uur, voor dit gebied geldt voor wegverkeerslawaai als ambitieniveau een geluidsklasse van 49 t/m 53 dB (onrustig) met een bovengrens van 59 t/m 63 dB (lawaaiig).

Voor de gezoneerde weg Klapwijkseweg geldt dat de geluidbelasting enkel op de gevels van het bouwplan aan de Klapwijkseweg 19 de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschrijdt. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor nieuwbouw in stedelijk gebied wordt nergens overschreden. Derhalve is het voor deze locatie mogelijk om een beschikking hogere waarde aan te vragen bij de gemeente indien er overwegende bezwaren zijn de geluidbelasting door overdrachts- en bronmaatregelen terug te brengen.

Het aanleggen van een geluidwal of geluidscherm (overdrachtsmaatregelen) gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer tot de voorkeursgrenswaarde ontmoet in de onderhavige situatie overwegende bezwaren van stedenbouwkundige en financiële aard. Het vergroten van de afstand tussen geluidbron en ontvanger is in principe mogelijk in onderhavige situatie, maar ontmoet overwegende bezwaren van stedenbouwkundige aard. Het toepassen van stiller wegdek is niet mogelijk aangezien de Klapwijkseweg reeds is voorzien van een geluidreducerend wegdektype (dunne deklagen B). Derhalve wordt onderbouwd verzocht hogere waarde te verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder.

Aangezien voor de locatie Klapwijkseweg 19 sprake is van een hogere waarde procedure, is voor de op deze locatie te bouwen woning een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels nodig.

Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform een nader onderzoek) is vervolgens een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd en is er dus te allen tijde sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Monnikenweg 7 e.o.

De locatie is gelegen in een 'buitengebied'. Voor dit gebied geldt voor wegverkeerslawaai als ambitieniveau een geluidklasse van 44 t/m 48 dB (redelijk rustig) met een bovengrens van 49 t/m 53 dB (onrustig).

Voor wegverkeerslawaai zijn de locaties gelegen binnen de geluidzone van de Vlielandseweg, Klapwijkseweg en Oostlaan. De plannen zijn tevens gelegen in de nabijheid van diverse 30 km/uur wegen, namelijk de Lange Campen en Monnikenweg.

Voor de gezoneerde wegen Oostlaan en Vlielandseweg alsmede de 30 km/uur wegen Lange Campen en Monnikenweg geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze wegen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe woningen overschrijdt.

Er is geen aanvullend onderzoek nodig voor deze locatie.

Vlielandseweg 6E

De locatie is gelegen in een 'buitengebied'. Voor dit gebied geldt voor wegverkeerslawaai als ambitieniveau een geluidklasse van 44 t/m 48 dB (redelijk rustig) met een bovengrens van 49 t/m 53 dB (onrustig).

Voor wegverkeerslawaai zijn de locaties gelegen binnen de geluidzone van de Vlielandseweg, Klapwijkseweg en Oostlaan. De plannen zijn tevens gelegen in de nabijheid van diverse 30 km/uur wegen, namelijk de Lange Campen en Monnikenweg.

Voor de gezoneerde wegen Oostlaan en Vlielandseweg alsmede de 30 km/uur wegen Lange Campen en Monnikenweg geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze wegen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe woningen overschrijdt.

Er is geen aanvullend onderzoek nodig voor deze locatie.

Hoogseweg

Bij het opstellen van het bestemmingsplan 'Oostland Pijnacker', waarbinnen onderhavig plangebied ligt, zijn uitgebreide akoestische onderzoeken gedaan (Akoestisch onderzoek bestemmingsplan Oostland Pijnacker en Oostland Berkel, d.d. 23 november 2012, zie Bijlage 3).

Hierin zijn verschillende varianten onderzocht. Daaronder is ook een variant onderzocht waarbij de 'knip' (afsluiting voor doorgaand verkeer) in de Hoogseweg richting Klapwijk blijft bestaan, maar de Hoogseweg wel wordt doorgetrokken naar de Kleihoogt (variant 1). Uit dit onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting op de naastgelegen woningen lager is dan 48 dB(A) en er derhalve geen aanvullende maatregelen hoeven te worden genomen.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Regelgeving en beleid

Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse. Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Sinds 2011 moest reeds aan de grenswaarden (jaargemiddelde van 40 ìg/m3 en 24-uursgemiddelde concentratie van 50 ìg/m3) voor PM10 worden voldaan. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarde van 40 ìg/m3 en uurgemiddelde grenswaarde van 200 ìg/m3. Tot deze grenswaarden gelden zijn minder strenge grenswaarden van kracht.

De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijke plan of project doorgang kan vinden indien:

  • een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt;
  • de luchtkwaliteit tengevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • een project 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde of wel 1,2 ìg/m3 PM10 of NO2 jaargemiddeld.);
  • een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten of projecten “In betekenende mate'' (IBM-projecten) tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen.

De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft haar plan van aanpak om aan de gemeentelijke taakstelling te kunnen voldoen om periodiek de luchtkwaliteit vast te stellen verwoord in het Luchtkwaliteitsplan Pijnacker-Nootdorp 2008-2011.

5.4.2 Conclusies ten aanzien van het bestemmingsplan

Bij de locaties Kortelandseweg 16, Magnoliadreef/Zonnehof, Oude Leedeweg 149,153, Laan van Klapwijk, Overgauwseweg en Europalaan, Molenweg 59A, Wilgenweg 70, Hoogseweg, Zuideindseweg nabij 106 en ter plaatse van het snippergroen brengen de ontwikkelingen geen extra verkeer mee. De luchtkwaliteit wordt hierdoor niet beïnvloed en onderzoek danwel nadere motivatie is daarmee niet noodzakelijk.

De overige ontwikkelingen, waarbij onder andere een aantal woningen worden mogelijk gemaakt, zijn dusdanig beperkt van omvang dat er ruimschoots onder de aantallen gebleven wordt zoals genoemd in de 'Regeling niet in betekende mate bijdragen' (NIBM).

Geconcludeerd kan worden dat de bestemmingswijzigingen voor wat betreft Luchtkwaliteit toelaatbaar zijn.

5.5 Archeologie en cultuurhistorie

5.5.1 Regelgeving en beleid

Wet op de archeologische monumentenzorg

Het archeologisch bodemarchief is de belangrijkste bron voor onze oudste geschiedenis. Sinds 1 oktober 2007 regelt de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet 1988 de bescherming en het behoud van archeologische waarden in de bodem. De archeologische zorgplicht ligt bij de gemeente. Het belangrijkste doel van de wet is de bescherming van archeologische waarden op de oorspronkelijke plek, dus in de bodem zelf (in situ). De bodem biedt doorgaans de beste garantie voor een goede conservering.

De gemeente is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Wie de bodem in wil om te bouwen of aan te leggen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht worden en of deze behoudenswaardig zijn. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen, zodat de waarden op hun plek behouden blijven, of het definitief opgraven en documenteren van de archeologische waarden zodat de gegevens in een archeologisch depot behouden blijven. Er wordt in de wet uitgegaan van het basisprincipe dat de verstoorder of veroorzaker van archeologieverstorende bodemingrepen betaalt voor het onderzoek van de archeologische waarden.

Besluit ruimtelijke ordening

Vanaf 1 januari 2012 dient in bestemmingsplannen rekening te worden gehouden met cultuurhistorie. Dit is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg.

Cultuurhistorische Atlas Zuid-Holland

De Cultuurhistorische Atlas van Zuid-Holland geeft een overzicht van de cultuurhistorische kenmerken en waarden in Zuid-Holland. De atlas bestaat uit kaarten voor de drie onderdelen van de cultuurhistorie: archeologie, historische stedenbouw en historisch landschap. Ieder onderdeel bestaat uit twee kaarten die inzichtelijk maken wat in Zuid-Holland cultuurhistorisch van belang is en waarom:

  • de kenmerkenkaart, waarop de kenmerkende nederzettingspatronen, landschapspatronen en de archeologische opbouw van het landschap zijn weergegeven;
  • de waardenkaart, waarop de waardevolle structuren van de kenmerkenkaart zijn gewaardeerd.

Deze cultuurhistorische kenmerken en waarden vormen de input bij processen van culturele planologie. In de CHA heeft het plangebied een redelijk tot grote kans op archeologische sporen. Aan deze kans is een onderzoeksplicht verbonden.

Archeologiebeleid Pijnacker-Nootdorp

De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft haar archeologiebeleid verwoord in de nota 'Pijnacker-Nootdorp; Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart' uit 2009. Op de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart heeft het plangebied deels een middelhoge archeologische verwachting en deels een onbekende archeologische verwachting. Voor de zones met middelhoge archeologische verwachting (noordoostelijke en zuidwestelijke deel van het plangebied) geldt dat bij een bodemverstoring van respectievelijk dieper dan 0,30 m dan wel 1,0 m beneden maaiveld en groter dan 200 m² vroegtijdig archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Voor de zone met een onbekende verwachting is aanvullend veldonderzoek nodig.

5.5.2 Conclusies ten aanzien van het bestemmingsplan

Bij de toekomstige ontwikkelingen zal rekening moeten worden gehouden met een redelijke tot grote trefkans op archeologische sporen. In de regels is daarom een regeling opgenomen, waarbij de voorwaarden staan aangegeven wanneer een verkennend archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Op basis van het archeologisch onderzoek zal bepaald worden of nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

In voorliggend bestemmingsplan zijn de gebieden waar (naar verwachting) archeologische waarden aanwezig zijn door middel van de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie 1' (onderzoek bij oppervlak groter dan 50 m2 en dieper dan 30 cm) en 'Waarde - Archeologie 2' (onderzoek bij oppervlak groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm) beschermd. Ter plaatse van deze dubbelbestemmingen is bouwen uitsluitend onder voorwaarden toegestaan.

5.6 Bodem

5.6.1 Regelgeving en beleid

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen, om daarmee de haalbaarheid van deze bestemming te bepalen. De Wet bodembescherming (Wbb), Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Tevens is bij de realisatie van ruimtelijke plannen vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden.

Bij de (her)inrichting of bestemmingwijziging van een locatie en/of bij grondverzet inclusief het verwijderen van grondgebonden objecten, dient een historisch (bodem)onderzoek conform de vastgestelde norm te worden uitgevoerd om mogelijk bodembedreigende activiteiten te achterhalen (huidige norm: NEN-5725). In het kader van het historisch onderzoek zal minimaal een terreininspectie moeten worden uitgevoerd, een gesprek met de (voormalige) eigenaar/beheerder van de locatie moet plaatsvinden, het raadplegen van historische kaarten en luchtfoto's, en een bezoek aan het gemeentearchief moet worden gebracht (tenzij geen relevante informatie van de onderzoekslocatie bij de gemeente aanwezig is).

Op basis van de beschikbare historische en/of milieuhygiënische (bodemkwaliteits-)gegevens wordt bepaald of aanvullend asbest-, water- en/of bodemonderzoek dient te worden uitgevoerd conform de vastgestelde norm (huidige norm: verkennend milieukundig bodemonderzoek: NEN-5740).

Een locatie wordt als asbestverdacht beschouwd indien nu of in het verleden op de locatie verhardingen, (zintuiglijk) verdachte terreindelen aanwezig zijn of zijn geweest (bijvoorbeeld (puin)dammen, ((puin)funderings- of ophooglagen, bodemvreemde materialen, slootdempingen, etc.), en overige asbestgerelateerde of bodembedreigende activiteiten plaatsvinden of hebben plaatsgevonden (bijvoorbeeld opstallen met golfplaten, beschoeiingen, etc.). Indien een locatie als asbestverdacht kan worden beschouwd, zal een asbestinventarisatie van de bodem conform de vastgestelde norm moeten worden uitgevoerd (huidige norm: NEN-5707). Indien asbestverdacht bouw- en/of sloopafval of (puin)granulaat wordt aangetroffen zal een asbestinventarisatie conform de vastgestelde norm moeten worden uitgevoerd (huidige norm: NEN-5897).

Voorafgaand aan de sloop dient voor aanwezige opstallen een asbestinventarisatie te worden uitgevoerd conform de vastgestelde norm (huidige norm: SC540), om zorg te dragen dat bij de sloop van opstallen het aanwezige asbesthoudende materiaal, onder daarvoor geldende wet- en regelgeving voorafgaand aan de overige sloopwerkzaamheden, wordt verwijderd (conform de norm: SC530) en naar een erkend eindverwerker wordt afgevoerd, zodat geen asbesthoudende materialen op en/of in de bodem achterblijven.

Binnen het gebied zijn (mogelijk) locaties aanwezig, waarvoor in het kader van het Wet bodembescherming op dit moment bekend is en/of in de toekomst wordt vastgesteld, dat het een (mogelijk) 'ernstig geval van bodemverontreiniging' betreft en/of in het verleden is gesaneerd middels een isolatievariant of waar een restverontreiniging is achtergebleven. Voor de aanpak bij (her)inrichting of wijziging in het gebruik van deze locaties dient in het kader van de Wet bodembescherming goedkeuring te zijn verleend door het bevoegd gezag, te weten de Omgevingsdienst Haaglanden namens Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland. De gemeente toetst de saneringsvariant van een 'ernstig geval van bodemverontreiniging' in het kader van de Woningwet en de saneringsvariant van een 'niet-ernstige geval van bodemverontreiniging'. Voor de aanpak van gevallen van asbestverontreiniging die vallen onder het Besluit asbestwegen Wms dient goedkeuring te zijn verleend door het bevoegd gezag, te weten Inspectie Leefomgeving en Transport.

Voorafgaand aan het vrijkomen van baggerspecie en/of het dempen van een watergang dient voor het bepalen van de (milieuhygiënische) kwaliteit van baggerspecie een waterbodemonderzoek te worden uitgevoerd conform de vastgestelde norm (huidige norm: NEN-5720), voor zover het Besluit bodemkwaliteit geen vrijstelling kent. Tevens wordt geadviseerd om gelijktijdig monsters te nemen van de ondergrond onder de (aanwezige) baggerspecie, het volume van de aanwezige baggerspecie vast te (laten) stellen en een verwerkingsadvies voor de baggerspecie op te (laten) stellen.

Actualiteit milieuhygiënische (bodem)kwaliteitsgegevens

Sinds 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) in werking getreden, waaraan alle bij de overheid ter toetsing aangeleverde bodemkwaliteitsgegevens dienen te voldoen. Met de introductie van het Bbk is een nieuw standaard stoffenpakket geïntroduceerd en dienen onderzoeken en waar nodig bodemsanerende maatregelen te worden uitgevoerd door erkende bodemintermediairs (Kwalibo: Kwaliteitsborging in het bodembeheer).

Bodemkwaliteitsgegevens die niet voldoen aan het Bbk kunnen niet als actueel worden beschouwd. Ook locatie specifieke omstandigheden kunnen van invloed zijn op de bodemkwaliteit. Een (bodem)onderzoek betreft een momentopname. De resultaten van het onderzoek kunnen minder representatief worden naarmate de tijd verstrijkt. Indien na het onderzoek op of nabij de locatie (bodembedreigende) activiteiten of calamiteiten plaatsvinden en/of in de omgeving (mobiele) verontreinigingen aanwezig zijn, kan de bodemkwaliteit hierdoor zijn of worden beïnvloed.

Voor de beoordeling van de bodemkwaliteit bij de (her)inrichting of bestemmingswijziging van een locatie en/of bij grondverzet inclusief het verwijderen van grondgebonden objecten, dient een actueel bodemonderzoek te worden aangeleverd, dat dient te voldoen aan de huidige wet- en regelgeving en normen.

Een historisch bodemonderzoek (HO) conform NEN5725 zal hiervan onderdeel uitmaken, waarbij onder andere het gemeentelijk bodemarchief zal moeten worden geraadpleegd en een terreininspectie wordt uitgevoerd. Op basis van de resultaten van het HO wordt bepaald conform welke onderzoeksstrategie het Verkennend bodemonderzoek conform de NEN5740 dient te worden uitgevoerd.

5.6.2 Conclusies ten aanzien van het bestemmingsplan

Op de locaties Kortelandseweg 16, Magnoliadreef/Zonnehof, Oude Leedeweg 149,153, Laan van Klapwijk, Overgauwseweg en Europalaan, Wilgenweg 70, Hoogseweg, Zuideindseweg nabij 106, Hajé restaurant en ter plaatse van het snippergroen is er geen sprake van (relevante) functiewijzigingen. Het gaat hierbij slechts om kleinschalige verruimingen en/of aanpassingen van de bestemmingsregelingen.

Klapwijkseweg 19

Op de locatie van de Klapwijkseweg 19 is er sprake van het realiseren van twee nieuwe woningen waarvoor er een functiewijziging plaatsvindt binnen onderhavig bestemmingsplan. Echter wordt er op deze locatie al gewoond, op voorhand worden dan ook geen belemmeringen vanwege bodemkwaliteit verwacht. Uiteraard is op het moment dat een omgevingsvergunning voor bouwen wordt gevraagd (en bijbehorende grondroerende werkzaamheden worden voorzien) voor deze locatie een bodemonderzoek (NEN 5740) vereist.

Wooneiland Ameland op Nieuw Creayenburch

Op de locatie van het wooneiland Ameland is er wel sprake van functiewijzigingen maar, gezien het feit dat er hier al woningen waren gepland, is de grond al bouwrijp. In het bestemmingsplan 'Nootdorp-Noord' is, onder andere, voor onderhavige locatie een memo met betrekking tot bodemkwaliteit opgenomen (28 april 2009). In de tijd die inmiddels verstreken is, hebben hier geen ontwikkelingen plaatsgevonden die van invloed zijn op de bodemkwalitet, de relevante aanbevelingen uit de memo zijn dan ook hieronder weergegeven.

Voorafgaand het vrijkomen van baggerspecie en/of het dempen van een watergang dient voor het bepalen van de (milieuhygiënische) kwaliteit van baggerspecie een waterbodemonderzoek te worden uitgevoerd conform de vastgestelde norm (huidige norm: NVN-5720 of NUB 3 + Landelijke Regeling). Tevens wordt geadviseerd om gelijktijdig monsters te nemen van de ondergrond onder de (aanwezige) baggerspecie, het volume van de aanwezige baggerspecie vast te (laten) stellen en een verwerkingsadvies voor de baggerspecie op te (laten) stellen.

In het kader van aan- en verkoop van percelen wordt geadviseerd om voorafgaand de transactie na te (laten) gaan welke (milieuhygiënische) bodemgegevens en (bodembedreigende) activiteiten bekend zijn bij de verkoper en gemeente. Op basis van de beschikbare historische en/of milieuhygiënische (bodemkwaliteits)gegevens wordt bepaald of aanvullend asbest-, water- en/of bodemonderzoek dient te worden uitgevoerd, om eventuele waardevermindering van een perceel vast te kunnen stellen.

Monnikenweg 7A e.o.

Ter plaatse van de Monnikenweg 7A is door Tritium Advies een historisch bodemonderzoek (vooronderzoek) uitgevoerd (Historisch bodemonderzoek (vooronderzoek) Monnikenweg 7A te Pijnacker documentkenmerk: 1601/067/BU-02, d.d. 1 juni 2016; zie Bijlage 4).

Met het historisch bodemonderzoek is relevante (bodem)informatie over de onderzoekslocatie verzameld. Op basis hiervan is beoordeeld of bodemonderzoek noodzakelijk is.

Uit de eerder uigevoerde onderzoeken blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied diverse verontreinigingen zijn aangetoond. Uit de beschikbare gegevens blijkt dat deze reeds zijn gesaneerd. Op basis van het vooronderzoek blijkt dat er geen sprake is van potentiële instromende (bekende) mobiele (rest)verontreinigingen.

De volgende deellocaties worden onderscheiden op grond van het vooronderzoek:

Omschrijving   Hypothese   Verdachte parameters  
toplaag gehele onderzoekslocatie   verdacht   PCB  
voormalige (gedempte) watergang (1x)   verdacht   zware metalen, PAK en asbest  

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000160102-4001_0014.png"

Asbest

Uit het vooronderzoek is niet gebleken dat op of nabij de locatie handelingen met asbest zijn uitgevoerd in een mate dat hierdoor een bodemverontreiniging met asbest zou kunnen zijn ontstaan. De locatie wordt derhalve als niet-verdacht beschouwd op de aanwezigheid van asbest in de bodem.

Aanbevelingen

Omdat de milieuhygiënische kwaliteit van de onderzoekslocatie niet eerder onderzocht is en in het gebied veelvuldig heterogene verontreinigingen zijn aangetoond wordt het in het kader van de voorgenomen woningbouw noodzakelijk geacht een verkennend bodemonderzoek uit te voeren conform de NEN 5740. Gezien het agrarische karakter van het gebied, de eis vanuit de nota bodembeheer en de voormalige bedrijfsactiviteiten in de directe omgeving (teelt van gewassen) dient bovendien de bovengrond hierbij aanvullend onderzocht te worden op organochloorbestrijdingsmiddelen (OCB).

Vlielandseweg 6E

Op de locatie Vlielandseweg 6E is dor Tritium Advies een historisch bodemonderzoek utigevoerd (Historisch bodemonderzoek (vooronderzoek) Vlielandseweg 6E te Pijnacker, documentkenmerk: 1601/067/BU-01, d.d. 2 juni 2016; zie Bijlage 5)

Met het historisch bodemonderzoek is relevante (bodem)informatie over de onderzoekslocatie verzameld. Op basis hiervan is beoordeeld of bodemonderzoek noodzakelijk is.

Uit de eerder uitgevoerde onderzoeken blijkt dat in de directe omgeving van de onderzoekslocatie diverse verontreinigingen zijn aangetoond. Op basis van het vooronderzoek blijkt dat er geen sprake is van instromende (bekend) mobiele (rest)verontreinigingen.

De volgende deellocaties worden onderscheiden op grond van het vooronderzoek:

Omschrijving   Hypothese   Motivatie   Verdachte paramters  
asfalt   verdacht   aangelegd voor 1995, mogelijk teerhoudend   PAK  
gehele onderzoekslocatie   verdacht   waargenomen bijmengingen met puin en heterogene asbestverontreinigingen in de omgeving   Asbest  
    voormalige bedrijfsactiviteiten en kassencomplex   NEN-p en OCB  

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000160102-4001_0015.png"

Asfalt

Uit het vooronderzoek blijkt de asfaltverharding te zijn aangelegd tussen 1990 en 1995. Asfalt dat voor 1995 is aangelegd wordt als teerverdacht aangemerkt. Derhalve wordt bij verwijdering van het asfalt, een asfaltonderzoek conform de CROW 210 aanbevolen.

Aanbevelingen

Omdat de milieuhygiënische kwaliteit van de locatie niet of slechts gedeeltelijk eerder onderzocht is en de eerder aangetoonde heterogene verontreinigingen in het gebied wordt het in het kader van de voorgenomen woningbouw en de bestemmingswijziging noodzakelijk geacht een verkennend bodem- en asbestonderzoek uit te voeren conform de NEN 5740 en de NEN 5707. Gezien het agrarische karakter van het gebied, de eis vanuit de nota bodembeheer en de voormalige bedrijfsactiviteiten (teelt van gewassen) dient hierbij de bovengrond aanvullend onderzocht te worden op organochloorbestrijdingsmiddelen (OCB).

Molenweg 59A

Ter plaatse van de Molenweg 59a is een verkennend en aanvullend bodemonderzoek inclusief asbest en asfalt uitgevoerd door bk ingenieurs (d.d. 21 april 2015, projectnummer 142261; zie Bijlage 6).

Met het bodemonderzoek is de huidige bodemkwaliteit van de locatie aan de Molenweg 59a te Nootdorp vastgelegd. Bij het onderzoek is er uitgegaan van de functiewijziging naar 'Wonen' en 'Tuin'.

De hypothese 'verdacht op het voorkomen van een verontreiniging met zware metalen en PAK' is juist gebleken. Het uitvoeren van een nader bodemonderzoek is niet noodzakelijk omdat de aangetoonde verontreinigingen in voldoende mate zijn onderzocht.

Zware metalen en PAK in grond

Op de locatie is er sprake van grondverontreiniging met koper, lood en PAK. Circa 1500m3 van het bodemvolume is matig tot sterk verontreinigd met zware metalen en PAK, waarschijnlijk ontstaan gedurende de Tweede Wereldoorlog door ophoging met oorlogspuin.

Uit een worst-caserisicobeoordeling in Sanscrit blijkt dat deze verontreinigingen bij het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin) geen humane, ecologische of verspreidingsrisico’s oplevert.

Carbolineum in grond en grondwater

Tussen het voormalige pand en de watergang is een verontreiniging met minerale olie en PAK aangetoond. De herkomst van deze verontreiniging onbekend maar mogelijk te relateren aan de voormalige bedrijfsactiviteiten. De zandige puinhoudende toplaag is licht verontreinigd met kobalt, nikkel, zink, kwik, lood, PCB, ethylbenzeen, tolueen, xylenen en sterk verontreinigd met PAK en minerale olie. Deze verontreiniging is tevens aanwezig in het grondwater. Het bodemvolume dat sterk verontreinigd is met minerale olie en PAK als gevolg van de aangetroffen carbolineum bedraagt circa 300 m3. Hiermee is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging volgens de Wet bodembescherming. De omvang van de grondwaterverontreiniging met PAK komt overeen met de contour van de verontreiniging in de grond. Gezien de gemiddelde waterkolom boven de scheidende veenlaag van circa 1,0 bedraagt het volume sterk verontreinigd grondwater circa 250 m3. Hiermee is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging volgens de Wet bodembescherming.

Uit een worst-caserisicobeoordeling in Sanscrit blijkt dat deze verontreinigingen bij het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin) geen humane, ecologische of verspreidingsrisico’s oplevert.

Minerale olie (petroleumtank 2)

Ter plaatse van de ondergrondse petroleumtank 2 is de venige ondergrond met zwakke olie-waterreactie en sterke brandstofgeur sterk verontreinigd met minerale olie. De omvang bedraagt met een verontreinigd oppervlak van circa 25 m2 en een verontreinigde laagdikte van 0,6 m1 een bodemvolume van circa 15 m3. Omdat de omvang kleiner is dan 25 m3 is geen sprake van een geval van bodemverontreiniging.

Asbest

Op basis van resultaten wordt een verontreiniging met asbest in de puinverharding en puinhoudende zandige toplaag niet verwacht. Het uitvoeren van een nader onderzoek naar asbest is in de huidige situatie niet noodzakelijk. Wanneer de asfalt en betonverharding zal worden verwijderd en grondwerkzaamheden plaatsvinden, is volgens de arbowetgeving een nader onderzoek conform NEN 5707 / 5897 vereist. Dit omdat de puinhoudende lagen feitelijk nog steeds verdacht zijn op het voorkomen van asbest.

Asfalt

Aanbevolen wordt om eventueel vrijkomend asfalt als teerhoudend aan te bieden aan de asfaltcentrale.

5.7 Ecologie

5.7.1 Regelgeving en beleid

Meer en meer wordt onderkend dat goed werkende ecosystemen voor mensen verschillende onmisbare functies hebben. Ter bescherming van deze eigenschappen van de natuurlijke omgeving en vanuit de gedachte dat alle levende wezens een intrinsieke waarde hebben, geldt een drietal landelijke wetten en beleidsplannen: de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet en het Natuurbeleidsplan 1990 (met daarin de Ecologische Hoofdstructuur). Daarnaast geldt provinciaal beleid, te weten: de Visie Ruimte en Mobiliteit Zuid-Holland en het Provinciaal Compensatiebeginsel (Rode lijst).

Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient middels een quickscan (combinatie van bureauonderzoek en één veldbezoek) te worden vastgesteld of:

  • Er overtreding van de verbodsbepalingen voor beschermde soorten plaatsvindt (toetsing Flora- en faunawet (FF-wet), maar ook Provinciaal compensatiebeleid met betrekking tot biotopen van Rode Lijst soorten);
  • Er mogelijke significante gevolgen zijn voor beschermde gebieden (toetsing NB-wet);
  • Er wezenlijke waarden en kenmerken voor Ecologische Hoofdstructuur-gebieden aangetast worden.

Indien deze typen effecten niet optreden wordt de ruimtelijke ontwikkeling conform de eerder genoemde regelgeving toelaatbaar geacht. Indien deze effecten wel optreden gelden verschillende werkwijzen om deze effecten te voorkomen of beheersen.

De gemeente Pijnacker-Nootdorp beschikt over een Ecologische Kaart (vastgesteld in 2012). Dit is een toekomstvisie voor de realisatie van een samenhangend, ecologisch netwerk binnen de gemeente, met nauwe relaties met het omringende landschap. Met de Ecologische Kaart heeft de gemeente bij projecten op het vlak van ruimtelijke ontwikkeling of aanpassing van het beheer en onderhoud een gebruiksklaar instrument in handen dat richting geeft aan de ecologische inpassing die past binnen een ruimer (ecologisch) kader.

5.7.2 Conclusies ten aanzien van het bestemmingsplan

Voor de locaties Kortelandseweg 16, Magnoliadreef/Zonnehof, Oude Leedeweg 149-153, Overgauwseweg en Europalaan, Molenweg 59a, Wilgenweg 70, Hoogseweg, Zuideindseweg nabij 106, Hajé restaurant en ter plaatse van het snippergroen geldt dat er geen sprake is van ontwikkelingen die mogelijke effecten hebben op beschermde natuurgebieden en/of flora en fauna. Het gaat hierbij om functiewijzigingen en/of kleinschalige ontwikkelingen in het dorpsgebied.

Voor de overige locaties binnen het plangebied geldt het volgende ten aanzien van ecologie:

Klapwijkseweg 19

In het kader van het bestemmingsplan Ackerswoude 2014 is voor de omgeving van deze gronden reeds een ecologisch onderzoek uitgevoerd. Geconcludeerd werd dat of nabij het plangebied geen beschermde natuurgebieden of ecologische verbindingszones aanwezig zijn. Aangezien er ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling op deze locatie in beginsel geen sprake is van sloop en/of kap van bomen en/of werkzaamheden aan watergangen, is aanvullend onderzoek niet vereist.

Wooneiland Ameland op Nieuw Creayenburch

Het plangebied ligt buiten de invloedssfeer van door de Natuurbeschermingswet beschermde gebieden. Gezien de beperkte omvang van de ontwikkeling hoeft in het plan geen rekening te worden gehouden met wettelijke gebiedsbescherming. Het plangebied ligt geheel buiten de Ecologische Hoofdstructuur. Door de ontwikkeling zullen geen wezenlijke kenmerken van de provinciale groenstructuur worden aangetast. In de planvorming voor het gebied hoeft geen rekening gehouden te worden met planologische bescherming van natuurwaarden.

Uit www.waarneming.nl blijkt dat het voorkomen van de vissoorten kleine modderkruiper en bittervoorn zeer aannemelijk is. Om overtreding van de Flora- en faunawet te voorkomen dient er bij eventuele gedeeltelijke demping van een waterlichaam te worden gewerkt volgens de gemeentelijke gedragscode Flora- en faunawet. Conform deze gedragscode dient het dempen onder ecologische begeleiding plaats te vinden en dient er voorafgaand een werkprotocol te worden opgesteld.

De werkzaamheden in relatie tot het planvoornemen zullen voor de overige soortgroepen eveneens geen overtreding van de natuurwetgeving tot gevolg hebben.

Gezien bovenstaande wordt nader flora en fauna onderzoek niet nodig geacht.

Laan van Klapwijk

In het bestemmingsplan Ackerswoude 2009 zijn op deze locatie twee watergangen opgenomen welke door de projectontwikkelaar niet gerealiseerd gaan worden. Het water wordt elders in het gebied gerealiseerd. Aangezien onderhavig bestemmingsplan de watergangen uit het vigerende bestemmingsplan niet opneemt en de bestemming 'Woongebied' behouden blijft, verandert de huidige situatie niet. Derhalve is er geen onderzoek noodzakelijk. Daarnaast is er in het kader van het bestemmingsplan Ackerswoude 2009 voor de omgeving van deze gronden reeds een ecologisch onderzoek uitgevoerd. Geconcludeerd werd dat nabij het plangebied geen beschermde natuurgebieden of ecologische verbindingszones aanwezig zijn. Aangezien er geen sprake is van de sloop en/of kan van bomen is aanvullend onderzoek niet vereist. Wel dienen de bouwwerkzaamheden in de voor vogels minst ongunstigste periode (broedseizoen is globaal van 15 maart t/m 15 juli) uitgevoerd te worden.

Monnikenweg 7A e.o.

Door Tritium Advies is ter plaatse van de Monnikenweg 7A e.o. een quickscan flora en fauna uitgevoerd (Quickscan flora en fauna Monnikenweg 7 e.o., documentkenmerk: 1601/064/RV-04, d.d. 23 mei 2016, Bijlage 7).

Geconcludeerd wordt dat het plangebied op relatief grote afstand van zowel Natura 2000-gebieden als de EHS is gelegen. Samen met de aard en de relatief beperkte omvang van de ingreep zorgt dit ervoor dat geen negatief effect te verwachten is op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS en Natura 2000-gebieden. Hierdoor is er geen noodzaak voor toetsing aan de Ecologische Hoofdstructuur en de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming).

In het plangebied komen mogelijk verschillende beschermde soorten dieren voor die vermeld staan op de lijsten van de Flora- en faunawet. Deze soorten zijn echter niet waargenomen tijdens het veldbezoek. Een sporenonderzoek naar de aanwezigheid van vraat-, loop- en veegsporen, nesten, holen, uitwerpselen, prooiresten en haren heeft eveneens niets opgeleverd.

Soorten van FFlijst 1

In het plangebied komen mogelijk enkele planten, grondgebonden zoogdieren en een aantal soorten amfibieën voor die staan vermeld op FFlijst 1. Voor soorten van FFlijst 1 geldt een vrijstelling: bij het uitvoeren van ruimtelijke ingrepen is het voor deze soorten niet noodzakelijk een ontheffing aan te vragen.

Soorten van FFlijst 2/3

Mogelijk in het plangebied voorkomende vogelsoorten staan vermeld op FFlijst 3 en zijn feitelijk ontheffingsplichtig. Indien broedende vogels in de directe omgeving van het plangebied aanwezig zijn kunnen verstorende werkzaamheden zoals sloop- en bouwwerkzaamheden niet plaatsvinden zonder hinder te veroorzaken. Wanneer er geen broedende vogels aanwezig zijn kunnen de werkzaamheden wel plaatsvinden. Indien er op deze manier wordt gehandeld, treden er geen nadelige effecten op ten aanzien van vogels. Wanneer de werkzaamheden in het geheel plaatsvinden in de minst kwetsbare periode (tussen begin oktober en half februari) worden eveneens geen nadelige effecten verwacht op vogels. Dit laatste verdient derhalve aanbeveling. Indien de werkzaamheden worden uitgevoerd op bovenstaande wijze, zullen er geen nadelige effecten optreden ten aanzien van vogels en is het niet noodzakelijk een ontheffing aan te vragen.

Mogelijk in het onderzoeksgebied voorkomende vleermuizen staan eveneens vermeld op FFlijst 3 en zijn ontheffingsplichtig. Voor vleermuizen geldt dat er op basis van het uitgevoerde veldbezoek geen nadelige effecten ten aanzien van foerageergebieden en vliegroutes worden verwacht. De in de omgeving aanwezige bebouwing en bomen blijven namelijk gehandhaafd. Op basis van de uitgevoerde inspectie valt bovendien uit te sluiten dat vleermuizen van zowel de aanwezige bomen als de eventueel te slopen bebouwing (tuinhuisje) gebruik maken als verblijfplaats. Een nader onderzoek naar vleermuizen of het aanvragen van een ontheffing is derhalve niet aan de orde.

Er zijn geen beschermde soorten planten aangetroffen.

Zorgplicht

Voor alle soorten (met uitzondering van de huismuis, zwarte rat en bruine rat), dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt een zogenaamde algemene zorgplicht (art. 2 Flora- en faunawet). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan deze soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen.

De kwetsbare perioden zijn niet voor alle verschillende soortgroepen gelijk. Als “veilige” periode voor alle groepen geldt in het algemeen de periode van half oktober tot eind november, de periode waarin de voortplantingstijd achter de rug is en dieren als de egel en amfibieën nog niet in winterslaap zijn. Bovendien zijn de houtduiven uit het laatste legsel dan ook uitgevlogen.

Indien vooraf bekend is dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de kwetsbare perioden van de betreffende soorten, is het zaak ervoor te zorgen dat het gebied tegen die tijd ongeschikt is als leefgebied voor die soorten. Zo kan bijvoorbeeld vegetatie gedurende het groeiseizoen kort gemaaid worden, zodat er geen vogels gaan broeden en het tegen de winter ook ongeschikt is voor kleine zoogdieren die in winterslaap gaan.

Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden beschermde soorten worden waargenomen dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te beperken (bijvoorbeeld wegvangen en verplaatsen).

Vlielandseweg 6E

Door Tritium Advies is ter plaatse van de Vlielandseweg 6E een quickscan flora en fauna uitgevoerd (Quickscan flora en fauna Vlielandseweg 6-E., documentkenmerk: 1601/064/RV-02, d.d. 25 mei 2016, Bijlage 8).

Het plangebied is op relatief grote afstand van zowel Natura 2000-gebieden als de EHS gelegen. Samen met de aard en de relatief beperkte omvang van de ingreep (vervanging woning) zorgt dit ervoor dat geen negatief effect te verwachten is op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS en Natura 2000-gebieden. Hierdoor is er geen noodzaak voor toetsing aan de Ecologische Hoofdstructuur en de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming).

In het plangebied komen mogelijk verschillende beschermde soorten dieren voor die vermeld staan op de lijsten van de Flora- en faunawet. Deze soorten zijn echter niet waargenomen tijdens het veldbezoek. Een sporenonderzoek naar de aanwezigheid van vraat-, loop- en veegsporen, nesten, holen, uitwerpselen, prooiresten en haren heeft eveneens niets opgeleverd.

Soorten van FFlijst 1

In het plangebied komen mogelijk enkele planten, grondgebonden zoogdieren en een aantal soorten amfibieën voor die staan vermeld op FFlijst 1. Voor soorten van FFlijst 1 geldt een vrijstelling: bij het uitvoeren van ruimtelijke ingrepen is het voor deze soorten niet noodzakelijk een ontheffing aan te vragen.

Soorten van FFlijst 2/3

Mogelijk in het plangebied voorkomende vogelsoorten staan vermeld op FFlijst 3 en zijn feitelijk ontheffingsplichtig. Indien broedende vogels in de directe omgeving van het plangebied aanwezig zijn kunnen verstorende werkzaamheden zoals sloop- en bouwwerkzaamheden niet plaatsvinden zonder hinder te veroorzaken. Wanneer er geen broedende vogels aanwezig zijn kunnen de werkzaamheden wel plaatsvinden. Indien er op deze manier wordt gehandeld, treden er geen nadelige effecten op ten aanzien van vogels. Wanneer de werkzaamheden in het geheel plaatsvinden in de minst kwetsbare periode (tussen begin oktober en half februari) worden eveneens geen nadelige effecten verwacht op vogels. Dit laatste verdient derhalve aanbeveling. Indien de werkzaamheden worden uitgevoerd op bovenstaande wijze, zullen er geen nadelige effecten optreden ten aanzien van vogels en is het niet noodzakelijk een ontheffing aan te vragen.

Mogelijk in het onderzoeksgebied voorkomende vleermuizen staan eveneens vermeld op FFlijst 3 en zijn ontheffingsplichtig. Voor vleermuizen geldt dat er op basis van het uitgevoerde veldbezoek geen nadelige effecten ten aanzien van foerageergebieden en vliegroutes worden verwacht. De in de omgeving aanwezige bebouwing en bomen blijven namelijk gehandhaafd. Op basis van de uitgevoerde inspectie valt bovendien uit te sluiten dat vleermuizen van zowel de aanwezige bomen als de te slopen woning gebruik maken als verblijfplaats. Een nader onderzoek naar vleermuizen of het aanvragen van een ontheffing is derhalve niet aan de orde.

Er zijn geen beschermde soorten planten aangetroffen.

Zorgplicht

Voor alle soorten (met uitzondering van de huismuis, zwarte rat en bruine rat), dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt een zogenaamde algemene zorgplicht (art. 2 Flora- en faunawet). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan deze soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen.

De kwetsbare perioden zijn niet voor alle verschillende soortgroepen gelijk. Als “veilige” periode voor alle groepen geldt in het algemeen de periode van half oktober tot eind november, de periode waarin de voortplantingstijd achter de rug is en dieren als de egel en amfibieën nog niet in winterslaap zijn. Bovendien zijn de houtduiven uit het laatste legsel dan ook uitgevlogen.

Indien vooraf bekend is dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de kwetsbare perioden van de betreffende soorten, is het zaak ervoor te zorgen dat het gebied tegen die tijd ongeschikt is als leefgebied voor die soorten. Zo kan bijvoorbeeld vegetatie gedurende het groeiseizoen kort gemaaid worden, zodat er geen vogels gaan broeden en het tegen de winter ook ongeschikt is voor kleine zoogdieren die in winterslaap gaan.

Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden beschermde soorten worden waargenomen dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te beperken (bijvoorbeeld wegvangen en verplaatsen).

5.8 Water

5.8.1 Regelgeving en beleid

Europese Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven; ook de ecologische ambities worden op dit niveau geregeld.

Nationaal Waterplan

Op 10 december 2015 is Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) vastgesteld en vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015 en de partiële herziening. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het NWP is bindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. In het NWP legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.

De ambities die in dit Waterplan centraal staan zijn:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement
  • Nederlanders leven waterbewust.

Voor de gebieden waar het Rijk verantwoordelijkheden heeft op gebeid van waterveiligheid en zoetwater, zijn er gebiedsgericht uitwerkingen opgenomen in het NWP.

Provinciaal beleid

De provincie Zuid-Holland heeft een ontwerpplanherzieningsbesluit genomen voor haar waterbeleid. Het Waterbeleid 2016-2021 bestaat uit de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water 2015 en het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015.

Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  • Waarborgen waterveiligheid.
  • Zorgen voor mooi en schoon water.
  • Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening.
  • Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem.

In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven.

Waterbeheerprogramma Hoogheemraadschap Delfland

Het plangebied ligt in het gebied van het Hoogheemraadschap van Delfland. Op 19 november 2015 heeft Delfland het Waterbeheerplan 2016-2021 (WBP) vastgesteld. In het WBP wordt de strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren beschreven. Het WBP is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021 en is tevens een uitnodiging aan private, particuliere en publieke partijen om binnen de uitgezette koers met initiatieven te komen.

De werkzaamheden en projecten voor de komende planperiode zijn terug gebracht tot vier speerpunten:

  • In stand houden: De waterkeringen, het watersysteem, de ecologische structuren en het afvalwatersysteem worden met beheer verder geoptimaliseerd.
  • Investeren: Natte voeten verkleinen door bij het zoeken naar oplossingen om water langer vast te houden, de waterkeringen op orde te houden met oog voor de multifunctionaliteit, de waterkwaliteit te verbeter en toe te spitsen op de potenties van het gebied en de waterzuiveringen om te bouwen tot zoetwaterfabrieken.
  • Samenwerken: Het waterschap kan en doet het niet alleen, de samenwerking in waterbeheer is pluriform van karakter.
  • Flexibel en duidelijk: Een flexibel waterschap die rol en houding afstemt op basis van vraagstukken die voorliggen. Er worden duidelijke kaders neergezet maar dogma's zijn er niet.
5.8.2 Conclusies ten aanzien van het bestemmingsplan

Aangezien in voorliggend plan slechts sprake is van kleinschalige ontwikkelingen, passend binnen de uitgangspunten van de gemeentelijke raamplannen, is geen nader wateronderzoek noodzakelijk. Wel moet voldaan worden aan het stand still principe. Dit betekent dat ontwikkelingen niet tot een verslechtering van de waterhuishoudkundige situatie mogen leiden.

Per locatie wordt kort beschreven wat de ontwikkeling is en of deze invloed heeft op de waterhuishoudkundige situatie.

Klapwijkseweg 19 te Pijnacker

Het perceel Klapwijkseweg 19 ligt in de 'Oude Polder van Pijnacker'. Onderhavig bestemmingsplan maakt de realisatie van twee nieuwe woningen op dit perceel mogelijk.

Bodem en grondwater

De bodem ter plaatse van het perceel bestaat uit zware zavel met een bodemopbouw van lichte klei met een homogeen profiel (bron: maps.bodemdata.nl). Er is sprake van een grondwatertrap IV met een gemiddeld hoogste grondwaterstand van 0,4 m beneden maaiveld en een gemiddeld laagste grondwaterstand tussen 0,8 - 1,2 m beneden maaiveld.

Waterkwantiteit

Het perceel grenst aan de zuidzijde aan oppervlaktewater, binnen het perceel is geen oppervlaktewater aanwezig. Onderhavige ontwikkeling staat de realisatie van maximaal 240m2 aan bebouwd oppervlakte toe. De oppervlakteverharding op het perceel zal daardoor toenemen. Blijkens de ingevulde watertoets (zie afbeelding 5.1) dient er voor onderhavig perceel een wateroppervlak van 34m2 te worden gerealiseerd ter compensatie van de toename van verhard oppervlak.

Veiligheid en waterkeringen

In de directe nabijheid van het perceel lopen geen regionale waterkeringen en/of beschermingszones. Derhalve heeft de ontwikkeling geen nadelige gevolgen voor de veiligheid en voor waterkeringen.

Onderhoud en baggeren

Het perceel grenst in het zuiden aan primair water. Blijkens de 'Legger Wateren' is het Hoogheemraadschap van Delfland verantwoordelijk voor zowel het gewoon onderhoud als het buitengewoon onderhoud van de watergang.

Waterkwaliteit en riolering

De gemeente Pijnacker-Nootdorp geeft in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2014-2017 aan dat in geval van kleinschalige nieuwbouwprojecten de percelen worden aangesloten op het al aanwezige rioolstelsel met als extra voorwaarde dat zoveel mogelijk verhard oppervlak afgekoppeld wordt.

In onderhavige situatie dienen de mogelijkheden van afkoppelen zoveel mogelijk benut te worden. Schoon dak- en terreinwater (mits geen uitlogende materialen worden toegepast) kan direct naar het oppervlaktewater afgevoerd worden.

Conclusie

Er kan geconcludeerd worden dat het plan geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishoudkundige situatie wanneer er extra oppervlaktewater gerealiseerd wordt ter compensatie van de toename van verharding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000160102-4001_0016.png"

Afbeelding 5.1 - Ingevulde watersleutel Klapwijkseweg 19

Kortelandseweg 16 te Nootdorp

Het perceel Kortelandseweg 16 ligt binnen de Tedingerbroekpolder. Onderhavig bestemmingsplan maakt een uitbreiding van de bestaande woning mogelijk. Het bouwvlak wordt binnen de bestemming 'Wonen' vergroot. Aangezien er geen sprake is van een bestemmingswijziging, een wijziging in het watersysteem en de toename van verhard oppervlak (70m2) dusdanig klein is, worden er geen negatieve gevolgen voor de waterhuishoudkundige situatie verwacht. Het onderhoud van het aangrenzende secundaire water blijft de verantwoordelijkheid van de eigenaren van het perceel.

Magnoliadreef/Zonnehof te Nootdorp

Het kunstobject 'Kus de Kikker' ligt in de Polder van Nootdorp. Dit kunstobject is gerealiseerd middels een omgevingsvergunning welke verwerkt wordt in onderhavig bestemmingsplan. Het watersysteem wordt hiervoor niet gewijzigd. Verwacht wordt dat er geen negatieve gevolgen voor de waterhuishoudkundige situatie zijn.

Oude Leedeweg 149-153 te Pijnacker

Het perceel aan de Oude Leedeweg ligt in de Akkerdijksche polder. Onderhavig bestemmingsplan staat geen nieuwe ontwikkelingen toe. Alleen de verbeelding wordt aangepast aan de feitelijke situatie. In het bestemmingsplan Lint Oude Leede 2 is de waterhuishoudkundige situatie uitvoerig besproken. Het perceel ligt tegen een regionale waterkering aan, om de veiligheid te waarborgen worden de vigerende dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterkering' en de gebiedsaanduiding 'Gebiedsaanduiding overige zone – beschermingszone waterkering' exact overgenomen. Het aangrenzende water ten noorden en oosten van het perceel zijn in onderhoud bij het Hoogheemraadschap van Delfland.

Wooneiland Ameland te Nootdorp

Het Wooneiland Ameland ligt binnen de Tedingerbroekpolder. Onderhavig bestemmingsplan maakt een nieuw stedenbouwkundige opzet van het perceel mogelijk ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan.

Bodem en grondwater

De bodem ter plaatse van het perceel bestaat uit zware klei met een bodemopbouw van veen op ongerijpte klei (bron: maps.bodemdata.nl). Er is sprake van een grondwatertrap II met een gemiddeld hoogste grondwaterstand van <0,4 m beneden maaiveld en een gemiddeld laagste grondwaterstand tussen 0,5 – 0,8 m beneden maaiveld.

Waterkwantiteit

In de huidige situatie zijn het wooneiland Ameland en het wooneiland Schiermonnikoog nog één eiland omringd door oppervlaktewater. In de nieuwe situatie worden beide eilanden van elkaar gescheiden door een watergang van circa 11 meter breed en 28 meter lang. Hierdoor grenst het perceel van wooneiland Ameland aan alle zijden aan oppervlaktewater en is circa 2115 m2.

Om erachter te komen of er aan het standstill principe wordt voldaan, wordt er uitgegaan van de goedgekeurde en bestemde situatie uit het bestemmingsplan 'Nootdorp-Noord'. In de bestemde situatie is 1.950 m2 aan verharding toegestaan en wordt er 65 m2 aan oppervlaktewater extra gerealiseerd, onderhavig bestemmingsplan staat 1.870 m2 verharding toe en realiseert 95 m2 aan oppervlaktewater. De totale oppervlakte wat verhard/bebouwd mag worden neemt dus af met 50 m2. Daarnaast wordt er 30 m2 meer oppervlaktewater gerealiseerd dan in de bestemde situatie. Dit is een verbetering ten opzichte van de vigerende situatie waardoor een watercompensatieplicht niet aan de orde is.

Veiligheid en waterkeringen

In de directe nabijheid van het perceel lopen geen regionale waterkeringen en/of beschermingszones. Derhalve heeft de ontwikkeling geen nadelige gevolgen voor de veiligheid en voor waterkeringen.

Onderhoud en baggeren

Het perceel grenst aan alle zijden aan oppervlaktewater. Uit de 'Legger Wateren' zijn de aangrenzende perceel eigenaren verantwoordelijk voor zowel het gewoon onderhoud als het buitengewoon onderhoud van de watergangen.

Waterkwaliteit en riolering

De gemeente Pijnacker-Nootdorp geeft in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2014-2017 aan dat in geval van kleinschalige nieuwbouwprojecten de percelen worden aangesloten op het al aanwezige rioolstelsel met als extra voorwaarde dat zoveel mogelijk verhard oppervlak afgekoppeld wordt.

In onderhavige situatie is er sprake van een gescheiden stelsel. Het is toegestaan om ook de hemelwaterafvoer aan te sluiten op het stelsel, wel dienen de mogelijkheden van afkoppelen zoveel mogelijk benut te worden. Schoon dak- en terreinwater (mits geen uitlogende materialen worden toegepast) kan direct naar het oppervlaktewater afgevoerd worden.

Conclusie

Er kan geconcludeerd worden dat het plan geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishoudkundige situatie. Onderhavig bestemmingsplan staat een nieuwe indeling van het wooneiland toe waardoor er minder ruimte is voor verhard oppervlak.

Laan van Klapwijk te Pijnacker

De Laan van Klapwijk ligt in de 'Oude Polder van Pijnacker'. De beoogde ontwikkeling past binnen het vigerende bestemmingsplan 'Ackerswoude' echter worden er ter plaatse van de aangeduide watergangen geen watergangen gerealiseerd. Onderhavig bestemmingsplan herziet dit onderdeel.

Onderhavig bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Negatieve gevolgen voor de waterhuishouding worden dan ook niet verwacht.

Monnikenweg 7 e.o. te Pijnacker

Monnikenweg 7 e.o. ligt in de 'Oude Polder van Pijnacker'. Onderhavig bestemmingsplan maakt de realisatie van twee woningen mogelijk.

Bodem en grondwater

De bodem ter plaatse van het perceel bestaat uit zware zavel met een bodemopbouw van lichte klei met een homogeen profiel (bron: maps.bodemdata.nl). Er is sprake van een grondwatertrap IV met een gemiddeld hoogste grondwaterstand van 0,4 m beneden maaiveld en een gemiddeld laagste grondwaterstand tussen 0,8 - 1,2 m beneden maaiveld.

Waterkwantiteit

In de nabijheid van het perceel is geen oppervlaktewater aanwezig.

In de huidige situatie wordt het perceel gebruikt als tuin waarvan circa 200 m2 verhard is. Onderhavig bestemmingsplan staat twee vrijstaande woningen toe met een maximaal bebouwd oppervlak van 120 m2 per woning. De maximaal toegestane verharding in de nieuwe situatie bedraagt hierdoor maximaal 240 m2, dit betekent een toename van verharding van maximaal 40 m2. Uit de ingevulde watersleutel (zie afbeelding 5.2) blijkt dat er circa 6 m2 aan extra wateroppervlak gerealiseerd dient te worden.

Veiligheid en waterkeringen

In de directe nabijheid van het perceel lopen geen regionale waterkeringen en/of beschermingszones. Derhalve heeft de ontwikkeling geen nadelige gevolgen voor de veiligheid en voor waterkeringen.

Onderhoud en baggeren

Het perceel grenst niet aan oppervlaktewater, derhalve is er geen sprake van onderhoud.

Waterkwaliteit en riolering

De gemeente Pijnacker-Nootdorp geeft in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2014-2017 aan dat in geval van kleinschalige nieuwbouwprojecten de percelen worden aangesloten op het al aanwezige rioolstelsel met als extra voorwaarde dat zoveel mogelijk verhard oppervlak afgekoppeld wordt.

In onderhavige situatie dienen de mogelijkheden van afkoppelen zoveel mogelijk benut te worden. Schoon dak- en terreinwater (mits geen uitlogende materialen worden toegepast) kan direct naar het oppervlaktewater afgevoerd worden.

Conclusie

Er kan geconcludeerd worden dat het plan geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishoudkundige situatie wanneer er extra oppervlaktewater gerealiseerd wordt ter compensatie van de toename van verharding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000160102-4001_0017.png"

Afbeelding 5.2 – Ingevulde watersleutel Monnikenweg 7 e.o.

Overgauwseweg 67, 71, 73 en 75 Europalaan 48 te Pijnacker

Op onderhavige percelen krijgen de bedrijfswoningen de bestemming 'Wonen'. In de feitelijke situatie verandert er niks. Deze bestemmingswijziging heeft dan ook geen negatieve gevolgen voor de waterhuishoudkundige situatie.

Vlielandseweg 6-E te Pijnacker

Het perceel aan de Vlielandseweg ligt in de 'Oude Polder van Pijnacker'. Onderhavig bestemmingsplan maakt de sloop van de bestaande woning en de realisatie van twee nieuwe woningen mogelijk.

Bodem en grondwater

De bodem ter plaatse van het perceel bestaat uit zware zavel met een bodemopbouw van lichte klei met een homogeen profiel (bron: maps.bodemdata.nl). Er is sprake van een grondwatertrap IV met een gemiddeld hoogste grondwaterstand van 0,4 m beneden maaiveld en een gemiddeld laagste grondwaterstand tussen 0,8 - 1,2 m beneden maaiveld.

Waterkwantiteit

Ten noorden van het perceel loopt een watergang. Binnen het perceel is geen oppervlaktewater aanwezig.

In de bestaande situatie is er sprake van 225 m2 aan bebouwing en circa 400 m2 aan verharding. De nieuwe situatie staat twee woningen met elk maximaal een maximum oppervlakte van 120 m2 toe en een oprijlaan van 400 m2. De totale verharding zal van 625 m2 toenemen tot 640 m2. De toename van verharding is dusdanig klein dat er met betrekking tot de waterkwantiteit geen problemen worden verwacht.

Veiligheid en waterkeringen

In de directe nabijheid van het perceel lopen geen regionale waterkeringen en/of beschermingszones. Derhalve heeft de ontwikkeling geen nadelige gevolgen voor de veiligheid en voor waterkeringen.

Onderhoud en baggeren

Het perceel grenst in het zuiden aan primair water. Blijkens de 'Legger Wateren' is het Hoogheemraadschap van Delfland verantwoordelijk voor zowel het gewoon onderhoud als het buitengewoon onderhoud van de watergang.

Waterkwaliteit en riolering

De gemeente Pijnacker-Nootdorp geeft in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2014-2017 aan dat in geval van kleinschalige nieuwbouw projecten de percelen worden aangesloten op het al aanwezige rioolstelsel met als extra voorwaarde dat zoveel mogelijk verhard oppervlak afgekoppeld wordt.

In onderhavige situatie dienen de mogelijkheden van afkoppelen zoveel mogelijk benut te worden. Schoon dak- en terreinwater (mits geen uitlogende materialen worden toegepast) kan direct naar het oppervlaktewater afgevoerd worden.

Conclusie

Er kan geconcludeerd worden dat het plan geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishoudkundige situatie.

Molenweg 59A te Nootdorp

Het perceel aan de Molenweg ligt in de Polder van Nootdorp. Het perceel wordt verkocht aan omwonenden en krijgt de bestemming 'Wonen – 1' zonder bouwvlak.

Bodem en grondwater

De bodem ter plaatse van het perceel bestaat uit zware zavel met een bodemopbouw van lichte klei met een homogeen profiel (bron: maps.bodemdata.nl). Er is sprake van een grondwatertrap IV met een gemiddeld hoogste grondwaterstand van 0,4 m beneden maaiveld en een gemiddeld laagste grondwaterstand tussen 0,8 - 1,2 m beneden maaiveld.

Waterkwantiteit

Aan de oostzijde van het perceel loopt een watergang en aan de westzijde loopt het water door een duiker.

Het perceel is circa 1.061 m2 groot en geheel verhard, het bestaande gebouw zal gesloopt alvorens het perceel verkocht wordt aan omwonenden. Aangezien het perceel geheel verhard is, kan de verharding niet toenemen. Naar alle waarschijnlijkheid wordt het perceel in gebruik genomen als tuin en zal de verharding afnemen, dit komt de waterhuishoudkundige situatie ten goede.

Veiligheid en waterkeringen

In de directe nabijheid van het perceel lopen geen regionale waterkeringen en/of beschermingszones. Derhalve heeft de ontwikkeling geen nadelige gevolgen voor de veiligheid en voor waterkeringen.

Onderhoud en baggeren

Het perceel grenst in het oosten en het westen aan primair water. Blijkens de 'Legger Wateren' is het Hoogheemraadschap van Delfland verantwoordelijk voor zowel het gewoon onderhoud als het buitengewoon onderhoud van beide watergangen.

Waterkwaliteit en riolering

Aangezien er niet gebouwd mag worden in de nieuwe situatie is er geen sprake van een aansluiting op het riool.

Conclusie 

Er kan geconcludeerd worden dat het plan positieve gevolgen heeft voor de waterhuishoudkundige situatie.

Wilgenweg 70

Op het perceel aan de wilgenweg 70 wordt de bestaande bedrijfswoning bestemd tot 'Wonen'. In onderhavig geval is er geen sprake van een functie wijziging die niet van invloed is op het huidige watersysteem.

Hoogseweg

Het stuk grond wat bestemd wordt tot verkeer is dusdanig klein dat er geen negatieve gevolgen worden verwacht in het huidige watersysteem.

Zuideindseweg nabij 106

Op het perceel nabij Zuideindseweg 106 wordt geen bebouwing mogelijk gemaakt. De huidige situatie blijft behouden waardoor er geen verslechtering van het huidige watersysteem optreed.

Hajé Restaurant te Delfgauw

Het Hajé restaurant ligt in de Polder van Nootdorp.

Op de eerste en tweede verdieping van het bestaande gebouw wordt een speelautomatenhal mogelijk gemaakt. Er worden geen veranderingen mogelijk gemaakt in het huidige watersysteem.

Snippergroen

De locaties van het snippergroen liggen verspreid over verschillende polders. Op deze locaties wordt er geen bebouwing mogelijk gemaakt en deze zijn dusdanig klein dat er geen negatieve gevolgen voor de waterhuishoudkundige situatie worden verwacht.

5.9 Verkeer

De voorgenomen ontwikkelingen betreffen kleinschalige ontwikkelingen, die in een aantal gevallen betrekking hebben op de realisatie van een beperkt aantal woningen. Deze ontwikkelingen brengen geen noemenswaardige toename van het aantal verkeersbewegingen met zich mee. Parkeren wordt in beginsel overal op eigen terrein opgevangen. In de ruimtelijke onderbouwingen, hoofdstuk 2 van deze toelichting, is hieraan waar nodig aandacht geschonken. Met betrekking tot de aspecten verkeer en parkeren zijn geen problemen te verwachten.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Algemeen

De gemeente Pijnacker-Nootdorp wil middels haar beleid ruimte bieden en uitnodigen om te ondernemen en de woonomgeving te verbeteren, om zodoende samen invulling te geven aan de ruimte binnen de gemeente. Door ruimte te bieden voor de ontwikkelingen die dit Verzamelplan mogelijk maakt, wordt hieraan concreet invulling gegeven.

6.2 Inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan 'Verzamelplan Pijnacker-Nootdorp 2016/2017' heeft met ingang van 12 mei 2016 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn konden inspraakreacties worden ingediend en heeft het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna te noemen Bro) plaatsgevonden. Het voorontwerpbestemmingsplan heeft ter inzage gelegen in het gemeentekantoor in Pijnacker, op de gemeentelijke internetsite (www.pijnacker-nootdorp.nl) en www.ruimtelijkeplannen.nl. Binnen voornoemde termijn is eenieder in de gelegenheid gesteld op het voorontwerpbestemmingsplan te reageren. Dat kon schriftelijk, mondeling en digitaal via de website van de gemeente.

Op het voorontwerp zijn vijf inspraakreacties en twee overlegreacties ontvangen. Ook is op ambtelijk niveau overleg geweest met het Hoogheemraadschap van Delfland. Het (voorlopige) standpunt van het college van burgemeester en wethouders met betrekking tot de ingediende reacties is verwoord in de Nota van beantwoording inspraak- en overlegreacties ex artikel 3.1.1 Bro, welke als Bijlage 9 is toegevoegd aan deze toelichting.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. In afdeling 6.4 van deze wet worden regels gegeven over het verhalen van kosten van de grondexploitatie, het bepalen van de fasering van realisering van het bestemmingsplan en het stellen van eisen en regels met betrekking tot de uitvoering van openbare werken en werkzaamheden.

Aangezien in voorliggend geval het kostenverhaal is vastgelegd door middel van anterieure overeenkomsten tussen gemeente en initiatiefnemers, is er geen aanleiding om gelijktijdig met het bestemmingsplan een exploitatieplan in de zin van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening vast te stellen.

De kosten die gemaakt worden bij de uitvoering van de verschillende ontwikkelingen zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De ontwikkelingen hebben voor de gemeente geen negatieve financiële gevolgen. Het bestemmingsplan is hiermee financieel uitvoerbaar.

Het bestemmingsplan wordt economisch uitvoerbaar geacht.