direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Ruimte voor Ruimte Eendragtspolder
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1892.BpRvREdpZvh-Va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

De gemeente Zuidplas werkt samen met BouwN en Timpaan aan de ontwikkeling van de Eendragtspolder. In het gebied wordt de glastuinbouw opgeruimd en omgezet naar recreatiegebied, beheerd door het Recreatieschap Rottemeren. Daarnaast wordt een nieuw woongebied van 36 vrijstaande woningen gerealiseerd. De mogelijkheid om hier woningen te bouwen is ontstaan door toepassing van de ruimte-voor-ruimte-regeling (RvR). De RvR is bedoeld om de kwaliteit van het landschap in de provincie Zuid-Holland te vergroten. Daartoe stimuleert de regeling afbraak van voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen en kassen, met in ruil daarvoor de bouw van woningen met een veel kleinere bouwmassa.

De bestaande bedrijfswoningen in het plangebied, waarvan een aantal hun gronden in de RvR hebben laten opnemen, krijgen een woonbestemming. Het vigerende bestemmingsplan 'Eendragtspolder' voorziet niet in de voorgenomen ontwikkelingen. Daarom is het nodig een nieuw bestemmingsplan op te stellen. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een regeling om de voorgenomen ontwikkelingen mogelijk te maken.

1.1 Doel

Het primaire doel van bestemmingsplan 'Ruimte voor Ruimte Eendragtspolder' is het bieden van een juridisch-planologisch kader waarbinnen de realisatie van het recreatiegebied, alsook het realiseren van het nieuwe woongebied en het omzetten van bedrijfswoningen naar burgerwoningen mogelijk wordt gemaakt.

Daarnaast sluit het bestemmingsplan aan op de gemeentelijke doelstellingen in het kader van de actualisatie van bestemmingsplannen waarbij de belangrijkste doelen zijn:

  • 1. het komen tot uniformiteit in regels en wijze van bestemmen;
  • 2. het komen tot digitaal raadpleegbare en uitwisselbare bestemmingsplannen.

1.2 Gekozen planopzet

Bestemmingsplan 'Ruimte voor Ruimte Eendragtspolder' is een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan. Het biedt een juridisch-planologisch kader, waarbinnen de ontwikkeling van het nieuwe recreatiegebied en het woongebied tot stand kan komen. Daarnaast worden in het bestemmingsplan een aantal bedrijfswoningen in de Eendragtspolder omgezet naar burgerwoningen. Alle bijbehorende glastuinbouw wordt gesloopt.

Om de kwaliteit van de groen- en waterstructuur en de nieuwe woningen te borgen is gekozen voor een gedetailleerde planopzet. Deze planopzet is overgenomen uit het opgestelde beeldkwaliteitplan (bijlage 3) voor deze locatie.

De toekomstige woonpercelen krijgen een bouwvlak met de bestemming 'Wonen', met daar omheen de bestemming 'Tuin'. De agrarische gronden die voorheen bij de bedrijfswoningen toebehoorden zijn in de nieuwe situatie bestemd als 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'. In hoofdstuk drie wordt in de paragraaf 3.2 nader ingegaan op de planvorm, de wijze van bestemmen en de borging van de groen- en waterstructuur.

1.3 Ligging en begrenzing

Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld voor het toekomstige recreatiegebied in de Eendragtspolder en het woongebied. Dit woongebied wordt in het oosten en zuiden respectievelijk omsloten door de Slingerkade en de Middelweg. De grens aan de westzijde wordt gevormd door agrarische percelen. Het gehele plangebied betreft een groter gebied, en wordt omsloten door de Rottekade, de Middelweg, Slingerkade, Dirk Smitskade en in het noorden gedeeltelijk door agrarische percelen.

Het woongebied en het gehele plangebied is in afbeelding 1.1 weergegeven. Aan de oostkant is het woongebied voorzien. Het overige deel van het plangebied zal voornamelijk gaan bestaan uit recreatiegebied en water.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpRvREdpZvh-Va01_0001.jpg"

Afbeelding 1.1 de ligging van het plangebied

1.4 Vigerende plannen

In het omliggende gebied is door de gemeente Zuidplas op 6 maart 2018 de beheersverordening 'Eendragtspolder, Oud Verlaat en Zevenhuizerplas' vastgesteld. Vanwege de ontwikkeling die in voorliggend bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, is het gebied waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft buiten de beheersverordening gelaten. Derhalve is in het plangebied het bestemmingsplan 'Eendragtspolder' van kracht. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle op 13 december 2005 vastgesteld.

1.5 Leeswijzer

Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende regels, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. In de toelichting is een beschrijving van het plangebied opgenomen en zijn de aan het plan ten grondslag gelegen keuzes en beleidsuitgangspunten beschreven.

De toelichting bestaat uit 7 hoofdstukken. Hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied. In hoofdstuk 3 worden de ontwikkelingen binnen het plangebied beschreven. Tevens wordt ingegaan op de wijze van bestemmen. De voor het plan relevante beleidsuitspraken van Rijk, provincie en regio en het eigen gemeentelijke beleid zijn in hoofdstuk 4 beschreven.

Hoofdstuk 5 bevat de verschillende onderzoeksaspecten, waaronder verschillende milieu-aspecten, flora- en fauna, archeologie en de waterparagraaf, waar alle voor het plangebied relevante wateraspecten worden behandeld. Hierbij vindt er een toets aan de diverse milieu- en omgevingsaspecten plaats.

Een toelichting op de juridische systematiek, een omschrijving van de afzonderlijke bestemmingen is beschreven in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 worden de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

Ligging van het plangebied en de omgeving

De Eendragtspolder ligt in de zuidwesthoek van de gemeente Zuidplas; ten zuiden van de Willem-Alexander roeibaan en ten oosten van de Rotte. Ten zuiden van het plangebied is de Zevenhuizerplas gelegen. De ligging van het plangebied is in afbeelding 2.1 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpRvREdpZvh-Va01_0002.jpg"

Afbeelding 2.1 Ligging plangebied in de omgeving

Bestaande karakteristiek en invulling

De Eendragtspolder maakt onderdeel uit van het recreatiegebied Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas. Het vormt een belangrijk recreatief uitloopgebied voor de omliggende steden. Met name de Rotte, met de Rottemeren heeft een grote recreatieve aantrekkingskracht. Onderdeel van het recreatiegebied is het natuur- en waterbergingsgebied Eendragtspolder, ten oosten van het plangebied.

Het recreatieve aanbod concentreert zich aan de randen van het gebied; het water- en dagrecratief aanbod rondom de Rotte, natuurgerichte recreatie langs de Gouwe en de Hollandsche IJssel en de toekomstige bosrecreatie in het Bentwoud.

Het gebied zelf bestaat momenteel hoofdzakelijk uit agrarische gronden met glastuinbouw. Aan de Middelweg en langs de Rottekade zijn bedrijfswoningen gelegen.

Ontsluiting

Het gebied wordt ontsloten via de Middelweg en de Slingerkade. Via het Zuideinde sluit de Middelweg aan op de N219.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Ontwikkelingen

Aan de Middelweg en Rottekade bevinden zich momenteel glastuinbouwcomplexen die - gelet op de maat en schaal - niet passen bij de korrelgrootte van de bebouwing in de Eendragtspolder en langs de Rotte. Op termijn zullen deze kassen worden gesaneerd of uitgeplaatst naar bijvoorbeeld het glastuinbouwgebied tussen Bergschenhoek en Bleiswijk. Hierdoor ontstaat ruimte voor ontwikkeling. Enerzijds voor polderherstel, anderzijds voor de ontwikkeling van een aantal woningen in het kader van de ruimte-voor-ruimte-regeling. De bestaande bedrijfswoningen die hun gronden in de RvR hebben laten opnemen worden omgezet naar burgerwoningen.

Ingrediënten voor het polderherstel zijn:

  • 1. Het uitplaatsen/saneren van de glastuinbouwcomplexen;
  • 2. Het herstellen van het systeem van poldersloten, onder andere met een watergang langs de tuinderswoningen aan de Middelweg.

In afbeelding 3.1 is de hoofdopzet van de voorgenomen ontwikkelingen binnen de Eendragtspolder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpRvREdpZvh-Va01_0003.jpg"

Afbeelding 3.1 Hoofdopzet van de gewenste ontwikkelingen in de Eendragtspolder (bron: Ruimte voor ruimte Eendragtspolder)

In het oosten van het plangebied is de ontwikkeling van een nieuw woongebied voorzien. In het woongebied, dicht bij de Rottemeren, komt ruimte voor 36 nieuwe vrijstaande woningen. Onderdeel van het bestemmingsplan is de woonwijk zelf. Voor het recreatiegebied is een indicatieve invulling gegeven en wordt door het Recreatieschap Rottemeren verder ingevuld. De hoofdontsluiting van het plangebied wordt voorzien aan de Slingerkade. Een tweede ontsluitingsweg als calamiteitenroute wordt voorzien aan de Middelweg.

De mogelijkheid om 36 woningen te realiseren is ontstaan door toepassing van de ruimte-voor-ruimte-regeling (RvR). Op 31 maart 2009 heeft de provincie Zuid-Holland medewerking verleend aan een gebiedsgerichte toepassing van de provinciale RvR-regeling (bijlage 1), waarbij 32 woningen als maximum werd gesteld. Op 21 maart 2017 door de provincie besloten (bijlage 2) om nog 4 bouwrechten toe te kennen op grond van de RvR-regeling door middel van sloop van glasopstanden op een daarvoor in aanmerking komende saneringslocatie. Per saldo zijn hierdoor rechten ontstaan om 36 woningen te mogen realiseren.

Karakteristiek aan het plangebied zijn de ruime kavels in een groen en waterrijk ingericht woongebied.

Het groen staat centraal in de autoluwe woonomgeving. Men rijdt hier door een wereld van hagen en bomen. De indraaiende hagen (inritten) zorgen ervoor dat de aanwezigheid van auto’s zo min mogelijk wordt ervaren. Ook zorgt de materialisatie ervoor dat de onderbreking van het groen door bezoekersparkeren en inritten beperkt blijft.

Het waterrijke woongebied is het visitekaartje richting het open polderlandschap. Hier staan de ecologische oevers met plasdraszones centraal. De stedenbouwkundige hoofdopzet van het gebied is in op afbeelding 3.2 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpRvREdpZvh-Va01_0004.jpg"

Afbeelding 3.2: Stedenbouwkundige hoofdopzet (bron: Ruimte voor ruimte Eendragtspolder)

3.2 Wijze van bestemmen en waarborgen stedenbouwkundige kwaliteit

Dit bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van het bestaande recreatiegebied in de Eendragtspolder door de glastuinbouw in het plangebied te slopen en gedeeltelijk om te zetten naar een recratieve bestemming. Hierdoor ontstaat een aaneengesloten recreatiegebied dat het groen langs de Rotte verbindt met de groene zone ten noorden van de Middelweg. Binnen deze groenstructuur is ruimte voor woonkavels (zoals ook elders langs de Rotte). Dit woongebied, gelegen in een waterrijke omgeving in het oosten van het plangebied volgt de ruimtelijke structuur van de recreatieve woningen ten noordwesten ervan.

In dit bestemmingsplan waarin de voormalige glastuinbouw wordt gesloopt, krijgen een aantal gronden in de toekomstige situatie een recreatieve bestemming. Een deel van het plangebied - waar de 36 woningen zijn voorzien - krijgt een gedetailleerde bestemming. Hiermee wordt de groen- en waterstructuur in het gebied juridisch-planologisch geregeld. Op de woonkavels zelf is meer ruimte voor flexibiliteit; hier zijn vrijstaande woningen toegestaan rondom grote groene percelen. De maximale inhoud van bebouwing wordt vastgelegd op 1.000 m3, met een afwijkingsmogelijkheid van maximaal 10%. De kavels van de woningen liggen deels binnen de bestemming 'Wonen', en deels binnen de bestemming 'Tuin'. De hoofdbebouwing is uitsluitend binnen de bestemming 'Wonen' toegestaan. De ontsluitingswegen zijn in de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' opgenomen.

In de planregels van het bestemmingsplan zijn bouwbepalingen opgenomen die er voor zorgen dat de gewenste ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd wordt.

Daarnaast zal bij toetsing van de bouwplannen gestuurd worden op welstandsaspecten. Daartoe dient het beeldkwaliteitsplan als onderdeel van de welstandsnota te worden vastgesteld. De architectuur van de woningen zal enkel op hoofdlijnen worden beschreven en niet als daadwerkelijk ontwerp. Tot slot zijn enkele aspecten in een anterieure overeenkomst geregeld. Het stedenbouwkundig plan en delen van het beeldkwaliteitsplan maakt deel uit van die anterieure overeenkomst en is tevens als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.

Instrumentarium

Niet alle beeldkwaliteitseisen zijn nu al vast te leggen. Om enige flexibiliteit in het plan te behouden zal bij het toetsen van de bouwaanvragen ook getoetst moeten worden op welstand.

In het bestemmingsplan is de ruimtelijke hoofdstructuur vastgelegd. Het betreft de ontsluiting van het gebied, de hoofdontsluitingsroute door het woongebied. In het woongebied zijn grondgebonden woningen toegestaan van maximaal 11 meter hoog.

De planregels bevatten enkele bepalingen die bijdragen aan het realiseren van een dorps bebouwingsbeeld. Naast de maximale bouwhoogte zijn daarom regels opgenomen ten aanzien van de oriëntatie van de voorgevel, de afstand tot perceelgrenzen en de plaatsing van erfbebouwing.

Hoofdstuk 4 Beleid

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervangt onder andere de Nota Mobiliteit en vormt de visie van het Rijk op het gebied van mobiliteit, bereikbaarheid, ruimte, milieu en leefbaarheid tot 2040.

De SVIR voorziet een groei in de mobiliteitsbehoefte tot 2030. Deze groei is het grootst in de Randstad en Brabant. Om de concurrentiekracht van Nederland te versterken, is een netwerk van hoogwaardige internationale verbindingen nodig, net als een goede nationale bereikbaarheid van onze belangrijkste economische regio's. Het Rijk zet de gebruiker van mobiliteit centraal. Het verknopen van verkeerssystemen en vervoerwijzen neemt daarbij een belangrijke plaats in, net als het beter benutten van infrastructuur, met een volwaardige plaats voor langzaam en recreatief verkeer. Het Rijk mikt op multimodale (keten)maatregelen die het gebruik van de capaciteit optimaliseren.

Consequentie plangebied

Met voorgenomen ontwikkelingen is geen sprake van inbreiding, maar van uitbreiding. De uitbreiding bedraagt maximaal 36 woningen. Deze ontwikkeling maakt onderdeel uit van de ruimte-voor-ruimteregeling en het slopen van kassencomplexen in het gebied. Per saldo vindt er een kwaliteitsverbetering van het landschap plaats, doordat oude kassen gesloopt worden en hiervoor nieuwe woningen en recreatiegebied terugkomen. De ontwikkeling wordt niet specifiek benoemd in de SVIR. Wel wordt de kwaliteit van de leefomgeving verbeterd, wat passend is binnen de ambities die gesteld zijn in de SVIR.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Rijk legt met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de nationale ruimtelijke belangen juridisch vast. Enerzijds betreft het de belangen die reeds in de (ontwerp-) AMvB Ruimte uit 2009 waren opgenomen en anderzijds is het Barro aangevuld met onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.

Onderwerpen waarvoor het Rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken. Ter bescherming van deze belangen zijn reserveringsgebieden, begrenzingen en vrijwaringszones opgenomen. In het besluit is aangegeven op welke wijze bestemmingsplannen voor deze gebieden moeten zijn ingericht. Indien geldende bestemmingsplannen niet voldoen aan het Barro dan moeten deze binnen drie jaar na inwerkingtreding van het besluit zijn aangepast.

Bij besluit van 28 augustus 2012 (inwerking getreden op 1 oktober 2012) is het Barro aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen hoofdinfrastructuur (reserveringen voor hoofdwegen en landelijke spoorwegen en vrijwaring rond rijksvaarwegen), de elektriciteitsvoorziening, het regime van de herijkte ecologische hoofdstructuur en waterveiligheid (bescherming van primaire waterkeringen en bouwbeperkingen in het IJsselmeergebied) en buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen

Ook is bij besluit van 28 augustus 2012 het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangepast. In het Bro is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Als gevolg van deze wijziging zijn gemeenten en provincies verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de Ladder voor duurzame verstedelijking op te nemen, wanneer een zodanig besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. De provincie kan aanvullende eisen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking

Consequentie plangebied

De plangrens van het voorliggende bestemmingsplan ligt binnen een voorkeurstracé buisleidingen. Binnen dit voorkeurstracé is het bouwen van gebouwen niet toegestaan. De voorgenomen woningbouwontwikkeling ligt buiten het tracé. In de regels van het bestemmingsplan is een aanduiding 'vrijwaringszone - buisleidingenstraat' opgenomen, waardoor geen nationaal ruimtelijke belangen uit het Barro worden geschaad. Gezien het voorgaande vormt het Barro geen belemmering voor de haalbaarheid van voorgenomen ontwikkelingen.

De toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking is in paragraaf 4.2.1 opgenomen.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit, Programma Ruimte en Verordening Ruimte

De provincie Zuid-Holland heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in de Visie Ruimte en Mobiliteit. Aan de voorgenoemde visie is een programma Ruimte en een programma Mobiliteit gekoppeld, waarin beschreven wordt welke instrumenten de provincie inzet om de doelen en ambities uit de Visie Ruimte en Mobiliteit te realiseren. De regels die voortkomen uit de visie en de beide programma’s, zijn vastgelegd in de Verordening Ruimte. Deze regels hebben een directe doorwerking in bestemmingsplannen. Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland de Visie Ruimte en Mobiliteit (en alle bijbehorende documenten) vastgesteld.

In haar ruimtelijk beleid stelt de provincie de behoefte van de gebruiker centraal; het aanbod moet afgestemd zijn op de vraag. Daarbij zet de provincie in op een efficiënte benutting van de ruimte en de netwerken, met aandacht voor de (ruimtelijk) kwaliteit. De provincie heeft vier rode draden benoemd:

  • beter benutten van wat er is
  • vergroten van de agglomeratiekracht
  • verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit
  • bevorderen van de transitie naar water- en energie efficiënte samenleving.

Visie ruimte en mobiliteit

De kwaliteitskaart uit de Visie ruimte en mobiliteit bevat de belangrijkste kenmerken (richtpunten) van een gebied. Karakteristiek voor Zuid-Holland zijn de delta-, veen-, rivieren- en kustlandschappen. Deze moeten herkenbaar blijven.

De volgende kwaliteitskaarten met bijbehorende richtpunten zijn van toepassing op het plangebied:

Laag van de ondergrond: veencomplex - oude zeeklei

Het plangebied ligt in een gebied waar de ondergrond bestaat uit veencomplex - oude zeeklei. Het richtpunt die hiervoor geldt is:

  • Ontwikkelingen in droogmakerijen leveren een bijdrage aan een duurzame waterhuishouding. 

Laag van de cultuur- en natuurlandschappen - droogmakerijen (klei)

Uit de kwaliteitskaart laag van de cultuur- en natuurlandschappen blijkt het gebied te liggen in een gebied aangeduid als droogmakerijen (klei). De bijbehorende richtpunten zijn:

  • De droogmakerij blijft als eenheid herkenbaar door het beleefbaar houden van de randen (ringdijk of -vaart) en het hoogteverschil tussen laaggelegen droogmakerij en omringend land.
  • Behoud van de (ring)dijk en/of vaart als herkenbare landschappelijke structuurdrager en begrenzing van de droogmakerijpolders.
  • Nieuwe ontwikkelingen in de droogmakerij worden vormgegeven als eigentijdse objecten aan de ontginningslijnen, passend bij de schaal en het patroon van de rechthoekige verkaveling, met strakke groene omzoming en behoud van ruime doorzichten.

Laag van de beleving - recreatie

In de laag van de beleving is het plangebied aangemerkt als 'recreatie'. Hierbij gelden de onderstaande richtpunten:

  • Ontwikkelingen vergroten de diversiteit in ruimtelijke inrichting en programma tussen de verschillende recreatie- en groengebieden.
  • Recreatieve routes dragen bij aan een betere verbinding van de buitenstedelijke groengebieden onderling en met de stedelijke groen- en waterstructuur.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan het verbeteren van de kwaliteit ter plaatse en de samenhang tussen het binnenstedelijk en buitenstedelijk groen.
  • (Her)inrichting van recreatiegebieden is gebaseerd op de ligging ten opzichte van het stedelijk weefsel, de recreatievraag, de landschappelijke kenmerken ter plaatse en de ligging ten opzichte van andere stedelijk groen.
  • Ontwikkelingen behouden of versterken de openbaarheid van recreatiegebieden.

Daarnaast is het gebiedsprofiel Bentwoud, Rottemeren en Zuidplas van toepassing. De volgende kaarten met bijbehorende ambities zijn op het plangebied van toepassing:

Droogmakerij als herkenbare eenheid - droogmakerij klei, getransformeerd

  • Grotere transformaties vragen om een apart kwaliteitskader en integraal plan, waarbij de droogmakerij als eenheid in beschouwing wordt genomen. De kenmerken van de droogmakerijen worden hierbij in ogenschouw genomen: grote schaal en maat, orthogonale structuur etc. (zie ook droogmakerij klei).
  • Behoud van de nog open gebieden in de meer versnipperde droogmakerijen ten westen van de Rotte. Vergroot de recreatieve betekenis van deze gebieden in aansluiting op de recreatiegebieden langs de Rotte door verbetering/uitbreiding van het recreatieve routenetwerk en passende voorzieningen. Behoud van de rationele structuur van het landschap. Hier is ruimte voor verbreding van de landbouw.

Weg door stad en land - lokale weg

  • De lokale wegen zijn kleinschalig en een vanzelfsprekend onderdeel van het landschap.
  • Het wegprofiel is eenvoudig en ingetogen met zo weinig mogelijk ver- keerstechnische ingrepen (rotondes, verkeersdrempels, bebording, ver- lichting, etc.). Hierbij ook rekening houden met het medegebruik van en de oversteekbaarheid voor langzaam (recreatief) verkeer.
  • Om de landschappelijke kwaliteit te behouden wordt bij uitbreiding (rijbaan of fietspad) bij voorkeur gekozen worden voor een parallelstructuur.
  • Bebouwing is in maatvoering en positionering afgestemd op de dimensionering van het profiel: rooilijnen liggen niet op de kavelgrens maar met een forse setback op het kavel zodat een continue waterloop tussen weg en kavel en een voortuin het beeld bepalen.
  • Beplantingsstructuren aan de weg hebben een continu karakter. Watergangen zijn zichtbaar.

Water als structuurdrager - slotenpatroon

  • Behoud van het contrast tussen de grote kavels in het noorden en de kleine kavels in het zuiden.
  • Behoud van het kenmerkende langgerekte verkavelingspatroon in het veenweidegebied. Lengtesloten zijn beeldbepalend.
  • Behoud van het kenmerkende rationele slotenpatroon met een regelmatige verkaveling in de kleigebieden.
  • Behoud van de rechthoekige verkavelingsstructuur in de Zuidplaspolder.
  • Eventuele waterbergingsopgaven passen bij het slotenpatroon ter plaatse.

Kwaliteit van de stads- en dorpsrand - stad - landverbinding

  • De oorspronkelijke structuur van het landschap vormt de basis voor vanzelfsprekende verbindingen tussen stad en land. Ook nieuwe landschappelijke ingrepen zijn aanknopingspunten voor stad-landverbindingen.
  • Behouden en versterken van de oorspronkelijke paden, wegen en waterlopen als doorlopende (recreatieve) verbindingen tussen stad en land.
  • De stad-landverbindingen zijn onderscheidend en sluiten aan op de directe omgeving.
  • Het opheffen van barrières bij grote infrastructurele doorsnijdingen door bijvoorbeeld bruggen, viaducten of pontjes. De verkeersveiligheid voor langzaam verkeer vergroten.
  • Versterken van de herkenbaarheid en aantrekkelijkheid van de stads- en dorpsentrees.

Werkgebieden met karakter - verspreide glastuinbouw

  • Gestreefd wordt naar de sanering van verspreid gelegen glastuinbouw. Dit geldt vooral voor het gebied tussen Nieuwerkerk aan de IJssel en Zevenhuizen. De verspreid gelegen kassen worden zoveel mogelijk geclusterd in duurzame complexen.
  • Bovendien wordt ingezet op een landschappelijke inpassing en waar mogelijk een goede aansluiting op de omgeving.

Vrijetijdslandschap - fietsknooppuntennetwerk

  • Doorontwikkelen van een compleet en (verkeers)veilig netwerk van wandel- en fietsroutes door het gebied zodat het landschap toegankelijk en beleefbaar wordt. Hierbij het fietsknooppuntennetwerk en wandelroutenetwerk benutten.
  • Sluit de wandel- en fietsroutes aan op elkaar en op het vaarnetwerk.
  • Voorzie op strategische knooppunten voorzieningen, waar mogelijk gekoppeld aan de overgangen van de verschillende landschappen en (cultuurhistorische) bezienswaardigheden. De knooppunten hebben een representatieve uitstraling.
  • De fietsroutes langs de polderwegen waar mogelijk aanvullen met vrijliggende fietspaden door het landschap als aantrekkelijk alternatief voor de recreant.
  • Er wordt gestreefd naar verschillende soorten routes voor verschillende doelgroepen (dorpsommetjes, struinpaden, doorgaande fietsroutes etc.), passend bij het betreffende landschap en rekening houdend met de waarden en kwetsbaarheden daarvan.
  • Nieuwe fietsroutes t.h.v. de Hollandsche IJssel worden met het oog op de beleving van weidse zichten bij voorkeur op de dijk aangelegd.

Doorwerking op het plangebied

De bestaande situatie blijft grotendeels behouden. Hierdoor worden de kenmerkende structuren (wegen, sloten, cultuur- en natuurlandschappelijke structuren) behouden.

Echter wordt op de locatie van de kassen 36 woningen gerealiseerd. Hierbij is rekening gehouden met de kwaliteitskaarten van de provincie. Zo sluiten de nieuw te realiseren wegen aan op de bestaande smalle polderstraten en worden ten behoeve van een duurzame waterhuishouding brede watergangen rond de toekomstige woningen gegraven.

Tevens krijgt een deel van dit bestemmingsplan een recreatieve functie. Hierbij is rekening gehouden met de richtpunten benoemd in 'recreatie' uit de laag van de beleving en 'fietsknooppuntennetwerk' uit de laag vrijetijdslandschap die op het plangebied van toepassing zijn.

Programma Ruimte

In het Programma Ruimte (19 januari 2018) staat de Zuidplaspolder vermeld als strategisch duurzame reservering voor woningbouw met een indicatieve planning van 7.000 woningen in dorpse en landelijke woonmilieus. De Zuidplas voorziet in een bovenregionale woningbouwopgave waarover de provincie bestuurlijke afspraken heeft gemaakt. De Ladder voor duurzame verstedelijking dient te worden doorlopen voor ontwikkelingen buiten het bestaand stads- en dorpsgebied. Voor de ontwikkeling van de Eendragtspolder dient de Ladder voor duurzame verstedelijking daarom te worden doorlopen.

Afweging Ladder voor duurzame verstedelijking

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.

Ad. a. De ontwikkeling maakt onderdeel uit van het woningbouwprogramma waarover door de regio met de provincie bestuurlijke afspraken zijn gemaakt. Daarom heeft de provincie in het kader van het vooroverleg geen opmerkingen gemaakt over of voorwaarden gesteld aan de ontwikkeling van het nieuwe woongebied.

Ad. b. De ontwikkeling van 36 woningen maken onderdeel uit van de ruimte-voor-ruimte-regeling. Om de woningen mogelijk te maken wordt de glastuinbouw in de Eendragtspolder gesloopt. Bovendien worden de woningen omsloten door een groen-blauwe structuur. Binnen het gebied vindt een kwaliteitsverbetering plaats. Bestaande binnenstedelijke locaties zijn niet geschikt voor een dergelijke ontwikkeling.

Verordening Ruimte

Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zoals beschreven in dit bestemmingsplan zijn toegestaan als voldaan wordt aan de voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit (artikel 2.2.1, lid 1). Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal niet past binnen het gebied (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard en schaal niet past binnen het gebied (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Door toepassing van het principe van ruimte voor ruimte wordt voldaan aan de eis van ruimtelijke kwaliteit zoals bedoeld in de nieuwe verordening. Er is sprake van transformatie (c). Qua aard en schaal past de ontwikkeling niet binnen het gebied. In bijlage 3 van deze toelichting is invulling gegeven aan de bijbehorende voorwaarden om de ruimtelijke kwaliteit integraal te waarborgen.

Conclusie

De ontwikkeling van 36 woningen in Zevenhuizen voorziet in een woningbouwbehoefte die regionaal is afgestemd. Tevens is de ontwikkeling getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Het beleid van de provincie Zuid-Holland vormt geen belemmering voor de ontwikkeling, wat tevens blijkt uit het met de provincie gevoerde vooroverleg (zie bijlage 1 en 2).

4.2.2 Provinciaal Verkeers- en vervoersplan

Het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan (PVVP) 2002-2020 (vastgesteld) gaat uit van een beheerste groei van de mobiliteit, waarbij de wensen van de mobilist het uitgangspunt zijn zonder afbreuk te doen aan leefbaarheid en verkeersveiligheid, gerealiseerd tegen aanvaardbare kosten. In het PVVP is het netwerk van weginfrastructuur opgebouwd uit schaalniveaus. De volgende schaalniveaus worden onderscheiden: (Inter)nationaal, randstedelijk, regionaal, agglomeratief en lokaal niveau.

Consequentie plangebied

Het plangebied en aangrenzende wegen zijn niet aangewezen als (inter)nationaal, randstedelijk, regionaal en/of agglomeratief. Wel wordt aangesloten op lokaal niveau: de oostelijk gelegen Slingerkade. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen invloed op het lokale niveau van de weg. Daarnaast maakt het plangebied gebruik van zijn eigen ontsluitingswegen waar een maximale snelheid van 30 km/h geldt.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie Zuidplas 2030

Zuidplas is een gemeente van dorpen en buurtschappen in een aantrekkelijk buitengebied. Het open agrarisch landschap blijft ook in 2030 kenmerkend voor het buitengebied rond de dorpen. Sommige delen van het huidige agrarische landschap veranderen tot 2030 en daarna in nieuwe gebieden voor wonen, werken en recreëren. Enerzijds komt dit voort uit het blijvend ontwikkelen van de dorpen, zoals het investeren in een goed voorzieningenaanbod. Anderzijds komt dit voort uit het Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas (ISP Zuidplas) uit 2006, waarin een (boven)regionale ontwikkelopgave voor de Zuidplaspolder is geformuleerd. De gemeente Zuidplas staat tot 2030 en daarna voor grote en uitdagende ontwikkelopgaven. Als gevolg van de ontwikkeling van nieuwe gebieden voor wonen, werken en groen, neemt de beschikbare omvang van agrarisch landschap voor landbouw en veeteelt af. Nieuwe woon- en werkgebieden vragen vooraf om investeringen in bereikbaarheid, groen en recreatie. Alleen hiermee worden de juiste randvoorwaarden gecreëerd om aantrekkelijke nieuwe woon- en werkgebieden te ontwikkelen. Belangrijk is de verbetering van de kwaliteit van en bereikbaarheid per openbaar vervoer. Waar mogelijk zet de gemeente zich in voor het verbeteren van het openbaar vervoer naar de bestaande dorpen. Dit geldt ook voor de fietsinfrastructuur tussen de dorpen. Ook in 2030 zijn de open polders en de groen- en recreatiegebieden de plek voor de beleving van rust, ruimte en groen rond de dorpen. Alhoewel afgenomen in omvang, reikt het buitengebied waar mogelijk duidelijk herkenbaar tot aan de rand van het dorp. Door middel van groen-recreatieve verbindingen worden de groen- en recreatiegebieden onderling verbonden en blijven de dorpen herkenbaar als aparte entiteiten. Om het buitengebied aantrekkelijk te houden, worden dorpsuitbreidingen en nieuwe bedrijvigheid op een landschappelijke wijze ingepast. Open agrarisch landschap, grote woonopgaven, nieuwe werkgebieden en ruimte voor groen- en recreatie; dankzij deze pijlers ontwikkelt Zuidplas zich tot een veelzijdige gemeente. In afbeelding 4.1 is een uitsnede van de structuurvisiekaart met daarin het plangebied van dit bestemmingsplan opgenomen ('woonlocatie buitengebied').

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpRvREdpZvh-Va01_0005.png"

Afbeelding 4.1 Uitsnede structuurvisiekaart Structuurvisie Zuidplas 2030

Wonen in het buitengebied

Niet alle inwoners van Zuidplas wonen in een dorp of buurtschap. Ook in het buitengebied komt gespreide bewoning voor, veelal historisch ontstaan en/of gekoppeld aan bedrijfsmatige activiteiten. In sommige gevallen is de bewoning in het buitengebied enigszins geconcentreerd op één locatie, bijvoorbeeld in de vorm van lintbebouwing. In enkele delen van de Zuidplaspolder zet de gemeente in op de verdichting van de bebouwing aan de lanen en linten, voor een combinatie van woon- en bedrijfsactiviteiten, waaronder de Eendragtspolder; een relatief kleinschalig cluster van woningen zonder maatschappelijke voorzieningen.

Consequentie plangebied

Het plangebied is in de Structuurvisie Zuidplas 2030 aangewezen als een te ontwikkelen woningbouwlocatie. Voorgenomen ontwikkeling betreft het realiseren van 36 woningen, die ruimtelijk gezien worden ingepast in het landschap. Bovendien worden bestaande glastuinbouw gesloopt en de vrijgekomen ruimte gedeelteijk ingericht als recreatief gebied. Hiermee wordt aangesloten op de structuurvisie; enerzijds door het toevoegen van woningen in het buitengebied op een aangewezen locatie, anderzijds door het versterken van het groene karakter van de Eendragtspolder.

Gezien het voorgaande past de voorgenomen ontwikkeling binnen de Structuurvisie Zuidplas 2030.

4.3.2 Woonvisie Zuidplas (2011)

De Woonvisie Zuidplas (2011) geeft een ontwikkelingsstrategie op het gebied van wonen in de verschillende dorpskernen binnen de gemeente. De uitbreidingen van de dorpen zijn er deels op gericht om de eigen woningbehoefte op te vangen en mensen met een binding met het dorp de gelegenheid te bieden terug te keren. Uitbreiding van de dorpen vindt geleidelijk plaats, zodat er continu een woningaanbod is voor de eigen behoefte en de bestaande structuur de instroom kan verwerken.

De dorpsuitbreidingen worden op een vanzelfsprekende manier geënt op de bestaande kernen. Door de woningen in kleine clusters (20 tot 50 woningen) of individuele kavels te realiseren en te zorgen voor een mix van bebouwingstypen en prijsklassen wordt voorkomen dat eenvormigheid de karakteristieke organische dorpsstructuren gaat ontkrachten. De vormgeving van de huizen en de inrichting van de openbare ruimte refereert aan het dorp. Dat maakt een vrij strakke regie op de beeldkwaliteit noodzakelijk.

Aan de randen is ruimte om in lage dichtheden te bouwen. Een deel van de behoefte aan landelijke woonmilieus wordt hier gerealiseerd. In beperkte mate kunnen voor bijzondere doelgroepen (ouderen, starters) appartementen gerealiseerd worden.

De ontwikkeling van dorpsuitbreidingen vindt plaats op een traditionele manier. Aan de hand van vooraf uitgewerkte stedenbouwkundige kaders wordt het gebied bouw- en woonrijp gemaakt en daarna in kleine clusters en of individuele kavels uitgegeven.

De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij een dorps en landelijk woonmilieu (grondgebonden woningen in een lage dichtheid). Dit komt de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse ten goede.

4.3.3 Beleidsnota snippergroen

In mei 2011 is de beleidsnota snippergroen voor de gemeente Zuidplas vastgesteld. Deze beleidsnota gaat in op het uitgeven en gebruik van groenstroken. De beleidsnota heeft ten doel beleid op te stellen voor het uitgeven van groenstroken, daar waar mogelijk verkopen van groenstroken, nieuwe verhuursituaties voorkomen en handhaven van ongewenste ingebruiknemingen eenvoudiger maken. Volgens de beleidsnota is snippergroen in vier categorieën ingedeeld:

  • Verkeersgroen;
  • Gebruiksgroen;
  • Beeldbepalend groen;
  • Restgroen; niet zijnde verkeers-, gebruiks- of beeldbepalend groen.

Het snippergroenbeleid ten aanzien van bestemmingsplannen is dat snippergroen voor zover gewenst de bestemming 'verkeer' of 'verkeer – verblijfsgebied' krijgt. Een dergelijke bestemming maakt aanpassingen in het openbaar gebied t.b.v. optimaliseren ruimte/parkeerplaatsen mogelijk zonder dat het bestemmingsplan hier een beperking in vormt.

Binnen de beleidsnota is tevens een regeling opgenomen voor nieuw op te stellen bestemmingsplannen:

  • 1. Het snippergroen dat in het verleden of in de nabije toekomst verkocht wordt, wordt meegenomen in de bestemming 'wonen' (of een andere bestemming).
  • 2. De gronden die verhuurd zijn, worden niet specifiek bestemd in het op te stellen bestemmingsplan. Deze gronden zullen in het bestemmingsplan met name de bestemming 'verkeer - verblijf' krijgen. Op de gronden met deze bestemming zijn zowel groenvoorzieningen als parkeerplaatsen mogelijk.
  • 3. De gronden die wellicht in de toekomst worden verkocht: deze gronden mogen in gebruik genomen worden overeenkomstig de onderliggende bestemming (meestal 'verkeer- verblijf' of 'groen').

Consequentie plangebied

Voorgenomen ontwikkeling houdt rekening met het te realiseren groen. Naast verkeersgroen wordt met voorgenomen ontwikkeling ingespeeld op groenstructuren die dienen als 'zichtlijnen'. Deze zichtlijnen kenmerken zich door groene ruimten met ruimte voor water. Ook worden worden bomen geplant aan nieuwe wegen/lanen.

4.3.4 Welstandsnota Zuidplas

In de gemeentelijke Welstandsnota (d.d. 4 juni 2015) zijn meer gebieden dan voorheen welstandsvrij gemaakt. Alleen kwetsbare gebieden - waaronder herkenbare structuren die behouden moeten blijven (structuurdrager) - zijn niet welstandsvrij. Het voorliggende plangebied is gelegen binnen een structuurdrager, waarvoor een zwaar welstandsniveau geldt (zie afbeelding 4.3). Toekomstige bouwplannen worden in het kader van de omgevingsvergunningaanvraag voorgelegd aan de welstandscommissie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpRvREdpZvh-Va01_0006.png" Afbeelding 4.3 uitsnede kaart welstandsnota (globale ligging plangebied is met rode stip aangegeven)

Consequentie plangebied

Met het stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitsplan is voorzien in de eis om een (eenvoudig) beeldkwaliteitplan op te stellen voor nieuwe ontwikkelingen. De richtlijnen uit het beeldkwaliteitplan zijn vertaald naar dit bestemmingsplan en worden gewaarborgd door de (beperkte) koppeling tussen het beeldkwaliteitsplan en de anterieure overeenkomst, waarin afspraken tussen gemeente en ontwikkelaar zijn vastgelegd. Tot slot dient het beeldkwaliteitsplan te worden opgenomen als bijlage bij de welstandsnota, zodat aanvragen voor omgevingsvergunningen door welstand kunnen worden getoetst aan dit kader.

Hoofdstuk 5 Milieu

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de ruimtelijke (on)mogelijkheden inzichtelijk gemaakt. Waar nodig dient een vertaling plaats te vinden naar de juridische regeling. Het uitgangspunt hierbij is dat de juridische regeling zowel de ruimtelijke kwaliteit als de milieukwaliteit voldoende dient te borgen.

5.2 Water

5.2.1 Kader

Europees en rijksbeleid

Nationaal Waterplan

Het 2e Nationaal Waterplan (NWP2) beschrijft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het rijk streeft naar een duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer en heeft de ambitie om de komende decennia te investeren in bescherming tegen overstromingen en in de zoetwatervoorziening. Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is op 10 december 2015 door de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken vastgesteld.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen.

Nationaal Bestuursakkoord Water

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.

In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en het waterschap samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen (bijvoorbeeld wateroverlast of verdroging) in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in de wetgeving en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.

Kaderrichtlijn water

De Kaderrichtlijn Water is opgesteld om de waterkwaliteit is Europa te verbeteren. De richtlijn is sinds 2000 van kracht. In de richtlijn staan afspraken die ervoor moeten zorgen dat uiterlijk in 2027 het water in alle Europese landen voldoende schoon en gezond is.

Waterbeheer 21e eeuw (WB21)

In september 2000 heeft de commissie Waterbeheer 21e eeuw advies uitgebracht over het toekomstig waterbeheer in Nederland. Belangrijk onderdeel van WB21 is het uitgangspunt van ruimte voor water. Er mag geen afwenteling plaatsvinden. Berging moet binnen het stroomgebied plaatsvinden. Dit betekent onder andere het aanwijzen en instandhouder van waterbergingsgebieden. Daarnaast wordt verdroging bestreden en worden watertekorten verminderd.

Provinciaal beleid

Provinciaal Waterplan 2016 - 2021

Op 29 juni 2016 is het Regionaal waterplan Zuid-Holland 2016-2021 in werking getreden. Het Hoofdlijnenakkoord 2015 – 2019 van het college van Gedeputeerde Staten schetst de ambitie om beleid zo veel mogelijk integraal vorm te geven en te anticiperen op de visie die ten grondslag ligt aan de Omgevingswet. Specifiek voor het regionale waterbeleid is hieraan voldaan met de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) en de Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water. Dit maakt een volledig nieuw regionaal waterplan overbodig.

Beleid waterbeheerder

Waterbeheerplan 2016 – 2021 – Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard

De waterbeheerder ter plaatse van het plangebied is het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK). Het Waterbeheerplan 2016-2021, dat op 19 juni 2016 is vastgesteld, vervangt het Waterbeheerplan 2010-2015. In het Waterbeheerplan geeft het hoogheemraadschap haar visie en ambities op het waterbeheer voor de lange termijn; het geeft richting aan het handelen van het Hoogheemraadschap en biedt burgers, bedrijven, partners en andere betrokkenen zicht op wat zij van het Hoogheemraadschap kunnen verwachten. Daarnaast biedt het ruimte voor eigen initiatief en verantwoordelijkheid.

Het Waterbeheerplan 2016-2021 bevat nieuwe accenten, die de rode draad vormen voor de werkzaamheden in de komende planperiode: het Hoogheemraadschap staat daarbij voor doelmatig en duurzaam waterbeheer, in directe verbinding met de omgeving.

Het Hoogheemraadschap voert haar taken uit tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. Daarbij wordt zorg gedragen voor de leefbaarheid van het gebied en het vergroten van de toekomstbestendigheid en duurzaamheid van het watersysteem. Het hoogheemraadschap gaat actief in gesprek met de omgeving en staat open voor initiatieven van inwoners, bedrijven en partners. Daarnaast worden particuliere initiatieven gestimuleerd.

Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen

In de nota "Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen" (Nota waterkwantiteitsbeheer, vastgesteld op 26 juni 2007 en aangevuld op 7 september 2007) is het beleid geformuleerd over de waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen. Samenvattend betekent het beleid het volgende:

  • 4. aan ontwikkelingen die resulteren in een toename van het verharde oppervlak van minder dan 500 m2 worden geen waterbergingseisen gesteld;
  • 5. bij de overige ontwikkelingen wordt aan de hand van de eigenschappen van het gebied vastgesteld hoeveel aanvullende waterberging benodigd is.
5.2.2 Onderzoek

Huidige situatie

Het plangebied ligt in Polder Prins Alexander. Binnen het plangebied zijn twee peilgebieden aanwezig. Het westelijk deel heeft een peil van -6,10 m NAP en het oostelijk deel een peil van -6,50 m NAP. Zoals op afbeelding 5.1 te zien is, zijn verschillende watergangen in en rond het plangebied aanwezig. Ten westen van het plangebied ligt De Rotte, een boezemwatergang (dikke blauwe lijn) en ten zuiden van het plangebied is een hoofdwatergang (dunne blauwe lijn) aanwezig. Tevens loopt een hoofdwatergang door het plangebied. Verder zijn binnen het plangebied verschillende secundaire watergangen aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpRvREdpZvh-Va01_0007.png"

Afbeelding 5.1 uitsnede leggerkaart HHSK

Het plangebied bestaat grotendeels uit onverharde agrarische gronden. Wel staan er een aantal kassen die voor verharding zorgen. Verder staan er langs de Middelweg een aantal woningen.

Waterkering

Zoals te zien is op afbeelding 5.2 is het plangebied deels gelegen binnen de beschermingszone van waterkeringen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpRvREdpZvh-Va01_0008.png"

Afbeelding 5.2 uitsnede kaart waterkering HHSK

Toekomstige situatie

Waterkwantiteit

De woningen worden in de toekomstige situatie omsloten door brede watergangen (zie afbeelding 5.3). Ook door het woongebied heen worden watergangen aangelegd. De nieuw te realiseren watergangen worden op meerdere punten aangesloten op de bestaande hoofdwatergangen. In de rest van het plangebied blijven de bestaande watergangen behouden. Het verhard oppervlak neemt bovendien af doordat de glastuinbouw wordt gesloopt en een aantal gronden een recreatieve bestemming krijgen. Derhalve is geen watercompensatie benodigd (zie tabel 5.1).

  Huidige situatie   Toekomstige situatie  
Verhard   116.687 m2   59.395 m2  
Tuin (50% verhard)   0 m2   63.757 m2  
Onverhard   262.281 m2   238.928 m2  
Water   45.276 m2   59.395 m2  
Totaal   424.244 m2   424.244 m2  

Tabel 5.1 Verdeling verhard en onverhard oppervlak

Voor een natuurlijke afkoppeling van het hemelwater is gekozen om de as van de weg hoger aan te leggen. Zodoende is het plan bestand tegen extreme weersomstandigheden. Het hemelwater loopt af of infiltreert al in de bodem vanaf de as van de weg langs de woningen. De kavels zijn hoger langs de weg en lager bij het water.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpRvREdpZvh-Va01_0009.png"

Afbeelding 5.3: indicatieve plankaart uit het kwaliteitsplan ruimte voor ruimte Eendragtspolder, Zuidplas.

Waterkering

De waterkeringen worden door dit bestemmingsplan niet aangetast doordat middels dit bestemmingsplan geen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt binnen de beschermingszone. De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' is op de verbeelding opgenomen.

Waterkwaliteit

De nationale buisleidingreservering zal ingericht worden als schraal grasland met recreatieve doeleinden. Hierbij worden de randen natuurvriendelijk ingericht. Tevens gaan de grenzen tussen kavel en water/polder bestaan uit een plasdraszone. Dit gaat uit van natuurlijke begroeiing van riet en/of elzen en wilgen. De breedte van de plasdraszone is minimaal 2,5m.

Maaiveldhoogte

De hoogtes van het plan zijn zo ontworpen dat de weg het hoogste punt is in het plan. De hoge rug zorgt ervoor dat het water kan afwateren langs de woningen naar de watergangen. Bij het vaststellen van het vloerpeil van de woningen dient daar rekening mee te worden gehouden. Deze klimaatadaptieve maatregel zorgt ervoor dat kavels ingericht worden op het laten afwateren van hemelwater bij extreem weer en dat de openbare ruimte nooit onder water staat.

Onderhoud 

Hoofdwatergangen worden onderhouden door het Hoogheemraadschap. Omdat het nieuw te realiseren water op veel punten wordt aangesloten op de bestaande hoofdwatergangen en gezien de breedte van deze watergangen, worden de nieuw te realiseren watergangen aangemerkt als hoofdwatergangen. Voor het onderhoud eist het Hoogheemraadschap dat de watergang bevaarbaar is en minimaal aan één zijde een onderhoudszone aanwezig is. De andere zijde mag eventueel uitgiftegrens zijn. In dat geval wordt het boventalud onderhouden door de aangrenzende eigenaren. Bruggen of duikers hebben een doorvaartbreedte van minimaal 2 meter en doorvaarthoogte minimaal 1 meter.

De bestaande overige watergangen worden onderhouden door de gemeente of de aangrenzende eigenaren.

Riolering

Ten aanzien van hemelwater ligt de voorkeur bij het gescheiden afvoeren van afval- en hemelwater. Dit leidt tot vermindering van vuilwateroverstorten en zorgt ervoor dat er minder water wordt afgevoerd naar de AWZI.

Bodem

De zetting van de bodem is onderzocht en beschreven in bijlage 4, 'Analyse zetting fase 1'. In deze memo is een bouwrijpadvies gegeven voor de geplande wegen ten behoeve van de voorgenomen ontwikkelingen. De uitvoeringsmethode (traditionele voorbelasting, evenwichtsconstructie) van de weg en de beschikbare bouwtijd zijn nog niet bekend. In de memo wordt een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd op basis van deze variabelen. Er wordt geadviseerd om minimaal 1 m tijdelijke overhoogte aan te brengen om het risico op ongelijke zettingen te beperken. Tevens blijkt uit de memo dat er voldoende veiligheid is tegen opbarsten.

5.2.3 Conclusie

Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor de realisatie van 36 woningen in het plangebied.

5.3 Bedrijven en milieuzonering

Bedrijven zijn milieubelastende bestemmingen die hinder ten opzichte van milieugevoelige bestemmingen (waaronder wonen) kunnen veroorzaken. Om deze hindersituaties te voorkomen dient bij een bestemmingsplan(wijziging) waarin milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen in elkaars nabijheid mogelijk worden gemaakt in principe uit te worden gegaan van scheiding van functies. Daartoe zijn in de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering (2009; hierna te noemen B&M) richtafstanden opgesteld. Deze afstanden geven voor gemiddelde bedrijfssituaties aan op welke afstand geen hinder is te verwachten. De meer fijne afstemming voor de voorkoming van milieuhinder vindt vervolgens plaats in het kader van de Wet milieubeheer.

Deze afstanden in B&M zijn naast de factoren aard en omvang van het bedrijf mede afhankelijk van de omgeving. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor andere gebieden, zoals drukke woonwijken, gemengde gebieden en landelijke gebieden. Het bestemmingsplangebied kan door de aanwezigheid van drukkere wegen, sportvoorzieningen en maatschappelijke voorzieningen worden gekarakteriseerd als een gemengd gebied. Een overschrijding van de wettelijke normen (qua geluidsbelasting, stof, geur en gevaar), zoals besproken in voorgaande en volgende hoofdstukken, is echter niet toelaatbaar.

De betreffende VNG-publicatie vormt geen wettelijk kader. De in de publicatie opgenomen afstanden betreffen richtafstanden.

Consequentie plangebied

Het bestemmingsplan maakt woningen mogelijk. De omgeving van het plangebied kenmerkt zich functioneel door recreatiegebied. In onderstaande tabel is weergegeven welke inrichtingen zich en in en rondom het plangebied bevinden en wat het maatgevende aspect (geur, geluid of stof) is. Er wordt beoordeeld of een goed woon- en leefklimaat van de geprojecteerde woningen kan worden behaald.

Adres   Bestemming   Max. VNG categorie   Richtafstand (in m)   Werkelijke kortste afstand   Maatgevend aspect  
Rottekade 19   Gemaal   2   30 m   520 m   Geur  
Strandweg 1   Horeca   1   10 m   340 m   Geluid  
Nely Gambonplein 1   Roeibaan   3.1   50 m   160 m   Geluid  

Overzicht inrichtingen

In de tabel is af te lezen dat er drie inrichtingen in de nabijheid van het plangebied zijn gelegen. Deze inrichtingen liggen echter op dusdanige afstand dat deze geen belemmering opleveren voor de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

Conclusie

Rekening houdend met de aanwezige milieuzones vormt het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering voor de haalbaarheid van voorgenomen ontwikkeling.

5.4 Geluid

5.4.1 Kader

Tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh) is een koppeling gelegd, zie art. 76 en 76a van de Wgh. Dit betekent dat de geluidssituatie binnen het plangebied moet voldoen aan de voorwaarden uit de Wgh.

In het kader van de Wet geluidhinder liggen er zones rond wegen en spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen. Binnen een zone moet voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, onderzoek worden gedaan naar de geluidbelasting. Wegen op een woonerf of met een maximumsnelheid van 30 km/uur hebben geen zone.

Wegverkeer

Binnen de geluidszone geldt een voorkeurswaarde van 48 dB Lden voor de geluidsbelasting bij nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen. Hierbij geldt een toetsing per afzonderlijke weg.

Een weg binnen de bebouwde kom heeft een zonebreedte van 200 meter indien de weg 1 of 2 rijbanen bevat. Bij overschrijding van de voorkeurswaarde moet worden onderzocht of geluidsreducerende maatregelen getroffen kunnen worden, waarbij de volgorde bron- overdracht- en ontvangermaatregelen de voorkeur geniet. Pas als blijkt dat niet aan de voorkeurswaarde kan worden voldaan kan het College van B en W een hogere waarde verlenen (ontheffing van de voorkeurswaarde). Hierbij geldt een maximale ontheffingswaarde van 63 dB Lden voor binnenstedelijke situaties.

Goede ruimtelijke ordening

Volgens de Wet geluidhinder behoeven wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur niet te worden getoetst, omdat ze geen geluidszone hebben. Toch kan de geluidsbelasting van dergelijke wegen hoger zijn dan de voorkeurswaarde. Vanaf een intensiteit van 1.500 motorvoertuigen per etmaal bij asfaltverharding of 600 motorvoertuigen per etmaal bij klinkerbestrating kan de voorkeurswaarde al worden overschreden. Daarom moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening de geluidbijdrage van deze wegen worden onderzocht.

5.4.2 Onderzoek

Door KuiperCompagnons is een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd (bijlage 5).

In het bestemmingsplan 'Eendragtspolder' wordt de realisatie van maximaal 36 woningen mogelijk gemaakt in Zevenhuizen (gemeente Zuidplas).

Omdat de nieuwe woningen zijn gelegen in de zone van de Middelweg en de Slingerkade is dit akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het wegverkeer op de omliggende 30 km/uur-wegen ook in het onderzoek betrokken. De geluidbelasting vanwege het verkeer op deze 30 km/uur-wegen levert geen geluidbelasting op die de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschrijdt. Het verkeer op deze wegen niet tot akoestische belemmeringen.

5.4.3 Conclusie

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat dat de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai niet wordt overschreden. Het aspect 'geluid' vormt hiermee geen belemmering voor de realisatie van 36 woningen in het plangebied.

5.5 Luchtkwaliteit

Het onderzoek naar luchtkwaliteit wordt uitgevoerd op grond van hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer. De titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' is beter bekend als de Wet luchtkwaliteit.

Een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren. Daarnaast zijn daarin alle ruimtelijke ontwikkelingen opgenomen die de luchtkwaliteit verslechteren.

Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de lucht-verontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2), fijnstof (PM10) en ultra fijnstof (PM2,5) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 µg/m3, terwijl voor PM2,5 de jaargemiddelde grenswaarde 25 µg/m3 bedraagt Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 µg/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden.
Naast de introductie van het NSL is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toenemen dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen.

Een ruimtelijke ontwikkeling kan volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang vinden als:

  • de ontwikkeling is opgenomen in het NSL;
  • de ontwikkeling aangemerkt wordt als een NIBM-ontwikkeling;
  • de gestelde grenswaarden in bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit niet worden overschreden;
  • projectsaldering wordt toegepast.

Voor zover de ruimtelijke ontwikkeling is opgenomen in het NSL of de ontwikkeling kan worden aangemerkt als NIBM-project is toetsing aan de normen van de Wet luchtkwaliteit niet nodig.

Beoordeling luchtkwaliteit

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdrage (luchtkwaliteitseisen)' (Regeling NIBM) zijn voor verschillende functiecategorieën cijfermatige kwantificaties opgenomen, waarbij een ontwikkeling als een NIBM-project kan worden beschouwd. Deze categorieën betreffen landbouwinrichtingen, spoorwegemplacementen, kantoorlocaties, woningbouwlocaties en een combinatielocatie van woningbouw en kantoren.

In de regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Met dit bestemmingsplan wordt de realisatie van 36 nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Daardoor is de voorgestelde ontwikkeling aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit, waardoor toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit niet nodig is.

Goede ruimtelijke ordening

In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 in de omgeving van het plangebied inzichtelijk gemaakt. In deze tool is onder andere de Rottekade en het Zuideinde opgenomen. In afbeelding 5.1 zijn de concentraties NO2, PM10 en PM2,5 voor het peiljaar 2015 weergegeven. Deze concentraties zijn afkomstig uit de NSL-monitoringstool 2016.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpRvREdpZvh-Va01_0010.jpg"

Afbeelding 5.1: Overzicht concentraties NO2, PM10 en PM2,5, peiljaar 2015 (NSL-monitoringstool 2016)

Uit de voorgaande afbeelding blijkt dat in de omgeving van het plangebied de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 respectievelijk maximaal 24 µg/m3, 19 µg/m3 en 12 µg/m3 bedraagt. De jaargemiddelde grenswaarde voor NO2, PM10 (beide 40 µg/m3) en PM2,5 (25 µg/m3) wordt niet overschreden. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24 uurgemiddelde concentratie is maximaal 7, waardoor het maximum van 35 dagen niet wordt overschreden.

De trend is dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.

Consequentie plangebied

Gezien het voorgaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor het realiseren van de voorgenomen ontwikkelingen.

5.6 Verkeer en parkeren

5.6.1 Kader

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervangt onder andere de Nota Mobiliteit en vormt de visie van het Rijk op het gebied van mobiliteit, bereikbaarheid, ruimte, milieu en leefbaarheid tot 2040.

De SVIR voorziet een groei in de mobiliteitsbehoefte tot 2030. Deze groei is het grootst in de Randstad en Brabant. Om de concurrentiekracht van Nederland te versterken, is een netwerk van hoogwaardige internationale verbindingen nodig, net als een goede nationale bereikbaarheid van onze belangrijkste economische regio's. Het Rijk zet de gebruiker van mobiliteit centraal. Het verknopen van verkeerssystemen en vervoerwijzen neemt daarbij een belangrijke plaats in, net als het beter benutten van infrastructuur, met een volwaardige plaats voor langzaam en recreatief verkeer. Het Rijk mikt op multimodale (keten)maatregelen die het gebruik van de capaciteit optimaliseren.

Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2008 - 2020

Het Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2008 - 2020 van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat geeft een visie weer op het aspect 'verkeersveiligheid' in Nederland. De ambitieuze doelen (qua verkeersdoden en -gewonden) uit de Nota Mobiliteit moeten worden omgezet in beleid. Drie pijlers daarin zijn: samenwerking, integrale aanpak en "Duurzaam Veilig". Het verkeersveiligheidsbeleid in Nederland van de afgelopen jaren was succesvol; dat moet worden gecontinueerd. Op basis van generieke maatregelen (maatregelen die in de basis overal gelden, die de afgelopen jaren al zijn ingezet en die moeten worden gecontinueerd) alsook met specifieke aandachtsgebieden zou dit kunnen worden bewerkstelligd. Het is van groot belang dat er een goede afstemming en samenwerking plaatsvindt met alle betrokken partijen.

Provinciaal Verkeers- en Vervoerplan 2002 - 2020

In het Provinciaal Verkeer- en Vervoer Plan (PVVP) van 21 januari 2004 beschrijft de provincie Zuid-Holland hoe zij de komende jaren haar beleid op het terrein van verkeer en vervoer vorm wil gaan geven. Daarbij komen onderwerpen aan de orde als bereikbaarheid, leefbaarheid en verkeersveiligheid.

De provincie Zuid-Holland kiest voor een beleid van beheerste groei van de mobiliteit. Daarbij moeten tegelijkertijd de individuele wensen en eisen die reizigers en het bedrijfsleven aan de kwaliteit van hun mobiliteit stellen niet uit het oog worden verloren. Om de bereikbaarheid en de kwaliteit van de leefomgeving in stand te houden is ten eerste een kwaliteitssprong van het openbaar vervoer op alle niveaus vereist. Vervolgens dient een vermindering van congestie en een verbetering van de bereikbaarheid plaats te vinden. Om die reden worden kwaliteitseisen gesteld aan de trajectsnelheden van de verschillende typen wegverbindingen.

Tot slot wordt gestreefd naar een toename van het fietsgebruik. Daartoe zal een volwaardig fijnmazig netwerk van zowel verkeersveilige, sociaal veilige, als comfortabele verbindingen moeten worden gerealiseerd. De groei van de mobiliteit mag niet ten koste gaan van de kwaliteit van de leefomgeving. Eén van de ambities van de provincie is dan ook het duurzaam verbeteren van de omgevingskwaliteit in Zuid-Holland door het oplossen van de belangrijkste knelpunten in de omgevingskwaliteit (te hoge uitstoot van vervuilende stoffen, geluidsoverlast en ruimtelijke versnippering) en het voorkomen van nieuwe knelpunten.

Met de ontwikkelingen zoals vermeld in hoofdstuk 3 wordt ingespeeld op het gestelde in het Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan 2020 – 2020. De bereikbaarheid blijft gelijk en de kwaliteit van de leefomgeving wordt niet verslechterd.

Parapluherziening Parkeren

Het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas heeft in september 2013 de beleidsregel "Beleidsnota Parkeernormen" vastgesteld. In deze beleidsregel zijn parkeernormen opgenomen die van toepassing zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen. De gemeente Zuidplas wil de vraag naar parkeergelegenheid op zodanige wijze faciliteren dat de kwaliteit van de openbare ruimte behouden blijft. Door het stellen van parkeernormen wordt enerzijds voorkomen dat door nieuwe ontwikkelingen overlast ontstaat en anderzijds wordt de bereikbaarheid van de nieuwe functies gewaarborgd.

Het doel van deze nota is dan ook om ervoor te zorgen dat voldoende parkeerplaatsen bij nieuwbouw, verbouw of functieverandering van voorzieningen (woningen, bedrijven, sport, recreatie, et cetera) worden gerealiseerd. Centraal staat dat de veroorzaker van de parkeervraag verantwoordelijk is voor het realiseren van de benodigde parkeerplaatsen bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling. Bij het bepalen van de hoeveelheid benodigde parkeerplaatsen voor het parkeren of stallen van auto's, dient met de in deze beleidsregel opgenomen normen rekening te worden gehouden.

5.6.2 Onderzoek

Parkeren

De ontwikkeling voorziet in de realisatie van 36 vrijstaande koopwoningen. Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Zuidplas. Op basis van de CROW- publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' is voor een vrijstaande koopwoning in het buitengebied minimaal 2,0 en maximaal 2,8 parkeerplaatsen per woning benodigd. Gemiddeld dus 2,4 parkeerplaatsen per woning. In totaal zijn voor de 36 woningen 87 parkeerplaatsen benodigd. Deze zullen deels op eigen terrein en deels langs de openbare weg in het plangebied gerealiseerd worden.

Verkeersgeneratie

Op basis van de CROW- publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' is voor een vrijstaande koopwoning een verkeersgeneratie van gemiddeld 8,6 motorvoertuigen per etmaal te verwachten. Voor de 36 koopwoningen is dit een verkeersgeneratie van 309,6 mvt/e.

Ten behoeve van het akoestisch onderzoek (bijlage 4) zijn ook verkeersgegevens opgevraagd. Uit deze gegevens blijkt dat de verkeersintensiteit op de Slingerkade 522 mvt/e en op de Middelweg 833 mvt/e is. De toename van 310 mvt/e is dusdanig gering voor dit type wegen dat dit niet tot nadelige effecten zal leiden met betrekking tot verkeer.

5.6.3 Conclusie

Het aspect mobiliteit vormt gezien het bovenstaande geen belemmering voor de haalbaarheid van dit bestemmingsplan. De ontwikkeling maakt gebruik van bestaande ontsluitingswegen en parkeren is voorzien binnen het plangebied.

5.7 Externe veiligheid

5.7.1 Kader

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.).

Groepsrisico

Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).

Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.

(Beperkt) kwetsbare objecten

Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels en restaurants.

Risicovolle activiteiten

In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het plan sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en transportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan.

Besluit externe veiligheid Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid Buisleidingen (Bevb) in werking getreden.

Het Bevb bevat regels voor de exploitant, regels voor gemeenten over het opnemen van buisleidingen in bestemmingsplannen en regels voor het melden van ongewone voorvallen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft op deze manier een grondslag in de Wet milieubeheer (Wm) en in de Wro. Daarnaast vervangt het Bevb de circulaires Zonering langs hogedrukaardgasleidingen (1984) en Zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie (1991).

In het Bevb is geen sprake meer van veiligheids-/bebouwings- en toetsingsafstanden zoals deze werden voorgeschreven in de circulaires. Het Bevb gaat uit van grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoordingsplicht van het groepsrisico (GR). De regeling voor buisleidingen is hiermee vergelijkbaar met de regeling voor inrichtingen zoals vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Waar relevant wordt in dit Handboek aangegeven op welke punten het Bevb afwijkt van de systematiek van het Bevi.

Indien het belang van de functie van de dubbelbestemming Leiding zo zwaarwegend is dat er eigenlijk geen ruimte meer is voor een ander gebruik van de grond, dan kan worden afgezien van een dubbelbestemming en gekozen worden voor een 'gewone' bestemming. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij een leidingstrook of leidingstraat. Dit is een strook grond die in gebruik is (of gereserveerd) voor meerdere leidingen. Dan kan gekozen worden voor een bestemming Leiding - Leidingstrook. Bij een specifieke leiding kan dit ook voorkomen. Dit is de belemmeringszone.

Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bij de toepassing van het bestemmingsplan specifieke regels gelden of waar nadere afwegingen moeten worden gemaakt. Binnen een dergelijk gebied spelen dan belangen die het nodig maken dat eerst een onderzoek of een nadere afweging plaatsvindt, voordat een functiewijziging of omgevingsvergunning kan worden verleend. In dat geval zal de tussenstap van een wijziging of vergunning nodig zijn. Een gebiedsaanduiding is geen bestemming. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en (deel-) gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend.

In alle gevallen gaan gebiedsaanduidingen vergezeld van een daarop betrekking hebbende regeling in de planregels. Er worden geen gebiedsaanduidingen opgenomen louter als signalering voor bijvoorbeeld een bepaalde milieucontour. Het bestemmingsplan is hiervoor niet bedoeld. Bij de buisleidingen gaat het om de gebieden van de veiligheidscontouren (PR-contour en invloedsgebied GR).

Het gaat hierbij dus niet om de gronden waar de buisleidingen zelf liggen met de belemmeringenstrook, maar om de zones aan beide zijden van de belemmeringenstrook waar het om veiligheidsredenen gewenst is bepaalde functies en gebouwen wel of niet toe te staan en nadere eisen te stellen. Uitgangspunt in het Bevb is dat het PR voor (beperkt) kwetsbare objecten binnen de belemmeringenstrook ligt.

Structuurvisie Buisleidingen

Het Rijk heeft een structuurvisie voor buisleidingen ten behoeve van het vervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld in oktober 2012; de Structuurvisie Buisleidingen. Zo kan het Rijk het transport van grondstoffen en chemische stoffen in de toekomst blijven garanderen. Dat is belangrijk voor:

  • Industrie en havens in binnen- en buitenland;
  • Nederland als belangrijk knooppunt voor de in- en uitvoer van gas (logistiek knooppunt);
  • De afvang en opslag van het broeikasgas CO2.

Voor de ruimtelijke reservering van een buisleidingstraat aansluiting gezocht bij bestaande buisleidingen. Het gebruik van buisleidingstraten voorkomt onnodige verspilling van de schaarse ruimte, doordat nu in een strook van 45-70 meter maximaal 15-20 leidingen worden gelegd, terwijl voorheen voor elke leiding een apart tracé werd gekozen. Binnen de gemeente Zuidplas is door het rijk (I&M) een buisleidingenstraat toegevoegd.

Visie Externe Veiligheid, gemeente Zuidplas

Op 19 april 2011 heeft de gemeenteraad de 'Visie Externe Veiligheid' (hierna te noemen Visie EV) vastgesteld.

Om te zorgen voor een goede borging van externe veiligheid in ruimtelijke besluiten (en in besluiten in het kader van de Wabo) is het van belang dat een aantal stappen wordt doorlopen (zie onderstaand figuur). De stappen zijn vertaald in het volgende stappenplan:

1. Inventariseer risicobronnen:

  • Raadpleeg de kaart van deze visie voor inzicht in de relevante risicobronnen,
    risico-ontvangers en gebiedstypen;
  • Raadpleeg de professionele risicokaart (www.risicokaart.nl) voor een check op meest actuele informatie;

2. Bepaal de risico’s en bijbehorende contouren:

  • Bepaal de ligging van de 10-6 PR-contouren en de omvang van het groepsrisico;
  • Bepaal de ligging van het invloedsgebied en indien relevant van de 100%-letaliteitsgrens;

3. Bepaal de voorwaarden EV voor ruimtelijke ordening:

  • Bepaal binnen welk gebiedstype het ruimtelijke plan is gelegen
  • Bepaal het type object(en) dat gerealiseerd mag worden (verminderd zelfredzaam kwetsbaar object, kwetsbaar object, beperkt kwetsbaar object) binnen de verschillende contouren.

4. Verantwoord het groepsrisico:

  • Werk met behulp van de teksten in bijlage 4 scenario’s de verantwoording van het groepsrisico uit.
  • Maak daarnaast gebruik van de handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico (zie www.groepsrisico.nl).
5.7.2 Onderzoek

Risicovolle inrichtingen

Binnen het plangebied zijn geen risicorelevante inrichtingen gevestigd en deze worden ook niet mogelijk gemaakt. Ook in de omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen gelegen.

Transport gevaarlijke stoffen over wegen

Het plangebied ligt niet in de nabijheid van wegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Transport gevaarlijke stoffen door buisleidingen

In het plangebied is reeds een hogedruk aardgasleiding aanwezig op het tracé Middelweg. Ten behoeve van het bestemmingsplan is hiervoor een risicoberekening uitgevoerd. Het gaat om de hogedruk aardgasleiding W-521-01 in het zuiden van het plangebied. Deze leiding heeft een uitwendige diameter van 12.52 inch en een maximale werkdruk van 40 bar.

In afbeelding 5.2 is de leiding inclusief het invloedsgebied voor het groepsrisico op een ondergrond weergegeven. Het volledige rapport van de risicoberekening is opgenomen in bijlage 6.
afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpRvREdpZvh-Va01_0011.png"

Afbeelding 5.2: ligging plangebied ten opzichte van gasleiding en buisleidingstrook (bron: ODMH)

Uit de risicoberekening blijkt dat de PR 10-6 contour niet buiten de leidingen is gelegen. Voor de leidingen wordt in het bestemmingsplan evenwel een belemmeringenstrook strook van 5 m aan weerszijden van de leidingen opgenomen waarbinnen de ontwikkeling van gebouwen (en daarmee ook kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten) in beginsel niet is toegestaan teneinde een ongestoorde ligging van de leidingen zeker te stellen. Aan deze dubbelbestemming is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen waarvan enkel met instemming van de leidingbeheerder gebruik kan worden gemaakt.

Voor zowel de huidige als toekomstige situatie wordt er geen groepsrisico berekend. Dit komt door de lage personendichtheden nabij de leiding, zowel voor als na realisatie van het plan.

Buisleidingenstrook (reservering)

In het noorden van het plangebied is een buisleidingenstrook gereserveerd voor toekomstige leidingen overeenkomstig de Structuurvisie Buisleidingen (zie afbeelding 5.2). Op dit moment is het nog onduidelijk wat voor soort leidingen hier komen te liggen. De buisleidingenstrook is nu gereserveerd voor aardgas, olieproducten en chemicaliën die provincie- en landoverschrijdend zijn. In het worstcase In principe is de strook bedoeld voor allerlei soorten stofcategorieën die vervoerd worden per leiding. Dit betekent dat met verschillende scenario's rekening moet worden gehouden, zoals hieronder beschreven.

Het plangebied ligt binnen het effectgebied van verschillende scenario's, waarvij vluchten of het afsluiten van (mechanische) ventilatie tot de mogelijke handelingen behoren. Deze zijn hieronder beschreven.

De leidingen kunnen gebruikt worden voor verschillende stofcategorieën. Op advies van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat wordt voor dit plan rekening gehouden met een toekomstige hogedruk aardgasleiding. Het invloedsgebied zal maximaal 580 meter bedragen bij een werkdruk van 80 bar. Bij de aanleg van een nieuwe leiding is de exploitant van de leiding verantwoordelijk dat de PR 10-6 per jaar contour van de leiding binnen de belemmeringsstrook blijft. Het plaatsgebonden risico zal daarom geen belemmering vormen voor het bestemmingsplan.

In algemene zin is ontvluchting van de risicobron af. Omdat in de buisleidingenstrook vervoer van diverse stoffen kan plaatsvinden is een incident met een toxische wolk denkbaar. Het eenvoudig kunnen afsluiten van ventilatie in de woningen wordt daarom geadviseerd. Hiertoe is in de planregels opgenomen dat de te bouwen woningen moeten worden voorzien van dergelijke afsluitbare ventilatiesystemen.

Het eventueel vervoer van brandbare vloeistoffen kan leiden tot een plasbrandscenario, mogelijk ook in combinatie met/op het oppervlaktewater. In overleg met het hoogheemraadschap wordt nader aandacht besteed aan de mogelijke gevolgen.

Vooruitlopend op de aanleg van leidingen is in dit bestemmingsplan de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - buisleidingenstrook' opgenomen om het oprichten van nieuwe bouwwerken binnen de buisleidingenstrook te voorkomen.

De buisleidingenstrook ligt ter plaatse van een nog aan te leggen watergang. Een haakse watergang wordt echter niet expliciet als belemmering genoemd in art. 2.9.4 van het Barro. Technisch gezien wordt de buisleidingenstrook dan ook niet als belemmering gezien. In het kader van het vooroverleg is overleg gevoerd met Rijkswaterstaat (bijlage 11) en de Gasunie (bijlage 12) waarbij geen verdere belemmeringen naar voren zijn gekomen.

Rotterdam-The Hague Airport

Op circa 7 km van het plangebied is Rotterdam-The Hague Airport gelegen. Langs de vliegroutes is sprake van een PR 10-6 risicocontour. Daarnaast gelden als gevolg van de nabijheid van dit vliegveld hoogtebeperkingen in verband met de vliegveiligheid en in verband met correcte werking van apparatuur.

Uit afbeelding 5.3 blijkt dat de PR 10-6 risicocontour van Rotterdam The Hague Airport niet over het plangebied ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpRvREdpZvh-Va01_0012.png"

Afbeelding 5.3 PR-contouren Rotterdam The Hague Airport (bron: MER RTHA 2008)


Voor de hoogtebeperkingen voor de DVOR/DME (zie figuur 5.4) geldt in het westelijk deel van het plangebied een hoogtebeperking van 60-80 m. De maximale bouwhoogte binnen het plangebied blijft ruimschoots onder deze hoogte.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpRvREdpZvh-Va01_0013.png"

Afbeelding 5.4 Hoogtebeperkingen Rotterdam The Hague Airport t.b.v. DVOR/DME

5.7.3 Zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid

Bij de uiteindelijke planvorming is advies gevraagd aan de Veiligheidsregio Hollands-midden. Dit advies (31 juli 2018) is verwerkt in het bestemmingsplan.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchting.

Het maatgevende scenario voor een aardgastransportleiding is een fakkelbrandincident. Het zelfredzame vermogen van personen in de buurt van een risicovolle bron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen. Ontvluchting in het geval van een fakkelbrandincident (zichtbaar voor aanwezigen) is mogelijk, mits er geen bijzondere beperkingen zijn ten aanzien van zelfredzaamheid van aanwezigen. De woningen die in het plangebied ontwikkeld gaan worden zijn niet specifiek bedoeld voor personen met een beperkte zelfredzaamheid, zoals kinderen van 0 tot 4 jaar, ouderen, gehandicapten of gevangenen.

De aardgastransportleiding bevindt zich in het zuiden en westen van het plangebied. In het zuiden loopt hij parallel aan de Middelweg, op de grens tussen de rijbaan en de wegberm. In het westen loopt hij onderaan de dijk, tussen de Rottekade en de nieuw te realiseren woningen. Zodoende kan er niet direct via de Middelweg en Rottekade gevlucht worden. Bij een incident zal er bij het gedeelte van Hendrikseiland eerst via de woonstraten in het plangebied gevlucht moeten worden om vervolgens op de Rottekade, of Middelweg of het nieuw aan te leggen fietspad uit te komen. De vluchtmogelijkheden vanuit de woningen aan de Middelweg zijn beperkt. De enige mogelijkheid is om via de achtertuin te vluchten naar de tuin van de aangrenzende woningen of het recreatief gebied aan de achterzijde van de woningen. In dat geval moet rekening gehouden worden met het aanleggen van bruggetjes, zodat men in ieder geval te voet het recreatief fietspad kan bereiken.

Mogelijkheden tot voorbereiden van bestrijding van rampen

Het treffen van fysieke maatregelen aan de bron of overdrachtsmaatregelen ter beperking van het GR ten gevolge van de aardgasleiding is vanwege maatschappelijke en economische motieven niet reëel en dit ligt buiten het bereik van de initiatiefnemer. Om de kans op een leidingbreuk te verkleinen, geldt dat in overleg met de leidingbeheerder Gasunie maatregelen getroffen dienen te worden om de ongestoorde ligging van de transportleiding te garanderen. Het bevoegd gezag dient in overleg mede leidingbeheerder Gasunie vast te stellen of afdoende constructieve en veiligheidsmaatregelen zijn getroffen, conform het gestelde in de regelgeving inzake buisleidingen.

5.7.4 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg. In dit verband wordt gewezen op de in de bijlage opgenomen verantwoording van het groepsrisico.

5.8 Bodem

De bodemkwaliteit is in het kader van een bestemmingsplan van belang indien er sprake is van functieveranderingen of een ander gebruik. De bodem moet geschikt zijn voor de nieuwe functie.

Het doel van de Wet Bodembescherming is het behoud en de verbetering van de milieuhygiënische bodemkwaliteit. In geval van graafwerkzaamheden is een bodemonderzoek aan de orde om te bepalen of eventuele vervuilde grond gesaneerd dient te worden. Voor het bestemmingsplan heeft dit voornamelijk betekenis voor zover nieuwe ontwikkelingen worden toegestaan.

Verkennend bodemonderzoek

Voor het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Bijlage 7). De resultaten en conclusie van dit onderzoek zijn hieronder beschreven.

Op basis van het uitgevoerde onderzoek en de analyseresultaten wordt geconcludeerd dat in de bodem verhogingen van diverse parameters ten opzichte van de achtergrondwaarde worden aangetroffen. Na het aanvullend onderzoek en het separaat inzetten van het eerder sterk verhoogde mengmonster, worden hier nog enkel verhogingen ten opzichte van de achtergrondwaarde aangetroffen.

In het grondwater worden in nagenoeg alle peilbuizen verhogingen van zware metalen ten opzichte van de streefwaarde aangetroffen. In peilbuis B8 wordt een verhoging van nikkel ten opzichte van de interventiewaarde aangetroffen. Tevens wordt in B14 een verhoging van nikkel ten opzichte van de tussenwaarde aangetroffen.

De locatie kan daarom niet meer als onverdacht worden beschouwd. Met betrekking tot de verhoging van nikkel in B8 en B14 betreft dit vermoedelijk een verhoogde achtergrondwaarde, strikt formeel dient hier echter nader onderzoek naar de omvang van de verontreiniging in het grondwater plaats te vinden. Het betreffende bodemonderzoek is aan het bevoegd gezag voorgelegd met de vraag of hier aanvullend onderzoek van het grondwater benodigd is. Het advies van ODMH is dat het plangebied momenteel voldoende onderzocht met betrekking tot de bodem. De bodem is geschikt voor het toekomstige gebruik (wonen met tuin, recreatie en agrarisch met waarden). Wel wordt aangegeven dat de te slopen kassen in principe verdacht zijn op het voorkomen van asbest. Hier dient rekening mee gehouden te worden bij de sloop.

Conclusie

Uit het bodemonderzoek blijkt dat op basis van het aantreffen van puin in de bodem dient de bovengrond plaatselijk als verdacht te worden beschouwd op de aanwezigheid van asbest. Tevens worden ter plaatse van de kassen diverse verdachte locaties aangetroffen zoals opslag van chemicaliën, bovengrondse tanks en verschillende verhardingslagen welke niet in onderhavig onderzoek zijn onderzocht. Het onderzoek is voorgelegd aan het bevoegd gezag. Zij geven aan dat de bodem geschikt is voor het toekomstige gebruik. Wel dient rekening te worden gehouden op het voorkomen van asbest bij de te slopen kassen.

5.9 Kabels en leidingen

Naast de hiervoor beschreven milieuaspecten kunnen er nog andere belemmeringen in of nabij het plangebied aanwezig zijn die van invloed kunnen zijn op de planvorming. Het gaat bijvoorbeeld om de aanwezigheid van straalpaden, planologisch relevante kabels en leidingen (zoals waterleidingen of rioleringsleidingen), beschermingszones en dergelijke.

Consequentie voor plangebied

Straalpaden, planologisch relevante kabels en leidingen (zoals waterleidingen of rioleringsleidingen), beschermingszones en dergelijke liggen niet in het plangebied.

Het aspect kabel en leidingen vormt hiermee geen belemmering voor de haalbaarheid van de voorgenomen ontwikkelingen.

5.10 Flora en fauna

5.10.1 Kader

Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen).

Soorten 

Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien dient voor de start van die werkzaamheden ontheffing te worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan dient duidelijk te zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.

Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.

Natura 2000

De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' dient te worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets dienen te worden beoordeeld door het bevoegd gezag.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur / EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid). De provincies hebben in een verordening regelgeving vastgelegd ten aanzien van het NNN.

5.10.2 Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het dichtstbijzijnde gebied dat onder de bescherming van de Wet natuurbescherming valt, is het Natura 2000-gebied “Boezems Kinderdijk”. Dit gebied bevindt zich op ongeveer 12 kilometer afstand van het plangebied. Vanwege deze grote afstand worden er geen significant nadelige effecten op aangewezen habitattypen en doelsoorten van beschermde natuurgebieden verwacht als gevolg van geluid, trillingen, licht en dergelijke. Omdat de plannen bestaan uit het realiseren van nieuwe woningen, zal er wel sprake zijn van een toename in het aantal verkeersbewegingen. De extra verkeersbewegingen en de woningen zelf, kunnen een toename in de stikstofdepositie op aangewezen stikstofgevoelige habitattypen van Natura 2000-gebieden veroorzaken. Om deze reden heeft er toetsing van stikstofdepositie in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) plaatsgevonden. Uit de Aeriusberekening (Bijlage 8) blijkt dat de plannen niet zullen bijdragen aan een toename van de stikstofdepositie.

Daarnaast maakt het plangebied geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Omdat er, als gevolg van de voorgenomen plannen, geen oppervlakte aan NNN-gebied verloren gaat, is er geen verdere toetsing aan de wet- en regelgeving omtrent het NNN nodig.

Soortbescherming

Door het Natuur-Wetenschappelijk Centrum (NWC) is een quickscan naar flora en fauna uitgevoerd (Bijlage 9). Tevens is een aanvullend onderzoek naar huismussen, gierzwaluwen, vleermuizen en rugstreeppadden uitgevoerd (Bijlage 10). De bevindingen zijn in deze paragraaf beschreven.

Vleermuizen

Uit de inventarisaties van het aanvullend onderzoek blijkt dat er geen vaste verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig is in de bedrijfswoningen. Er zijn meerdere vleermuissoorten waargenomen waaronder de Gewone dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus), de Ruige dwergvleermuis (Pipistrellus nathusii), de Laatvlieger (Eptesicus serotinus) en de Rosse vleermuis (Nyctalus noctula) (verblijft in bomen). Bij de verbouwing van de bedrijfswoningen zullen daarom geen verblijfplaatsen van vleermuizen aangetast, vernield en/of verstoord worden. Wel zijn er foeragerende en langsvliegende vleermuizen waargenomen aan de rand van het plangebied. Deze vleermuizen verblijven in de omgeving van het plangebied. Doordat er geen verblijfplaats in de bedrijfswoningen aanwezig is en het plangebied ook geen onderdeel uitmaakt van een essentiële vliegroute en/of foerageergebied zijn er geen verdere maatregelen nodig omtrent vleermuizen volgens de Wet natuurbescherming.

Grondgebonden zoogdieren

Het plangebied vormt geen geschikt leefgebied voor de Waterspitsmuis. Om deze reden kan aanwezigheid van deze soort binnen het plangebied met voldoende zekerheid worden uitgesloten.

Vogels met een vaste verblijfplaats

Binnen het plangebied zijn een aantal bedrijfswoningen geschikt als jaarrond beschermde verblijfplaatsen van de Gierzwaluw en de Huismus. Om de aanwezigheid van de verblijfplaatsen aan te tonen/uit te sluiten is aanvullend onderzoek uitgevoerd. Het aanvullend onderzoek naar verblijfplaatsen van de Huismus is in de periode van april-half mei 2018 en van de Gierzwaluw in de periode van mei-half juli 2018 uitgevoerd.

De bedrijfswoningen aan de Rottekade 14 en 17 worden gebruikt door de Huismus om te nestelen en als functionele leefomgeving. De huismussen nestelen onder de dakpannen van de woningen en gebruiken de coniferenhaag om te foerageren en te schuilen. Als de bedrijfswoningen verbouwd gaan worden en/of de coniferenhaag verwijderd wordt gaat er nestgelegenheid van de Huismus verloren. De nestlocaties van de Huismus zijn beschermd, wat betekend dat er een ontheffing aangevraagd moet worden.

Uit de inventarisaties blijkt dat er geen vaste verblijfplaats van gierzwaluwen (Apus apus) aanwezig zijn in de bedrijfswoningen. Het plangebied wordt door gierzwaluwen alleen gebruikt om te foerageren. Doordat er geen verblijfplaats in de bedrijfswoningen aanwezig is zijn er geen verdere maatregelen nodig voor gierzwaluwen wat betreft de Wet natuurbescherming.

De torenvalken die gezien zijn binnen het plangebied zijn categorie 5 soorten. Omdat in Nederland de Torenvalk vooral gebruik maakt van de daarvoor bestemde torenvalkkasten om te broeden, zal deze kast van belang zijn voor de Torenvalk. Mogelijk keren ze ieder jaar terug en wanneer de kast verdwijnt is dit niet meer mogelijk. Om deze reden dient de torenvalkenkast terug geplaatst te worden in de nieuwe situatie van het plangebied.

Om nadelige gevolgen voor broedende vogels te voorkomen als gevolg van verstoring, wordt aangeraden om de werkzaamheden buiten de broedperiode van vogels (globaal van half maart t/m half juli) uit te voeren. Indien dit niet mogelijk is, dient voorafgaand door een ecologisch deskundige bepaald te worden of er sprake is broedgevallen en nadelige gevolgen op deze broedgevallen door de uit te voeren werkzaamheden. Wanneer er broedgevallen binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden worden vastgesteld en er sprake zal zijn van verstoring met een wezenlijke invloed, kunnen de werkzaamheden pas verdergaan wanneer de jonge vogels het nest hebben verlaten. Of dit aan de orde is, kan pas vastgesteld worden na een nieuwe inspectie vlak voorafgaand aan de werkzaamheden en wanneer de planning van de werkzaamheden bekend is.

Amfibieën

Een gedeelte van het plangebied is geschikt als leefgebied voor de Rugstreeppad. Om aanwezigheid van de Rugstreeppad uit te sluiten dan wel aan te tonen is aanvullend onderzoek uitgevoerd. Dit heeft in de periode van augustus-half oktober plaatsvinden, door middel van het gebruik van herpetoplaatjes. Uit de inventarisaties blijkt dat de Rugstreeppad niet voorkomt in het plangebied. Er zijn onder de herpetoplaatjes geen rugstreeppadden gevonden. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de Rugstreeppad het plangebied niet gebruikt als leefgebied. Doordat het plangebied geen leefgebied is van de Rugstreeppad zijn er geen verdere maatregelen nodig ten aanzien van deze soort.

Vissen

Aanwezigheid van beschermde vissoorten binnen het plangebied kan met voldoende zekerheid uitgesloten worden. Om deze reden bestaan er voor deze soortgroep geen verdere verplichtingen vanuit de Wet natuurbescherming. Wel wordt aangeraden om maatregelen te nemen in het kader van de zorgplicht.

Watergebonden ongewervelden

Aanwezigheid van de Platte schijfhoren binnen het plangebied kan uitgesloten worden. Om deze reden bestaan er vanuit de Wet natuurbescherming geen verdere verplichtingen ten aanzien van watergebonden ongewervelden.

Vaatplanten

Er zijn geen beschermde vaatplanten aangetroffen binnen het plangebied. Vanwege de voedselrijke omstandigheden binnen het plangebied worden deze ook niet verwacht. Vanuit de Wet natuurbescherming bestaan er daarom geen verdere verplichtingen ten aanzien van deze soortgroep.

Zorgplicht

Tenslotte geldt voor alle plant- en diersoorten (ook de onbeschermde) de zorgplicht uit artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming. Deze houdt in dat mogelijke nadelige gevolgen voor planten en dieren, voor zover redelijk, zoveel mogelijk vermeden moeten worden. Manieren om aan de zorgplicht te voldoen zijn bijvoorbeeld:

  • Vlak voorafgaand aan de werkzaamheden roering in het water creëren, zodat vissen vroegtijdig het werkgebied kunnen verlaten;
  • Werkzaamheden in het water worden niet uitgevoerd als er ijs op het water aanwezig is;
  • De werkzaamheden worden bij voorkeur uitgevoerd buiten de gevoelige perioden van vissen, namelijk de voortplanting en in mindere mate de overwintering.
  • Er wordt daarom bij voorkeur niet gewerkt in de periode maart t/m juli. De werkzaamheden worden zo veel mogelijk uitgevoerd van augustus tot en met oktober;
  • Het dempen van watergangen wordt in één richting en naar open water toe uitgevoerd, zodat vissen de kans krijgen om te vluchten;
  • Indien een geïsoleerde watergang gedempt wordt, wordt deze leeggevist door het waterniveau omlaag te brengen en zoveel mogelijk aanwezige vissen te vangen en te verplaatsen naar geschikte watergangen die intact blijven;
  • Er wordt gelegenheid gegeven aan amfibieën en grondgebonden zoogdieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden. Dit gebeurt door onder andere vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken, steenhopen) gefaseerd te verwijderen;
  • In verband met verstoring van aanwezige dieren worden de werkzaamheden zoveel mogelijk overdag uitgevoerd.

Tijdens de bouwfase dient rekening te worden gehouden met de kans op vestiging door (beschermde) pionierssoorten, zoals de Kleine plevier (Charadrius dubius) en Oeverzwaluw (Riparia riparia). De volgende maatregelen kunnen worden getroffen;

  • Het ontstaan van poeltjes of plassen op het bouwterrein in het zomerhalfjaar (vanaf april) wordt voorkomen, zodat er geen geschikt voortplantingswater voor de Rugstreeppad aanwezig is.
  • Er wordt voorkomen dat in de broedtijd van de Oeverzwaluw steilwanden in zandlichamen op het bouwterrein aanwezig zijn. Mocht er toch sprake zijn van broedgevallen, dan wordt met de werkzaamheden gewacht totdat nestholtes niet meer in gebruik zijn;
  • Voorbelast terrein kan aantrekkelijk zijn voor een soort als de Kleine plevier. Als er sprake is van een broedgeval, dan wordt met de werkzaamheden gewacht totdat eieren uitgekomen zijn;
5.10.3 Conclusie

De nestlocaties van de Huismus zijn beschermd, wat betekent dat een ontheffing aangevraagd moet worden. In deze ontheffing dient onder andere opgenomen te worden wat de maatregelen zijn om de nestlocaties te behouden. Hierbij zou gedacht moeten worden aan compenserende maatregelen in de directe omgeving van het plangebied en het opstellen van een ecologisch werkprotocol. Ook is het noodzakelijk om de dwingende reden van de werkzaamheden en het groot openbaar belang kenbaar te maken.

5.11 Archeologie en cultuurhistorie

5.11.1 Erfgoedwet

De Erfgoedwet (1 juli 2016) bundelt de wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. De verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, worden overgeheveld naar de Omgevingswet die naar verwachting in 2021 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2019. Het gaat daarbij om de volgende zaken:

  • Vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten;
  • Verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie;
  • Bescherming van stads- en dorpsgezichten.
5.11.2 Gemeentelijke beleidsnota archeologie

Het gemeentelijk archeologiebeleid is uiteengezet in de in november 2010 vastgestelde beleidsnota Archeologie. Deze beleidsnota geeft een gedetailleerde beschrijving van de onderzoeksopzet, het archeologisch verwachtingsmodel van Zuidplas, de achtergronden van wetgeving en beleidsadviezen, de landschappelijke ontwikkeling van Zuidplas en tenslotte de bewonings- en ontginningsgeschiedenis van Zuidplas. Onderdeel van de beleidsnota Archeologie is de archeologische waarden-, verwachtingen- en beleidskaart. Door nieuwe inzichten, ontwikkelingen en uitgevoerde onderzoeken is deze kaart aan verandering onderhevig en hebben diverse actualisaties plaatsgevonden. Door deze actualisaties is de archeologische verwachting van gebieden veranderd, met als gevolg dat er minder snel onderzoek hoeft plaats te vinden. Het meest recente geactualiseerde archeologiebeleid is vastgelegd in de in juni 20171opgestelde nota “Actualisatie archeologische beleidskaart gemeente Zuidplas”, dat als aanvulling gezien wordt op de in 2010 vastgestelde beleidsnota. Voor elke te onderscheiden verwachtingswaarde wordt de bescherming geregeld via een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. De vergunningsplicht ziet er op toe dat éérst inzicht ontstaat in de mogelijke waarde van de bodem waarna, op basis van een afweging, alsnog een vergunning afgegeven kan worden voor het roeren van de bodem.

Archeologisch onderzoek

Op basis van de archeologische verwachtingskaart, te zien op afbeelding 5.5, heeft een deel van het gehele plangebied (rood gearceerd) de waarde 'Archeologie 2'. De nieuwe woningbouwlocatie ligt echter in een gebied zonder archeologische vereisten (niet gearceerd). Om die reden is aanvullend onderzoek niet benodigd. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' is in dit bestemmingsplan conform de archeologische beleidskaart overgenomen. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de haalbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpRvREdpZvh-Va01_0014.jpg"

Afbeelding 5.5: Uitsnede archeologische beleidskaart (plangebied omkaderd)

Cultuurhistorisch onderzoek

Binnen het plangebied komen geen rijksmonumenten of beeldbepalende panden voor. Nader onderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht. Het aspect cultuurhistorie vormt dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.12 Duurzaamheid

5.12.1 Kader

Nationaal milieubeleidsplan "Een wereld en een wil, werken aan duurzaamheid" (NMP4)

In het nationaal milieubeleidsplan is de beleidshorizon tot in het jaar 2030 gelegd. Hierbij wordt gekeken naar de wereldwijde dimensies van het vraagstuk. De nota wil duidelijk maken dat de opgenomen ambities met een goed georganiseerde aanpak gerealiseerd kunnen worden zonder dat dit leidt tot maatschappelijk onacceptabele uitkomsten.

Het doel van het milieubeleid is een bijdrage leveren aan een gezond en veilig leven, in een aantrekkelijke leefomgeving, te midden van een vitale natuur, zonder de mondiale biodiversiteit aan te tasten dan wel natuurlijke hulpbronnen uit putten, hier en nu en elders en later.

Met een aantrekkelijke leefomgeving en te midden van een vitale natuur wordt het volgende bedoeld. De dagelijkse leefomgeving wordt ervaren als schoon en aantrekkelijk. De kwaliteit van de lucht, de bodem en het water, alsmede de algemene milieukwaliteit is passend voor de functie van een gebied.

De kwaliteit van de bodem, het water en de lucht is zodanig dat deze geen belemmering vormt voor de natuurdoelen binnen de ecologische hoofdstructuur. Ook de beschikbaarheid van water is geen belemmering voor de ontwikkeling van deze natuur. De kwaliteit van het landelijk gebied en de daar aanwezige natuur is hoog. Er is sprake van behoud en duurzaam gebruik van biodiversiteit en bodemvruchtbaarheid, mede met het oog op de voedselproductie. Naast milieukwaliteitscondities zijn voor het realiseren van de natuurdoeltypen ruimtelijke condities essentieel. De nauwe verwevenheid tussen de ecologische, de sociale en de economische dimensie van duurzame ontwikkeling vraagt om een integrale afweging en om integraal beleid.

Bouwbesluit

De wettelijke eisen aan nieuwbouw van woningen staan in het bouwbesluit. De volgende eisen worden gesteld bij nieuwbouw en/of verbouwingen:

  • 1. Een minimale isolatiewaarde van Rc=3,5 m2K/W voor vloeren, een Rc=4,5 m2K/W voor gevels en Rc=6,0 m2K/W voor daken;
  • 2. Een maximale U-waarde van 1,65 voor ramen (glas en kozijn) en deuren;
  • 3. Een minimale EPC van 0,4 (geldend vanaf 1 januari 2015. De EPC dient berekend te worden middels de EPG methodiek;
  • 4. Milieuprestatie Gebouw (MPG).

Milieuprestatie Gebouw (MPG):

In 2013 geldt vanuit het Bouwbesluit de verplichting om bij de aanvraag omgevingsvergunning Bouwen een berekening aan te leveren van de Milieuprestatie van een gebouw. De verplichting geldt voor alle woningen, woongebouwen en kantoorgebouwen met nevenfuncties groter dan 100 m2. De initiatiefnemer kan op twee manieren aantonen te voldoen aan het Bouwbesluit:

  • zelf documenten aanleveren waarmee aangetoond wordt dat voldaan is aan het Bouwbesluit;
  • het aanleveren van een SBK-bewijs MPG, hetgeen voldoende bewijs is dat voldaan is aan het Bouwbesluit

Stichting Bouwkwaliteit (SBK) geeft op de website www.milieuprestatiebewijs.nl informatie over het aanvragen van een SBK-bewijs. Voor het aanvragen moet een berekening worden aangeleverd, voor maken van een berekening is een gratis licentie beschikbaar bij de Omgevingsdienst voor de software van GPR Gebouw.

5.12.2 Onderzoek

De voorgenomen woningbouwontwikkeling wordt aardgasloos ontwikkeld. Voorzieningen zullen in en aan de woningen worden getroffen om dit mogelijk te maken. Hightech maatregelen als warmte-koudeopslag (wko), luchtwarmtepomp of all electric worden ingezet om de energieprestaties te optimaliseren en een behaaglijk binnenklimaat te realiseren. Duurzame energie kan daarbij geleverd worden door zonnepanelen. Het basisuitgangspunt is een epc van 0,2 met bovengenoemde maatregelen. Individueel per woning is met toepassing van extra maatregelen een lagere epc te behalen, tot aan een nul-op-de-meter-woning toe. Hiermee kunnen de kopers zelf de mate van duurzaamheid voor hun woning bepalen.

Daarnaast zal de wijk aardgasloos worden aangelegd, en wordt onderzocht of en welke hybride systemen kunnen worden toegepast in de woningen, bijvoorbeeld op basis van gelijkstroom. Tevens worden de woningen voorzien van PV-panelen.

5.12.3 Conclusie

De woningen worden minimaal met een EPC 0,2 gerealiseerd, lager dan de huidige wettelijke eisen. De voorgenomen ontwikkeling voldoet hiermee ruimschoots aan de gestelde duurzaamheidseisen.

5.13 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

5.13.1 Kader

In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2, aanleg stedelijk ontwikkelingsprojecte), maar de omvang onder de drempelwaarde van 100 hectare ligt en minder dan 2.000 woningen omvat, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van deze ruimtelijke onderbouwing.

De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.

5.13.2 Onderzoek en beoordeling

In het onderhavige geval is sprake van het realiseren van 36 woningen. De planontwikkeling zit qua omvang ruim onder de grens voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Zoals de in dit hoofdstuk beschreven milieuparagrafen en -onderzoeken aantonen, heeft het plan ook om andere redenen dan de omvang (zoals bijvoorbeeld de aard van de ontwikkeling of een ligging nabij een gevoelig gebied) geen 'belangrijke nadelige gevolgen' voor het milieu. Bij deze beoordeling is tevens gebruik gemaakt van alle criteria die zijn opgenomen in Bijlage III bij de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. Het plan is getoetst aan onder meer de volgende kenmerken.

Kenmerken van het project

Sprake is van een geringe omvang van het plangebied, terwijl er geen cumulatie is met andere projecten. Er worden bij de ontwikkeling en de beoogde activiteiten geen schaarse hulpbronnen gebruikt, de vrijkomende afvalstoffen kunnen zonder problemen verwerkt worden. De toename van de geluidsbelasting als gevolg van de ontwikkeling wordt acceptabel geacht. De bijdrage aan de luchtverontreiniging in de omgeving als gevolg van de ontwikkeling is van 'niet betekenende mate'. Risico van ongevallen speelt niet bij de voorgestelde uitbreiding.

Plaats van het project

De uitbreiding ligt niet binnen de invloedssfeer van een Natura 2000-gebied. Er zijn mitigerende maatregelen mogelijk om eventueel beschermde dierensoorten afdoende te beschermen. Uit de archeologische verwachtingskaartblijkt dat het plangebied niet van archeologisch belang is. De cultuurhistorische waarde zal niet worden aangetast.

Kenmerken van het potentiële effect

Het project heeft in samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijke effecten op de bevolking. Evenmin is er sprake van een grensoverschrijdend karakter. Bovendien is er geen sprake van een onomkeerbaarheid van het effect. De complexiteit is gering gelet op de omvang van het plangebied.

5.13.3 Conclusie

Het plan is vormvrij m.e.r.-beoordelingsplichtig. Er zijn geen ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken een MER op te stellen.

Hoofdstuk 6 Juridische toelichting

6.1 Algemeen

Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat kaart en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.

Verbeelding

De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Soms heeft een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis en is deze uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens). De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.

Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.

Toelichting

De toelichting heeft géén bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot het toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter géén rechtstreeks burgers bindende werking.

6.2 De bestemmingen

Agrarisch met waarden - Landschapswaarden

Voor een deel van het plangebied is de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden’ opgenomen. Nieuwe bebouwing is niet toegestaan. De bestemming is bedoeld voor agrarische (grondgebonden) bedrijven casu quo de uitoefening van bestaande agrarische (grondgebonden) bedrijfsactiviteiten en ter bescherming van bestaande natuur- en landschapswaarden in het veenweidegebied. Deze waarden zijn middels de bestemmingsomschrijving en de opgenomen regeling voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden (aanlegvergunning) opgenomen beschermd.

Gebouwen mogen enkel worden gebouwd voor het openbaar nut tot een hoogte van 3 m1 met een maximum oppervlak van 25 m2.

Groen

Deze bestemming mag worden gebruikt voor groenvoorzieningen, watergangen met natuurlijke oevers of oeverbeschoeiingen en waterpartijen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging, wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie en (ondergrondse) afvalinzamelpunten.

Gebouwen mogen enkel worden gebouwd voor het openbaar nut tot een hoogte van 3 m1 met een maximum oppervlak van 25 m2. Speeltoestellen mogen maximaal 4 m1 en lichtmasten en overige bouwwerken mogen maximaal 6 m1 hoog worden gebouwd.

Recreatie

Deze bestemming mag worden gebruikt voor recreatievoorzieningen, watergangen met natuurlijke oevers of oeverbeschoeiingen en waterpartijen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging, wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie.

Binnen de besteming zijn uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming toegestaan. Dat wil zeggen dat erf- en terreinafscheidingen tot een maximum van 2 m1 en andere bouwwerken met een bouwhoogte van 6 m1 en geen gebouwen zijn toegestaan.

Tuin

Binnen de bestemming 'Tuin' zijn op de aangrenzende gronden van gelegen hoofdgebouwen tuinen toegestaan. Tevens zijn bijbehorende bouwwerken mogelijk, alsook toegangspaden en op- en inritten.

Tuin - Landschapswaarden

Binnen de bestemming 'Tuin - Landschapswaarden' zijn op de aangrenzende gronden van gelegen hoofdgebouwen tuinen toegestaan. Tevens zijn op- en inritten mogelijk.

Deze gronden dienen niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van Bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan. Hierdoor kan ter plaatse van de bestemming 'Tuin' niet vergunningsvrij gebouwd worden.

Verkeer - Verblijfsgebied

Wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie zijn hier toegestaan. Bijbehorende functies zoals voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, voorzieningen van openbaar nut, straatmeubilair, (ondergrondse) afvalinzamelpunten, water en kunstwerken zijn ook toegestaan.

Gebouwen mogen enkel worden gebouwd voor het openbaar nut tot een hoogte van 3 m1 met een maximum oppervlak van 25 m2. Speeltoestellen mogen maximaal 4 m1 en overige bouwwerken mogen maximaal 3 m1 hoog worden gebouwd.

Water

Watergangen met natuurlijke oevers of oeverbeschoeiingen en waterpartijen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging, bermen en groenvoorzieningen, extensief recreatief medegebruik en kunstwerken zijn de functies die mogelijk worden gemaakt binnen de bestemming 'Water'.

Uitsluitend bouwwerken zijn toegestaan tot een hoogte van 2 m1 , met uitzondering van kunstwerken (zoals bruggen). Hiervoor geldt een maximale hoogte van 3 m1 .

Wonen

Binnen deze bestemming worden woningen mogelijk gemaakt. Op de planverbeelding is door middel van bouwvlakken aangegeven waar hoofgebouwen gerealiseerd mogen worden. Per bouwvlak is één hoofdgebouw toegestaan. De bebouwing is te gast in de polder en dus ondergeschikt aan het landschap. Het hoofdvolume staat in niet dichter dan 5m vanaf de randen van het kavel. Het is mogelijk tussen de kavels op 3m afstand een 1-laagse uitbouw worden gebouwd. Bebouwing staat zo altijd minimaal 6m van elkaar vandaan. Hoofdvolumes zelfs 10m.

Daar waar het kan is flexibiliteit ingebouwd. Waar het moet (op de belangrijkste hoeken en zichtlocaties binnen- en aan de randen van de wijk) wordt zekerheid ingebouwd. Zo ontstaat er een robuust ruimtelijk raamwerk dat de landschappelijke kwaliteit garandeert maar tegelijkertijd ruimte laat voor veranderende woonwensen in de toekomst.

Binnen de bestemming wonen is nabij Rottekade 17 een gasdrukmeet- en regelstation gelegen. Dit station en de bijbehorende veiligheidszone rondom het gasontvangststation is aangegeven met de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - gasontvangstation'.

Leiding - Gas (dubbelbestemming)

In het plangebied komt een planologisch relevante aardgasleiding voor.

Met de dubbelbestemming “Leiding” wordt het gebruik van de gronden voor andere doeleinden ondergeschikt gesteld. De bescherming van de leidingen staat dus voorop. Daartoe is tevens een aanlegvergunningenplicht in de dubbelbestemming opgenomen. Dat wil zeggen dat grondwerkzaamheden ter plaatse pas zijn toegestaan na een vergunning van burgemeester en wethouders.

Rond de aanwezige aardgastransportleiding ligt een veiligheidszone waarbinnen beperkingen gelden voor wat betreft de realisatie van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten.

Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)

In een deel van het plangebied zijn mogelijk archeologische waarden te verwachten. Op deze gronden is bij werkzaamheden altijd onderzoek benodigd. Dit betreft een brede zone langs de Rottekade, en ligt derhalve buiten de woningbouwontwikkeling Eendragtspolder.

Waterstaat - Waterkering (dubbelbestemming)

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor waterkering en de waterhuishouding.
Op de gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met een maximale hoogte van 1 m.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

7.1.1 Financiële haalbaarheid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de financiële haalbaarheid van het plan aangetoond te worden. Dit om te voorkomen dat recht gaat gelden dat niet realistisch blijkt te zijn.

Op grond van artikel 6.12, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet voor een bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld indien er sprake is van een 'bouwplan'. Artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschrijft wat een 'bouwplan' is. De raad kan bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, wanneer:

  • 1. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is (art. 6.12 Wro);
  • 2. er geen kosten te verhalen zijn (art 6.2.1a Bro).

De 'grex-wet' is erop gericht dat de overheid kosten kan verhalen die gemaakt worden naar aanleiding van een bouwplan. Indien er geen kosten gemaakt worden, hoeven deze ook niet verhaald te worden.

7.1.2 Plangebied

Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkelingen is dat deze voor de gemeente budgetneutraal worden ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12, lid 1, Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12, lid 4, Wro is de gemeenteraad verplicht om de kosten te verhalen en een exploitatieplan vast te stellen gelijktijdig met het besluit (het plan) waarop het exploitatieplan betrekking heeft.

Met onderhavig bestemmingsplan is een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. Met de ontwikkelende eigenaar van de gronden is een anterieure overeenkomst gesloten zoals is bepaald in artikel 6.24 Wro voordat het bestemmingsplan is vastgesteld, zodat de verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan niet geldt. In deze anterieure overeenkomst zijn afspraken over het verhaal van kosten op afdoende wijze vastgelegd.

Financiële haalbaarheid

In het kader van het opstellen van de anterieure overeenkomst is door de gemeente onderzoek gedaan naar de financiële uitvoerbaarheid van het plan. Gebleken is dat de ontwikkelaar over voldoende middelen beschikt om de voorgestane ontwikkeling te kunnen realiseren. Wanneer de kosten en opbrengsten naast elkaar worden gelegd is er sprake van een positief saldo. Uit het onderzoek is verder gebleken dat er geen onvoorziene hoge kosten zijn te verwachten. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen.

De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond. De raad zal, voor vaststelling van het bestemmingsplan, moeten besluiten dat er geen exploitatieplan wordt vastgesteld.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.2.1 Overleg 3.1.1. Bro

Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor vooroverleg opgestuurd naar de overlegpartners overeenkomstig artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De resultaten van de reacties van de overlegpartners worden in het vast te stellen bestemmingsplan verwoord.

7.2.2 Inspraak

Per 1 juli 2005 is de Wet Uniforme openbare voorbereidingsprocedure (Wet UOV) in werking getreden. Artikel 6a van de Wet ruimtelijke ordening is daarmee vervallen en daarmee ook de inspraakverplichting. Dat betekent dat ruimtelijke plannen (o.a. bestemmingsplannen) worden voorbereid met toepassing van de UOV (Awb). Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen b.v. op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Het bestemmingsplan is gepubliceerd in de Staatscourant en Hart van Holland. Daarnaast zal het bestemmingsplan ook in te zien zijn via de gemeentelijke website.

Op 17 mei 2018 heeft een inloopavond plaatsgevonden waar omwonenden en belanghebbenden de mogelijkheid hebben gekregen om te reageren op de voorgenomen ontwikkeling.

Het bestemmingsplan wordt niet voor inspraak vrijgegeven. De gemeente kiest ervoor om het bestemmingsplan enkel als ontwerpbestemmingsplan te publiceren. Aan burgers en belanghebbenden wordt de mogelijkheid geboden tot het indienen van een zienswijze tijdens de terinzagelegging.

7.2.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan 'Ruimte voor Ruimte Eendragtspolder' heeft met ingang van donderdag 22 november 2018 zes weken ter inzage gelegen.

Gedurende deze periode is een ieder de gelegenheid geboden om mondeling danwel schriftelijk zienswijzen in te dienen. Het plan is in genoemde termijn zowel digitaal als in papieren versie te raadplegen geweest.

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is het ontwerpbestemmingsplan tevens digitaal aan diverse instanties ter kennis gesteld met het verzoek om binnen voornoemde termijn op de inhoud van het ontwerpbestemmingsplan te reageren.

Op het bestemmingsplan zijn twee zienswijzen ontvangen. Deze zienswijzen zijn samengevat in een Nota van zienswijzen. Deze nota is toegevoegd als bijlage Bijlage 13 bij de toelichting.