direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch - Agrarisch bedrijf
Plan: Butengebiet Dantumadiel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1891.bpBUbuitengeb-0401

Artikel 3 Agrarisch - Agrarisch bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Agrarisch - Agrarisch bedrijf ' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:

  • a. per bestemmingsvlak niet meer dan 1 agrarisch bedrijf is toegestaan;
  • b. intensieve veehouderij is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - agrarisch kleinbedrijf' uitsluitend een agrarisch kleinbedrijf is toegestaan;
  • d. de gronden mede zijn bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden zoals deze zijn bestemd in de aangrenzende bestemming ' Agrarisch - Terpenlandschap ', ' Agrarisch - Veenlandschap ' of ' Agrarisch - Woudenlandschap ';
  • e. de gronden mede zijn bestemd voor landschappelijke inpassing en/of erfbeplanting;
  • f. de gronden mede zijn bestemd voor bestaande kleinschalige kampeerterreinen;
  • g. de gronden mede zijn bestemd voor kleinschalige nevenactiviteiten in de vorm van:
    • 1. detailhandel in streekeigen producten op een oppervlakte van niet meer dan 100 m2;
    • 2. zorgactiviteiten;
    • 3. natuur- en landschapsbeheer;
    • 4. bedrijfsactiviteiten behorende tot de categorieën 1 en 2 als bedoeld in Bijlage 5 Staat van bedrijfsactiviteiten alsmede agrarische hulpactiviteiten;
    • 5. het africhten, onderbrengen en verzorgen van dieren;
    • 6. kleinschalige daghoreca of dagrecreatie, bêd en brochje, inpandige recreatieappartementen met een vloeroppervlakte van ten hoogste 80 m2 per appartement, een groepsaccommodatie of een theeschenkerij;

mits de agrarische functie de belangrijkste gebruiksfunctie blijft, ten hoogste 1/3 deel van de bedrijfsgebouwen wordt gebruikt voor de nevenactiviteiten en de activiteiten uitsluitend zijn toegestaan in bestaande bedrijfsgebouwen;

  • h. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf' aan De Wal 1a, Feanwâlden een loonbedrijf is toegestaan;
  • i. de gronden mede zijn bestemd voor de waterhuishouding;

met daarbij behorende:

  • gebouwen;
  • bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden;

met dien verstande dat:

  • 1. het aantal bedrijfswoningen per bestemmingsvlak niet meer mag bedragen dan het bestaande aantal bedrijfswoningen;
  • 2. voeropslagvoorzieningen en mestopslagvoorzieningen uitsluitend zijn toegestaan in het bouwvlak;
  • 3. per bouwvlak ten hoogste 1 paardenbak is toegestaan voor eigen gebruik;
  • 4. windturbines uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van bestaande windturbines.
3.2 Bouwregels

Op de voor ' Agrarisch - Agrarisch bedrijf ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. er mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van een agrarisch bedrijf en een agrarisch kleinbedrijf;
  • b. er mag uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van de in de tabel genoemde verplichte situering, maximale gezamenlijke oppervlakte per bestemmingsvlak, maximale goothoogte, maximale bouwhoogte en minimale dakhelling:
    bouwwerk   verplichte situering   maximale gezamenlijke oppervlakte per bestemmings-vlak   max. goot-
    hoogte  
    max. bouw-
    hoogte  
    min.
    dak-
    helling  
    alle bouwwerken met uitzondering van erfafscheidingen   1. binnen het bouwvlak;
    2. met inachtneming van het beginsel van bebouwingsconcentratie;
    3. met inachtneming van een minimale afstand van:
    - 30 m tot de beheers- grens van de N356, N361 en N910;
    - 10 m tot de as van overige wegen;
    - 10 m tot de grens van gronden met de dubbelbestemming ' Waarde - Reliëf ' of ' Waarde - Terp ';  
           
    bedrijfsgebouwen met uitzondering van bedrijfswoningen   - achter de voorgevellijn van de bedrijfswoning   ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - agrarisch kleinbedrijf' mag het bouwvlak worden bebouwd voor maximaal 50%   5 m
     
    15 m
     
    15º  
    bedrijfswoning   op de locatie van de huidige bedrijfswoning   de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfs- woning en de bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 300 m2    3,5 m   9 m   30º  
    bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning   achter de voorgevellijn van de bedrijfswoning   de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfs- woning en de bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 300 m2   3,5 m   9 m   30º  
    gebouwen voor sanitaire voorzieningen ten behoeve van toegestane kleinschalige kampeerterreinen   achter de voorgevellijn van de bedrijfswoning   50 m2    3,5 m   9 m    
    mestsilo   achter de voorgevellijn van de bedrijfswoning
     
        6 m    
    voedersilo   achter de voorgevellijn van de bedrijfswoning
     
        14 m    
    windturbines   ter plaatse van bestaande windturbines       de be-
    staande bouw-
    hoogte  
     
    erfafscheidingen         1,5 m buiten het bouw- vlak;
    3 m binnen het bouw- vlak  
     
    overige bouwwerken geen gebouw zijnde         3 m    
  • c. kassen zijn niet toegestaan;
  • d. nieuwe stallen mogen uitsluitend worden gerealiseerd, indien ze landschappelijk goed worden ingepast, hetgeen moet blijken uit een door aanvrager ingediend erfinrichtingsplan, dat in overeenstemming is met Bijlage 4 Richtlijnen voor nieuwe ontwikkelingen;
  • e. nieuwe stallen mogen uitsluitend worden gerealiseerd met toepassing van een emissiearme staltechniek;
  • f. nieuwe stallen mogen uitsluitend worden gerealiseerd, indien door aanvrager is aangetoond dat er geen significant negatieve effecten worden veroorzaakt op een Natura2000 gebied;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - emissiepunt' is geen emissiepunt toegestaan.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Afwijken

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. 3.1 ten behoeve van een tweede bedrijfswoning, indien en voor zover:
    • 1. aannemelijk is gemaakt dat het bedrijf structureel een arbeidsbehoefte heeft van twee volwaardige arbeidskrachten;
    • 2. de continuïteit van het bedrijf aannemelijk is gemaakt op basis van de bedrijfsopzet en -overname;
    • 3. de bebouwing landschappelijk goed wordt ingepast, hetgeen moet blijken uit een door aanvrager ingediend erfinrichtingsplan, dat in overeenstemming is met Bijlage 4 Richtlijnen voor nieuwe ontwikkelingen;
  • b. 3.2 onder b ten behoeve van serrestallen, boogstallen en akkerbouwloodsen met een hogere goothoogte en/of een geringere dakhelling, indien en voor zover:
    • 1. de goothoogte niet meer bedraagt dan 6 m;
    • 2. de bebouwing landschappelijk goed wordt ingepast, hetgeen moet blijken uit een door aanvrager ingediend erfinrichtingsplan, dat in overeenstemming is met Bijlage 4 Richtlijnen voor nieuwe ontwikkelingen;
  • c. 3.2 onder b ten behoeve van het bouwen van een bedrijfswoning met een hogere goothoogte, mits de goothoogte niet meer bedraagt dan 5,5 m;
  • d. 3.2 onder b ten behoeve van het bouwen van een bedrijfswoning met een hogere bouwhoogte, mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 11 m;
  • e. 3.2 onder b ten behoeve van het herbouwen van de bedrijfswoning op een andere locatie in het bestemmingsvlak, indien en voor zover de bebouwing landschappelijk goed wordt ingepast, hetgeen moet blijken uit een door aanvrager ingediend erfinrichtingsplan, dat in overeenstemming is met Bijlage 4 Richtlijnen voor nieuwe ontwikkelingen;
  • f. 3.2 onder b ten behoeve van het bouwen van bedrijfsgebouwen en bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning vóór de voorgevellijn van de bedrijfswoning;
  • g. 3.2 onder b ten behoeve van het bouwen van een bijbehorend bouwwerk bij een bedrijfswoning met een hogere goothoogte respectievelijk bouwhoogte, mits de goothoogte niet meer bedraagt dan 5 m en de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 11 m;
  • h. 3.2 onder b ten behoeve van het bouwen van bouwwerken ten behoeve van mestvergisting met een hogere goothoogte, een hogere bouwhoogte of een geringere dakhelling, mits de bouwhoogte niet meer dan 6 m bedraagt.
3.4.2 Afwegingskader

Een in 3.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, behoudens voor zover een kleinschalig kampeerterrein is toegestaan;
  • b. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering, met dien verstande dat opslag in het kader van de normale bedrijfsvoering niet mag plaatsvinden voor de voorgevellijn van de woning;
  • c. het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende producten;
  • d. het inrichten van het erf in afwijking van een erfinrichtingsplan op basis waarvan een omgevingsvergunning is verleend;
  • e. het veroorzaken van een significant negatief effect op een Natura2000 gebied.
3.5.2 Toegestaan gebruik

Tot een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt niet gerekend het gebruik van bestaande gebouwen na (gedeeltelijke) bedrijfsbeëindiging voor caravanstalling.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Afwijken

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. 3.1 ten behoeve van het gebruik van een agrarische bedrijfswoning voor bewoning door derden;
  • b. 3.1 en 3.5.1 onder a ten behoeve van nieuwe kleinschalige kampeerterreinen of uitbreiding van bestaande kleinschalige kampeerterreinen of het plaatsen van meer kampeermiddelen op een bestaand kleinschalig kampeerterrein, indien en voor zover:
    • 1. de oppervlakte van het kampeerterrein ten minste 0,5 hectare bedraagt bij ten hoogste 15 kampeermiddelen;
    • 2. de oppervlakte van het kampeerterrein ten minste 0,75 hectare bedraagt bij ten hoogste 25 kampeermiddelen;
    • 3. het aantal kampeermiddelen in geen geval meer bedraagt dan 25;
    • 4. de afstand van het kampeerterrein tot een erf van een derde tenminste 50 m bedraagt;
    • 5. het aantal kleinschalige kampeerterreinen binnen de gemeente niet meer bedraagt dan 20;
    • 6. het terrein landschappelijk goed wordt ingepast, hetgeen moet blijken uit een door aanvrager ingediend erfinrichtingsplan, dat in overeenstemming is met Bijlage 4 Richtlijnen voor nieuwe ontwikkelingen;
  • c. 3.5.1 onder d ten behoeve van het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende producten, indien en voor zover:
    • 1. deze activiteit ten dienste staat van of verband houdt met de bedrijfseigen agrarische activiteiten en is ondergeschikt aan de agrarische activiteiten;
    • 2. sprake is van één van de volgende wijzen van vergisting:
      • het bedrijf verwerkt in hoofdzaak eigen geproduceerde mest en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe; de co-vergiste mest wordt op tot het bedrijf behorende gronden gebruikt of naar derden afgevoerd;
      • het bedrijf verwerkt aangevoerde mest geproduceerd door derden en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe; de co-vergiste mest wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt;
    • 3. de bebouwing landschappelijk goed wordt ingepast, hetgeen moet blijken uit een door aanvrager ingediend erfinrichtingsplan, dat in overeenstemming is met Bijlage 4 Richtlijnen voor nieuwe ontwikkelingen.
  • d. 3.5.1 onder d ten behoeve van het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende producten, indien en voor zover:
    • 1. dit initiatief gezamenlijk door bedrijven die in elkaars omgeving zitten wordt uitgevoerd;
    • 2. de toeleidende wegen geschikt zijn voor een toename van het aantal verkeersbewegingen en voor een eventuele verandering van het soort verkeer als gevolg van de vergistingsinstallatie;
    • 3. de bebouwing landschappelijk goed wordt ingepast, hetgeen moet blijken uit een door aanvrager ingediend erfinrichtingsplan, dat in overeenstemming is met Bijlage 4 Richtlijnen voor nieuwe ontwikkelingen.
3.6.2 Afwegingskader

Een in 3.6.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden;

met dien verstande dat de milieusituatie geen rol speelt bij de afwijking voor het gebruik van een agrarische bedrijfswoning voor bewoning door derden.

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1 Verbod

Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het wijzigen van de verkavelingsstructuur ter plaatse van het in Bijlage 1 Houtsingelkaart aangegeven singellandschap of jongeheideontginningslandschap, welke verkavelingsstructuur mede wordt bepaald door het slotenpatroon en door niet als zodanig aangeduide houtsingels, waarbij onder wijzigen wordt begrepen het geheel of gedeeltelijk verwijderen van niet als zodanig aangeduide houtsingels en/of het geheel of gedeeltelijk dempen, verbreden, verdiepen of aanleggen van watergangen;
  • b. indien het bestemmingsvlak grenst aan ' Agrarisch - Terpenlandschap ':
    • 1. het kappen van de erfbeplanting wanneer deze is aangelegd volgens een erfinrichtingsplan of beplanting die de functie van afschermende beplanting en/of landschappelijke inpassing vervult;
    • 2. het aanleggen van landschapselementen zoals bosjes en singels ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - miedenlandschap';
    • 3. het dempen, aanleggen en wijzigen van watergangen, sloten en vaarten en het daarmee wijzigen van de verkaveling;
    • 4. het aanleggen en wijzigen van beschoeiingen en kaden;
    • 5. het graven, dempen of wijzigen van waterpartijen zoals vijvers;
    • 6. het afgraven, ophogen en egaliseren van gronden meer dan 50 cm;
    • 7. het aanleggen, verwijderen en/of verharden van wegen, voet-, fiets- en ruiterpaden en bijbehorende voorzieningen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. indien het bestemmingsvlak grenst aan ' Agrarisch - Veenlandschap ':
    • 1. het kappen van de erfbeplanting wanneer deze is aangelegd volgens een erfinrichtingsplan of beplanting die de functie van afschermende beplanting en/of landschappelijke inpassing vervult;
    • 2. het dempen, aanleggen en wijzigen van watergangen, sloten en vaarten en het daarmee wijzigen van de verkaveling;
    • 3. het aanleggen en wijzigen van beschoeiingen en kaden;
    • 4. het graven, dempen of wijzigen van waterpartijen zoals vijvers;
    • 5. het scheuren en frezen van grasland in de lage en natte delen;
    • 6. het aanleggen, verwijderen en/of verharden van wegen, voet-, fiets- en ruiterpaden en bijbehorende voorzieningen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • d. indien het bestemmingsvlak grenst aan ' Agrarisch - Woudenlandschap ':
    • 1. het kappen van de erfbeplanting wanneer deze is aangelegd volgens een erfinrichtingsplan of beplanting die de functie van afschermende beplanting en/of landschappelijke inpassing vervult;
    • 2. het dempen, aanleggen en wijzigen van watergangen, sloten en vaarten langs houtsingels;
    • 3. het aanleggen en wijzigen van beschoeiingen, kaden en dijken;
    • 4. het graven, dempen of wijzigen van waterpartijen zoals vijvers;
    • 5. het afgraven, ophogen en egaliseren van gronden meer dan 50 cm;
    • 6. het aanleggen, verwijderen en/of verharden van wegen, voet-, fiets- en ruiterpaden en bijbehorende voorzieningen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen.
3.7.2 Uitzonderingen op verbod

Het in 3.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op:

  • a. werken en werkzaamheden die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • b. werken en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  • c. het realiseren van ten hoogste 2 dammen in iedere lange zijde van een perceel, met een breedte van ten hoogste 10 m per dam, mits na verwijdering van de houtsingel ter plaatse van de nieuwe dam(men) tenminste 75% van de oorspronkelijke lengte van de houtsingel resteert;
  • d. het realiseren van ten hoogste 1 dam in iedere korte zijde van een perceel, met een breedte van ten hoogste 10 m per dam, mits na verwijdering van de houtsingel ter plaatse van de nieuwe dam tenminste 75% van de oorspronkelijke lengte van de houtsingel resteert.
3.7.3 Strijd met de bestemming

Uitvoering van de werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden is in strijd met de bestemming indien daardoor dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen een onevenredige aantasting kan plaatsvinden van:

  • a. de landschappelijke waarden van deze gronden als bedoeld in 3.1 onder d;
  • b. aanwezige dobben en pingoruïnes.
3.7.4 Inrichtingsplan

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 3.7.1 onder a wordt uitsluitend verleend op basis van een inrichtingsplan:

  • a. dat een bijdrage levert aan de landschappelijke waarden als bedoeld in 3.1 onder d;
  • b. waaruit blijkt dat de gemiddelde oppervlakte van percelen cultuurgrond die behoren tot het bedrijf van aanvrager, na het uitvoeren van het inrichtingsplan zich bevindt tussen de maximale en de minimale kavelmaat die in Bijlage 2 Richtlijnen voor de inrichting van houtsingels is opgenomen in de kolom 'voorstelbaar' voor het singellandschap en het jongeheideontginningslandschap, zoals aangegeven in Bijlage 1 Houtsingelkaart;
  • c. waaruit blijkt dat de verhouding tussen de breedte en de lengte van ieder in de herinrichting betrokken perceel zich na herinrichting bevindt tussen de maximale en minimale kavelverhouding die in Bijlage 2 Richtlijnen voor de inrichting van houtsingels is opgenomen in de kolom 'voorstelbaar' voor het singellandschap en het jongeheideontginningslandschap zoals aangegeven in Bijlage 1 Houtsingelkaart;
  • d. waaruit blijkt dat verlies aan oppervlaktewater wordt gecompenseerd.
3.8 Wijzigingsbevoegdheid
3.8.1 Wijziging

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en:

3.8.2 Afwegingskader

Een in 3.8.1 genoemde wijziging kan slechts worden vastgesteld, indien en voor zover geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de milieusituatie;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden, waaronder begrepen de ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven in de omgeving;
  • d. de waarden en functies die het plan beoogt te beschermen.