direct naar inhoud van 4.3 Natuur
Plan: Buitengebied Rijssen-Holten
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1742.BPB2011000-0401

4.3 Natuur

4.3.1 Bestaande natuur

Bestaande bos- en natuurgebieden

De gemeente Rijssen-Holten wil met het bestemmingsplan de bestaande bos- en natuurgebieden (binnen en buiten de EHS) beschermen en randvoorwaarden scheppen voor herstel en ontwikkeling. Deze paragraaf gaat in op de wijze van bescherming van de bestaande bos- en natuurgebieden.

De bestaande bos- en natuurgebieden zijn in het voorliggende bestemmingsplan bestemd als "Bos" of "Natuur". Als bosgebied zijn bestemd de gebieden met hoofdzakelijk bosbeplanting. Als "Natuur" zijn bestemd de grotere heidevelden met een oppervlakte groter dan 2 hectare. Voor het intekenen van de bestemming "Natuur" is (eveneens) gebruik gemaakt van de topografische kaart en luchtfoto's. Voor de bestemming "Bos": zie paragraaf 4.2.1.

Door de bestaande bos- en natuurgebieden positief te bestemmen, wordt een planologisch-juridische basis gelegd voor het behoud van het leefgebied van veel dier- en plantsoorten. Via de bestemmingsomschrijving en een daarop afgestemd omgevingsvergunningenstelsel voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden worden de gebieden beschermd tegen ongewenste handelingen.

De voor "Natuur" aangewezen gronden zijn bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden. Agrarisch medegebruik (denk aan begrazing) is voor een aantal gronden, bijvoorbeeld heidegronden, nodig om de gewenste natuurdoeltypen te behalen. Agrarisch medegebruik is daarom toegestaan binnen de bestemming "Natuur" en "Bos".

Een aantal natuurgebieden wordt beschermd ingevolge de Natuurbeschermingswet (zie volgend kader). Voor Rijssen-Holten gaat het om het Natura 2000-gebied Sallandse Heuvelrug. Daarnaast ligt in de directe nabijheid van de gemeente het Natura 2000-gebied de Borkeld. Het Natura 2000-gebied de Borkeld is voor Rijssen-Holten relevant gelet op de externe werking, die van Natura 2000-gebieden uitgaat. In 2.2.2 Natura 2000-gebieden is uitvoeriger ingegaan op de twee Natura 2000-gebieden.

Natuurbeschermingswet 1998
Sinds 1968 geldt in ons land de Natuurbeschermingswet. Deze wet maakt het mogelijk natuurmonumenten te beschermen door deze aan te wijzen als "beschermd natuurmonument" of als "staatsnatuurmonument", en aan zo'n aanwijzing bepaalde rechtsgevolgen te verbinden. Onder natuurmonumenten verstaat de wet: terreinen en wateren, welke van algemeen belang zijn uit een oogpunt van natuurschoon of om hun natuurwetenschappelijke betekenis. Een aanwijzing tot beschermd natuurmonument zal doorgaans betrekking hebben op particuliere eigendommen. Voor natuurmonumenten die in handen zijn van de Rijksoverheid is aanwijzing als staatsnatuurmonument mogelijk.
In een beschermd natuurmonument is het verboden zonder vergunning van de minister of in strijd met bij een dergelijke vergunning gestelde voorwaarden handelingen te verrichten, te doen verrichten of te gedogen, die schadelijk zijn voor het natuurschoon of voor de natuurwetenschappelijke betekenis van dat beschermd natuurmonument of die te ontsieren. Een tweede rechtsgevolg is een mogelijk beheerplan: de minister kan in overeenstemming met de eigenaar en gebruiker voor een beschermd natuurmonument of een deel daarvan een beheerplan vaststellen, dat het behoud of het herstel van het natuurschoon ten doel heeft. Voor handelingen die zijn voorzien in een beheerplan is geen vergunning van de minister meer vereist.
Het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn is sinds 1 oktober 2005 verankerd in de gewijzigde Natuurbeschermingswet. Voor de vogel- en habitatrichtlijngebieden, de Natura 2000-gebieden, is daarmee het beschermingsregime verankerd in de Nederlandse wetgeving. Ook voor deze gebieden wordt daarmee een vergunningstelsel van kracht en zullen beheerplannen worden opgesteld. De vergunningen zullen verleend worden door de provincies. Indien Natura 2000-gebieden de oude Natuurbeschermingswetgebieden overlappen, zal het oude beschermingsregime terugtreden.  

Ingevolge de (gewijzigde) Natuurbeschermingswet is het verboden om zonder vergunning, projecten of andere handelingen te realiseren dan wel te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Voor projecten of handelingen, die significante gevolgen kunnen hebben voor een gebied, dient de initiatiefnemer een passende beoordeling te maken. Daarnaast worden voor alle aangewezen gebieden beheerplannen opgesteld. Het beheerplan voor het Natura 2000-gebied Sallandse Heuvelrug is nog in voorbereiding (zie 2.2.2). Dit geldt ook voor het beheerplan van het Natura 2000-gebied de Borkeld.

Het bestemmingsplan is als volgt afgestemd op de Natuurbeschermingswet.

  • Binnen de bestemmingen "Bos" en "Natuur" is geregeld dat, indien een vergunning voor een activiteit is vereist krachtens de Natuurbeschermingswet 1998 of indien overeenkomstig een beheerplan wordt gehandeld, het omgevingsvergunningenstelsel voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden, aan de kant mag worden geschoven.
  • Bij alle flexibiliteitsbepalingen (bij afwijken van de bouwregels en/of gebruiksregels en bij wijzigingsbevoegdheden) is opgenomen dat ter beoordeling van de toelaatbaarheid een evenredige belangenafweging dient plaats te vinden, waarbij tevens geen sprake mag zijn van significante gevolgen voor gebieden die in het kader van de Natuurbeschermingswet als beschermd gebied zijn of worden aangemerkt. Hiermee is ook de externe werking in het bestemmingsplan verankerd.

Natuurwaarden in het agrarisch cultuurgebied

Binnen de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap" zijn de kleinere landschaps- en natuurelementen beschermd via de bestemmingsomschrijving en een daarop afgestemd omgevingsvergunningenstelsel voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden.

Daarnaast geldt altijd de Flora- en faunawet, waarin de bescherming van planten- en diersoorten is geregeld (zie volgend kader). In de Flora- en faunawet krijgt de bescherming gestalte via een aantal verbodsbepalingen, die gelden bij ruimtelijke ingrepen, plannen en projecten.

Het bestemmingsplan is als volgt afgestemd op de Flora- en faunawet. Bij alle flexibiliteitsbepalingen is opgenomen dat ter beoordeling van de toelaatbaarheid een evenredige belangenafweging dient plaats te vinden, waarbij tevens de aanvaardbaarheid op het gebied van ecologie dient te worden betrokken. In de planregels is bij ieder afwegingskader onder sub a namelijk opgenomen dat geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de landschappelijke en natuurlijke waarden. Dit betekent dat bij iedere ruimtelijke ingreep die niet bij recht wordt toegestaan, ook nagegaan moet worden of er mogelijk nadelige consequenties zijn voor beschermde inheemse soorten. Daarnaast geldt de Flora- en faunawet altijd, dus ook bij ruimtelijke ingrepen die het bestemmingsplan bij recht toestaat, zoals bij de bouw van een stal binnen het agrarisch bouwperceel.

Flora- en faunawet
De Flora- en faunawet is op 1 april 2002 in werking getreden en richt zich op de bescherming van in het wild levende planten en dieren. Alle van nature in Nederland voorkomende soorten: a. zoogdieren (met uitzondering van de Zwarte en Bruine rat, Huismuis en Muskusrat); b. vogels; c. amfibieën en reptielen; en d. vissen (met uitzondering van de soorten waarop de Visserijwet 1963 van toepassing is), worden in deze wet beschermd. Ook een aantal ongewervelden, onder andere insecten, libellen en kevers, die in hun voortbestaan bedreigd zijn of het gevaar lopen in hun voortbestaan te worden bedreigd, worden beschermd op grond van de Flora- en faunawet.
De bescherming krijgt gestalte via een aantal verbodsbepalingen, die gelden bij ruimtelijke ingrepen, plannen en projecten. Voor planten geldt artikel 8: "Het is verboden planten, behorende tot een beschermde inheemse soort, te plukken, te verzamelen, af te snijden, uit te steken, te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op enigerlei wijze van hun groeiplaats te verwijderen". Verbodsbepalingen betreffende dieren in hun natuurlijke leefomgeving zijn:
- het is verboden dieren behorende tot een beschermde inheemse soort te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen (artikel 9);
- het is verboden dieren behorende tot een beschermde inheemse soort opzettelijk te verontrusten (artikel 10);
- het is verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren behorende tot een beschermde inheemse soort te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren (artikel 11);
- het is verboden eieren van dieren behorende tot een beschermde inheemse soort te zoeken, te rapen, uit het nest te nemen, te beschadigen of te vernielen (artikel 12).

In hoeverre de verbodsbepalingen van toepassing zijn is afhankelijk van het beschermingsregime waartoe de soort behoort. Er gelden drie verschillende beschermingsregimes, afhankelijk van de zeldzaamheid van de soort en de status in Europese richtlijnen.
1. Algemene soorten
Onder deze groep vallen onder andere algemeen voorkomende beschermde zoogdieren, amfibieën en vaatplanten. Bij overtreding van verbodsbepalingen ten opzichte van deze soorten hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden wanneer: a. sprake is van een bij de wet genoemd belang; en b. de gunstige staat van instandhouding van de soort gegarandeerd blijft. Een bij de wet genoemd belang is onder andere de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling.
2. Overige soorten (gedragscode)
Onder deze groep vallen een aantal mindere algemene soorten en vogels, waarvoor vrijstelling verkregen kan worden van de verbodsbepalingen 8 tot en met 12 indien: a. sprake is van een bij wet genoemd belang; b. de gunstige staat van instandhouding van de soort gegarandeerd blijft; en c. de activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van EL&I goedgekeurde gedragscode. De gedragscode geeft richtlijnen aan om schade aan de soort te voorkomen of te minimaliseren. Hierbij kan gedacht worden aan aanpassing van de planning van werkzaamheden (bijvoorbeeld buiten het broedseizoen van vogels), markeren en afschermen van holen.
3. Soorten van Bijlage I AmvB Artikel 75 en soorten van Habitatrichtlijn Bijlage IV
Voor deze zeldzame soorten blijft een ontheffingsaanvraag voor de artikel 8 tot en met 12 altijd noodzakelijk. De ontheffingsaanvraag wordt getoetst aan drie criteria: a. er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang; b. er is geen alternatief; en c. de activiteiten doen geen afbreuk aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.
Naast de verbodsbepalingen, is in de Flora- en faunawet ook een zogenaamde zorgplichtbepaling opgenomen. Deze houdt in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora en fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijke handelingen achterwege te laten. De zorgplichtbepaling geldt voor alle beschermingsregimes.  

4.3.2 Nieuwe natuur

De gemeente Rijssen-Holten wil met het bestemmingsplan niet alleen de bestaande natuurwaarden beschermen, maar wil ook randvoorwaarden scheppen voor herstel en ontwikkeling van natuurwaarden. Ten aanzien van herstel en ontwikkeling van natuurwaarden in het agrarisch cultuurgebied is de juridisch-planologische regeling afgestemd op het provinciaal natuurbeleid (EHS). De EHS, zoals deze geldt voor Rijssen-Holten, is beschreven in 3.6 Natuur.

In het Natuurbeheerplan Overijssel worden de gebieden aangewezen waar subsidies uit het (nieuwe) Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer (SNL) mogelijk zijn. In het volgende kader wordt nader ingegaan op het SNL. Subsidie is alleen mogelijk voor het beheertype dat in het Natuurbeheerplan is vastgelegd. Het Natuurbeheerplan Overijssel is samengevat in 2.3.2 Natuurbeheerplan Overijssel.

Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer
Vanaf 2010 is het Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer (SNL) in de plaats getreden van het Programma Beheer. Belangrijke wijziging is dat er afgestapt is van het afrekenen op resultaat, bijvoorbeeld het aantal getelde planten. De vergoeding wordt met het SNL namelijk gebaseerd op het gevoerde beheer.
Het SNL bestaat uit twee provinciale subsidieregelingen:
- de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer;
- de Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap.
Dit betekent dat er in het subsidiestelsel een onderscheid gemaakt wordt tussen financiering van het beheer van de bestaande natuur en eenmalige investeringen ter verbetering van de natuurkwaliteit (kwaliteitsimpulsen). Het onderscheid tussen beheer en kwaliteitsimpulsen wordt gemaakt op basis van een analyse tussen verschillen in de actuele en de gewenste situatie (ambitie) van een gebied.
Het SNL werkt op basis van natuurtypen en beheertypen. De typen zijn gebaseerd op een landelijk uniforme "natuurtaal" die is ontwikkeld door natuurbeheerorganisaties, agrarische en particuliere organisaties en overheden. De natuurtaal ligt vast in de Index Natuur en Landschap en vormt de basis voor het natuurbeheerplan voor de provincie. Dit is een landelijk uniforme index met natuurtypen, agrarische natuurtypen en landschapselemententypen.
In het Natuurbeheerplan wijzen Gedeputeerde Staten de gebieden aan waar subsidies uit het nieuwe SNL mogelijk zijn. GS van Overijssel hebben op 21 september 2010 het Natuurbeheerplan 2011 vastgesteld.  

In zijn algemeenheid geldt dat een natuurbeheerplan geen planologische consequenties mag hebben. Een natuurbeheerplan mag dus geen invloed hebben op de bestaande gebruiksmogelijkheden van gronden. Dit is daarom ook niet gebeurt. Alleen de al bestaande bos- en natuurgebieden zijn in het bestemmingsplan bestemd als "Bos" of "Natuur". Voor het agrarisch gebied zijn agrarische gebiedsbestemmingen opgenomen. De in het Natuurbeheerplan aangewezen gebieden waar agrarische natuurtypen of landschapselemententypen of "nog om te vormen naar natuur" gelden, hebben in dit bestemmingsplan gewoon een agrarische gebiedsbestemming gekregen, met uitzondering van de gronden waar reeds natuurontwikkeling heeft plaatsgevonden (bijvoorbeeld voor gronden langs de Elsenerbeek).

Wanneer een agrariër (vrijwillig) besluit gebruik te maken van de subsidieregeling en daarmee deel te nemen aan natuurbeheer en voor de werkzaamheden een omgevingsvergunning dient te worden aangevraagd, mag het omgevingsvergunningenstelsel voor deze werken of werkzaamheden aan de kant worden geschoven.

In het Natuurbeheerplan wordt in bepaalde gebieden de omvorming van agrarische gronden naar natuur nagestreefd. Teneinde de functiewisseling naar natuur juridisch-planologisch gezien op een eenvoudige manier mogelijk te maken, is in het bestemmingsplan binnen de agrarische gebiedsbestemmingen een wijzigingsbevoegdheid naar de bestemming "Bos", "Natuur" en/of "Water" opgenomen. Omdat het Natuurbeheerplan jaarlijks wordt herzien, is ervoor gekozen geen gebied aan te wijzen waarvoor de wijzigingsbevoegdheid geldt. In plaats daarvan is in de planregels opgenomen dat de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend geldt ten behoeve van natuurontwikkeling ter uitvoering van het provinciaal natuurbeleid. Op deze manier geldt de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend voor de gebieden die door de provincie als zodanig zijn aangewezen. Bovendien speelt in dit geval mee dat het nieuwe kabinet aangekondigd heeft fors te willen bezuinigen op het natuurbeleid. Dit heeft in de nabije toekomst mogelijk gevolgen voor de begrenzing van de EHS in Overijssel. Het is daarom niet zinvol en niet gepast, gebieden aan te wijzen waarvoor de wijzigingsbevoegdheid geldt.