Buitengebied Dodewaard en Echteld

Status: Geconsolideerde versie
Identificatie: NL.IMRO.1740.bpDOECbuitengebied-onh1
Plantype: gemeentelijke overheid/bestemmingsplan

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

 

 

Artikel 3 Agrarisch

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

 

3.1.1 Algemeen

De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. grondgebonden agrarische productie;

  2. teelt op folie, worteldoek of goten;

  3. het weiden van dieren;

  4. bijbehorende voorzieningen, huiserven, gaarden en opslag;

  5. landschappelijke beplanting;

  6. watergangen en daarbij behorende voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, de waterberging daaronder mede begrepen;

  7. extensief dagrecreatief medegebruik.

 

3.1.2 Ter plaatse van een bouwvlak zijn de in lid 3.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor:

  1. niet-grondgebonden agrarische productie met bijbehorende voorzieningen en opslag, voor zover deze productie plaatsvindt als neventak van een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op de grondgebonden agrarische productie;

  2. bijbehorende verwerking van agrarische producten en productiegebonden detailhandel;

  3. ter plaatse van de aanduiding "kampeerterrein", voor een nevenactiviteit als kampeerterrein;

  4. ter plaatse van de aanduiding “manege”, voor een nevenactiviteit manege met daarbij een kantine ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch – kantine”;

  5. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch – groeps-accommodatie”, voor een nevenactiviteit als groepsaccommodatie;

  6. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch – veldschuur”, voor een veldschuur;

  7. bijbehorende bewoning in een bedrijfswoning.

Met dien verstande dat per bouwvlak ten hoogste één agrarisch bedrijf is toegestaan. Indien tussen bouwvlakken de aanduiding ‘relatie’ is aangegeven worden deze bouwvlakken aangemerkt als één bouwvlak.

 

3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Algemeen

Op de gronden met de bestemming Agrarisch, voor zover ter plaatse van een bouwvlak, mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. bedrijfsgebouwen ten behoeve van de bestemming;

  2. één bedrijfswoning dan wel, in geval reeds meerdere bedrijfswoningen aanwezig zijn, het bestaande aantal bedrijfswoningen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning uitgesloten" geen bedrijfswoning is toegestaan;

  3. bijgebouwen ten behoeve van de bedrijfswoning;

  4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming;

 

3.2.2 Afstand perceelsgrens

Bij de bouw van de in lid 3.2.1 bedoelde bouwwerken, voor zover het betreft gebouwen, mag de afstand tot de perceelsgrens niet minder bedragen dan 5 m.

 

3.2.3 Bedrijfsgebouwen

Bij de bouw van de in lid 3.2.1 sub a bedoelde bedrijfsgebouwen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 m;

  2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 7 m;

  3. kassen en permanente kunststoftunnels zijn uitsluitend toegestaan indien het gebruik daarvan ondersteunend is aan de hoofdteelt en het gezamenlijke oppervlak niet meer bedraagt dan 1.000 m2;

  4. ingeval sprake is van kassen en/of permanente kunststoftunnels bij (laan)boom-teeltbedrijven mag de totale oppervlakte niet meer bedragen dan 2.500 m2;

  5. van de overige gezamenlijke bedrijfsgebouwen ten behoeve van de niet-grondgebonden agrarische productie, als bedoeld in lid 3.1.2 sub a, mag het totale oppervlak niet meer bedragen dan 500 m², met dien verstande dat:

  1. ten behoeve van de toegestane nevenactiviteit ter plaatse van de aanduiding “kampeerterrein” is een kleinschalig kampeerterrein toegestaan waarbij de sanitaire voorzieningen binnen de bestaande (bedrijfs)bebouwing dienen te worden gerealiseerd, indien dit niet mogelijk is is maximaal één extra gebouw of uitbreiding van een bestaand gebouw, met geen groter oppervlak dan 30 m2, geen grotere goothoogte dan 3 m en geen grotere bouwhoogte dan 7 m toegestaan;

  2. ten behoeve van de toegestane nevenactiviteit ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - manege" en ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch – kantine”, het totale oppervlak samen niet meer mag bedragen dan 375 m²;

  3. ten behoeve van de toegestane nevenactiviteit ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch – groepsaccommodatie” het oppervlak niet meer mag bedragen dan 350 m²;

  4. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch – veldschuur”, voor een veldschuur, waarbij het totale oppervlak en de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan bestaand.

 

3.2.4 Bedrijfswoningen

Bij de bouw van de in lid 3.2.1 sub b bedoelde bedrijfswoning dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de inhoud mag niet meer bedragen dan 750 m3;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m;

  3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 m, met dien verstande dat indien de bestaande goothoogte hoger is, deze hoogte maatgevend is.

 

 

3.2.5 Bijgebouwen

Bij de bouw van de in lid 3.2.1 sub c bedoelde bijgebouwen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. per bedrijfswoning mag het totale oppervlak van de bijgebouwen niet meer bedragen dan 75 m2;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7 m;

  3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

3.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij de bouw van de in lid 3.2.1 sub d bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen de volgende bepalingen in acht te worden genomen:

  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m;

  2. de bouwhoogte van mestsilo’s, voedersilo's en bio-installaties mag niet meer bedragen dan 9 m;

  3. de bouwhoogte van de wand van mestbassins mag niet meer bedragen dan 4 m;

  4. de bouwhoogte van vrijstaande antennemasten mag niet meer bedragen dan 15 m;

  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 9 m.

 

3.2.7 Bouwen ter plaatse van de bestemming 'Agrarisch'

Op de gronden met de bestemming Agrarisch, voor zover niet ter plaatse van een bouwvlak, mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. niet-permanente teeltondersteunende voorzieningen zoals hagelnetten waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 m en kunststoftunnels en –overkappingen waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 m;

  2. constructies ten behoeve van de gotenteelt waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 m;

  3. molens ten behoeve van de waterhuishouding waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 m;

  4. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming, waarbij de volgende bepalingen in acht dienen te worden genomen:

  1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 10 m2;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

 

 

3.3 Afwijken van de bouwregels

 

3.3.1 Algemeen

Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in de leden 3.3.2 t/m 3.3.7 wordt eerst overgegaan, indien hierdoor de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

 

3.3.2 Afstand perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2, voor de bouw van een gebouw tot op minder dan de toegestane afstand tot de perceelsgrens, indien en voor zover:

  1. dit gebouw niet of niet doelmatig elders binnen een bouwvlak kan worden opgericht;

  2. de afstand tot de perceelsgrens niet minder bedraagt dan 2 m.

 

3.3.3 Kassen en permanente kunstoftunnels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.3 sub c, voor de bouw van kassen en permanente kunststoftunnels tot een maximaal gezamenlijk oppervlak van 1.500 m², indien en voor zover:

  1. het gebruik ondersteunend is aan de hoofdteelt;

  2. op basis van een advies van een onafhankelijk landbouwkundig deskundige is gebleken dat de noodzaak voor de bouw vanwege de agrarische bedrijfsvoering aanwezig is.

 

3.3.4 Overschrijding bouwgrenzen bedrijfsgebouwen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.7, voor de bouw van een bedrijfsgebouw voor zover dat de bouwgrens overschrijdt, indien en voor zover:

  1. het bouwwerk niet of niet doelmatig in zijn geheel binnen een bouwvlak kan worden opgericht;

  2. het bouwvlak niet reeds is vergroot door toepassing van de wijzigingsbevoegdheid als genoemd in de algemene wijzigingsregels van dit plan;

  3. de overschrijding van de bouwgrens niet meer bedraagt dan 15 m;

  4. de oppervlakte van het bouwwerk, voor zover dit de bouwgrens overschrijdt, niet meer bedraagt dan 300 m2.

 

3.3.5 Agrarisch hulpgebouw buiten een bouwvlak

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.7, voor de bouw van een agrarisch hulpgebouw buiten een bouwvlak, indien en voor zover:

  1. uit een nader onderzoek is gebleken dat het gebouw noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering en niet of niet doelmatig binnen een bouwvlak kan worden opgericht;

  2. de oppervlakte van het perceel waarop het gebouw wordt opgericht meer bedraagt dan 1 ha;

  3. de oppervlakte van het gebouw niet meer bedraagt dan 0,25% van het perceel waarop het gebouw wordt opgericht en niet meer bedraagt dan 100 m2;

  4. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 6 m;

  5. de goothoogte niet meer bedraagt dan 4 m.

 

3.3.6 Stalling van dieren

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.7, voor de bouw van kleine bouwwerken voor de stalling van dieren, indien en voor zover:

  1. het gebouw noodzakelijk is voor de stalling van dieren en niet of niet doelmatig op een erf kan worden opgericht;

  2. de oppervlakte van het perceel waarop het gebouw wordt opgericht meer bedraagt dan 1 ha;

  3. de afstand tot een nabijgelegen woning niet meer bedraagt dan 100 m;

  4. de oppervlakte van het bouwwerk niet meer bedraagt dan 25 m2;

  5. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 4 m;

  6. de goothoogte niet meer bedraagt dan 2,5 m.

 

3.3.7 Huisvesting seizoenarbeiders

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in dit plan voor het verlenen van huisvesting van seizoenarbeiders, met dien verstande dat:

  1. de huisvesting uitsluitend bedoeld is voor seizoenarbeiders die tijdelijk werkzaam zijn voor het betreffende, of naastgelegen, agrarische bedrijf;

  2. het betreft wisselend gebruik, afhankelijk van de bedrijfsmatige noodzaak in de productiegebonden seizoenen;

  3. aangetoond wordt dat de omvang van de overnachtingsaccommodatie en/of het aantal te realiseren woonunits is afgestemd op de behoefte aan tijdelijke arbeidskrachten;

  4. alle benodigde parkeervoorzieningen binnen het bouwvlak worden gerealiseerd;

  5. de aanwezige bedrijfsgebouwen voor dit doel mogen worden ingericht voor een overnachtingsaccommodatie, die niet geschikt is voor zelfstandige bewoning, en/of daarbij behorende voorzieningen;

  6. indien aangetoond wordt dat onvoldoende ruimte aanwezig is binnen de aan-wezige bedrijfsgebouwen deze voor dit doel ook mogen worden uitgebreid of nieuw gebouwd, waarbij de regelen voor bedrijfsgebouwen overeenkomstig dit voorschrift van toepassing zijn;

  7. indien mogelijkheden voor de in sub e genoemde overnachtingsaccommodatie redelijkerwijs ontbreken, in plaats daarvan en maximaal gedurende 4 aaneen-gesloten maanden per kalenderjaar, binnen het bouwvlak tijdelijke woonunits mogen worden geplaatst, met geen hogere bouwhoogte dan 3 m en mits wordt voorzien in een doeltreffende landschappelijke inpassing.

 

 

3.4 Specifieke gebruiksregels

Als gebruik in strijd met de bestemming Agrarisch wordt in ieder geval begrepen:

  1. een gebruik als volkstuin;

  2. een gebruik voor niet-grondgebonden agrarische productie in de vorm van teelt op trayvelden of op stellingen en/of containerteelt op lavas of beton, voor zover de oppervlakte daarvan meer bedraagt dan 1 ha en voor zover niet direct grenzend aan een bouwvlak;

  3. een gebruik voor de verwerking van agrarische producten en productiegebonden detailhandel, voor zover dit gebruik meer bedraagt dan 100 m2;

  4. de opslag van mest buiten het bouwvlak;

  5. de opslag van goederen en materieel in de openlucht en buiten de agrarische bouwpercelen, voor zover de oppervlakte van de opslag meer bedraagt dan 200 m2 per perceel en/of de hoogte van de opslag meer bedraagt dan 2,5 m;

  6. de opslag van goederen en materieel in de openlucht en op de agrarische bouwpercelen, voor zover de hoogte van de opslag meer bedraagt dan 4 m;

  7. permanente bewoning in relatie tot de huisvesting van seizoenarbeiders.

 

 

 

 

 

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

3.5.1 Algemeen

Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in de leden 3.5.2 t/m 3.5.3 wordt eerst overgegaan, indien hierdoor de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

 

3.5.2 Niet-grondgebonden agrarische productie

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4 sub b, voor niet-grondgebonden agrarische productie in de vorm van teelt op trayvelden of op stellingen en/of containerteelt op lavas of beton met een watersysteem en bijbehorende voorzieningen, indien en voor zover:

  1. de economische noodzaak door middel van een bedrijfsplan, waarover positief is geadviseerd door een onafhankelijk agrarisch deskundige, in voldoende mate is aangetoond;

  2. de oppervlakte van de bouwwerken ten behoeve van het watersysteem niet meer bedraagt dan 600 m2;

  3. de bouwhoogte van de bouwwerken ten behoeve van het watersysteem niet meer bedraagt dan 3 m;

  4. gehoord de betrokken waterbeheerder, is gebleken dat hierdoor de waterstaatkundige belangen niet blijvend onevenredig worden geschaad.

 

3.5.3 Opslag van mest buiten een bouwvlak

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4 sub d voor de opslag van mest buiten een bouwvlak, indien en voor zover:

  1. de opslag noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering en niet of niet doelmatig binnen een bouwvlak kan worden opgericht;

  2. de hoogte niet meer bedraagt dan 3 m.

 

 

Artikel 4 Agrarisch - niet-grondgebonden

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch - niet-grondgebonden aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. één niet-grondgebonden agrarisch bedrijf per bestemmingsvlak, welke in onderstaande tabel nader is gespecificeerd;

  2. grondgebonden agrarische productie;

  3. bijbehorende voorzieningen, huiserven, gaarden en opslag;

  4. bijbehorende verwerking van agrarische producten en productiegebonden detailhandel;

  5. bijbehorende bewoning in een bedrijfswoning;

  6. landschappelijke beplanting;

met dien verstande dat de gronden tevens bestemd zijn:

  1. ter plaatse van de aanduiding “hovenier”, voor een hoveniersbedrijf;

  2. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch – eierverwerkend bedrijf”, voor een eierverwerkend bedrijf.

 

ter plaatse van de aanduiding:

toegestane functie:

“glastuinbouw”

glastuinbouw

“intensieve veehouderij”

intensieve veehouderij

“viskwekerij”

viskwekerij

“specifieke vorm van agrarisch - tunnelkassen”

tunnelkassen

 

 

4.2 Bouwregels

 

4.2.1 Algemeen

Op de gronden met de bestemming Agrarisch - niet-grondgebonden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. bedrijfsgebouwen en bedrijfsbouwwerken ten behoeve van de bestemming, met dien verstande dat, voor zover het gronden betreft ter plaatse van de aanduiding “glastuinbouw”, bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, uitsluitend mogen worden gebouwd binnen een bouwvlak;

  2. één bedrijfswoning dan wel, in geval reeds meerdere bedrijfswoningen aanwezig zijn, het bestaande aantal bedrijfswoningen;

  3. bijgebouwen ten behoeve van de bedrijfswoning;

  4. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.

Indien tussen bouw- of bestemmingsvlakken de aanduiding ‘relatie’ is aangegeven worden deze bouw- of bestemmingsvlakken aangemerkt als één bouw- of bestemmingsvlak.

 

4.2.2 Afstand perceelsgrens

Bij de bouw van de in lid 4.2.1 bedoelde bouwwerken, voor zover het betreft gebouwen, mag de afstand tot de perceelsgrens niet minder bedragen dan 5 m.

 

 

 

4.2.3 Bedrijfsgebouwen en bedrijfsbouwwerken

Bij de bouw van de in lid 4.2.1 sub a bedoelde bedrijfsgebouwen en bedrijfsbouwwerken dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m;

  2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 m;

  3. ter plaatse van de aanduiding “hovenier” mag het bebouwd oppervlak van de gebouwen niet meer bedragen dan 140% van het bestaande bebouwd oppervlak van de gebouwen;

  4. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch – eierverwerkend bedrijf” mag het bebouwd oppervlak van de gebouwen niet meer bedragen dan 120% van het bestaande bebouwd oppervlak van de gebouwen;

  5. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch – tunnelkassen” mag de oppervlakte aan tunnelkassen niet meer bedragen dan 2.600 m².

 

4.2.4 Bedrijfswoningen

Bij de bouw van de in lid 4.2.1 sub b bedoelde bedrijfswoningen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de inhoud mag niet meer bedragen dan 750 m3;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m;

  3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 m, met dien verstande dat indien de bestaande goothoogte hoger is, deze hoogte maatgevend is.

 

4.2.5 Bijgebouwen

Bij de bouw van de in lid 4.2.1 sub c bedoelde bijgebouwen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. per bedrijfswoning mag het totale oppervlak van de bijgebouwen niet meer bedragen dan 75 m2;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7 m;

  3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

4.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij de bouw van de in lid 4.2.1 sub d bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen de volgende bepalingen in acht te worden genomen:

  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m;

  2. de bouwhoogte van mestsilo’s, voedersilo's en bio-installaties mag niet meer bedragen dan 9 m;

  3. de bouwhoogte van de wand van mestbassins mag niet meer bedragen dan 4 m;

  4. de bouwhoogte van vrijstaande antennemasten mag niet meer bedragen dan 15 m;

  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 9 m.

 

4.3 Afwijken van de bouwregels

 

4.3.1 Algemeen

Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in de lid 4.3.2 en 4.3.3 wordt eerst overgegaan, indien hierdoor de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

 

4.3.2 Afstand perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.2, voor de bouw van een gebouw tot op minder dan de toegestane afstand tot de perceelsgrens, indien en voor zover:

  1. dit gebouw niet of niet doelmatig elders binnen het desbetreffende bestemmingsvlak kan worden opgericht;

  2. de afstand tot de perceelsgrens niet minder bedraagt dan 2 m.

 

4.3.3 Huisvesting van seizoensarbeiders

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in dit plan voor het verlenen van huisvesting van seizoenarbeiders, met dien verstande dat:

  1. de huisvesting uitsluitend bedoeld is voor seizoenarbeiders die tijdelijk werkzaam zijn voor het betreffende, of naastgelegen, agrarische bedrijf;

  2. het betreft wisselend gebruik, afhankelijk van de bedrijfsmatige noodzaak in de productiegebonden seizoenen;

  3. aangetoond wordt dat de omvang van de overnachtingsaccommodatie en/of het aantal te realiseren woonunits is afgestemd op de behoefte aan tijdelijke arbeidskrachten;

  4. alle benodigde parkeervoorzieningen binnen het bestemmingsvlak worden gerealiseerd;

  5. de aanwezige bedrijfsgebouwen voor dit doel mogen worden ingericht voor een overnachtingsaccommodatie, die niet geschikt is voor zelfstandige bewoning, en/of daarbij behorende voorzieningen;

  6. indien aangetoond wordt dat onvoldoende ruimte aanwezig is binnen de aanwezige bedrijfsgebouwen deze voor dit doel ook mogen worden uitgebreid of nieuw gebouwd, waarbij de regelen voor bedrijfsgebouwen overeenkomstig dit voorschrift van toepassing zijn;

  7. indien mogelijkheden voor de in sub e genoemde overnachtingsaccommodatie redelijkerwijs ontbreken, in plaats daarvan en maximaal gedurende 4 aaneen-gesloten maanden per kalenderjaar, binnen een bestemmingsvlak tijdelijke woonunits mogen worden geplaatst, met geen hogere bouwhoogte dan 3 m en mits wordt voorzien in een doeltreffende landschappelijke inpassing.

 

4.4 Specifieke gebruiksregels

Als gebruik in strijd met de bestemming Agrarisch - niet-grondgebonden wordt in ieder geval begrepen:

  1. een gebruik voor de verwerking van agrarische producten en productiegebonden detailhandel, voor zover dit gebruik meer bedraagt dan 100 m2;

  2. de opslag van goederen en materieel in de openlucht, voor zover de hoogte van de opslag meer bedraagt dan 4 m.

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 5 Agrarisch met waarden - 1

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

 

5.1.1 Algemeen

De voor Agrarisch met waarden - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. grondgebonden agrarische productie;

  2. teelt op folie, worteldoek of goten;

  3. het weiden van dieren;

  4. bijbehorende voorzieningen, huiserven, gaarden en opslag;

  5. instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling, van de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de betreffende gronden;

  6. watergangen en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, de waterberging daaronder mede begrepen;

  7. extensief dagrecreatief medegebruik;

met dien verstande dat de gronden tevens bestemd zijn voor:

  1. ter plaatse van de aanduiding “recreatiewoning”, een recreatiewoning;

  2. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch met waarden – veldschuur - veldschuur”, een veldschuur.

 

5.1.2 Ter plaatse van een bouwvlak zijn de in lid 5.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor:

  1. niet-grondgebonden agrarische productie met bijbehorende voorzieningen en opslag, voor zover deze productie plaatsvindt als neventak van een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op de grondgebonden agrarische productie;

  2. bijbehorende verwerking van agrarische producten en productiegebonden detailhandel;

  3. ter plaatse van de aanduiding "kampeerterrein", voor een nevenactiviteit als kampeerterrein;

  4. bijbehorende bewoning in een bedrijfswoning.

Met dien verstande dat per bouwvlak ten hoogste één agrarisch bedrijf is toegestaan. Indien tussen bouwvlakken de aanduiding ‘relatie’ is aangegeven worden deze bouwvlakken aangemerkt als één bouwvlak.

 

5.1.3 Landschappelijke en natuurwaarden

Tot de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de in lid 5.1.1 bedoelde gronden worden gerekend:

  1. reliëf: geulen, ruggen en huisterpen;

  2. waterhuishouding: een relatief laag grond- en oppervlaktewaterpeil;

  3. watersysteem: wielen, plassen en open water;

  4. grondgebruik: een divers agrarisch gebruik, onder meer als grasland, akkerland, boomgaard en boomkwekerij, waarbij de diverse gebruiksvormen door elkaar heen voorkomen;

  5. verkaveling: een kleinschalige verkaveling, waarbij zowel regelmatige als onregelmatige en zowel strookvormige als blokvormige percelen voorkomen en die voor een deel het reliëf volgt;

  6. opgaande beplanting: relatief veel erf-, kavelgrens- en wegbeplantingen, boomgaarden en bosjes, met als meest kenmerkende boomsoorten eiken, essen, iepen, lindes, fruit-, noten- en kastanjebomen;

  7. bebouwing: relatief veel bebouwing, waarbij deze zowel kan voorkomen in de vorm van geconcentreerd liggende buurtschappen en lintbebouwing als in de vorm van verspreid liggende bebouwing;

  8. flora: droge, halfnatuurlijke, kruidenrijke graslanden, akkeronkruiden en opgaande beplanting met bijbehorende onderbegroeiing;

  9. fauna: diersoorten die zijn gebonden aan opgaande beplanting (zoals vleermuizen, zang- en roofvogels en kleine zoogdieren, waaronder marterachtigen).

 

5.2 Bouwregels

 

5.2.1 Algemeen

Op de gronden met de bestemming Agrarisch met waarden - 1, voor zover ter plaatse een bouwvlak, mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. bedrijfsgebouwen ten behoeve van de bestemming;

  2. één bedrijfswoning dan wel, in geval reeds meerdere bedrijfswoningen aanwezig zijn, het bestaande aantal bedrijfswoningen;

  3. bijgebouwen ten behoeve van de bedrijfswoning;

  4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.

 

5.2.2 Afstand perceelsgrens

Bij de bouw van de in lid 5.2.1 bedoelde bouwwerken, voor zover het betreft gebouwen, mag de afstand tot de perceelsgrens niet minder bedragen dan 5 m.

 

5.2.3 Bedrijfsgebouwen

Bij de bouw van de in lid 5.2.1 sub a bedoelde bedrijfsgebouwen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 m;

  2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 7 m;

  3. kassen en permanente kunststoftunnels zijn uitsluitend toegestaan indien het gebruik daarvan ondersteunend is aan de hoofdteelt en het gezamenlijke oppervlak niet meer bedraagt dan 1.000 m2;

  4. ingeval sprake is van kassen en/of permanente kunststoftunnels bij (laan)boomteeltbedrijven mag de totale oppervlakte niet meer bedragen dan 2.500 m2;

  5. van de overige gezamenlijke bedrijfsgebouwen ten behoeve van de niet-grondgebonden agrarische productie, als bedoeld in lid 5.1.2 sub a, mag het totale oppervlak niet meer bedragen dan 500 m².

  6. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch met waarden – veldschuur”, waarbij het totale oppervlak en de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan bestaand.

 

5.2.4 Bedrijfswoningen

Bij de bouw van de in lid 5.2.1 sub b bedoelde bedrijfswoningen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de inhoud mag niet meer bedragen dan 750 m3;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m;

  3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 m, met dien verstande dat indien de bestaande goothoogte hoger is, deze hoogte maatgevend is.

 

5.2.5 Bijgebouwen

Bij de bouw van de in lid 5.2.1 sub c bedoelde bijgebouwen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. per bedrijfswoning mag het totale oppervlak van de bijgebouwen niet meer bedragen dan 75 m2;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7 m;

  3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

  4. ten behoeve van de toegestane nevenactiviteit ter plaatse van de aanduiding “kampeerterrein” is een kleinschalig kampeerterrein toegestaan waarbij de sanitaire voorzieningen binnen de bestaande bebouwing dienen te worden gerealiseerd, indien dit niet mogelijk is is maximaal één extra gebouw of uitbreiding van een bestaand gebouw, met geen groter oppervlak dan 30 m2, geen grotere goothoogte dan 3 m en geen grotere bouwhoogte dan 7 m toegestaan.

 

5.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij de bouw van de in lid 5.2.1 sub d bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen de volgende bepalingen in acht te worden genomen:

  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m;

  2. de bouwhoogte van mestsilo’s, voedersilo's en bio-installaties mag niet meer bedragen dan 9 m;

  3. de bouwhoogte van de wand van mestbassins mag niet meer bedragen dan 4 m;

  4. de bouwhoogte van vrijstaande antennemasten mag niet meer bedragen dan 15 m;

  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 9 m.

 

5.2.7 Bouwen ter plaatse van de bestemming 'Agrarisch met waarden - 1'

Op de gronden met de bestemming Agrarisch met waarden - 1, voor zover niet ter plaatse van een bouwvlak, mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. niet-permanente teeltondersteunende voorzieningen zoals hagelnetten waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 m en kunststoftunnels en –overkappingen waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 m;

  2. constructies ten behoeve van de gotenteelt waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 m;

  3. molens ten behoeve van de waterhuishouding waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 m;

  4. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming, waarbij de volgende bepalingen in acht dienen te worden genomen:

  1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 10 m2;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 .

 

5.2.8 Recreatiewoningen

Bij de bouw van de in lid 5.1.1 sub h bedoelde gebouwen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. het aantal recreatiewoningen mag per aanduiding niet meer bedragen dan 1;

  2. de inhoud van een recreatiewoning mag niet meer bedragen dan maximaal 110% van bestaand.

 

 

5.3 Afwijken van de bouwregels

 

5.3.1 Algemeen

Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in de leden 5.3.2 t/m 5.3.7 wordt eerst overgegaan, indien hierdoor de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

 

5.3.2 Afstand perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.2, voor de bouw van een gebouw tot op minder dan de toegestane afstand tot de perceelsgrens, indien en voor zover:

  1. dit gebouw niet of niet doelmatig binnen een bouwvlak kan worden opgericht;

  2. de afstand tot de perceelsgrens niet minder bedraagt dan 2 m.

 

5.3.3 Kassen en permanente kunststoftunnels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.3 sub c, voor de bouw van kassen en permanente kunststoftunnels tot een maximaal gezamenlijk oppervlak van 1.500 m², indien en voor zover:

  1. het gebruik ondersteunend is aan de hoofdteelt;

  2. op basis van een advies van een onafhankelijk landbouwkundig deskundige is gebleken dat de noodzaak voor de bouw vanwege de agrarische bedrijfsvoering aanwezig is.

 

5.3.4 Overschrijding bouwgrenzen bedrijfsgebouwen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.7, voor de bouw van een bedrijfsgebouw voor zover dat de bouwgrens overschrijdt, indien en voor zover:

  1. het bouwwerk niet of niet doelmatig in zijn geheel binnen een bouwvlak kan worden opgericht;

  2. het bouwvlak niet reeds is vergroot door toepassing van de wijzigingsbevoegdheid als genoemd in de algemene wijzigingsregels van dit plan;

  3. de overschrijding van de bouwgrens niet meer bedraagt dan 15 m;

  4. de oppervlakte van het bouwwerk, voor zover dit de bouwgrens overschrijdt, niet meer bedraagt dan 300 m2.

 

5.3.5 Agrarisch hulpgebouw buiten een bouwvlak

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.7, voor de bouw van een agrarisch hulpgebouw buiten een bouwvlak, indien en voor zover:

  1. uit een nader onderzoek is gebleken dat het gebouw noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering en niet of niet doelmatig binnen een bouwvlak kan worden opgericht;

  2. de oppervlakte van het perceel waarop het gebouw wordt opgericht meer bedraagt dan 1 ha;

  3. de oppervlakte van het gebouw niet meer bedraagt dan 0,25% van het perceel waarop het gebouw wordt opgericht en niet meer bedraagt dan 100 m2;

  4. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 7 m;

  5. de goothoogte niet meer bedraagt dan 4 m.

 

5.3.6 Stalling van dieren

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.7, voor de bouw van kleine bouwwerken voor de stalling van dieren, indien en voor zover:

  1. het gebouw noodzakelijk is voor de stalling van dieren en niet of niet doelmatig op een erf kan worden opgericht;

  2. de oppervlakte van het perceel waarop het gebouw wordt opgericht meer bedraagt dan 1 ha;

  3. de afstand tot een nabijgelegen woning niet meer bedraagt dan 100 m;

  4. de oppervlakte van het bouwwerk niet meer bedraagt dan 25 m2;

  5. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 4 m;

  6. de goothoogte niet meer bedraagt dan 2,5 m.

 

5.3.7 Huisvesting van seizoensarbeiders

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in dit plan voor het verlenen van huisvesting van seizoenarbeiders, met dien verstande dat:

  1. de huisvesting uitsluitend bedoeld is voor seizoenarbeiders die tijdelijk werkzaam zijn voor het betreffende, of naastgelegen, agrarische bedrijf;

  2. het betreft wisselend gebruik, afhankelijk van de bedrijfsmatige noodzaak in de productiegebonden seizoenen;

  3. aangetoond wordt dat de omvang van de overnachtingsaccommodatie en/of het aantal te realiseren woonunits is afgestemd op de behoefte aan tijdelijke arbeidskrachten;

  4. alle benodigde parkeervoorzieningen binnen het bouwvlak worden gerealiseerd;

  5. de aanwezige bedrijfsgebouwen voor dit doel mogen worden ingericht voor een overnachtingsaccommodatie, die niet geschikt is voor zelfstandige bewoning, en/of daarbij behorende voorzieningen;

  6. indien aangetoond wordt dat onvoldoende ruimte aanwezig is binnen de aanwezige bedrijfsgebouwen deze voor dit doel ook mogen worden uitgebreid of nieuw gebouwd, waarbij de regelen voor bedrijfsgebouwen overeenkomstig dit voorschrift van toepassing zijn;

  7. indien mogelijkheden voor de in sub e genoemde overnachtingsaccommodatie redelijkerwijs ontbreken, in plaats daarvan en maximaal gedurende 4 aaneengesloten maanden per kalenderjaar, binnen een bouwvlak tijdelijke woonunits mogen worden geplaatst, met geen hogere bouwhoogte dan 3 m en mits wordt voorzien in een doeltreffende landschappelijke inpassing.

 

 

 

 

 

 

5.4 Specifieke gebruiksregels

Als gebruik in strijd met de bestemming Agrarisch met waarden - 1 wordt in ieder geval begrepen:

  1. een gebruik als volkstuin;

  2. een gebruik voor niet-grondgebonden agrarische productie in de vorm van teelt op trayvelden of op stellingen en/of containerteelt op lavas of beton, voor zover de oppervlakte daarvan meer bedraagt dan 1 ha en voor zover niet direct grenzend aan een bouwvlak;

  3. een gebruik voor de verwerking van agrarische producten en productiegebonden detailhandel, voor zover dit gebruik meer bedraagt dan 100 m2;

  4. de opslag van mest buiten een bouwvlak;

  5. de opslag van goederen en materieel in de openlucht en buiten een bouwvlak, voor zover de oppervlakte van de opslag meer bedraagt dan 200 m2 per perceel en/of de hoogte van de opslag meer bedraagt dan 2,5 m;

  6. de opslag van goederen en materieel in de openlucht en binnen een bouwvlak, voor zover de hoogte van de opslag meer bedraagt dan 4 m;

  7. permanente bewoning in relatie tot de huisvesting van seizoenarbeiders.

 

 

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

5.5.1 Algemeen

Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in de leden 5.5.2 en 5.5.3 wordt eerst overgegaan, indien hierdoor

  1. de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad;

  2. voor zover het betreft gronden buiten een bouwvlak, uit een nader onderzoek is gebleken dat hierdoor de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden, of de mogelijkheden tot het herstel of de ontwikkeling van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad en ,in geval het bouwwerken betreft, van tevoren in voldoende mate is verzekerd dat wordt voorzien in de aanleg van een landschappelijke beplanting ter inpassing van de bouwwerken die door het verlenen van de omgevingsvergunning mogelijk worden gemaakt.

 

5.5.2 Niet-grondgebonden agrarische productie

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.4 sub b, voor niet-grondgebonden agrarische productie in de vorm van teelt op trayvelden of op stellingen en/of containerteelt op lavas of beton met een watersysteem en bijbehorende voorzieningen, indien en voor zover:

  1. de economische noodzaak door middel van een bedrijfsplan, waarover positief is geadviseerd door een onafhankelijk agrarisch deskundige, in voldoende mate is aangetoond;

  2. de oppervlakte van de bouwwerken ten behoeve van het watersysteem niet meer bedraagt dan 600 m2;

  3. de bouwhoogte van de bouwwerken ten behoeve van het watersysteem niet meer bedraagt dan 3 m;

  4. gehoord de betrokken waterbeheerder, is gebleken dat hierdoor de waterstaatkundige belangen niet blijvend onevenredig worden geschaad;

  5. van tevoren, op basis van een inrichtingsplan, in voldoende mate is verzekerd dat wordt voorzien in een landschappelijke inpassing.

 

5.5.3 Opslag van mest buiten een bouwvlak

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.4 sub d voor de opslag van mest buiten een bouwvlak, indien en voor zover:

  1. de opslag noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering en niet of niet doelmatig binnen een bouwvlak kan worden opgericht;

  2. de hoogte niet meer bedraagt dan 3 m.

 

 

5.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

5.6.1 Algemeen

Het is verboden binnen de bestemming Agrarisch met waarden - 1, voor zover dit niet betreft een bouwvlak, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

  1. werken en werkzaamheden die direct zijn gericht op het storten, deponeren of op andere wijze opslaan van baggerspecie, grond, puin of afvalmaterialen, voor zover deze van elders zijn aangevoerd;

  2. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas, geen productiebos, productieboomgaard, zacht-fruitopstand, (boom)kwekerij of windsingel zijnde, voor zover dit niet betreft de verzorging van de aanwezige houtopstanden;

  3. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden.

 

5.6.2 Geen omgevingsvergunning vereist

Het in lid 5.6.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  1. werken en werkzaamheden binnen het kader van het normale onderhoud, beheer of herstel van de functies, die het plan aan de gronden toekent;

  2. werken en werkzaamheden, voor over daarvoor, op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, reeds een vergunning is verleend ingevolge de Ontgrondingenwet;

  3. werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren;

  4. werken en werkzaamheden die zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of plagen te beperken;

  5. werken en werkzaamheden ten aanzien waarvan door het bevoegd gezag is medegedeeld dat deze, wat aard en omvang betreft, van zodanige ondergeschikte betekenis zijn, dat voor de uitvoering daarvan geen omgevingsvergunning wordt vereist.

 

5.6.3 Verlenen omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in lid 5.6.1, kan alleen worden verleend indien uit een nader onderzoek is gebleken dat hierdoor de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden, of de mogelijkheden tot het herstel of de ontwikkeling van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

 

Artikel 6 Agrarisch met waarden - 2

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

 

6.1.1 Algemeen

De voor Agrarisch met waarden - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. grondgebonden agrarische productie;

  2. teelt op folie, worteldoek of goten;

  3. het weiden van dieren;

  4. bijbehorende voorzieningen, huiserven, gaarden en opslag;

  5. een weidevogelgebied ter plaatse van de aanduiding “weidevogelgebied”

  6. instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling, van de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de betreffende gronden;

  7. watergangen en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, de waterberging daaronder mede begrepen;

  8. extensief dagrecreatief medegebruik;

 

met dien verstande dat de gronden tevens bestemd zijn voor:

  1. ter plaatse van de aanduiding “ijsbaan”, een ijsbaan;

  2. ter plaatse van de aanduiding “parkeerterrein”, een parkeerterrein;

  3. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch met waarden – veldschuur - veldschuur”, een veldschuur;

  4. ter plaatse van de aanduiding “windturbine” een windturbine.

 

6.1.2 Ter plaatse van een bouwvlak, niet zijnde het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding “ijsbaan”, zijn de in lid 6.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor:

  1. niet-grondgebonden agrarische productie met bijbehorende voorzieningen en opslag, voor zover deze productie plaatsvindt als neventak van een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op de grondgebonden agrarische productie;

  2. bijbehorende verwerking van agrarische producten en productiegebonden detailhandel;

  3. bijbehorende bewoning in een bedrijfswoning.

Met dien verstande dat per bouwvlak ten hoogste één agrarisch bedrijf is toegestaan. Indien tussen bouwvlakken de aanduiding ‘relatie’ is aangegeven worden deze bouwvlakken aangemerkt als één bouwvlak.

 

6.1.3 Landschappelijke en natuurwaarden

Tot de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de in lid 6.1.1 bedoelde gronden worden gerekend:

  1. reliëf: geulen, ruggen en huisterpen;

  2. waterhuishouding: een relatief laag grond- en oppervlaktewaterpeil;

  3. watersysteem: wielen, plassen en open water;

  4. grondgebruik: een divers agrarisch gebruik, onder meer als grasland, akkerland, boomgaard en boomkwekerij, waarbij de diverse gebruiksvormen door elkaar heen voorkomen;

  5. verkaveling: een kleinschalige verkaveling, waarbij zowel regelmatige als onregelmatige en zowel strookvormige als blokvormige percelen voorkomen en die voor een deel het reliëf volgt;

  6. opgaande beplanting: relatief veel erf-, kavelgrens- en wegbeplantingen, boomgaarden en bosjes, met als meest kenmerkende boomsoorten eiken, essen, iepen, lindes, fruit-, noten- en kastanjebomen;

  7. bebouwing: relatief veel bebouwing, waarbij deze zowel kan voorkomen in de vorm van geconcentreerd liggende buurtschappen en lintbebouwing als in de vorm van verspreid liggende bebouwing;

  8. flora: droge, halfnatuurlijke, kruidenrijke graslanden, akkeronkruiden en opgaande beplanting met bijbehorende onderbegroeiing;

  9. fauna: diersoorten die zijn gebonden aan opgaande beplanting (zoals vleermuizen, zang- en roofvogels en kleine zoogdieren, waaronder marterachtigen).

 

6.2 Bouwregels

 

6.2.1 Algemeen

Op de gronden met de bestemming Agrarisch met waarden - 2, voor zover ter plaatse een bouwvlak, niet zijnde het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding “ijsbaan”, mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. bedrijfsgebouwen ten behoeve van de bestemming;

  2. één bedrijfswoning dan wel, in geval reeds meerdere bedrijfswoningen aanwezig zijn, het bestaande aantal bedrijfswoningen;

  3. bijgebouwen ten behoeve van de bedrijfswoning;

  4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.

 

6.2.2 Afstand perceelsgrens

Bij de bouw van de in lid 6.2.1 bedoelde bouwwerken, voor zover het betreft gebouwen, mag de afstand tot de perceelsgrens niet minder bedragen dan 5 m.

 

6.2.3 Bedrijfsgebouwen

Bij de bouw van de in lid 6.2.1 sub a bedoelde bedrijfsgebouwen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 m;

  2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 7 m;

  3. kassen en permanente kunststoftunnels zijn uitsluitend toegestaan indien het gebruik daarvan ondersteunend is aan de hoofdteelt en het gezamenlijke oppervlak niet meer bedraagt dan 1.000 m2;

  4. ingeval sprake is van kassen en/of permanente kunststoftunnels bij (laan)boomteeltbedrijven mag de totale oppervlakte niet meer bedragen dan 2.500 m2;

  5. van de overige gezamenlijke bedrijfsgebouwen ten behoeve van de niet-grondgebonden agrarische productie, als bedoeld in lid 5.1.2 sub a, mag het totale oppervlak niet meer bedragen dan 500 m².

  6. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch met waarden – veldschuur”, waarbij het totale oppervlak en de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan bestaand.

 

6.2.4 Bedrijfswoningen

Bij de bouw van de in lid 6.2.1 sub b bedoelde bedrijfswoningen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de inhoud mag niet meer bedragen dan 750 m3;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m;

  3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 m, met dien verstande dat indien de bestaande goothoogte hoger is, deze hoogte maatgevend is.

 

6.2.5 Bijgebouwen

Bij de bouw van de in lid 6.2.1 sub c bedoelde bijgebouwen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. per bedrijfswoning mag het totale oppervlak van de bijgebouwen niet meer bedragen dan 75 m2;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7 m;

  3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

6.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij de bouw van de in lid 6.2.1 sub d bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen de volgende bepalingen in acht te worden genomen:

  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m;

  2. de bouwhoogte van mestsilo’s, voedersilo's en bio-installaties mag niet meer bedragen dan 9 m;

  3. de bouwhoogte van de wand van mestbassins mag niet meer bedragen dan 4 m;

  4. de bouwhoogte van vrijstaande antennemasten mag niet meer bedragen dan 15 m;

  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 9 m.

 

6.2.7 Bouwen ter plaatse van de aanduiding 'windturbine'

Op de gronden ter plaatse van de aanduiding “windturbine” mag een windturbine worden gebouwd met bijbehorende voorzieningen, met dien verstande dat:

  1. de bouwhoogte van een windturbine niet meer mag bedragen dan 90 m, gemeten vanaf de gemiddelde hoogte van het aansluitend terrein tot aan de bovenzijde van de mast;

  2. de rotordiameter van de windturbine, zijnde 2 maal de afstand van de wiek gemeten tussen het hart van de as en de tip van de wiek, niet meer mag bedragen dan 82 m;

  3. het totale bebouwde oppervlak van de mast, per windturbine, niet meer mag bedragen dan 20 m²;

  4. van de funderingsvoet, per windturbine, het totale bebouwde oppervlak niet meer mag bedragen dan 400 m² en de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 m;

  5. het totale bebouwde oppervlak van de bijbehorende bebouwing niet meer mag bedragen dan 15 m² en de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3,5 m;

  6. de perceelsgrootte, per windturbine, niet meer mag bedragen dan 2.300 m².

 

 

6.2.8 Bouwen ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan'

Op de gronden ter plaatse van de aanduiding “ijsbaan” mogen voorzieningen ten behoeve van een ijsbaan worden opgericht, met dien verstande dat:

  1. de oppervlakte bebouwing niet meer mag bedragen dan 150 m²;

  2. de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3 m;

  3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 7 m;

  4. de bouwhoogte van lichtmasten niet meer mag bedragen dan 15 m.

 

6.2.9 Bouwen ter plaatse van de bestemming 'Agrarisch met waarden - 2'

Op de gronden met de bestemming Agrarisch met waarden - 2 , voor zover niet ter plaatse van een bouwvlak, mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. niet-permanente teeltondersteunende voorzieningen zoals hagelnetten waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 m en kunststoftunnels en –overkappingen waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 m;

  2. constructies ten behoeve van de gotenteelt waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 m;

  3. molens ten behoeve van de waterhuishouding waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 m;

  4. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming, waarbij de volgende bepalingen in acht dienen te worden genomen:

  1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 10 m2;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

 

 

6.3 Afwijken van de bouwregels

 

6.3.1 Algemeen

Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in de leden 6.3.2 t/m 6.3.7 wordt eerst overgegaan, indien hierdoor de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

 

6.3.2 Afstand perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.2, voor de bouw van een gebouw tot op minder dan de toegestane afstand tot de perceelsgrens, indien en voor zover:

  1. dit gebouw niet of niet doelmatig binnen een bouwvlak kan worden opgericht;

  2. de afstand tot de perceelsgrens niet minder bedraagt dan 2 m.

 

6.3.3 Kassen en permanente kunststoftunnels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.3 sub c, voor de bouw van kassen en permanente kunststoftunnels tot een maximaal gezamenlijk oppervlak van 1.500 m², indien en voor zover:

  1. het gebruik ondersteunend is aan de hoofdteelt;

  2. op basis van een advies van een onafhankelijk landbouwkundig deskundige is gebleken dat de noodzaak voor de bouw vanwege de agrarische bedrijfsvoering aanwezig is.

 

6.3.4 Overschrijding bouwgrenzen bedrijfsgebouwen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.9, voor de bouw van een bedrijfsgebouw voor zover dat de bouwgrens overschrijdt, indien en voor zover:

  1. het bouwwerk niet of niet doelmatig in zijn geheel binnen een bouwvlak kan worden opgericht;

  2. het bouwvlak niet reeds is vergroot door toepassing van de wijzigingsbevoegdheid als genoemd in de algemene wijzigingsregels van dit plan;

  3. de overschrijding van de bouwgrens niet meer bedraagt dan 15 m;

  4. de oppervlakte van het bouwwerk, voor zover dit de bouwgrens overschrijdt, niet meer bedraagt dan 300 m2.

 

6.3.5 Agrarisch hulpgebouw buiten een bouwvlak

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.9, voor de bouw van een agrarisch hulpgebouw buiten een bouwvlak, indien en voor zover:

  1. uit een nader onderzoek is gebleken dat het gebouw noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering en niet of niet doelmatig binnen een bouwvlak kan worden opgericht;

  2. de oppervlakte van het perceel waarop het gebouw wordt opgericht meer bedraagt dan 1 ha;

  3. de oppervlakte van het gebouw niet meer bedraagt dan 0,25% van het perceel waarop het gebouw wordt opgericht en niet meer bedraagt dan 100 m2;

  4. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 7 m;

  5. de goothoogte niet meer bedraagt dan 4 m.

 

6.3.6 Stalling van dieren

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.9, voor de bouw van kleine bouwwerken voor de stalling van dieren, indien en voor zover:

  1. het gebouw noodzakelijk is voor de stalling van dieren en niet of niet doelmatig op een erf kan worden opgericht;

  2. de oppervlakte van het perceel waarop het gebouw wordt opgericht meer bedraagt dan 1 ha;

  3. de afstand tot een nabijgelegen woning niet meer bedraagt dan 100 m;

  4. de oppervlakte van het bouwwerk niet meer bedraagt dan 25 m2;

  5. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 4 m;

  6. de goothoogte niet meer bedraagt dan 2,5 m.

 

6.3.7 Huisvesting van seizoensarbeiders

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in dit plan voor het verlenen van huisvesting van seizoenarbeiders, met dien verstande dat:

  1. de huisvesting uitsluitend bedoeld is voor seizoenarbeiders die tijdelijk werkzaam zijn voor het betreffende, of naastgelegen, agrarische bedrijf;

  2. het betreft wisselend gebruik, afhankelijk van de bedrijfsmatige noodzaak in de productiegebonden seizoenen;

  3. aangetoond wordt dat de omvang van de overnachtingsaccommodatie en/of het aantal te realiseren woonunits is afgestemd op de behoefte aan tijdelijke arbeidskrachten;

  4. alle benodigde parkeervoorzieningen binnen het bouwvlak worden gerealiseerd;

  5. de aanwezige bedrijfsgebouwen voor dit doel mogen worden ingericht voor een overnachtingsaccommodatie, die niet geschikt is voor zelfstandige bewoning, en/of daarbij behorende voorzieningen;

  6. indien aangetoond wordt dat onvoldoende ruimte aanwezig is binnen de aan-wezige bedrijfsgebouwen deze voor dit doel ook mogen worden uitgebreid of nieuw gebouwd, waarbij de regelen voor bedrijfsgebouwen overeenkomstig dit voorschrift van toepassing zijn;

  7. indien mogelijkheden voor de in sub e genoemde overnachtingsaccommodatie redelijkerwijs ontbreken, in plaats daarvan en maximaal gedurende 4 aaneen-gesloten maanden per kalenderjaar, binnen een bouwvlak tijdelijke woonunits mogen worden geplaatst, met geen hogere bouwhoogte dan 3 m en mits wordt voorzien in een doeltreffende landschappelijke inpassing.

 

 

6.4 Specifieke gebruiksregels

Als gebruik in strijd met de bestemming Agrarisch met waarden - 2 wordt in ieder geval begrepen:

  1. een gebruik als volkstuin;

  2. een gebruik voor niet-grondgebonden agrarische productie in de vorm van teelt op trayvelden of op stellingen en/of containerteelt op lavas of beton, voor zover de oppervlakte daarvan meer bedraagt dan 1 ha en voor zover niet direct grenzend aan een bouwvlak;

  3. een gebruik voor de verwerking van agrarische producten en productiegebonden detailhandel, voor zover dit gebruik meer bedraagt dan 100 m2;

  4. de opslag van mest buiten een bouwvlak;

  5. de opslag van goederen en materieel in de openlucht en buiten een bouwvlak, voor zover de oppervlakte van de opslag meer bedraagt dan 200 m2 per perceel en/of de hoogte van de opslag meer bedraagt dan 2,5 m;

  6. de opslag van goederen en materieel in de openlucht en binnen een bouwvlak, voor zover de hoogte van de opslag meer bedraagt dan 4 m;

  7. permanente bewoning in relatie tot de huisvesting van seizoenarbeiders.

 

 

6.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

6.5.1 Algemeen

Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in de leden 6.5.2 en 6.5.3 wordt eerst overgegaan, indien hierdoor

  1. de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad;

  2. voor zover het betreft gronden buiten een bouwvlak, uit een nader onderzoek is gebleken dat hierdoor de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden, of de mogelijkheden tot het herstel of de ontwikkeling van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad en ,in geval het bouwwerken betreft, van tevoren in voldoende mate is verzekerd dat wordt voorzien in de aanleg van een landschappelijke beplanting ter inpassing van de bouwwerken die door het verlenen van de omgevingsvergunning mogelijk worden gemaakt.

 

6.5.2 Niet-grondgebonden agrarische productie

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.4 sub b, voor niet-grondgebonden agrarische productie in de vorm van teelt op trayvelden of op stellingen en/of containerteelt op lavas of beton met een watersysteem en bijbehorende voorzieningen, indien en voor zover:

  1. de economische noodzaak door middel van een bedrijfsplan, waarover positief is geadviseerd door een onafhankelijk agrarisch deskundige, in voldoende mate is aangetoond;

  2. de oppervlakte van de bouwwerken ten behoeve van het watersysteem niet meer bedraagt dan 600 m2;

  3. de bouwhoogte van de bouwwerken ten behoeve van het watersysteem niet meer bedraagt dan 3 m;

  4. gehoord de betrokken waterbeheerder, is gebleken dat hierdoor de waterstaatkundige belangen niet blijvend onevenredig worden geschaad;

  5. van tevoren, op basis van een inrichtingsplan, in voldoende mate is verzekerd dat wordt voorzien in een landschappelijke inpassing.

 

6.5.3 Opslag van mest buiten een bouwvlak

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.4 sub d voor de opslag van mest buiten een bouwvlak, indien en voor zover:

  1. de opslag noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering en niet of niet doelmatig binnen een bouwvlak kan worden opgericht;

  2. de hoogte niet meer bedraagt dan 3 m.

 

 

6.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

6.6.1 Algemeen

Het is verboden binnen de bestemming Agrarisch met waarden - 2, voor zover dit niet betreft een bouwvlak, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

  1. werken en werkzaamheden die direct zijn gericht op het storten, deponeren of op andere wijze opslaan van baggerspecie, grond, puin of afvalmaterialen, voor zover deze van elders zijn aangevoerd;

  2. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas, geen productiebos, productieboomgaard, zacht-fruitopstand, (boom)kwekerij of windsingel zijnde, voor zover dit niet betreft de verzorging van de aanwezige houtopstanden;

  3. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden.

  4. en tevens ter plaatse van de aanduiding “weidevogelgebied”:

  1. het aanplanten van een houtopstand, waaronder begrepen een productie- boomgaard, een zacht-fruitopstand, een (boom)kwekerij of een windsingel;

  2. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, voorzover het niet betreft wegen en paden ten behoeve van het normale agrarische gebruik;

  3. het graven, verbreden, verdiepen of dempen van waterpartijen en water-gangen of het aanbrengen van drainagevoorzieningen;

  4. het scheuren van grasland anders dan werkzaamheden ter vervanging van een bestaand grasland of het toepassen van wisselteelt.

 

6.6.2 Geen omgevingsvergunning vereist

Het in lid 6.6.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  1. werken en werkzaamheden binnen het kader van het normale onderhoud, beheer of herstel van de functies, die het plan aan de gronden toekent;

  2. werken en werkzaamheden, voor over daarvoor, op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, reeds een vergunning is verleend ingevolge de Ontgrondingenwet;

  3. werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren;

  4. werken en werkzaamheden die zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of plagen te beperken;

  5. werken en werkzaamheden ten aanzien waarvan door het bevoegd gezag is medegedeeld dat deze, wat aard en omvang betreft, van zodanige ondergeschikte betekenis zijn, dat voor de uitvoering daarvan geen omgevingsvergunning wordt vereist.

 

6.6.3 Verlenen omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in lid 6.6.1, kan alleen worden verleend indien uit een nader onderzoek is gebleken dat hierdoor de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden, of de mogelijkheden tot het herstel of de ontwikkeling van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 7 Agrarisch met waarden - 3

 

7.1 Bestemmingsomschrijving

 

7.1.1 Algemeen

De voor Agrarisch met waarden - 3 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. grondgebonden agrarische productie;

  2. het weiden van dieren;

  3. instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling, van de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de betreffende gronden;

  4. natuurlijk uiterwaardgebied ter plaatse van de aanduiding “natuurlijk uiterwaardgebied”;

  5. watergangen en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, de waterberging daaronder mede begrepen;

  6. extensief dagrecreatief medegebruik;

  7. met dien verstande dat de gronden tevens bestemd zijn:

  8. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden –

  9. strandrecreatie", voor een nevenactiviteit in de vorm van strandrecreatie.

 

7.1.2 Landschappelijke en natuurwaarden

Tot de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de in lid 7.1.1 bedoelde gronden worden gerekend:

  1. reliëf: geulen, ruggen en huisterpen;

  2. waterhuishouding: een relatief laag grond- en oppervlaktewaterpeil en ter plaatse van de aanduiding “natuurlijk uiterwaardgebied” periodieke overstromingen en plaatselijk waterplassen en moerassen;

  3. watersysteem: wielen, plassen en open water;

  4. grondgebruik: een divers agrarisch gebruik, onder meer als grasland, akkerland, boomgaard en boomkwekerij, waarbij de diverse gebruiksvormen door elkaar heen voorkomen en ter plaatse van de aanduiding “natuurlijk uiterwaardgebied” een gebruik als natuurgebied, waarbij het beheer met name bestaat uit ene extensieve begrazing;

  5. verkaveling: een kleinschalige verkaveling, waarbij zowel regelmatige als onregelmatige en zowel strookvormige als blokvormige percelen voorkomen en die voor een deel het reliëf volgt en ter plaatse van de aanduiding “natuurlijk uiterwaardgebied” het ontbreken van verkaveling;

  6. opgaande beplanting: relatief veel erf-, kavelgrens- en wegbeplantingen, boomgaarden en bosjes, met als meest kenmerkende boomsoorten eiken, essen, iepen, lindes, fruit-, noten- en kastanjebomen en ter plaatse van de aanduiding “natuurlijk uiterwaardgebied”struwelen en bosjes, met als meest kenmerkende boomsoorten wilgen, populieren en meidoorns;

  7. bebouwing: relatief veel bebouwing, waarbij deze zowel kan voorkomen in de vorm van geconcentreerd liggende buurtschappen en lintbebouwing als in de vorm van verspreid liggende bebouwing en ter plaatse van de aanduiding “natuurlijk uiterwaardgebied”het ontbreken van bebouwing;

  8. flora: droge, halfnatuurlijke, kruidenrijke graslanden, akkeronkruiden en opgaande beplanting met bijbehorende onderbegroeiing en ter plaatse van de aanduiding “natuurlijk uiterwaardgebied”zowel droge als natte, halfnatuurlijke, kruidenrijke graslanden, water-, moeras- en rietvegetaties en opgaande beplanting met bijbehorende onderbegroeiing;

  9. fauna: diersoorten die zijn gebonden aan opgaande beplanting (zoals vleermuizen, zang- en roofvogels en kleine zoogdieren, waaronder marterachtigen) en ter plaatse van de aanduiding “natuurlijk uiterwaardgebied” watervogels, waaronder eenden, ganzen en zwanen, moeras- en rietvogels en diverse soorten amfibieën.

 

 

7.2 Bouwregels

 

7.2.1 Algemeen

Op de gronden met de bestemming Agrarisch met waarden - 3, voor zover niet ter plaatse van een bouwvlak, mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. molens ten behoeve van de waterhuishouding waarvan de bouwhoogte niet meer bedragen dan 6 m;

  2. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming, waarbij de volgende bepalingen in achten dienen te worden genomen:

  1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 10 m2;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

 

7.3 Afwijken van de bouwregels

 

7.3.1 Algemeen

Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in lid 7.3.2 wordt eerst overgegaan, indien hierdoor de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

 

7.3.2 Stalling van dieren

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2.1, voor de bouw van kleine bouwwerken voor de stalling van dieren, indien en voor zover:

  1. het gebouw noodzakelijk is voor de stalling van dieren en niet of niet doelmatig op een erf kan worden opgericht;

  2. de oppervlakte van het perceel waarop het gebouw wordt opgericht meer bedraagt dan 1 ha;

  3. de afstand tot een nabijgelegen woning niet meer bedraagt dan 100 m;

  4. de oppervlakte van het bouwwerk niet meer bedraagt dan 25 m2;

  5. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 4 m;

  6. de goothoogte niet meer bedraagt dan 2,5 m.

 

 

7.4 Specifieke gebruiksregels

Als gebruik in strijd met de bestemming Agrarisch met waarden - 3 wordt in ieder geval begrepen:

  1. een gebruik als volkstuin;

  2. een gebruik voor niet-grondgebonden agrarische productie in de vorm van teelt op trayvelden of op stellingen en/of containerteelt op lavas of beton, voor zover de oppervlakte daarvan meer bedraagt dan 1 ha en voor zover niet direct grenzend aan een bouwvlak;

  3. een gebruik voor de verwerking van agrarische producten en productiegebonden detailhandel, voor zover dit gebruik meer bedraagt dan 100 m2;

  4. de opslag van mest buiten een bouwvlak;

  5. de opslag van goederen en materieel in de openlucht en buiten een bouwvlak, voor zover de oppervlakte van de opslag meer bedraagt dan 200 m2 per perceel en/of de hoogte van de opslag meer bedraagt dan 2,5 m;

  6. de opslag van goederen en materieel in de openlucht en binnen een bouwvlak, voor zover de hoogte van de opslag meer bedraagt dan 4 m;

  7. permanente bewoning in relatie tot de huisvesting van seizoenarbeiders.

 

 

7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijn-de, of van werkzaamheden

 

7.5.1 Algemeen

Het is verboden binnen de bestemming Agrarisch met waarden - 3, voor zover dit niet betreft een bouwvlak, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

  1. werken en werkzaamheden die direct zijn gericht op het storten, deponeren of op andere wijze opslaan van baggerspecie, grond, puin of afvalmaterialen, voor zover deze van elders zijn aangevoerd;

  2. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas, geen productiebos, productieboomgaard, zacht-fruitopstand, (boom)kwekerij of windsingel zijnde, voor zover dit niet betreft de verzorging van de aanwezige houtopstanden;

  3. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;

  4. het graven, verbreden, verdiepen of dempen van waterpartijen en watergangen of het aanbrengen van drainagevoorzieningen;

  5. en tevens ter plaatse van de aanduiding “natuurlijk uiterwaardgebied” het aanbrengen van oppervlakteverhardingen.

 

7.5.2 Geen omgevingsvergunning vereist

Het in lid 7.5.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  1. werken en werkzaamheden binnen het kader van het normale onderhoud, beheer of herstel van de functies, die het plan aan de gronden toekent;

  2. werken en werkzaamheden, voor over daarvoor, op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, reeds een vergunning is verleend ingevolge de Ontgrondingenwet;

  3. werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren;

  4. werken en werkzaamheden die zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of plagen te beperken;

  5. werken en werkzaamheden ten aanzien waarvan door het bevoegd gezag is medegedeeld dat deze, wat aard en omvang betreft, van zodanige ondergeschikte betekenis zijn, dat voor de uitvoering daarvan geen omgevingsvergunning wordt vereist.

 

7.5.3 Verlenen omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in lid 7.5.1, kan alleen worden verleend indien uit een nader onderzoek is gebleken dat hierdoor de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden, of de mogelijkheden tot het herstel of de ontwikkeling van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 8 Bedrijf

 

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. de niet-agrarische bedrijvigheden zoals deze voor de desbetreffende gronden in onderstaande tabel nader zijn aangegeven;

  2. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – conservenfabriek” tevens productiegebonden detailhandel;

  3. bijbehorende bewoning in een bedrijfswoning;

  4. ter plaatse van de aanduiding “groen” uitsluitend voor beplanting, afrasteringen en doorgangen ten behoeve van ontsluitingswegen;

  5. landschappelijke beplanting.

 

ter plaatse van de aanduiding:

toegestane functie:

“atelier”

atelier

“nutsvoorziening”

nutsvoorziening

“specifieke vorm van bedrijf – aannemersbedrijf”

aannemersbedrijf

“specifieke vorm van bedrijf – ambachtelijk bedrijf”

ambachtelijk bedrijf

“specifieke vorm van bedrijf – autoherstelbedrijf”

autoherstelbedrijf

“specifieke vorm van bedrijf –boekbinderij”

boekbinderij

“specifieke vorm van bedrijf –cateringbedrijf”

cateringbedrijf

“specifieke vorm van bedrijf –confectie atelier”

confectie atelier

“specifieke vorm van bedrijf – conservenfabriek”

conservenfabriek

“specifieke vorm van bedrijf –garagebedrijf”

garagebedrijf

“specifieke vorm van bedrijf –grondverzetbedrijf”

grondverzetbedrijf

“specifieke vorm van bedrijf –handel in (vlees)producten”

handel in (vlees)producten

“specifieke vorm van bedrijf – loonwerkbedrijf”

loonwerkbedrijf

“specifieke vorm van bedrijf –machinefabriek”

machinefabriek

“specifieke vorm van bedrijf – machinebouw, handel en reparatie”

machinebouw, handel en reparatie

“specifieke vorm van bedrijf –metaaldraaierij”

metaaldraaierij

“specifieke vorm van bedrijf –opslagbedrijf”

opslagbedrijf

“specifieke vorm van bedrijf –recyclingbedrijf”

recyclingbedrijf

“specifieke vorm van bedrijf – schildersbedrijf”

schildersbedrijf

“specifieke vorm van bedrijf –transportbedrijf 1”

transportbedrijf

“specifieke vorm van bedrijf –transportbedrijf 2”

transportbedrijf

“specifieke vorm van bedrijf –uitsluitend opslag”

uitsluitend opslag in openlucht en landschappelijke inpassing

“specifieke vorm van bedrijf –verkoop van vlees”

verkoop van vlees

“specifieke vorm van bedrijf –vuurwerkopslag”

vuurwerkopslag

 

 

8.2 Bouwregels

 

8.2.1 Algemeen

Op de gronden met de bestemming Bedrijf mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. bedrijfsgebouwen en bedrijfsbouwwerken ten behoeve van de bestemming;

  2. één bedrijfswoning per bestemmingsvlak dan wel, in geval reeds meerdere bedrijfswoning en aanwezig zijn, het bestaande aantal bedrijfswoningen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning uitgesloten" geen bedrijfswoning is toegestaan;

  3. bijgebouwen ten behoeve van de bedrijfswoning;

  4. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.

 

8.2.2 Bedrijfsgebouwen

Bij de bouw van de in lid 8.2.1 sub a bedoelde bedrijfsgebouwen, dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. per bestemmingsvlak mag het bebouwd oppervlak niet meer bedragen dan 110% van het bestaande bebouwd oppervlak;

  2. de afstand tot de perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 m.

Indien tussen bestemmingsvlakken de aanduiding ‘relatie’ is aangegeven worden deze vlakken aangemerkt als één vlak.

 

8.2.3 Bedrijfsgebouwen en bedrijfsbouwwerken

Bij de bouw van de in lid 8.2.1 sub a bedoelde bedrijfsgebouwen en bedrijfsbouwwerken dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m, tenzij het betreft vrijstaande antennemasten, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 15 m;

  2. in uitzondering op het bepaalde in lid a mag de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – conservenfabriek” niet meer bedragen dan 12 m;

  3. de goothoogte van de bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan 4 m;

  4. in uitzondering op het bepaalde in lid c mag de goothoogte ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – conservenfabriek” niet meer bedragen dan 9 m.

 

8.2.4 Bedrijfswoningen

Bij de bouw van de in lid 8.2.1 sub b bedoelde bedrijfswoningen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de inhoud mag niet meer bedragen dan 750 m3;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m;

  3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 m, met dien verstande dat indien de bestaande goothoogte hoger is, deze hoogte maatgevend is.

 

8.2.5 Bijgebouwen

Bij de bouw van de in lid 8.2.1 sub c bedoelde bijgebouwen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. per bedrijfswoning mag het totale oppervlak van de bijgebouwen niet meer bedragen dan 75 m2;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7 m;

  3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

8.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij de bouw van de in lid 8.2.1 sub d bedoelde overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

 

 

8.3 Afwijken van de bouwregels

 

8.3.1 Algemeen

Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in de leden 8.3.2 en 8.3.3 wordt eerst overgegaan, indien hierdoor de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

 

8.3.2 Afstand perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2.2 sub b, voor de bouw van een gebouw tot op minder dan de toegestane afstand tot de perceelsgrens, indien en voor zover:

  1. dit gebouw niet of niet doelmatig elders binnen het desbetreffende bestemmingsvlak kan worden opgericht;

  2. de afstand tot de perceelsgrens niet minder bedraagt dan 2 m.

 

8.3.3 Overschrijding bouw- en goothoogte bedrijfsgebouw

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2.3 sub b en/of lid 8.2.3 sub c, voor de bouw van een bedrijfsgebouw tot meer dan de toegestane bouw- en/of goothoogte, indien en voor zover:

  1. een grotere bouwhoogte en/of aan één of aan beide zijden een grotere goothoogte noodzakelijk is in verband met de aard van de bedrijvigheid of in verband met het inrijden van voertuigen;

  2. de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – conservenfabriek” niet meer bedraagt dan 15 m;

  3. de goothoogte niet meer bedraagt dan 7 m en ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – conservenfabriek” niet meer bedraagt dan 12m.

 

8.3.4 Overschrijding bouwgrenzen bedrijfsgebouwen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2.3 sub b en/of lid 8.2.3 sub c, voor de bouw van een bedrijfsgebouw tot meer dan de toegestane bouw- en/of goothoogte, indien en voor zover:

  1. een grotere bouwhoogte en/of aan één of aan beide zijden een grotere goothoogte noodzakelijk is in verband met de aard van de bedrijvigheid of in verband met het inrijden van voertuigen;

  2. de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – conservenfabriek” niet meer bedraagt dan 15 m;

  3. de goothoogte niet meer bedraagt dan 7 m en ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – conservenfabriek” niet meer bedraagt dan 12m

 

8.4 Specifieke gebruiksregels

Als gebruik in strijd met de bestemming Bedrijf wordt in ieder geval begrepen de opslag van goederen en materieel in de openlucht.

 

 

 

Artikel 9 Bedrijf - Agrarisch verwant

 

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf - Agrarisch verwant aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. de agrarisch verwante bedrijvigheden zoals deze voor de desbetreffende gronden in onderstaande tabel nader zijn aangegeven;

  2. bijbehorende voorzieningen en opslag;

  3. bijbehorende bewoning in een bedrijfswoning;

  4. landschappelijke beplanting.

 

ter plaatse van de aanduiding:

toegestane functie:

“specifieke vorm van bedrijf - agrarisch loonbedrijf”

agrarisch loonbedrijf

 

 

9.2 Bouwregels

 

9.2.1 Algemeen

Op de gronden met de bestemming Bedrijf - Agrarisch verwant mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. bedrijfsgebouwen en bedrijfsbouwwerken ten behoeve van de bestemming;

  2. één bedrijfswoning per bestemmingsvlak dan wel, in geval reeds meerdere bedrijfswoningen aanwezig zijn, het bestaande aantal bedrijfswoningen;

  3. bijgebouwen ten behoeve van de woning;

  4. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.

 

9.2.2 Bedrijfsgebouwen

Bij de bouw van de in lid 9.2.1 sub a bedoelde bedrijfsgebouwen, dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. per bestemmingsvlak mag het bebouwd oppervlak niet meer bedragen dan 140% van het bestaande bebouwd oppervlak waarbij de maximale uitbreiding 500 m² mag bedragen;

  2. de afstand tot de perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 m.

 

9.2.3 Bedrijfsgebouwen en bedrijfsbouwwerken

Bij de bouw van de in lid 9.2.1 sub a bedoelde bedrijfsgebouwen en bedrijfsbouwwerken dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m

  2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

9.2.4 Bedrijfswoningen

Bij de bouw van de in lid 9.2.1 sub b bedoelde bedrijfswoningen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de inhoud mag niet meer bedragen dan 750 m3;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m;

  3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 m, met dien verstande dat indien de bestaande goothoogte hoger is, deze hoogte maatgevend is.

9.2.5 Bijgebouwen

Bij de bouw van de in lid 9.2.1 sub c bedoelde bijgebouwen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. per bedrijfswoning mag het totale oppervlak van de bijgebouwen niet meer bedragen dan 75 m2;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7 m;

  3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

9.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij de bouw van de in lid 9.2.1 sub d bedoelde overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 2,5 m, tenzij het betreft vrijstaande antennemasten, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 15 m.

 

 

9.3 Afwijken van de bouwregels

 

9.3.1 Algemeen

Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in de leden 9.3.2 en 9.3.3 wordt eerst overgegaan, indien hierdoor de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

 

9.3.2 Afstand perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2.2 sub b, voor de bouw van een gebouw tot op minder dan de toegestane afstand tot de perceelsgrens, indien en voor zover:

  1. dit gebouw niet of niet doelmatig elders binnen het desbetreffende bestemmingsvlak kan worden opgericht;

  2. de afstand tot de perceelsgrens niet minder bedraagt dan 2 m.

 

9.3.3 Overschrijden goothoogte bedrijfsgebouw

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2.3 sub b, voor de bouw van een bedrijfsgebouw tot meer dan de toegestane goothoogte, indien en voor zover:

  1. aan één of aan beide zijden een grotere goothoogte noodzakelijk is in verband met de aard van de bedrijvigheid of in verband met het inrijden van voertuigen;

  2. de goothoogte niet meer bedraagt dan 7 m.

 

 

9.4 Specifieke gebruiksregels

Als gebruik in strijd met de bestemming Bedrijf - Agrarisch verwant wordt in ieder geval begrepen de opslag van goederen en materieel in de openlucht, voor zover de hoogte van de opslag meer bedraagt dan 4 m.

 

 

 

 

 

Artikel 10 Bedrijf - Baksteenfabriek

 

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf - Baksteenfabriek aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. de fabricage van baksteen en andere keramische producten;

  2. daaraan verbonden productiegebonden detailhandel;

  3. bijbehorende voorzieningen, waaronder begrepen opslag van grondstoffen en eindproducten, kantoorvoorzieningen, nutsvoorzieningen, opslag van materieel, parkeervoorzieningen en landschappelijke beplanting;

  4. bijbehorende bewoning.

 

 

10.2 Bouwregels

 

10.2.1 Algemeen

Op de gronden met de bestemming Bedrijf - Baksteenfabriek mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. bedrijfsgebouwen en bedrijfsbouwwerken ten behoeve van de bestemming;

  2. één bedrijfswoning per bestemmingsvlak dan wel, in geval reeds meerdere bedrijfswoning en aanwezig zijn, het bestaande aantal bedrijfswoningen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning uitgesloten" geen bedrijfswoning is toegestaan;

  3. bijgebouwen ten behoeve van de bedrijfswoning;

  4. ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding – geen gebouwen toegestaan” zijn enkel bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan;

  5. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.

 

10.2.2 Bedrijfsgebouwen

Bij de bouw van de in lid 10.2.1 sub a bedoelde bedrijfsgebouwen, dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. per bestemmingsvlak mag het bebouwd oppervlak niet meer bedragen dan 110% van het bestaande bebouwd oppervlak;

  2. de afstand tot de perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 m.

 

10.2.3 Bedrijfsgebouwen en bedrijfsbouwwerken

Bij de bouw van de in lid 10.2.1 sub a bedoelde bedrijfsgebouwen en bedrijfsbouw-werken dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 m;

  2. de goothoogte van de bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan 9 m;

  3. de bouwhoogte van schoorstenen mag niet meer bedragen dan 35 m;

met dien verstande dat indien de bestaande bouwhoogte of goothoogte hoger is, deze hoogte maatgevend is.

 

10.2.4 Bedrijfswoningen

Bij de bouw van de in lid 10.2.1 sub b bedoelde bedrijfswoningen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de inhoud mag niet meer bedragen dan 750 m3;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m;

  3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 m;

met dien verstande dat indien de bestaande goothoogte hoger is, deze hoogte maatgevend is.

 

10.2.5 Bijgebouwen

Bij de bouw van de in lid 10.2.1 sub c bedoelde bijgebouwen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. per bedrijfswoning mag het totale oppervlak van de bijgebouwen niet meer bedragen dan 75 m2;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7 m;

  3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

10.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij de bouw van de in lid 10.2.1 sub e bedoelde overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

 

 

10.3 Afwijken van de bouwregels

 

10.3.1 Algemeen

Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in de leden 10.3.2 en 10.3.3 wordt eerst overgegaan, indien hierdoor de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

 

10.3.2 Afstand perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2.2 sub b, voor de bouw van een gebouw tot op minder dan de toegestane afstand tot de perceelsgrens, indien en voor zover:

  1. dit gebouw niet of niet doelmatig elders binnen het desbetreffende bestemmingsvlak kan worden opgericht;

  2. de afstand tot de perceelsgrens niet minder bedraagt dan 2 m.

 

10.3.3 Overschrijden goothoogte bedrijfsgebouw

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2.3 sub b, voor de bouw van een bedrijfsgebouw tot meer dan de toegestane goothoogte, indien en voor zover:

  1. een grotere goothoogte noodzakelijk is in verband met de aard van de bedrijvigheid;

  2. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 12 m.

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 11 Bedrijf - Buitengebied gebonden

 

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf - Buitengebied gebonden aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. de buitengebied gebonden bedrijvigheden zoals deze voor de desbetreffende gronden in onderstaande tabel nader zijn aangegeven;

  2. bijbehorende voorzieningen en opslag;

  3. bijbehorende bewoning in een bedrijfswoning;

  4. landschappelijke beplanting.

 

ter plaatse van de aanduiding:

toegestane functie:

“hovenier”

hoveniersbedrijf

“manege”

manege

“specifieke vorm van bedrijf –hondentrainingsschool”

hondentrainingsschool

“specifieke vorm van bedrijf – kennel”

kennel

“tuincentrum”

tuincentrum

 

 

11.2 Bouwregels

 

11.2.1 Algemeen

Op de gronden met de bestemming Bedrijf - Buitengebied gebonden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. bedrijfsgebouwen en bedrijfsbouwwerken ten behoeve van de bestemming;

  2. één bedrijfswoning per bestemmingsvlak dan wel, in geval reeds meerdere bedrijfswoningen aanwezig zijn, het bestaande aantal bedrijfswoningen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning uitgesloten" geen bedrijfswoning is toegestaan;

  3. bijgebouwen ten behoeve van de bedrijfswoning;

  4. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.

 

11.2.2 Bedrijfsgebouwen

Bij de bouw van de in lid 11.2.1 sub a bedoelde bedrijfsgebouwen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. per bestemmingsvlak mag het bebouwd oppervlak niet meer bedragen dan 140% van het bestaande bebouwd oppervlak waarbij de maximale uitbreiding 500 m² mag bedragen;

  2. de afstand tot de perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 m.

 

11.2.3 Bedrijfsgebouwen en bedrijfsbouwwerken

Bij de bouw van de in lid 11.2.1 sub a bedoelde bedrijfsgebouwen en bedrijfsbouwwerken dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m;

  2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

11.2.4 Bedrijfswoningen

Bij de bouw van de in lid 11.2.1 sub b bedoelde bedrijfswoningen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de inhoud mag niet meer bedragen dan 750 m3;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m;

  3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 m, met dien verstande dat indien de bestaande goothoogte hoger is, deze hoogte maatgevend is.

 

11.2.5 Bijgebouwen

Bij de bouw van de in lid 11.2.1 sub c bedoelde bijgebouwen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. per bedrijfswoning mag het totale oppervlak van de bijgebouwen niet meer bedragen dan 75 m2;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7 m;

  3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

11.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij de bouw van de in lid 11.2.1 sub d bedoelde overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 2,5 m, tenzij het betreft vrijstaande antennemasten, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 15 m.

 

 

11.3 Afwijken van de bouwregels

 

11.3.1 Algemeen

Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in de leden 11.3.2 en 11.3.3 wordt eerst overgegaan, indien hierdoor de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

 

11.3.2 Afstand perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.2.2 sub b, voor de bouw van een gebouw tot op minder dan de toegestane afstand tot de perceelsgrens, indien en voor zover:

  1. dit gebouw niet of niet doelmatig elders binnen het desbetreffende bestemmingsvlak kan worden opgericht;

  2. de afstand tot de perceelsgrens niet minder bedraagt dan 2 m.

 

11.3.3 Overschrijden goothoogte bedrijfsgebouw

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.2.3 sub b, voor de bouw van een bedrijfsgebouw tot meer dan de toegestane goothoogte, indien en voor zover:

  1. aan één of aan beide zijden een grotere goothoogte noodzakelijk is in verband met de aard van de bedrijvigheid of in verband met het inrijden van voertuigen;

  2. de goothoogte niet meer bedraagt dan 7 m.

 

11.4 Specifieke gebruiksregels

Als gebruik in strijd met de bestemming Bedrijf - Buitengebied gebonden wordt in ieder geval begrepen de opslag van goederen en materieel in de openlucht, voor zover de hoogte van de opslag meer bedraagt dan 4 m.

 

Artikel 12 Bedrijf - Haven

 

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf - Haven aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. een overnachtings- en vluchthaven voor schepen die gebruik maken van de aangrenzende rivier;

  2. reparatie en onderhoud van schepen ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – reparatie/onderhoud van schepen”;

  3. aan- en afvoer van goederen en materieel ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – aan- en afvoer van goederen en materieel”;

  4. bijbehorende voorzieningen en opslag;

  5. oevers/taluds van de waterplas en landschappelijke voorzieningen.

 

 

12.2 Bouwregels

 

12.2.1 Algemeen

Op de gronden met de bestemming Bedrijf - Haven mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. waterstaatkundige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder begrepen kademuren en aanlegsteigers;

  2. installaties ten behoeve van het laden en lossen van schepen;

  3. masten ten behoeve van verlichting en bebakening;

  4. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.

 

12.2.2 Installaties

Bij de bouw van de in lid 12.2.1 sub b bedoelde installaties mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 10 m.

 

12.2.3 Masten

Bij de bouw van de in lid 12.2.1 sub c bedoelde masten mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 10 m.

 

12.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij de bouw van de in lid 12.2.1 sub d bedoelde overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 10 m2;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2 m, uitgezonderd de bouwhoogte voor afmeerpalen, welke maximaal 4 m bedragen.

 

 

12.3 Specifieke gebruiksregels

Als gebruik in strijd met de bestemming Bedrijf - Haven wordt in ieder geval begrepen de opslag van goederen en materieel in de openlucht, voor zover de hoogte van de opslag meer bedraagt dan 4 m.

 

 

Artikel 13 Bedrijf - Kernenergiecentrale in ontmanteling

 

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf - Kernenergiecentrale in ontmanteling aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het onderhoud en de ontmanteling van de bestaande kernenergiecentrale;

  2. een bijbehorend dienstgebouw met informatieruimte;

  3. bijbehorende voorzieningen en opslag;

  4. ter plaatse van de aanduiding “groen” uitsluitend voor beplanting, afrasteringen en doorgangen ten behoeve van ontsluitingswegen;

  5. ter plaatse van de aanduiding “haven” uitsluitend voor een haven ten behoeve van de aan- en afvoer per schip van goederen en materiaal en voor de bijbehorende in- en uitlaat van koelwater, procesafvalwater, gezuiverd huishoudelijk afvalwater en regenwater;

  6. landschappelijke beplanting.

 

 

13.2 Bouwregels

 

13.2.1 Algemeen

Op de gronden met de bestemming Bedrijf - Kernenergiecentrale in ontmanteling mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. bouwwerken ten behoeve van de bestemming.

 

13.2.2 Goothoogte bouwwerken

Bij de bouw van de in lid 13.2.1 sub a bedoelde bouwwerken mag de goothoogte niet meer bedragen dan 5 m en de bouwhoogte niet meer dan 9 m.

 

13.2.3 Bouwwerken

Bij de bouw van de in lid 13.2.1 sub a bedoelde bouwwerken dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. per bestemmingsvlak mag het bebouwd oppervlak niet meer bedragen dan 110% van het bestaand bebouwd oppervlak;

  2. de afstand tot de perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 m.

 

 

13.3 Afwijken van de bouwregels

 

13.3.1 Algemeen

Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in lid 13.2 wordt eerst overgegaan, indien hierdoor de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

 

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.2 voor de bouw van een bouwwerk dat niet voldoet aan de genoemde bepalingen in lid 13.2, indien en voorzover uit nader onderzoek is gebleken dat het bewuste bouwwerk noodzakelijk is voor het onderhoud en de ontmanteling van de kernenergiecentrale.

 

Artikel 14 Bedrijf - Nutsvoorziening

 

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf - Nutsvoorziening aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. nutsvoorzieningen zoals pompgemalen en verdeel-, regel- of transformator-ruimten en gasontvangststations;

  2. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – 150 kV elektro-schakelstation” een 150 kV elektroschakelstation;

  3. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – 380 kV elektro-schakelstation” een 380 kV elektroschakelstation;

  4. bijbehorende voorzieningen en opslag;

  5. zend- en ontvangstinstallaties ten behoeve van radio- en telefoonverkeer;

  6. ter plaatse van de aanduiding “groen” uitsluitend voor beplanting, afrasteringen en doorgangen ten behoeve van ontsluitingswegen;

  7. landschappelijke beplanting.

 

 

14.2 Bouwregels

 

14.2.1 Algemeen

Op de gronden met de bestemming Bedrijf - Nutsvoorziening mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. bedrijfsgebouwen en bedrijfsbouwwerken ten behoeve van de bestemming;

  2. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.

 

14.2.2 Bedrijfsgebouwen en bedrijfsbouwwerken

Bij de bouw van de in lid 14.2.1 sub a bedoelde bedrijfsgebouwen en bedrijfsbouw-werken, dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. per bestemmingsvlak mag het bebouwd oppervlak niet meer bedragen dan 110% van het bestaande bebouwd oppervlak;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m;

  3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 5 m;

  4. de afstand tot de perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 m;

met dien verstande dat, indien de bestaande bouwhoogte of goothoogte hoger is, deze hogere maat maatgevend is.

 

14.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij de bouw van de in lid 14.2.1 sub b bedoelde overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van een hoogspanningsleiding mag ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – 150 kV elektroschakelstation” niet meer bedragen dan 40 m;

  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van een hoogspanningsleiding mag ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – 380 kV elektroschakelstation” niet meer bedragen dan 50 m;

  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 9 m;

  4. de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend- en ontvangstinstallaties ten behoeve van radio- en telefoonverkeer mogen slechts worden gebouwd indien en voorzover zij deel uitmaken van een bouwwerk ten behoeve van een hoogspanningsleiding.

 

 

Artikel 15 Bedrijf - Rioolwaterzuivering

 

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf - Rioolwaterzuivering aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. de zuivering van rioolwater;

  2. bijbehorende voorzieningen en opslag;

  3. ter plaatse van de aanduiding “groen” uitsluitend voor beplanting, afrasteringen en doorgangen ten behoeve van ontsluitingswegen;

  4. landschappelijke beplanting;

met dien verstande dat de gronden tevens bestemd zijn voor:

  1. ter plaatse van de aanduiding “windturbine”, een windturbine.

 

 

15.2 Bouwregels

 

15.2.1 Algemeen

Op de gronden met de bestemming Bedrijf - Rioolwaterzuivering mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. bedrijfsgebouwen en bedrijfsbouwwerken ten behoeve van de bestemming;

  2. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.

 

15.2.2 Goothoogte bouwwerken

Bij de bouw van de in lid 15.2.1 sub a bedoelde bedrijfsgebouwen en bedrijfsbouw-werken, dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. per bestemmingsvlak mag het bebouwd oppervlak niet meer bedragen dan 110% van het bestaande bebouwd oppervlak;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m;

  3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 5 m;

  4. de afstand tot de perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 m;

met dien verstande dat, indien de bestaande bouwhoogte of goothoogte hoger is, deze hogere maat maatgevend is.

 

15.2.3 Bouwwerken

Bij de bouw van de in lid 15.2.1 sub b bedoelde overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de bouwhoogte van een windturbine ter plaatse van de aanduiding “windturbine” mag niet meer bedragen dan 40 m;

  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 9 m.

 

 

 

 

Artikel 16 Bedrijf - Scheepswerf

 

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf - Scheepswerf aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. de bouw en reparatie van schepen en overige vaartuigen;

  2. de vervaardiging van riviergebonden staalconstructies (waaronder tevens begrepen scheepvaart gebonden en waterbouw gerelateerde constructies);

  3. bijbehorende voorzieningen, opslag en productiegebonden detailhandel;

  4. landschappelijke beplanting.

 

 

16.2 Bouwregels

 

16.2.1 Algemeen

Op de gronden met de bestemming Bedrijf - Scheepswerf mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. bedrijfsgebouwen en bedrijfsbouwwerken ten behoeve van de bestemming;

  2. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.

 

16.2.2 Bedrijfsgebouwen en bedrijfsbouwwerken

Bij de bouw van de in lid 16.2.1 sub a bedoelde bedrijfsgebouwen en bedrijfsbouwwerken, dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. per bestemmingsvlak mag het bebouwd oppervlak niet meer bedragen dan 110% van het bestaande bebouwd oppervlak;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 15 m;

  3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 12 m;

  4. de afstand tot de perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 m;

met dien verstande dat, indien de bestaande bouwhoogte of goothoogte hoger is, deze hogere maat maatgevend is.

 

16.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij de bouw van de in lid 16.2.1 sub b bedoelde overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de bouwhoogte van takelinstallaties mag niet meer bedragen dan 30 m;

  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 15 m.

 

 

16.3 Afwijken van de bouwregels

 

16.3.1 Algemeen

Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in de leden 16.3.2 wordt eerst overgegaan, indien hierdoor de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

 

16.3.2 Verhogen bebouwingsoppervlak

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 16.2.2 sub a voor het verhogen van het bebouwingsoppervlak voor afschermende bebouwing, indien en voor zover:

  1. de extra bebouwing een substantiële afname van de geluids- en geurbelasting tot gevolg heeft;

  2. een onafhankelijk deskundige positief heeft geadviseerd omtrent de stedenbouw kundige en landschappelijke aspecten.

 

 

16.4 Specifieke gebruiksregels

Als gebruik in strijd met de bestemming Bedrijf - Scheepswerf wordt in ieder geval begrepen de opslag van goederen en materieel in de openlucht, voorzover de hoogte van de opslag meer bedraagt dan 4 m.

 

 

Artikel 17 Bedrijf - Zandwinning

 

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf - Zandwinning aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. de administratie en het beheer van een bedrijf, gericht op de winning ter plaatse van en de handel in zand en grind;

  2. bijbehorende voorzieningen, waaronder begrepen parkeer-, groen- en nutsvoorzieningen.

 

 

17.2 Bouwregels

 

17.2.1 Algemeen

Op de gronden met de bestemming Bedrijf - Zandwinning mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. een kantoorgebouw met bijbehorende voorzieningen binnen het bouwvlak;

  2. installaties en werkplaatsen ten behoeve van het winnen, opslaan en/of sorteren van ter plaatse te winnen klei, zand en grind;

  3. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming, waaronder begrepen verwijsborden, terreinafscheidingen, tuinmuren en vrijstaande antennemasten.

 

17.2.2 Kantoorgebouw

Bij de bouw van het in lid 17.2.1 sub a bedoelde kantoorgebouw mag de goothoogte niet meer bedragen dan 6 m en de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 m.

 

17.2.3 Bedrijfsgebouw

Bij de bouw van de in lid 17.2.1 sub b bedoelde bedrijfsgebouwen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de bouwhoogte van de werkplaatsen mag niet meer bedragen dan 8 m.

 

17.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij de bouw van de in lid 17.2.1 sub c bedoelde overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen, tuinmuren en pergola’s mag niet meer bedragen dan 2,50 m;

  2. de bouwhoogte van vrijstaande antennemasten mag niet meer bedragen dan 15 m.

 

17.3 Specifieke gebruiksregels

  1. Binnen de bestemming Bedrijf - Zandwinning is het gebruik van de gronden ten behoeve van het sorteren en/of opslaan van ter plaatse gewonnen klei, zand en grind toegestaan, zolang dit in verband met de winning van die delfstoffen noodzakelijk is en redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat de installaties, de werkplaatsen en de gewonnen delfstoffen naar elders worden afgevoerd.

 

  1. De in lid 17.2.1 sub b bedoelde werkplaatsen dienen binnen 6 maanden na het tijdstip waarop feitelijk gebruik ten behoeve van het storten respectievelijk het opslaan van de ter plaatse gewonnen delfstoffen is geëindigd, te zijn verwijderd.

 

Artikel 18 Groen

 

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen;

  2. instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling, van de landschappelijke waarden en de natuurwaarden;

  3. opgaand groen ter afscherming van terreinen die, gezien de aard van de bestemmingen van de betreffende terreinen en omliggende gronden, landschappelijke inpassing behoeven;

  4. inritten;

  5. fiets- en voetpaden met bermen;

  6. watergangen en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;

  7. bijbehorende voorzieningen;

  8. buis- en kabelleidingen voor riolering, nutsbedrijven en overeenkomende doeleinden.

 

 

18.2 Bouwregels

 

18.2.1 Algemeen

Op de gronden met de bestemming Groen mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen;

  2. masten ten behoeve van verlichting en verkeers- en verwijsborden;

  3. abri's en rijwielstallingen;

  4. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.

 

18.2.2 Nutsvoorzieningen

Bij de bouw van de in lid 18.2.1 sub a bedoelde nutsvoorzieningen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 30 m2;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 m;

  3. de afstand van een nutsvoorziening tot de meest nabijgelegen woning mag niet minder bedragen dan 50 m;

  4. de afstand van een nutsvoorziening tot het buitenste spoor mag niet meer bedragen dan 25 m.

 

18.2.3 Masten

Bij de bouw van de in lid 18.2.1 sub a bedoelde masten mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 10 m.

 

18.2.4 Abri's en rijwielstallingen

Bij de bouw van de in lid 18.2.1 sub b bedoelde abri's en rijwielstallingen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 15 m2;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

18.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij de bouw van de in lid 18.2.1 sub c bedoelde overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 25 m2;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

 

18.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijde, of van werkzaamheden

 

18.3.1 Algemeen

Het is verboden binnen de bestemming Groen de volgende werken, geen bouw-werken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

  1. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas, voor zover dit niet betreft de verzorging van de aanwezige houtopstanden;

  2. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, voor zover het niet betreft paden ten behoeve van het normale beheer.

 

18.3.2 Geen omgevingsvergunning vereist

Het in lid 18.3.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  1. werken en werkzaamheden binnen het kader van het normale onderhoud, beheer of herstel van de functies, die het plan aan de gronden toekent;

  2. werken en werkzaamheden, voor zover daarvoor, op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, reeds een vergunning is verleend ingevolge de Ontgrondingenwet;

  3. werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren;

  4. werken en werkzaamheden die zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of plagen te beperken;

  5. werken en werkzaamheden ten aanzien waarvan door het bevoegd gezag is medegedeeld dat deze wat aard en omvang betreft, van zodanige ondergeschikte betekenis zijn, dat voor de uitvoering daarvan geen omgevingsvergunning wordt vereist.

 

18.3.3 Verlenen omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in lid 18.3.1, kan alleen worden verleend, indien uit een nader onderzoek is gebleken dat hierdoor de landschappelijke inpassing niet blijvend onevenredig wordt geschaad.

 

Artikel 19 Horeca

 

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Horeca aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. horecabedrijven;

  2. bijbehorende voorzieningen en opslag;

  3. bijbehorende bewoning in een bedrijfswoning;

  4. ter plaatse van de aanduiding “parkeerterrein” uitsluitend parkeervoorzieningen en landschappelijke beplanting;

  5. landschappelijke beplanting.

 

 

19.2 Bouwregels

 

19.2.1 Algemeen

Op de gronden met de bestemming Horeca mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. bedrijfsgebouwen ten behoeve van de bestemming;

  2. één bedrijfswoning per bestemmingsvlak dan wel, in geval reeds meerdere bedrijfswoningen aanwezig zijn, het bestaande aantal bedrijfswoningen;

  3. bijgebouwen ten behoeve van de bedrijfswoning;

  4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.

Indien tussen bestemmingsvlakken de aanduiding ‘relatie’ is aangegeven worden deze vlakken aangemerkt als één vlak.

 

19.2.2 Bedrijfsgebouwen

Bij de bouw van de in lid 19.2.1 sub a bedoelde bedrijfsgebouwen, dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. per bestemmingsvlak mag het bebouwd oppervlak niet meer bedragen dan 110% van het bestaande bebouwd oppervlak;

  2. de afstand tot de perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 m;

  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m;

  4. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

19.2.3 Bedrijfswoningen

Bij de bouw van de in lid 19.2.1 sub b bedoelde bedrijfswoning dienen de volgende

bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de inhoud mag niet meer bedragen dan 750 m3;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m;

  3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 m, met dien verstande dat indien de bestaande goothoogte hoger is, deze hoogte maatgevend is.

 

19.2.4 Bijgebouwen

Bij de bouw van de in lid 19.2.1 sub c bedoelde bijgebouwen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. per bedrijfswoning mag het totale oppervlak van de bijgebouwen niet meer bedragen dan 75 m2;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7 m;

  3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

19.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij de bouw van de in lid 19.2.1 sub d bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 2,5 m.

 

 

19.3 Afwijken van de bouwregels

 

19.3.1 Algemeen

Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in lid 19.3.2 wordt eerst overgegaan, indien hierdoor de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

 

19.3.2 Afstand perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 19.2.2 sub b, voor de bouw van een gebouw tot op minder dan de toegestane afstand tot de perceelsgrens, indien en voor zover:

  1. dit gebouw niet of niet doelmatig elders binnen het desbetreffende bestemmingsvlak kan worden opgericht;

  2. de afstand tot de perceelsgrens niet minder bedraagt dan 2 m.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 20 Maatschappelijk

 

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. de maatschappelijke voorzieningen zoals deze voor de desbetreffende gronden in onderstaande tabel nader zijn aangegeven;

  2. bijbehorende voorzieningen;

  3. ter plaatse van de aanduiding “groen” uitsluitend voor beplanting, afrasteringen en doorgangen ten behoeve van ontsluitingswegen;

  4. landschappelijke beplanting.

 

ter plaatse van de aanduiding:

toegestane functie:

“begraafplaats”

begraafplaats

“specifieke vorm van maatschappelijk – huisdieren-begraafplaats”

huisdierenbegraafplaats

“specifieke vorm van maatschappelijk – kerkgebouw”

kerkgebouw

“specifieke vorm van maatschappelijk – verenigings- gebouw”

verenigingsgebouw

 

 

20.2 Bouwregels

 

20.2.1 Algemeen

Op de gronden met de bestemming Maatschappelijk mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. bedrijfsgebouwen ten behoeve van de bestemming, geen woning zijnde;

  2. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.

 

20.2.2 Bedrijfsgebouwen

Bij de bouw van de in lid 20.2.1 sub a bedoelde bedrijfsgebouwen, dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. per bestemmingsvlak mag het bebouwd oppervlak niet meer bedragen dan 110% van het bestaande bebouwd oppervlak;

  2. de afstand tot de perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 m;

  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m;

  4. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 m, met dien verstande dat indien de bestaande goothoogte hoger is, deze hoogte maatgevend is.

 

20.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij de bouw van de in lid 20.2.1 sub b bedoelde overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 2,5 m.

 

20.3 Afwijken van de bouwregels

 

20.3.1 Algemeen

Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in lid 20.3.2 wordt eerst overgegaan, indien hierdoor de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

 

20.3.2 Afstand perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 20.2.2 sub b, voor de bouw van een gebouw tot op minder dan de toegestane afstand tot de perceelsgrens, indien en voor zover:

  1. dit gebouw niet of niet doelmatig elders binnen het desbetreffende bestemmingsvlak kan worden opgericht;

  2. de afstand tot de perceelsgrens niet minder bedraagt dan 2 m.

 

Artikel 21 Maatschappelijk - Kasteel

 

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Maatschappelijk - Kasteel aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden die eigen zijn aan het op deze gronden gelegen kasteel;

  2. bewoning;

  3. gebruik ten behoeve van recepties, partijen en tentoonstellingen.

 

 

21.2 Bouwregels

 

21.2.1 Bestaande bouwwerken

De bestaande bouwwerken op de gronden met de bestemming Maatschappelijk - Kasteel mogen worden vernieuwd, veranderd en/of vergroot, indien daarbij de bepalingen van de Monumenten wet en de krachtens deze wet vastgestelde voorschriften in acht genomen worden.

 

21.2.2 Algemeen

Op de gronden met de bestemming Maatschappelijk - Kasteel mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.

 

21.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij de bouw van de in lid 21.2.2 bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 2 m.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 22 Natuur

 

22.1 Bestemmingsomschrijving

 

22.1.1 Algemeen

De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling van de natuurwaarden en de landschappelijke waarden;

  2. watergangen en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;

  3. extensief dagrecreatief medegebruik;

  4. ter plaatse van de aanduiding “water” uitsluitend water ten dienste van de waterbeheersing;

  5. ter plaatse van de aanduiding “bos” instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling van het bos.

 

22.1.2 Landschappelijke en natuurwaarden

Tot de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de in lid 22.1.1 bedoelde gronden worden gerekend:

  1. grondgebruik: een gebruik als bos- en natuurgebied met een extensief beheer en/of een gebruik als natuurgebied met een extensief beheer;

  2. opgaande beplanting: bos, met als meest kenmerkende boomsoorten elzen, eiken, essen en iepen;

  3. bebouwing: het ontbreken van bebouwing;

  4. flora: opgaande beplantingen met bijbehorende onderbegroeiing en/of water-, moeras- en rietvegetaties;

  5. fauna: diersoorten die zijn gebonden aan opgaande beplantingen (zoals vleermuizen, zang- en roofvogels en kleine zoogdieren, waaronder marterachtigen), watervogels (waaronder eenden, ganzen en zwanen), moeras- en rietvogels en diverse soorten amfibieën;

  6. waterhuishouding: open water en moeras.

 

22.1.3 Landschappelijke en natuurwaarden ter plaatse van de aanduiding 'water'

Tot de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de in lid 22.1.1 bedoelde gronden ter plaatse van de aanduiding “water” worden gerekend:

  1. waterhuishouding: open water en moeras;

  2. grondgebruik: een gebruik als natuurgebied met een extensief beheer;

  3. bebouwing: het ontbreken van bebouwing;

  4. flora: water-, moeras- en rietvegetaties;

  5. fauna: watervogels (waaronder eenden, ganzen en zwanen), moeras- en rietvogels en diverse soorten amfibieën.

 

22.1.4 Landschappelijke en natuurwaarden ter plaatse van de aanduiding 'bos'

Tot de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de in lid 22.1.1 bedoelde gronden ter plaatse van de aanduiding “bos” worden gerekend:

  1. grondgebruik: een gebruik als bos- en natuurgebied met een extensief beheer;

  2. opgaande beplanting: bos, met als meest kenmerkende boomsoorten elzen, eiken, essen en iepen;

  3. bebouwing: het ontbreken van bebouwing;

  4. flora: opgaande beplantingen met bijbehorende onderbegroeiing;

  5. fauna: diersoorten die zijn gebonden aan opgaande beplantingen (zoals vleer-muizen, zang- en roofvogels en kleine zoogdieren, waaronder marterachtigen.

 

 

22.2 Bouwregels

 

22.2.1 Algemeen

Op de gronden met de bestemming Natuur mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. molens ten behoeve van de waterhuishouding;

  2. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.

 

22.2.2 Molens

Bij de bouw van de in lid 22.2.1 sub a bedoelde molens mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 6 m.

22.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij de bouw van de in lid 22.2.1 sub b bedoelde overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 2,5 m.

 

 

22.3 Afwijken van de bouwregels

 

22.3.1 Algemeen

Het is verboden binnen de bestemming Natuur, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

  1. werken en werkzaamheden die direct zijn gericht op het storten, deponeren of op andere wijze opslaan van grond, puin of afvalmaterialen, voor zover deze van elders zijn aangevoerd;

  2. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas, voor zover dit niet betreft de verzorging van de aanwezige houtopstanden;

  3. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;

  4. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, voor zover het niet betreft paden ten behoeve van het normale beheer;

  5. het graven, verbreden, verdiepen of dempen van waterpartijen en watergangen of het aanbrengen van drainagevoorzieningen.

 

22.3.2 Geen omgevingsvergunning vereist

Het in lid 22.3.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  1. werken en werkzaamheden binnen het kader van het normale onderhoud, beheer of herstel van de functies, die het plan aan de gronden toekent;

  2. werken en werkzaamheden, voor zover daarvoor, op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, reeds een vergunning is verleend ingevolge de Ontgrondingenwet;

  3. werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren;

  4. werken en werkzaamheden die zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of plagen te beperken;

  5. werken en werkzaamheden ten aanzien waarvan door het bevoegd gezag is medegedeeld dat deze wat aard en omvang betreft, van zodanige ondergeschikte betekenis zijn, dat voor de uitvoering daarvan geen omgevingsvergunning wordt vereist.

 

22.3.3 Verlenen omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in lid 22.3.1, kan alleen worden verleend, indien uit een nader onderzoek is gebleken dat hierdoor de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden, of de mogelijkheden tot het herstel of de ontwikkeling van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

 

Artikel 23 Sport

 

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Sport aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. de sportieve bedrijvigheden zoals deze in onderstaande tabel voor de desbetreffende gronden nader zijn aangeduid;

  2. de aanleg en instandhouding van waterhuishoudkundige voorzieningen;

  3. bijbehorende voorzieningen;

  4. landschappelijke beplanting.

 

ter plaatse van de aanduiding:

toegestane functie:

“ijsbaan”

ijsbaan

“specifieke vorm van sport – speelveld”

speelveld

“sportveld”

sportveld

 

 

23.2 Bouwregels

 

23.2.1 Algemeen

Op de gronden met de bestemming Sport mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. voor zover ter plaatse van een bouwvlak: gebouwen ten behoeve van de bestemming, geen bedrijfswoning zijnde;

  2. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.

 

23.2.2 Gebouwen

Bij de bouw van de in lid 23.2.1 sub a bedoelde gebouwen, dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. per bestemmingsvlak mag het bebouwd oppervlak niet meer bedragen dan 140% van het bestaande bebouwd oppervlak;

  2. de afstand tot de perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 m;

  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7 m;

  4. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m, met dien verstande dat indien de bestaande goothoogte hoger is, deze hoogte maatgevend is.

 

23.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij de bouw van de in lid 23.2.1 bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de bouwhoogte van sport- en spelvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 4 m;

  2. de bouwhoogte van ballenvangers mag niet meer bedragen dan 10 m;

  3. de bouwhoogte van verlichtingsmasten mag niet meer bedragen dan 15 m;

  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer mag bedragen dan 2,5 m.

 

 

 

 

23.3 Afwijken van de bouwregels

 

23.3.1 Algemeen

Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in lid 23.3.2 wordt eerst overgegaan, indien hierdoor de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

 

23.3.2 Afstand perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 23.2.3, voor de bouw van een gebouw tot op minder dan de toegestane afstand tot de perceelsgrens, indien en voor zover:

  1. dit gebouw niet of niet doelmatig elders binnen het desbetreffende bestemmingsvlak kan worden opgericht;

  2. de afstand tot de perceelsgrens niet minder bedraagt dan 2 m.

 

 

Artikel 24 Verkeer

 

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen, fiets- en voetpaden met bermen;

  2. bijbehorende voorzieningen, waaronder bruggen;

  3. buis- en kabelleidingen voor riolering, nutsbedrijven en overeenkomende doel-einden;

  4. watergangen en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;

  5. instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling, van de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan wegbermen;

  6. met dien verstande dat de gronden tevens bestemd zijn:

  7. ter plaatse van de aanduiding “infrastructuur”, voor een kunstwerk;

  8. ter plaatse van de aanduiding “ontsluiting”, voor een ontsluitingsweg ten behoeve van windturbines.

 

 

24.2 Bouwregels

 

24.2.1 Algemeen

Op de gronden met de bestemming Verkeer mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. masten ten behoeve van verlichting en verkeers- en verwijsborden;

  2. abri's en rijwielstallingen;

  3. kunstwerken, ter plaatse van de aanduiding “infrastructuur”;

  4. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.

 

24.2.2 Masten

Bij de bouw van de in lid 24.2.1 sub a bedoelde masten mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 10 m.

 

24.2.3 Abri's en rijwielstallingen

 

Bij de bouw van de in lid 24.2.1 sub b bedoelde abri's en rijwielstallingen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 15 m2;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

24.2.4 Kunstwerken

Bij de bouw van de in lid 24.2.1 sub c bedoelde kunstwerken mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 20 m + NAP.

 

24.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij de bouw van de in lid 24.2.1 sub d bedoelde overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 10 m2;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2 m.

 

Artikel 25 Verkeer - Rail

 

25.1 Bestemmingsomschrijving

 

25.1.1 Algemeen

De voor Verkeer - Rail aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. spoorwegen met bermen;

  2. bijbehorende voorzieningen;

  3. buis- en kabelleidingen voor riolering, nutsbedrijven en overeenkomende doel-einden;

  4. watergangen en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;

  5. instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling, van de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan spoorwegbermen;

met dien verstande dat de gronden tevens bestemd zijn:

  1. ter plaatse van de aanduiding “infrastructuur”, voor een kunstwerk;

  2. ter plaatse van de aanduiding “nutsvoorziening”, voor een nutsvoorziening.

 

25.1.2 Aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - stationsgebouw'

Ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van verkeer – stationsgebouw” zijn de gronden tevens bestemd voor :

  1. bewoning;

  2. bijbehorende voorzieningen;

  3. landschappelijke beplanting.

 

 

25.2 Bouwregels

 

25.2.1 Algemeen

Op de gronden met de bestemming Verkeer - Rail mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. één woning per bouwvlak dan wel, in geval reeds meer woningen aanwezig zijn, het bestaande aantal woningen;

  2. overige gebouwen ten behoeve van de bestemming;

  3. masten ten behoeve van elektrificatie, verlichting en bebakening;

  4. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.

 

25.2.2 Gebouwen

Bij de bouw van de in lid 25.2.1 sub a en b bedoelde gebouwen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de inhoud mag niet meer bedragen dan 120% van de bestaande inhoud;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m;

  3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.

 

25.2.3 Masten

Bij de bouw van de in lid 25.2.1 sub c bedoelde masten mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 10 m, gemeten vanaf bovenkant spoorstaaf.

25.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij de bouw van de in lid 25.2.1 sub d bedoelde overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

25.2.5 Bouwen ter plaatse de bestemming 'verkeer - rail'

Op de gronden met de bestemming Verkeer - Rail, voorzover gelegen buiten de bouwvlakken, mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. bouwwerken ten behoeve van de elektrificatie;

  2. masten ten behoeve van elektrificatie, verlichting en bebakening;

  3. abri's en rijwielstallingen;

  4. kunstwerken, ter plaatse van de aanduiding “infrastructuur”;

  5. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen;

  6. geluidsschermen;

  7. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.

 

25.2.6 Bouwwerken ten behoeve van elektrificatie

Bij de bouw van de in lid 25.2.5 sub a bedoelde bouwwerken dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 250 m2;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7 m, gemeten vanaf bovenkant spoorstaaf.

 

25.2.7 Masten

Bij de bouw van de in lid 25.2.5 sub b bedoelde masten mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 10 m, gemeten vanaf bovenkant spoorstaaf.

 

25.2.8 Abri's en rijwielstallingen

Bij de bouw van de in lid 25.2.5 sub c bedoelde abri's en rijwielstallingen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 120 m2;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

25.2.9 Kunstwerken

Bij de bouw van de in lid 25.2.5 sub d bedoelde kunstwerken mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 20 m + NAP.

 

25.2.10 Nutsvoorzieningen

Bij de bouw van de in lid 25.2.5 sub e bedoelde nutsvoorzieningen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 30 m2;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 m;

  3. de afstand van een nutsvoorziening tot de meest nabijgelegen woning mag niet minder bedragen dan 50 m;

  4. de afstand van een nutsvoorziening tot het buitenste spoor mag niet meer bedragen dan 25 m;

  5. in afwijking van het bepaalde onder a t/m d geldt ter plaatse van de aanduiding “nutsvoorziening” dat het hele aanduidingsvlak worden bebouwd, en mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 5 m.

 

25.2.11 Geluidsschermen

Bij de bouw van de in lid 25.2.5 sub f bedoelde geluidsschermen mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 4 m.

 

25.2.12 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij de bouw van de in lid 25.2.5 sub g bedoelde overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 10 m2, behoudens indien het betreft perrons;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 m, gemeten vanaf bovenkant spoorstaaf.

 

Artikel 26 Verkeer - Snelweg

 

26.1 Bestemmingsomschrijving

 

26.1.1 Algemeen

De voor Verkeer - Snelweg aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen met maximaal 2x2 rijstroken, exclusief in- en uitvoegstroken en vluchtstroken;

  2. fiets- en voetpaden met bermen;

  3. een carpoolplaats, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van verkeer - carpoolplaats”;

  4. een pleisterplaats, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van verkeer – pleisterplaats”

  5. bijbehorende voorzieningen;

  6. buis- en kabelleidingen voor riolering, nutsbedrijven en overeenkomende doel-einden;

  7. watergangen en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;

  8. instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling, van de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan wegbermen.

 

26.1.2 Aanduiding specifieke vorm van verkeer 'pleisterplaats'

Ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van verkeer – pleisterplaats”, zijn de gronden tevens bestemd voor:

  1. motels;

  2. wegrestaurants;

  3. 2 bedrijfswoningen;

  4. toiletgebouwen;

  5. een verkooppunt voor motorbrandstoffen met lpg.

 

 

26.2 Bouwregels

 

26.2.1 Algemeen

Op de gronden met de bestemming Verkeer - Snelweg mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. masten ten behoeve van verlichting en verkeers- en verwijsborden;

  2. abri's en rijwielstallingen;

  3. kunstwerken, ter plaatse van de aanduiding “infrastructuur”;

  4. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen;

  5. geluidsschermen;

  6. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.

 

26.2.2 Masten

Bij de bouw van de in lid 26.2.1 sub a bedoelde masten mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 10 m.

 

 

26.2.3 Abri's en rijwielstallingen

Bij de bouw van de in lid 26.2.1 sub b bedoelde abri's en rijwielstallingen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 15 m2;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

26.2.4 Kunstwerken

Bij de bouw van de in lid 26.2.1 sub c bedoelde kunstwerken mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 20 m + NAP.

 

26.2.5 Nutsvoorzieningen

Bij de bouw van de in lid 26.2.1 sub d bedoelde nutsvoorzieningen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 30 m2;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 m;

  3. de afstand van een nutsvoorziening tot de meest nabijgelegen woning mag niet minder bedragen dan 50 m;

  4. de afstand van een nutsvoorziening tot het buitenste spoor mag niet meer bedragen dan 25 m;

  5. in afwijking van het bepaalde onder a t/m d geldt ter plaatse van de aanduiding “nutsvoorziening” dat het hele aanduidingsvlak worden bebouwd, en mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 5 m.

 

26.2.6 Geluidsschermen

Bij de bouw van de in lid 26.2.1 sub e bedoelde geluidsschermen mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 4 m.

 

26.2.7 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij de bouw van de in lid 26.2.1 sub f bedoelde overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 4 m.

 

26.2.8 Aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - pleisterplaats'

Op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van verkeer - pleisterplaats" mogen tevens worden gebouwd:

  1. gebouwen ten dienste van het wegverkeer, zoals motels, wegrestaurants en toiletgebouwen;

  2. gebouwen ten behoeve van een verkooppunt voor motorbrandstoffen met lpg;

  3. 2 bedrijfswoningen;

  4. keermuren en erfafscheidingen;

  5. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.

 

26.2.9 Bouwwerken

Bij de bouw van de in lid 26.2.8 bedoelde bouwwerken dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m;

  2. in afwijking van het bepaalde onder a mag de goothoogte van luifels voor verkooppunten voor motorbrandstoffen niet meer bedragen dan 7 m;

  3. in afwijking van het bepaalde onder a mag de goothoogte van bijgebouwen en andere bouwwerken bij bedrijfswoningen niet meer bedragen dan 3 m;

  4. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 8 m.

 

 

26.3 Specifieke gebruiksregels

De verkoopvloeroppervlakte ten behoeve van een verkooppunt motorbrandstoffen met lpg mag niet meer bedragen dan 50 m².

 

 

 

Artikel 27 Water

 

27.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. waterpartijen, watergangen en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;

  2. het sorteren en/of opslaan van binnen de bestemming gewonnen klei, zand en grind, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van water – installaties toegestaan”;

  3. instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling, van de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan waterpartijen, watergangen en bijbehorende oeverzones;

  4. extensief dagrecreatief medegebruik.

 

 

27.2 Bouwregels

 

27.2.1 Algemeen

Op de gronden met de bestemming Water mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.

 

27.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij de bouw van de in lid 27.2.1 bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 10 m2;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

  3. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van water – installaties toegestaan” mag de bouwhoogte van de installaties niet meer bedragen dan 18 m.

 

 

27.3 Specifieke gebruiksregels

Ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van water – installaties toegestaan” is het gebruik van de gronden ten behoeve van het sorteren en/of opslaan van binnen de bestemming gewonnen klei, zand en grind toegestaan, zolang dit in verband met de winning van die delfstoffen noodzakelijk is en redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat de installaties en de gewonnen delfstoffen naar elders worden afgevoerd.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 28 Water - Rivier

 

28.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Water - Rivier aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. water en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;

  2. de afvoer van ijs en sediment;

  3. het verkeer te water;

  4. een laad- en loswal uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van water - laad- en loswal”;

  5. instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling, van de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan rivieren en bijbehorende oeverzones;

  6. extensief dagrecreatief medegebruik.

 

 

28.2 Bouwregels

 

28.2.1 Algemeen

Op de gronden met de bestemming Water - Rivier mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. waterstaatkundige bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

  2. masten ten behoeve van verlichting en bebakening;

  3. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.

 

28.2.2 Masten

Bij de bouw van de in lid 28.2.1 bedoelde masten mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 10 m.

 

28.2.3 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij de bouw van de in lid 28.2.1 bedoelde overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 10 m²;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2 m.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 29 Water - Waterkering

 

29.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Water - Waterkering aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het instandhouden, het beheer, het onderhoud en de verbetering van de (hoofd)waterkering;

  2. verkeerswegen;

  3. instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling, van de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan rivierdijken;

  4. extensief dagrecreatief medegebruik.

 

 

29.2 Bouwregels

Op de gronden met de bestemming Water - Waterkering mogen geen bouwwerken worden gebouwd.

 

 

29.3 Afwijken van de bouwregels

 

29.3.1 Algemeen

Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in de leden 29.3.2 en 29.3.3 wordt eerst overgegaan indien hierdoor:

  1. de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad;

  2. en uit een schriftelijke verklaring van de betrokken dijk- of waterbeheerder is gebleken dat hierdoor de waterstaatkundige belangen niet blijvend onevenredig worden geschaad.

 

29.3.2 Kunstwerken

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 29.2, voor de bouw van kunstwerken zoals beelden en plastieken.

 

29.3.3 Bouwwerken

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 29.2 voor de bouw van bouwwerken, indien en voor zover het betreft:

  1. waterstaatkundige bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

  2. masten ten behoeve van verlichting en bebakening, waarvan de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 10 m;

  3. abri's, waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 10 m2 en de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 m;

  4. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming, waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 10 m2 en de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 2,5 m.

 

 

 

 

Artikel 30 Wonen

 

30.1 Bestemmingsomschrijving

 

30.1.1 Algemeen

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bewoning;

  2. bijbehorende voorzieningen;

  3. landschappelijke beplanting;

  4. de functies zoals deze voor de desbetreffende gronden in onderstaande tabel nader zijn aangegeven, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen – kantoor 1" maximaal 30% van de inhoud van de woning mag bedragen en ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - kantoor 2" de oppervlakte maximaal 90 m² mag bedragen.

 

ter plaatse van de aanduiding:

toegestane functie:

“kampeerterrein”

kleinschalig kampeerterrein

“opslag”

opslag caravans in bestaande gebouwen

“specifieke vorm van wonen – kantoor 1”

kantoor

“specifieke vorm van wonen – kantoor 2”

kantoor

“woonwagenstandplaats”

woonwagenstandplaats

 

 

30.2 Bouwregels

 

30.2.1 Algemeen

Op de gronden met de bestemming Wonen mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. één woning per bestemmingsvlak dan wel, in geval reeds meerdere woningen aanwezig zijn, het bestaande aantal woningen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal woningen” het aantal woningen niet meer mag bedragen dan is aangegeven;

  2. bijgebouwen ten behoeve van de woning, waarbij het totale aantal vrijstaande bijgebouwen per woning niet meer mag bedragen dan 2;

  3. woonwagens en bijgebouwen ten behoeve van woonwagens, ter plaatse van de aanduiding “woonwagenstandplaats”;

  4. een recreatiewoning, ter plaatse van de aanduiding “recreatiewoning”;

  5. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.

Indien tussen bestemmingsvlakken de aanduiding ‘relatie’ is aangegeven worden deze vlakken aangemerkt als één vlak.

 

30.2.2 Woningen en bijgebouwen

Bij de bouw van de in lid 30.2.1 sub a en b bedoelde gebouwen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de (voor)gevel van het hoofdgebouw moet worden geplaatst in de lijn(en) door de bestaande, naar de weg gekeerde (voor)gevel van de bestaande woning of ten hoogste 5 m daarachter;

  2. bijgebouwen moeten worden geplaatst achter de lijn(en) door de bestaande, naar de weg gekeerde (voor)gevel van de bestaande woning;

  3. niet meer dan 50% van het deel van het achter de lijn(en) door de bestaande, naar de weg gekeerde (voor)gevel van de bestaande woning gelegen gedeelte van het bestemmingsvlak mag tot het bebouwd oppervlak behoren;

  4. de afstand tot de perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 m.

 

30.2.3 Woningen

Bij de bouw van de in lid 30.2.1 sub a bedoelde woning dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. indien het betreft een vergroting van de inhoud van het gebouw waarin de woning is opgenomen deze vergroting slechts is toegestaan voor zover de toegestane vergroting van de woning niet of niet doelmatig binnen de bestaande inhoud van dat gebouw kan worden verwezenlijkt;

  2. indien het betreft een vergroting van een woning binnen een bestaand gebouw waarin de woning is opgenomen, de totale inhoud van de woning niet meer mag bedragen dan de bestaande inhoud van dat gebouw en niet meer dan 750 m3;

met dien verstande dat, in geval toepassing wordt gegeven aan het gestelde in sub a of sub b:

  1. cindien de inhoud van de bestaande woning niet meer bedraagt dan 300 m3 de inhoud niet meer mag worden vergroot dan tot maximaal 400 m3;

  2. indien de inhoud van de bestaande woning meer bedraagt dan 300 m3 de inhoud niet meer mag worden vergroot dan tot maximaal de bestaande inhoud vermeerderd met 100 m3 en in totaal niet meer mag bedragen dan 750 m3;

  3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 9 m;

  4. de goothoogte niet meer mag bedragen dan 4 m, met dien verstande dat, indien de bestaande goothoogte hoger is, deze hoogte maatgevend is.

 

30.2.4 Bijgebouwen

Bij de bouw van de in lid 30.2.1 sub b bedoelde bijgebouwen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. per woning mag het totale oppervlak van de bijgebouwen niet meer bedragen dan 75 m2, met dien verstande dat, indien het bij de woning behorende, direct aan-sluitende perceel een omvang heeft van tenminste 1 ha, het totale oppervlak van de bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 150 m2;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7 m;

  3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

  4. ten behoeve van de toegestane nevenactiviteit ter plaatse van de aanduiding “kampeerterrein” is een kleinschalig kampeerterrein toegestaan waarbij de sanitaire voorzieningen binnen de bestaande bebouwing dienen te worden gerealiseerd, indien dit niet mogelijk is is maximaal één extra gebouw of uitbreiding van een bestaand gebouw, met geen groter oppervlak dan 30 m2, geen grotere goothoogte dan 3 m en geen grotere bouwhoogte dan 7 m toegestaan.

 

30.2.5 Woonwagens en bijgebouwen ten behoeve van woonwagens

Bij de bouw van de in lid 30.2.1 sub c bedoelde gebouwen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. het aantal woonwagens mag niet meer bedragen dan 3;

  2. de inhoud van een woonwagen mag niet meer bedragen dan maximaal 120% van bestaand.

 

30.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij de bouw van de in lid 30.2.1 sub e bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de bouwhoogte van vrijstaande antennemasten mag niet meer bedragen dan 15 m;

  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

 

 

30.3 Afwijken van de bouwregels

 

30.3.1 Algemeen

Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in de leden 30.3.2 en 30.3.3 wordt eerst overgegaan, indien hierdoor de functies en waarden die in het plan in de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

 

30.3.2 Afstand perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 30.2.2 sub d, voor de bouw van een gebouw tot op minder dan 5 m van de perceelsgrens, indien en voor zover:

  1. dit gebouw niet of niet doelmatig elders binnen het desbetreffende bestemmingsvlak kan worden opgericht;

  2. het gebouw wordt opgericht op de perceelsgrens, dan wel de afstand tot de perceelsgrens niet minder bedraagt dan 2 m.

 

30.3.3 Woningen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 30.2.3, waarbij een verdere vergroting met maximaal 75 m3, tot een maximale inhoud van 750 m3, is toegestaan, indien toepassing van de bepalingen van het Bouwbesluit met betrekking tot de hoogte van een verblijfsruimte, zou leiden tot een beperking van het woonoppervlak in relatie tot de bestaande hoogte, met dien verstande dat de toegestane vergroting niet meer mag bedragen dan nodig is om het verschil te compenseren dat ontstaat door toepassing van het Bouwbesluit ten opzichte van het daaraan voorgaande Bouwbesluit.

 

 

30.4 Specifieke gebruiksregels

Als gebruik in strijd met de bestemming Wonen wordt in ieder geval begrepen:

  1. een gebruik ten behoeve van bedrijfsactiviteiten, anders dan is toegestaan in lid 30.1 of waarvoor toepassing is gegeven overeenkomstig de algemene afwijkingsregels ten aanzien van “aan huis verbonden nevenactiviteiten en kantoor- en praktijkruimten”;

  2. opslag anders dan in bijgebouwen.

 

30.5 Wijzigingsbevoegdheid extra woning binnen bestaande woning

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor de bouw van één extra woning, indien en voor zover:

  1. de extra woning wordt gerealiseerd binnen de bestaande inhoud van een gebouw dat tevens is aangemerkt als Rijksmonument of gemeentelijk monument overeenkomstig de Monumentenwet of de gemeentelijke Monumentenverordening, dan wel is aangewezen voor de bestemming "Waarde - Cultuurhistorie karakteristiek" en wordt gebouwd met als oogmerk de karakteristiek van het desbetreffende gebouw in stand te houden, dan wel te herstellen, of de extra woning wordt gerealiseerd binnen een bestaande woning met een grotere inhoud dan 1.000 m3;

  2. van tevoren in voldoende mate is verzekerd dat de oppervlakte aan bijgebouwen op het desbetreffende erf, voor zover deze meer bedraagt dan 75 m2 per woning, wordt gesloopt, tenzij deze bijgebouwen zijn aangemerkt als Rijksmonument of gemeentelijk monument overeenkomstig de Monumentenwet of de gemeentelijke Monumentenverordening, dan wel zijn aangewezen voor de bestemming "Waarde - Cultuurhistorie karakteristiek".

 

 

 

Artikel 31 Leiding - Gas

 

31.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Gas aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het transport van aardgas ter plaatse van de aanduiding “hartlijn – leiding gas”.

 

 

31.2 Bouwregels

Op de gronden met de bestemming Leiding - Gas mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming worden gebouwd.

 

 

31.3 Afwijken van de bouwregels

 

31.3.1 Algemeen

Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in lid 31.3.2 wordt eerst overgegaan, indien hierdoor:

  1. de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend worden geschaad;

  2. gehoord de betrokken leidingbeheerder, is gebleken dat hierdoor de belangen van de bescherming van de desbetreffende leidingen, of de veiligheid van mensen, dieren en goederen, niet blijvend worden geschaad.

 

31.3.2 Bouwwerken

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 31.2, voor de bouw van bouwwerken, indien en voor zover deze zijn toegestaan voor de in lid 31.1 bedoelde, eveneens voor deze gronden aangegeven, andere bestemmingen.

 

 

31.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

31.4.1 Algemeen

Het is verboden binnen de dubbelbestemming Leiding - Gas de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

  1. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren alsmede het permanent opslaan van goederen;

  2. werken en werkzaamheden welke direct zijn gericht op het storten, deponeren of op andere wijze opslaan van, van elders aangevoerde, grond, puin of afvalmaterialen;

  3. het aanplanten van een houtopstand, waaronder begrepen een productieboomgaard, een zacht-fruitopstand, een (boom)kwekerij of een windsingel;

  4. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;

  5. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;

  6. het indrijven van voorwerpen in de grond;

  7. buis- en kabelleidingen voor riolering, nutsbedrijven en overeenkomstige doeleinden.

 

31.4.2 Geen omgevingsvergunning vereist

Het in lid 31.4.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  1. werken en werkzaamheden binnen het kader van het normale onderhoud, beheer of herstel van de functies, die het plan aan de gronden toekent;

  2. werken en werkzaamheden binnen het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering en bodemexploitatie;

  3. werken en werkzaamheden welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;

  4. werken en werkzaamheden ten aanzien waarvan door het bevoegd gezag is medegedeeld dat deze werken of werkzaamheden, wat aard en omvang betreft, van zodanige ondergeschikte betekenis zijn, dat voor de uitvoering daarvan geen omgevingsvergunning wordt vereist.

 

31.4.3 Verlenen omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in lid 31.4.1, kan alleen worden verleend indien door de werken en werkzaamheden, gehoord de betrokken leidingbeheerder, is gebleken dat hierdoor de belangen van de bescherming van de desbetreffende leidingen of de veiligheid van mensen, dieren en goederen niet blijvend worden geschaad.

 

 

 

Artikel 32 Leiding - Hoogspanningsverbinding

 

32.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Hoogspanningsverbinding aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bovengrondse hoogspanningsverbindingen, met de hartlijnen zoals deze in onderstaande tabel voor de desbetreffende gronden nader zijn aangeduid;

 

ter plaatse van de aanduiding:

toegestane leiding:

“hartlijn – leiding 380 kV”

hoogspanningsverbinding 380 kV

“hartlijn – leiding 150 kV”

hoogspanningsverbinding 150 kV

“hartlijn – leiding 50 kV”

hoogspanningsverbinding 50 kV

 

 

32.2 Bouwregels

 

32.2.1 Algemeen

Op de gronden met de bestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming worden gebouwd.

 

32.2.2 Bouwwerken

Bij de bouw van de in lid 32.2.1 bedoelde bouwwerken dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van een 380 kV hoogspanningsleiding mag niet meer bedragen dan 50 m;

  2. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van een 150 kV hoogspannings-leiding mag niet meer bedragen dan 40 m;

  3. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van een 50 kV hoogspanningsleiding mag niet meer bedragen dan 30 m.

 

 

32.3 Afwijken van de bouwregels

 

32.3.1 Algemeen

Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in de leden 32.3.2 t/m 32.3.4 wordt eerst overgegaan, indien hierdoor:

  1. de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad;

  2. gehoord de betrokken leidingbeheerder, is gebleken dat hierdoor de belangen van de bescherming van de desbetreffende leidingen, of de veiligheid van mensen, dieren en goederen, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

 

32.3.2 Bouwwerken

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 32.2.1 voor de bouw van bouwwerken, indien en voor zover deze zijn toegestaan voor de in lid 32.1 bedoelde, eveneens voor deze gronden aangegeven, andere bestemmingen.

 

32.3.3 Bouwhoogte bouwwerken

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 32.2.2 voor de bouw van bouwwerken tot meer dan de toegestane bouwhoogte, indien en voor zover deze noodzakelijk zijn in verband met locale omstandigheden, waaronder begrepen kruisingen met andere hoogspanningslijnen, overspanningen die groter zijn dan voor de desbetreffende hoogspanningslijn overigens wordt toegepast en de aanwezigheid in het terrein van hoogteverschillen, bebouwing en beplanting.

 

32.3.4 Zend- en ontvangstinstallatie

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 32.1 voor de bouw van zend- en ontvangstinstallaties ten behoeve van radio- en telefoonverkeer, indien en voor zover zij deel uitmaken van een bouwwerk ten behoeve van een hoogspanningsleiding en het woon- en leefklimaat in de omgeving niet onevenredig wordt beperkt.

 

 

 

 

 

Artikel 33 Leiding - Riool

 

33.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Riool aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het transport van afvalwater door een rioolwaterpersleiding ter plaatse van de aanduiding “hartlijn leiding – riool”.

 

 

33.2 Bouwregels

Op de gronden met de bestemming Leiding - Riool mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming worden gebouwd.

 

 

33.3 Afwijken van de bouwregels

 

33.3.1 Algemeen

Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in lid 33.3.2 wordt eerst overgegaan, indien hierdoor:

  1. de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad;

  2. gehoord de betrokken leidingbeheerder, is gebleken dat hierdoor de belangen van de bescherming van de desbetreffende leidingen, of de veiligheid van mensen, dieren en goederen, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

 

33.3.2 Bouwwerken

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 33.2 voor de bouw van bouwwerken, indien en voor zover deze zijn toegestaan voor de in lid 33.1 bedoelde, eveneens voor deze gronden aangegeven, andere bestemmingen.

 

 

33.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

33.4.1 Algemeen

Het is verboden binnen de bestemming Leiding - Riool de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

  1. werken en werkzaamheden welke direct zijn gericht op het storten, deponeren of op andere wijze opslaan van, van elders aangevoerde, grond, puin of afvalmaterialen;

  2. het aanplanten van een houtopstand, waaronder begrepen een productieboomgaard, een zacht-fruitopstand, een (boom)kwekerij of een windsingel;

  3. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;

  4. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;

  5. het indrijven van voorwerpen in de grond;

  6. buis- en kabelleidingen voor riolering, nutsbedrijven en overeenkomstige doeleinden.

 

33.4.2 Geen omgevingsvergunning vereist

Het in lid 33.4.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  1. werken en werkzaamheden binnen het kader van het normale onderhoud, beheer of herstel van de functies, die het plan aan de gronden toekent;

  2. werken en werkzaamheden binnen het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering en bodemexploitatie;

  3. werken en werkzaamheden welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;

  4. werken en werkzaamheden ten aanzien waarvan door het bevoegd gezag is medegedeeld dat deze werken of werkzaamheden, wat aard en omvang betreft, van zodanige ondergeschikte betekenis zijn, dat voor de uitvoering daarvan geen omgevingsvergunning wordt vereist.

 

33.4.3 Verlenen omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 33.4.1, zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden, gehoord de betrokken leidingbeheerder, is gebleken dat hierdoor de belangen van de bescherming van de desbetreffende leidingen, of de veiligheid van mensen, dieren en goederen, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

 

Artikel 34 Waarde - Archeologie 1

 

34.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 1 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle archeologische informatie in de bodem.

 

 

34.2 Bouwregels

Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht ten dienste van de in de bestemmingsomschrijving omschreven doeleinden, alsmede ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:

  1. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of

  2. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden opgericht;

met dien verstande dat het bepaalde in a en b niet geldt voor zover het bouwen in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld.

 

 

34.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

 

 

34.4 Afwijken van de bouwregels

 

34.4.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 34.2 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen ge-bouwen zijnde ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en) toe te staan, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of:

  3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

 

34.4.2 Niet verlenen omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 34.4.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

 

34.4.3 Verlenen omgevingsvergunning

Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 34.4.1 winnen zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

 

 

34.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

34.5.1 Algemeen

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden op de in deze bestemming bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ophogen van de bodem met meer dan 2 m;

  2. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;

  3. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;

  4. het verlagen van het waterpeil;

  5. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;

  6. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;

  7. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;

  8. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;

  9. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

 

34.5.2 Geen omgevingsvergunning vereist

Het onder lid 34.5.1 vervatte verbod geldt niet:

  1. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld;

  2. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;

  3. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;

  4. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;

  5. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in lid 34.2.

 

34.5.3 Verlenen omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 34.5.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering de aanwezige archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of:

  3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 

34.5.4 Advies

Alvorens een besluit te nemen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning winnen burgemeester en wethouders advies in van een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

 

Artikel 35 Waarde - Archeologie 2

 

35.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle archeologische informatie in de bodem.

 

 

35.2 Bouwregels

Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht ten dienste van de in de bestemmingsomschrijving omschreven doeleinden, alsmede ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:

  1. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of

  2. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden opgericht; of

  3. het nieuw te bebouwen oppervlak niet groter is dan 50 m²;

met dien verstande dat het bepaalde in a, b en c niet geldt voor zover het bouwen in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld.

 

 

35.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

 

 

35.4 Afwijken van de bouwregels

 

35.4.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 35.2 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en) toe te staan, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat dearcheologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of:

  3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

 

35.4.2 Niet verlenen omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 35.4.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

 

35.4.3 Verlenen omgevingsvergunning

Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 35.4.1 winnen zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

 

 

35.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

35.5.1 Algemeen

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden op de in deze bestemming bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ophogen van de bodem met meer dan 2 m;

  2. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;

  3. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;

  4. het verlagen van het waterpeil;

  5. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;

  6. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;

  7. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;

  8. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlaktever-hardingen;

  9. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

 

35.5.2 Geen omgevingsvergunning vereist

Het onder lid 35.5.1 vervatte verbod geldt niet:

  1. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld;

  2. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die te maken hebben met het planten zaaiklaar maken en oogsten, overeenkomstig het huidig gebruik ten behoeve van de laanboomteelt;

  3. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft over een maximale oppervlakte van 50 m²;

  4. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;

  5. voor sleufloos draineren;

  6. voor het plaatsen van palen om bomen of hagelnetten vast te zetten;

  7. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen, het rooien van bestaande boomgaarden en vervanging door nieuwe bomen;

  8. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;

  9. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in lid 35.2.

 

35.5.3 Verlenen omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 35.5.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering de aanwezige archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of:

  3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 

35.5.4 Advies

Alvorens een besluit te nemen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning winnen burgemeester en wethouders advies in van een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

 

35.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen teneinde de bestemming Waarde - Archeologie 2 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

 

Artikel 36 Waarde - Archeologie 3

 

36.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle archeologische informatie in de bodem.

 

 

36.2 Bouwregels

Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht ten dienste van de in de bestemmingsomschrijving omschreven doeleinden, alsmede ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:

  1. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of

  2. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden opgericht; of

  3. het nieuw te bebouwen oppervlak niet groter is dan 100 m²;

met dien verstande dat het bepaalde in a, b en c niet geldt voor zover het bouwen in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld.

 

 

36.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

 

 

36.4 Afwijken van de bouwregels

 

36.4.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 36.2 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en) toe te staan, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat dearcheologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of:

  3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

 

36.4.2 Niet verlenen omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 36.4.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

 

36.4.3 Verlenen omgevingsvergunning

Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 36.4.1 winnen zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

 

 

36.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

36.5.1 Algemeen

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden op de in deze bestemming bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ophogen van de bodem met meer dan 2 m;

  2. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;

  3. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;

  4. het verlagen van het waterpeil;

  5. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;

  6. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;

  7. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;

  8. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlaktever-hardingen;

  9. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

 

36.5.2 Geen omgevingsvergunning vereist

Het onder lid 36.5.1 vervatte verbod geldt niet:

  1. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld;

  2. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die te maken hebben met het planten zaaiklaar maken en oogsten, overeenkomstig het huidig gebruik ten behoeve van de laanboomteelt;

  3. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft over een maximale oppervlakte van 100 m²;

  4. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;

  5. voor sleufloos draineren;

  6. voor het plaatsen van palen om bomen of hagelnetten vast te zetten;

  7. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen, het rooien van bestaande boomgaarden en vervanging door nieuwe bomen;

  8. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;

  9. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in lid 36.2.

 

36.5.3 Verlenen omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 36.5.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering de aanwezige archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of:

  3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 

36.5.4 Advies

Alvorens een besluit te nemen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning winnen burgemeester en wethouders advies in van een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

 

36.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen teneinde de bestemming Waarde - Archeologie 3 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

 

Artikel 37 Waarde - Archeologie 4

 

37.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 4 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle archeologische informatie in de bodem.

 

 

37.2 Bouwregels

Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht ten dienste van de in de bestemmingsomschrijving omschreven doeleinden, alsmede ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:

  1. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of

  2. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden opgericht; of

  3. het nieuw te bebouwen oppervlak niet groter is dan 500 m²;

met dien verstande dat het bepaalde in a, b en c niet geldt voor zover het bouwen in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld.

 

 

37.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

 

 

37.4 Afwijken van de bouwregels

 

37.4.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 37.2 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en) toe te staan, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat dearcheologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of:

  3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

 

37.4.2 Niet verlenen omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 37.4.1wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

 

37.4.3 Verlenen omgevingsvergunning

Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 37.4.1 winnen zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

 

 

37.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

37.5.1 Algemeen

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden op de in deze bestemming bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ophogen van de bodem met meer dan 2 m;

  2. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;

  3. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;

  4. het verlagen van het waterpeil;

  5. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;

  6. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;

  7. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;

  8. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlaktever-hardingen;

  9. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

 

37.5.2 Geen omgevingsvergunning vereist

Het onder lid 37.5.1 vervatte verbod geldt niet:

  1. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld;

  2. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die te maken hebben met het planten zaaiklaar maken en oogsten, overeenkomstig het huidig gebruik ten behoeve van de laanboomteelt;

  3. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft over een maximale oppervlakte van 500 m²;

  4. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;

  5. voor sleufloos draineren;

  6. voor het plaatsen van palen om bomen of hagelnetten vast te zetten;

  7. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen, het rooien van bestaande boomgaarden en vervanging door nieuwe bomen;

  8. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;

  9. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in lid 37.2.

 

37.5.3 Verlenen omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 37.5.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering de aanwezige archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of:

  3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 

37.5.4 Advies

Alvorens een besluit te nemen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning winnen burgemeester en wethouders advies in van een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

 

37.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen teneinde de bestemming Waarde - Archeologie 4 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

 

Artikel 38 Waarde - Archeologie 5

 

38.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 5 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle archeologische informatie in de bodem.

 

 

38.2 Bouwregels

Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht ten dienste van de in de bestemmingsomschrijving omschreven doeleinden, alsmede ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:

  1. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of

  2. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden opgericht; of

  3. het nieuw te bebouwen oppervlak niet groter is dan 2.000 m²;

met dien verstande dat het bepaalde in a, b en c niet geldt voor zover het bouwen in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld.

 

 

38.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

 

 

38.4 Afwijken van de bouwregels

 

38.4.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 38.2 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en) toe te staan, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat dearcheologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of:

  3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

 

38.4.2 Niet verlenen omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 38.4.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

 

38.4.3 Verlenen omgevingsvergunning

Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 38.4.1 winnen zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

 

 

38.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

38.5.1 Algemeen

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden op de in deze bestemming bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ophogen van de bodem met meer dan 2 m;

  2. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;

  3. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;

  4. het verlagen van het waterpeil;

  5. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;

  6. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;

  7. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;

  8. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;

  9. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

 

38.5.2 Geen omgevingsvergunning vereist

Het onder lid 38.5.1 vervatte verbod geldt niet:

  1. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld;

  2. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die te maken hebben met het planten zaaiklaar maken en oogsten, overeenkomstig het huidig gebruik ten behoeve van de laanboomteelt;

  3. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft over een maximale oppervlakte van 2.000 m²;

  4. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;

  5. voor sleufloos draineren;

  6. voor het plaatsen van palen om bomen of hagelnetten vast te zetten;

  7. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen, het rooien van bestaande boomgaarden en vervanging door nieuwe bomen;

  8. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;

  9. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in lid 38.2.

 

38.5.3 Verlenen omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 38.5.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering de aanwezige archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of:

  3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 

38.5.4 Advies

Alvorens een besluit te nemen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning winnen burgemeester en wethouders advies in van een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

 

38.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen teneinde de bestemming Waarde - Archeologie 5 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

 

Artikel 39 Waarde - Cultuurhistorisch karakteristiek

 

39.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Cultuurhistorisch karakteristiek aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, bestemd voor het behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden die eigen zijn aan de ter plaatse bestaande gebouwen, met dien verstande dat de gronden tevens zijn bestemd voor de eveneens aangegeven andere bestemmingen.

 

 

39.2 Bouwregels

Op de gronden met de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorisch karakteristiek mogen gebouwen niet worden vernieuwd, veranderd en/of worden gewijzigd.

 

 

39.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 39.2 voor het vernieuwen of veranderen en/of vergroten van gebouwen op de gronden die zijn bestemd als Waarde - Cultuurhistorisch karakteristiek, indien en voor zover de situering, de bouwmassa, het materiaalgebruik, de bouwhoogte, de goot-hoogte en de dakhelling niet zodanig worden gewijzigd, dat daardoor het karakter van de bestaande gebouwen blijvend onevenredig wordt aangetast en dit vooraf op basis van een advies van een onafhankelijk deskundige is gebleken.

 

Artikel 40 Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied

 

40.1 Bestemmingsomschrijving

 

40.1.1 Algemeen

De voor Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied aangewezen gronden, voor zover het niet betreft een bouwvlak als bedoeld in artikel 5 en artikel 6 en voor zover het niet betreft gronden als bedoeld in artikel 6, zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, bestemd voor behoud en herstel van de cultuur-historische waarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden.

 

40.1.2 Cultuurhistorische waarden

Tot de cultuurhistorische waarden die eigen zijn aan de in lid 40.1.1 bedoelde gronden worden gerekend:

  1. reliëf: de ruggen, geulen, dijken, kaden en huisterpen;

  2. waterhuishouding: de contouren van de waterpartijen;

  3. verkaveling: de tracés en patronen van de kavelgrenzen, wegen en waterlopen;

  4. bebouwing: de locaties van de bebouwing, zoals deze op de desbetreffende gronden voorkomen, dan wel uit historische bronnen bekend zijn.

 

 

40.2 Bouwregels

Op de gronden met de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, voor zover deze zijn toegestaan voor de in lid 40.1.1 bedoelde, eveneens voor deze gronden aangegeven, andere bestemmingen, mits hierbij de cultuurhistorische waarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden, of de mogelijkheid tot het herstel van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

 

 

40.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

40.3.1 Algemeen

Het is verboden binnen de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied, voor zover de desbetreffende gronden tevens zijn aangewezen voor de bestemmingen Agrarisch met waarden - 1 of Natuur en voor zover dit niet betreft de agrarische bouwvlakken, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

  1. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;

  2. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen en paden, en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

  3. het graven, verbreden, verdiepen of dempen van waterpartijen en watergangen.

 

40.3.2 Geen omgevingsvergunning vereist

Het in lid 40.3.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  1. werken en werkzaamheden binnen het kader van het normale onderhoud, beheer of herstel van de functies, die het plan aan de gronden toekent;

  2. werken en werkzaamheden, voor zover daarvoor, op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, reeds een vergunning is verleend ingevolge de Ontgrondingenwet;

  3. werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren;

  4. werken en werkzaamheden die zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of plagen te beperken;

  5. werken en werkzaamheden ten aanzien waarvan door het bevoegd gezag is medegedeeld dat deze, wat aard en omvang betreft, van zodanige ondergeschikte betekenis zijn, dat voor de uitvoering daarvan geen omgevingsvergunning wordt vereist.

 

40.3.3 Verlenen omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in lid 40.3.1, kan alleen worden verleend indien uit een nader onderzoek is gebleken dat hierdoor de cultuurhistorische waarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden, of de mogelijkheden tot het herstel van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

 

Artikel 41 Waarde - Ecologie

 

41.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Ecologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, bestemd voor ecologische linten.

 

 

41.2 Bouwregels

Op de gronden met de bestemming Waarde - Ecologie mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd voor zover deze zijn toegestaan voor de in lid 41.1 bedoelde, eveneens voor deze gronden aangegeven, andere bestemmingen.

 

 

Artikel 42 Waterstaat - Beheerszone watergang

 

42.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waterstaat - Beheerszone watergang aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  1. bescherming, beheer en verbetering van watergangen;

  2. voorzieningen voor de waterhuishouding.

 

 

42.2 Bouwregels

 

42.2.1 Algemeen

Op gronden met de bestemming Waterstaat - Beheerszone watergang, met uitzondering van de gronden met de eveneens voor deze gronden aangegeven bestemming Water, mogen geen bouwwerken worden gebouwd.

 

42.2.2 Bouwwerken

Voor zover de gronden tevens zijn bestemd voor de eveneens voor deze gronden aangegeven bestemming Water, mogen op deze gronden bouwwerken worden gebouwd overeenkomstig de bepalingen van die bestemming.

 

 

42.3 Afwijken van de bouwregels

 

42.3.1 Algemeen

Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in lid 42.3.2 wordt eerst overgegaan, indien hierdoor:

  1. de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad;

  2. en uit een schriftelijke verklaring van de betrokken waterbeheerder is gebleken dat hierdoor de waterstaatkundige belangen niet blijvend onevenredig worden geschaad.

 

42.3.2 Bouwwerken

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 42.2.1 voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming en voor de bouw van bouwwerken, indien en voor zover deze zijn toegestaan voor de in de bestemmingsomschrijving van dit artikel bedoelde, eveneens voor deze gronden aangegeven andere bestemmingen.

 

Artikel 43 Waterstaat - Waterstaatkundige functie

 

43.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waterstaat - Waterstaatkundige functie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, bestemd voor:

  1. het beheer van de aangrenzende rivier;

  2. afvoer van water, ijs en sediment;

  3. werkzaamheden in het kader van de vergroting van het waterbergend en –afvoerend vermogen van de aangrenzende rivier.

 

 

43.2 Bouwregels

 

43.2.1 Algemeen

Op de gronden met de bestemming "Waterstaat - Waterstaatkundige functie mogen uitsluitend worden gebouwd: masten ten behoeve van verlichting en bebakening van de aangrenzende rivier.

 

43.2.2 Masten

Bij de bouw van de in lid 43.2.1 bedoelde masten mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 10 m.

 

 

43.3 Afwijken van de bouwregels

 

43.3.1 Algemeen

Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in de lid 43.3.2 wordt eerst overgegaan, indien hierdoor:

  1. de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad;

  2. en uit een schriftelijke verklaring van de betrokken dijk- of waterbeheerder is gebleken dat hierdoor de waterstaatkundige belangen niet blijvend onevenredig worden geschaad.

 

43.3.2 Bouwwerken

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 43.2, voor de bouw van bouwwerken, indien en voor zover deze zijn toegestaan voor de in lid 43.1 bedoelde, eveneens voor deze gronden aangegeven, andere bestemmingen.