direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hoensbroek Zuid - Deelgebied Overbroek
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0917.BP010302W000001-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Ter plaatse van de voormalige locatie van voetbalclub FC Hoensbroek is reeds fase 1 en 2 van de nieuwe woonwijk Overbroek gerealiseerd. Tegelijkertijd is het nieuwe complex van de voetbalclub aan de Frederikstraat verrezen. Voor de realisatie van deze woningen en het sportcomplex zijn reeds in het verleden vrijstellingen verleend.

Bedoeling is altijd geweest om de woonwijk Overbroek aan de rand ruimtelijk af te ronden, door middel van de realisatie van fase 3 en 4. In de huidige situatie grenzen aan deze rand de achterkanten van de nieuwe woningen en kijken de bewoners uit over nog niet afgewerkte gronden. Deze gronden zijn reeds bouwrijp gemaakt en alle infrastructurele voorzieningen (zoals wegen en riolering) zijn gelijktijdig met fase 1 en 2 aangelegd.

Door een rand met nieuwe woningen te realiseren, wordt een passende overgang gevormd tussen de woonwijk en het sportcomplex/buitengebied.

Om de realisatie van fase 3 en 4 juridisch-planologisch mogelijk te maken, dient een nieuw bestemmingsplan te worden vastgesteld. In 2013 heeft hiervoor reeds een ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen dat de realisatie van maximaal 81 woningen mogelijk maakte. Op dit plan zijn enkele zienswijzen binnengekomen, waaronder van de provincie Limburg. De zienswijze richtte zich met name op het aantal geplande woningen, dat niet voldeed aan de kaders van het op dat moment geldende provinciaal beleid. Op grond hiervan heeft de gemeenteraad op 2 december 2014 besloten het bestemmingsplan niet vast te stellen en in plaats daarvan te onderzoeken of een aangepast bestemmingsplan opgesteld zou kunnen worden.

In overleg met de gemeente heeft de ontwikkelaar BPD het aantal te realiseren woningen in fase 3 en 4 teruggebracht tot maximaal 33. Tevens zijn afspraken gemaakt om de plancapaciteit elders in de gemeente te compenseren, zodat kan worden voldaan aan zowel het provinciaal als regionaal woningbouwbeleid. De afgesproken compensatie bestaat enerzijds uit het weghalen van planologische plancapaciteit voor 33 woningen verdeeld over twee andere locaties binnen de gemeente en anderzijds uit de sloop van 33 woningen in Lotbroek.

Met het bestemmingsplan 'Hoensbroek Zuid - Deelgebied Overbroek' wordt voor de gewenste afronding van de woonwijk een passend juridisch-planologisch kader gevormd. Om de noodzakelijke terugbrenging van plancapaciteit daadwerkelijk te realiseren, is het plangebied uitgebreid met compensatielocaties aan de Akerstraat-Noord/Kouvenderstraat in Hoensbroek en de Uterweg in Heerlerheide. Op deze locaties worden planologische bouwtitels voor een zelfde aantal woningen (33) wegbestemd.

Tevens is de bestemmingsplanprocedure aangegrepen om de in het verleden reeds verleende vrijstellingen voor de bouw van fase 1 en 2 en het nieuwe voetbalcomplex te vertalen in een bijpassende en actuele juridisch-planologische regeling, zodat het bestemmingsplan bijdraagt aan de wettelijk verplichte taak tot het actualiseren van bestemmingsplannen.

1.2 Situering plangebied

Het plangebied bestaat uit drie deelgebieden. Het plandeel waar de ontwikkeling van de 33 woningen plaatsvindt is gelegen aan de noordwest kant van de gemeente Heerlen en wordt begrensd door de spoorlijn Heerlen-Geleen, de Terlindenweg, de Overbroekerstraat en de achterzijde van de woningen gelegen aan Overbroekerf, Julianastraat, Prinsenstraat en de achterzijde van de bedrijven gelegen aan de Verlengde Klinkertstraat.

De twee compensatielocaties bevinden zich elders in de gemeente. Het deelgebied Uterweg is gelegen aan de Uterweg, de Oude Brunsummerweg en de Heidserparklaan. Het deelgebied Akerstraat-Noord/Kouvenderstraat is gelegen in de oksel van deze twee wegen. Het betreft braakliggende gronden te midden van bestaande bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP010302W000001-0401_0001.png"

Afbeelding 1.1 Situering plangebied ontwikkelingslocatie Overbroek en de compensatielocaties

1.3 Juridische status

Binnen het plangebied zijn tot het onherroepelijk worden van het onderhavige bestemmingsplan de volgende bestemmingsplannen van kracht:

  • Bestemmingsplan 'Overbroek', vastgesteld d.d. 9 juni 1977 en goedgekeurd d.d. 21 juni 1978;
  • Bestemmingsplan 'Buitengebied Hoensbroek', vastgesteld d.d. 11 december 1980 en goedgekeurd d.d. 13 maart 1982;
  • Bestemmingsplan 'Overbroek' 1e herziening, vastgesteld d.d. 3 juni 1986 en goedgekeurd d.d. 9 september 1986;
  • Bestemmingsplan 'Hoensbroek Oost' d.d. 2 juni 2009;
  • Bestemmingsplan 'Heerlerheide Schil - Deelgebied Uterweg Noord' d.d. 2 november 2004.

1.4 Planvorm

Het bestemmingsplan 'Hoensbroek Zuid - Deelgebied Overbroek' is opgezet als gedetailleerd bestemmingsplan. Het plan is vervat in een verbeelding en regels en gaat vergezeld van onderhavige toelichting.

De regels en de verbeelding vormen de juridische bindende onderdelen van het bestemmingsplan. De toelichting geeft een nadere uitleg van de gemaakte beleidskeuzen en invulling van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen juridische status.

Elk bestemmingsplan is te onderscheiden door een landelijk uniek identificatienummer. Onderhavig bestemmingsplan is geregistreerd en vindbaar op het landelijke portaal onder www.ruimtelijkeplannen.nl nummer NL.IMRO.0917.BP010302W000001-0401.

1.4.1 Toelichting

In de toelichting wordt de opzet van het plan beschreven en zijn de aan het plan ten grondslag liggende gedachten vermeld. Ook wordt verslag gedaan van de resultaten van het over het plan gevoerde overleg en inspraak.

1.4.2 Regels

Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden aan de gronden, die in het plan zijn gelegen, bestemmingen toegewezen met bijbehorende doeleinden of functies. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld, die regelingen bevatten over het gebruik van deze gronden en van de opstallen die zich daarop bevinden.

Met het oog op de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen schrijft de SVBP voor de wijze waarop een planregel is opgebouwd en hoe de regels worden ingedeeld (vaste hoofdstukindeling).

1.4.3 Verbeelding

De verbeelding geeft een grafische weergave van het plangebied. In de verbeelding zijn de plangrens, bestemmingen en aanduidingen weergegeven. Het bestemmingsplan onderscheidt een digitale en een analoge verbeelding. Beide verbeeldingen zijn rechtsgeldig, echter bij interpretatieverschillen is de digitale verbeelding beslissend.

De digitale verbeelding is een interactieve raadpleegomgeving via het internet die de gehele inhoud van het bestemmingplan (grafische weergave, regels en toelichting) toont. Door een muisklik op de kaart te geven verschijnen de bijbehorende regels voor die locatie in beeld. Tevens is het mogelijk om te meten op de kaart en door middel van coördinaten (het Rijksdriehoekscoördinatenstelsel) de exacte locatie te bepalen.

De analoge verbeelding bestaat uit 1 blad en heeft een schaal van 1:1000. De legenda legt een verbinding tussen de bestemmingen, aanduidingen en de regels en geeft een verklaring van de maatvoering, symbolen en topografische ondergrond.

1.4.4 Ondergrond

De ondergrond is een samenstelling van de Grootschalige Basiskaart Nederland (landmeetkundig ingemeten topografie) en kadastrale begrenzingen.

Na vaststelling van het bestemmingsplan is de gehanteerde ondergrond onlosmakelijk met het bestemmingplan verbonden. De ondergrond is zichtbaar op de analoge verbeelding, echter deze wordt niet standaard getoond in combinatie met de digitale verbeelding. De topografische kaarten en luchtfoto's die worden getoond op www.ruimtelijkeplannen.nl zijn niet altijd up to date en slechts bedoeld als oriëntatiemiddel. Bij interpretatieverschillen is de vastgestelde ondergrond bepalend.

1.5 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een opsomming van de planologische beleidskaders bestaande uit rijksbeleid, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 3 is het plangebied beschreven. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling van het plangebied. Hoofdstuk 5 gaat in op de verschillende omgevingsaspecten. Hoofdstuk 6 beschrijft de juridische opzet van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 7 is de economische uitvoerbaarheid alsmede de handhaafbaarheid van het bestemmingsplan beschreven en hoofdstuk 8 geeft een beeld van de doorlopen bestemmingsplanprocedure en het gevoerde overleg.

Hoofdstuk 2 Planologisch beleidskader

In dit hoofdstuk wordt het beleidskader voor het rijksbeleid, het provinciaal en regionaal beleid en het gemeentelijk beleid, van toepassing voor het bestemmingsplan Hoensbroek Zuid - Deelgebied Overbroek, toegelicht.

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vormt de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, door middel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. De SVIR is op 13 maart 2012 vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Milieu.

Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
  • het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.


In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten, ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur en ruimte voor militaire terreinen en activiteiten.

Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet', over aan provincies en gemeenten. Voor Parkstad Limburg geeft het Rijk in de SVIR wel aan dat het aanpakken van de krimpopgave noodzakelijk is om leegstand en verpaupering te voorkomen. Dit beleid is op regionaal niveau verder uitgewerkt.

In het onderhavige plan houdt de huidige bereikbaarheid in stand, waarnaast het huidige gebied geen cultuurhistorische waarde heeft. Het tast daarmee geen hoogwaardige infrastructuur of cultuurhistorisch waardevol gebied aan. In zoverre beantwoordt het project aan de intenties van de SVIR. Het plangebied is van dusdanig kleine schaal dat de SVIR verder geen directe werking heeft op het plan.

2.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
2.1.2.1 Wet- en regelgeving

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Deze ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zodat de ruimte in stedelijke gebieden optimaal wordt benut en overprogrammering/relevante leegstand wordt voorkomen. De ladder is per 1 oktober 2012 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, tweede lid Bro).


De ladder is van toepassing op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Dat geldt ook voor 'saldo nul' of 'saldo min' ontwikkelingen: projecten die minder woningen toevoegen dan dat er elders worden onttrokken en/of uit de harde planvoorraad worden weggenomen.

De kern van de ladder is dat de stedelijke ontwikkeling op een locatie pas doorgang kan vinden als op regionaal niveau is aangetoond dat er daadwerkelijk een actuele behoefte is en dat de beschikbare ruimte in het stedelijk gebied optimaal wordt benut. Van belang daarbij is of elders in de regio een soortgelijke ontwikkeling is gepland die reeds in de behoefte kan voorzien.

Wanneer een ruimtelijk plan een nieuwe stedelijke ontwikkeling toestaat, is een zorgvuldige onderbouwing nodig. Deze wordt gevormd door de treden van de ladder uit te werken:

  • Trede 1: voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte (kwantitatief en kwalitatief)?
  • Trede 2: kan die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio worden opgevangen, door benutting van beschikbare gronden (met aandacht voor mogelijkheden van herstructurering of transformatie)? Zo ja, dan is invulling van trede 2 niet nodig.
  • Trede 3: zo nee, is er voor de voorgenomen stedelijke ontwikkeling sprake van een locatie die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten is of als zodanig wordt ontwikkeld?

Het doorlopen van deze treden zorgt ervoor dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken, nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied, maar ook met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte, én voor de ontwikkeling van de omgeving waarbinnen de locatie ligt.

2.1.2.2 Duurzaamheidstoets

Toets aan trede 1: actuele regionale behoefte

In trede 1 dient de regionale ruimtevraag (zowel kwantitatief als kwalitatief) in beeld te worden gebracht. De regionale ruimtevraag is gelijk aan de woningbehoefte minus het aanbod (in plannen én in de bestaande voorraad met eenzelfde kwaliteit als de gevraagde kwaliteit). Voor het bepalen van de toekomstige woningbehoefte zijn demografie, economie, ligging, vestigingsmilieu en kwaliteit van de huidige woningvoorraad belangrijke variabelen. De (regionale) bevolkingsprognoses met een vertaling naar huishoudens vormt de basis voor de woningbehoefteprognose. Voor het in beeld brengen van de regionale behoefte heeft een marktonderzoek (enquête) plaatsgevonden en is een onderzoek naar de woningbehoefte uitgevoerd aan de hand van de gerenommeerde prognosemodellen Primos Prognose en Socrates op basis van actuele gegevens (tot 2015).

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP010302W000001-0401_0002.png"

Bepalen van de regio

Vanuit de afspraken binnen Parkstad dient de woningbouwbehoefte tegen de regio Parkstad te worden afgezet. Echter bij het bepalen van de regio gaat het feitelijk om de behoefte in het gebied waar het zwaartepunt van de marktbehoefte zich bevindt. De regio is dus een marktregio en wordt voor woningbouw nadrukkelijk bepaald door het aantal verhuisbewegingen. De regio komt daarom veelal overeen met de kern of stad waarbinnen de ontwikkeling voorzien is. Uit CBS-onderzoek blijkt dat het merendeel van de mensen verhuist binnen de eigen woonplaats, zo'n derde van het aantal verhuisbewegingen overschrijd de gemeentegrens, waarbij een kwart van de intergemeentelijke verhuizingen over een afstand van maximaal 10 kilometer plaatsvinden.

Ook voor deze ontwikkeling is de gemeente Heerlen als regio gedefinieerd. Het aantal verhuisbewegingen binnen Heerlen is 75% van het totaal aantal verhuisbewegingen en voor Hoensbroek is dat 40-50%.

Woningbouwbehoefte

Voor de woningmarkt zijn de bevolkingsgroei en de huishoudensgroei belangrijke indicatoren. Om de woningvraag te prognosticeren is de huishoudensgroei de betere indicator gebleken. Voor Heerlen geldt, dat het aantal huishoudens zal blijven groeien. Uit het prognosemodel blijkt, dat het aantal huishoudens tot 2020 groeit van 44.700 huishoudens naar 45.050 huishoudens in de gemeente. Na 2020 zou een daling zichtbaar zijn van ca. 2,3% (± 900 huishoudens), waarbij de makers van Primos Prognose opmerken, dat deze verwachting 'indicatief' is en dat deze cijfers een statistische foutmarge kennen. Bij een afwijking van 1% betekent het al snel 450 huishoudens meer of minder voor de gemeente Heerlen. De nabije prognosejaren zijn daarom veel betrouwbaarder van de verre prognosejaren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP010302W000001-0401_0003.png"

Afbeelding 2.1 Geprognotiseerde huishoudensontwikkeling bron: Primos Prognose, ABF Research

De oorzaak van de groei aan huishoudens in Heerlen ligt onder ander bij de toename van de migratie (waaronder ook buitenlandse migratie). Juist van deze variabele is de verwachting, mede gezien de actualiteit, dat het buitenlandse migratiesaldo verder zal toenemen in de regio. Dat kan er toe leiden dat de verwachtte huishoudenskrimp na 2020 pas veel later zal inzetten.
Het prognosemodel houdt nu nog onvoldoende rekening met de mogelijk snelle groei van buitenlandse migranten omdat het de moeilijkst te voorspellen ontwikkeling is maar voor de regio wel een hele belangrijke. Onderstaande figuur laat zien dat de buitenlandse migratie de afgelopen jaren aanzienlijk gestegen is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP010302W000001-0401_0004.png"

Afbeelding 2.2 Migratiesaldo gemeente Heerlen bron: CBS

De groei van buitenlandse migranten veroorzaakt meer druk op de sociale huur. De schaarste die in deze sector ontstaat, dwingt andere doelgroepen die in aanmerking komen voor een sociale huurwoning, of een sociale huurwoning huren met een te hoog inkomen, tot substitutie. Deze beweging brengt de verhuisketen in beweging en dat geeft kansen voor de koopwoningmarkt.

De toename van het aantal huishoudens heeft directe gevolgen voor de behoefte aan woningen. Of dit tevens leidt tot een behoefte aan extra woningen hangt onder meer samen met de vraag hoe de huidige woningvoorraad opgebouwd is en welk type woningen voor de komende jaren gewenst zijn.

Huidige woningvoorraad

Naast de huishoudensontwikkelingen is tevens gekeken naar de huidige woningvoorraad. De woningvoorraad in Heerlen is veelal na-oorlogs. Met name in de periode 1960 - 2000 is Heerlen snel gegroeid. Woningen uit de periode 1945 - 1960 zijn veelal snel gebouwd en kennen kwalitatieve problemen. Zo is de vochtregulering veelal een probleem, dat leidt tot schimmelvorming. Deze woningen zullen eerder aan vervanging toe zijn dan de woningen van na 1990.

Jaarlijks worden in de gemeente Heerlen woningen onttrokken aan de voorraad door samenvoegingen en sloop. In de periode 2003 - 2012 zijn jaarlijks gemiddeld 127 woningen aan de voorraad onttrokken in de gemeente. Op grond van de woonvisie 'Dorps wonen in Hoensbroek (onderdeel van de stadsdeelvisie 'Òs Gebrook') is er een sloopopgave van 585 woningen in Hoensbroek in de periode 2010-2015. Tussen 2016-2025 zouden dan nog 1.053 woningen aan de voorraad moeten worden onttrokken. Deze aantallen zijn veelal nog niet vastgelegd en dienen als 'zacht' te worden gezien. In totaal gaat het om de sloop van 1.638 woningen. Daartegenover staat een nieuwbouwopgave van 400 woningen Er worden, afgaande op deze prognose meer woningen aan de woningvoorraad onttrokken dan de geprognotiseerde krimp van het aantal huishoudens na 2020.

Verschuivingen op de woningmarkt

Het realiseren van nieuwe woningen in de beoogde sector leidt tot een verschuiving op de woningmarkt. In elke regio komt het voor dat huishoudens 'scheef' wonen (een te goedkope woning in verhouding tot het inkomen of juist een te dure woning in verhouding tot het inkomen). Nieuwe woningen voor de doelgroep modaal tot 2x modaal lokt verhuisbewegingen op vanuit de sociale woningbouw naar Overbroek, met als gevolg dat de vrijgekomen woningen beschikbaar komen voor starters in de sociale sector.

Concreet voor het plangebied is de verwachting dat de overwegend koopwoningen uit de nog te realiseren planfase bewoners uit de huurwoningen van fase 1 en 2 zal aantrekken. Dat biedt weer kansen in de huursector van Overbroek.

Kwalitatieve woningbehoefte

In de structuurvisie is Lotbroek (deelgebied waar Overbroek deel van uitmaakt) aangewezen als deelgebied met ontwikkelkansen mits de dichtheid van de verstedelijking verlaagd wordt van substedelijk naar een ruimer opgezet woonmilieu. Fase 3 en 4 van Overbroek sluit hier naadloos bij aan. Op bestaande locaties vindt sloop van woningen plaats zodat met een veel lagere dichtheid aan de randen, binnen de stedelijke zone, nieuwe woonmilieus worden gerealiseerd. Het is een woonmilieu dat in de regio nog niet veel voorkomt maar waarnaar steeds meer vraag ontstaat.

Socrates

De woningbehoefte van Primos Prognose is kwantitatief. Het model gaat niet in op het soort woningen, het type woonomgeving en het segment. Een evenwichtige kwantitatieve woningvoorraad kan toch een kwalitatief tekort kennen als het aanbod niet blijkt aan te sluiten bij de vraag. Mede daarom is het Socrates model ontwikkeld. Dit model brengt de vraag en het aanbod van de verschillende typen woningen en woonmilieus samen.

Het huidige woningaanbod in Heerlen zit met name in het segment tot € 200.000,-. Daarbij zijn de eengezinswoningen de meest verkochte woningen in Heerlen in de periode 2006 - 2013. De regio kent, afgaande op de theoretische verkooptijd van woningen in 2014 (transacties afgezet tegen het aanbod), een vraag naar:

  • aaneengebouwde woningen van € 150.000,- tot € 250.000,-
  • hoekwoningen tot € 300.000,-
  • twee-onder-een kap woningen € 200.000,- tot € 250.000,- en € 300.000,- tot € 350.000,-

Op grond van de analyse en prognose is de marktverhouding bij aaneen gebouwde, hoekwoningen en twee-aaneen gebouwde woningen goed; de verhouding tussen vraag en aanbod is gezond. De markt voor vrijstaande woningen en appartementen is echter uit balans. Er worden veel meer woningen aangeboden dan de markt aan kan. Daarnaast is de kwaliteit van een deel van het bestaande woningaanbod van appartementen en vrijstaande woningen gedateerd en voldoet niet meer aan de huidige kwaliteitseisen.

De koopvraag wordt grotendeels bepaald door de groepen huishoudens die veel verhuizen. Voor de gemeente Heerlen wordt de markt gedomineerd door huishoudens jonger dan 49 jaar. De verwachting is dat dit ook voor de komende jaren zo zal zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP010302W000001-0401_0005.png"

Afbeelding 2.3 Effectieve koopvraag bron: Mosaic, Experian

Onderhavig plan voorziet in de woningen die passen bij bovenstaande vraag. Er wordt voorzien in grondgebonden woningen met een vloeroppervlak tot 150 m2 in een prijsklasse tot € 235.000,-. Het plan richt zich derhalve op de starters en doorstromers op de koopmarkt. Dit is tevens de grootste groep verhuizers.

Dit bestemmingsplan maakt het mogelijk de kwalitatief hoogwaardige wijk Overbroek op een goede manier af te bouwen zodat de leefbaarheid van de wijk geoptimaliseerd wordt. Door de stedenbouwkundige opzet van de woningen uit fase 1 en 2 (reeds gerealiseerde deel van Overbroek) is er thans sprake van ongewenste achterkantensituaties en braakliggende bouwpercelen hetgeen de leefbaarheid en kwaliteit van de wijk niet ten goede komt.

Enquête

Ter ondersteuning aan het marktonderzoek is eveneens een enquête afgenomen onder verhuisgeneigden. De enquête is verspreid via Facebook en daardoor niet representatief maar als indicatie wel bruikbaar. In totaal zijn er 103 enquêtes ingevuld. Hieruit is gebleken dat er interesse is om naar Overbroek te verhuizen.

De enquête was specifiek gericht op Hoensbroek. Respondenten zijn gevraagd naar de wens van een nieuwbouwwoning in Hoensbroek, het woningtype waar de voorkeur naar uit gaat en de termijn waarop de verhuizing wenselijk is. Hieruit is gebleken dat onder de respondenten een evenredige behoefte bestaat naar aaneen gebouwde woningen, hoekwoningen en twee-aaneen gebouwde woningen oplopend in prijs van circa € 140.000 tot € 190.000.

In de enquête is daarnaast nog gevraagd welke aspecten belangrijk zijn in de toekomstige woonomgeving. Termen als kindvriendelijk, rustige straat en omgeving, ruime tuin en groene wijk zijn door de respondenten veel genoemd. Deze karakteristieken typeren het woonmilieu zoals dat voorzien is in Overbroek.

Regionale afspraken ontwikkeling woningmarkt

De sloop- en nieuwbouwopgave voor Hoensbroek is vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst met corporaties, de regio Parkstad en de provincie Limburg. Onderdeel van deze samenwerkingsovereenkomst is de woonvisie van Òs Gebrook. De realisatie van de 33 woningen in Overbroek past binnen deze woonvisie.

De ontwikkeling van Overbroek maakt deel uit van de nieuwbouwopgave van 400 woningen, zoals in de woonvisie opgenomen. Samen met de herstructureringsopgave mag derhalve worden geconcludeerd dat, op het niveau van de stadsdeelvisie, inderdaad sprake is van een koppeling tussen de verdunningsopgave Hoensbroek en de nieuwbouwplannen voor Overbroek en dat de ontwikkeling van de 33 woningen kan worden opgevangen in het 'woningbouwmandje' Hoensbroek.

Tevens is bij brief van de stadsregio Parkstad d.d. 8 oktober 2015 verklaard dat het plan opgenomen is in de regionale woningmarktprogrammering in de categorie 1 'herstructureringsprojecten'. En dat de ontwikkeling daarmee past binnen het de beleidsregels voor nieuwe woningen in Zuid Limburg.

Effect onderhavig bestemmingsplan

Daarnaast wordt met onderhavige bestemmingsplan de bestemmingen voor een aantal binnenstedelijke locaties aangepast, waardoor bestaande bouwtitels voor 33 woningen worden opgeheven.

Conclusie

Op grond van het woningbehoefteonderzoek en de marktconsultatie blijkt dat het project kwantitatief en kwalitatief zeer goed past bij de additionele behoefte (de groei van de woningbehoefte voor de komende jaren, zijnde het verschil tussen de huidige en toekomstige woningbehoefte). Vooral de dure, ruime woningen zijn complementair aan de bestaande voorraad en voorzien daarmee in de actuele behoefte. Om dit effect te stimuleren dienen de woningen levensloopbestendig te zijn (of te maken te zijn).

Er is behoefte in de regio aan aaneen gebouwde woningen, hoekwoningen en twee-aaneen gebouwde woningen in prijsklasse van ca. € 150.000,- tot ca. € 350.000,-. Onderhavige ontwikkeling sluit hier bij aan met woningen in de prijsklasse van ca. € 150.000,- tot ca. € 275.000,- (dit laatste prijssegment betreft vrijstaande woningen en vrijstaand geschakelde woningen).

Het aantal woningen dat aan de voorraad wordt onttrokken is groter dan de krimp in het aantal huishoudens vanaf 2020. Gesteld kan worden dat het mogelijk maken van de 33 woningen uit dit plan voorziet in de regionale woningbehoefte.


Toets aan trede 2: bestaand stedelijk gebied

In trede 1 is aangetoond dat er een actuele regionale behoefte bestaat voor de realisatie van de 33 woningen. In trede 2 dient te worden beoordeeld of de beoogde ontwikkeling kan plaatsvinden binnen het stedelijk gebied door een andere bestemming van een gebied, door herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden.

Stedelijk gebied

Bestaand stedelijk gebied wordt in het Bro als volgt gedefinieerd:

Bestaande stedelijk gebied: als het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.  

De provincie Limburg heeft het plangebied van dit bestemmingsplan aangewezen als bestaand bebouwd gebied, zowel in het POL als in de omgevingsverordening Limburg. Feitelijk maakten de gronden van Overbroek grotendeels onderdeel uit van het sportcomplex in Overbroek. Deze vorm van gebruik en de inrichting van de gronden maakte daarmee deel uit van een stedenbouwkundig samenstel van voorzieningen binnen de stedelijke structuur.

De sportvelden zijn ten behoeve van deze ontwikkeling verplaatst en de vrijgekomen gronden zijn ontwikkeld met fase 1 en 2.

De gronden die in fase 3 en 4 ontwikkeld worden maakten feitelijk geen deel uit van het sportcomplex maar behoren vanwege de stedelijke structuur en bebouwing van Heerlen wel tot het bestaand stedelijk gebied. De gronden die als fase 3 en 4 ontwikkeld worden vormen nu als braakliggende bouwrijpe gronden een onlogische afronding van Overbroek. De achterkantsituaties maken de ontwikkeling van de 33 woningen noodzakelijk om zo de wijk af te ronden en een kwalitatieve impuls te geven. De oriëntatie van de nieuw te ontwikkelen woningen naar de buitenrand zorgt voor een duurzame afhechting van het stedelijk gebied richting het buitengebied. De huidige situatie vormt een onlogische overgang van het verstedelijkte gebied naar het buitengebied omdat de gronden aan 3 zijden worden begrensd door stedelijke functies.

Bovendien is het plangebied reeds bouwrijp gemaakt en voorzien van wegen en riolering. Hierdoor zijn semi-openbare ruimten ontstaan die nu nergens voor kunnen worden gebruikt.

Kortom: de ontwikkeling van Overbroek is dus een logische afronding van de reeds bebouwingsstructuur in Hoensbroek en de reeds gerealiseerde fase 1 + 2 van Overbroek.

Alternatieve locaties

Een analyse van het concurrerende woningaanbod in de regio laat zien dat het plan voor Overbroek het enige plan is dat een ruim opgezet woonmilieu beoogd met grondgebonden woningen in een groene setting. Dit plan betreft dus een uniek project in de regio. Zoals eerder aangegeven sluit het programma aan op de effectieve koopvraag.

In het stedelijk weefsel van Hoensbroek zijn diverse locaties aanwezig waar ontwikkeling van woningen kan plaatsvinden, echter het beleid van de gemeente Heerlen is er op gericht de substedelijke verstedelijkingsstuctuur te transformeren naar meer ruim opgezette woonmilieus met een veel lagere bebouwingsdichtheid dan momenteel in Hoensbroek aanwezig is. Het verdichten van reeds beschikbaar gekomen locaties is in strijd met dit beleid (leidt tot verdichting). Het voorziene woonmilieu komt het beste tot zijn recht aan de rand van het bestaand stedelijk weefsel. In de structuurvisie zijn deze gebieden ook aangewezen om te (her)ontwikkelen met ruim opgezette kwalitatief hoogwaardige woonmilieus.

Conclusie

Het plangebied betreft bestaand stedelijk gebied waarbinnen voorzien wordt in de regionale vraag naar (half)aaneen gebouwde woningen in een ruime opzet, die past binnen het regionale aanbod voor de komende jaren. Er wordt daarmee voldaan aan de vereisten van trede 2 van de Ladder voor duurzame verstedelijking.


Toets aan trede 3: passende ontsluiting

Bij de toets aan trede 2 is gemotiveerd dat het plangebied bestaand stedelijk gebied betreft. De toets aan trede 3 is derhalve niet aan de orde.


Conclusie

Zoals is aangetoond is de voorgenomen stedelijke ontwikkeling op basis van de treden van de Ladder voor duurzame verstedelijking volledig te motiveren. Er is dus sprake van een ontwikkeling die voorziet in een actuele regionale behoefte en die bijdraagt aan een optimale benutting van de beschikbare ruimte in het stedelijk gebied.

Daarnaast is onderzocht of met de voorgenomen ontwikkeling op enig vlak in strijd met een goede ruimtelijk ordening zal worden gehandeld. Op basis van het onderstaande kan worden gesteld dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening:

  • Overbroek wordt vanwege goede ruimtelijke ordening met 33 woningen afgebouwd, thans ligt er een onafgebouwde wijk waarin de infrastructuur reeds is aangebracht. Momenteel zijn hiaten in de structuur aanwezig alsmede onwenselijke achterkant situaties. Dit en de thans braakliggende stukken grond dragen niet bij aan een goede leefbaarheid.
  • Door het gelijktijdig onttrekken van 33 bouwtitels elders vind er binnen de gemeente netto geen toevoeging plaats van woningbouw.
2.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Ter bescherming van de nationale belangen is door het Rijk het "Besluit algemene regels ruimtelijke ordening" (Barro) opgesteld. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen.


In het Barro zijn regels opgenomen voor de volgende nationale belangen:

  • rijksvaarwegen;
  • mainportontwikkeling Rotterdam;
  • kustfundament;
  • grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • defensie;
  • hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • elektriciteitsvoorziening;
  • buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • ecologische hoofdstructuur;
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.


Conclusie

Ten tijde van het opstellen van dit bestemmingsplan was binnen het grondgebied van de gemeente Heerlen geen sprake van nationale belangen waarvoor regels uit het Barro in acht genomen moesten worden. De thema's hoofdwegen, hoofdspoorwegen en buisleidingen zijn vooralsnog gereserveerd.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014

Op 12 december 2014 hebben Provinciale Staten het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL) 2014, de Omgevingsverordening Limburg 2014 en het Provinciaal Verkeers- en Vervoersprogramma 2014 vastgesteld. Gezamenlijk vormen deze beleidsdocumenten een integrale omgevingsvisie, die vier wettelijke functies vervult: structuurvisie (Wet ruimtelijke ordening), provinciaal milieubeleidsplan (Wet milieubeheer), regionaal waterplan (Waterwet), Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan (Planwet verkeer en vervoer).


In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering.

De centrale ambitie komt voort uit de Limburgagenda: een voortreffelijk grensoverschrijdend leef- en vestigingsklimaat, dat eraan bijdraagt dat burgers en bedrijven kiezen voor Limburg: om er naar toe te gaan en vooral ook om hier te blijven.

Verder staat in het POL kwaliteit centraal. Dat komt tot uiting in het koesteren van de variatie van Limburg onder het motto 'meer stad, meer land', het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Algemene principes voor duurzame verstedelijking sluiten hierop aan, zoals de ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.


Visie Zuid-Limburg

De aantrekkelijkheid van Zuid-Limburg wordt in sterke mate bepaald door de aanwezigheid van relatief op korte afstand van elkaar gelegen, dichtbevolkte stedelijke gebieden (vergelijkbaar met de dichtheid in de Randstad) en het daartussen gelegen unieke Nationaal Landschap Zuid-Limburg. Dit heuvellandschap geeft samen met de historische binnenstad van Maastricht een bijzondere kwaliteit aan deze regio. In Zuid-Limburg wonen ruim 600.000 mensen, meer dan de helft van alle inwoners in Limburg. Het maakt onderdeel uit van een Europese regio met een rijk palet van economische topsectoren.

Tegelijkertijd is Zuid-Limburg in economisch opzicht te typeren als een 'tussenregio', tussen de metropoolregio's Randstad, Vlaamse Ruit en Ruhrgebied. Er zijn relatief weinig bereikbare banen binnen de landsgrenzen en daarmee is sprake van een beperkte veerkracht van de regionale en lokale economie. Daarbij kampt Zuid-Limburg met leegstandsproblematiek op het gebied van woningbouw, kantoren, verblijfsrecreatie, bedrijventerreinen en detailhandel: er is van alles teveel, en dat vraagt om een heldere visie en bovenal sturing.


In het POL ligt het plangebied binnen 'Bebouwd gebied' en is specifiek aangewezen als 'Overig bebouwd gebied' met als thema verstedelijking, wonen, bedrijven en sociaal. De in het POL bedoelde gebieden zijn gemengde woon/werkgebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk karakter, deels met een dorps karakter. De opzet van het plan sluit aan bij de aard van het gebied en past binnen dit beleidskader.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP010302W000001-0401_0006.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP010302W000001-0401_0007.png"

Afbeelding 2.4: Uitsnede POL bron: www.polviewer.nl

2.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

De Omgevingsverordening Limburg 2014 bevat de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van POL 2014 juridische binding te geven. Specifiek voor de doorwerking van het ruimtelijk beleid is in de verordening een hoofdstuk Ruimte opgenomen. Dit hoofdstuk bevat uitsluitend instructiebepalingen die zijn gericht tot gemeentebesturen. Zij moeten deze regels in acht nemen bij het vaststellen van bestemmingsplannen, beheersverordeningen en bij het verlenen van omgevingsvergunningen.

In het hoofdstuk Ruimte zijn voor een beperkt aantal onderdelen van het POL-beleid regels opgenomen. Daarnaast zijn regelingen opgenomen die naar de mening van het Rijk door de Provincies nader moeten, dan wel kunnen worden uitgewerkt in een provinciale ruimteverordening. Met name gaat het dan om de regels voor de ecologische hoofdstructuur, die zijn ondergebracht in het onderdeel Goudgroene natuurzone.


In de verordening is onder andere bepaald dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen in beginsel een plaats moeten krijgen binnen het bestaande stedelijk gebied (overeenkomstig de Ladder voor duurzame verstedelijking). Herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen krijgt hierbij bijzondere aandacht.

Verder bevat de Omgevingsverordening de bepaling dat een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Zuid-Limburg niet voorziet in de toevoeging van nieuwe woningen aan de bestaande planvoorraad (ofwel de woningen die zijn opgenomen in de voor 5 juli 2013 vastgestelde ruimtelijke plannen en die nog niet zijn gerealiseerd). Uitzondering hierop vormt een woningbouwplan dat voldoet aan de door Gedeputeerde Staten vastgestelde 'Kwaliteitscriteria nieuwe woningen Zuid-Limburg'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP010302W000001-0401_0008.png"

Afbeelding 2.5: Uitsnede Omgevingsverordening Limburg 2014 bron: www.polviewer.nl

In de Omgevingsverordening is het plangebied op kaart 2 aangewezen als 'Bebouwd gebied' en ligt daarnaast in het gebied 'Wonen Zuid-Limburg'.

Binnen deze gebieden geldt voor nieuwe woningbouw dat een ruimtelijk plan niet in de toevoeging van nieuwe woningen aan de bestaande planvoorraad mag bijdragen en daarnaast rekening dient te worden gehouden met de ladder voor duurzame verstedelijking.

2.2.2.1 Kwaliteitscriteria nieuwe woningen

Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in een toevoeging van 33 woningen. Het plan moet daarom voldoen aan de door Gedeputeerde Staten vastgestelde 'Kwaliteitscriteria nieuwe woningen Zuid-Limburg'. Deze beleidsregel stelt het volgende:

“De Omgevingsverordening Limburg 2014, paragraaf 2.4, Wonen Zuid-Limburg is niet van toepassing indien:

  • a. het plan voldoet aan de eisen van artikel 1 én 2, of
  • b. het plan deel uitmaakt van één van de in artikel 3 genoemde projecten, of
  • c. naar het oordeel van Gedeputeerde Staten wegens bijzondere omstandigheden de verwezenlijking van het gemeentelijk ruimtelijk beleid onevenredig wordt belemmerd in verhouding tot de belangen die worden gediend met de Omgevingsverordening.”
  • d. het plan de toevoeging van maximaal één woning mogelijk maakt.

Het onderhavige plan dient te voldoen aan de onder a. genoemde eisen van artikel 1 en 2 aangezien het gestelde onder b t/m d niet van toepassing is op dit plan.

Artikel 1 geeft aan dat minimaal hetzelfde aantal woningen gesloopt dient te worden als er nieuw gebouwd worden. Aangezien het bestemmingsplan de nieuwbouw van maximaal 33 woningen mogelijk maakt, dienen er eveneens 33 woningen gesloopt te worden.

Deze sloop kan niet op de locatie zelf plaatsvinden aangezien er geen te slopen woningen aanwezig zijn. Wel zijn elders in hetzelfde stadsdeel woningen gesloopt die als vervangende sloop kunnen dienen. Het betreft woningen binnen het herstructureringsgebied Hoensbroek-Passart.

Voor dit herstructureringsgebied is tussen de samenwerkende partijen (te weten gemeente Heerlen, provincie Limburg, Stadsregio Parkstad Limburg en de woningbouwcorporaties Woonpunt en De Voorzorg) een samenwerkingsovereenkomst gesloten (26 april 2012). In deze overeenkomst wordt o.a. de onttrekkingsopgave en de nieuwbouwopgave op stadsdeelniveau geregeld. Als onttrekkingsopgave is vastgelegd dat er tot 2017 door Woonpunt 585 woningen aan de woningvoorraad worden onttrokken door sloop of herbestemming. Na 2016 is er een voornemen om nog 1000 woningen aan de woningvoorraad te onttrekken, maar hiervoor dient eerst een behoefteonderzoek te worden uitgevoerd.

Daarnaast is in het woningbouwprogramma Hoensbroek 'Dorps wonen in Hoensbroek' (d.d. 10 januari 2012) aangegeven dat er een nieuwbouwopgave van circa 400 woningen voor het stadsdeel Hoensbroek is. Het woningbouwplan Overbroek maakte reeds in 2012 onderdeel uit van deze nieuwbouwopgave. Hierdoor is voldoende sloopcontingent aanwezig voor de compenserende sloop voor het woningbouwplan Overbroek.

De compenserende sloop voor het nieuwbouwplan Overbroek heeft reeds plaatsgevonden op een locatie van Woonpunt in Lotbroek. Het betreffen 33 woningen met de adressen Margrietstraat 1 t/m 31, Margrietstraat 2 t/m 32 en Christinastraat 1. Jaarlijks worden door de stuurgroep Hoensbroek-Passart (deelnemers gelijk aan partijen samenwerkingsovereenkomst) via de jaarverantwoording Òs Gebrook de geactualiseerde cijfers van sloop en nieuwbouw vastgesteld.

Er kan gesteld worden dat aan artikel 1 van de beleidsregel is voldaan.

Artikel 2 stelt dat aan minimaal 4 van de 6 genoemde criteria voldaan dient te worden.

Criterium 1: Het dient een inbreidingslocatie gelegen in bestaand gebouwd gebied te zijn.

Het plan Overbroek voldoet hieraan (zie ook toelichting op POL, paragraaf 2.2.1).

Criterium 2: Het plan is voorzien van een gezamenlijke verklaring van de (woon)regiogemeenten, waarin staat dat het plan bijdraagt aan een versterking van de woonmilieus.

Op 8 oktober 2015 heeft de Stadsregio Parkstad Limburg verklaard dat het plan hieraan voldoet. Zie de brief zoals opgenomen als Bijlage 1 bij dit bestemmingsplan.

Criterium 3: Het plan is voorzien van een gezamenlijke verklaring van de (woon)regiogemeenten, waarin staat dat het plan bijdraagt aan kansrijke woningmarktsegmenten.

Op 8 oktober 2015 heeft de Stadsregio Parkstad Limburg verklaard dat het plan hieraan voldoet. Zie de brief zoals opgenomen als Bijlage 1 bij dit bestemmingsplan.

Criterium 4: Het plan is voorzien van een gezamenlijke verklaring van de (woon)regiogemeenten, waarin staat dat het aantal te realiseren woningen is opgenomen in de regionale woningbouwprogrammering.

Op 8 oktober 2015 heeft de Stadsregio Parkstad Limburg verklaard dat het plan hieraan voldoet. Zie de brief zoals opgenomen als Bijlage 1 bij dit bestemmingsplan.

Criterium 5: Het betreft een herstructureringsproject.

Op 8 oktober 2015 heeft de Stadsregio Parkstad Limburg verklaard dat het plan hieraan voldoet. Zie de brief zoals opgenomen als Bijlage 1 bij dit bestemmingsplan.

Criterium 6: Het schrappen van harde plancapaciteit.

In het onderhavige bestemmingsplan worden tevens 33 harde bouwtitels wegbestemd. Het betreft hier de plangebieden Kouvenderkwartier (Hoensbroek) en Uterweg (Heerlen).

 

Conclusie: Het plan Overbroek voldoet aan het gestelde in artikel 1 en aan alle criteria van artikel 2 van de beleidsregel 'Kwaliteitscriteria nieuwe woningen Zuid-Limburg'.

2.2.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

De laddertoets is door de provincie Limburg overgenomen en aangevuld in de omgevingsverordening Limburg 2014. De provincie wenst als trede 4 onderbouwt te zien of de mogelijkheden van het benutten van monumentale en beeldbepalende panden onderzocht is. Bij een ruimtelijk plan moeten deze aspecten in de toelichting zijn verantwoord.

Duurzaamheidstoets

Voor de verantwoording van de Ladder voor duurzame verstedelijking, trede 1, 2 en 3, wordt verwezen naar paragraaf 2.1.2.

Toets aan trede 4: benutten monumentale en beeldbepalende panden

In deze trede dienen monumentale en beeldbepalende panden te worden beschouwd, is het mogelijk het programma binnen beschikbare panden onder te brengen?

Het doel van de beoogde ontwikkeling is het realiseren van een afronding van de wijk. Fase 1 en 2 zijn reeds gerealiseerd. Momenteel zijn wordt de rand van de wijk gekenmerkt door 'achterkantsituaties' en braakliggende percelen. Bovendien is de noodzakelijke infrastructuur voor fase 3 en 4 reeds aanwezig. De afronding van Overbroek behelst het realiseren van 33 grondgebonden aaneengebouwde, hoekwoningen en twee- aaneen gebouwde woningen in een ruim opgezette kwalitatief hoogwaardige omgeving.

In bestaande monumentale en beeldbepalende panden kunnen woningen worden ondergebracht. Echter binnen de monumentale panden is het niet mogelijk het doel van deze ontwikkeling te bereiken (twee-aaneen gebouwde woningen in een ruim opgezette groene setting). Monumentale en beeldbepalende panden lenen zich prima voor appartementen, uit marktonderzoek is gebleken dat juist die markt in Heerlen verzadigd is en er geen actuele behoefte naar is.

2.2.3 Provinciale woonvisie

Op 1 februari 2011 hebben Provinciale Staten van Limburg de Provinciale Woonvisie 2010-2015 vastgesteld. In deze visie is de ambitie van de provincie op het gebied van wonen uiteengezet en is de rol van regisseur die de provincie binnen dit beleidsveld wil vervullen nader beschreven.

In de woonvisie is nadrukkelijk rekening gehouden met de gevolgen van de bevolkingsdaling voor het woonbeleid van de verschillende woonregio's. Dit leidt tot een gedifferentieerde benadering per regio.

Zuid-Limburg wordt nu al sterk beïnvloed door de krimp. Voor heel Zuid-Limburg wordt voor de periode 2010-2030 een afname van de woningvoorraad met 16.000 woningen verwacht. De Stadsregio Parkstad neemt hierbij binnen Zuid-Limburg een bijzondere positie in. De kwantitatieve sloopopgave in Parkstad is becijferd op ruim 13.000 woningen tot 2020. Om dit te bereiken hanteert de provincie voor Parkstad m.b.t. de woningvoorraadontwikkeling een beleid met als kwantitatief uitgangspunt: "een erbij is twee eraf".

Zowel Heerlen als Parkstad hebben van meet af aan bedenkingen geuit tegen dit kwantitatieve uitgangspunt. Reden daarvoor is, dat een rigide toepassing van dit principe, investeringen in het verbeteren van de woningvoorraad per definitie financieel onhaalbaar maakt. De regio Parkstad heeft het provinciaal woonbeleid - met uitzondering van dit principe - verder uitgewerkt in haar eigen woonbeleid, dat tevens het woonbeleid voor de gemeente Heerlen vormt. Een samenvatting van dit beleid is opgenomen in de paragrafen 2.3 en 2.4.

2.3 Regionaal beleid

2.3.1 Structuurvisie Parkstad Limburg

De regio Parkstad Limburg heeft een eigen intergemeentelijke structuurvisie vastgesteld: 'Ruimte voor park & stad' (2009). De visie beoogt de missie van de regio, 'het in duurzame samenhang ruimtelijk-economisch ontwikkelen van de regio en het verhogen van de ruimtelijke kwaliteit', te verwezenlijken. Als alle partijen hun krachten bundelen, moet het mogelijk zijn om in 2030 deze kwaliteiten in Parkstad Limburg te ervaren:

  • meer en beter bereikbaar groen, meer ecologische kwaliteit en structuur, onder andere door een groter contrast van stad en land;
  • een sterke economie, voortbouwend op bestaande kwaliteiten en ontwikkelend op o.a. een innovatieve energiesector, toeristische dag- en verblijfrecreatie, een hoogwaardige zorginfrastructuur en dito opleidingsfaciliteiten;
  • een geherstructureerd stedelijk gebied met Heerlen-Centrum als Parkstad-centrum; een hoogstedelijke kern die hoge, gevarieerde woonkwaliteit met passende voorzieningen biedt voor bestaande én nieuwe kansrijke doelgroepen;
  • een uitstekende ontsluiting en bereikbaarheid via de Parkstadring en het openbaar vervoer, waardoor Parkstad Limburg ook internationaal een steviger positie verwerft.


De intergemeentelijke structuurvisie zet de toekomstlijnen uit voor twee structuurdragers: ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit en de economisch-maatschappelijke ontwikkeling. Deze dragers zijn uitgewerkt door middel van vier hoofdthema's:


Ruimtelijke identiteit - regionale ontwikkeling met de natuur als goede buur

Natuur en landschap, inclusief het rijke erfgoed, beek- en rivierdalen vormen de basis voor een duurzame versterking van identiteit en vitaliteit. De stad krimpt, verdicht en laat zo de natuur ruimte voor groen en waterstructuren.


Economie - meer vitaliteit vanuit historische en huidige kracht

Hoofdambitie is economische structuurversterking met als strategie ruimtelijke concentratie en revitaliseren van locaties die niet aan moderne eisen voldoen, onder toepassing van de SER-ladder. Bij revitalisering van bestaande locaties krijgt kleinschalige bedrijvigheid nadrukkelijk de ruimte.


Wonen - meer kwaliteit voor een veranderende bevolking

Herstructurering gaat voor uitbreiding: het bedienen van de veranderende wensen van bestaande en nieuwe doelgroepen verloopt dus vooral via een kwalitatieve vervangingsopgave. In principe geen uitbreiding buiten huidige stedelijke contour.


Mobiliteit - meer samenhang, betere bereikbaarheid

De ambitie is een betere bereikbaarheid via weg en spoor, zowel regionaal als internationaal. De nieuwe ringstructuur ontlast de oude radiale wegenstructuur. Hierbij hoort een heldere, eenduidige categorisering van wegen naar hun functie. Dit is in de structuurvisie vertaald naar een XL t/m S-aanduiding.

Het plangebied is goed bereikbaar via spoor en via de bestaande stedelijke structuur. Ook de bebouwing sluit aan op de huidige bebouwingsstructuur in de omgeving. Het betreft een uitbreidingslocatie, maar gezien de schaal en de huidige functie van het gebied vormt dit geen belemmering.

De vier hoofdthema's uit de structuurvisie zijn concreet uitgewerkt in diverse beleidsnota's, op zowel regionaal als gemeentelijk niveau. Deze komen in de volgende paragrafen aan bod, waarbij tevens wordt aangegeven hoe deze hun uitwerking hebben op bestemmingsplan Hoensbroek Zuid - Deelgebied Overbroek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP010302W000001-0401_0009.png"

Afbeelding 2.6. Uitsnede ontwikkelingskaart Structuurvisie Parkstad Limburg

2.3.2 Regionale woonstrategie 2012-2020

Onder regie van de regio Parkstad Limburg werken de Parkstadgemeenten en de woningcorporaties samen aan het woonbeleid voor onze regio. In dit kader heeft de Parkstad Raad op 11 december 2006 de Regionale Woonvisie op Hoofdlijnen vastgesteld. De visie markeerde de overgang van groei naar krimp en had als voornaamste doel het afremmen van de woningbouwproductie met het oog op de demografische ontwikkelingen. In de later vastgestelde Herstructureringsvisie Parkstad is vervolgens de verdunningsopgave per stadsdeel gekwantificeerd en vastgesteld in een "envelop". Deze enveloppen zijn nog steeds maatgevend voor het invullen van herstructureringsopgaven.

Bij het uitvoeren van deze opgaven is echter gebleken dat er nog vele knelpunten bestaan die de uitvoering vertragen. Daarom hebben Parkstad en de Parkstadgemeenten ervoor gekozen om niet weer een nieuwe woonvisie te maken, maar een woonstrategie, gericht op het oplossen van knelpunten bij de uitvoering. Die regionale woonstrategie: "Kiezen voor Parkstad", is op 17 december 2012 vastgesteld door de Parkstadraad. Een drietal thema's zijn tijdens de gevoerde gebiedsgesprekken aangeduid als centrale vraagstukken voor de woningvoorraad en vormen voor deze woonstrategie de afzonderlijke hoofdstukken:

  • beperken omvang plancapaciteit met meer sturing op kwaliteit en duurzaamheid;
  • aanpak particuliere voorraad;
  • doorstroming, focus op doelgroepen.

Volume terugbrengen

De huidige krimpopgave wordt vastgelegd in de Envelop 2012-2020. De omvang van de woningbouwproductie heeft de omvang van de sloop ver overtroffen en ook de actuele plancapaciteit ondermijnt nog steeds ruimschoots de krimpopgave zoals die is berekend in de envelop. Het afremmen van de woningbouwproductie is absoluut noodzakelijk. Daarom zal de komende periode sterk worden ingezet op 'ontstemmen'. Keuzes moéten gemaakt worden om te voorkomen dat de voorraad nog meer groeit terwijl de omvang van het aantal huishoudens daalt. Rekening moet worden gehouden met een groter aandeel vrijkomende woningen in de bestaande voorraad.

Aanpak particuliere woningvoorraad

De leegstand lijkt zich meer en meer te manifesteren in de koopvoorraad. Door toenemende economische onzekerheid en/of daadwerkelijk afname van inkomen, kiezen meer huishoudens om te (blijven) huren. In Parkstad wordt de stagnatie op de koopwoningmarkt verder versterkt door de daling van het aantal huishoudens.

Parkstad zal gericht strategieën voor de aanpak van de particuliere voorraad ontwikkelen. Het doel ervan is om bestaande woongebieden kwalitatief op een hoger peil te brengen of op het hoge peil te houden zodat de regio aantrekkelijk blijft, ook voor huishoudens van buiten. Een van de thema's is – net als bij nieuwbouw – om de duurzaamheid ofwel energieprestaties van bestaande woningen te vergroten. Een ander thema is om mogelijk te maken dat ouderen langer in de eigen woning kunnen blijven wonen en dat zij zelf voorzorgsmaatregelen nemen om bij optredende beperkingen in de gezondheid, passende maatregelen te nemen. Het doel is ook om een afname van de omvang van de koopvoorraad en een kwaliteitsverbetering te bewerkstelligen.

Bevorderen doorstroming

Parkstad focust de komende periode op het bevorderen van dynamiek op de woningmarkt en het tegemoet komen aan de wensen van de bevolking die nu in Parkstad Limburg woont. Daarnaast gaat de aandacht uit naar mogelijke toetreders van de woningmarkt in Parkstad, hetgeen nichemarkten betreft zoals arbeidsmigranten, kenniswerkers, HBO en WO studenten en bijvoorbeeld geïnteresseerden voor een tweede woning.

Doorstroming, ofwel dynamiek, wordt bevorderd om huishoudens zo prettig mogelijk laten wonen. Dit betekent een woonsituatie die – in kwalitatieve zin – past bij de leefstijl, huishoudenssamenstelling en het inkomen. Een frictieleegstand van circa 2% biedt voldoende ruimte om verhuisbewegingen/ doorstroming mogelijk te maken en geeft anderzijds voldoende druk op de markt dat prijsontwikkeling via gezonde marktwerking tot stand kan komen.

2.3.3 Regionale woningmarktprogrammering 2013-2016

Vanuit het gestelde kader in de regionale woonstrategie heeft de Parkstadraad op 11 december 2013 de regionale woningmarktprogrammering voor de periode 2013-2016 vastgesteld. Met deze regionale woningmarktprogrammering spreken de gemeenten in Parkstad Limburg uit, rekening te houden met elkaars belangen en te streven naar een evenwichtige woningmarkt. De regionale woningmarktprogrammering koppelt kwaliteit aan kwantiteit en is daarmee een belangrijk instrument voor de regiogemeenten. De gemeenten geven met deze regionale woningmarktprogrammering aan welke woningbouwprojecten het best aansluiten bij de huidige marktomstandigheden en hoe in de toekomst met nieuw toe te voegen woningbouwprojecten wordt omgegaan. Hiermee beogen we van de regio Parkstad een aantrekkelijke woonregio te maken.

In de regionale woningmarktprogrammering is een onderscheid gemaakt tussen bestaande en nieuwe projecten. In beide gevallen geldt dat er zowel kwantitatieve als kwalitatieve toetsing plaats heeft gevonden. De kwantitatieve toets is voor beiden gelijk, de kwalitatieve toets verschilt.

De bestaande projecten zijn vanuit een markttechnisch perspectief getoetst op de locatie van het woningbouwproject en de productmarktcombinatie. Dit heeft erin geresulteerd dat de bestaande woningbouwprojecten kunnen worden verdeeld in de volgende categorieën:

  • Categorie 1: herstructureringsprojecten
  • Categorie 2: goede projecten
  • Categorie 3: de juiste plek verdient de juiste woning
  • Categorie 4: toevoegen, maar tegelijk slopen is essentieel
  • Categorie 5: te veel concurrentie
  • Categorie 0: éénpitters

Bij de vraag of een nieuw initiatief kan worden opgenomen in de regionale woningmarktprogrammering, wordt getoetst aan de transformatieopgave voor het betreffende woongebied waarin dat plan is gelegen. Een nieuw initiatief kan worden toegevoegd aan de regionale woningmarktprogrammering, indien het aantal toe te voegen woningen kleiner dan of gelijk is aan nul (bijvoorbeeld bij een herstructureringsgebied met sloop en vervangende nieuwbouw) óf indien het een project betreft in een woongebied met een verdichtingsopgave met woningen waarin de programmering nog niet voorziet.

Bij brief van 8 oktober 2015 heeft de Stadsregio Parkstad Limburg ingestemd met de realisatie van de 33 woningen in Overbroek (Bijlage 1) mits het plan wordt gekoppeld aan de sloop van minimaal 33 woningen uit het project Lotbroek. Overbroek is daarmee aangewezen als 'herstructureringsproject'. Het plan draagt bij aan de versterking van de woonmilieus in de regio en draagt bij aan de kansrijke woningmarktsegmenten.

De 33 woningen van Overbroek zijn opgenomen in de regionale woningbouwprogrammering. Daarentegen is het Kouvenderkwartier van de woningbouwprogrammering afgehaald.

2.3.4 Herstructureringsvisie

In december 2009 heeft het Parkstadbestuur de "Herstructureringsvisie voor de woningvoorraad Parkstad Limburg 2008-2020" vastgesteld, die in januari 2010 door de raden van de Parkstadgemeenten is bekrachtigd. De Herstructureringsvisie geeft inzicht in de gebieden waar in Parkstad Limburg transformatie van de woningvoorraad nodig is, in het licht van de teruglopende en veranderende woningbehoefte, om te komen tot een duurzame ruimtelijke structuur. Per gemeente en voor geheel Parkstad is de transformatie-opgave tot en met 2020 geformuleerd in de vorm van een ‘envelop’. Deze enveloppen bestaan uit een kwantitatieve en een kwalitatieve transformatieopgave (onttrekkingen ten gevolge van bevolkingsdaling en bouwplannen en vervangingsopgave), zodat de partners gestimuleerd worden om afwegingen te maken: soms kan het verstandiger zijn een ‘papieren plan’ te stoppen dan een daadwerkelijke woning te slopen. Met overzichtskaarten is aangegeven waar de herstructureringsopgave gaat 'landen', waarbij onderscheid is gemaakt in drie typen gebieden:

Beheergebieden

In deze gebieden vindt, buiten de eventuele realisatie van ABC-plannen, geen herstructurering van de woningvoorraad plaats. Binnen beheergebieden kunnen wel overige ontwikkelingen plaatsvinden, niet zijnde woningbouwherstructurering.


Verdunningsgebieden

In verdunningsgebieden zal de verdunningsopgave landen. Dit zijn gebieden waar een kwaliteitsslag gemaakt kan worden door verdunning, voor wat betreft o.a. het wonen, het verminderen van druk op het openbaar gebied, vergroening en verbetering van leefbaarheid in het algemeen. Hierbij kan gedacht worden aan sloop en nieuwbouw, maar ook aan bijvoorbeeld samenvoeging en aanpassing van woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP010302W000001-0401_0010.png"

Afbeelding 2.7. Uitsnede uit deelgebied Heerlen uit de herstructureringsvisie

Ontwikkelingsgebieden

Dit zijn gebieden waar door de gemeenten (en partners), in het kader van de krimp, reeds integrale plannen zijn opgesteld die structuur- en functieverandering omvatten en die bekend zijn in de gemeente. Naast ontwikkelingsgebieden in het kader van de krimp, kunnen ook nog andere (grootschalige) ontwikkelingen binnen de gemeenten gepland of in uitvoering zijn die losstaan van de krimpopgave. Tevens kan in een aantal ontwikkelingsgebieden een deel van de verdunningsopgave landen.

De in november 2010 geactualiseerde envelop bevat voor Heerlen tot 2020 een netto verdunningsopgave van 5.000 wooneenheden en een vervangingsopgave van 6.800 wooneenheden.

In de herstructureringsvisie wordt Hoensbroek beschouwd als verdunningsgebied. Het plangebied voor fase 3 en 4 is echter buiten de contour van het verdunningsgebied gelaten en maakt zodoende deel uit van een beheergebied.

2.3.5 Structuurvisiebesluit wonen

Op 31 oktober 2011 heeft het Parkstadbestuur een structuurvisiebesluit genomen, dat ingaat op het thema wonen. Zoals geschetst in het regionale woonbeleid (o.a. Herstructureringsvisie voor de woningvoorraad, Parkstad Limburg) is het, mede uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gezien de voorziene ontwikkelingen van het aantal huishoudens in Parkstad Limburg, niet gewenst om de regionale woningvoorraad verder te laten toenemen om het (toekomstige) overschot aan woningen niet nog verder te laten toenemen. Wel blijft de noodzaak aanwezig om de samenstelling van de woningvoorraad aan te passen aan de veranderende woonwensen. Daarvoor zullen nieuwe woningen moeten worden gerealiseerd die dienen als vervanging van bestaande voorraad.

Geen verdere toename van de omvang van de regionale woningvoorraad betekent dat het wenselijk is dat nog beschikbare vigerende plancapaciteiten die leiden tot een toename van de regionale woningvoorraad niet per definitie moeten worden gerealiseerd en dat in voorbereiding zijnde uitbreidingen van de regionale woningvoorraad niet altijd worden omgezet in daadwerkelijke additionele plancapaciteit.

Het Structuurvisiebesluit gaat daarbij uit van een “nee-tenzij” principe, waarbij de “tenzij” bestaat uit de regionale afspraken zoals vastgelegd in de regionale woningbouwprogrammering.

Beleidsbesluit

In haar regionaal woonbeleid, gepubliceerd als eigen beleid door de Parkstadgemeenten, geeft de Stadsregio aan wat de opgave in de regionale woningvoorraad t/m 2020 is (regionale kaders). Uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening dient de woningvoorraad binnen de gemeenten in Parkstad Limburg zich te bewegen binnen deze gestelde kaders.

Vigerende bestemmingen woningbouw, waarvan op 1 januari 2013 nog geen gebruik is gemaakt, zullen daartoe bij actualisatie van het bestemmingsplan worden herzien tenzij de locatie is opgenomen / past binnen de regionale afsprakenkaders (o.a. woningbouwprogrammering).

Marktonderzoek woningbouwlocatie Overbroek (Bouwfonds 2013)

Bouwfonds heeft in 2014 onderzoek uitgevoerd naar de woningmarkt in Heerlen. Hierin is het aantal woningen en de kwalitatieve woningbouwpotentie beschouwd voor Overbroek. Onderstaand zijn de belangrijkste constateringen uit het onderzoek weergegeven:

  • De locatie scoort bovengemiddeld. De locatie spreekt naar verwachting vooral suburbanen aan. De vraag van suburbanen in Heerlen bedraagt op jaarbasis ca. 20-40 woningen.
  • Suburbanen zoeken over het algemeen naar traditionele woningen (aaneen gebouwde, hoekwoningen en twee-aaneen gebouwde woningen) in een traditionele setting. Het gaat om huishoudens met een inkomen van modaal tot ca. 2x modaal. De prijs van de woningen zal daarom tussen ca. € 150.000 en ca. € 280.000 moeten bedragen. Door de hogere kwaliteit van de eerdere fase en de goede locatiekwaliteit wordt een iets hoger prijsniveau dan gemiddeld mogelijk geacht.
  • Er zijn twee concurrerende locaties die in dit segment zitten. Bij een marktaandeel van ca. 25% kan een jaarlijkse nieuwbouwproductie van vijf tot tien woningen per jaar op de locatie Overbroek gerealiseerd worden.

Conclusie

Binnen onderhavig bestemmingsplan is een ontwikkeling opgenomen welke vanaf 2007 reeds in twee fasen is ontwikkeld. De afrondende 2 fasen (fase 3 en 4) zijn als nieuwe capaciteit opgenomen in dit plan. Daarnaast is door Bouwfonds voor het project een woningbehoefteonderzoek uitgevoerd in 2014 waarin de vraag naar de te ontwikkelen woningen blijkt. In de maximaal 33 nog te ontwikkelen woningen zit een goede afspiegeling van de vraag in de omgeving. In samenhang met de sloopopgave in het herstructureringsgebied Hoensbroek-Passart en het wegbestemmen van 33 woningen in het Kouvenderkwartier en de Uterweg past het plan in het regionale woningbouwprogramma, zo heeft het parkstadbestuur besloten op 8 oktober 2015 (zie tevens de brief zoals opgenomen als Bijlage 1).

2.3.6 Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL)

Om de kwalitatieve en kwantitatieve woningmarktopgave in Limburg goed op te pakken is onderlinge afstemming tussen de gemeenten van belang. Voor de regio Zuid-Limburg wordt momenteel gewerkt aan de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg. Deze is als ontwerp inmiddels beschikbaar.

In de SVWZL maken 18 Zuid-Limburgse gemeenten onderlinge afspraken over de wijze waarop de transformatie van de woningvoorraad in Zuid-Limburg gestalte dient te krijgen. De woningmarkt in Zuid-Limburg heeft te maken met een kwantitatieve én kwalitatieve mismatch: er zijn te veel woningen en tevens sluit het aanbod niet meer aan op de toekomstige vraag. Daarom worden er afspraken gemaakt over een gezamenlijke aanpak.

In de visie wordt op hoofdlijnen de gewenste kwaliteitsslag beschreven die nodig is om het aanbod beter aan te laten sluiten op de vraag. De belangrijkste conclusies hierbij zijn, dat de grootste problemen thans optreden in het particulier bezit en dat er naar verhouding meer huurwoningen gewenst zijn. Kansrijke doelgroepen zijn onder meer jongeren, ouderen en zorgbehoevenden.

Het belangrijkste uitgangspunt daarbij is evenwel dat de woningvoorraad in omvang niet meer mag groeien, dit om te voorkomen dat de leegstand toeneemt. Leegstand leidt tot verloedering en ook tot waardedaling. Dit basisprincipe leidt ertoe dat nieuwe toevoegingen aan de woningvoorraad zullen moeten worden gecompenseerd, hetzij met sloop, hetzij met het schrappen van harde bouwtitels, hetzij met een financiële bijdrage (waarmee sloop kan worden gefinancierd).

Voor iedere gemeente wordt daarom aan de hand van actuele demografische gegevens en leegstandscijfers een transformatieopgave afgesproken, zijnde de kwantitatieve koers die de gemeente dient te varen. Die kwantitatieve koers moet worden beschouwd als richtinggevend wat betreft het maken van beleidsmatige keuzes en niet als een harde slooptaakstelling. De transformatieopgave wordt tweejaarlijks herijkt. Gemeenten worden verplicht een woningbouwprogrammering op te stellen welke is geënt op zowel de kwalitatieve en kwantitatieve woonopgaven.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Structuurvisie Heerlen 2035

Op 7 juli 2015 is de Structuurvisie Heerlen 2035 door de gemeenteraad vastgesteld. Met dit planologisch instrument kan de gemeente de ruimtelijke sturing beter afstemmen op de ruimtelijke opgaven van de toekomst.


De structuurvisie is opgesteld op basis van een belangrijk kantelpunt in de historie van ruimtelijke ontwikkeling in Nederland. De grenzen van de groei zijn bereikt. Er is een eind gekomen aan een onafgebroken periode van vraag naar ruimte en vastgoed.
Nieuwe ontwikkelvraagstukken hebben nu vooral te maken met de vraag hoe om te gaan met bestaand vastgoed en vrijkomende ruimte. De ruimtelijke opgaven voor de toekomst hebben veel vaker betrekking op bestaand vastgoed in plaats van nieuwbouw en zullen gekenmerkt worden door termen als: flexibel, tijdelijk, duurzaam en kleinschalig. Ook de rol van de gemeente verandert. Heerlen moet de slag maken van een toetsende naar een faciliterende overheid. Niet alles zelf herontwikkelen, maar vooral ook initiatieven van ondernemers, marktpartijen en inwoners mogelijk maken, met de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in deze structuurvisie als uitgangspunt.

Deze transitieopgaven lopen als een rode draad door de structuurvisie. In de structuurvisie staan inhoudelijk vier thema’s centraal: Vitale stad, Centrale stad, Innovatieve stad en Verrassende stad.


Vitale stad

In het thema Vitale stad wordt een beeld geschetst van woonwijken in 2035. Aan de ene kant willen we inzetten op minder woningen, maar vooral ook op woningen met meer kwaliteit en variatie. Dus geen grootschalige uitbreidingsnieuwbouw meer, maar inzetten op het doorbreken van de eentonigheid van sommige woonbuurten. Aan de andere kant willen we goede voorzieningen blijven aanbieden. Dat kan soms betekenen dat een voorziening uit de buurt verdwijnt als het verzorgingsgebied voor die voorziening te klein wordt. In die gevallen zetten we in op het vormen van sterke voorzieningenclusters in buurten en stadsdelen.


Centrale stad

In het thema Centrale stad beschrijven we hoe we de rol van Heerlen als centrumgemeente in de regio kunnen versterken. Belangrijke speerpunten daarbij zijn een compact kernwinkelgebied met een compleet en gevarieerd winkelaanbod, het realiseren van een Smart Services Campus en het versterken van het stedelijk woonmilieu. Cultuur in al zijn facetten is daarbij een belangrijke bindende factor.


Innovatieve stad

In het thema Innovatieve stad geven we aan hoe we anders kunnen omgaan met stedelijke ontwikkelopgaven bij veranderende omstandigheden. Het hergebruiken van bestaand vastgoed en vrijkomen van ruimte na sloop spelen daarbij een belangrijke rol. Bovendien willen we mondiale duurzaamheidsvraagstukken verbinden met lokale transitieopgaven. Heerlen heeft de ambitie om in 2040 een klimaat-neutrale stad te zijn. Dat is een stad waarin processen rond wonen, werken en leven, niet op negatieve wijze bijdragen aan klimaatverandering.


Verrassende stad

In het thema Verrassende stad wordt beschreven hoe we bestaande cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten beter zichtbaar en tastbaar kunnen maken in de stad. Door het behoud van deze waarden te integreren in de lokale transitieopgaven, krijgen plekken en panden waarmee mensen zich verbonden voelen nieuwe betekenis. Het resultaat van deze transitie is een verrassende stad, waarin het “Verhaal van Heerlen” tot uitdrukking komt.

Met betrekking tot het plangebied

Veel woonbuurten in Heerlen hebben een eenzijdig opgebouwde woningvoorraad en een monofunctioneel karakter. Om deze woonbuurten in de toekomst weer aantrekkelijk te laten zijn, is het noodzakelijk dat de woningvoorraad een stevige kwaliteitsimpuls krijgt, waarbij rekening wordt gehouden met de gevolgen van

demografische ontwikkelingen op de kwalitatieve en kwantitatieve vraag naar woningen. Concreet betekent dat, dat een verduurzaming van de woonbuurten met plaatsvinden met meer dynamiek. Daarnaast zal de omvang van de woningvoorraad beter moeten worden afgestemd op de bevolkingsontwikkeling

in Parkstad. Er is nu sprake van een aanbodoverschot aan woningen hetgeen leidt tot een hogere leegstand. Dit leidt derhalve per saldo tot een verdunningsopgave

in de woningvoorraad. Binnen die verdunningsopgave stuurt Heerlen op het versterken van de woonfunctie (ook kwantitatief) in de (stadsdeel)centra en op verdunning daarbuiten om aantrekkelijke woonbuurten te kunnen creëren met meer ruimte en kwaliteit om zo kansrijke doelgroepen aan de gemeente te kunnen binden.

Conclusie

In de structuurvisie Heerlen 2035 is met name het thema vitale stad van toepassing op onderhavig plangebied. Uit de kansenkaart van het thema vitale stad blijkt de buurt Nieuw Lotbroek kansrijk voor ruim opgezet wonen. Dat betekent een verlaging van de bebouwingsdichtheid in het bestaand stedelijk gebied en de mogelijkheid nieuwe aantrekkelijke woonbuurten te creëren. De afronding van Overbroek voldoet hierbij aan de structuurvisie omdat door het sterk gereduceerde woningbouwaantal sprake is van ruim opgezet wonen.

2.4.2 Groenbeleidsplan

Het gemeentelijk Groenbeleidsplan is op 14 mei 2013 vastgesteld en vormt sindsdien het gemeentelijk groenbeleid. In dit plan is het vorige groenstructuurplan geïntegreerd.


Het Groenbeleidsplan geeft een middellange termijnvisie (2010-2025) op de gewenste ontwikkeling van het (semi-)openbare groen van de gemeente Heerlen. Behalve een visie op de gemeentelijke groenstructuur bevat het Groenbeleidsplan ook een kader voor het groenbeheer en is er tevens een uitvoeringsprogramma aan gekoppeld. Het Groenbeleidsplan heeft als hoofddoelstelling een integrale, samenhangende en tevens duurzame groenstructuur te realiseren, die recht doet aan de identiteit en eigenheid van Heerlen als onderdeel van Parkstad Limburg en voldoende robuust van karakter is waar het gaat om behoud en verbetering van leefbaarheid en groene kwaliteit.


In de visie op de groenstructuur van de gemeente Heerlen is uitgegaan van de volgende integraal samenhangende componenten:

  • Het landschappelijke kader van Heerlen;
  • De hoofdgroenstructuur van Heerlen;
  • Steenbergen als symbool voor een grenzeloze regio;
  • Schakels tussen Heerlen en het omliggende Euregionale landschap;
  • De hoofdinfrastructuur als uithangbord voor 'park' en 'stad';
  • De historische structuur als (groene) parels in het stedelijke weefsel;
  • Stadsombouw Heerlen: robuust groen met nieuwe functies.

De hoofdgroenstructuur van Heerlen kadert de ligging van de verschillende stadsdelen in. Om een goede aansluiting te vormen op de gemeentelijke hoofdgroenstructuur is per stadsdeel de gewenste ontwikkeling van de hoofdgroenstructuur verder uitgewerkt.

Vervolgens is nog verder ingezoomd en is de gewenste groenstructuur in de buurten en buurtschappen beschreven. Hierbij is onderscheid gemaakt in verschillende buurttypen. De visies voor de verschillende buurttypen zijn vertaald in een gereedschapskist voor de groenstructuur per buurttype, waarin de karakteristieken en functies van de hoofd- en subgroenstructuur van een buurttype zijn vastgelegd. Onderscheid wordt gemaakt in structuurgroen en snippergroen, waarbij het uitgangspunt geldt dat snippergroen kan worden afgestoten zonder dat er afbreuk wordt gedaan aan de kwaliteit van de openbare ruimte.

Overbroek is geen onderdeel van de hoofdgroenstructuur en wordt daarnaast niet genoemd als een van de gewenste ontwikkelingen van de hoofdgroenstructuur. Vanuit het beleid zijn er voor het plangebied geen specifieke aandachtspunten. Wel zal het aan te leggen groen aan de zuid- en westzijde van het plangebied aansluiten bij de algemene groenstructuur.

Conclusie

Voor het plangebied zijn geen specifieke eisen gesteld vanuit het groenbeleidsplan. De ontwikkeling past binnen het beleid. Daarnaast kan worden gesteld dat de aan te leggen groene delen van het plangebied de algemene groenstructuur versterken.

2.4.3 Òs gebrook stadsdeelvisie Hoensbroek 2025

Uit een probleem- en oorzaakanalyse blijkt dat het stadsdeel Hoensbroek kampt met een aantal samenhangende problemen op fysiek, sociaal en economisch gebied alsook veiligheid die de leefbaarheid onder druk zetten, zoals onder andere: leefomgeving en woningvoorraad, sociaal-maatschappelijke voorzieningen, veiligheid, integratie en participatie.

Parkstad Limburg en met name de gemeente Heerlen ervaart op diverse plaatsen de gevolgen van de krimp. Al jaren wordt samengewerkt om de gevolgen daarvan om te buigen tot kansen en via herstructurering te zorgen voor vitale en stadsdelen met toekomst, integraal ontwikkeld vanuit de fysieke, sociale en economische pijlers in de gemeente. De stadsdeelvisie Òs Gebrook gaat in op die kansen en benoemt enkele concrete projecten waar op korte termijn mee gestart kan worden. Voortbouwend op het masterplan Hoensbroek hebben de gemeente Heerlen en de woningbouwcorporaties, De Voorzorg en Woonpunt in samenwerking met de Stadsregio Parkstad Limburg en de Provincie Limburg in 2012 gezamenlijk een visie voor Hoensbroek opgesteld, met deze visie als resultaat.

Deze stadsdeelvisie is het integrale kader voor de fysieke, de sociale en de economische structuurversterking van Hoensbroek voor de periode tot 2025. De visie vormt een perspectief en tegelijkertijd een sturingsinstrument om de leefbaarheid in Hoensbroek duurzaam te verbeteren (people, planet en profit).

De samenwerkende partijen stellen zich ten doel het stadsdeel Hoensbroek zodanig duurzaam her in te richten en te transformeren door middel van een gebiedsontwikkeling, dat:

  • de leefbaarheid duurzaam verbeterd wordt;
  • ingespeeld kan worden op de demografische en maatschappelijke ontwikkelingen en effecten van de bevolkingskrimp op wonen, welzijn, zorg, onderwijs, veiligheid en economie.

De stadsdeelvisie is richtinggevend voor toekomstige interventies. De visie is het fundament voor het uitvoerings- en investeringsprogramma. Bewust is gekozen voor een programmatische aanpak, waardoor programmasturing mogelijk wordt. Hierdoor kunnen deelprojecten starten vanuit een samenhangend uitvoeringsprogramma en worden bijgesteld als demografie of marktomstandigheden hierom vragen. Daarnaast vergemakkelijkt deze aanpak de koppeling aan de ambities en doelstellingen op bovenlokaal niveau, waaronder de herstructureringsvisie wonen Parkstad Limburg en andere strategische opgaven. De stadsdeelvisie is tot stand gekomen na een intensief traject, zowel intern met de betrokken partijen, als extern met maatschappelijke organisaties, ondernemers en bewoners. Het interne proces is verlopen via een projectorganisatie bestaande uit stuurgroep, regiegroep en werk- en projectgroepen. Voor Hoensbroek als geheel is de volgende overstijgende ambitie geformuleerd: Een vitaal duurzaam Hoensbroek, waar het goed en prettig leven is in een groene, dorpse omgeving.

Voor het onderhavig bestemmingsplan zijn de volgende doelen uit de stadsdeelvisie van toepassing:

  • A1 De woningvoorraad afstemmen op de afnemende bevolking met als resultaat een verbeterde kwaliteit en diversiteit in de woningvoorraad.
  • A2 Tegengaan van verloedering en verpaupering door kwaliteitsimpulsen in de woningvoorraad.
  • A3 Waardebehoud in de woningvoorraad (bestrijden van de ingezette waardedaling van de woningvoorraad).
  • A4 Vergroten verscheidenheid in aanbod van woningen, zodat inwoners van Hoensbroek een wooncarrière kunnen opbouwen.
  • A5 Bedienen van de doelgroep ouderen en starters in Hoensbroek.
  • A6 De transformatie van de woningvoorraad benutten voor het verduurzamen en 'vergroenen' van de woningen.
  • B1 De lege plekken die ontstaan door krimp samenhangend hoogwaardig en duurzaam invullen, passend bij het karaktervolle dorpse karakter van Hoensbroek.
  • B2 Vergroten van een hoog woon- en leefgenot, dat aansluit bij wensen en behoeften van inwoners en gebruikers.
  • C3 Voldoende speelplekken (trapveldjes) voor kinderen.
  • D1 Niemand wordt uitgesloten, iedereen kan deelnemen aan de samenleving.
  • D3 Ruimte voor sociale stijging vergroten. Voor huidige bewoners door scholing en arbeids-participatie, maar ook door het aantrekken van nieuwe bewoners met een hoger opleidingsniveau.
  • D4 Ouderen kunnen zolang mogelijk zelfstandig blijven wonen en volwaardig blijven deelnemen aan de samenleving.
  • E1 Versterken van de leefbaarheid door het terugdringen van leegstand.
  • E4 De trend van toename in 'de mate van buurtbetrokkenheid' positief oppakken en nog sterker vergroten.
  • E5 Versterken van gevoel van trots op eigen stadsdeel door een rijk verenigingsleven, buurtbetrokkenheid en een 'dorpse cultuur' en een hoge waardering van woon- en leefklimaat.

Conclusie

De ontwikkeling draagt bij aan bovengenoemde doelen en daarmee zorgt de ontwikkeling voor een versterking op fysiek, sociaal en economisch gebied voor Hoensbroek.

2.4.4 Strategisch Masterplan Hoensbroek tot 2025

Het strategisch Masterplan Hoensbroek tot 2025 is een verdieping en een actualisatie van het hiervoor besproken Masterplan Hoensbroek 2009. Het document is in maart 2011 opgesteld en bevat een uitwerking van de opgave waarvoor Hoensbroek staat. Ten aanzien van maatschappelijke voorzieningen is dit de volgende:

De afname van het aantal inwoners en de verschuiving in de bevolkingssamenstelling betekent dat het huidige aanbod aan voorzieningen lastig te handhaven is. Heerlen anticipeert hierop door het aantal monofunctionele maatschappelijke voorzieningen in Hoensbroek terug te brengen en te concentreren op buurt-, wijk- of stadsniveau.

De schaalvergroting en snelle verstedelijking heeft ertoe geleid dat Hoensbroek steeds meer op een stad is gaan lijken. De identiteit van het dorpse is verdrongen door de uitgebreide stedelijke expansie. De infrastructuur zorgde ervoor dat het landschap als eilanden tussen de bebouwing is komen te liggen. Na de jaren 60 werden functies zoals wonen, werken en recreëren nog nadrukkelijk uit elkaar gehaald. Dit gebeurde overal in Nederland. De krimpsituatie biedt een kans om de oude waardes van het dorpse te combineren met de vraag en de behoefte van de hedendaagse bewoners in Hoensbroek.

Om tot een werkbaar strategisch masterplan te komen is het niet toereikend om alleen te kijken naar de grote structuurdragers in Hoensbroek. Dit zou de kwaliteiten en nuances van de woonbuurten tekort doen. Naast de analyses op de schaal van Hoensbroek, zijn er programmatische en ruimtelijke analyses per buurt gemaakt. De informatie uit de STIPO analyse, stadsdeelvisie Hoensbroek 2011, gecombineerd met de buurtanalyses zijn verwerkt en samengebracht in de zogenaamde paspoorten.

Het plangebied Overbroek behoort tot de buurt Nieuw Lotbroek. In het strategisch masterplan wordt voor Nieuw Lotbroek geconcludeerd:

De noord- en zuidkant verschillend sterk qua karakter en betekenis. De noordkant heeft in potentie een sterke relatie met Gebrookerbos en het centrumgebied van Hoensbroek. De kerk, de school, de winkels en het gebouw van de dagbesteding zijn relatief dicht op elkaar geclusterd. Dit biedt kansen om de synergie tussen deze programmaonderdelen te versterken en de relatie met Gebrookerbos te verstevigen. De zuidzijde heeft op het MFC na vrij weinig voorzieningen. De ruimtelijke opbouw van dit gedeelte is bovendien vrij eenzijdig. Tenslotte kan de overgang naar het bedrijventerrein beter worden vormgegeven.

Op basis van deze conclusie is een wijkpaspoort opgesteld:

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP010302W000001-0401_0011.png"

Afbeelding 2.8: wijkpaspoort Overbroek

Conclusie

Het onderhavige plangebied draagt bij aan de doelstellingen van het masterplan door een doorbreking van de eentonige ruimtelijke opbouw en het toevoegen van een aanvullend woonmilieu binnen de buurt.

2.4.5 Verkeersveiligheidsplan

In het Verkeersbeleidsplan uit 1997 wordt gestreefd naar een significante afname van het aantal verkeersongevallen en verkeersdoden en –gewonden. Bij de aanpak van de problemen werkt Heerlen toe naar duurzaam verkeersveilige wegen. Een duurzaam veilig verkeerssysteem is gericht op:

  • het organiseren van de verkeersonveiligheidsaanpak;
  • het aanpassen van het wegennet;
  • het inpassen van verkeersveiligheid in het mobiliteitsbeleid;
  • het inpassen van de verkeersveiligheid in de ruimtelijke ordening;
  • het intensiveren van gedragsbeïnvloeding.

De verkeersproblemen in Heerlen zijn het gevolg van onder andere de ontsluiting van het centrumgebied, de industriegebieden, alsmede de ligging van Heerlen ten opzichte van de buurgemeenten en de rijkswegen. Doorgaand en woon-werkverkeer rijden door en langs het centrum en door de woonbuurten. De belangrijkste punten in de verkeersonveiligheid liggen binnen de bebouwde kom op de hoofdwegen met een snelheidslimiet van 50 km/u, in de verblijfsgebieden en bij het vrachtverkeer. In het verkeersveiligheidsplan is een aantal speerpunten en maatregelen benoemd.

In het verkeersveiligheidsplan is ook een categorie-indeling van het hoofdwegennet aangegeven. De A76 en de Antwerpseweg (N281) is hierbij gecategoriseerd als stroomweg. Doelstelling is dat het verkeer hier continue en met hoge rijsnelheden kan doorstromen. De Verlengde Klinkertstraat staat aangegeven als wijkontsluitingsweg van de categorie A (intensiteiten tussen 10.000 en 20.000 motorvoertuigen per dag). De overige wegen in en direct rondom het plangebied zijn geen onderdeel van het hoofdwegennet.

De stroomwegen en ontsluitingswegen binnen het plangebied zijn bestemd als 'Wegverkeer', met uitzondering van het deel van de Verlengde Klinkertstraat dat door de nieuwe ontwikkelingen komt te vervallen. De overige wegen zijn bestemd als 'Verblijfsdoeleinden'.

2.4.6 Parkeernota Heerlen 2010

Op 2 november 2010 heeft de gemeenteraad de Parkeernota Heerlen 2010 vastgesteld. Aan de hand van deze parkeernota zet de gemeente Heerlen onder meer in op een bruisend en levendig stadscentrum, aantrekkelijke leefbare woonmilieus, een goede bereikbaarheid, een krachtig ondernemersklimaat en hoogwaardig onderwijs. Het parkeerbeleid moet bijdragen aan de totstandkoming van deze speerpunten. De visie op parkeren is dan ook als volgt geformuleerd:

'Heerlen streeft naar een evenwichtige balans tussen parkeervraag en -aanbod waarbij aan de parkeerbehoefte van diverse doelgroepen (bewoners, bezoekers en bedrijven) zoveel mogelijk wordt voldaan, zonder dat dit ten koste gaat van de leefbaarheid in de wijk en de kwaliteit van de openbare buitenruimte.'

De parkeerbalans is in evenwicht op het moment dat de parkeerbezetting ligt tussen de 50 en de 80 procent. Per gebied kan het moment waarop deze parkeerbezetting wordt gemeten verschillen. Uitgangspunt is dat de parkeerbezetting gemeten dient te worden als de gemiddelde parkeerbehoefte het hoogst is.

Voor een optimaal parkeerbeleid is het van belang dat er sprake is van een adequaat openbaar vervoer, dat de bereikbaarheid per fiets optimaal is en (zonodig) de omliggende woonbuurten afgeschermd worden middels parkeren voor vergunninghouders.

Het onderhavige bestemmingsplan past in het bovenstaand beleid. Voor de nieuw te realiseren woningen dienen 2 parkeerplaatsen per woning te worden gerealiseerd. In de regels van het bestemmingsplan is een verwijzing naar de parkeernota opgenomen, zodat bij een vergunningaanvraag getoetst wordt aan de parkeernormen.

2.4.7 Duurzaamheid en energie

Duurzaamheid betreft een integrale afweging van belangen voor de korte en de lange termijn, voor alle relevante stakeholders in het gebied en binnen de tijdshorizon. Uitgaande van de 'Triple PPP'-benadering (people-planet-prosperity) betekent duurzaamheid voor gebiedsinrichting en herstructurering dat de gebiedsinrichting zelf en het gebruik van het gebied toekomstbestendig moeten zijn. Daarbij dient de balans van voorraadgebruik (materiaal, energie) en belasting van de omgeving (lokaal, klimaat) waarde toe te voegen aan één of meer duurzaamheidsbelangen, rekening houdend met alle relevante stakeholders.


De belangrijkste duurzaamheidsbelangen zijn:

  • klimaat en energie (adaptatie en mitigatie)
  • leefomgeving (traditionele milieuthema's, zoals bodem, lucht, geluid, water en groen)
  • duurzaam inkopen
  • duurzame gebiedsinrichting
  • duurzame mobiliteit
  • duurzaam bouwen
  • 'cradle-to-cradle' en economische kringlopen
  • 'social return on investment'

Er zijn geen normen vastgelegd voor het begrip duurzaamheid. Op enkele genoemde belangen, zoals leefomgeving en duurzaam bouwen, is sectorale wet- en regelgeving van toepassing. Hierin zijn kaders geformuleerd voor de toepassing van het duurzaamheidsprincipe.


Klimaatbeleidsplan

Het gemeentelijk Klimaatbeleidsplan 2010-2020 gaat in op klimaatmitigatie en bevat naast een algemene ambitie een aanpak voor de thema's gemeentelijke organisatie, wonen, mobiliteit en bedrijven. De algemene ambitie voor 2020 bestaat uit het:

  • terugdringen van de CO2-uitstoot met minimaal 20% (ten opzichte van 1990);
  • verhogen van de energie-efficiëntie met 20%;
  • inzetten van duurzame energiebronnen met 20%;
  • én door zelf het goede voorbeeld geven en anderen uit te dagen en te stimuleren hier een bijdrage aan te leveren.


Mijnwater

Het mijnwaterproject is een alternatief duurzaam energieconcept, gebaseerd op aardwarmte in combinatie met de bestaande mijngangen. Het is ontwikkeld als experiment onder beheer van de gemeente Heerlen en met steun van de Europese Unie. Het mijnwaternetwerk zal steeds verder worden uitgebreid, waarbij onder andere voor gemeentelijke gebouwen onderzocht zal worden of aansluiting op het netwerk mogelijk en haalbaar is. Het mijnwaterproject is beoogd als aanjager en hefboom voor een grootschalige energietransitie in Heerlen.

Conclusie
Het bestemmingsplan Hoensbroek Zuid - Deelgebied Overbroek heeft het karakter van een ontwikkelingsplan. Voor de nieuw te realiseren woningen geldt de huidige wet- en regelgeving en zijn onder andere de energieprestatiecoëfficiënt (EPC)-eisen van het Bouwbesluit van toepassing. Daarmee voldoet het plan aan de gestelde duurzaamheidseisen.

Hoofdstuk 3 Gebiedsbeschrijving

Voor het opstellen van een bestemmingsplan is het van belang dat de uitgangssituatie, de bestaande situatie in het plangebied, goed in beeld wordt gebracht. In dit hoofdstuk is een beschrijving opgenomen van het plangebied Hoensbroek Zuid - Deelgebied Overbroek en zijn directe omgeving. Zowel de ontwikkelingslocatie in Overbroek met de historie en de huidige ruimtelijke en functionele structuur als wel de compensatielocaties worden beschreven.

3.1 Ligging plangebied in de omgeving

Het deelgebied Overbroek waar de ontwikkeling van de 33 woningen zijn voorzien, is gelegen in de zuidwest hoek van Heerlen-Noord, de voormalige gemeente Hoensbroek. Het gebied ligt ingesloten tussen bestaande infrastructuur en bebouwing.

Aan de zuidwest zijde liggen de spoorlijn Heerlen-Geleen en de rijksweg A76. Aan de noordwest zijde ligt een rioolwaterzuiveringsinstallatie. De noordoost zijde van het deelgebied wordt begrensd door de achterzijden van de woningbouw aan de Julianastraat en de Prinsenstraat. Aan de zuidzijde ligt de bebouwing van het transportbedrijf gelegen aan Verlengde Klinkertstraat 70-86.

De compensatielocaties liggen elders in de gemeente langs de Uterweg en de Akerstraat-Noord. De compensatielocatie aan de Uterweg wordt begrenst door de Uterweg aan de zuidzijde, de Oude Brunsummerweg aan de westzijde en de Heidserparklaan.

De locatie Kouvenderkwartier is gelegen aan de Akerweg-Noord. De locatie ligt zuidelijk van deze weg en westelijk van de Kouvenderstraat in de oksel van beide wegen tegenover de Emmastaete.

3.2 Beschrijving van het plangebied

3.2.1 Historie

Romeinse tijd

Heerlen is het Romeinse Coriovallum. Het lag op het belangrijkste kruispunt van de weg tussen Keulen en Boulogne en de heerbaan tussen Xanten en Trier. Het was een station voor de keizerlijke post waar de paarden werden gewisseld en waar de bodes, soldaten en handelaren konden uitrusten. In Coriovallum en omgeving stonden diverse Romeinse villa's en er was een groots opgezet stratenplan. Uit sporen blijkt dat er tot het eind van de vierde eeuw nog Romeinen woonden.

Industrialisatie

Tot het eind van de 19e eeuw was Heerlen een groot dorp met circa 7.000 inwoners. In 1896 werd er een treinstation gebouwd. Hierna begon het inwoneraantal van Heerlen te groeien.

Ook in Hoensbroek werd een spoor aangelegd en kwam zo verder tot ontwikkeling. De mijnbouw ontwikkelde zich vanaf begin 20e eeuw. Op het grondgebied van Heerlen werden verschillende mijnen aangelegd. Heerlen werd in economisch opzicht de belangrijkste plaats in Zuid Limburg. Na de tweede wereldoorlog groeide de mijnbouw nog meer. In de jaren '60 schakelde Nederland over op aardgas. De staatsmijn Emma sloot haar poorten in 1973.

Gemeente Hoensbroek

Tot 1982 vormde Hoensbroek en enkele andere kernen een aparte gemeente onder de naam Hoensbroek. Bij de gemeentelijke herindeling ging een deel van het grondgebied naar de gemeente Nuth. Het overgrote deel werd samengevoegd met de gemeente Heerlen.

3.2.2 Stedenbouw

Bestaande situatie

De Overbroekerstraat bij de ontwikkelingslocatie Overbroek is een historische weg die de woonwijk opdeelt in de woonbuurten Overbroek en Nieuw Lotbroek. Hierdoor ontstaan twee woonbuurten met twee verschillende stedenbouwkundige structuren. De eenduidige blokstructuur van Overbroek verloopt noord-zuid, tot aan de Overbroekerstraat. Nieuw Lotbroek vertoont een overwegend lineaire structuur, gerelateerd aan de beide randstraten: Verlengde Klinkertstraat in het zuiden en de Heerlerweg in het noorden.

De oorsprong van deze opzet begon bij de bouw van de stationskolonie. De latere uitbreidingen werden evenwijdig aan, dan wel loodrecht op deze kolonie ingebracht.

Het gebied tussen de Prinsenstraat en de Overbroekerstraat is een overgangsgebied met een vrije toevallige structuur tussen de twee eerder besproken structuren.

Aan de westzijde manifesteert zich het Caumerbeekdal als een stedelijk groengebied, dat ter plaatse van de verhoogde Terlindenweg abrupt stopt.

De locatie aan de Uterweg is in het verleden een gemengd gebied geweest met verschillende woon en bedrijfsfuncties langs de uitvalsweg naar Brunssum. De overgang naar het achtergelegen park is versterkt door het mogelijk maken en ontwikkelen van nieuwe grondgebonden woningen met diepe achtertuinen.

Het betreft een stedenbouwkundige structuur die niet ontstaan is uit een historische ontwikkeling. In het gebied is de mogelijkheid geboden ruimer te bouwen, waardoor in totaal minder woningen worden gerealiseerd maar in een omgeving die beter aansluit bij het parkachtige karakter.

De gronden in het Kouvenderkwartier zijn gelegen Langs de Kouvenderstraat en de Akerstraat-Noord. Dit zijn van oudsher sterke structuren die voor een belangrijk deel bijdragen aan de oriëntatie vanuit de omgeving. Op de gronden was een bouwtitel gelegen om een appartementencomplex te realiseren. De gronden zijn momenteel onbebouwd en liggen braak.

Ontwikkelingslocatie

Het nieuwe woongebied in Overbroek is voor wat betreft de structuur en ontsluiting een duidelijk verlengstuk van het bestaande woongebied Nieuw Lotbroek. In het verlengde van de huidige Frisostraat (langs de basisschool) sluit deze in het noorden aan op de Overbroekerstraat en is de nieuwe groene hoofdas van het nieuwe woongebied. De verruiming ter plaatse van de aanhaking sluit aan op de open ruimte aan de Overbroekerstraat. Het woongebied Overbroekerf wordt met ondergeschikte (langzaam verkeer)verbindingen verweven met de hoofdstructuur. Door het verleggen van de Verlengde Klinkertstraat van midden in het gebied naar de rand evenwijdig aan de spoorlijn wordt het bestemmingsverkeer omgeleid en verloopt deze ontsluiting niet via de woonbuurt.

Tussen de doorgetrokken Frederikstraat en deze nieuwe, gedeeltelijk verhoogde Verlengde Klinkertstraat ontstaat een vergroting van het stedelijke groengebied van voldoende grootte. Het nieuwe sportcomplex van de voetbalclub FC Hoensbroek is daarin ondergebracht. Ten aanzien van het woningbouwprogramma kan worden gesteld dat het uitgangspunt een hoogwaardig woongebied met grondgebonden eengezinswoningen is in een ruime groene omgeving. Het dient een gebied te worden met een eigen imago, met een zeer goed gedifferentieerd woningprogramma en heel zorgvuldig gekozen prijsniveaus.

3.2.3 Groen

Bestaande situatie

Het plangebied kent enkele kleinschalige groenelementen.

Ontwikkelingslocatie

In de voorgenomen ontwikkeling zijn de huidige groenelementen als uitgangspunt genomen. Hierbij wordt het bestaande groene karakter van de Verlengde Klinkertstraat doorgetrokken langs het nieuwe deel van deze weg die evenwijdig langs het spoor gaat lopen.

Het stedelijk groengebied aan de noordzijde van de Terlindenweg wordt doorgetrokken over de Terlindenweg tot aan de bestaande bebouwing. In dit nieuwe groengebied is ruimte gereserveerd voor een compleet sportcomplex voor FC Hoensbroek. In het nieuwe woongebied krijgt de doorgetrokken Frisostraat het karakter van de groene hoofdas.

3.2.4 Verkeer en vervoer

Bestaande situatie

In het plangebied kunnen er twee gebiedsontsluitingswegen waargenomen worden, namelijk de Terlindenweg en de Verlengde Klinkertstraat. Deze twee straten zijn gelegen in het noordwesten van het plangebied. De overige wegen worden allen gecategoriseerd als een erftoegangsweg. Verder kan opgemerkt worden dat het plangebied een goede aansluiting heeft op het hoofdwegennet van de A76 en de N281 door de aanwezigheid van de Binnenring in de nabije omgeving.

Ontwikkelingslocatie

Door de mogelijke aanleg van de Buitenring ten noorden van Hoensbroek is het mogelijk dat de ontsluiting van de sportvelden niet alleen via de Verlengde Klinkertstraat zal plaatsvinden, maar ook via de Klinkertstraat.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Stedenbouwkundige structuur

4.1.1 Stedenbouwkundige verkaveling

Met de stedenbouwkundige verkaveling zoals op afbeelding 4.1 is weergegeven komt er een passende afronding van de bestaande bebouwing van fase 1 en 2 van Overbroek tot stand. Aan de westzijde van het plan wordt bij de entree van de wijk een aantal accenten gerealiseerd. Daarnaast worden de bestaande woningen aan de Hermanstraat gespiegeld en ontstaat er aan de zuidzijde van het plan een afronding van de wijk met voorkanten aan de (reeds aangelegde) Frans Arnoldstraat en de bestaande Frederikstraat. Door het spiegelen van de woningen sluit deze bebouwing goed aan bij de bestaande woningen en vormt de wijk een aangename overgang naar het omliggende gebied. Om de gewenste kwaliteit te bereiken is veel aandacht nodig voor de hoekoplossingen. Zo is er voor gekozen om de ruimte die voor de voortuin gereserveerd is ook aan de zijgevel door te trekken, zodat het straatprofiel doorloopt en aan de beide zijden gelijk is. Hierdoor is het ook wenselijk de hoekwoningen zodanig vorm te geven dat deze woningen een dubbele oriëntatie krijgen.

In het plan zijn zowel rijwoningen, als vrijstaande woningen en tweekappers opgenomen. Tevens is het mogelijk dat er woningen gerealiseerd worden als vrijstaand geschakeld (woning-garage-woning–garage etc.). Ook al zijn het qua indeling verschillende woningen de wens is er om een onderlinge grote samenhang in de verschijningsvorm van de woningen te krijgen. Dat betekent onder andere een architectonische samenhang maar ook qua maat en schaal van de woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP010302W000001-0401_0012.png"

Afbeelding 4.1 Stedenbouwkundige verkaveling (indicatief)

De lineaire structuur vanuit de aangrenzende wijk is gehandhaafd, maar in een meer gebogen opbouw. De zuid-noord verlopende ontsluitingsstraten buigen als concentrische boogdelen vanaf de driehoekige groene pleinruimte loodrecht af op de Overbroekerstraat. Door deze afbuiging wordt het grondgebied tussen het woongebied en sportcomplex ruimer.

Tevens krijgen de secundaire doorsteken vanuit de speelvoorzieningen van het Overbroekerf hierdoor een ander beloop.

De driehoekige verruiming nabij de aanhaking aan de Overbroekerstraat is omgezet in een groene zone, die een aanzet is naar het groene parkgebied tussen het sport- complex en het woongebied. Dit groene parkgebied wordt ruim opgezet.

De centrale as blijft de hoofddrager van het nieuwe woongebied, hetgeen tot uitdrukking komt in de ruimer profilering en de bijzondere begeleidende bebouwing.

Voor het gehele nog te realiseren plangebied is een parkeernorm van minimaal 2 parkeerplaatsen per woning gehanteerd. In aansluiting op deze parkeernorm wordt voldoende ruimte geboden voor de geparkeerde auto. Daar waar op het privéterrein geen of onvoldoende ruimte aanwezig is, wordt voldoende parkeergelegenheid in het openbare gebied aangelegd.

4.1.2 Compensatielocaties woningbouwprogramma

Om de bouw van de 33 woningen mogelijk te maken wordt op een tweetal andere locaties de bouwmogelijkheid van in totaal 33 wooneenheden verwijderd zodat het woningaanbod met 'nul' toeneemt.

In het bestemmingsplan Kouvenderkwartier is de realisatie van 27 gestapelde wooneenheden mogelijk aan de Akerstraat-Noord. Deze locatie zal niet langer ingevuld worden. De gronden worden ingericht als groen. In dit bestemmingsplan worden de gronden dan ook als Groen bestemd en daarmee vervallen de bouwmogelijkheden voor deze locatie.

In het bestemmingsplan Uterweg-Noord bestaat aan de Heidserparklaan en de Oude Brunsummerweg nog de mogelijkheid voor het realiseren van diverse woningen. Door het realiseren van een ruimere verkaveling worden 6 woningen minder voorzien. Deze wijziging wordt ook in dit bestemmingsplan planologisch verankerd, waarbij op een aantal locaties vrijstaande woningen worden vastgelegd. De volgende wijzigingen zijn in dit bestemmingsplan opgenomen wat leidt tot een afname van 6 bouwmogelijkheden:

  • 1. aan het noorden van de Heidserparklaan vervallen drie bouwmogelijkheden voor woningen en worden de gronden bestemd als 'Groen';
  • 2. op kavel 12-13 waren drie woningen toegestaan en worden nu twee vrijstaande woningen bestemd;
  • 3. op kavel 23 waren twee woningen toegestaan en wordt nu één woning bestemd;
  • 4. op kavel 24 waren twee woningen toegestaan en wordt nu één woning bestemd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP010302W000001-0401_0013.png"

Afbeelding 4.2 Stedenbouwkundige verkaveling Uterweg

Voor de bebouwingsregeling met betrekking tot de Uterweg is in het bestemmingsplan aangesloten bij de geldende beeldkwaliteitseisen voor het gebied.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk worden de diverse relevante omgevingsaspecten aangehaald en wordt aangegeven hoe deze in het bestemmingsplan zijn ingepast.

5.1 Bodem

Bij een bestemmingsplanprocedure moet het bevoegd gezag Wet bodembescherming voldoende inzicht hebben om de vraag te kunnen beantwoorden of de bodem geschikt is voor de in het bestemmingsplan toe te kennen functie.

5.1.1 Beleidskader

Bodembeleidsplan

Voor de gemeente Heerlen is sinds 1 januari 2011 het bodembeleidsplan Heerlen van toepassing. In dit bodembeleidsplan wordt het gemeentelijk bodembeleid beschreven en het beleidsplan is derhalve het richtinggevend kader (uiteraard naast de wettelijke regelingen) voor zowel bodembescherming als bodemsanering.

Besluit bodemkwaliteit

Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) geeft invulling aan het op duurzaamheid gerichte bodembeleid. De nota bodembeheer beschrijft hoe de gemeente Heerlen invulling geeft aan het Bbk. Op 5 juli 2011 is de nota bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart gemeente Heerlen vastgesteld. Heerlen heeft gekozen voor een zogenaamd gebied-specifiek beleid. Op basis van dit beleid zijn Lokale maximale waarden opgesteld. De gemiddelde kwaliteit van de bodem is ingedeeld in drie algemene categorieën te weten: industrie, wonen en achtergrondwaarde. Voor gebieden waar lokale maximale waarden zijn opgesteld gelden de benamingen uit de algemene categorieën niet meer.

5.1.2 Plangebied

Overbroek

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkelingen ter plaatse van het plangebied Overbroek is in maart 2012 vooronderzoek verricht door gemeente Heerlen (zie Bijlage 2). Uit dit vooronderzoek (kenmerk HL091701424/1425, d.d. 16-03-2012) blijkt dat vervolgonderzoek niet noodzakelijk is. Er bestaan geen belemmeringen voor de voorgenomen vaststelling van het bestemmingsplan/wijziging van de bestemming.

Ten aanzien van de geplande ontwikkeling van het plangebied Overbroek geldt het volgende. Indien de geplande bouwkavels in de toekomst ontwikkeld worden, dient de kwaliteit van de bodem ter plaatse opnieuw bepaald te worden. De liggende onderzoeken zijn ouder dan 10 jaar en kunnen niet gebruikt worden voor het aanvragen van een bouwvergunning. Voorafgaand aan het bouwen dient ten minste een aanvullend historisch bodemonderzoek te worden verricht. Mocht dit ontoereikend zijn is het nodig een chemisch bodemonderzoek uit te voeren, waarbij tevens een visuele inspectie op asbest dient plaats te vinden.

Bestemmingsplan Kouvenderkwartier (Akerstraat-Noord)
Ter plaatse van het bestemmingsplan Kouvenderkwartier aan de Akerstraat-Noord wordt de functie gewijzigd van Wonen (27 gestapelde woningen) naar Groen. Uit de resultaten van het controle bodemonderzoek Parkplan Emma in de gemeente Heerlen van Geoconsult Milieutechniek BV (d.d. 24 juli 2002, rapportnr. MM-4930; Bijlage 13) blijkt dat de bodem licht verontreinigd is. Aangezien de functie van dit deelgebied gewijzigd wordt van Wonen naar Groen, is geen sprake van een functiewijziging naar een gevoelige functie. Met het bodemonderzoek uit 2002 is voldoende aangetoond dat de locatie geschikt is voor de functie Groen.

Bestemmingsplan Uterweg-Noord (Heidserparklaan/Oude Brunssummerweg)
Ter plaatse van het bestemmingsplan Uterweg-Noord wordt voor bouwkavel 2 t/m 4 de functie gewijzigd van Wonen naar Groen. Daarnaast wordt het resterende aantal bouwkavels met 3 verminderd. De bodem ter plaatse is in de periode van 1997 t/m 2009 onderzocht. Naar aanleiding van deze bodemonderzoeken heeft in 2004 ter plaatse van kavel 1 t/m 6 en 16 t/m 23 en in 2005 ter plaatse van kavel 7, 8, 12, 13 en 15 en de tussenliggende openbare weg een bodemsanering plaatsgevonden (zie beschikkingen saneringsplannen en evaluatiebesluiten; Bijlage 14). Na afronding van de sanering is ter plaatse van kavel 1 t/m 6 en 16 t/m 23 verontreiniging in de bodem achtergebleven vanaf 2 m-mv. Hiervoor is een nazorgplan (Envicon BV, 05042211, d.d. 21-07-2005; Bijlage 15) opgesteld waarin beschreven is dat voor deze kavels gebruiksbeperkingen gelden. Daarnaast is een restverontreiniging onder de openbare weg ter hoogte van kavel 15 achtergebleven. Middels grondwatermonitoring is aangetoond dat deze restverontreiniging zich niet verspreid, de monitoring is in 2007 afgerond.

Door de wijziging van de functie van kavel 2 t/m 4 van Wonen naar Groen, is geen sprake van een functiewijziging naar een gevoelige functie. Met de verrichte bodemonderzoeken is voldoende aangetoond dat de locatie geschikt is voor de functie Groen.

Voor kavel 2 t/m 4. Voor deze kavels gelden de gebruiksbeperkingen zoals beschreven in het Nazorgplan.


Bij kavel 12 en 13 en kavel 23 blijft de functie Wonen gehandhaafd. Ook voor deze kavels blijven de gebruiksbeperkingen zoals beschreven in het nazorgplan gelden.

5.2 Natuurwaarden

Deze voorgenomen ontwikkeling dient in het kader van het vast te stellen bestemmingsplan te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die onoverkomelijke schadelijke effecten op beschermde natuurgebieden en/of flora en fauna hebben. In dit kader is inzicht gewenst in de aanwezige natuurwaarden en de mogelijk daarmee samenhangende consequenties vanuit de actuele natuurwetgeving. Dit is gedaan op basis van een natuurtoets (zie bijlage 9) zoals uitgevoerd door Oranjewoud in de periode oktober - november 2012. Op 17 oktober 2012 heeft tevens een veldbezoek plaatsgevonden. In november 2015 is door Antea Group de natuurtoets geactualiseerd. Hiervoor is een aanvulling op de natuurtoets geschreven (Bijlage 10). De eerdere bevindingen uit de natuurtoets zijn bevestigd.

5.2.1 Gebiedsbescherming: Natura 2000 en de Natuurbeschermingswet 1998

De Europese Unie (EU) wil de biodiversiteit in Europa beschermen met Natura 2000. Dat is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Nederland zijn meer dan 160 natuurgebieden aangewezen. Deze liggen allemaal binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Oorspronkelijk zijn deze gebieden aangewezen als Habitat- of Vogelrichtlijngebied. Al deze gebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van planten- en diersoorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben.


In Nederland zijn de Europese regels voor gebiedsbescherming vertaald in de Natuurbeschermingswet. De Minister van Economie, Landbouw & Innovatie (EL&I) wijst de gebieden aan. In dat traject kunnen provincies, gemeenten, eigenaren en gebruikers van het aan te wijzen gebied hun zienswijze kenbaar maken. In het aanwijzingsbesluit van het betreffende Natura 2000-gebied wordt de exacte ligging aangegeven, evenals de soorten en habitattypen die in het gebied moeten worden beschermd.

5.2.2 Soortenbescherming: Flora- en faunawet

Het soortenbeleid uit de Vogel- en Habitatrichtlijn is in Nederland vertaald in de Flora- en faunawet. Deze wet kent een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. Dat betekent dat iedereen die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn (nalaten tot) handelen nadelige gevolgen heeft voor de aanwezige natuurwaarden, verplicht is dit achterwege te laten. Men dient alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem/haar kunnen worden verwacht om nadelige gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.


Verder dient in geval van een voorgenomen ingreep tijdig vooraf te worden nagegaan of zich (mogelijk) strenger beschermde soorten in het gebied bevinden, of en welk effect de ingreep heeft op deze soorten, of mitigerende dan wel compenserende maatregelen moeten worden genomen en of bij het Ministerie van EL&I ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet moet worden aangevraagd.

5.2.3 Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het Natuurnetwerk Nederland is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Deze gebieden zijn ook wel aangewezen als de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het natuurnetwerk moet bestaande en nog te ontwikkelen natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Deze gebieden vormen de basis voor het natuurbeleid. In het POL heeft de provincie deze gebieden aangewezen als de goudgroene natuurzones.

5.2.4 Plangebied
5.2.4.1 Gebiedsbescherming

Natura 2000

Het plangebied bevindt zich niet binnen de grenzen van een Natura 2000-gebied. In de directe omgeving van het plangebied is het Habitatrichtlijngebied “Geleenbeekdal” en het Habitatrichtlijngebied “Brunssummerheide” gelegen. Deze Natura 2000-gebieden bevinden zich respectievelijk op een afstand van minimaal 700 meter ten zuiden en op minimaal 3,9 kilometer ten oosten van het plangebied (figuur 5.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP010302W000001-0401_0014.png"

Figuur 5.1 Ligging plangebied ten opzicht van Natura 2000-gebieden. Geel: Habitatrichtlijngebied, oranje: Habitatrichtlijngebied en Beschermd Natuurmonument (bron: AERIUS calculator).

Op een dergelijk afstand kunnen alle verstoringsfactoren, met uitzondering van stikstof, uitgesloten worden. Projecten kunnen, via de emissie van stikstof, bijdragen aan de stikstofdepositie op beschermde habitattypen. De nieuwe woningen zelf zijn geen wezenlijke bron van stikstof. Echter kan de verkeersaantrekkende werking van het plan mogelijk wel leiden tot een toename van de stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen.

Om inzichtelijk te maken in hoeverre het plan bijdraagt aan de stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen in de omgeving is nader onderzoek uitgevoerd. In paragraaf 5.2.5 is dit onderzoek en de resultaten beschreven.

5.2.4.2 Soortenbescherming

Algemene soorten

Ten gevolge van de voorgenomen woningbouw zijn negatieve effecten op een aantal algemene, beschermde soorten te verwachten. Door het nemen van mitigerende maatregelen zoals het aanpassen van de werkperiode aan de activiteiten van dieren blijven de negatieve effecten beperkt. Sinds de inwerkingtreding van het Vrijstellingsbesluit geldt voor de groep van algemene soorten een vrijstelling van de ontheffingsplicht. De aangetroffen en verwachte soorten in het plangebied die effecten ondervinden van de voorgenomen ontwikkeling vallen onder deze groep van algemene soorten. Er hoeft dan ook geen ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd voor uitvoering van de werkzaamheden.

Strikt beschermde soorten

Negatieve effecten op strikt beschermde soorten als gevolg van de geplande werkzaamheden worden niet verwacht. Jaarrond beschermde nesten en vaste rust- en verblijfplaatsen van strikt beschermde soorten zijn niet aangetroffen in het plangebied.

5.2.4.3 Natuurnetwerk Nederland

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebaseerd op de interactieve kaart behorend bij het vastgesteld Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL 2014) maakt het plangebied geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS). Op minimaal 200 meter afstand ten noorden van het plangebied bevindt zich een gebied dat is aangewezen onder het NNN als goudgroene landschapszone (Figuur 5.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP010302W000001-0401_0015.png"

Figuur 5.2. Ligging plangebied (rood omrand) ten opzicht van het NNN. Lichtgroen: goudgroene natuurzone, blauwgroen: bronsgroene landschapszone, roze gestreept: Natura 2000 (Provincie Limburg, 2014).

In de Provincie Limburg is het NNN uitgewerkt in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL 2014). Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen de Goudgroene natuurzone, de Zilvergroene natuurzone en de Bronsgroene landschapszone (Provincie Limburg, 2014). Daarbij zijn de Goudgroene natuurzone en de Zilvergroene natuurzone in grote lijnen gelijk aan de EHS. Voor de Goudgroene natuurzone geldt het 'nee, tenzij' principe. Dit houdt in dat ruimtelijke ingrepen niet zijn toegestaan, tenzij er geen alternatieven zijn en er sprake is van groot openbaar belang. De effecten van een ingreep moeten gecompenseerd worden. Voor de Zilvergroene natuurzone staat het benutten van kansen voor de natuur centraal. Hier worden natuurprojecten gestimuleerd door de Provincie. De begrenzing van deze natuur is flexibel.

De Bronsgroene landschapszone valt niet onder het NNN. In de Bronsgroene landschapszone geldt een 'ja, mits' principe. Dit houdt in dat ontwikkelingen binnen de ruimte die het beleid voor de verschillende thema's biedt mogelijk zijn mits de kernkwaliteiten behouden blijven of versterkt worden.

Vanuit het plangebied is er geen sprake van een externe werking op het NNN. In het plangebied is geen sprake van ruimte beslag binnen het NNN. Belemmeringen vanuit het NNN zijn niet aan de orde.

5.2.5 Stikstofdepositie

Het realiseren van 33 woningen leidt tot een toename van het aantal motorvoertuigbewegingen op de wegen in de directe omgeving. Deze verkeerstoename kan leiden tot een toename van de emissies NOX en NH3. Door Antea Group is daarom een onderzoek uitgevoerd (Berekening stikstofdepositie; memonummer 196529 - 20150827 - rev. 00, d.d. 27 augustus 2015) om te bepalen wat de effecten zijn op de relevante stikstofgevoelige habitats in de nabijgelegen Natura2000-gebieden. De notitie met uitgangspunten n de resultaten is als Bijlage 12 toegevoegd.

De bescherming van bijzondere natuurgebieden (Natura 2000) in Nederland is opgenomen in de Natuurbeschermingswet '98 (Nbwet). Op grond van deze wet is een vergunning benodigd (art. 19d) indien een project de kwaliteit van de beschermde habitats en de habitats van soorten in het betreffende gebied kan verslechteren. Voor plannen kan geen vergunning worden verleend, maar plannen moeten wel passend beoordeeld worden (art. 19j).

Om voor een activiteit de toename van de stikstofdepositie op een stikstofgevoelig habitattype te berekenen is het rekeninstrument AERIUS calculator verplicht gesteld in de op 1 juli 2015 gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998. Aan de hand van de resultaten van een berekening met AERIUS calculator kan bepaald worden welke vervolgstappen in het kader van de Natuurbeschermingswet gezet moeten worden.

Berekening en resultaten

Dit bestemmingsplan maakt projecten mogelijk, bestaande uit totaal 33 extra woningen. De berekening met AERIUS Calculator geeft aan dat de ontwikkelingsmogelijkheden die voortkomen uit het voorliggend plan (en dus de optelsom van de projecten die het plan mogelijk maakt) maximaal leiden tot een bijdrage aan de stikstofdepositie op een stikstofgevoelig habitattype van minder dan 0,05 mol N/ha/jaar ten opzichte van de huidige feitelijke situatie.

Beoordeling

In het kader van de PAS is depositieruimte gereserveerd voor projecten met een bijdrage van maximaal 1 mol N/ha/jaar op stikstofgevoelige habitattypen (Artikel 19kh, zevende lid, Nbw en Artikel 2, eerste lid AMvB). Dit deel van de depositieruimte is bekend als “Ruimte voor grenswaarden”. Voor projecten binnen dit deel van de depositieruimte geldt geen vergunningplicht op grond van de Natuurbeschermingswet (Art. 19kh, lid 7 Nbw juncto art. 2 Besluit grenswaarden PAS). Voor projecten waarvoor de bijdrage minder is dan 0,05 mol N/ha/jaar geldt een vrijstelling.

Doordat de gezamenlijke projecten, die door het plan mogelijk worden gemaakt, niet leiden tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken van een Natura 2000-gebied en de betreffende instandhoudingsdoelen niet in gevaar komen, zal ook het plan niet leiden tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken van een Natura 2000-gebied en zullen de betreffende instandhoudingsdoelen niet in gevaar komen. Omdat de PAS al passend is beoordeeld, is op grond van Artikel 19f, vijfde lid, Nbw het opstellen van een nieuwe passende beoordeling voor het planbesluit niet verplicht. Een nieuwe passende beoordeling zal redelijkerwijs geen nieuwe gegevens en inzichten opleveren omtrent de significante gevolgen van het plan.

De resultaten van het onderzoek zijn voorgelegd aan de RUD Zuid Limburg (regionale uitvoeringsdienst).

5.2.6 Conclusie

Het resultaat van de natuurtoets is dat zich in het plangebied geen (strikt) beschermde soorten bevinden die de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied Overbroek te Heerlen kan beïnvloeden. In het kader van het vaststellen van het bestemmingsplan zijn er vanuit flora en fauna geen belemmeringen voor de geplande ingreep.

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland. In het kader van het vaststellen van het bestemmingsplan zijn er vanuit net Natuurnetwerk Nederland geen belemmeringen voor de geplande ingreep.

Op een afstand van 700 meter ten zuiden van het plangebied is het Natura 2000-gebied “Geleenbeekdal” gelegen. Op grond van het uitgevoerde onderzoek volgens de wettelijk voorgeschreven methodiek kan gesteld worden dat significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen, als gevolg van een toename aan stikstofdepositie veroorzaakt door de ontwikkelingen die het voorliggend plan mogelijk maakt, uitgesloten zijn.

5.3 Water

In het kader van de Watertoets moet elk bestemmingsplan een waterparagraaf bevatten, waarin wordt aangegeven hoe in het bestemmingsplan wordt omgegaan met water. In deze paragraaf is dit beschreven. Voordat wordt ingegaan op de locatiespecifieke kenmerken van het plangebied, is eerst het relevant beleid samengevat.

5.3.1 Europees en Rijksbeleid

Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft als doel om de kwaliteit van de Europese wateren te verbeteren ("goede toestand") en die kwaliteit goed te houden. Het belangrijkste middel om dit doel te bereiken is het stroomgebiedbeheersplan (SGBP). In een dergelijk plan worden de waterkwaliteitsdoelen en de daarvoor benodigde maatregelen beschreven om deze goede toestand te bereiken. Nederland maakt deel uit van vier internationale stroomgebieden, waarbij de gemeente Heerlen in het stroomgebied van de Maas is gelegen.

Het stroomgebiedbeheersplan Maas is op 27 november 2009 vastgesteld en heeft een looptijd tot eind 2015. Een belangrijk onderdeel van het SGBP is een maatregelenprogramma. Het maatregelenprogramma bestaat enerzijds uit maatregelen die worden genomen in het kader van reeds bestaande nationale en/of Europese wetgeving (bijv. Europese Nitraatrichtlijn) en anderzijds een groot aantal regionale en locatiegebonden maatregelen.


Waterwet

De Waterwet (december 2009) stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteem-benadering' centraal. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Hiernaast kenmerkt integraal waterbeheer zich ook door de samenhang met de omgeving. Dit komt tot uitdrukking in relaties met beleidsterreinen als natuur, milieu en ruimtelijke ordening. Met de Waterwet is de gemeente beter uitgerust om onder andere wateroverlast tegen te gaan.

Specifiek voor wat betreft de omgang met hemelwater is de perceeleigenaar primair verantwoordelijk gesteld voor de verwerking van het op zijn perceel gevallen hemelwater. Alleen in uitzonderingsgevallen kan rechtstreeks geloosd worden.


Wet ruimtelijke ordening en de Watertoets

De watertoets is per 1 november 2003 wettelijk verplicht (en vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening). De watertoets betekent dat ruimtelijke plannen die vanaf deze datum ter inzage worden gelegd, voorzien moeten zijn van een waterparagraaf. Ruimtelijke plannen van de initiatiefnemer worden overlegd met de waterbeheerder.

In de waterparagraaf geeft de initiatiefnemer aan welke afwegingen in het plan ten aanzien van water zijn gemaakt. Het is een toelichting op het doorlopen proces en maakt de besluitvorming ten aanzien van water transparant. In geval van locatiekeuzes en bij herinrichting van bestaand bebouwd gebied geeft de initiatiefnemer expliciet aan welke rol de kosten en risico's van verdroging, verzilting, overstroming en overlast hebben gespeeld bij de besluitvorming. De waterparagraaf grijpt zichtbaar terug op de afsprakennotitie en het wateradvies van de waterbeheerder.


Nationaal Waterplan 2009-2015

Onderdeel van de bovengenoemde Waterwet is het zesjaarlijkse Nationaal Waterplan. Dit plan is de opvolger van de 4e Nota Waterhuishouding (1998) en heeft de status van structuurvisie binnen de Wet ruimtelijke ordening. Tevens maken de (vier) stroomgebiedsbeheersplannen (SGBP's) onderdeel uit van het Nationaal Waterplan. Op deze wijze ontstaat er een heldere koppeling tussen Europees beleid (KRW) en Rijksbeleid.

Duurzaam waterbeheer is het devies van het Nationaal Waterplan. Gemeenten hebben hierin specifieke taken op het gebied van omgaan met afvalwater, hemelwater en grondwater. Daarnaast kunnen gemeenten faciliterend optreden bij het nemen van bepaalde ruimtelijke maatregelen. Gemeenten en waterschappen informeren de provincies over voortgang van het uitvoeringsbeleid en knelpunten bij de uitvoering. Het Beleidsplan Stedelijk Watermanagement van de gemeente Heerlen speelt daar een belangrijke rol in (zie paragraaf 5.3.2).


Waterbeleid 21e eeuw: anders omgaan met water

Door de opgetreden wateroverlast heeft de regering de commissie Waterbeheer 21e eeuw in het leven geroepen. De commissie geeft advies over de problemen en hoe die in de toekomst te voorkómen zijn. Op 31 augustus 2000 bracht de commissie het advies Waterbeleid voor de 21e eeuw "Geef water de ruimte en de aandacht die het verdient" uit. De commissie concludeerde dat de manier waarop wij nu met water omgaan niet voldoende is voor de verwachte klimaatsveranderingen. De bevindingen van de commissie zijn verwoord in de hedendaagse wetgeving en beleidsnota's. In grote lijnen ligt de nadruk op de kwantiteitstrits vasthouden-bergen-afvoeren en de kwaliteitstrits schoonhouden-scheiden-schoonmaken.


Nationaal Bestuursakkoord Water

Met het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) (2011) onderstrepen het Rijk, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten de gezamenlijke opgave om het watersysteem op zo kort mogelijke termijn en tegen de laagste maatschappelijke kosten op orde te brengen en te houden. Samenwerken is de rode draad van het geactualiseerde Nationaal Bestuursakkoord.

Het NBW is een uitwerking van het waterbeleid 21e eeuw (WB21) en de KRW. De belangrijkste doelen en taken zijn:

  • het teveel (overlast) of tekort (onderlast) aan water aanpakken;
  • verbetering van de waterkwaliteit.
5.3.2 Regionaal en gemeentelijk beleid

Provinciaal Waterplan Limburg 2010-2015

Het waterbeleid in het Provinciaal Waterplan 2010-2015 omvat de strategische hoofdlijnen voor het provinciale waterhuishoudkundig beleid. De operationele uitwerking vindt plaats via POL-aanvullingen en beleidsregels. Samen met deze uitwerkingen vormt het waterbeleid in het Provinciaal Waterplan 2010-2015 het nieuwe provinciale waterhuishoudingsplan.


Waterbeheersplan Waterschap Roer en Overmaas 2010-2015

Het Waterbeheersplan Waterschap Roer en Overmaas 2010-2015 is het centrale beleidsplan van het waterschap. Het bevat de beleidsvoornemens voor de periode 2010-2015. Daarnaast wordt een globale doorkijk geboden naar de verdere toekomst.

Het watersysteem moet op de toekomst worden voorbereid. In het Nationaal Bestuursakkoord Water is afgesproken dat het watersysteem in 2015 op orde moet zijn. Daarvoor moet het waterschap nog aanzienlijke inspanningen leveren. Voor een belangrijk deel gebeurt dit in de planperiode van dit beheersplan. Bij de waterkeringszorg staat veiligheid voorop. De waterkeringen langs de Maas blijven daarvoor op de afgesproken hoogte en sterkte. Tevens zorgt het waterschap voor een goede bescherming van de bebouwde omgeving tegen wateroverlast. Een omvangrijke stedelijke wateropgave maakt hier deel vanuit.

Water is ook een belangrijke drager van het landschap en het ecologisch functioneren. Het waterschap realiseert zich ook ten volle dat een gezond ecosysteem een absolute randvoorwaarde is voor de leefbaarheid maar ook het economisch belangrijke recreatie en toerisme. Met onder andere een verdere verbetering van de waterkwaliteit (zuiveren) en een natuurlijke inrichting van beken wordt getracht om de doelstellingen vanuit de Kaderrichtlijn Water zoveel mogelijk te realiseren.


Beleidsplan Stedelijk Watermanagement gemeente Heerlen 2011-2015

Vanuit de Wet milieubeheer zijn gemeenten wettelijk verplicht een vigerend rioleringsplan te hebben. Het Beleidsplan Stedelijk Watermanagement van de gemeente Heerlen is daar het gevolg van en heeft een looptijd van 2011 tot en met 2015. Het BSW is de opvolger van het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) 2006-2010.

Het BSW heeft een strategisch en beleidsmatig karakter, en vormt de basis voor het bestuur bij besluiten over de aanpak van aanleg en beheer van het stedelijk watermanagement binnen de planperiode.

Hoofddoelstelling van het BSW is invulling geven aan de gemeentelijke zorgplichten voor afvalwater, overtollig hemel water en overtollig grondwater. Het BSW geeft inzicht in:

  • de mate waarin de doelen uit het GRP 2006-2010 zijn behaald;
  • belangrijkste ontwikkelingen op het gebied van beleid en plannen;
  • de stand van zaken van de uitvoering;
  • de nog uit te voeren maatregelen met tijdsplanning;
  • de gekozen strategie om het resultaat (uitvoeren maatregelen) te behalen;
  • middelen en de kostendekking.
5.3.3 Plangebied

Het bestemmingsplan Overbroek ligt in het deelgebied Caumerbeekdal Overig. In dit deelgebied wordt het laagste ambitieniveau “Eerlijk water” nagestreefd. In het deelgebied dient de mogelijkheid van het zichtbaar maken van de Caumerbeek nader te worden onderzocht. Het onderhavige plangebied valt buiten de invloedsfeer van de Caumerbeek.

Huidige waterhuishouding

Het gedeelte ten zuidwesten en noordoosten van de Verlengde Klinkertstraat is akkerland. Door het hellende karakter van dit terrein treedt bij extreme neerslag ter plaatse van het kruispunt Terlindenweg-Verlengde Klinkertstraat-Overbroekerstraat-Klinkertstraat wateroverlast op.

Het handelsterrein Prinssenstraat e.o. is gemengd gerioleerd en is via de Verlengde Klinkertstraat en de Klinkertstraat aangesloten op de overkluisde Caumerbeek. De hydraulische capaciteit van het bestaande riool in de Verlengde Klinkertstraat is beperkt. In de Klinkertstraat is in 1998 een gescheiden stelsel aangelegd.

Toekomstige afwatering

In het bestemmingplan wordt rekening gehouden met het beleid van het Waterschap, de Provincie en het Rijk. De beleidsstukken van de hogere overheden steven er naar dat de toekomstige inrichting van een gebied niet mag leiden tot verstoring van het watersysteem of tot een toename van de belasting op het huidige waterhuishoudkundig systeem. Bij het inrichten van het bestemmingsplan Overbroek wordt met dit beleid rekening gehouden. Het bestemmingsplan is onder te verdelen in een te ontwikkelen sportpark in het zuidwesten en een woningbouwlocatie in het noordoosten.

Sportpark

Het sportpark is gesitueerd ter plaatse van de bestaande Verlengde Klinkertstraat. Bij het inrichten van het terrein is rekening te gehouden met het tijdelijk handhaven van het riool. Bij de exploitatie van het gehele gebied is rekening gehouden met het in de toekomst (gedeeltelijk) laten vervallen van het bestaande riool ter plaatse van het sportpark en het aanleggen van een gescheiden stelsel vanaf de hoek Verlengde Klinkertstraat-Frederikstraat via de Frederikstraat en de nieuwe verbindingsweg tot aan het kruispunt Terlindenweg-Verlengde Klinkertstraat-Overbroekerstraat-Klinkertstraat.

De afwatering van het sportpark bestaat uit droogweerafvoer van de kantine, regenwaterafvoer van de kantine, de parkeerplaats en het onverharde terrein en drainagewater van de sportvelden. Afhankelijk van de ligging van de kantine kan de droogweerafvoer worden aangesloten ter plaatsen van de hoek Verlengde Klinkertstraat-Frederikstraat, zodat inpassing in de toekomstige situatie makkelijk mogelijk is. Indien ten gevolge van hoogteverschil aansluiting ter plaatse van de hoek Verlengde Klinkertstraat-Frederikstraat niet mogelijk is, dient middels kwaliteitsonderzoek bekeken te worden of het in de toekomst te vervallen riool in de Verlengde Klinkertstraat (aanlegjaar 1960) kan worden benut. Indien dit niet mogelijk en/of gewenst is dient een nieuw riool te worden aangelegd richting kruispunt Terlindenweg-Verlengde Klinkertstraat-Overbroekerstraat-Klinkertstraat.

De regenwaterafvoer van de kantine, de parkeerplaats en het onverharde terrein en het drainagewater van de sportvelden zullen op het terrein zelf dienen te worden opgevangen en indien technisch mogelijk in de bodem te worden geïnfiltreerd. Indien infiltratie technisch niet mogelijk is of ten gevolge van infiltratie ter plaatse van de Verlengde Klinkertstraat en Terlindenweg grondwaterproblemen zijn te verwachten bestaat de mogelijkheid om het regenwater na buffering via het regenwaterriool in de Klinkertstraat geknepen af te voeren.

Door het aanleggen van het sportpark is de Verlengde Klinkertstraat verlegd. Het nieuwe tracé ligt langs de spoorlijn.

Infiltratie-onderzoek

Ten behoeve van de ontwikkeling van Overbroek, waar de ontwikkeling van het sportcomplex onderdeel uitmaakt, is door Ingenieurs- en adviesbureau Oranjewoud in april 2005 een onderzoek naar de infiltratiemogelijkheden verricht.

Het doel van het infiltratieonderzoek is na te gaan of hemelwater van verharde oppervlakken kan worden geïnfiltreerd in de bodem. Ten behoeve van dit onderzoek is de doorlatendheid (k-waarde) van de verzadigde en de onverzadigde zone van de bodem bepaald.

Uit dit onderzoek zijn de volgende resultaten behaald. De maaiveldhoogte ter plaatse van het plangebied varieert van noord naar zuid van circa 83 m tot 86 m + NAP. De bodem in deze omgeving is opgebouwd uit overwegend ziltig zand en grind. De bovengrond, van 0 tot circa 3,5 m -mv, bestaat uit zandige leem. De k-waarde van dit bodemtype is kleiner dan 0.1 m/d.

Hoewel in de ondergrond op verschillende locaties grind is aangetroffen, ligt de doorlatendheid van de bodem relatief laag, overwegend tussen de 1.0 en 3.0 m/d.

De grondwaterstanden liggen rond 78 m + NAP op het noordelijk deel van de onderzoekslocatie en rond 80 m + NAP op het zuidelijk deel. De lokale grondwaterstromingsrichting van het freatisch grondwater kan worden beïnvloed door de aanwezigheid van ondergrondse infrastructuur (riolering, gedempte sloten e.d.), grondwateronttrekkingen en waterlopen.

Concluderend, in de bovengrond kan bij hevige regenval niet geïnfiltreerd worden. In de ondergrond kan wel geïnfiltreerd worden.

Watertoets

Watertoets Overbroek, inrichtingsplan (zie bijlage 3)

Voor de droogweerafvoer en de afvoer van hemelwater is gekozen voor een gescheiden watersysteem. Het water, dat afkomstig is van de daken, erven en verhardingen binnen het plangebied, zal worden afgevoerd richting het laagste punt van de groenzone tussen de nieuwbouwwoningen en het nieuwe sportcomplex. Hier zal het water worden gebufferd in een ondergronds grindbed. Om al het regenwater op het laagste punt te krijgen zal de noordoosthoek van het plangebied worden opgehoogd. Hierdoor kan het regenwater, dat in deze hoek valt, richting de buffer worden afgevoerd. Voor het regenwater, dat in de groenzone tussen de nieuwbouwwoningen en het sportpark zelf valt, worden speciale maatregelen getroffen. Om overlast voor de aangrenzende bebouwing te voorkomen wordt de groenzone enigszins hol aangelegd. De buffer is zodanig gedimensioneerd, dat dit hemelwater gebufferd en geïnfiltreerd kan worden. Om calamiteiten te voorkomen zullen twee noodoverstorten worden gecreëerd in het plangebied.

Watertoets Overbroek, aanvulling op de watertoets Overbroek (zie bijlage 4).

Naar aanleiding van een wijziging in het stedenbouwkundige plan voor het gebied Overbroek in Hoensbroek, gemeente Heerlen is een aanvulling op de watertoets Overbroek d.d. 9 november 2005 noodzakelijk geworden.

In de noordhoek van het plangebied kan een deel van het hemelwater niet worden afgevoerd richting de buffer. Aangezien de afvoer van het hemelwater via het DWA-stelsel de laatste optie is, zal eerst moeten worden uitgezocht of dit water niet ter plekke in de ondergrond kan worden geïnfiltreerd, net als in de buffer. Indien de mogelijkheid bestaat om het hemelwater ter plekke via een grindpaal te infiltreren in de ondergrond, dan zal de hemelafvoer van de bebouwing en erven in deze hoek van het plangebied worden aangesloten op deze grindpaal. Mocht dit niet mogelijk zijn dan zal het hemelwater van de erven via het DWA-stelsel worden afgevoerd en zal het water dat van de daken komt via een bouwkundige constructie naar het HWA-stelsel van de buffer worden geleid.

In de watertoets Overbroek d.d. 9 november 2005 is aangegeven dat nog nader onderzocht dient te worden op welk stelsel de noodoverstort van het grindbed kan worden aangesloten. Uit nader onderzoek is gebleken, dat de noodoverstort in het grindbed kan worden aangesloten op de hemelwaterafvoer die vanaf de waterbuffer van het aangrenzende sportpark loopt richting de Caumerbeek alwaar het hemelwater op de beek wordt geloosd.

5.3.4 Conclusie: wateradvies

Het waterschap Roer en Overmaas heeft het waterschap een definitief advies gegeven. Naar aanleiding van de uitbreiding van het plangebied en het eerder uitgebrachte pré-advies van 6 oktober 2005 onder kenmerk 5673/Eth is de waterparagraaf aangevuld. Het waterschap stemt in met de voorgenomen maatregelen om het hemelwater op te vangen in een centrale infiltratievoorziening met een noodoverloop naar de hemelwaterafvoer (HWA) van het aangrenzende sportpark richting Caumerbeek. Bovendien vindt het waterschap dat het uitvoeren van een onderzoek naar de infiltratiemogelijkheden van de noordzijde van het woningbouwplan (uitbreiding plangebied) verstandig voordat gekozen wordt om het hemelwater af te voeren naar de droogweerafvoer (DWA) en HWA. Het plan voldoet aan de uitgangspunten van duurzaam stedelijk waterbeheer en aan de richtlijnen van het waterschap voor het dimensioneren van de waterhuishoudkundige voorzieningen. Het waterschap geeft een positief wateradvies.

5.4 Archeologie

Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valetta tot stand gekomen. Het Verdrag beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. In 1992 ondertekende Nederland het 'Verdrag van Malta' van de Raad voor Europa. In het verdrag is de omgang met het Europees archeologisch erfgoed geregeld. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer en sedert september 2007 is de Archeologische monumentenzorg geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988. De essentie is dat voorafgaand aan de uitvoering van plannen onderzoek moet worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden en daar in de ontwikkeling van plannen zoveel mogelijk rekening mee te houden.

Volgens de wettelijke verplichting wordt in bestemmingsplannen rekening gehouden met bekende en verwachte archeologische waarden. De Monumentenwet geeft een vrijstelling van onderzoeksplicht voor projecten kleiner dan 100 m2, maar geeft de gemeente de vrijheid deze aan te passen. Die afwijking kan zowel naar boven als naar onder. Voor de diepte van bodemingrepen bevat de wet geen grens.

5.4.1 Gemeentelijk beleid

Voor geheel Parkstad Limburg is een archeologische waarden- en verwachtingenkaart opgesteld, de archeologische beleidskaart. Deze kaart is gebaseerd op uitgevoerd inventariserend archeologisch onderzoek. Voor de gemeente Heerlen en de overige Parkstadgemeenten is door archeologisch adviesbureau RAAP een uitgebreid onderzoek uitgevoerd. Het RAAP-rapport betreft een bureauonderzoek naar de archeologische verwachtingen waarbij een inventarisatie heeft plaatsgevonden van de bekende archeologische vindplaatsen binnen de Parkstadgemeenten en van landschappelijke (geologische en geomorfologische) en bodemkundige gegevens van het grondgebied. Daarnaast zijn de uitgevoerde archeologische onderzoeken geïnventariseerd, waarbij rekening is gehouden met vergraven of ontgronde gebieden, en heeft een literatuuronderzoek plaatsgevonden. In dit verband is onder andere ook het Actueel Hoogtebestand Nederland bestudeerd. Op basis van de genoemde inventarisaties is een archeologisch verwachtingsmodel opgesteld, dat haar neerslag heeft gevonden in een geactualiseerde archeologische verwachtingenkaart die door de gemeenteraad van Heerlen is vastgesteld op 1 oktober 2013.

Het doel van de archeologische verwachtingenkaart is het zichtbaar maken waar archeologische waarden aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, en het daaraan koppelen van een onderzoeksplicht. Hiermee wordt tevens duidelijk bij welke werkzaamheden wel en bij welke geen archeologisch onderzoek noodzakelijk zal zijn.

In de kaart worden de volgende zes categorieën onderscheiden.


Categorie 1: beschermde Rijksmonumenten

Voor werkzaamheden is hier altijd een vergunning volgens de Monumentenwet 1988 vereist.


Categorie 2: gebieden van zeer hoge waarde en de historische dorpskernen

Voor deze gebieden is voor de oppervlakte het wettelijk minimum van 100 m2 genomen. Projecten die over een groter oppervlak de bodem verstoren zijn onderzoeksplichtig. De monumentenwet geeft geen minimum voor de diepte van verstoring. Voor de gemeente Heerlen is voorgesteld geen onderzoeksplicht op te leggen voor werkzaamheden minder dan 40 cm diep.


Categorie 3 en 4: gebieden met een hoge en middelhoge verwachtingswaarde

Voor deze gebieden zijn de ondergrenzen nog verder verruimd (respectievelijk 250 m2 en 2500 m2 oppervlakte, bij meer dan 40 cm diepte). Hierdoor zijn alleen de grotere projecten onderzoeksplichtig en geldt voor de meeste kleinere (particuliere) vergunningaanvragen geen onderzoeksplicht.


Categorie 5: gebieden met een lage verwachtingswaarde

In gebieden met een lage trefkans, geldt alleen voor grotere projecten (10.000 m2 en meer dan 40 cm diepte) een onderzoeksplicht.


Categorie 6: gebieden zonder verwachtingswaarde

In deze gebieden geldt geen onderzoeksplicht.


In het algemeen geldt dat een ontheffing van de onderzoeksplicht mogelijk is wanneer blijkt (na archeologisch advies van een gekwalificeerde archeoloog) dat het project een gering risico vormt voor het "bodemarchief".

5.4.2 Plangebied

Ten behoeve van de ontwikkeling van Overbroek, waar de ontwikkeling van het sportcomplex onderdeel uitmaakt, is door Ingenieurs- en adviesbureau Oranjewoud in november 2004 een archeologisch onderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 7 bijgevoegd.

Het doel van het archeologisch onderzoek is het vaststellen van de bodemgesteldheid in het onderzoeksgebied en daarmee het toetsen van de archeologische verwachting. Daarnaast is het onderzoek een eerste aanzet tot het vaststellen van de aan- of afwezigheid van archeologische resten.

Terrein Overbroek heeft deel uitgemaakt van het Zuid-Limburgse lösslandschap. Uit het uitgevoerde booronderzoek is gebleken dat er geen antropogene verstoring van het bodemarchief heeft plaatsgevonden. Op basis van de uitgevoerde bureauonderzoek en de vier geplaatste boringen op het terrein van de huidige sportvelden mag worden gesteld dat hier geen indicatoren voor archeologische sporen zijn aangetroffen.

In 2004 is het noordwestelijke deel van het plangebied niet meegenomen in het onderzoek. In dat kader is in 2012 aanvullend op het bovenstaande onderzoek nog een onderzoek uitgevoerd voor perceel 299. Dit onderzoek is als bijlage 8 opgenomen bij dit bestemmingsplan. Beide archeologische rapporten zijn goed bevonden door het bevoegd gezag.

Uit het onderzoek blijkt dat de archeologische verwachting kan worden bijgesteld naar laag. Het plangebied kan worden vrijgegeven voor verdere planvorming.

5.4.3 Conclusie

Het gehele plangebied is vrijgegeven wat betreft archeologische waarden. Daarmee is er voor archeologie geen belemmering voor de realisatie van onderhavig bestemmingsplan. Het is ook niet nodig een dubbelbestemming op te nemen om eventuele archeologische verwachtingswaarden te beschermen.

Mochten tijdens graafwerkzaamheden archeologische resten of sporen aangetroffen worden, moet hiervan volgens artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 terstond melding worden gemaakt bij de gemeente Heerlen of de regioarcheoloog.

5.5 Cultuurhistorie

In het betreffende plangebied staan geen beschermde rijksmonumenten en geen beschermde gemeentelijke monumenten.

Het plangebied is ook geen beschermd stadsgezicht. Het plangebied komt ook niet voor in de Gemeentelijke inventarisatie en selectie stadsgezichten van november 2011.

5.6 Akoestiek

De Wet geluidhinder bepaalt dat bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek moet plaatsvinden naar de geluidsbelasting van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen vanwege de invloed van verkeerslawaai en industrielawaai. Tevens dient daarbij onderzoek te worden gedaan naar de doeltreffendheid van verkeersmaatregelen en andere maatregelen om te voorkomen dat eventueel optredende geluidsbelasting vanwege het verkeerslawaai en het industrielawaai de wettelijke waarden te boven gaat. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moeten immers de ten hoogst toelaatbare waarden voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen vanwege het verkeerslawaai in acht worden genomen (artikel 76, eerste lid, Wet geluidhinder).

Gezien de ligging van de locatie langs het spoortraject nummer 850 (Heerlen-Geleen) en verschillende hoofdwegen, dient zowel weg als spoorweglawaai als geluidsbron in acht te worden genomen.

Industrielawaai als bedoeld in de Wet geluidhinder is uitsluitend ten aanzien van de RWZI aan de orde. De woningen binnen het plan komen echter niet binnen de zone van een industrieterrein te liggen.

5.6.1 Plangebied

Het plangebied is deels al bebouwd met woningen welke door middel van een zogenaamde artikel 19 WRO-procedure tot stand zijn gekomen. Deze woningen worden meegenomen in dit bestemmingsplan en krijgen zodoende een passende bestemming. Juridisch-planologisch zijn deze woningen reeds mogelijk gemaakt. Voor deze woningen zijn destijds ook hogere waarden vastgesteld door GS van Limburg. De hogere waarden zijn als dB(A)-waarden vastgesteld op grond van destijds uitgevoerde akoestische rapportages.

Voor de woningen die ten tijde van de hogere waarden vaststelling in 2006 nog niet in het huidige plan waren voorzien (33 woningen) is in april 2015 een aanvullend akoestisch onderzoek uitgevoerd door K+ Adviesgroep bv (zie bijlage 11), volgens de actuele wet- en regelgeving. Het onderzoek richt zich op verkeerslawaai (weg- en rail) en de geluidsuitstraling van het transportbedrijf Erens aan de Klinkertstraat 84 te Hoensbroek. Als uitgangspunt is het verkavelingsplan gebruikt dat ten grondslag ligt aan onderhavig bestemmingsplan.

Vanwege de gevorderde tijdspanne is een nieuw planraam (2025) beoordeeld, waarin aangepaste verkeercijfers zijn gebruikt om de geluidbelasting bij de nieuwe woningen in het huidige plan te bepalen. Voor het railverkeer zijn de verkeersgegevens voor de spoorweg Heerlen-Sittard afkomstig van het geluidsregister (d.d. 20 februari 2015), zoals bedoeld in artikel 11.25 van de Wet milieubeheer.

Wegverkeers- en spoorweglawaai

Het plangebied is gelegen binnen de geluidzones van de N281, de Rijksweg A76, de Terlindenweg, de Verlengde Klinkertstraat, de Klinkertstraat en het spoortraject nummer 850 (Heerlen-Geleen).

Voor de overige wegen gelegen in de nabije omgeving van of in het plangebied geldt een maximum snelheid van 30 km/uur. In de zin van de Wet geluidhinder zijn dergelijke wegen niet-zoneplichtig en zouden derhalve buiten beschouwing kunnen blijven. Gelet op jurisprudentie is voor de 30 km/uur wegen vanuit het oogpunt van een 'goede ruimtelijke ordening' toch akoestisch onderzoek uitgevoerd.

Industrielawaai

De woningen binnen het plan komen niet te liggen binnen de zone van een industrieterrein. Wel is buiten het plangebied aan de noordwest zijde een rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) gelegen. Het betreft een inrichting als bedoeld in artikel 41 juncto artikel 2.1 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, voorheen een zogenaamde A-inrichting in de zin van de Wet geluidhinder. Ten behoeve van deze rioolwaterzuiveringsinstallatie is bij besluit van de Kroon d.d. 26 april 1990 (nr. 90007663) een geluidszone vastgesteld rond het industrieterrein “RWZI Hoensbroek”.

Ingevolge artikel 53 van de Wet geluidhinder dient voor elk binnen de gemeente gelegen terrein dat een bestemming heeft die de mogelijkheid van vestiging van inrichtingen, behorende tot een krachtens artikel 41 aangewezen categorie die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, insluit, een rond dat terrein gelegen zone te worden vastgesteld, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.

De betreffende zone is destijds ontworpen met inachtneming van de verleende vergunning krachtens de Wet milieubeheer en de daaraan verbonden voorschriften als bedoeld in artikel 54 van de Wet geluidhinder. Deze zone valt niet binnen het te ontwikkelen deel van het plangebied van dit bestemmingsplan.

5.6.1.1 Wegverkeerslawaai

Uit de berekeningsresultaten volgt dat de geluidbelasting vanwege het wegverkeer op de A76 en de N281 plaatselijk ter plaatse van de gevels van de woningen ten hoogste 53 dB bedraagt, waarmee de (voorkeursgrenswaarde) van 48 dB wordt overschreden. De maximaal te ontheffen geluidbelasting van 53 dB wordt echter niet overschreden.

Uit de berekeningsresultaten volgt dat de geluidbelasting vanwege het wegverkeer op de Terlindenweg, de Verlengde Klinkertstraat en de Klinkertstraat, de (voorkeurs)grenswaarde van 48 dB niet overschrijdt.

Hogere waarden wegverkeerslawaai

Het plangebied is deels al bebouwd met woningen die door middel van een zogenaamde artikel 19 Wro-procedure tot stand zijn gekomen. Deze woningen worden meegenomen in dit bestemmingsplan en krijgen zodoende een passende bestemming. Juridisch-planologisch zijn deze woningen reeds mogelijk gemaakt.

Zo is in 2006 voor 46 woningen door GS een hogere waarde vastgesteld (Besluit van GS d.d. 28 juli 2006 met kenmerk 2006/35174). Daarnaast heeft in 2013 een nieuwe, aanvullende procedure hogere grenswaarden Wet geluidhinder plaatsgevonden, waarbij voor een twintigtal woningen een hogere waarde is vastgesteld (aanvraag 21 mei 2013  IN 13000071-12).  Deze hogere waarden waren gebaseerd op de geluidberekeningen uit het akoestisch onderzoek van Oranjewoud met projectnummer 0196529  van februari 2012.  Door het ontbreken van voldoende woningbouwcontingenten is het huidige plan verkleind tot 33 woningen. De ligging van de thans geplande woningen is gewijzigd ten opzichte van de plannen voor de bouw van 81 woningen uit 2013.  De ligging van de woningen met de in 2013 vastgestelde hogere waarde is vergeleken met de woningen waarvoor nu een hogere waarde (volgens akoestisch onderzoek K+ Adviesgroep met projectnr. M15 098.401 d.d. 28 april 2015) vast zou moeten worden gesteld.

Uit die vergelijking blijkt dat voor de thans geplande woningen al in 2013 een hogere waarde is vastgesteld. Aangezien de destijds vastgestelde hogere waarden onherroepelijk en nog steeds van toepassing zijn, is het opnieuw voeren van een procedure hogere grenswaarde wegverkeerslawaai als bedoeld in de Wet geluidshinder niet aan de orde. Wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Binnenniveau

In het kader van de procedure hogere grenswaarde èn gelet op de voorgenomen samenstelling van de uitwendige scheidingsconstructie van de nieuw te realiseren bebouwing, dient te worden beoordeeld of met de beoogde (bouw)materialen kan worden voldaan aan de aanvullende eis betreffende het ten hoogst toelaatbare binnenniveau voor de woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen.

Bij de bepaling van de noodzakelijke maatregelen dient te worden voldaan aan de eisen van het Bouwbesluit met betrekking tot de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie en de ventilatie. Bij de bepaling van de geluidwering dient gerekend te worden met de gecumuleerde geluidbelasting waarop de aftrek ex artikel 110g Wgh niet is toegepast.

Wat betreft wegverkeerslawaai is er geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling na vaststelling van de hogere waarde voor de woningen waarvan de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden.

5.6.1.2 Railverkeerslawaai

Uit de berekeningsresultaten volgt dat de geluidbelasting vanwege railverkeer op spoortraject 850 (Heerlen-Geleen) de (voorkeurs)grenswaarde van 55 dB niet overschreden wordt.

Wat betreft spoorweglawaai is er geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.6.1.3 Industrielawaai

De 50 dB(A) zone van de RWZI valt voor een klein deel binnen het plangebied. Het betreft een deel van de Terlindenweg. Dit vormt echter geen belemmering voor de planontwikkeling omdat in dit deel van het plan geen nieuwbouw is gepland. Dit deel van het plan is reeds ingericht met sportvelden en deze vallen binnen de Wet geluidhinder onder niet-geluidsgevoelige objecten. De geluidzone is wel als gebiedsaanduiding opgenomen op de verbeelding van het bestemmingsplan. Ook is in de regels de bijbehorende regeling opgenomen.

Wat betreft industrielawaai is er geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.6.2 Conclusie

Wat betreft spoorweglawaai en industrielawaai is er geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Bij een aantal woningen wordt de voorkeursgrenswaarde wegverkeerslawaai overschreden. Voor die betreffende woningen heeft vaststelling van hogere grenswaarden al in het verleden heeft plaatsgevonden. Een hernieuwde procedure is derhalve niet aan de orde. Wegverkeerslawaai is verder geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.7 Luchtkwaliteit

Beleidskader

De belangrijkste wet- en regelgeving voor het milieuaspect luchtkwaliteit is vastgelegd in 'Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer (Wm). In samenhang met Titel 5.2 zijn de grenswaarden voor luchtkwaliteit in bijlage 2 van de Wm opgenomen. In Titel 5.2 Wm is bepaald dat bestuursorganen een besluit, dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen nemen wanneer aannemelijk is dat aan één of meer van onderstaande grondslagen wordt voldaan:

  • a. er wordt voldaan aan de in bijlage 2 van de Wm opgenomen grenswaarden;
  • b. het besluit leidt (per saldo) niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. het besluit draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10);
  • d. het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (ook wel NSL genoemd).

Bij Titel 5.2 Wm horen uitvoeringsregels die zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) en ministeriële regelingen. Het gaat daarbij onder andere om het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen, de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 en het Besluit Gevoelige bestemmingen.

Grenswaarden

De (Europese) grenswaarden voor de concentraties van luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht zijn vastgelegd in bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Deze grenswaarden zijn gericht op de bescherming van de gezondheid van de mensen en dienen op de voorgeschreven data te zijn bereikt.

Besluit en Regeling niet in betekenende mate bijdragen

In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (NIBM) is vastgelegd wanneer een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Een plan draagt niet in betekenende mate bij als de toename van de concentraties in de buitenlucht van zowel NO2 als PM10 niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor die stoffen. Dit komt voor beide stoffen overeen met een maximale toename van de concentraties met 1,2 µg/m3. Projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer.

In de Regeling niet in betekenende mate bijdragen, die onder het gelijknamige Besluit hangt, zijn categorieën van gevallen opgenomen die 'niet in betekenende mate' zijn. Zo hoeft een woningbouwontwikkeling van minder dan 1.500 woningen of een kantoorontwikkeling van minder dan 100.000 m2 niet onderzocht te worden op een eventuele bijdrage aan de luchtkwaliteit en hoeft daarvoor dus ook geen toetsing aan de grenswaarden plaats te vinden.

Beoordeling effect plan

Het voorgenomen plan voorziet in de ontwikkeling van (maximaal) 33 woningen. De omvang van dit plan past binnen een in de Regeling niet in betekenende mate bijdragen aangegeven categorie. Hierdoor kan een onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit achterwege blijven en staat de luchtkwaliteit op grond van artikel 5.16, lid 1, onder c besluitvorming niet in de weg.

Voor de volledigheid is op basis van de NIBM-tool gekeken welke invloed de 33 te realiseren woningen hebben op de luchtkwaliteit. Als per woning wordt uitgegaan van 6 vervoersbewegingen per dag (CROW-publicatie 317, woonmilieu groen-stedelijk 5,8 per etmaal) dan is de toename in aantal verkeersbewegingen in ieder geval minder dan 500 mvt/etmaal. Met de NIBM-tool (versie 30-3-2015) is de maximale toename van de concentraties in beeld gebracht op basis van de voor luchtkwaliteit meest ongunstige uitgangspunten, zie onderstaande figuur 4.1. Hierbij is voor de volledigheid ook rekening gehouden met een klein aandeel vrachtverkeer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP010302W000001-0401_0016.png"

Afbeelding 5.3: worst-case berekening luchtkwaliteit op basis van NIBM-tool

Uit oogpunt van goede ruimtelijke ordening dient wel afgewogen te worden of het aanvaardbaar is om het project op deze locatie te realiseren. In dit geval is gekeken naar de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (zowel PM10 als PM2.5).

 

Om inzicht te geven in concentraties luchtverontreinigende stoffen nabij het plangebied wordt gebruik gemaakt van de, door het ministerie van Infrastructuur en Milieu, beschikbaar gestelde NSL Monitoringstool (monitoringsronde 2014). Uit deze monitoringstool blijkt dat langs de drukste weg nabij het plangebied (de A76) in 2015 sprake is van een jaargemiddelde concentratie NO2 van maximaal 29,7 µg/m³ (grenswaarde is 40 µg/m³), een jaargemiddelde concentratie PM10 van 23,4 µg/m³ (maatgevende grenswaarde is 31,2 µg/m³) en een jaargemiddelde concentratie PM2.5 van 14,8 µg/m³ (grenswaarde is 25 µg/m³). Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat de concentraties ter plaatse van het plangebied (ruim) onder de vastgestelde grenswaarden liggen. Door strengere emissienormen en het schoner worden van het autoverkeer wordt verwacht dat de concentraties naar de toekomst toe nog verder af zullen nemen.

Conclusie

Het milieuaspect luchtkwaliteit is geen belemmering voor het bestemmingsplan.

5.8 Geurhinder

RWZI

Buiten het plangebied aan de noordwest zijde is een rioolwaterzuiveringsinstallatie (rwzi) gelegen, welke stoffen naar de lucht uitstoot die de lokale luchtkwaliteit aantasten en voor geur zorgen. In de branchestudie voor rioolwaterzuiveringsinstallaties in de NeR (Nederlandse emissierichtlijn Lucht) zijn geurconcentraties bepaald waarboven in verschillende situaties de geurhinder acceptabel kan worden geacht. Deze concentraties zijn:

Bij aaneengesloten (woon)bebouwing

  • 1 ge (geureenheden) /m3 als 98 percentiel voor nieuwe situaties
  • 3 ge/m3 als 98 percentiel voor bestaande situaties

Bij woonbebouwing op industrieterreinen of verspreid liggende woonbebouwing:

  • 2 ge/m3 als 98 percentiel voor nieuwe situaties
  • 7 ge/m3 als 98 percentiel voor bestaande situaties

De meest strenge contour van 1 ge/m3 als 98 percentiel valt voor een klein deel binnen het plangebied van onderhavig bestemmingsplan. Het betreft de Terlindenweg, een zone van circa 40 meter ten zuidoosten van deze weg en het kruispunt Terlindenweg met de Klinkertstraat. Aangezien dit deel van het plangebied reeds sportvelden zijn gerealiseerd en geen nieuwe woonbebouwing, kan de geuruitstoot van dit bedrijf als acceptabel worden aangemerkt.

5.9 Bedrijfshinder

In de directe omgeving van de 33 woningen zijn het transportbedrijf Erens BV en de sportvelden gelegen die invloed kunnen hebben op de woningen. Voor het transportbedrijf is in april 2015 een aanvullend akoestisch onderzoek uitgevoerd door K+ Adviesgroep bv (zie bijlage 11), volgens de actuele wet- en regelgeving naar de akoestische effecten van het bedrijf op de omgeving. Het is een gecombineerd onderzoek geweest waarbij verkeerslawaai en industrielawaai zijn betrokken. Als uitgangspunt is het verkavelingsplan gebruikt dat ten grondslag ligt aan onderhavig bestemmingsplan. De gevolgen van de bovengenoemde activiteiten op de te realiseren woningen zijn onderstaand beschreven.

Sportvelden

Direct aan het plan is tevens een aantal sportvelden met bijbehorende gebouwen gelegen. Bij de vergunningverlening voor deze activiteiten en bouwwerken is rekening gehouden met de te realiseren woningen met als doel dat de activiteiten niet met het toekomstige plan conflicteren.

Bij de ontwikkeling van de nieuwbouwlocatie ten westen van Overbroek/Nieuw Lotbroek, is zoveel mogelijk gekeken naar een kwalitatief goede inpassing binnen de omgeving.

Belangrijke randvoorwaarde daarbij was het eveneens binnen het plangebied te verplaatsen complex van FC Hoensbroek en deze zodanig in te richten dat voldaan kan worden aan alle geldende eisen en randvoorwaarden die van toepassing zijn op dergelijke voorzieningen.

Voor de inpassing van het veldsportcomplex (met verlichting) in het gebied zijn de volgende normen van toepassing:

Bestaande bebouwing

  • 50 meter ten opzichte van de gevels van de bestaande woningen op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Hiervan kan gemotiveerd afgeweken worden;

Nieuwe bebouwing

  • De nieuwe woningen mogen geen belemmering vormen voor de bedrijfsvoering en de eventuele toekomstige uitbreidingsmogelijkheden van het sportcomplex van FC Hoensbroek.
  • In de periode van ontwikkeling van het stedenbouwkundige plan bleek al snel dat dit niet haalbaar zou zijn. Dit heeft onder meer te maken met de totale exploitatie van het gebied, maar ook vanwege de wijze waarop, binnen de planontwikkeling, toch gekomen kan worden tot een acceptabel woonmilieu.

Binnen het woningbouwplan is uitgegaan van een overgangszone tussen het sportcomplex en het woongebied. Het gaat hierbij om een groen en waterrijk milieu. Het merendeel van de woningen ligt nagenoeg buiten de 50 meter contour. Voorzover binnen deze zone betreft het in dit geval louter voorkanten, gericht op de straat.

Bij de ontwikkeling is reeds in een vroegtijdig stadium onderzocht wat de gevolgen van licht en geluid vanuit het sportcomplex op de woonfunctie zou kunnen zijn (Cauberg Huygen, maart 2005). De onderzoeksresultaten tonen aan dat zowel voor de te realiseren woningen als de bestaande woningen een aanvaardbaar leefklimaat kan worden gegarandeerd. Daarnaast vormen de nieuwe woningen geen belemmering voor de bedrijfsvoering van het sportcomplex van FC Hoensbroek.

Geluidruimte omliggende bedrijven

In de directe omgeving van het plangebied is uitsluitend het Transportbedrijf Erens BV, gevestigd (Klinkertstraat 84 te Hoensbroek). Het bedrijf grenst aan het plangebied. Een gedeelte van de nieuwe woningen ligt binnen een afstand van 50 meter van de inrichtingsgrens. Voor het bedrijf zijn in de huidige milieuvergunning geluidsvoorschriften opgenomen. Uit een door ingenieursbureau Oranjewoud uitgevoerd akoestisch onderzoek naar de bestaande geluidsuitstraling, zie rapport 196529 d.d. 6 mei 2010, is gebleken dat het bedrijf in de controlepunten op 50 meter van de inrichting net voldoet aan de vergunde geluidsvoorschriften. Het vorenstaande betekent dat het nieuwbouwplan de vergunde geluidrechten van het bedrijf aantast. In het akoestisch onderzoek (Bijlage 11) is onderzocht welke mogelijke maatregelen (of in het overdrachtgebied (scherm nabij de inrichting), of bij de ontvanger ("dove"-gevel)) genomen kunnen worden waarmee de woningen binnen het bouwplan kunnen worden gerealiseerd én waarmee de huidige geluidrechten van het bedrijf zullen worden gerespecteerd. In tegenstelling tot weg- en railverkeerslawaai kan de gemeente geen hogere waarden vaststellen, zodat ter plaatse van de gevels de geluidbelasting moet voldoen aan de vergunde geluidsvoorschriften.

Door rekening te houden met het woningontwerp of de woningindeling kunnen de geluidsvoorschriften worden gerespecteerd. Dit betekent dat enkele woningen moeten worden voorzien van dove gevels en dat er geen verblijfsruimte mag liggen achter een te openen deur in de dove gevel.

Uit het onderzoek blijkt dat in de dagperiode de vergunde geluidsruimte wordt gerespecteerd op de begane grond. Op de verdieping zijn in het onderzoek, op meerdere momenten (avond- en nachtperiode) overschrijdingen vastgesteld. Een aantal woningen dient daarom ter bescherming van de geluidrechten van het bedrijf uitgevoerd te worden met een dove gevel op de verdieping. Op afbeelding 5.4 zijn de betreffende (voor-/zij-)gevels weergegeven die als dove gevel uitgevoerd dienen te worden op de verdiepingen. In de regels en op de verbeelding van dit bestemmingsplan is voor deze gevels een regeling opgenomen waardoor bij de uitvoering van het bouwplan de woningen met dove gevels op de verdiepingen uitgevoerd dienen te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP010302W000001-0401_0017.png"

Afbeelding 5.4: eisen gevels op de 1e verdieping

De geluidsruimte van de omliggende bedrijven wordt niet geschaad indien de betreffende woningen met dove gevels worden gerealiseerd. In het bestemmingsplan zijn hiervoor voorwaarden opgenomen. Er zijn met toepassing van dove gevels op de verdieping geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.10 Externe veiligheid

Ten behoeve van de ontwikkeling van de gehele ontwikkelingslocatie Overbroek heeft Ingenieurs- en Adviesbureau Oranjewoud in augustus 2006 onderzoek naar de externe veiligheid uitgevoerd. De uitkomsten uit dit rapport zijn volledig opgenomen in deze paragraaf. Het advies van de regionale brandweer naar aanleiding van dit onderzoek is aan het bestemmingsplan toegevoegd (zie bijlage 5). Op 4 februari 2016 is een aanvullend advies verkregen na actualisatie van onderstaande paragraaf. Dit advies is als bijlage 6 opgenomen bij de toelichting. Het advies betrof het opnemen van de N281 als risicobron. Deze toevoeging is gedaan.

5.10.1 Landelijk beleidskader

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is landelijke wet- en regelgeving van toepassing.


In de landelijke regelgeving zijn kwaliteitseisen en normen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. Doel is om bepaalde risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld, tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Deze bedoelde risico's hangen vooral samen met:

  • activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen;
  • transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • transport van gevaarlijke stoffen over de weg, spoor en water.

Ook zijn er onder meer landelijke regels voor de opslag en verkoop van vuurwerk. Verder wordt bij de plaatsing van windmolens tegenwoordig ook de externe veiligheid in ogenschouw genomen.


De risico's voor externe veiligheid komen tot uitdrukking via het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Afhankelijk van de ruimtelijke ontwikkeling en beschikbare gegevens is deze beperkt of ruim van opzet.


Plaatsgebonden risico (PR)

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar-contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten aanwezig zijn of geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaar-contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.


Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico (GR) is een cumulatieve kans per jaar dat een groep van bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen het slachtoffer wordt van een ongeval. Het GR wordt ook beschouwd als een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Bij het GR wordt wel beoordeeld hoeveel personen zich, redelijkerwijs, feitelijk in de omgeving kunnen bevinden. Het GR valt niet grafisch weer te geven met risicocontouren langs de weg maar wordt weergegevens in een grafiek met een zogenaamde fN-curve. In deze grafiek wordt het overlijden van een groep van tenminste een bepaalde omvang afgezet tegen de kans daarop per jaar. Het groepsrisico wordt gezien als een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van een calamiteit.

Er wordt binnen het GR geen verschil gemaakt tussen bestaande en nieuwe situaties. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit gebied wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens (effectafstand). Het GR kent geen vaste norm maar een oriëntatie waarde die als een soort ijkpunt dient. Het bevoegd gezag heeft de mogelijkheid om gemotiveerd op basis van een belangenafweging van de oriëntatie waarde af te wijken. In de belangenafweging dienen belangen op zowel lokaal, regionaal als landelijk niveau te worden betrokken. Deze argumentatie is een onderdeel van de verantwoording van het groepsrisico.

In afbeelding 5.4 is de oriëntatie waarde voor het groepsrisico van het doorgaande verkeer weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP010302W000001-0401_0018.png"

Afbeelding 5.5: Oriëntatie waarde

Verantwoordingsplicht groepsrisico

In het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen', dat in oktober 2004 van kracht is geworden, het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' en het Besluit externe veiligheid transportroutes' is de verantwoordingsplicht opgenomen. Deze verantwoordingsplicht, houdt in dat ieder ruimtelijk besluit binnen het invloedsgebied van een risicobron moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.

Voor het bevoegd gezag geldt een verantwoordingsplicht, wanneer binnen het invloedsgebied van een risicobron kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten via het bestemmingsplan worden toegelaten. Dit betreft ook de al bestaande (beperkt) kwetsbare objecten, zoals al gebouwde woningen.

Een risicobron is bijvoorbeeld een buisleiding die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen. Met het invloedsgebied wordt gedoeld op het gebied waarbinnen minimaal 1% van de aanwezige personen overlijdt als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen ter plaatse van de risicobron. Het invloedsgebied van een risicobron is soms vastgelegd in de wet. In de andere gevallen kan het worden berekend aan de hand van vastgelegde rekenregels.

De verantwoording van het groepsrisico is één van de onderdelen van een goede ruimtelijke ordening. De omvang en diepgang van de verantwoording is daarbij afhankelijk van de gevolgen voor het groepsrisico. Dit wordt per ruimtelijk plan beoordeeld.


Externe veiligheid buisleidingen

Voor het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). De aanwijzing van buisleidingen, de risicoafstanden en de aanwijzing van de rekenmethodiek zijn opgenomen in de 'Regeling externe veiligheid buisleidingen' (Revi). De toetsingssystematiek uit het Bevi wordt ook toegepast bij buisleidingen.


Externe veiligheid transport

Het beleid voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, via het spoor en via het water staat sinds 1 april 2015 beschreven in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).


In het Bevt is het 'Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' verankerd. Het primaire doel van dit basisnet is het creëren van een plafond voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over rijkswegen, hoofdvaarwegen en spoorwegen. Aan de hand van deze maximale vervoerstromen van gevaarlijke stoffen kunnen de externe veiligheidsrisico's worden bepaald.

5.10.2 Gemeentelijk beleidskader

In de nota 'Beleid externe veiligheid 2011-2015' heeft de gemeente Heerlen het beleid voor externe veiligheid geformuleerd. Dit beleid is op 1 november 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. Het doel van het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Heerlen is het behouden van een verantwoord en aanvaardbaar veiligheidsniveau. Het beleid in deze nota leidt tot een gebiedsgerichte aanpak van externe veiligheid en het beperken van de risico's van de bronnen waar dat nodig is. Dit beleid kan worden doorgevoerd in de gemeentelijke structuurvisie en bestemmingsplannen.

Het gevolg van dit beleid is dat bepaalde bedrijven, die zijn gevestigd op locaties waar dat op grond van dit beleid ongewenst is, zullen worden beperkt in hun mogelijkheden. Ook zal de ontwikkeling van bepaalde gebieden anders moet worden beoordeeld vanwege de aanwezige risico's. Dit beleid zal ertoe leiden dat op de langere termijn in Heerlen de risico's door het gebruik en de toepassing van gevaarlijke stoffen binnen aanvaardbare grenzen kunnen blijven. Het beleid is niet bedoeld als een keurslijf. Het biedt een afwegingskader om optimaal met externe veiligheid in samenspel met andere belangen en andere instanties rekening te houden.

5.10.3 Risico's spoor, weg en buisleiding

Spoor Sittard - Heerlen - Herzogenrath

De spoorlijn Sittard- Herzogenrath wordt gebruikt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Sabic vervoert brandbaar gas over dit traject.

In 2005 is door TNO een rapport opgesteld, Externe veiligheid spoorzone Heerlen, om de consequenties van dit vervoer op de diverse plannen langs het Heerlens spoor te bepalen.

De vervoersintensiteiten van de brandbare gassen, gehanteerd in dit rapport, zijn nog steeds actueel. De prognose van 2670 wagons brandbaar gas zijn als maximum gehanteerd in de vigerende Regeling basisnet. Het vervoer van toxische stoffen is niet meer aan de orde.

Omdat de prognoses uit het rapport van 2005 niet naar boven bijgesteld hoeven te worden kunnen de uitkomsten van de berekeningen gebruikt worden om het groepsrisico te bepalen. Het betreft de aantallen uit tabel 5.1.

Tabel 5.1 Vervoersintensiteiten per spoor door Heerlen

Stofcategorie   stof   2005   prognose  
Brandbaar gas   Butaan/ butadieen of butaan/buteen   1010   2670  
Toxische vloeistof   Acrylnitril (ACN)   -   700  
Toxische vloeistof   Aceton cyaanhydrine (ACH)   -   240  

Plaatsgebonden risico

In geheel Heerlen is geen PR-contour aanwezig van 10-6 per jaar of hoger. Dit betekent dat het plaatsgebonden risico geen knelpunt vormt voor de ontwikkeling van Overbroek.

Groepsrisico

In het voornoemde rapport is het groepsrisico vanwege het spoor berekend, voor de volgende situaties (zie afbeelding 5.5):

  • Huidig vervoer, huidige ruimtelijke situatie
  • Huidig vervoer, ruimtelijke situatie inclusief ontwikkeling
  • Vervoersprognose, huidige ruimtelijke situatie
  • Vervoersprognose, ruimtelijke situatie inclusief ontwikkeling

Uit de berekeningen blijkt dat:

  • Het groepsrisico minimaal een factor 100 onder de oriëntatiewaarde blijft (zowel bij huidige als toekomstig transport, en zowel in de huidige als de toekomstige ruimtelijke situatie);
  • De plannen van Overbroek een minimale bijdrage aan het GR betekenen en alleen bij de lage slachtofferaantallen (formeel wordt het groepsrisico beoordeeld vanaf 10 slachtoffers; in dit geval is de toename van het GR (formeel) dus niet waarneembaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP010302W000001-0401_0019.png"

Afbeelding 5.6: Groepsrisicocurves Overbroek (huidig transport vs. prognose en autonoom vs. inclusief ontwikkeling)

Rijksweg A76

De Rijksweg A76 bevindt zich ten zuiden van het plangebied. Over deze weg vindt, conform de Regeling basisnet, transport van gevaarlijke stoffen plaats.

Plaatsgebonden risico

Het risicoplafond van het vervoer van gevaarlijke stoffen over Rijkswegen is vastgelegd in de Regeling basisnet. Hierin staat vermeld dat er voor de A67 ter hoogte van het plangebied sprake is van een maximale PR 10-6-contour van 7 meter (wegvak L94). Deze contour reikt niet tot het plangebied. Het plaatsgebonden risico levert daarmee geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkeling.

Groepsrisico

Uit de Eindrapportage Basisnet Weg (2009) blijkt dat het groepsrisico van de A76 ter hoogte van het plangebied lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde. Ontwikkelingen op meer dan 200 meter afstand van de weg dragen niet bij aan de hoogte van het groepsrisico (de geprojecteerde woningen bevinden zich op een grotere afstand tot de snelweg). De hoogte van het groepsrisico blijft daarmee ook in de toekomstige situatie onder 0,1 keer de oriëntatiewaarde.

Cumulatie van risico's

Het Nederlandse externe veiligheidsbeleid gaat niet uit van cumulatie van risico's door het direct naast elkaar gelegen zijn van transportmodaliteiten.

Domino-effecten

De kans dat door een ongeval met gevaarlijke stoffen op de weg een zodanig ongeval optreedt dat deze een ongeval met gevaarlijke stoffen op het spoor veroorzaakt, of andersom, (domino-effect) is zodanig klein dat deze niet zorgen voor significant hogere plaatsgebonden of groepsrisico's.

Voor de effectbeschouwing in het kader van de rampenbestrijding is dit eveneens niet relevant, omdat domino-effecten in dit geval niet voor versterking van de effecten van een ongeval zorgen. Een BLEVE bij het spoor die wordt veroorzaakt door een BLEVE op de weg bijvoorbeeld dient gezien te worden als twee afzonderlijke BLEVE's, en niet als één grote.

Provinciale weg N281

De provinciale weg N281 (Antwerpseweg) bevindt zich ten zuiden van het plangebied. Uit tellingen van Rijkswaterstaat (2008) blijkt dat over de N281 gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het gaat om 2.444 transporten LF1, 2.761 transporten LF2 en 542 transporten GF3.

Plaatsgebonden risico

In de bijlage van de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART; paragraaf 1.2.3) zijn vuistregels opgenomen om te bepalen of een weg een PR 10-6-contour heeft. Voor de N281 moet op basis van deze vuistregels worden afgeleid dat geen sprake is van een PR 10-6-contour. Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering.

Groepsrisico

Op basis van de vuistregels uit de HART moet gesteld worden dat het groepsrisico van de N281 ter hoogte van het plangebied lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde. Aangezien de geprojecteerde ontwikkelingen zich op meer dan 200 meter van de weg bevinden, dragen deze niet bij aan de hoogte van het groepsrisico in de toekomstige situatie.

Propaantank

Op het terrein van de transportonderneming Erens aan de Frederikstraat 5 lag een propaantank ten behoeve van het kantoorpand met een inhoud van 5m³. Deze tank is in 2012 verwijderd.

In de omgeving van het plangebied zijn, behalve de hierboven genoemde, geen relevante risicobronnen aanwezig. In het plangebied zelf zijn eveneens geen inrichtingen vallend onder het Bevi aanwezig. De vestiging van dergelijke inrichtingen is uitgesloten.

5.10.4 Verantwoording van het groepsrisico

De beoordeling van het groepsrisico (GR) vindt niet plaats middels een vaste norm maar door middel van het afleggen van een bestuurlijke verantwoording. In het kader van het Bevt dient het groepsrisico te worden verantwoord. Deze verantwoording van het groepsrisico heeft betrekking op het spoor en de rijksweg A76.

Inhoud verantwoording

Bij de verantwoording van het groepsrisico zijn dus naast de ligging van de fN-curve ten opzichte van de oriëntatie waarde en de toename van het groepsrisico ten opzichte van de huidige situatie, de volgende aspecten van belang:

  • zelfredzaamheid;
  • bestrijdbaarheid;
  • nut en noodzaak van de ontwikkeling;
  • tijdsaspect.

Voorts dient de Veiligheidsregio Zuid-Limburg, als wettelijk adviseur, om advies te worden gevraagd. Het bevoegd gezag (de gemeente Heerlen) beoordeelt of het groepsrisico kan worden verantwoord. De verantwoordingsplicht is nader toegelicht in de Handreiking Verantwoordingsplicht groepsrisico (versie augustus 2004).

Ter invulling van de verantwoordingsplicht zullen de verschillende onderdelen uit de navolgende tabel behandeld worden. De invulling van deze aspecten is tot stand gekomen in samenspraak met de volgende partijen:

  • Gemeente Heerlen;
  • Brandweer Parkstad-Limburg;
  • Regionale Brandweer Zuid-Limburg (thans veiligheidsregio).

De verantwoordingsplicht kent een aantal criteria waarop beoordeeld dient te worden. De criteria, die van toepassing zijn bij de vaststelling van een bestemmingsplan of verlening van vrijstelling daarvan staan in de navolgend tabel (Bron: Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico, versie augustus 2004 (VROM e.a. )).

Tabel 5.4: Onderdelen van de verantwoording groepsrisico

Onderdeel  
1   Aanwezige dichtheid van personen binnen het invloedsgebied van de betrokken risicobron:
* functie-indeling
* gemiddelde personendichtheid (totaal en per functie/locatie)
* verblijfsduurcorrecties
* verschil tussen de bestaande en nieuwe situatie
* de aard van de personen (zie item 6: zelfredzaamheid)  
2   De omvang van het groepsrisico:
* de omvang voor het van kracht worden van het besluit
* de omvang na het van kracht worden van het besluit
* de verandering van het groepsrisico ten gevolge van het besluit
* de ligging van de groepsrisicocurve ten opzichte van de oriëntatiewaarde  
3   De mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen ter beperking van het groepsrisico bij de betrokken inrichting(en) en/of transportroute  
4   De mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen ter beperking van het groepsrisico in het ruimtelijke besluit  
5   De mogelijkheden tot voorbereiding op en bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval:
* pro-actie
*preventie
* preparatie
* repressie/zelfredzaamheid  
6   De mogelijkheden van personen die zich in het invloedsgebied van de risicobron bevinden om zichzelf in veiligheid te brengen  
7   De voor- en nadelen van andere mogelijkheden tot ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico  
8   De mogelijkheden en voorgenomen maatregelen ter beperking van het groepsrisico in de nabije toekomst  
9   De voorschriften die het bevoegd gezag voornemens is te verbinden in geval van het afgeven van een oprichtingsvergunning, in geval deze verhogend werkt op het groepsrisico van het betrokken gebied (van toepassing op oprichtingsvergunning conform artikel 8.1, 1e lid sub a van de Wet milieubeheer of veranderingsvergunning conform hetzelfde lid sub b)  

De aspecten genoemd in tabel 5.4 komen overeen met de criteria genoemd in het Bevi, het Bevb en het Bevt. Als invulling van de verantwoordingsplicht zullen de verschillende onderdelen van tabel 5.4 hierna behandeld worden.

Aanwezige dichtheid van personen

Het plangebied wordt ingevuld met woningen (eengezinswoningen) en sportvelden (reeds gerealiseerd). Voor eengezinswoningen geldt een gemiddelde bezetting van 2,4 personen per woning (25 personen/hectare op basis van PGS1). Voor sportvelden geldt op basis van PGS1 een gemiddelde bezetting van 36 personen per hectare. Voor woningen wordt op basis van PGS3 (de oude CPR18) een gemiddelde bezetting aangehouden van 70% overdag en 100% 's nachts. Sportvelden zijn doorgaans alleen 's-avonds, in het weekend of 's zomers (gehele dag) bezet.

De verdeling van de functies in het plangebied is gunstig voor de hoogte van het groepsrisico: de sportvelden liggen het dichtst bij de risicobron. Aangezien deze slechts beperkt bezet worden is de invloed op het groepsrisico beperkt.

Op de kwetsbaarheid van deze groep personen wordt later ingegaan. De betekenis van de personendichtheden voor de hoogte van het groepsrisico blijkt uit paragraaf 5.10.1.

Mogelijke maatregelen ter beperking van het groepsrisico aan de bron

De gemeente Heerlen heeft niet of nauwelijks invloed op maatregelen aan spoor of weg. Weliswaar is, in het kader van de vorming van het Basisnet, met diverse betrokken partijen overleg gevoerd over maatregelen en over transporthoeveelheden (met name over het spoor), dit kan echter niet worden vastgelegd in het kader van dit bestemmingsplan. Maatregelen als verlaging van de snelweg kunnen niet zondermeer worden doorgevoerd en dienen in overleg met ProRail te worden bepaald. Dit zijn echter te ingrijpende maatregelen om in het kader van dit plan te kunnen doorvoeren.

Mogelijke maatregelen ter beperking van het groepsrisico in het ruimtelijk besluit

De (gemiddeld) meest intensieve functie (de woningen) is het verst van de risicobronnen gelegen. Hierdoor wordt de toename van het groepsrisico beperkt.

Door te kiezen voor laagbouw in plaats van hoogbouw worden de personendichtheden beperkt, en daarmee tevens de hoogte van het groepsrisico. Bovendien heeft laagbouw belangrijke voordelen voor de zelfredzaamheid, waar later in dit stuk op in zal worden gegaan.

Bestrijdbaarheid

Onder bestrijdbaarheid wordt verstaan de mogelijkheden van de brandweer om een calamiteit of zwaar ongeval effectief te bestrijden. Hiervoor wordt verwezen naar het advies van de regionale brandweer. De verlegging van de Verlengde Klinkertstraat heeft een positief effect op de bereikbaarheid. In het advies van de regionale brandweer wordt aangegeven dat voldoende bluswater aanwezig moet zijn en dat een doorgang in het hekwerk langs het spoor wenselijk is. De gemeente heeft aangegeven hier afspraken over te zullen maken: dit zijn echter geen maatregelen die in een bestemmingsplan kunnen worden geborgd. Voorts is van belang dat bij een maatgevende calamiteit met giftige stoffen de hulpverleningscapaciteit onvoldoende is.

Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. Het zelfredzame vermogen van personen in de buurt van een risicovolle bron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen. De mate van succes van zelfredzaamheid hangt af van een tweetal factoren:

Wat zijn de mogelijkheden van zelfredzaamheid om slachtoffers te voorkomen?

Met behulp van het Waarschuwing en Alamering Systeem (WAS) en NL-Alert kunnen bewoners worden gealarmeerd over een incident.

Voor verschillende rampscenario's gelden verschillende effectieve vluchtmaatregelen. Bij scenario's met toxische gassen kan men het best binnen blijven en ramen en deuren sluiten. Bij scenario's met brandbare gassen is (snel) vluchten te beste maatregel.

Het plangebied voorziet in woningen en sportvelden (reeds gerealiseerd). Dit betekent dat de mobiliteit van de bewoners en gebruikers kan worden beschouwd als gemiddeld (woningen) tot zeer goed (sportvelden).

Is het gebied voldoende ingericht om de zelfredzaamheid te kunnen faciliteren?

De functies met de meest zelfredzame personen (de sportvelden) zijn gelegen het dichtst bij de risicobron, waardoor het gebied vanuit functie-indeling optimaal is ingericht.

De woningen zijn centraal ontsloten via de Frisostraat. Via deze straat kan snel op meerdere manieren van de bron af worden gevlucht, door meerdere wegen die noordelijk zijn gericht en op de Frisostraat aansluiten. De Frisostraat zelf loopt eveneens schuin op de bron. Lopend kan via vele routes naar het noorden/noordoosten gevlucht worden, via onder andere speelplaatsjes.

De sportvelden zijn ontsloten aan de Verlengde Klinkertstraat en de Frederikstraat. Deze ontsluiting is niet positief, aangezien deze parallel aan de risicobronnen loopt. Hierdoor zijn vluchters onvoldoende snel van een ongeval verwijderd. Overigens dient vermeld dat de ligging van de Verlengde Klinkertstraat weer wel positief is vanwege de bereikbaarheid van de brandweer in geval van een calamiteit op het spoor. Voor ontvluchting van de sportvelden is vluchten te voet het meest zinvol. Hierdoor kan direct via de Terlindeweg worden gevlucht, welke voldoende capaciteit heeft en loodrecht op de risicobron is gelegen. Ook kan de groenfunctie aan de noordzijde worden gebruikt. Bovendien wordt daardoor congestie van auto's om het terrein van de sportvelden af te komen voorkomen.

Communicatie over hoe te handelen in geval van een calamiteit is zodoende een belangrijk punt. Dit is echter geen aspect dat kan worden geregeld in het bestemmingsplan.

Voorts geldt dat in geval van een scenario met toxische gassen 'schuilen' de beste optie is. Hiervoor biedt het clubhuis (te midden van de sportvelden) voldoende capaciteit. Ook hier geldt dat risicocommunicatie een belangrijk aspect is, aangezien de meeste personen zich waarschijnlijk buiten zullen bevinden in geval van een calamiteit.

In het geval van de sportvelden dient opgemerkt te worden dat deze reeds planologisch mogelijk zijn, door een eerder doorlopen artikel 19 procedure (vrijstellingsprocedure). De sportvelden dienen hier dan ook beschouwd te worden als 'bestaande situatie' waardoor aanvullende, veiligheidsverhogende maatregelen moeilijker te treffen zijn binnen dit bestemmingsplan.

De (on)mogelijkheden van alternatieve ontwikkelingen

De noodzaak en wenselijkheid van deze ontwikkeling op deze locatie is uitgebreid toegelicht in de toelichting bij het bestemmingsplan.

5.10.5 Conclusie

Bij de totstandkoming van het bestemmingsplan Hoensbroek Zuid - Deelgebied Overbroek is op voldoende wijze rekening gehouden met de externe veiligheid. De vaststelling van dit bestemmingsplan wordt niet belemmerd door externe veiligheidsaspecten.

5.11 Lichthinder

In een voorgaande fase van de voorgenomen ontwikkeling was voorzien in de plaatsing van lichtmasten rondom twee van de drie sportvelden (veld 1 en veld 2). Dit is inmiddels gerealiseerd. De veldverlichting rondom de sportvelden wordt, indien nodig, ingeschakeld worden om tijdens de trainingen en wedstrijden voldoende zicht te bieden op het veld. Bij de verplaatsing van de sportvelden is rekening gehouden met de toekomstige woningbouw in fase 3 en 4. In het gerealiseerde ontwerp van de veldverlichting wordt voldaan aan de richtwaarden voor de verticale verlichtingssterkte en de toelaatbare lichtsterkte ter plaatse van de woningen van derden en de nieuw te bouwen woningen.

5.12 Technische infrastructuur

Er komen in en rondom het plangebied geen relevante kabels- en leidingen voor.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

Dit hoofdstuk beschrijft de juridische opzet van het bestemmingsplan Hoensbroek Zuid - Deelgebied Overbroek.

6.1 Inleiding

Bestemmingsplan Hoensbroek Zuid - Deelgebied Overbroek bestaat uit een verbeelding met bijbehorende regels, vergezeld van voorliggende toelichting. De verbeelding en regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen in het plangebied weergegeven. De verbeelding is getekend op een actuele digitale ondergrond, samengesteld uit de Grootschalige Basiskaart Nederland (landmeetkundig ingemeten topografie; GBKN) en kadastrale begrenzingen.

De regels regelen de gebruiksmogelijkheden van de gronden, de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en/of op te richten bebouwing. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij de uitleg van de verbeelding en regels.

Bij het opstellen van het bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening, het Besluit ruimtelijke ordening en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) geformuleerde uitgangspunten. Het bestemmingsplan voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012).

Voor de opzet en inhoud van de regels is aansluiting gezocht bij het sjabloon regels dat onderdeel uit maakt van het Handboek ruimtelijke plannen van de gemeente Heerlen.

6.2 Opbouw van de regels

De regels van dit bestemmingsplan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen.

6.2.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In de begrippen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsbepalingen zijn opgenomen die gebruikt worden in de regels én die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven over hoe gemeten moet worden.

6.2.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning voor het bouwen heeft verleend welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening.


De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden.

Hierna volgt per bestemmingsonderdeel een korte toelichting.

Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals wonen, bedrijven, detailhandel, recreatie, horeca etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.
De hoofdfuncties worden als eerste genoemd. Indien van toepassing worden ook de aan de hoofdfuncties ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. Tevens wordt aangegeven welke functies bij de bestemming behoren door middel van de zin 'met daarbij behorende'. Het betreft hier meestal functies als paden, groen, erven, etc. De bestemmingsomschrijving is niet alleen functioneel, maar bevat ook inrichtingsaspecten.


Bouwregels
In de bouwregels wordt aangegeven welke bebouwingsmogelijkheden er op een perceel bestaan. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Afwijken van de bouwregels

Door het opnemen van een afwijkingsregeling bestaat de mogelijkheid af te wijken van de algemeen toegestane bouwregelingen. Voor elke afwijking wordt aangegeven waarvan afgeweken wordt, de maximale afwijking die met de afwijking kan worden toegestaan en eventueel de situaties of voorwaarden waaronder vrijstelling wordt verleend.

Het gaat hier om afwijkingsbevoegdheden voor specifieke bestemmingen. Als afwijkingsbevoegdheden gelden voor meerdere bestemmingen, dan wel een algemene strekking hebben, zijn ze opgenomen in hoofdstuk 3 (de algemene regels).

Specifieke gebruiksregels

In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Hierin worden niet alle mogelijke strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de bestemmingsomschrijving.


Afwijken van de gebruiksregels

Een afwijking van een gebruiksregel mag niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Dat wil zeggen dat wel afwijking kan worden verleend ten behoeve van functies, die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies. Via afwijking kunnen geen 'nieuwe' functies worden toegestaan. Met andere woorden: de afwijkingsregeling kan worden opgenomen voor kleinere, planologisch minder ingrijpende, onderwerpen.

6.2.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat wanneer bepaalde gebouwen en
bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.


Algemene bouwregels

Met de algemene bouwregels wordt de bouw van bepaalde bouwwerken geregeld, die zijn toegestaan (of uitgesloten) binnen alle bestemmingen, voor zover daar per bestemming geen specifieke bouwregels voor zijn opgesteld. Ook is de aanvullende werking van de bouwverordening aangegeven.


Algemene gebruiksregels

In deze bepaling wordt aangegeven wat in ieder geval onder strijdig gebruik wordt verstaan. De specifieke gebruiksregel, zoals deze kan worden opgenomen in de afzonderlijke bestemmingen, is aanvullend op de algemene gebruiksregel van het bestemmingsplan.

Algemene aanduidingsregels

In dit artikel zijn gebiedsaanduidingen opgenomen. Deze vallen samen met diverse bestemmingen, maar zijn niet aan te merken als dubbelbestemming.


Algemene afwijkingsregels

In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om met een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde in het bestemmingsplan geregelde onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsbepalingen die gelden voor meerdere dan wel alle bestemmingen in het plan.

Specifieke, op de bestemmingen gerichte, afwijkingen zijn reeds opgenomen onder de betreffende bestemming.

De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, worden aangegeven.

Algemene wijzigingsregels

In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om een gedeelte van het plan te wijzigen ten behoeve van (geringe) wijziging van bestemmingsgrenzen op perceelsniveau. Per wijziging zijn voorwaarden opgenomen waaraan de wijziging moet voldoen.

Overige regels

Dit sublid geeft aan hoe andere wettelijke bepalingen, waarnaar is verwezen in de regels, dienen te worden geïnterpreteerd. Daarnaast is in dit artikel bepaald hoe de gebiedsaanduidingen en de enkelbestemmingen gezamenlijk beschouwd moeten worden.

6.2.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Overgangsbepalingen

In deze bepalingen wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht.


Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen. Deze bepaling bevat de titel van het bestemmingsplan.

6.3 Toelichting van de bestemmingsregels

Deze paragraaf beschrijft hoe de verschillende bestemmingen in het plangebied zijn toegekend.

6.3.1 Groen

De bestemming 'Groen' is overeenkomstig het huidige gebruik gelegd op verschillende plantsoenen, groenstroken en overige aanplanten binnen het plangebied, die kunnen worden aangemerkt als structureel groen. Gebouwen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan. Binnen de bestemming Groen zijn speelvoorzieningen toegestaan. Parkeren is binnen deze bestemming uitgesloten.

6.3.2 Sport

De bestemming 'Sport' is overeenkomstig het huidige gebruik gelegd op de reeds verplaatste sportvelden. Binnen deze bestemming zijn alle bij de sportvelden behorende voorzieningen toegestaan.

6.3.3 Tuin

De bestemming 'Tuin' is opgenomen voor het deel van het perceel dat is gelegen voor de voorgevel. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd en erkers. Parkeren is tevens toegestaan binnen de bestemming Tuin.

6.3.4 Verkeer - Verblijfsgebied

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor de directe ontsluiting van woonpercelen in de vorm van straten, wandel- en fietspaden en daarnaast voor parkeer-, groen- en speelvoorzieningen, waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen met bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

6.3.5 Verkeer - Wegverkeer

De voor 'Verkeer - Wegverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen en straten, wandel- en fietspaden met een functie hoofdzakelijk gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer, parkeer-, groen- en speelvoorzieningen, waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen met bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

6.3.6 Wonen

Aan alle woningen in het plangebied is de bestemming 'Wonen' toegekend. De gronden binnen deze bestemming zijn bedoeld voor woondoeleinden en erven.

De gemeente Heerlen hecht er belang aan dat inwoners van de gemeente zoveel mogelijk dezelfde rechten krijgen. Om die reden hanteren wij een standaard-woonbestemming.
In de standaard-woonbestemming wordt uitgegaan van een bouwvlak per woning of het totaal van aaneengesloten woningen, waarbij met een bouwaanduiding het woningtype wordt bepaald. De bouwmogelijkheden hangen af van het woningtype. Zo wordt bij elk woningtype uitbreiding van een woning op de begane grond direct mogelijk gemaakt. Voor de woningtypes aaneengebouwd, twee aaneengebouwd en vrijstaande woning wordt een standaard bouwdiepte voor de hoofdmassa (maximaal twee lagen met kap) gehanteerd: respectievelijk 10 meter, 12 meter en 15 meter. Voorwaarde hierbij is dat de afstand tussen achtergevel en achterste perceelsgrens altijd minimaal 5 meter bedraagt.
Verder is in de standaard-woonbestemming een maximale goot- en bouwhoogte (7 meter respectievelijk 12 meter) opgenomen, gebaseerd op een woning van twee lagen met kap. Deze hoogte is ook voor dit plan toegepast. In een aantal gevallen geldt echter reeds een andere goot- en bouwhoogte die vanwege stedenbouwkundige reden gehandhaafd wordt.

Ten behoeve van de bescherming van bestaande geluidsrechten is een specifieke aanduiding opgenomen die de realisatie van dove gevels op de verdiepingen verplicht. Middels een omgevingsvergunning kan de verplichting worden weggenomen als uit akoestisch onderzoek blijkt dat de dove gevel niet nodig is.

6.4 Bijzondere regelingen

Beroeps en bedrijfsmatige activiteiten in de woonomgeving

Het komt regelmatig voor dat mensen bij de gemeente een verzoek indienen om een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit te mogen uitoefenen in hun woning. De gemeente staat hier niet onwelwillend tegenover, mits dit binnen bepaalde kaders plaatsvindt. Een belangrijk criterium is dat de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft. Voor een eenduidige beoordeling van dergelijke verzoeken is de beleidsregel 'beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten in de woonomgeving' op 25 februari 2014 vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders.

In de beleidsregel wordt bedrijvigheid in de woonomgeving in een tweetal subcategorieën onderverdeeld:

  • a. de vrije beroepen, beroepen aan huis, ofwel aan huis gebonden beroepen (deze begrippen worden synoniem gebruikt);
  • b. de consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten.

Aan huis gebonden beroepen

Onder de aan huis gebonden beroepen worden in ieder geval begrepen: architect, advocaat, acupuncturist, beeldhouwer, belastingadviseur, fysiotherapeut, grafisch ontwerper / desktop publisher, huisarts, hypotheekadviseur, juridisch adviseur, kunstschilder, makelaar, notaris, psycholoog, tandarts, verloskundige, dierenarts (kleine huisdieren), zakelijke dienstverlener, logopedist.

Aan huis gebonden beroepen worden van oudsher geacht binnen de woonbestemming te passen. In de regels van dit bestemmingsplan zijn aan huis gebonden beroepen binnen de bestemming Wonen dan ook rechtstreeks toegestaan.

Consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten

Onder consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten wordt dienstverlenende of ambachtelijke bedrijvigheid gericht op consumentverzorging verstaan. Dergelijke activiteiten wijken qua aard, karakter en hinder niet wezenlijk af van aan huis gebonden beroepen en kunnen dus eveneens plaatsvinden in de woonomgeving. Wel gelden hiervoor specifieke randvoorwaarden, die zijn vastgelegd in de beleidsregel.

Tot consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten worden onder meer de volgende activiteiten/beroepen gerekend: fotograaf/videograaf, autorijschool (geen theorielessen aan huis), bloemschikker, decorateur, fietsenreparateur, goud- en zilversmid, hoedenmaker, hondentrimmer, pottenbakker, instrumentenmaker, kaarsenmaker, klompenmaker, lijstenmaker, loodgieter, meubelmaker, computerservice (o.a. systeembouw/-analyse), schoonheidsspecialist, kapsalon, traiteur, muziekinstrumentenmaker, zadelmaker, nagelstudio, reisorganisatie (kleinschalig), koeriersdienst (zonder afhalen aan huis), prothesemaker, reparatie van kleine consumentenartikelen (smartphones, radio's, tv's, horloges, antiek, etc.), glazenwasser, webshop (administratie, opslag, logistiek, zonder afhalen aan huis).

In de bestemming Wonen van dit bestemmingsplan is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen, waarmee de uitoefening van consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten mogelijk wordt gemaakt. Wanneer voldaan wordt aan de voorwaarden, zoals die ook in de beleidsregel zijn opgenomen, kan de omgevingsvergunning worden verleend.

Hoofdstuk 7 Handhaving en uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan heeft verscheidene functies. De belangrijkste functie betreft wellicht de normerende functie.
Het bestemmingsplan geeft bindende regels voor het gebruik van de in het betreffende plan opgenomen gronden. Dit betreft gebruik in ruime zin. Niet enkel het feitelijke gebruik, maar ook de bebouwing van deze gronden en het gebruik van opstallen worden door het bestemmingsplan gereguleerd. Om recht te doen aan deze functie, is tijdens het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan ruime aandacht besteed aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels.

Er is sprake van een inzichtelijke en realistische juridische regeling. Dat wil zeggen, dat het plan niet onnodig beperkend of inflexibel is. De regels dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is. Daarnaast is er sprake van een ondubbelzinnige en juridisch juiste regeling, die voor eenieder duidelijk is en weinig procesrisico kent.

7.1 Handhavingsbeleid

Binnen de gemeente Heerlen vormt de handhaving van bestemmingsplannen een expliciet onderdeel van het handhavingsbeleid en is opgenomen in de beleidsnota
"Handhaving bouw- en ruimtelijke regelgeving". In deze nota wordt onder meer aandacht besteed aan de wijze, waarop handhaving zal plaatsvinden. Uitgangspunt is dat tegen iedere overtreding wordt opgetreden. Verder wordt in deze nota de wijze van prioritering weergegeven. Op basis van jaarlijks vast te stellen uitvoeringsprogramma's vindt vervolgens het uitvoeren van toezicht en daadwerkelijke handhaving plaats.

Bij het overtreden van de regels van het bestemmingsplan kan het college de volgende sanctionerende maatregelen toepassen: bestuursrechtelijk handhaven (last onder bestuursdwang of last onder dwangsom) of strafrechtelijk handhaven (economisch delict).

7.2 Financiële uitvoerbaarheid

Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting van een bestemmingsplan inzicht te worden gegeven over de uitvoerbaarheid van het plan. Hiermee wordt mede de financiële uitvoerbaarheid bedoeld.

Dit bestemmingsplan is voor wat betreft het reeds gerealiseerde gedeelte van het plangebied aan te merken als een beheerplan, aangezien enkel de bestaande situatie op grond van de in het verleden verleende vrijstellingen is overgenomen. Daarnaast maakt het bestemmingsplan de bouw van maximaal 33 woningen mogelijk. Deze ontwikkeling is aan te merken als bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Op grond van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening dient daarom een exploitatieplan vastgesteld te worden, tenzij het gemeentelijk kostenverhaal anderszins is verzekerd. In voorliggend geval is een anterieure overeenkomst gesloten tussen gemeente en initiatiefnemer, zodat er geen noodzaak is tot het vaststellen van een exploitatieplan.

Hoofdstuk 8 Procedure en overleg

Het bestemmingsplan doorloopt de onderstaande procedurestappen. Daarbij moet worden opgemerkt dat het bestemmingsplan reeds in 2006 in het kader van inspraak en vooroverleg is gepubliceerd en vervolgens in mei 2013 al eerder als ontwerpbestemmingsplan ter visie is gelegd.

Naar aanleiding van de tervisielegging zijn hoofdzakelijk vanwege de strijdigheid met het woonbeleid en specifiek de Verordening Wonen Zuid-Limburg (ten tijde van de tervisielegging in werking getreden op 5 juli 2013) een aantal zienswijzen binnengekomen.

Vervolgens heeft het planproces geruime tijd stilgelegen en is het plan inhoudelijk aangepast, mede op basis van de binnengekomen zienswijzen. Het plangebied is tevens uitgebreid met twee nieuwe plangebieden waar bestaande woningbouwmogelijkheden worden weggenomen.

Vanwege deze wijzigingen en het feit dat het plan geruime tijd heeft stilgelegen is besloten het bestemmingsplan opnieuw als ontwerp ter inzage te leggen.

8.1 Procedurestappen

Het bestemmingsplan kent doorgaans de volgende procedurestappen:

8.1.1 Ontwerp

Het ontwerp bestemmingsplan wordt behandeld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders. Een ontwerp bestemmingsplan ligt vervolgens gedurende zes weken ter inzage met de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen bij de gemeenteraad.

8.1.2 Vaststelling

De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast. De ingediende zienswijzen kunnen leiden tot een gewijzigde vaststelling ten opzichte van het ontwerp.

8.1.3 Beroep

Nadat de raad het bestemmingsplan heeft vastgesteld, wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Daarna bestaat nog de mogelijkheid tot het indienen van een beroepsschrift bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

8.2 Een plan met een verleden.....

Dit bestemmingsplan kent al een lange geschiedenis. In het kader van de inspraakverordening heeft het bestemmingsplan in 2006 reeds een inspraakprocedure doorlopen. Het plan is toen door overlegpartners beoordeeld en voor een ieder ter inzage gelegd. Zes insprekers hebben toen een reactie op het voorontwerpbestemmingsplan gegeven. De samenvatting van de ingekomen reactie alsmede de visie van het college op de ingekomen reacties is opgenomen in een inspraaknotitie.

Het voorontwerpbestemmingsplan is, met in achtneming van de ingekomen reacties, aangepast tot een ontwerpbestemmingsplan dat voor de belanghebbenden ter visie gelegd is. Als gevolg van de ingekomen zienswijzen is het ontwerp voor Overbroek ingrijpend veranderd. De plannen om nog 81 woningen te bouwen zijn teruggebracht tot 33 woningen. Tevens is het plangebied uitgebreid met de compensatielocaties.

Door de ingrijpende veranderingen heeft het gemeentebestuur geoordeeld het ontwerp voor een tweede keer in de procedure te brengen om een ieder in de gelegenheid te stellen de wijzigingen te beoordelen.

8.3 Vooroverleg

Het concept ontwerpbestemmingsplan Hoensbroek Zuid - Deelgebied Overbroek is in verband met het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening d.d. 06-01-2016 en d.d. 13-01-2016 naar diverse instanties gestuurd. De schriftelijke reacties zijn samengevat en opgenomen in een “Verslag vooroverleg bestemmingsplan Hoensbroek Zuid-Deelgebied Overbroek”. Deze is als bijlage 16 opgenomen bij de toelichting van dit bestemmingsplan. In het verslag is ook het standpunt van het college van burgemeester en wethouders opgenomen.